succulenta NEDERLANDS-BELGISCHE VERENIGING V A N LIEFHEBBERS V A N C A C T U S S E N EN ANDERE VETPLANTEN
HANDLEIDING VOOR HET VERZORGEN EN KWEKEN VAN CACTUSSEN EN ANDERE SUCCULENTEN door ARIE DE GRAAF en FRANS NOLTEE
Uitgave van de Nederlands-Belgische Vereniging van Liefhebbers van cactussen en andere vetplanten SUCCULENTA November 1974 No. 11A
Het auteursrecht berust bij de samenstellers van dit boekje. Niets mag uit deze uitgave overgenomen worden (op welke wijze dan ook) zonder hun voorafgaande schriftelijke toestemming.
INLEIDING De belangstelling voor cactussen en andere vetplanten is de laatste jaren zo reusachtig toegenomen dat we zonder veel overdrijving van een rage kunnen spreken. Een gelukkig gevolg daarvan is, dat het ledental van „Succulenta" stormenderhand toeneemt. Dit betekent dat iedere maand weer vele tientallen de eerste stappen zetten op het glibberige pad van onze liefhebberij. Inderdaad een glibberig pad, vol voetangels en klemmen, meestal smal en kronkelig, maar gelukkig dikwijls met een fraai uitzicht! De bewering dat de behandeling van de succulenten vaak moeilijk is, lijkt in regelrechte tegenspraak met de wijd verbreide mening dat deze planten ,het altijd wel doen'. Zeker, ook zonder enige kennis van de eisen die zij stellen kunnen veel soorten het erg lang uithouden. Ze zijn immers gewend aan ontberingen, soms felle kou, meestal grote hitte en droogte. Wilt u echter planten kweken die u lange tijd plezier verschaffen, dan zult u zich moeten aanpassen aan hun verlangens. U zult begrijpen dat het in een klein boekje als dit, niet mogelijk is u alles te vertellen wat nodig is om een ervaren liefhebber te worden. Meer dan een wegwijzer kan en wil het niet zijn. Voor een overzicht van boeken die u verder op weg kunnen helpen verwijzen we naar het boekenlijstje. Het bestuderen van deze boeken zal u veel leren over verschillende planten, over kweekmethoden enz. Eén ding moet u daarbij echter steeds in het oog houden: Geen enkel boek kan u vertellen wat u onder uw specifieke omstandigheden precies met uw planten moet doen en laten. Goede informatie kan u wel helpen de eerste klappen op te vangen van de harde leermeester die ERVARING heet. Een harde leermeester, maar nog steeds de beste! Steek ook eens uw licht op bij mensen die het klappen van de zweep kennen. De meeste ervaren liefhebbers zijn graag bereid u te helpen. Wees ook niet bang vragen te stellen op de vergaderingen van uw afdeling (er is trouwens ook een vragenrubriek in het maandblad.). En vooral: Bekijk regelmatig uw planten en „luister" naar hun verlangens. Als basis voor de cultuurkalender heeft gediend de rubriek „Maand-allerlei", zoals die tussen 1970 en 1973 in ons maandblad is verschenen. De cultuuraanwijzingen hierin werden verzorgd door wijlen de heer Lensselink en de heren Bosman, Buining, De Graaf en Noltee. De twee laatstgenoemden hebben dit boekje op verzoek van het hoofdbestuur samengesteld, waarbij het merendeel van het werk door de heer De Graaf werd verricht. Ook de andere hoofdstukken zijn grotendeels van zijn hand. Tenslotte nog een paar practische wenken bij het gebruik van dit boekje: In het grootste deel van de aanwijzingen wordt alleen gesproken over cactussen. Voor zover niet anders vermeld gelden de gegevens ook voor de andere vetplanten. Wanneer u de aanwijzingen voor een bepaalde maand raadpleegt, sla er dan ook de voorgaande en de erop volgende maandaanwijzingen op na. Planten hebben namelijk de nare gewoonte niet op de kalender te kijken. Bovendien kunnen ze niet lezen, zodat ze zich ook niet aan het boekje kunnen houden. Ze laten zich leiden door prikkels van warmte, licht en/of water, zodat ze wel eens willen groeien als dat eigenlijk niet ,mag' en rusten in een tijd die daar niet voor staat. De laatste wenk luidt dan ook: Gebruik deze handleiding met beleid en probeer niet uw planten te dwingen, dingen te doen die ze nog niet of niet meer willen. Veel succes! 2
VAN MAAND TOT MAAND Bij het lezen van deze cultuuraanwijzingen dient u wel te bedenken dat het met recht a a n w i j z i n g e n zijn en niet meer dan dat. Bindende voorschriften zijn nu eenmaal niet te geven. Aan de ene kant is dat vooral voor de beginners onder ons wel eens een beetje sneu; anderzijds geloven wij dat juist de uitdaging om zelf erachter te komen hóé het precies moet, een voornaam element in onze mooie hobby is. Het kweken en verzorgen van succulenten kan men niet alléén uit een boekje leren. De planten vragen doorlopend aandacht en alleen door de planten goed in de gaten te houden, te kijken wat er gebeurt en er op te letten wat zij nodig hebben, leert men ze goed kweken. Volledige behandelingsregels zijn niet te geven, doch aan deze maandelijkse adviezen hebt u in ieder geval een richtlijn. De cultuurkalender begint bij de maand maart, omdat dit de maand is waarin voor het merendeel van de cactussen, de rustperiode overgaat in (het begin van) de groeiperiode. MAART Voor het overgrote deel van onze cactussen valt in deze maand de overgang van rustperiode naar bloei- en groeitijd. Deze overgang dient zeer geleidelijk in zijn werk te gaan. Maart, de maand waarin we erg voorzichtig moeten zijn om niet de planten te verliezen, waarop we in de winter zo zuinig zijn geweest. Onze planten, die we na begin september van het vorige jaar vrijwel droog hebben gehouden en die we met een zorgzaam oog nauwlettend in de gaten hebben gehouden. Maart is een gevaarlijke maand voor onze planten en wordt dan ook wel de sterftemaand van de, cactussen genoemd. Door de dikwijls in deze maand voorkomende zachte en zonnige dagen zijn we gauw geneigd met watergeven te beginnen of zo zwaar te nevelen en ,over de kop' te broezen, dat de potkluit nat wordt. Als we dat 's morgens doen, in goed vertrouwen dat het een mooie dag zal worden, gebeurt het nogal eens dat door plotselinge weersverslechtering, kritieke omstandigheden ontstaan voor de planten. Ze blijven dan te lang nat en de temperatuur in de kas of bak is te laag; ideale omstandigheden voor het optreden van rot en schimmels. Luister steeds naar de weerberichten, zodat u weet welk weer er te verwachten is als u iets wilt ondernemen! Nauwkeurige inspectie van de planten is juist nu geboden. Zieke planten gaan bij toedienen van vocht vrij snel rotten. Redding van althans een deel van een plant is bij vroege ontdekking van de narigheid nog mogelijk. Een plant dwingen om te gaan groeien door water te geven heeft geen zin omdat een plant in rust nog niet het vermogen heeft om het toegediende water op te nemen. Eerst moeten er nieuwe haarwortels gevormd zijn en pas dan kan de plant via de wortels water tot zich nemen. En toch is het noodzakelijk dat we op zonnige dagen nevelen, omdat anders de knopvorming bij vroegbloeiende soorten grotendeels achterwege blijft, terwijl ook de groei niet kan starten. Later in de maand kan dan met een kleine gieter met fijne broes luchtig over de planten gegoten worden, maar met mate en op een zonnige dag. Alsof er een licht, mals regenbuitje overheen gaat. De dorens kleuren prachtig en glanzen schitterend, de knoppen barsten er a.h.w. uit. Bekijkt u voorts uw planten goed; ze tonen zelf wanneer u met het watergeven moet beginnen. Nieuwgroei in de, kop is een teken om voorzichtigaan met het toedienen van water aan te vangen. Het aan de groei brengen van onderstammen kan in verband met de geringere gevoeligheid, wat meer geforceerd ge3
beuren door deze warm en in een gespannen lucht te zetten (gespannen lucht = zeer vochtige lucht). Voorzover Peireskopsis-onderstammen nog niet aan de groei zijn, dient hieraan veel zorg besteed te worden. Wanneer ze in de winter geen water hebben gekregen vanwege een te lage temperatuur, is hergroei vrij moeilijk. Planten welke vorige jaren niet gebloeid hebben, terwijl zij daar wel de grootte en ouderdom voor hadden, kunnen we proberen daartoe te dwingen door ze nu nog kurkdroog te houden. Bij Echinocereus wil dat nogal eens gelukken. Mammillaria's en in het algemeen alle vroegbloeiende soorten, eveneens nog drooghouden, dus niet de potgrond nat maken. Cactussen welke knoppen vormen geen water geven vóór de knoppen goed ontwikkeld zijn en de potten niet meer draaien t.o.v. de lichtinval. De meeste bestrijdingsmiddelen die wij gebruiken voor het in toom houden van insecten, werken het beste bij een temperatuur boven 20°C, welke dan gedurende enkele dagen achtereen moet aanhouden. Deze bestrijdingsmiddelen dus alleen toepassen bij gunstig weer. Het aanwenden van in water oplosbare middelen kan samenvallen met het nevelen — zeker de eerste maal. Als het weer het toelaat kan nu de grond voor het verpotten samengesteld en eventueel gedroogd worden. Wees niet te zuinig, u hebt meer nodig dan u denkt en u kunt beter wat overhouden dan dat u tekort komt als u volop aan het werk bent. In het laatste deel van de maand kunnen de planten verpot worden, althans die planten welke dit jaar nog niet kunnen bloeien en die welke later in de zomer zullen bloeien. Als u vrij droge grond gebruikt en niet direct begint met watergeven is er weinig kans op verlies. De planten worden gewoon teruggezet alsof er niets gebeurd is. Maar wel grond gebruiken die op de kas- of kamertemperatuur is gebracht. Bij vollegrond-cultuur dient de gehele grondinhoud van de tabletten om de 3, hooguit 4 jaar vervangen te worden door verse grond, omdat na die tijd de aarde volkomen uitgemergeld is en de planten er niet voldoende voedsel meer aan kunnen onttrekken. Let u daarbij vooral op het ongedierte, nu u de planten toch stuk voor stuk in handen krijgt. Later is het constateren van aantastingen veel moeilijker. Vooral de zijden van de planten waar u niet tegenaan kijkt, kunt u later niet gemakkelijk inspecteren. Eind maart of begin april kunnen de planten die binnenshuis overwinterd hebben, naar buiten; uiteraard nog onder glas en bij nachtvorst afgedekt. Vroeger deed men dit door rietmatten over de platte bak of over het dak van de kas te leggen, tegenwoordig doen we dit door vellen plasticfolie losjes over de planten te leggen. Bij zware nachtvorst kunnen als extra bescherming nog opengeslagen kranten daaraan toegevoegd worden. Bovendien de planten niet direct aan het felle licht in zomerkas of platte bak blootstellen. De planten zijn nog niet gewend aan dit felle licht en daarom moeten we het glas schermen om verbranding van de planten te voorkomen. Dit kan gedaan worden met kalk door de ruiten daarmee te bespatten of te besmeren; beter is echter om dit met klei-pap te te doen. Deze klei-pap regent er, net als de kalk af en als u regenwater van het dak van de kas opvangt, is het niet zo erg als in dat water wat klei terecht komt. Kalk mag echter beslist niet in ons gietwater komen! Hebt u reeds gezaaid? Probeer ook eens enkele onderstammen te zaaien, want als u steeds maar weer uit stek entstammen kweekt, ontstaat de kans dat u tenslotte geen virus-vrij materiaal meer hebt. Het zaaien kan overigens ook nog in de volgende maanden gedaan worden. Van de andere vetplanten geven we de Conophytums geen water meer, de wintergroeiende Crassula's minder water en ook de Pelargoniums houden we wat droger. Voor deze en de andere wintergroeiers is dit voorlopig de laatste maand van watergeven. Van de wintergroeiers zijn de meest voorkomende: Conophy4
tum, sommige Cotyledons, ultra-succulente Crassula's, Gibbaeum, de winterbloeiende Kalanchoë's, Mitrophyllum, Monilaria, Ophthalmophyllum, Othonna, Pelargonium en Sarcocaulon. De overige soorten beginnen nu geleidelijk aan te ontwaken uit hun winterslaap. Evenals bij de cactussen moet het aan de groei brengen zeer voorzichtig gebeuren. De planten moeten zelf tonen dat ze aan watergeven toe zijn. APRIL April kan voor onze planten een ideale maand zijn. Het weer kan echter ook lelijk tegen zitten en dan is het oppassen geblazen. Dikwijls worden we verleid om in een mooie zonnige maand maart de groei bij de planten te sterk te stimuleren. Nu hoeft dit in een verwarmde kas of in de huiskamer nog niet meteen een ramp te betekenen, maar het is toch beter te vermijden om de planten te vroeg tot groei aan te zetten. De lichtomstandigheden zijn nog niet zo gunstig en daardoor zal de dorenontwikkeling minder krachtig zijn, terwijl er minder kans is op bloemen. De voorjaarsbloeiers produceren hun bloemen vóórdat de groeiperiode aanvangt en als zij eerst tot groei aangezet worden, blijft de bloei meestal achterwege. Het is trouwens helemaal niet nodig de cactussen zo snel aan de groei te brengen. In hun vaderland zijn in het algemeen de groeiperioden betrekkelijk kort. De planten hebben zich daar aangepast aan de zeer droge, soms vrij lang durende, perioden waarin de groei practisch geheel stilstaat. In de eerste helft van de maand kunnen de planten die in de winter binnenshuis gestaan hebben, naar de zomerstandplaats gebracht worden, voorzover dit in maart al niet gedaan is. In het begin nog schermen; ze zijn nog niet gewend aan het felle licht. Zie hiervoor onder ,maart'. De cactussen kunnen deze maand wat meer water verdragen. In april en mei kan de watergift geleidelijk opgevoerd worden, doch niet zoveel water geven dat de grond direct kletsnat wordt. Matig vochtig is ruim voldoende. De tijd waarin de planten volop water kunnen hebben, breekt pas aan in juni/juli. Er voorts op letten dat planten welke knoppen vertonen niet begoten worden; slechts licht besproeien of nevelen. Dat bevordert de knopvorming en de verdere groei van de knoppen. De planten moeten eerst bloeien en daarna pas groeien. De potten die in de kas op een tablet met een laagje zand staan, ontvangen voldoende vocht door de vochtregulerende werking (zie hoofdstuk 'Kassen, platte bakken'). Hetzelfde geldt voor aarden potten die ingegraven staan. Planten die nog niet bloeirijp zijn of die men wil kweken voor vermeerdering, kunnen vroeger en meer water krijgen. Het is raadzaam bij zonnig weer flink te luchten om verbranding tegen te gaan. De in het voorjaar nogal eens optredende verbranding wordt nl. eerder verooroorzaakt door te hoge temperaturen, gecombineerd met te weinig vocht, dan door de zonnestraling op zich. Het is dus meer een gevolg van warmtestuwing. Bij planten die in het voorjaar in de open lucht geplaatst worden zien we nl. zelden of nooit verbranding optreden. In de kas en binnenshuis flink nevelen en luchten bij zonnig weer voorkomt narigheid; in vochtige verse lucht verbranden uw planten niet. Dit verbranden manifesteert zich in het bruin of geel verkleuren van de opperhuid en het daarna verschrompelen van de verkleurde delen. Zaailingen, vooral de pas verspeende, kunnen zó van de warmte te lijden hebben dat zij wit verkleuren. Ze zijn dan a.h.w. gekookt en reddeloos verloren. Planten welke goed aan de groei zijn kunnen eens flink afgespoten worden met een krachtige straal uit een handspuit of een bloemenspuit. Daardoor wordt het stof, dat in de winter op de planten terecht is gekomen, verwijderd. Hier5
voor warm regenwater gebruiken en vroeg op de dag uitvoeren, zodat de planten tegen de avond weer droog zijn. Reeds nu beginnen met het nazien van nietgroeiende en grauw uitziende planten op wortelaantastingen. Deze kunnen het gevolg zijn van schimmels of wortelluis en eventueel aanwezige aaltjes. Met de zonnewarmte komt ook het ongedierte om de hoek kijken. We kunnen de bestrijding uitvoeren met de middelen die voor gebruik in de winter zijn aangegeven. In het algemeen is het nog te vroeg om krachtige bespuitingen uit te voeren omdat dan de planten vóór de avond misschien nog niet droog zullen zijn. In noodgevallen moet men echter wel tot krachtdadig optreden overgaan. Verpotten kan ook nu geschieden, waarbij de grond niet meer zo droog behoeft te zijn; de planten kunnen immers direct gaan groeien. Bloeiende planten niet verpotten, hiermee wachten tot de planten uitgebloeid zijn. Stekken kunnen reeds in deze maand gesneden worden, als de planten tenminste volgezogen zijn. De stekken goed laten drogen en laten bewortelen (zie hoofdstuk ,Stekken'). Met enten kan eveneens begonnen worden, d.w.z. zodra de onderstammen en de te enten planten goed aan de groei zijn (zie hoofdstuk ,Enten'). Een aantal geslachten kan blijkbaar beter niet de gehele zomer in de kas onder glas gehouden worden. Notocactus, Lobivia, Echinofossulocactus, Gymnocalycium en nog een aantal andere geslachten (speciaal die welke uit het hooggebergte afkomstig zijn). Zij hebben het zonder glas, in de volle zon en de wind veel beter naar hun zin. De kleur en de bedoorning gaan er sterk op vooruit en schadelijke insecten hebben veel minder invloed. Het verdient wel aanbeveling wat korrels te strooien tegen de slakken, want ook de sterkbedoornde soorten zijn niet veilig voor deze wezens. Geheel zonder glas kunnen deze planten echter pas na half mei. Voordien kunnen nog nachtvorsten optreden, wat de meeste van deze planten, zeker in het voorjaar, niet verdragen kunnen. Zoals reeds onder ,maart' werd opgemerkt is het van belang, de nodige zorg aan onderstammen te besteden. Als onderstammen jaren mee moeten gaan, dan dienen ze „hard" gekweekt te worden. De beste manier is om deze onderstammen vroegtijdig in een speciale koude bak onder te brengen. Zodra het gevaar voor vorst voorbij is kunnen overdag de ramen van de bak afgenomen worden en 's avonds er weer opgeplaatst worden. Als het weer wat milder is kunnen ze gerust in regen en wind staan; ze moeten tegen een stootje kunnen! Is het gevaar voor nachtvorst voorbij, dan kunnen de ramen opgeborgen worden. Dag en nacht staan de planten dan in de open lucht. Dergelijke „hard" gekweekte onderstammen zijn voor enting geschikt als ze goed aan de groei zijn en bij een stevige vingerdruk ook werkelijk hard aanvoelen. Een goede onderstam moet bij het doorsnijden een knappend geluid geven. Zygocactussen (lidcactussen), Epiphyllum (Phyllo's), Schlumbergera, Rhipsalis en Rhipsalidopsis een beschaduwde plaats geven, eventueel in de tuin. Voor de andere vetplanten geldt, met uitzondering van de wintergroeiers, in grote lijnen hetzelfde als voor de cactussen. Lithops krijgt deze maand nog geen water, de planten zijn nu nl. nog in de rusttijd, ook al lijkt het of ze, door het vormen van nieuwe bladparen, al aan de nieuwe groeiperiode begonnen zijn. Met het verpotten van Lithops wachten totdat de oude bladparen geheel verschrompeld zijn. Pas dan begint de werkelijke groeitijd. Ook de wintergroeiers pas verpotten als de groeiperiode gaat beginnen. Het is dikwijls moeilijk om het juiste tijdstip hiervoor aan te geven. De aanvang van de groeitijd is voor de verschillende geslachten niet altijd gelijk. Een weekje vroeger of later zal evenwel in het algemeen geen schade toebrengen. 6
MEI De maand mei is een drukke maand voor onze liefhebberij; allerlei werkzaamheden kunnen (en moeten) nu uitgevoerd worden. Planten nog slechts matig vochtig houden, pas in juni/juli kan werkelijk volop water gegeven worden. Buiten opgevangen regenwater kan nog erg koud zijn. Verwarm het wat door een scheut kokend regenwater toe te voegen. Rebutia's welke uitgebloeid zijn, hebben zeer veel vocht nodig om zich weer vol te zuigen. Deze planten moeten haast onder water gezet worden om weer op krachten te komen. Kamerkasjes, balkonkasjes, platte bakken en kassen veel luchten, dag en nacht, om warmtestuwing te voorkomen. Ook bij kamercultuur zorgen voor ruime toevoer van verse lucht en voorkomen dat bij zonnig weer de potkluit geheel uitdroogt. Na half mei, als er geen nachtvorst meer te vrezen is, verwijderen we de ramen van de platte bak, zodat de planten zonder glasbeschutting in de zomermaanden kunnen profiteren van zon en frisse lucht en daardoor kunnen uitgroeien tot mooie gedrongen planten. De cactussen krijgen dorens zoals die voorkomen bij gave importexemplaren en de kleur wordt prachtig donkergroen en zachtglanzend.De vetplanten blijven of worden mooi gedrongen, terwijl in veel gevallen een schitterende verkleuring van de bladeren tot donkerpaars en bronsgroen optreedt. Bij langdurige regen de ramen weer aanbrengen. Zie echter voor de onderstammen: 'april'. Niet alle planten kunnen zonder meer in de tuin of op een zonnig balkon gezet worden; alleen gezonde sterke planten als Agaven, Aloë's, struikmesems, sommige Cereussoorten, Notocactus, Lobivia enz. zijn hiervoor geschikt. Als de potten in de tuin ingegraven worden, dan deze potten niet helemaal tot aan de rand in de grond zetten, maar enkele centimeters van de potrand boven de aarde laten uitsteken en onder de pot een kleine holte laten. Beide maatregelen dienen om te voorkomen dat de potkluit te lang nat blijft waardoor wortelrot kan optreden. Liefst stenen potten gebruiken in deze gevallen. Zonder verwarming kan nu gezaaid worden; lees er het hoofdstuk over het zaaien op na. Lukte het vorig jaar niet zo goed, probeer het dit jaar dan eens op een andere manier. Versaag niet, zaaien is wel één van de mooiste facetten van onze liefhebberij. Enten kan in deze maand volop uitgevoerd worden. Schraal, zonnig weer komt in mei vrij veel voor. De luchtvochtigheid is dan laag en juist bij deze weersomstandigheden hebben we het minste last van het optreden van rot. Stekken kunnen ook deze maand gesneden worden en in het hoofdstuk 'Stekken' wordt daarop nader ingegaan. De uitgebloeide vroegbloeiers dienen nu verpot te worden en met de bemesting van planten welke dit jaar niet verpot worden, kan nu begonnen worden. De pas verpotte planten en pas opgepotte stekken de eerste tijd nog schermen met een stukje halfdoorschijnend papier (boterhampapier). In deze maand moeten alle planten, ook die in de vensterbank, nu goed aan de groei zijn. Wat dat betreft geldt dus hetzelfde als voor onze medeliefhebbers die zo gelukkig zijn over een kas of platte bak te beschikken. Zuilcactussen welke te groot geworden zijn kunnen in deze maand of in de volgende, afhankelijk van gunstig weer, op de gewenste hoogte afgesneden worden. Bij oude exemplaren moet misschien de zaag eraan te pas komen! 7
Na de afgesneden top enige tijd plat neergelegd te hebben totdat de snijwond goed droog is, wordt de top aan een stevige stok gebonden. De stok wordt vervolgens in de grond van het tablet gestoken tot op een zodanige hoogte dat de snijwond 10-20 cm boven de pot of de toekomstige plaats staat. Steeds controleren of er zich al wortelpunten gevormd hebben. Als dit het geval is laat u de plant zakken tot op de grond en de verdere beworteling verloopt meestal perfect. Bij grote oude planten moet men soms een jaar of nog langer wachten op het verschijnen van de eerste wortelpunten. Hebt u geen volle-grond tablet of kweekt u op de vensterbank, werk dan met drie stokken rondom de top. Hiertussen hangt dan de plant en de stokjes staan als drie stevige poten op tabletvloer of vensterbank. De niet of slecht groeiende planten inspecteren op ziekten of beschadigingen (wortelluis, aaltjes, rot). Wortelluis met een kwastje boven de vuilnisbak afborstelen, eventueel te sterk bezette wortels met een scherp mes afsnijden. Dit laatste eveneens doen met wortels van planten welke door aaltjes zijn aangetast. Afgesneden wortels en de grond eveneens in de vuilnisbak. Potten met heet sodawater schoonboenen voor zij opnieuw gebruikt worden. Na droging van de snijwonden de planten in verse, gezonde aarde oppotten of eerst opnieuw laten bewortelen. Rotte plekken wegsnijden tot op niet-aangetaste gezonde delen van de plant. Enkele dagen laten drogen en laten wortelen dan wel enten. Ander ongedierte in de gaten houden en zo nodig bestrijden. Pissebedden wegvangen voordat zij zich sterk kunnen vermeerderen. Let ook op slakken, vooral bij cultuur buiten. Indien u uw planten zo goed mogelijk op naam hebt staan, of eventueel alleen genummerd, dan is het voor verdere studie belangrijk gedurende deze groei- en bloeitijd notities te maken en bepaalde planten te fotograferen. Dit geldt ook voor de volgende maanden. In de winter kunt u deze aantekeningen dan uitwerken. Tracht bij het fotograferen zo weinig mogelijk van de pot op de foto te krijgen en zorg voor een rustige egale achtergrond. Evenals de cactussen zijn nu ook de meeste vetplanten aan de groei. Uitzonderingen zijn voornamelijk de bij 'maart' vermelde wintergroeiers, maar deze komen vrij zelden in de verzameling voor en/of zijn voor beginners niet aan te raden. Overigens vertonen de meeste Mesems in de zomer een stilstand in de groei; deze periode begint ongeveer in de tweede helft van deze maand. Lithops moet nu geleidelijk aan wat meer water krijgen. Voorzover u chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt moet u er rekening mee houden dat nogal wat vetplanten voor veel van deze middelen overgevoelig zijn. Vooral met Cotyledon, Echeveria, Sedum en andere leden van de Crassula-familie moet u erg oppassen. JUNI Ook in deze eerste zomermaand staan ons weer vele plezierige werkzaamheden te wachten. We kunnen volop stekken en enten om daardoor onze verzameling te vergroten en te verbeteren. Enten doen we bij zonnig, warm en droog weer. De pas-geënte planten niet direct in de volle brandende zon plaatsen, doch deze „operatie-patiënten" enkele dagen een beschaduwd plekje geven of de planten met een stuk papier bedekken. Ook de stekken in de schaduw laten bewortelen om totale verdroging te voorkomen. Zaailingen die daar voor in aanmerking komen, kunnen nu verspeend worden. Overigens kan er in deze maand nog gezaaid worden. De planten kunnen nu flink begoten worden, ook over de kop, vooral bij zonnig weer. Men kan veel beter ineens vrij veel water geven dan iedere dag een beetje. Echter niet wach8
ten totdat de grond geheel uitgedroogd is. Het nevelen houden we ook nu vol. Met het watergeven op regendagen echter voorzichtig-aan; dan alleen die planten water geven welke het beslist nodig hebben. Zaailingen mogen evenwel nooit in de beginperiode van hun bestaan droog komen te staan. Bij het begieten van rozetvormige planten, planten met ingezonken schedel, bij Lithops en nog vele andere planten erop letten dat er geen plasje water blijft staan in het hart of bovenop de plant. Dit kan ook 's zomers wel eens rotting veroorzaken. Het beste is dit overtollige water weg te blazen of op te nemen met vloeipapier. Veel luchten, dag en nacht! Frisse lucht is één van de absolute levensbehoeften van alle levende wezens. De platte bak moet nu (ook dag en nacht) op lucht staan; bij zonnig weer kunnen de ramen geheel verwijderd worden. Bij kil en regenachtig weer de ramen er weer op leggen. Nu onze planten in deze maand volop aan de groei zijn en zich met hun mooie bloemen tooien, komt ook het ongedierte dikwijls in hevige mate onze cactussen en vetplanten belagen. De ellende is, dat meestal bij ontdekking van spint vooral, reeds grote schade aan de nieuwgroei is ontstaan. Het is in het laatste geval noodzakelijk de planten met een van de vele in de handel zijnde goedgekeurde middelen te bespuiten. Wenselijk is telkens de middelen af te wisselen, omdat dikwijls bepaalde luizen of dergelijk gespuis resistent worden ten aanzien van hetzelfde bestrijdingsmiddel. Het is bijzonder moeilijk om uit de veelheid van in de handel zijnde middelen een bepaalde keuze te adviseren. Wij zijn overigens bepaald geen voorstanders van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen; lees daarom ook het hoofdstuk over de bestrijdingsmiddelen nauwkeurig. In vele gevallen zult u met voor de gezondheid onschadelijke hulpmiddelen, redelijk goede resultaten bereiken. Indien u met vakantie gaat en niemand van uw kennissen of familieleden kan in die tijd voor uw planten zorgen, tref dan enkele maatregelen om schade aan uw verzameling te voorkomen. In de kas kunt u een paar emmers water in het gangpad uitgieten. Het verdampende water verhoogt de luchtvochtigheid en brengt tevens enige afkoeling. Laat de luchtramen openstaan, maar wel goed vast; bij stormachtige wind zouden uw ramen er anders wel eens af kunnen waaien. Geef uw planten vlak voor uw vertrek flink water. De behandeling van de andere succulenten wijkt ook in deze maand niet zoveel af van die van de cactussen. Wel moeten we er rekening mee houden dat de meeste ultra-succulente Mesems nu min of meer een rusttijd doormaken, zodat ze niet te veel water nodig hebben. Ook de Conophytums rusten nu weer, maar we moeten ze toch niet volledig laten uitdrogen. Dit kunnen we bereiken door de potten of schalen zo nu en dan in een plat bakje met wat water te zetten, zodat de grond gelegenheid krijgt een beetje vocht op te nemen. Een goed hulpmiddel hierbij zijn de kunststof schaaltjes die vaak als verpakkingsmateriaal voor vlees dienst doen. JULI De behandeling van onze planten in deze maand is hoofdzakelijk een voortzetting van die van mei en juni. Veel zon (als die er is) en veel licht, maar vooral zoveel mogelijk lucht. Opletten dat met name de pas verspeende zaailingen niet verbranden of koken (wit worden). In afgesloten ruimten ontstaat bij zonnig weer een enorme warmtestuwing die voor de planten fataal kan zijn. Er kan niet genoeg gewezen worden op het feit dat frisse lucht één van de belangrijkste levensvoorwaarden is voor onze planten. Ook bij goed weer de ramen verwijderen van de platte bak. Een malse regenbui doet uw planten zichtbaar goed. 9
Planten met een goed wortelgestel en opgepot in gezonde, voedzame grond, moeten nu, evenals in juni, goed aan de groei zijn. Volop water verstrekken zodat de voedingsstoffen in opgeloste vorm door de plantenwortels opgenomen kunnen worden. Indien de grond niet voldoende doorlatend is, zal deze te lang nat blijven en kan wortelrot optreden. In dat geval de wortels en eventueel het onderste deel van de plant wegsnijden tot op het gezonde weefsel. Er mag geen roodbruine nerf of verkleurde plek blijven zitten. De behandelde plant in de schaduw laten drogen en daarna laten bewortelen in een pot met een zeer zanderige grond of in puur droog zand. Af en toe licht nevelen bevordert de wortelvorming. Nadat wortelpunten tevoorschijn zijn gekomen, oppotten in normale grondsamenstelling. De top kan eventueel ook geënt worden. Soms blijkt dat van de door rot aangetaste plek, roodbruine nerven zich vertakt hebben en geheel doorlopen tot in het groeipunt. Deze plant is dan helaas niet meer geschikt om te enten of als stek te behandelen. Betreft het een zeer bijzondere plant, dan kunt u proberen de plant in de lengte door te snijden, de aantastingen zorgvuldig weg te snijden en als er dan nog een gaaf stukje overblijft met een deel van de centrale as, dit stuk te enten. Bij een Mammillaria of andere plant met tuberkels (tepels) kunt u de tepels stekken of enten op zaailingonderstammen. Indien het gelukt, zullen zich aan die tepels jonge spruiten ontwikkelen. Als steeds voorzichtig zijn met water bij planten van de geslachten Obregonia, Aztekium, Ariocarpus, Pelecyphora e.d. indien zij op eigen wortel gekweekt worden. Het is overigens een bekend verschijnsel, dat vele cactussen tijdens het warmste deel van de zomer een soort rustperiode doormaken. Na de sterke groei tijdens lente en voorzomer volgt een periode waarin de zon op z'n felst schijnt. De planten reageren hierop door een groeipauze te beginnen. Dit kan zowel in juli als in augustus het geval zijn, afhankelijk van het weer. Omdat wij cactussen als regel in ons klimaat onder glas kweken, worden zij door deze felle zomerhitte als het ware gedwongen zich hiertegen te beschermen. Dit doen zij in hun vaderland ook. In een rustsituatie zijn zij veel minder kwetsbaar. Indien uw cactussen inderdaad in de volle zomertijd verminderde groeineigingen gaan vertonen, moet u het watergeven ook in verhouding verminderen, maar niet geheel nalaten. In een dergelijke hete periode kunt u de planten na zonsondergang nevelen of met een fijne broes begieten. In zo'n periode bij het enten opletten dat de onderstammen goed hard zijn. Juli is n.l. als tijdstip, evenals de vorige maand geschikt om te enten. Deze maand is ook bij uitstek geschikt om de daarvoor in aanmerking komende planten langs vegetatieve weg te vermeerderen d.m.v. stekken. Grotere planten welke dit jaar niet verpot zijn, kunnen in de maanden juli en augustus elke 2 weken bemest worden met kunstmest die weinig of geen stikstof bevat. Phyllo's met slappe oplossing van oude koemest. Zaailingen van planten die in mei zonder verwarming gezaaid zijn en van soorten, die eerder gezaaid zijn maar nog te klein waren om verspeend te worden, dienen vóór de winterrust intreedt, nog minstens een keer verspeend te worden. De grond uit de zaaipotjes of -bakjes bevat meestal te weinig voedsel om de plantjes voldoende kracht op te laten doen, om de winter goed door te laten komen. Bovendien verkorst de grond vrij sterk door de fijne structuur van het gebruikte mengsel. Houdt u ook het ongedierte in de gaten. Dat vermenigvuldigt zich in de zomer razendsnel. 10
Ook vele vetplanten vertonen deze maand een minder sterke groei. De betreffende planten moeten dan uiteraard ook minder water krijgen. Aan het eind van de maand zullen sommige Conophytums aanstalten maken uit hun zomerslaap te ontwaken. De planten die dat doen moeten dan gegoten worden. De andere dient men echter nog droog te houden (zie 'juni'). Stekken van de struikmesems kunnen het beste deze maand genomen worden. Alhoewel hiervoor dikwijls augustus en september als de meest geschikte maanden worden aangegeven, is het na juli, speciaal voor wat moeilijker wortelende soorten, toch te laat. Bij het einde van de groeitijd zijn dan te weinig wortels gevormd, waardoor de planten geen gelegenheid gekregen hebben om reserves te vormen en zij lopen daardoor de kans te verdrogen. Bij zomercultuur buiten in de rotstuin, kan men wat stekken van de oude planten aan de schaduwzijde van de plant, buiten het ingegraven potje in de grond steken. Als het in verband met de dalende temperatuur later noodzakelijk is de planten weer in huis te brengen, kunt u dan enkele flink bewortelde stekken oppotten, waarna de oude plant, na overname van de naam van het etiket, weggegooid kan worden. Is het stekken ondanks de goede zorgen niet gelukt, dan kunt u de oude planten binnen overwinteren en het in het volgend voorjaar nog eens opnieuw proberen. Gaat u deze maand met vakantie, lees dan de aanwijzingen daarover in 'juni' er op na. AUGUSTUS De zomer is nu zo'n anderhalve maand officieel aan de gang en de dagen zijn vrijwel ongemerkt al wat korter geworden. Dat betekent ook dat één van onze zorgen in deze maand het watergeven is, temeer daar verschillende planten in deze periode kennelijk een korte zomerrust houden om eind augustus weer flink te gaan groeien tot ver in september. Zie ook ,juli'. Hiermede moeten we zoveel mogelijk rekening houden en er voor oppassen dat de grond niet te nat blijft, waardoor wortelrot kan optreden. Het is daarom beter niet meer met de grote gieter of met de tuinslang de gehele verzameling „zonder aanzien des persoons" over de kop water te geven. In deze regenachtige maand geven we alléén die planten water, die het werkelijk nodig hebben. Bij zonnig weer is dat niet zo'n groot probleem, doch bij vochtig somber weer met soms hoge temperaturen, waardoor het weer een drukkend broeierig karakter heeft, is het oppassen gebazen. Vanzelfsprekend geldt dit ook op de dagen met lage temperatuur. Onze liefhebbers die aangewezen zijn op kamercultuur, hebben het op dit punt wat moeilijker. De zonnigste plaats in huis is maar net goed genoeg voor onze planten en dan moeten de planten niet achter de zonwering geplaatst worden en ook niet achter de gordijnen. Probeer zoveel mogelijk frisse lucht toe te voeren aan de planten. Als de potten aan sterke zonbestraling bloot staan, dan is de grond al snel schijnbaar uitgedroogd; maar als de zon niet meer op de pot schijnt, blijkt na enige tijd de grond bovenin toch weer vochtig geworden te zijn door de capillaire werking van de grond. Klei-achtige grond heeft dit in sterkere mate dan een grof humusrijk mengsel. Als de grond te lang nat blijft kan gemakkelijk rot aan de wortels en wortelhals ontstaan. Bekijk de planten goed; „praat" ermee in de vorm van: neem de pot met plant eens in de hand en kijk goed hoe de plant er uitziet, speciaal die zijde welke normaal niet in het gezicht staat. U leert niet alleen uw planten er beter door kennen, maar eventuele afwijkingen en groeistoringen vallen eerder op als u de planten van dichtbij en nauwkeurig inspecteert. Een plant die er niet gezond, fris en gespannen uitziet, heeft misschien last van wortelluis of de wortels zijn op een of andere manier aangetast, bijv. door te veel vocht. Nu is het nog de tijd om daaraan iets te doen. Bij wortelluis de wortels afborstelen en de plant in een 11
nieuwe of schoon geboende pot met verse grond opnieuw oppotten, bij wortelrot alle zieke wortels verwijderen en de plant als stek behandelen, d.w.z. droog laten bewortelen en dan pas oppotten. Controleer uw planten ook op ander ongedierte; nu kunt u nog spuiten. Van de winter gaat dat niet zo goed. Zorg er wel voor dat alle diertjes geraakt worden en spuit niet steeds met hetzelfde merk of middel. Op den duur zoudt u resistente stammen ongedierte kunnen fokken en dat is allerminst de bedoeling. Mochten er bij inspectie van de wortels, knobbeltjes op de wortels zitten, snij dan alle wortels radikaal weg. Voor de winter zijn intrede doet, kunnen de planten dan weer beworteld zijn. Zie ook het hoofdstuk over bestrijdingsmiddelen. Er wordt wel eens beweerd dat wortelluis in een uitermate nat milieu geen levenskansen heeft. Door overvloedig watergeven zouden deze diertjes a.h.w. verdrinken. Eén van de medewerkers aan deze handleiding had echter geheel andere ervaringen. Bij 't verspenen van een stelletje miezerig uitziende Lithops-zaailingen bemerkte hij tot zijn verbazing dat de zaailingen allemaal aan de wortelhals bezet waren met wortelluis. De grond in de zaaipotjes was zo nat dat deze veralgd was. Blijkbaar voelen de diertjes zich in dit milieu wel degelijk op hun gemak. Daar tegenover bemerkte hij geen enkele luis in een eternit bak met Lithops die boven in de kas zeer warm en droog gestaan had. Van de wortelluis nu weer terug naar de praktijk van deze maand. De op Peireskiopsis geënte zaailingen zouden bij droog en warm weer nog wel omgeënt kunnen worden op een definitieve onderstam, doch het enten in augustus mislukt nogal eens doordat de luchtvochtigheid meestal te hoog is. Bovendien zijn de meeste entlingen, indien niet zeer vroeg (januari) gezaaid werd, te klein om op een definitieve stam over te enten. De meeste planten die op Peireskiopsis staan, blijken er overigens jarenlang goed op te groeien, dus waarom zoudt u risico's nemen. Het afvallen van de bladeren van deze onderstam in het najaar is een normaal verschijnsel en de groei van de entling is zonder deze bladeren ook goed. De behandeling van planten op Peireskiopsis is dezelfde als die van planten op de zgn. droom-onderstam, Hylocereus guatemalensis en P. is zeker zo gevoelig voor koude. Augustus leent zich uitstekend voor het stekken, zie aldaar. De bemesting, zo u die al toepast, dient deze maand besloten te worden; de groeiperiode van de meeste cactussen loopt ten einde en het heeft geen zin om door bemesting de groei te stimuleren. Zaailingen die in de loop van de laatste maand tegen elkaar gegroeid zijn, kunnen nu nog een keer verspeend worden. De zomergroeiende andere vetplanten kunnen op gelijke wijze behandeld worden. Met de wintergroeiers is het anders gesteld. Deze moeten in deze maand en de volgende, verpot worden, waarna voorzichtig met watergeven begonnen kan worden. Hierbij ook weer de planten bekijken en alleen die planten een weinig water toedienen, welke groeineigingen vertonen. Bij conophyten wijst het openscheuren van de oude en droge huid erop dat de groei begint en de plant water en daardoor voedsel verlangt. Ook de andere najaarsen wintergroeiers onder de Mesems en Crassula's kunnen nu wat meer water krijgen. Voor de meeste vetplanten breekt nu de belangrijkste groeitijd aan. Ook de soorten die een korte rusttijd in de zomer hebben, zijn nu weer volop actief. Augustus is dan ook, samen met september, de enige maand waarin zo ongeveer alle succulenten aan de groei zijn. Dat betekent tevens dat vele soorten nu gestekt kunnen worden. Als u deze maand met vakantie gaat, lees dan de opmerkingen na over de te nemen maatregelen welke onder 'juni' staan. SEPTEMBER Zoals we in "augustus" al gelezen hebben zijn er vele planten die in deze 12
maand weer sterker willen gaan groeien. We moeten er evenwel rekening mee houden dat onze stekelplanten niet door kunnen blijven groeien al is er nog voldoende licht en al is de temperatuur nog tamelijk hoog. Wanneer het weer in de herfst, die deze maand begint, omslaat, mogen de planten niet meer groeien. Daarom geven we de niet-geënte planten tot half september nog maar weinig water en dan alléén als het werkelijk nodig is. Bovendien uitsluitend 's morgens, zodat tegen het eind van de middag de bovenlaag van de grond weer droog is. Na half september stoppen we definitief met het watergeven tot de volgende groeiperiode in het voorjaar aanbreekt. Het heeft geen zin de planten willens en wetens aan de groei te houden. Door de verminderde lichtintensiteit en de kortere dag, zouden de planten dan een flesvormig uiterlijk krijgen door spichtige ijle groei. Dergelijke planten hebben minder weerstand om de winter door te komen en verliezen zullen niet uitblijven. We blijven echter nevelen en dit houden we bij zonnig weer de gehele rustperiode vol. Met nevelen bedoelen we het verstuiven van (liefst regen-) water, dus niet het bespuiten of besproeien. Gedurende de gehele rusttijd van onze planten komen er zonnige dagen voor. Benut die dagen om uw planten te nevelen. In september in ruime mate, daarna minder sterk en in november, december en januari slechts licht. In februari zijn er al wat meer zonnige dagen en dan kan, ook al om de knopvorming te bevorderen, weer iets zwaarder geneveld worden. Echter op een zodanig tijdstip dat na enkele uren de planten weer geheel droog zijn. Het geeft de planten gelegenheid (een beetje) vocht via de dorens op te nemen en in mindere mate via de opperhuid. De zeer fijne waterdruppeltjes, die dus voornamelijk op de dorens terecht komen, scheppen tevens een tijdelijke, vochtige mini-atmosfeer direct rondom het plantelichaam, hetgeen in een later stadium de knopvorming ten goede komt. De andere vetplanten, als algemene regel, niet nevelen, doch de Euphorbia's zullen er niettemin dankbaar voor zijn. Ultra-succulente planten in de winter beslist niet nevelen, evenmin als de rozetvormige planten, want er blijft allicht wat vocht tussen de bladeren achter, hetgeen gemakkelijk wegrotten of verslijmen tot gevolg heeft. De Epiphyllum's (Phyllo's), Zygocactussen (lidcactussen), Rhipsalissen, Rhipsalidopsis en Schlumbergera blijven we, zij het in mindere mate, nog water geven. De lidcactussen geven we het minst; houdt u deze planten tamelijk droog tot de knoppen goed zijn doorgekomen. Daarna geleidelijk weer wat water geven. Verwijder tevoren de onvolgroeide geledingen. Zij brengen weinig of helemaal geen bloemen voort. Als de plant een goed plaatsje heeft, laat hem daar dan staan. Wordt de plant t.o.v. de lichtinval gedraaid, dan laat hij meestal de knoppen vallen. De epiphyten, waartoe o.a. deze geslachten behoren, dienen bij voorkeur in deze maand verpot te worden. De aarde moet humusrijker en voedzamer zijn dan voor de bolcactussen. Voor nood-entingen houden we enkele entstammen op een lichte en matig warme plaats aan de groei. Als er tijdens de rustperiode een plant om één of andere reden (meestal vocht), de neiging vertoont weg te rotten, kunnen we een gaaf restant redden door dit te enten. Bij verwarming of op de schoorsteen de nood-enting zo snel mogelijk laten drogen en de geënte plant op een lichte en warme plaats zetten. Zo nu en dan een klein beetje water verstrekken. Geënte exemplaren, speciaal die op de zgn. droom-onderstam, Hylocereus guatemalensis, op Eriocereus jusbertii en op Peireskopsis geënt zijn mogen nooit geheel droog komen te staan. Een beproefde en goede methode is deze planten in de rustperiode enige malen een weinig water te geven op een schoteltje waarop de pot een kwartiertje geplaatst wordt. Deze manier is wel wat omslachtig, maar u moet er iets voor over hebben om uw planten goed de winter door 13
te helpen. September is de maand waarin de temperaturen lager worden en de luchtvochtigheid hoger met dikwijls dauwvorming en mist. De planten moeten voorbereid worden op de winterrust, hetgeen we het best kunnen doen door ze af te harden, d.w.z. ze alvast te gewennen aan lagere temperaturen en droogte. Dit is te bereiken door dag en nacht te luchten en het watergeven eerst drastisch te beperken en daarna te stoppen. Door het luchten laten we ook de vochtige nachtlucht met dauw in onze kassen toe en als we daarenboven ook nog door zouden gaan met watergeven, komen de planten niet tot groei-rust, hetgeen we noodzakelijkerwijs dienen te bereiken. Vooral de dichtbehaarde soorten dienen we goed in de gaten te houden. Zij verdampen van nature al minder water dan de schaars-behaarde en -bedoornde planten en het kan voor deze planten fataal zijn als zij water krijgen op het moment dat zij het niet meer nodig hebben. Het is moeilijk om een kant en klaar recept te geven voor de verzorging van de planten, speciaal in de maand september. Veel of liever gezegd alles hangt af van het weer in het laatst van augustus en de eerste helft van september. Als u bedenkt dat het K.N.M.I. dikwijls geen kans ziet om het weer voor de eerstkomende dagen juist te voorspellen, dan begrijpt u dat de samenstellers van deze aanwijzingen bij het schrijven ervan helemaal geen kijk hebben op de weersomstandigheden welke zich in een bepaalde maand zullen voordoen. Het is daarom in deze moeilijke maand september, nog meer dan anders noodzakelijk om nu dagelijks het weer goed in het oog te houden en uw planten nog nauwkeuriger te bekijken dan in de andere maanden. Indien u er niet zeker van bent dat het weer de eerstkomende dagen droog en zonnig zal zijn en u wilt geen risico's lopen, kunt u beter het watergeven achterwege laten of dit tot het uiterste beperken. Van droogte zullen uw planten in september geen schade ondervinden, doch van te veel vocht wel. De planten die buiten staan dienen bij regenachtig weer onder glas geplaatst te worden, doch ook hierbij zoveel mogelijk luchten. Deze planten, welke enkele maanden in weer en wind gestaan hebben, zijn dikwijls aan het eind van het seizoen vergezeld van mossen en wat wij gewoonlijk noemen, onkruiden. Vóór we de planten naar binnen brengen kunt u beter deze verwijderen, evenals slakken, pissebedden, en dergelijk gedierte. Inspecteer af en toe, vooral in het begin van de winterrust, 's avonds met een lamp uw verzameling op deze dieren. De vastgeregende bovenlaag van de potgrond kunnen we bij het binnenhalen van de planten meteen wat losmaken. Overigens plaatsen we in september de potten boven op de grond, zodat de potgrond nog wat kan drogen voordat de planten binnen geplaatst worden. Als de planten binnenshuis overwinteren of als u huiskamerkweker bent, is de beste plaats voor uw planten een zo licht mogelijke en frisse standplaats. Staat de groei van de planten geheel stil en zijn zij droog en niet te vergeten in goede conditie, dan kunnen zij gedurende de rustperiode eventueel ook op een vorstvrije koele en minder lichte plaats bewaard worden. Vanzelfsprekend nevelen we dan niet. Ook er op letten dat uw planten niet aangetast zijn door wolluis, spint, dopluis en dergelijk gespuis. De bestrijding dienen we bij gunstig weer nu nog uit te voeren. Het is bij droog en zonnig weer niet zo erg als de planten daardoor nat worden, terwijl dit later in het jaar op problemen zal stuiten. Vooral spint kan zich in de rustperiode in een droge omgeving sterk uitbreiden en de beschadigingen die door deze mijten ontstaan ontsieren de planten gedurende lange tijd. Voorkomen is ook in dit geval beter dan genezen. Besproei of bespuit de aangetaste planten rijkelijk met één van de vele in de handel zijnde bestrijdingsmiddelen, maar handel wel precies volgens de gebruiksaanwijzing. Wij zijn geen grote vrienden van al deze middelen, maar het is zeer raadzaam de winterperiode in te gaan met zo zuiver mogelijke 14
planten. Deze maand hebt u nog de gelegenheid een vochtig middel toe te passen; in de winter is dat veel moeilijker. Na half september geen stekken meer snijden; de kans is groot dat de wonden die daardoor aan de moerplant ontstaan, niet goed meer drogen. Op deze plaatsen ontstaan dan gemakkelijk schimmel en rot. De vele najaars- en wintergroeiers onder de andere vetplanten behoren er nu fris en gezond bij te staan en vele soorten staan te bloeien of hebben knoppen gevormd. Vooral voor de Mesems is september de voornaamste groei- en bloeimaand. Ook de wintergroeiers, waarvan deze familie er nogal wat telt, gaan of zijn nu aan de groei. Alle Mesems houden we nu dan ook matig vochtig, met uitzondering van de uitgebloeide planten. Deze gaan we minder water geven om ze op de komende winter voor te bereiden. De nachten kunnen al behoorlijk koud worden, zodat we bij voorkeur 's morgens gieten. Ook moeten we, nog meer dan anders, voorzichtig zijn met het over de kop gieten van vooral behaarde en rozetvormige planten, omdat anders gemakkelijk rotting optreedt. Op zonloze dagen zijn we eveneens voorzichtig met water, speciaal bij gevoelige soorten als Aloinopsis, Dinteranthus, Lapidaria, Lithops en Titanopsis. Conophytums kunnen deze maand nog goed gestekt worden. Let u er echter goed op dat alleen te doen als De Bilt enige dagen droog weer voorspelt. Anders zouden de wonden niet snel genoeg helen, waardoor de kans op infecties te groot wordt. Als u Conophytums wilt zaaien, kan dat het beste gebeuren in de eerste helft van oktober. U kunt dus nu alvast de nodige voorbereidingen gaan treffen. De Lithops-soorten horen tot de gemakkelijkste uit de familie der Mesems en indien u een gemengde verzameling hebt kunt u ze gewoon op dezelfde wijze behandelen als cactussen- Dit geldt in grote lijnen ook voor de Euphorbia's waarvan overigens diverse soorten 's winters een vrij hoge temperatuur verlangen (ca. 15° C ) . De potgrond mag dan echter niet stof droog worden. De cultuur van de thans nogal in zwang zijnde planten met knolvormige stammen of wortels en welke tot verschillende plantenfamilies behoren, is niet zo gemakkelijk. Het dikwijls verdrogen van deze planten wijst erop dat zij (omdat ze veelal 's winters ook een vrij hoge temperatuur verlangen) in de komende maanden wat water nodig hebben. Let goed op uw planten; zij geven meestal zelf een teken om met watergeven te stoppen. Het geel worden van een bladpuntje duidt erop dat u moet stoppen met water te verstrekken. Ook voor de 'vetplantjes' geldt dat bij goed weer in deze maand nog volop gelucht moet worden. Mochten de nachten te koud worden, dan kunt u beter de ramen 's nachts sluiten. OKTOBER Wanneer we onze ongeënte cactussen begin september voor het laatst in dit jaar water hebben gegeven, zullen ze nog wel enkele weken doorgroeien, maar eind oktober is de groei er wel zo ongeveer uit, hetgeen ook beslist noodzakelijk is met het oog op het te verwachten weer in november. Neoporteria-soorten. welke zeer laat in het jaar kunnen bloeien, moeten nog een beetje water krijgen, doch slechts zoveel, dat de potkluit niet helemaal droog wordt. De soorten die in de winter bloeien, verlangen extra veel zon en behoren op de zonnigste plaats te worden opgesteld. In de loop van deze maand rijpen nog vele vruchten, die geleidelijk aan geoogst kunnen worden. Zaden die in de droge vruchten bewaard blijven, behouden in het algemeen beter hun kiemkracht. Deze gedroogde vruchten met de zaden, bergt u soort bij soort met de naam erbij, op in bijv. een leeg lucifersdoosje tot het zaaiseizoen. Bewaren op 'n droge plaats. Verschillende soorten onderstammen van geënte planten mogen niet geheel droog komen te staan, omdat hergroei in het voorjaar dan zeer moeilijk zal 15
zijn. Hierbij de aarde zeer matig vochtig houden; de onderstam moet zijn haarwortels behouden terwijl de entling niet mag groeien. Zie ook 'september'. Phyllocactussen (Epiphyllum) ook wat droger houden, doch niet laten schrompelen. Behoudens de hierboven genoemde uitzonderingen komt het er dus op neer dat vanaf 1 september tot half maart geen water gegeven wordt. Indien u met verstand te werk gaat en deze aanwijzingen als richtsnoer aanhoudt, zullen er in de winter geen of zeer weinig verliezen ontstaan. Het is verstandig ook deze maand nog te luchten, al zijn de dagen aan de koele kant. Maar dan alleen overdag bij droog helder weer, of eventueel 's nachts als de nachttemperatuur tenminste 8 a 10° C. is. Leest u 'september' nog eens er op na met betrekking tot de ongediertebestrijding en het uitvoeren van nood-entingen. Doordat een aantal zomer-werkzaamheden ten einde gekomen is, hebben we nu de tijd om tal van bijkomende werkzaamheden uit te voeren. Het kaartsysteem (indien u dat tenminste hebt) kan bijgewerkt worden, terwijl ook de naametiketten nagekeken kunnen worden. Meestal is het nodig een aantal ervan te vernieuwen. De namen moeten op juistheid en volledigheid gecontroleerd worden en hierbij zullen de boeken er aan te pas moeten komen. Zie hiervoor de literatuurlijst. De huiskamer-kwekers en degenen die hun planten binnenshuis overwinteren dienen erop te letten dat eind van deze maand de groei volledig stilstaat. De binnen geplaatste Cereus-soorten (dus alléén de zuilvormige planten!) iedere week een kwart slag draaien, zodat ze elke maand een hele slag gedraaid zijn. Zij zullen dan niet de gelegenheid krijgen naar het licht te groeien en krom te worden. Bezitters van een platte bak of een niet-verwarmde kas, die hun planten tot ver in het najaar in bak of kas laten staan, doen er verstandig aan voldoende dekmateriaal in gereedheid te hebben. Indien in november onverwachts vorst of zware nachtvorst optreedt, kan tijdig afgedekt worden. Als voorzorg kunnen de ramen alvast met behulp van plasticfolie aan de binnenkant geisoleerd worden. Een ander prima isolatiemateriaal om de kou te weren als het erg vriest, is geëxpandeerd polystyreenschuim (piepschuim, Styropor, Tempex), dat in de vorm van dunne platen en plafondtegels in de handel is. Deze platen, geplaatst tussen glas en planten weren de koude-straling op uitstekende wijze. Ook in de huiskamer kunnen deze platen gemakkelijk toegepast worden. Beter dan kranten, welke nat worden en bovendien nog aan het glas kunnen vastvriezen. Platen golfkarton voldoen ook goed. In deze maand en de volgende kunt u alvast de grondsoorten verzamelen, welke u in het volgend voorjaar nodig denkt te hebben voor het verpotten. De grond kan dan in de winter doorvriezen. In het vroege voorjaar goed mengen en zeven door fijn kippegaas. Bij de vetplanten (de andere dan de cactussen) zijn er verschillende nog volop aan de groei; de ultra-succulente Crassula's, Pelargoniums, Sarcocaulons, Othonna's, Adromischus, alsmede vele Mesems zoals Conophytum, Ophthalmophyllum, Mitrophyllum verlangen deze maand nog water. Ook hier echter voorzichtig te werk gaan, want lage temperatuur en te veel nat kan spoedig schimmel veroorzaken. De eerste helft van oktober is de meest geschikte tijd voor het zaaien van Conophytums. De winterharde Sempervivums en Sedums moeten ook zo langzamerhand op de winter voorbereid worden, alhoewel deze werkzaamheden zeer beperkt zijn. Zorgt u ervoor dat onkruiden en andere planten onze vetplanten niet overwoekeren, waardoor ze langs de rand van de pol te lang nat blijven. Ook het losmaken van de grond rondom de planten bevordert het snel drogen na een regenbui.
16
NOVEMBER Planten in de droge huiskameratmosfeer zullen het in de winter moeilijker hebben dan de planten in de kas, waar altijd een vrij hoge luchtvochtigheid heerst. In de kas is daarom onze grootste zorg de luchtvochtigheidsgraad niet al te hoog te laten worden. Dit kunnen we bereiken door overdag bij droog, helder weer te luchten, ook al is de temperatuur buiten aan de lage kant. Wanneer de zon schijnt, loopt de temperatuur in de kas al snel op en indien we dan flink luchten verdwijnt niet alleen veel vocht, doch we bereiken er ook mee dat de kastemperatuur daalt. En juist deze omstandigheden zijn voor onze cactussen nodig om de stilstand in de groei, de rusttoestand te handhaven. Dan blijven de planten latent leven zonder te groeien. In de huiskamer, waar in de wintermaanden dikwijls een erg droge atmosfeer heerst, hebben de planten het zwaar te verduren, want de verdamping van 't in de plant opgeslagen vocht gaat steeds door, zonder dat aanvulling van dit vocht van buitenaf plaatsvindt. Met als gevolg dat de plant verdroogt. Een betere plaats dan de huiskamer is voor onze cactussen een matig verwarmd of onverwarmd (maar wel vorstvrij) vertrek waar we de planten laten overwinteren. Als de planten gezond zijn en de grond in de pot vrijwel droog is, mag dit vertrek ook op het noorden of het oosten liggen. Bent u evenwel aangewezen op de woonkamer als plaats voor uw cactussen, tracht dan verdrogen te voorkomen door zeer schaars water te geven op een schoteltje, zodat de potgrond niet geheel stofdroog wordt en ook door te nevelen, zie 'september'. De planten mogen echter beslist niet groeien! Bij zonnig weer licht nevelen doet de planten zichtbaar goed. Blaas ook zo nu en dan eens flink op de planten om te voorkomen dat stof de huidmondjes verstopt. De geënte planten moeten we speciaal goed in de gaten houden. Bij langdurige droogte kan de onderstam het entstuk gaan leegzuigen om toch het nodige vocht te verkrijgen voor het instandhouden van de entstam. Vooral bij geënte zaailingen bestaat dit gevaar. Bij grotere geënte planten kan het omgekeerde gebeuren en dan verdroogt de onderstam. Geënte planten dienen daarom de gehele winter door zo nu en dan wat water te krijgen (ja, juist, op het schoteltje). De meeste entstammen verlangen overigens 's winters een wat hogere temperatuur, zodat daarmee rekening gehouden moet worden bij de standplaats in de kas of de kamer. Zaailingen eveneens 's winters nooit geheel droog laten staan; zo nu en dan een beetje water geven cq. nevelen. De cactuskas wordt alleen verwarmd als er vorst of nachtvorst optreedt. Cactussen in het algemeen niet warmer houden dan 5-8° C. en tocht vermijden. Bij een gemengde verzameling in de verwarmde kas kunt u de andere succulenten het beste een plaatsje geven bij de warmtebron; zij verlangen een hogere temperatuur dan de cactussen. Uitzonderingen bij de cactussen zijn Echinocactus grusonii, Cephalocereus oftewel Cephalophorus, Pilocereus, Melocactus, Lemaireocereus, Discocactus en dergelijke geslachten. Deze planten geven we dus ook een plaatsje in het warmste deel van de kas. Ook in de winter dienen we onze planten regelmatig te inspecteren op schadelijk gedierte en op kwalen. Ontdekken we een rotte plek aan onze planten dan zal die plant onherroepelijk verloren gaan als we er niets aan doen. We snijden daarom de plek met een scherp en schoon mes weg tot op het gezonde weefsel en laten bij kachel of verwarming de wond zo snel mogelijk drogen. Als het nodig is om bijv. bij wortelhalsrot het onderstuk van de plant weg te snijden, dan kunnen we met het overgebleven gave kopstuk twee dingen doen. Een nood-enting uitvoeren op een aan de groei gehouden onderstam of de kop goed laten drogen gedurende tenminste 10 dagen en daarna deze kop droog bewaren tot het volgend voorjaar. We vullen een potje voor / met droge potgrond en vullen de rest aan met 2
3
17
fijn grind. Bovenop dit grind plaatsen we de kopstek. Dikwijls zal de stek na enkele weken tot enkele maanden enige hoofdwortels gevormd hebben en kan de plant in het voorjaar normaal opgepot worden. Een uitzondering op de 'droogteregels' vormen de cactussen van de geslachten Zygocactus en Rhipsalis waarvan vele vertegenwoordigers in het late najaar of winter bloeien. Deze planten krijgen een warme, niet al te zonnige standplaats en de aarde dient matig vochtig gehouden te worden. Door middel van een bloemenspuitje, gevuld met lauw water zo nu en dan besproeien. De vlezige vruchten van bijv. Gymnocalycium en Lobivia kunt u beter verwijderen, ook al zijn ze niet rijp. Deze vochtige vruchten kunnen gemakkelijk gaan schimmelen en de plant aantasten. De plaats waar de vrucht weggenomen is, licht bestuiven met Brassicol-super om schimmel te voorkomen. De verwarmde kas moet verder gereedgemaakt worden om de eventuele strenge vorst het hoofd te kunnen bieden zonder dat dit al te veel aan energie gaat kosten. De wanden en ook het dak kunnen geïsoleerd worden, zie het hoofdstuk 'Kassen en platte bakken'. De verwarming dient al eens beproefd te worden zodat deze geheel in orde is als hij gebruikt moet worden. In de winterperiode is er verder aan de planten eigenlijk niet zo veel te doen, waardoor we de tijd hebben ons te verdiepen in de literatuur. Onze bibliotheek heeft er heel wat van. Als u er een administratie van uw planten op na houdt, kunt u deze bijwerken; laat echter uw liefhebberij niet ten ondergaan aan de administratie. Houdt het simpel. De wintergroeiende andere vetplanten moeten nog steeds water toegediend krijgen, doch hierbij dient u voorzichtig te werk te gaan. Kou, weinig licht en vocht zijn ook van deze planten de grote vijanden. De bebladerde exemplaren onder de groep van de 'vetplantjes' mogen in de winter nooit geheel droog staan (Kalanchoë's, vele Crassula's, Pelargoniums, vele caudiciforme planten, Euphorbia's met duidelijke bladeren, struikmesems, enz.). De winterbloeiende Crassula's, Kalanchoë's, Lenophyllums e.d. kunt u 's winters ook in huis voor een licht en koel venster zetten, af en toe een beetje water en u hebt er tijdenlang plezier van. Vooral onder de succulenten die afkomstig zijn uit tropisch Afrika en Madagascar, zijn er nogal wat die 's winters weliswaar niet groeien, maar dan toch warmte willen hebben. Soms moeten we ook deze planten, om ze niet al te veel te laten uitdrogen, zo nu en dan wat water geven. Het gaat hierbij om planten als Adenia, Adenium, Didierea, sommige Euphorbia's, Pachypodium, en nog vele andere. De meeste hiervan zien we weliswaar nog weinig in de verzamelingen, maar ze worden toch steeds meer aangeboden. Als u maar enkele van deze planten hebt, kunt u ze het beste in huis overwinteren op een lichte plaats. Van planten waarvan men de cultuur niet precies kent, niet de restanten weggooien. Sommige vetplanten hebben slechts een zeer korte groeiperiode van bijv. één maand om daarna 11 maanden of langer in een rustperiode te verkeren. Men is dan geneigd te denken dat niet de goede cultuurwijze gevolgd werd als na het verschijnen van bladeren en eventueel bloemen, de plant plotseling alle bladeren laat vallen en schijnbaar verdort. In vele gevallen blijft zo'n plant latent leven en na ongeveer een jaar breekt de volgende vegetatie-periode aan. Dit verschijnsel komt vooral voor bij de minder gewone vetplanten, meestal afkomstig van het zuidelijk halfrond.
DECEMBER Als u uw cactussen goed behandeld hebt, staat de groei ervan geheel stil. De maand december luidt toch wel definitief het winterseizoen voor onze cac18
tussen in; de voornaamste taak is nu het behouden van de in de zomer bereikte resultaten. Cactussen mogen noch door het toedienen van vocht op de normale manier, noch door warmte gestimuleerd worden om te gaan groeien. Door het drooghouden en door de lage temperaturen, hebben we bereikt dat de planten in een ruststadium gekomen zijn, hetgeen noodzakelijk is om te voorkomen dat zij in deze tijd met te weinig licht, toch zouden gaan groeien. Bovendien zullen uw planten alleen bloeien als zij in de winter koel en droog gestaan hebben. Leest u ook het november-overzicht nog eens door; wat daarin geschreven werd, geldt grotendeels ook voor december en januari. De Neoporteria's kunnen met mooi december-weer in volle bloei staan. In hun vaderland Chili bloeien ze ook in de wintertijd aldaar. Merkwaardig is, dat alhoewel de wintertijd daar samenvalt met onze zomertijd, deze planten toch in Nederland graag in onze winter bloeien, indien althans de temperatuur redelijk is en bij zonnig weer. Valt de winter vroeg in dan verplaatst de bloeitijd zich dikwijls naar het volgende voorjaar bij ons. Bent u in de gelegenheid de wintergroeiers extra licht te geven d.m.v. één of meer T.L.-buizen, dan kan dit meehelpen om dergelijke planten (ook onder de andere vetplanten!) tot bloei te brengen. Met 2 buizen van 60 cm op een hoogte van 40-60 cm kan een oppervlakte van ca. 1 m bestreken worden. Het beste voor de planten is een combinatie van een buis met overwegend blauw en een buis met overwegend rood licht. Het meeste effect zal deze bijverlichting hebben wanneer deze wordt toegepast gedurende enkele uren vóór het invallen van de duisternis. Het is immers zo dat onze planten in de natuur zowel 's zomers als 's winters ongeveer 12 uur licht tot hun beschikking hebben, terwijl dat bij ons 's winters slechts ca. 8 uur is. 2
Indien u soorten bezit welke in de winter toch nog wat water moeten hebben (waaronder Neoporteria's, enkele Mammillaria's als M.plumosa, M.longiflora M.schiedeana, geënte planten en vele planten uit de groep 'andere vetplanten') dient u met het watergeven zeer voorzichtig te werk te gaan en de warmste en lichtste plaats in de kas voor deze planten op te zoeken. Met zonnig weer is het wel verstandig de kas overdag, gedurende de uren rond het middaguur, flink te luchten, om te voorkomen dat deze planten gaan groeien. Het kan niet genoeg gezegd worden dat meer planten te gronde gaan door gebrek aan frisse lucht en te veel vocht dan door droogte. Het water mag slechts de uiteinden van de wortels bereiken en mag beslist niet op of tegen de bovengrondse delen van de plant komen. Vandaar ons steeds herhaald advies water van onderaf toe te dienen. Bij huiskamercultuur erop letten dat de planten welke dicht bij het venster staan, niet bevriezen. Bij strenge vorst isolatiemateriaal tussen glas en planten aanbrengen. De Kerstcactus, Zygocactus truncactus (oudere naam Epiphyllum truncatum) moet nu in knop staan en mag niet meer gedraaid worden ten opzichte van het licht. De plant kan nu ook wat meer water krijgen. Zijn de knoppen nog niet doorgekomen, dan kan besproeien met lauw water de knopvorming bevorderen; verder vrijwel droog houden tot de knoppen duidelijk zichtbaar zijn. Deze plant bloeit dan niet met Kerstmis, maar in januari met scharlakenrode bloemen. Het is al meer gezegd dat het uitermate moeilijk is, precies aan te geven welke werkzaamheden er in een bepaalde maand uitgevoerd moeten worden. Ook het geven van alle cultuuraanwijzingen is een onmogelijke zaak. De snelste en beste manier om een ervaren liefhebber van succulenten te worden, die zijn planten op de juiste wijze weet te kweken, is veel lezen in vorige jaargangen 19
van ons maandblad en in boeken over onze liefhebberij. Voorts kijken bij meer ervaren kwekers en het gezonde verstand gebruiken. De wintermaanden zijn ook bij uitstek geschikt om allerlei voorbereidende werkzaamheden voor het volgend jaar uit te voeren, zoals het goed reinigen van gebruikte potten en bakken, het in orde brengen van het zaaitoestel als u van plan bent vroeg te zaaien, het doorkijken van zaadaanbiedingen en het bestellen van zaden. De ruiten van de kas aan de binnenkant en de buitenkant zo schoon mogelijk houden, zodat een maximum aan licht erdoor kan vallen. De potgrond welke we nodig denken te hebben bij het verpotten in het komende voorjaar, enkele keren omzetten. Het is gunstig voor de structuur als de potgrond 's winters goed doorvriest. Er is al meer geschreven over het bijhouden van een kaartsysteem van uw planten, een soort burgerlijke stand. We hebben daarbij gezegd het zo eenvoudig mogelijk te houden, doch helemaal zonder kunnen we toch niet op den duur en de meest simpele vorm is een schrift of een zakboekje, waarin men per geslacht de in bezit zijnde planten opschrijft met daarbij de datum en de herkomst. Vanzelfsprekend proberen we de namen correct te schrijven. U kunt daar de boeken die u bezit op ons gebied op naslaan of u leent boeken uit de bibliotheek. Bent u van plan u verder te verdiepen in onze mooie liefhebberij, dan kunt u het niet stellen zonder een paar goede boeken op het gebied van succulenten. Zie hiervoor het achterin afgedrukte boekenlijstje. Leen deze boeken uit de bibliotheek of tracht ze te lenen van medeliefhebbers. Overigens is de decembermaand uitstekend geschikt om een succulenten-boek op het verlanglijstje te zetten in plaats van de geijkte artikelen. Van een goed boek beleeft u jarenlang plezier, wat van een paar sokken of een stropdas niet altijd gezegd kan worden. Vergelijk de namen die bij uw planten staan met de afbeeldingen en omschrijvingen welke in de boeken gegeven worden. Klopt de naam niet of twijfelt u aan de juistheid ervan, draai het naamstrookje dan om. Verder snuffelen in boeken en navragen bij andere succulentenliefhebbers levert vroeg of laat de goede naam op. Voor de behandeling van de andere succulenten in deze maand verwijzen we naar de aanwijzingen voor november. JANUARI Gedurende deze maand behoeven we aan de cactussen niet veel te doen; ze zijn in een schijnbaar volledige rust en daarin laten we ze. We geven dan ook geen water op de normale manier. De soorten die in de winter water verlangen, verstrekken we dit water uitsluitend via de opening onder in de pot. Dit doen we door de potten op een schoteltje of schaaltje te plaatsen waarin we een beetje lauw water hebben gegoten. Met deze geringe watergift beogen we de wortelkluit niet geheel te laten verdrogen, zodat alle haarworteltjes zouden afsterven. De planten waarop dit betrekking heeft zijn Neoporteria, Thrixanthocereus, sommige Mammillaria's, o.a. M.plumosa, M.schiedeana, M.albiflora en niet te vergeten alle geënte planten, vooral die op Eriocereus jusbertii. Als de wortelkluit van deze onderstam verdroogt, is het heel moeilijk in het voorjaar de plant weer aan de groei te krijgen. Bovendien kan het entstuk de onderstam leegzuigen en omgekeerd de onderstam de ent als er helemaal geen water op een of andere manier voorhanden is. De kunst bij het watergeven in de winter is, om slechts bij tussenpozen zó weinig water te geven, dat de haarwortels niet afsterven en dat de plant toch niet gaat groeien. De grond in vrijstaande stenen potten droogt vrij snel uit; bij plastic potten en bij blikken duurt dit droogproces veel langer. Bij de in 't tablet ingegraven stenen potten wordt 't vocht dat in de potgrond aanwezig is, slechts langzaam en re20
gelmatig afgegeven. De grond in het tablet treedt dan op als vochtregelend medium. Hetgeen overigens ook het geval is bij het laagje zand o.i.d. dat op de vloer van het tablet aangebracht dient te zijn bij niet ingegraven potten van plastic of bij blikken. De cactussen dienen we uitsluitend een beetje vocht toe door op zonnige dagen licht te nevelen. Zie hiervoor onder 'september'. Frisse lucht is ook in de winter zeer belangrijk en als het niet vriest zorgen we er voor dat op droge en op zonnige dagen voldoende verse lucht kan toetreden. In een bedompte atmosfeer krijgen schimmels hun kans en kan gemakkelijk smeul optreden. Bovendien kan het ongedierte zich snel vermeerderen. Het merendeel van de cactussen kan, mits droog gehouden, vrij lage temperaturen verdragen (3-5° C.) en zelfs tijdelijk één of twee graden vorst. Bij strenge vorst moeten we oppassen dat de planten niet bevriezen. Zie 'november' en 'december'. De zgn. lidcactussen die in december niet gebloeid hebben en enkele Rhipsalissoorten kunnen deze maand bloeien, zodat zij iets meer vocht moeten hebben, ook al omdat zij in het algemeen uit warmere en meer vochtige streken afkomstig zijn. Wees echter voorzichtig met het verplaatsen van deze planten. Indien men niet zorgt dat de belichting van dezelfde kant komt, heeft men grote kans dat de plant de knoppen en jonge bloemen afwerpt. Dit kan overigens ook wel voorkomen als er een of andere groeistoornis optreedt. De Epiphyllums (Phyllocactus) kunnen eind van de maand als de bloemknoppen beginnen te verschijnen, langzaamaan water krijgen. Deze Phyllo's mogen 's winters niet schrompelen, evenmin als Zygocactus en Rhipsalis. Hebt u al zaden besteld, o.a. uit de lijst met zeer aantrekkelijke soorten van ons eigen Clichéfonds? Doen. Zaaien is wel een van de meest interessante onderdelen van onze liefhebberij! Van de Mesems willen de struikvormen nu en dan wat water; wanneer ze te ver indrogen, komen ze straks moeilijk weer aan de groei. Hetzelfde geldt voor de geslachten als Hereroa, Cephalophyllum, Faucaria e.d. Ook de wintergroeiers willen natuurlijk een enkele maal wat water. Te noemen zijn: Conophytum, sommige Cotyledons, ultra-succulente Crassula's, Gibbaeum, de winterbloeiende Kalanchoë's, Mitrophyllum, Monilaria, Ophthalmophyllum, Othonna, Pelargonium en Sarcocaulon. In al deze gevallen moet vooral de beginner er rekening mee houden dat hij eerder te veel dan te weinig water geeft! FEBRUARI De gelukkige bezitters van een goed ingerichte kas hebben het in deze maand voor wat de planten betreft, gemakkelijk; watergeven is nog uit den boze en het toezicht blijft beperkt tot het controleren of de zaak niet kan bevriezen. Evenals in januari nevelen we de cactussen licht en dan alleen op zonnige dagen. Wèl dient er gelucht te worden op zonnige dagen, waarvan februari er altijd wel een paar heeft. Frisse lucht, het kan niet genoeg gezegd worden, is voor het goed functioneren van het plantenleven zeker zo belangrijk als licht en voedsel. De eventuele groeineigingen worden er tevens door afgeremd, omdat door het luchten ook de temperatuur in de kas daalt. De huiskamerkwekers hebben het wat moeilijker. In de kamerlucht hebben de planten nogal eens te lijden van droogte, stof en het gebrek aan voldoende verse lucht. Probeer daarom, voor zover de omstandigheden het toelaten, ook binnenshuis regelmatig te luchten en daardoor verse lucht toe te voeren; vermijdt echter tocht. Licht nevelen, vooral als ze in de zon staan, doet de planten zichtbaar goed; ze mogen echter beslist niet aan de groei gaan! De potkluit mag niet door en door stofdroog worden en de enige goede manier 21
om dit te voorkomen is, zeer spaarzaam water g e v e n , van onderaf. Bovenop watergeven leidt vroeg of laat tot rot aan de wortelhals, al bent u nog zo voorzichtig. Februari staat bekend als een gevaarlijke maand voor de cactussen, omdat aan het eind van de rustperiode de planten een groot deel van hun reserves hebben verbruikt en daardoor extra bevattelijk zijn voor allerlei kwalen. Vooral als ze een minder gunstige overwinteringsplaats hebben, vallen er nogal eens slachtoffers. Het eerst gaan altijd die planten, die in het najaar niet behoorlijk zijn afgehard, of te lang water gekregen hebben in die periode. Een afgeharde plant, die tijdig droog gehouden wordt, heeft veel meer weestandsvermogen dan de in het najaar opgepepte planten. In de vaak zeer vochtige najaarsmaanden, waar ons zeeklimaat voor zorgt, ontstaan bij onze planten dikwijls ontstekingen en schimmelvormingen. De gevolgen daarvan merkt men dan veelal pas in februari, als de zon de kas nogal eens op een hoge temperatuur brengt. De potgrond die vóór de winter klaargemaakt is, heeft de gelegenheid gehad om lekker door te vriezen en kan nu nog eens omgezet worden, als de grond tenminste niet hardbevroren is. De vroege zaaiers kunnen met behulp van een verwarmbaar zaaitoestel aan de gang. De platte bak, de zomerkas of de balkonkas kunnen nu in orde gebracht worden. Goed schoonmaken, eventueel ontsmetten, eenruiters controleren en het glas reinigen. Het houtwerk schilderen of behandelen met een conserveringsmiddel. Geen carbolineum gebruiken (o.a. Copperant is een prima middel). Na het schilderen of conserveren alles goed luchten, zodat de geur verdwijnt. Vele bind- of oplosmiddelen zijn schadelijk, vooral voor de bebladerde vetplanten. Zij laten in dergelijke luchtjes al gauw hun bladeren vallen. Deze maand kunnen we onze planten al gaan verpotten. We moeten dan vrijwel droge grond gebruiken en niet met watergeven beginnen. Na het verpotten gewoon terug zetten in het tablet. De volgende maanden zijn er overigens ook nog geschikt voor. Jonge zaailingen krijgen 1 a 2 maal per week wat lauw water. De vetplanten kunnen op dezelfde wijze behandeld worden als de cactussen, al zijn er daarbij wel wat uitzonderingen. Vele soorten mogen 's winters niet helemaal droog staan. Zie Januari'. Lithops en verschillende andere ultra-succulente Mesems beginnen nu nieuwe bladparen te vormen. Deze planten echter nog geen water geven, want de nieuwe bladeren worden gevormd ten koste van de oude bladeren. WATERGEVEN Het verstrekken van water aan onze planten is wel de meest besproken zaak en ook een zaak waarover de meningen nogal uiteenlopen. Vooral in vroeger jaren was men algemeen de mening toegedaan dat water eigenlijk maar zeer spaarzaam verstrekt mocht worden. Alleen in het groeiseizoen van de planten mocht water gegeven worden. Nu denken we daar heel anders over en zijn we door de experimenten en ervaringen van zowel oudere als jonge liefhebbers, tot de conclusie gekomen dat we helemaal niet zo spaarzaam dienen te zijn met het water. Voorzichtig moeten we echter wèl zijn. En met voorzichtig bedoelen we in dit verband dat we er voor moeten zorgen dat het water daar komt waar het nodig is en dat het verwijderd blijft van de plaatsen waar het niet hoort. Ook bedoelen we er mee dat grote hoeveelheden water slechts in de groeiperiode, als de planten werkelijk aan de groei zijn, verstrekt mogen worden. In de oorsprongslanden staan onze succulenten voor het merendeel in een 22
gruisachtige minerale grond. Als er regen vak, trekt deze zeer snel door de bovenste grondlaag heen en deze bovenlaag is door de warmte en de zon spoedig weer geheel droog. Het water, dat veelal tijdens onweersbuien in grote hoeveelheden tegelijk valt, zakt naar de dieperliggende grondlagen. Daar vormt het a.h.w. een reservoir, waaruit door de capillaire werking van de aarde, regelmatig water naar hoger liggende lagen wordt gestuwd. Met het water worden ook de in de bodem aanwezige voedingszouten meegevoerd. De wortels dringen in de bodem door tot op de plaats waar zich water bevindt. Water kan op verschillende manieren door een plant opgenomen worden. Door de groene delen van de plant (en hieronder worden ook de dorens van de cactussen gerekend!) en door de wortels. Het opnemen van water door de bovengrondse plantedelen moeten we niet onderschatten. Vele plantengroepen zijn een groot deel van het jaar aangewezen op nevels en dauw voor het instandhouden van hun waterhuishouding. Daarom is het nevelen van onze cactussen en sommige andere groepen vetplanten, vooral ook in de rustperiode, van zo groot belang. De wateropname door de wortels geschiedt door de haarworteltjes. Deze haarworteltjes bevinden zich aan het einde van de wortels, direct achter het uiterste puntje van de wortel, het beschermende wortelmutsje. De kleine en dunne haarworteltjes dringen tussen de door een waterfilmpje omgeven grondpartikeltjes en worden daardoor zelf ook omgeven door een waterfilmpje. In dit water bevinden zich de voedingsstoffen in een zeer verdunde oplossing.In het worteltje zelf bevindt zich ook een waterige oplossing, echter van een grotere concentratie. Door het verschijnsel dat osmose genoemd wordt, wordt het vocht met een lagere concentratie gestuwd naar de naastliggende plaats waar zich een hogere concentratie bevindt. Dit proces voltrekt zich via de semi-permeabele wand van de cellen in de haarwortels. De voedselopname door de wortels geschiedt dus door de wand van de haarworteltjes heen. Deze wand is zoals gezegd, semi-permeabel, hetgeen wil zeggen dat door de osmotische werking, wèl water met volkomen opgeloste stoffen door de wand heendringt, doch geen vaste bestanddelen. Het voedsel (= de voedingszouten), moet dus in opgeloste toestand verkeren om opgenomen te kunnen worden. Onopgeloste stoffen worden door de werking van bacteriën, blauwwieren en korstmossen in oplosbare toestand gebracht. Ook door stoffen die door de wortels zelf afgescheiden worden, kunnen deze onoplosbare delen, in water oplosbaar gemaakt worden. Nu we gezien hebben hoe het water zich gedraagt in de natuurlijke omstandigheden, en op welke plaats de plant dit water uit de grond slechts kan opnemen, is het ook duidelijk dat we ervoor moeten zorgen dat bij voorkeur het water via de onderzijde van de pot de grond en daarmee de haarworteltjes bereikt. Voorts dat de samenstelling van de grond zodanig is dat water, dat tijdens de groeiperode van de plant op de grond terecht komt, gemakkelijk door de grond heenzakt en ook via de onderzijde van de pot afgevoerd kan worden. Zou het water in de pot blijven staan dan stagneert de waterhuishouding doordat de lucht uit de grond verdreven wordt en vervangen wordt door water. Hierdoor „verzuurt" de grond onder invloed van bepaalde bacteriën. Het gevolg is dat de wortels afsterven. Voor de vochtregulatie in de potgrond is het van belang dat de potten niet zomaar op een gladde bodem van kastablet of bak geplaatst worden. Beter is deze bodem eerst te bedekken met een laagje van 1 a 2 cm grof zand of mengsel van zand en turf, of zand/grond. Nadat de oppervlakte glad gestreken is plaatsen we de potten er bovenop, dus niet erin. Hierdoor ontstaat een verbin23
ding tussen de grond in de potten en de bodemlaag. Het teveel aan water in de pot kan nu in de bodemlaag trekken, terwijl omgekeerd water van de bodemlaag door de capillaire werking van de grondpartikels a.h.w. in de potgrond gezogen wordt. De capillaire werking berust op het feit dat water het vermogen heeft in nauwe openingen omhoog te stuwen. De afvoeropeningen in de pot zijn meestal te klein om een goede verbinding van potgrond en bodemlaag te verkrijgen. En daar gaat het nu juist om. We kunnen hierin verbetering brengen door in de bodem van de pot enkele gaten te boren of bij plastic potten, te smelten met een hete soldeerbout. In de winter en in het voor- en najaar kunnen we eenvoudig de bodemlaag enigszins vochtig houden, zodat de onderste grondlagen in de potten juist voldoende vocht krijgen om de haarwortels te bereiken. De plant blijft op die manier latent (verborgen) leven zonder evenwel te groeien. Tijdens de groeiperiode geven we de planten bij zonnig weer ruim water. Het overtollige water verzamelt zich in de bodemlaag en verdwijnt daaruit grotendeels door verdamping. Ook de opgeloste voedingsstoffen verzamelen zich op den duur in deze bodemlaag en door de wisselwerking van het vocht tussen pot en bodem, komen deze stoffen ook weer terug in de potgrond. Van 't gietwater zelf kunnen we slechts zeggen dat regenwater of gedemineraliseerd water het beste is. He,t leidingwater van de meeste gemeenten in Nederland is hard tot zeer hard en bevat naast vele kalkbestanddelen, verder ook allerlei andere stoffen, o.a. om de leidingen schoon te houden. Deze stoffen kunnen voor onze planten zeer schadelijk zijn. Bent u toch op leidingwater aangewezen, kook het dan en laat het een dag staan voor het te gebruiken voor uw planten. Ook kunt u in een emmer water een flinke bal samengeknepen turfmolm roeren en de zaak enkele dagen laten staan; daarna voorzichtig afschenken. Als u in de gelegenheid bent om regenwater op te vangen, probeer het dan eens op te vangen nadat het een kwartiertje gegoten heeft. Dan is het grootste deel van de vuile prut die anders aan het eind van het seizoen onder in de regenton ligt, uit de lucht verdwenen. Gedemineraliseerd water (= onthard neutraal water) kunt u bij de chemicaliënhandel in plastic jerrycans kopen. Het kost wel iets, maar het is vrij van schadelijke bestanddelen.
TOTALE LENGTE 20 cm.
24
VERPOTTEN In de beperkte ruimte van een pot raakt op een bepaald moment de voedselvoorraad op. Het is echter een feit dat niet persé ieder jaar de volwassen planten verpot behoeven te worden. Alleen als de wortelpruik de gehele pot vult, dan moet er beslist verpot worden. Men kan dit controleren door de plant voorzichtig uit de pot te kloppen. Is er nog voldoende aarde rondom de wortels aanwezig en is ook verder alles in orde, dan kan men de kluit weer in de pot laten zakken en de pot met wat nieuwe aarde bijvullen. Welke tijd is nu de meest geschikte om uw planten te verpotten? Een ervaren liefhebber kan het gehele jaar door verpotten, zonder dat daarbij verliezen optreden. Als beste tijd geldt evenwel het zeer vroege voorjaar, voordat de bloeien groeiperiode aanbreekt. Hebben de planten echter al knoppen, dan kunt u beter wachten tot na de bloei. Voor de najaars- en wintergroeiende vetplanten is juli/augustus/september de aangewezen tijd. Uit één en ander volgt dat, als u een gemengde verzameling hebt, u toch wel zowat het hele jaar door verpot, maar dan meer omdat de groeitijd van de planten dat bepaalt. Als u tijdens de rustperiode verpot, gebruik dan vrijwel droge grond en laat de wortelpruik zoveel mogelijk intact. De oude grond is zo goed als, of geheel droog en is daardoor gemakkelijk door een beetje schudden, van de wortels te scheiden zonder deze te beschadigen. Het verpotten op zichzelf is een plezierig en nuttig karwei. U krijgt uw planten stuk voor stuk in handen en u hebt de gelegenheid ze van alle kanten te bekijken, ook aan de onderzijde en ondergronds. Een handig stuk gereedschap bij het verpotten is een oude lepel of een speciaal geknutseld schepje zoals op tekening 1 is afgebeeld. Uw handen en vingers zijn echter de 'handigste' instrumenten. Bang voor dorentjes in uw vingers hoeft u niet te zijn, want als u een niet al te grote cactus met de volle hand luchtig beetpakt, zult u bemerken dat u vrijwel geen last hebt van de dorens. Zijn de planten echter sterk stekend of behoren zij tot de Opuntia's met hun geniepige glochiden, dan kunt u beter eerst een strook enige malen dubbelgevouwen krantepapier losjes om de plant wikkelen en hem dan beetpakken. Ook stukken zgn. piepschuim of golfkarton kunnen goede diensten bewijzen. U pakt dus de plant beet en het schepje of de steel van de lepel steekt u vlak langs de potwand in de grond. Voorzichtig proberen we nu de plant met de wortelkluit uit de pot te wippen. U kunt ook de plant met pot omgekeerd houden en op de rand van de werktafel de pot van de kluit afstoten. Het nadeel hiervan is dat de grond voor 'n deel tussen de bedoorning terecht komt en soms moeilijk er weer tussen uit te halen is. We houden de plant met één hand vast en met een kwastje in de andere hand borstelen we de oude grond voorzichtig tussen de wortels vandaan. Eventuele dode wortelresten tevens verwijderen en indien de plant wortelluis heeft deze er ook goed afborstelen boven een afvalbak. Wortels met sterke verdikkingen (knobbels), welke duiden op aantasting door wortelknobbelaaltjes, geheel verwijderen en in de afvalbak deponeren. De plant zonder wortels laten drogen en als stek behandelen. Gezonde planten behandelen we verder als volgt: De plant wordt op de juiste hoogte in de nieuwe, schone pot gehouden en met de andere hand of met de lepel vullen we de open ruimte in de pot aan met verse grond. Halverwege tikken we met de vingers tegen de potwand zodat de grond zich tussen de wortels kan voegen en gaan dan door met vullen. Als de pot vol is, nog even tikken en zo nodig nog wat grond er bij doen en deze licht aandrukken. Om de plant meteen wat steviger op de benen te zetten, kunnen we rondom de wortelhals kiezelsteentjes (fijn grind) aanbrengen. 25
Dit is tevens een probaat middel ter voorkoming van wortelhalsrot. Het steeketiket wordt (al of niet vernieuwd) weer langs de rand van de pot gestoken en het geheel kan weer op zijn plaats gezet worden. De eerste week evenwel beter in de schaduw! De andere succulenten worden op gelijke wijze behandeld, al zult u daarbij in het algemeen weinig last hebben van stekels. Euphorbia's houden niet zo veel van verpotten. U doet er daarom goed aan de wortelkluit geheel intact te laten en alleen wat verse grond aan te brengen rondom die kluit Zeer grote en/of lange planten geven dikwijls problemen bij het verpotten. Een goede methode is, de plant met dik touw of band (zodat dit niet kan insnijden), op te hangen aan een stevige balk in schuur of kas en de pot er door voorzichtig kloppen af te slaan. U verwijdert de oude grond terwijl de plant nog steeds hangt en u schuift dan de nieuwe pot om de wortels. Met provisorische hulpmiddelen als een kistje o.i.d.. zet u de pot op de juiste hoogte en u kunt de grond dan aanbrengen. Bij lange planten voorlopig een stokje als steun aanbrengen, zodat de plant rechtop blijft staan. In alle gevallen dient de te gebruiken potgrond steeds op kas- of kamertemperatuur te zijn. POTGROND Vele planten verlangen een neutrale tot licht zuur reagerende grondsoort. Nu is het moeilijk vast te stellen welke planten een zuur en welke een alkalisch grondmengsel verlangen. Het mooiste zou zijn als we wisten in welke soort grond de planten in de natuur groeiden. Zover zijn we helaas nog niet dat de plantenverzamelaars ter plaatse de zuurgraad en de samenstelling van de grond nauwkeurig bepalen. Dit zal voorlopig nog wel tot de vrome wensen blijven behoren, nog afgezien van het feit dat het vrijwel onmogelijk is min of meer uitgebreide apparatuur voor het bepalen van de pH-waarde op plantensafari mee te nemen. Bovendien is het nog de vraag of we met het enkele gegeven over de zuurgraad van de grond nu wel zo erg veel kunnen doen. Het vaststellen van de zuurgraad of pH-waarde van de grond die wij voor onze planten gebruiken, is voor een leek een hachelijke zaak. Het enige eenvoudige hulpmiddel daarvoor is een zgn. indicator-papiertje. Om ongeveer de zuurgraad te bepalen kunnen we wat grond in een schoon bakje met gedestilleerd of gedemineraliseerd water doen en na flink roeren, het indicatorstrookje in het water leggen. Laten liggen totdat het strookje geheel onder water gezonken is. Het strookje is dan verkleurd en aan de hand van de kleurschaal die bij de strookjes behoort, kunnen we dan zien welke pH-waarde de grond ongeveer zal hebben. Dit is een grove en niet erg nauwkeurige methode, maar het geeft ons in ieder geval een idee van de zuurgraad van de grond. Wat doen we nu met die wetenschap? Wel, als u weet dat een bepaalde plant in een lichtzure grond het beste floreert en u hebt geconstateerd dat uw grond neutraal of alkalisch reageert (dus met een pH-waarde van 7 of hoger), dan kunt u beter uw grond iets aanzuren. Is het omgekeerde het geval, dan zult u het moeten proberen met minder zure grond. Hoe meer humusbestanddelen de grond bevat, hoe lager de pH zal zijn (dus hoe zuurder de grond is). Het toevoegen van turfmolm, tuinturf of goed verteerde bladaarde aan minerale grond (klei- of zanderige kleigrond) zal de pH-waarde ervan een klein beetje doen dalen (de grond dus wat zuurder maken). Veel klei en zand bevattende grond met weinig humus zal meestal een wat hogere pH-waarde vertonen (neutraal tot alkalisch). Neutrale grond heeft pH 7. Nu moet u niet denken dat de verschillen zó groot zullen zijn. De pHwaarde-schaal loopt van 1-14 en gerekend vanuit het neutrale punt, pH 7, is de volgende waarde steeds l0x verder verwijderd van de voorgaande. Dat 26
wil dus zeggen dat de waarden van pH 5 tot pH 9 betrekkelijk dicht bij elkaar liggen, doch de afstand tussen pH 5 en pH 4 alsmede die tussen pH 9 en pH 10 ligt tien maal verder dan de afstand tussen 6 en 5 resp. 8 en 9. Voor zover het u nog niet duizelt, de pH is de negatieve logaritme van de waterstof ionenconcentratie. Als de concentratie 1/100 is = l / 1 0 is de pH: 2. Neutraal pH 7, is dus 1/10 = 1/10.000.000. Op een rechte lijn uitgezet krijgt u dus ongeveer dit te zien: 2
7
4 en lager
5
678
9
10 en hoger
Onze planten kunnen slechts leven in het traject van ongeveer pH 5 tot pH 7,5, alhoewel sommige planten alleen kunnen leven in een grondsoort waarvan de zuurwaarde-schaal binnen een zeer beperkt gebied ligt. M.a.w. zij doen het bijv. wèl goed bij pH 5,5 doch bij pH 5 niet en evenmin bij pH 6. Voorts moet u er rekening mee houden dat met het gietwater, vooral als het leidingwater is, vele vreemde kalkachtige bestanddelen aan de grond worden toegevoegd. Daardoor wordt de pH-waarde van de grond op de lange duur hoger, dus meer alkalisch. Door neutraal reagerend gietwater te gebruiken, bereiken we in ieder geval dat de zuurgraad van de grond daardoor althans niet of nauwelijks verandert. Nu de potgrond zelf. De grond is voornamelijk drager van de voedingsstoffen (naast verankeringsplaats). Een goede grondsamenstelling houdt de voedingsstoffen vast en geeft deze na oplossen door water, af aan de haarwortels van de planten. In de grond, ook al is die slechts licht vochtig, vormt het aanwezige water een filmpje rondom de grondpartikeltjes en dit water zorgt ervoor dat de voedingszouten opgelost worden. Alleen dan zijn deze stoffen opneembaar door de haarworteltjes. In de handel is verkrijgbaar „Lentse potgrond nr. 8" die bestaat uit een mengsel van kleigraszodenaarde, oude stalmest, bladgrond, zand en wat tuinturf, aangevuld met aangepaste chemische voedingsstoffen (vrij weinig). Dit is een prima kant-en-klare cactusgrond die na bijmenging met wat grof zand ook voor de andere vetplanten heel goed voldoet. Het is verreweg het gemakkelijkst deze grond of andere in de handel verkrijgbare speciale cactusaarde te gebruiken, zeker voor kleine verzamelingen. U kunt natuurlijk ook zelf die potgrond samenstellen, indien u althans aan de ingrediënten (zie boven) kunt komen. Voor de kleigraszodenaarde kunt u ook molshopenaarde van kleigrond nemen. Ook goede donkere tuinaarde kan als basis dienen. Het mengsel moet steeds goed doorlatend zijn, zodat gietwater gemakkelijk opgenomen kan worden en het overtollige water ook weer snel afgevoerd wordt. Het mengsel mag niet klef zijn; als u een handvol grond stevig samendrukt, moet na het openen van de hand, de grond als rulle aarde uiteenvallen. Te kleverige grond kunt u verbeteren door toevoeging van zand, of fijn grind, of Bimskies, of kolenas (als u aan de laatste twee kunt komen) en turfmolm. Als meststof kunt u gedroogde koemest toevoegen; een handjevol op een flinke emmer grond. Of kunstmest die echter stikstofarm of stikstofloos moet zijn. Hij dient wel fosfor en kali te bevatten. Tegenwoordig kunnen vele kunstmestsoorten weer apart gekocht worden via volkstuinverenigingen en zo kunt u zelf uw mengsel samenstellen. Thomasslakkenmeel bevat plusminus 9% fosfor, superfosfaat 15% en Fertifos 40%. Een bekend mestmengsel voor cactussen bevat ca. 15% fosfor en ca 35 % kali. Van dit mengsel dienen we ongeveer 50 gram aan 15 ltr grond toe. Gezonde grond bevat van zichzelf ruim voldoende stikstof, zodat deze stof niet extra toegevoegd mag worden. Overdrijf het toevoegen van kunst- of natuur27
mest niet. U jaagt er de planten gemakkelijk mee op. In goede gezonde aarde bevinden zich voldoende meststoffen en bij regelmatig verpotten is extra bemesting nauwelijks nodig. Voor de andere succulenten kunt u de extra bemesting beter helemaal achterwege laten, met uitzondering van de Agaven, die een krachtig voedselrijk grondmengsel verlangen. Aan de zeer schrale grond voor de Mesems kunt u desgewenst alleen een beetje Thomasslakkenmeel toevoegen (1/2 handjevol op 15 liter grond). POTTEN, HULPMIDDELEN Potten van steen en van plastic, maten oplopend van 5 cm Ø tot ca. 20 cm. Plastic potten in ronde- en vierkante vorm. Stenen potten alleen in ronde uitvoering. Schalen in allerlei vormen en grootten, van plastic, van steen en van asbestcement (Eternit). Bakken van steen, eternit, plastic en geëxpandeerd polystryreen schuim (piepschuim). Meestal langwerpige, rechthoekige vorm of vierkant. Gereedschappen: Mes ter grootte van een klein tafelmes of groot aardappelschilmes. Lemmet puntig en zo dun mogelijk; goed scherp geslepen. Wordt bij het enten gebruikt en voor het snijden van stekken, dan wel voor het wegsnijden van rotte delen. Kwastjes, klein stug exemplaar om wortels te ontdoen van wortelluis en de planten van wolluis. Een groot, zachter kwastje om stof e.d. van de planten te verwijderen. Penseeltje, te gebruiken bij ongediertebestrijding. Pincetten, groot formaat voor allerlei doeleinden; een klein en puntig splinterpincet om dorentjes uit uw vingers te trekken. Tang om potten uit het tablet op te pakken. Een slanke rechte of gebogen zgn. telefoontang is goed bruikbaar. Er zijn ook speciale tangen voor dat doel in de handel. Het grote pincet kan evenwel ook hiervoor gebruikt worden. Houten tang, zelf te knutselen volgens tekening 2. Ideaal om sterk stekende planten als bijv. Opuntia's aan te vatten. Schepjes. Een breed verplantschopje en een klein, zo smal mogelijk exemplaar. Bestemd voor resp. grondmengen en verpotten. Verspeengereedschap. Zie onder het betreffende hoofdstuk.
28
Loupe. Een heel handig loupje is een zgn. dradenteller, een opvouwbaar klein vergrootglas, meestal l0x vergrotend. Ook andere modellen, 5x vergrotend, zijn goed bruikbaar. Entgereedschap. Zie ook onder het betreffende hoofdstuk. Gieters, met fijne broes, een groot en een klein model. Bloemenspuit. Goed bruikbaar zijn de bloemenspuitjes die voor kamerplanten in de handel zijn. Voor uitgebreide verzamelingen is een grotere handspuit erg handig. Hygrometer. Is niet beslist noodzakelijk, doch kan gebruikt worden om de luchtvochtigheid in kas of huiskamer te controleren. Thermometer. Vooral van belang bij het zaaien met warmte om na te gaan of de vereiste temperatuur bereikt wordt. Een aquariumthermometer is voor ons doel het beste. Deze is n.l. goed te reinigen omdat hij helemaal van glas vervaardigd is. Naametiketten. Vroeger sprak men van 'naamhoutjes' want toen gebruikte men mat geel geschilderde dunne plankjes, waarop met potlood de naam van de plant geschreven werd. Nu zijn de naambordjes meestal van plastic. Kleur wit of lichtgroen. Veelal zijn ze enigszins ruw van oppervlakte. Hierdoor kan er met potlood op geschreven worden. Glad plastic kan alleen met speciale inkt beschreven worden. Plastic etiketten zijn in verschillende afmetingen in de handel. Neem ze liefst zo smal mogelijk. Een verzameling planten met grote etiketten gelijkt al gauw op een oorlogsbegraafplaats. Indien u klein kunt schrijven, kunt u zelfs de etiketten van 12 mm breedte, in de lengte doorknippen. Vermeldt behalve de naam ook een nummer, corresponderend met de nummers in een notitieboekje. Gaat op den duur de leesbaarheid van de naam op het plastic strookje verloren, dan kunt u altijd het nummer nog wel lezen, zeker als u dat nummer met onvergankelijke inkt geschreven hebt, zoals met een 'Sharpie nr. 49' permanent waterproof viltstift. KASSEN, PLATTE BAKKEN Het ideaal van iedere plantenliefhebber en zeker van de succulentenkweker, is een kasje waarin 's zomers, doch liefst ook 's winters zijn planten een plaatsje krijgen. In allerlei maten en uitvoeringen zijn deze kasjes in de handel, ook in kleine afmetingen als balkonkasje. U hoeft er de advertenties in plantentijdschriften en de catalogussen van tuincentra maar op na te zien en u vindt ze te kust en te keur. Het is overigens voor een handige doe-het-zelver (en wie is dat tegenwoordig niet), helemaal niet zo moeilijk zelf een kas of platte bak te maken. Hetzij van een bouwpakket, hetzij met los gekochte materialen. De kassen kunnen vervaardigd worden van vurehout, grenehout, teakhout of een andere tropische hardhoutsoort. Voorts van ijzer, van gegalvaniseerd ijzer of van aluminium. Nog mooier en beter is roestvrij staal, doch dit materiaal is erg duur. Ook beton wordt toegepast, doch slechts in uitzonderingsgevallen zal men dit materiaal als amateur kunnen verwerken. Vooral vurehout, grenehout en ijzer moeten vooraf goed behandeld worden tegen rotten en roesten. Naast een degelijke constructie moet erop gelet worden dat het condenswater en overtollig, ernaast gegoten water gemakkelijk kan afvloeien, zodat het niet kan blijven staan op de horizontale delen van de constructie. Vanzelfsprekend dient de kas regenwaterdicht te zijn. Er moeten grote luchtramen in aangebracht worden, zodat in ruime mate verse lucht toegelaten kan worden. Ook tijdens regenachtig weer en 's winters moet verse lucht kunnen toetreden. Niet altijd zullen de luchtramen dan kunnen openstaan, enerzijds om inregenen te 29
voorkomen en anderzijds om de warmte in de winter niet geheel verloren te laten gaan. Een goede methode om steeds voldoende lucht toe te laten, ook bij gesloten ramen en deur, is om tussen de overgang van dak naar staande wanden een luchtspleet van max. 1 cm te houden. Onder alle omstandigheden kan daardoor lucht naar binnen komen, terwijl bovendien het van de binnenkant van het dak aflopende condenswater grotendeels naar buiten verdwijnt. Bij strenge vorst bevriest het condenswater langs deze luchtspleet en sluit deze daardoor geheel of gedeeltelijk af, zodat vrijwel geen warmteverlies optreedt. Vooral op plaatsen waar de wind vat op de kas kan krijgen dient het geheel goed verankerd te worden op een degelijke fundering. Naast het traditionele glas voor het dak en de wanden, wordt tegenwoordig dikwijls kunststof toegepast. Met name lichtdoorlatend polyester, gewapend met glasvezel is een prachtig modern materiaal dat in vlakke platen en als golfplaten geleverd kan worden. Het is gemakkelijk te verwerken en licht van gewicht, zodat een lichtere constructie kan worden toegepast. Door de grote plaatafmetingen kunnen ook minder tussenstijlen gebruikt worden (= minder schaduw). De prijs van dit materiaal is wel hoger dan van glas, doch daar staan diverse voordelen tegenover. Vrijwel het gehele lichtspectrum wordt onbelemmerd doorgelaten, hetgeen van glas niet gezegd kan worden. Het is voorts minder breekbaar dan glas. Gebruikt u de kas uitsluitend als zomerkas, dan behoeft u zich geen zorgen te maken over verwarming en isolatie. Wilt u echter het gehele jaar plezier hebben van uw kasje, dan is het nodig een verwarming aan te brengen. De verwarmingsbron kan gestookt worden met petroleum, met gas of met electriciteit. Petroleum is verouderd en in tegenstelling tot enkele jaren geleden, niet goedkoop. Bovendien moet voor een goede afvoer van de verbrandingsgassen gezorgd worden. Een oliebrander is voorts niet of nauwelijks thermostatisch te regelen en verlangt daardoor een voortdurend toezicht. Petroleum ruikt men altijd, al is de afvoer nog zo goed en vele andere succulenten, de vetplanten, verdragen de olielucht niet; zij verliezen hun blad. Gasverwarming is de meest economische. Is gemakkelijk thermostatisch te regelen en is veilig. De aanleg moet door een erkend installateur gebeuren en is vrij kostbaar, ook al omdat meestal een gasaansluiting in de kas ontbreekt. Ook hier moet voor een deugdelijke afvoer van de verbrandingsgassen gezorgd worden, hetzij door een schoorsteen, hetzij door een rooster bij toepassing van een gevelkachel. Een nadeel van een gaskachel is dat deze veelal moeilijk op een kleine stand te regelen is. Electriciteit is tamelijk duur in het gebruik, doch vrij goedkoop in aanschaf. De aanleg moet ook door een erkend installateur geschieden. De apparatuur moet goed geaard worden, om te voorkomen dat er ongelukken gebeuren in de dikwijls zeer vochtige omgeving. Uitstekend te regelen door middel van een thermostaat. U kunt een verwarmingskabel toepassen zoals die kant en klaar in de handel te koop is, doch ook een electrische kachel of een electrische ribbenbuiskachel is goed bruikbaar. Doordat er geen warmte verloren gaat door een afvoer, komt alle in warmte omgezette energie ten goede aan de verwarming van de kas. Een nog mooiere verwarmingsmogelijkheid is centrale verwarming. Indien u in huis over een CV-installatie beschikt waarvan de capaciteit groot genoeg is, dan is de aanleg vrij eenvoudig, vooral als de kas tegen het huis aangebouwd is. Met een thermostaatkraan is de verwarming (radiator of simpelweg een buizenstelsel) goed te regelen. Hierbij overleg plegen met uw installateur. Wordt uw huisverwarming nl. met een kamerthermostaat geregeld, dan kan het voorko30
men dat de installatie geen warmte produceert omdat de huiskamer door de zon op temperatuur is, maar dat uw kas wèl warmte nodig heeft omdat daar dan toevallig de zon niet op schijnt. Bij een ketelthermostaat met afzonderlijk, thermostatisch geregelde radiatoren, treden geen moeilijkheden op. Ook een aparte centrale verwarming in eenvoudige vorm, uitsluitend voor de kas is mogelijk. Als verwarmingsbron voor deze CV kan zowel gas als electriciteit gebruikt worden. Deze installatie werkt, als hij goed aangelegd is, zonder pomp. Een principe-schetsje, ontleend aan een tekening van de heer J. Vostermans uit Venlo, verduidelijkt de zaak (tek. 3). We moeten trachten de warmte, (van welke bron dan ook) die in de kas gebracht wordt, ook in de kas te houden. Dit kunnen we bereiken door isolatie, 's Winters kunnen dubbele ramen van plasticfolie op een licht raamwerk aangebracht worden, of we kunnen eenvoudigweg plasticfolie spannen langs de wanden en het dak. Aan de binnenzijde moeilijker maar beter; buiten gemakkelijker maar kwetsbaarder. Vaste dubbele beglazing is mooi maar kostbaar, terwijl daardoor veel licht wordt weggenomen. Er zou een heel boekje vol te schrijven zijn over kassenbouw en alles wat daar mee samenhangt, maar daar is dit boekje niet alleen voor opgezet. Overigens leert u meer door te gaan kijken bij kasbezitters en hun ervaringen in u op te nemen. Wat over kassen gezegd is geldt in grote trekken ook voor de kleine balkonkasjes en voor een deel ook voor de platte bak. Over deze laatste echter dadelijk meer. De inrichting van de kas is iets dat grotendeels van uw eigen wensen en mogelijkheden afhangt. U kunt tabletten aanbrengen op een voor u prettige hoogte, zodanig dat u niet steeds sterk voorovergebogen moet staan om een plant te bekijken of op het tablet te zetten. De breedte hangt af van de lengte van uzelf en van uw armen. U moet gemakkelijk tot achteraan het tablet kunnen reiken. De tabletten kunnen van hout vervaardigd zijn met opstaande randen aan voor- en achterzijde. Voor de bodem voldoet Eternit-plaat uitstekend. De padbreedte dient toch minstens wel 50 cm te zijn, doch liefst iets meer. De potten plaatsen we niet zondermeer op de vloer of bodem. De praktijk heeft uitgewezen dat het voor een goede waterhuishouding in de potgrond noodzakelijk is dat er a.h.w. een verbinding is tussen deze potgrond en een laagje zand of een mengsel van zand/turf, dan wel zand/grond, dat op de bodem van het tablet wordt aangebracht, voordat de potten er op geplaatst worden. Dit laagje hoeft maar ca. 1 a 2 cm dik te zijn. Het geeft ons tevens de gelegenheid onze planten in de winter een klein beetje water te verstrekken, indien dat nodig mocht zijn. We gieten daartoe dit bodemlaagje voorzichtig nat. Om het uitlopen van water en het laagje tegen te gaan, bedekken we vooraf de gehele bodem met een gaaf vel plasticfolie, dat aan alle zijden enkele centimeters tegen de randen van het tablet omhoog staat. In een kas die tegen de muur aangebouwd is kunt u de planten trapsgewijs opstellen. U wint er geen ruimte door, maar de planten genieten wel van een maximale zonbestraling. In de kas kunnen we onder een tablet ook een regenwater-verzamelbak aanbrengen. Via de goot van het kasdak en een pijp moet dit water dan in de bak komen. Zorgen voor een overloopbeveiliging in de vorm van een afvoerpijpje, enkele centimeters onder de bovenrand van de bak. Eenvoudiger is echter een houten of ijzeren regenton, buiten de kas. Een bescheiden tafeltje om allerlei werkzaamheden uit te voeren als verpotten, enten, verspenen e.d. is erg gemakkelijk. Een lade of kastje eronder om gereedschap op te bergen completeert de 'werkafdeling'. In een secuur afsluitbaar deel van het kastje kunt u bestrijdingsmiddelen bewaren. 31
Let u er wel op dat in vrijwel alle Nederlandse gemeenten een vergunning vereist is om een kasje in de tuin te plaatsen, al is dit uw eigen grond! Een balkonkasje of een platte bak mag waarschijnlijk wel overal zonder de nodige formulieren- en aanvraagrompslomp geplaatst worden. Platte bakken, gemaakt met behulp van zgn. éénruiters, zijn ideaal als zomerstandplaats voor uw planten, Als daarvan de zijwanden weggenomen kunnen worden, hebt u de meest perfecte standplaats, speciaal voor de andere succulenten. Een tussenweg tussen de platte bak in de gangbare vorm, waarbij u altijd diep gebukt of geknield moet werken, en de zomerkas is een platte bak op poten van zo'n 80 a 100 cm hoog. De zijwanden en de voor- en achterwand zijn open terwijl de bovenzijde afgedekt wordt met éénruiters. Desgewenst kan fijn kippegaas (dubbeltjesgaas) of volière-gaas met vierkante mazen langs de wanden bevestigd worden om vogels en katten te beletten in de bak te komen. Met ditzelfde doel is het verstandig de ingang van de kas te voorzien van een tweede deur van licht latwerk, waarop gaas is aangebracht. In een zonnige platte bak gedijen cactussen, zowel als de andere vetplanten prima. Open wanden zorgen ervoor dat verse lucht onbelemmerd kan toetreden, ook bij regenachtig weer als de ramen niet afgenomen zijn. Bij aanhoudend droog weer kunnen vanzelfsprekend de dekramen verwijderd worden.
ZAAIEN Leest u, als u wilt gaan zaaien, eerst het gehele hoofdstuk door. Er worden verschillende manieren aangegeven en de ene methode zal u wellicht beter aanspreken dan de andere. Welke methode u echter kiest, steeds zijn er een paar punten waaraan altijd voldaan moet worden. Zaad dat rijp en gezond is kan alleen kiemen onder inwerking van vocht. Daarnaast is altijd een bepaalde temperatuur vereist, die in onze gevallen meestal vrij hoog moet zijn (25-35°C). Bij het zaaien van Parodia's bijv. dient deze echter slechts ca. 15° C. te zijn. De beste resultaten bereikt u voorts als het zaaisel niet aan directe zonbestraling wordt blootgesteld. Niet zozeer omdat de zaden niet zouden ontkiemen in de zon, doch door het zonlicht droogt de bovenzijde van de zaaipan of de zaaipotjes snel uit. Op die manier mislukken uw zaaipogingen doordat het zaad niet voldoende vochtig blijft, danwel doordat de juist ontkiemde zaden verdrogen. Bovendien zou de grond (omdat deze steeds nat gehouden wordt) sneller veralgen. Een ander noodzakelijk punt is dat zo schoon mogelijk gewerkt moet worden. Algen, zwammen, onkruiden en insecten moeten zich niet vrijelijk kunnen ontwikkelen. We gaan daarom de grond die we bij het zaaien gebruiken vooraf steriliseren. Nu is steriliseren wel wat veel gezegd, want volkomen steriel werken is nu eenmaal onmogelijk. Maar we zorgen er daarmee wel voor dat zwamsporen, onkruidzaden, algsporen en insecten + hun eieren vernietigd worden, zodat we tenminste beginnen met een zuivere zaaibodem, ook wel substraat genoemd. Ook de zaaipan of de zaaipotjes maken we grondig schoon met heet sodawater of een ander sterk huishoudelijk reinigingsmiddel. Na het reinigen naspoelen met heet water en laten afkoelen en drogen. Dit doen wc tevens met het zaaitoestel als u dat gebruikt, alsmede met alles wat met het zaaien te maken heeft, als thermometer, het afdekglas e.d. attributen. Het steriliseren van de grond kan op verschillende manieren gebeuren. Vroeger (en misschien nu nog wel) werden aardappels ook wel gestoomd in plaats van gekookt en daarbij werd dan gebruik gemaakt van een soort vergiet dat in een pan gehangen werd. In dit vergiet werden de aardappels gedaan en in de pan een paar centimeter water. Dit water werd aan de kook gebracht en na een tijdje zo in de stoom gehangen te hebben waren de aardappelen gaar. Zo'n zelfde systeem kunnen we voor het stomen van de zaaigrond toepassen, alleen moet de grond wel wat langer stomen dan de aardappeltjes. Bijvoorbeeld een uurtje, zodat de massa door en door heet geworden is. Beschikt u over een gasof electrische oven, dan is het iets gemakkelijker, want dan zet u een oude pan met de grond erin en het deksel erop in de oven die u eerst op de hoogste temperatuur voorverwarmd hebt. De oven laat u een uur of langer op die hoogste stand staan en de zaak is gefikst. Vooral bij deze methode moet u wel vooraf de grond goed bevochtigen. Het is raadzaam het zaaisel te bedekken met een laagje fijn grind (Ø 2 a 3 mm) en ook dit grind moet gesteriliseerd worden. Eerst goed wassen met veel water, dan het water afgieten en het schaaltje met grind in de oven mee verwarmen, tegelijk met de grond, dan wel in een oud pannetje op het gas uitgloeien. Pas in alle gevallen op voor het verbranden van uw vingers! Als u als zaaibodem alleen maar turfmolm met grof zand gebruikt, kunt u het steriliseren beperken tot het uitgloeien van het zand. Turf, genomen uit het midden van een geperst pak, is namelijk van zichzelf vrijwel steriel. Nu we het toch over het substraat hebben, hiervoor kunt u allerlei mengsels gebruiken. Het hoeft vrijwel geen voedingsstoffen te bevatten en kan dus zeer schraal zijn. Mengsels van half zand, half gezeefde potgrond of half zand, half turfmolm dan wel een combinatie zand/turf/potgrond zijn alle goed bruikbaar. 33
Als de grond maar goed doorlatend en luchtig is. Wel de grond steeds zeven door een zeef met een maaswijdte van ca. 2 mm. Indien u nu denkt dat u klaar bent met de voorbereidingen voor het zaaien, dan is dat een verkeerde veronderstelling. Het zaaien, indien u het althans serieus wilt doen vereist veel voorbereidend werk, zeker als u op wat grotere schaal aan het kweken wilt slaan. Het begint al met het uitzoeken en bestellen van het zaad. U doet er verstandig aan de planten die u zoudt willen bezitten, in een boekje te noteren als 'verlanglijstje'. Zodra de zaadlijsten van het Clichéfonds en de handelaren uitkomen, kunt u dan snel aan de hand van het lijstje, uw bestellingen plaatsen. Na ontvangst van de pakjes zaad doet u er goed aan de soorten in een boekje of schoolschrift te noteren met vermelding van achtereenvolgens: volgnummer, soortnaam, zaadnummer van de leverancier, naam leverancier en een aantal kolommen voor het noteren van zaaidatum en indien gewenst, datum van opkomst enz. U kunt dat vrij uitgebreid doen, doch overdrijf het niet. Het onderstaande voorbeeld geeft de bedoeling weer. volgnr. 1
soortnaam Mammillaria boolii
nr. lev.
lev.
zaaidatum
401
Cl.f
15.3.73
Het lijkt allemaal wat omslachtig doch u zult later bemerken dat u van dit nauwkeurig noteren van de gegevens veel plezier zult hebben. De volgende stap is het schrijven van de naam- of nummeretiketjes. Sommige mensen volstaan met het nummeren van de soorten, doch veel aardiger is het als u meteen de naam bij het zaaisel hebt staan, zodat u niet aan de hand van de nummers steeds moet nazoeken welke naam behoort bij de kleine bolletjes, die in het begin nog helemaal niet gelijken op de planten die u er later van verwacht. We maken daarbij gebruik van de steeketiketjes van plastic, zoals bij 'hulpmiddelen' omschreven zijn. Met potlood schrijven we netjes de juist gespelde naam op de etiketjes en aan de onderzijde ervan schrijven we met watervaste, onuitwisbare, lichtechte inkt, het volgnummer, het zaadnummer van de leverancier en de afgekorte naam van die leverancier. Zie tekening 14. Bij het zaaien hebben we nu de naam bij de hand en mocht die later niet goed leesbaar meer zijn, dan hebt u altijd nog de nummers. Aannemende dat inmiddels de grond gesteriliseerd en afgekoeld is en dat de zaaipan of de zaaipotjes enz. schoongeboend zijn, kunnen de potjes gevuld worden. We prefereren potjes van 5 cm, omdat dan iedere soort apart in een potje gezaaid kan worden. Br zijn vierkante en ronde potjes in de handel. Vierkante hebben een grotere oppervlakte en kunnen dus meer zaden en zaailingen bevatten. Bij het gebruik van een zaaipan (een ronde of vierkante stenen schaal van ca. 25 cm) dient na het vullen, de oppervlakte verdeeld te worden d.m.v. reepjes glas of plastic in evenveel vakjes als u soorten denkt te zaaien. Het nadeel van een pan is dat de soorten gemakkelijk door elkaar geraken. Bovendien komt de ene soort sneller op dan de andere en moet daarom dikwijls ook eerder verspeend worden. Dit werkt niet erg handig. Als het kan dus zaaien in potjes. Onderin de potjes doen we eerst een laagje turfmolm van 1 a 2 cm en daar bovenop komt de zaaigrond. De turf onderin dient om het uitstromen van de tamelijk fijne grond te voorkomen. Tevens zorgt dit laagje ervoor dat de zaaigrond gelijkmatig vochtig blijft. De turf neemt veel water op en staat een deel daarvan af aan de grond. Als de potjes tot aan de bovenrand gevuld zijn, stoten we ze even. op de tafel of werkbank, zodat de grond iets inzakt en dan kunnen we de zaden op de 34
grond strooien. Bij halfdoorschijnende zakjes zoals het Clichéfonds gebruikt, zorgen we ervoor dat alle zaden onderin het zakje zijn voordat we de bovenrand van het zakje afknippen. Nu strooien we het zaad zo gelijkmatig mogelijk verdeeld op de grond. Goed kijken of alle zaden uit het zakje zijn, want vooral bij fijne zaden blijven er nogal eens in de onderrand van het zakje steken. Met een vlak voorwerp, bijv. een lucifersdoosje, drukken we de oppervlakte licht aan, zodat de zaden een goed contact maken met de grond. Grove zaden bestrooien we eerst nog met een dun laagje grond zodat zij nagenoeg bedekt zijn. Vervolgens brengen we een laagje fijn grind aan over de gehele oppervlakte en ter dikte van ca. één korrel. We bereiken hiermee dat de bovenste laag van de grond niet snel uitdroogt en ook niet verkorst. Het laagje houdt tevens de algvorming tegen. U hoeft niet bevreesd te zijn dat de kiemplantjes niet door dit laagje grind heen komen, want zelfs de kleinste kiemplantjes ontwikkelen zoveel kracht dat zij boven het grind uitkomen. Bij de allerfijnste zaden als van Crassula-achtigen, sommige Parodia's en Dinteranthus, kunnen we echter beter eerst het grindlaagje aanbrengen en dan pas het zaad daar voorzichtig over uitstrooien. Even met een bloemspuitje de bovenzijde nat sproeien en de fijne zaadjes spoelen vanzelf tussen de steentjes naar beneden tot op de grond. We steken nu het bijbehorende naamstrookje langs de rand van het potje en nadat we alle porties op die manier gezaaid hebben, plaatsen we de potjes in het zaaitoestel. Een laagje gekookt en afgekoeld regenwater gieten we op de bodem van het toestel, zodat dit door de zaaigrond opgenomen kan worden (ca. 1 cm). Als we binnenshuis zaaien, zetten we de potjes op een vlakke schaal met ook daarin een centimeter water. Het geheel zetten we op een warm plaatsje en dekken de potjes af met een glasplaatje. Hierdoor bereiken we dat tussen het zaaisel en de glasplaat een gespannen luchtlaagje ontstaat, hetgeen de kieming van de zaden bevordert. Dit geldt dan voor de cactuszaden, echter met uitzondering van Astrophytums, die geen gespannen lucht verdragen. De zaden van de andere vetplanten mogen ook niet in gespannen lucht staan. Min of meer in tegenspraak met dit laatste is de zaaimethode waarbij de potjes, nadat zij geheel doortrokken zijn van water, ieder apart in een plastic zakje worden gedaan, dat aan de bovenzijde dichtgebonden wordt. Deze methode wordt nogal eens toegepast en schijnt goede resultaten op te leveren. Het voordeel is dat de potjes steeds vochtig blijven omdat het gecondenseerde vocht steeds weer door de grond opnieuw wordt opgenomen. De zakjes worden ook weer op een warm plaatsje gezet of eenvoudig in de kas opgehangen. Het zaaien in de kas in een zaaitoestel is de meest zekere manier. Zo'n zaaitoestel is kant en klaar in de handel verkrijgbaar en bestaat uit een bak met een losse of vastgemonteerde verwarmingskabel onderin en is voorzien van een afdekkap. Door middel van een thermostaat kan de temperatuur geregeld worden. U kunt echter ook een afgedankt, maar gaaf, aquarium gebruiken of als handige knutselaar zoiets maken. Een losse verwarmingskabel kan dan voor de nodige warmte zorgen. Ook hierbij kan een thermostaat gebruikt worden om de temperatuur te regelen. Een aquariumthermostaat is voor ons doel prima geschikt. Een andere verwarming kan bestaan uit 1 of 2 electrische theelichtelementen, gemonteerd onder de stalen bodem van het zaaitoestel. Raadpleeg steeds een bevriende electricien over de aanleg en de te gebruiken materialen, danwel laat dit door een vakman verzorgen. Een nog andere manier is om de potjes in te bedden in een laag kletsnatte turfmolm op de bodem van het zaaitoestel. Eerst een laag van een paar centimeter zand onderin. Hierin wordt de verwarmingskabel aangebracht, speciaal 35
Ozurit-kabel kan beter niet in de turf gelegd worden. (Fabrieksvoorschrift). Door de turf steeds goed nat te houden, blijft de zaaigrond regelmatig vochtig, zeker als u stenen potjes gebruikt. Het is nu zaak om in deze vochtige omgeving algen en zwammen geen kans te geven tot ontwikkeling te komen. We besproeien daartoe de potjes dagelijks met een sterke Superol-oplossing (3 a 4 tabletjes op een liter water). Een goede bloemenspuit is daarvoor het aangewezen hulpmiddel. En nu maar in spanning wachten op de komende dingen! Na een paar dagen tot enkele weken (soms enkele maanden), kiemen de zaden en verschijnen de kiemplantjes. Veelal als kleine groene bolletjes, zoals bij de meeste cactussen, doch ook als één of twee kiemblaadjes, zoals bij de meeste andere succulenten. Zodra de kiemplantjes zichtbaar zijn brengen we de vochtigheid van de grond sterk terug door niet meer 't water op de schaal of onderin het zaaitoestel dagelijks aan te vullen. We blijven echter wel met de Superol-oplossing sproeien. Bovendien leggen we aan één zijde onder de glasplaat een blokje, zodat de lucht niet meer gespannen is. De eerste tijd stellen we de prille zaailingen nog niet bloot aan het volle zonlicht. Schermen d.m.v. halfdoorschijnend papier en na een paar dagen de afscherming gedeeltelijk wegnemen zodat de jonge plantjes geleidelijk aan de zon kunnen wennen. Want licht en zon zijn nu onontbeerlijk om goede forse zaailingen te krijgen. Ervoor zorgen dat de grond steeds matig vochtig is. De plantjes mogen nooit geheel droog staan, want het wortelgestel is nog te beperkt om water uit de onderste laag van de potgrond te halen. Sommige mensen verspenen de zaailingen al enkele dagen na opkomst, doch dit is voor een onervaren liefhebber een hachelijke zaak omdat de zeer jonge zaailingen van de meeste soorten heel teer zijn. Ze bestaan voornamelijk uit een druppeltje vocht met een dun groen velletje er omheen. Beter kunt u wachten totdat de plantjes goed hanteerbaar zijn. Dit kan enkele weken tot enkele maanden duren. Enkele andere vetplanten als Kedrostis, Bowiea, vele Euphorbia's, groeien na het ontkiemen zó snel dat u al heel gauw moet verspenen om een ongestoorde groei te verkrijgen. Bij cactussen echter minstens wachten tot de eerste dorentjes verschenen zijn. Bij Aloë en Gasteria totdat het kiemblad is uitgegroeid tot een definitief blaadje. Zie verder het hoofdstuk 'Verspenen'. Welke tijd van het jaar is nu de beste om te zaaien? Ervaren zaaiers, die beschikken over een goed ingericht zaaitoestel, kunnen het gehele jaar door zaaien. Veelal zullen zij echter bij voorkeur in januari en februari zaaien, ook al omdat de nieuwe zaadlijsten meestal in december en januari verschijnen. Bent u aangewezen op het zaaien met natuurlijke warmte, dan komen alleen de maanden mei, juni, juli en eventueel augustus in aanmerking. Hoe vroeger hoe beter, omdat de jonge plantjes dan een langere periode hebben om tot stevige exemplaren uit te groeien. Half mei gezaaide cactussen kunnen dan vóór de herfst een grootte van ca. 1 cm bereikt hebben, groot en sterk genoeg om de winter heelhuids door te komen. Er zijn echter soorten en met name onder de andere succulenten, die met meer succes in het najaar gezaaid kunnen worden dan in het voorjaar. We bedoelen hier speciaal de Conophytums. Van nature zijn dit najaarsgroeiers en zij doen het beter als ze in september/oktober gezaaid worden. Het vreemde bij sommige najaar- en wintergroeiende Mesems is echter dat deze weer beter in het voorjaar gezaaid kunnen worden. We bedoelen hier de Mitrophyllums e.d. De planten van dit geslacht zijn onder geen voorwaarde ertoe te bewegen hun ritme van de natuurlijke groeiperioden te wijzigen. Zij groeien bij ons in de winter en rusten in de zomer (deze seizoenen liggen op het zuidelijk halfrond precies andersom). De in het voorjaar gezaaide Mitrophyllums blijven diezelfde zomer doorgroeien en doen dit ook in de 36
daarop volgende winter. Pas in het volgende voorjaar, dus een jaar na het zaaien, beginnen zij aan hun eerste rustperiode. Het voordeel is duidelijk; de jonge plantjes groeien na het ontkiemen, bijna drie perioden achtereen. Welke soorten zijn aan te bevelen voor de beginnende zaaiers? Bij voorkeur de gemakkelijke soorten als: Notocactus, Gymnocalycium, Rebutia, Lobivia, vele Mammillaria's en vrijwel alle soorten Cereus. Zaai ook regelmatig entstammen. Van de andere succulenten, de 'vetplantjes', kunnen eigenlijk alle soorten door beginners gezaaid worden. Het hoofdstuk 'Zaaien' is inmiddels uitgegroeid tot een wel zeer lang epistel, doch de wetenschap dat dit onderwerp steeds in de belangstelling staat en dat er ook altijd vragen over gesteld worden, heeft ertoe geleid het zaaien ook zo volledig mogelijk te behandelen. VERSPENEN Hoe gaat het verspenen nu eigenlijk in zijn werk? In vele boeken en in tijdschriften, of dit nu Nederlandse of buitenlandse zijn, wordt eenvoudigweg geschreven dat op een bepaald moment de zaailingen verspeend moeten worden. Hoe het precies gedaan dient te worden om een redelijk resultaat te bereiken, vinden we echter nergens. Daarom zullen we trachten nu eens exact te vertellen hoe en waarom we verspenen. Allereerst het 'waarom'. Als we zaaien, doen we dat in een substraat, een zaaibodem, welke maar weinig voedingsbestanddelen bevat. Bovendien staan de zaailingetjes, ondanks onze moeite om het zaad gelijkelijk over de oppervlakte van de zaaipotjes te verdelen, meestal zeer dicht tegen elkaar. Een ander vergeten feit is, dat door het constant zeer nat houden van de grond, deze a.h.w. verdicht, waardoor de wortelpunten en de wortelharen niet onbelemmerd kunnen groeien en zich vernieuwen. Om dit te begrijpen belanden we in een vrij moelijk gebied van de botanie. Het zou in dit bestek dan ook te ver voeren om daarop in details in te gaan. Het komt er echter op neer dat in de zone van de wortel waarin de wortelharen (of haarwortels), die het voedsel voor de plant uit de grond halen, gevormd worden, deze wortelharen na enkele dagen verslijmen en verdwijnen. Er worden in de groeiperiode steeds nieuwe wortelharen gevormd en daar moet ruimte en mogelijkheid voor zijn. Deze wortelharen zijn slechts enkele mm lang en zeer dun. In dichtgeslibde grond zijn de omstandigheden voor het vrijuit vormen van deze wortelharen waarschijnlijk zeer ongunstig, hetgeen tot gevolg heeft dat de groei stopt. Ook de verandering van de zuurgraad van de grond in dit zeer natte milieu zal ongetwijfeld bij vele soorten planten van ongunstige invloed zijn. Door deze feiten kan het nog beperkte wortelgestel van het zeer jonge plantje niet voldoende voedsel vergaren om de groei er in te houden. Met het verspenen willen we bereiken dat de plantjes meer voedsel ter beschikking krijgen, waarvoor het nodig is dat de worteltjes de ruimte krijgen om naar alle kanten uit te kunnen groeien. Dit moet niet overdreven worden door de jonge zaailingen te ver uit elkaar in de verspeenbak te zetten. Het is n.l. een bekend feit dat plantjes die dicht in eikaars gezelschap staan, het beter doen dan wijd uit elkaar geplaatste exemplaren. De één wijdt dit aan zgn. mitogenetische straling (mitose = kerndeling) en de ander simpelweg daaraan dat de plantjes wat steun aan elkaar hebben. Ook is het zo dat bij dicht opéén geplaatste planten, de grond tussen de planten minder snel uitdroogt, zodat de zaailingen steeds in een min of meer vochtig milieu verblijven. We planten onze zaailingen dan ook met een onderlinge tussenruimte van 6 a 8 mm. Bij een diameter van 4 mm kunnen de zaailingen uitgroeien tot plantjes van 10 a 12 mm doorsnee, voor zij tegen el37
kaar aan groeien. Nu het 'hoe'. We bereiken alleen goede resultaten als we de tere worteltjes van de zaailingen niet beschadigen met verspenen. De enige goede methode is het zaaien in kleine aparte potjes; voor iedere soort een potje van 4 of 5 cm Ø. Als de zaailingen een grootte van 4 a 5 mm Ø bereikt hebben en een plantje tussen de zaadlobben aanwezig is, ofwel enkele kleine dorentjes te zien zijn, leggen we het potje met deze minuscule plantjes op de zijkant en dan liefst op een kunststof schaaltje, zodat de zaak bij elkaar blijft. We gaan nu met het verpotschepje (zie tek. 1) voorzichtig de grond langs de potwand lossteken door het metalen deel van het schepje precies langs de wand in de grond te steken. Dit doen we rondom en meestal zal dan al gauw de hele potkluit met zaailingen en al loskomen van de pot en in het schaaltje terecht komen. Als nu, nadat het potje weggenomen is, met het schaaltje voorzichtig geschud wordt, zullen de meeste plantjes los komen te liggen, zonder dat er een worteltje beschadigd raakt. Bij vrij droge grond lukt het beter dan met kletsnatte potgrond. Met het verspeenvorkje (tek. 4) pakken we nu een zaailingetje op en met de andere hand maken we met het kleine verspeenschepje (tek. 5) een gaatje in de grond van het verspeenbakje op de plaats waar we het plantje willen hebben. Dit doen we door wat grond opzij te schuiven en niet door een gat te maken met een puntig voorwerp! We laten de worteltjes nu zakken in dit gaatje en we drukken de eerst opzij geschoven grond weer op de oorspronkelijke plaats waardoor we zonder beschadiging van de wortels, het plantje verspeend hebben. Nu de grond rondom het plantje nog licht aandrukken en gelijk maken en we kunnen aan het volgende exemplaar beginnen. Alle reeds geheel losliggende plantjes werken we eerst af. Daarna komen de plantjes die als een schijnbaar onontwarbare kluit in elkaar zitten aan de beurt. Eerst nog eens schudden met het schaaltje en dan voorzichtig met het verspeenvorkje een plantje oppakken en door zachtjes te trekken, los maken van de kluit. Als dit niet direct lukt, dan niet doortrekken want dan breken de fijne worteltjes onherroepelijk af en overleven de zaailingen de operatie niet. We kunnen dan beter bij een ander plantje proberen of het daarbij beter gaat. We plaatsen de zaailingen netjes op rijtjes in het verspeenbakje met aan de bovenzijde van iedere rij een naametiketje van de soort met de naam en het nummer, waaronder gezaaid is. Bij nauwkeurig werken zult u later geen moeilijkheden ondervinden bij het gescheiden houden van de soorten. Als het hele bakje vol is met verspeende plantjes, nevelen we met een bloemenspuitje over de oppervlakte van de grond, zodat deze grond zich wat rondom de plantelichaampjes en de worteltjes aansluit. We kunnen de verspeende plantjes niet direct aan de volle zon blootstellen; eerst moeten zij weer aan de groei zijn. Daarom plaatsen we de bakjes enkele dagen tot een week op een warme, beschaduwde plaats. De grond zal dan ook niet al te snel uitdrogen. Als de jonge plantjes kennelijk de groei voortzetten plaatsen we de bakjes in de volle zon, waarbij we de eerste dagen nog een velletje dun, halfdoorschijnend papier (boterhampapier) op de bakjes leggen om de overgang van schaduw naar felle zon te overbruggen. We houden de grond nu matig vochtig en letten erop dat deze niet uitdroogt, want zaailingen en jonge plantjes mogen nooit geheel droog komen te staan. Hebben we van een soort zeer veel zaailingen dan is het een langdurig karwei om alle plantjes stuk voor stuk te verspenen. Ook zullen dan meestal 2, 3 of 4 plantjes met de worteltjes zo sterk in elkaar verward zijn dat zij moeilijk te scheiden zijn. Het is dan helemaal geen bezwaar zo'n kluitje van enkele zaailingen in zijn geheel te verspenen. Als zij later bij de volgende verspeenbeurt 38
gescheiden worden, zal dit veel gemakkelijker gaan. De plantjes zijn dan groter en beter te hanteren. Als er dan eens een worteltje beschadigd raakt, is dat geen ramp. De andere succulenten behandelen we geheel als de cactussen. De moeilijkere soorten Stapelia-achtigen als Hoodia, Trichocaulon, Tavaresia e.d. stellen ons echter dikwijls voor problemen. Verspenen we ze dan overleven ze dit vrijwel niet. Doen we het niet, dan sneuvelen ze ook nogal gemakkelijk. De meest veilige methode is de grond in het zaaipotje goed vochtig te maken en dan de hele inhoud van het potje, dus grond met wortels en plantjes in zijn geheel over te zetten in een groter potje en de overblijvende ruimte aan te vullen met verse grond. Ook kunt u de zaailingen als ze zo'n ½-l cm groot zijn, enten op een knol van Ceropegia woodii (zie 'enten'). STEKKEN Eén vorm van vermeerdering is het stekken, de ongeslachtelijke, vegetatieve, vermeerdering. Vrijwel alle succulenten kunnen gestekt worden. Iedere plant die zich vertakt of waaraan spruiten ontstaan, levert stekmateriaal. Van vele andere vetplanten kunnen bovendien de bladeren gebruikt worden als stek (vrijwel alle Crassula-achtigen en o.a. Gasteria en Haworthia). Bovendien vormen enkele soorten Kalanchoë's broedknoppen aan de randen van de bladeren. De hieruit groeiende miniatuurplantjes hebben dikwijls al kleine worteltjes en na het afnemen (of afvallen) groeien zij spoedig uit tot nieuwe planten. Het snijden van cactusstekken is een vrij eenvoudige zaak. Met een dun scherp mes snijdt u de stek zo dicht mogelijk bij de moederplant af, zodat de wond zo klein mogelijk is. Van grote dikke stekken of afgesneden koppen die opnieuw moeten bewortelen, moeten de randen van het snijvlak iets afgeschuind worden. Het snijvlak gaat bij het drogen enigszins hol staan, waardoor alleen langs de rand van het snijvlak wortels gevormd zouden worden, als we deze rand niet zouden afschuinen. Van vertakte andere succulenten kan een takje afgesneden worden; bij struikmesems ca. 1 cm onder 'n knoop, bij halfstruikvormige soorten direct bij de hoofdstam. Hierbij een klein stukje van de hoofdstam (een 'hieltje') mee afsnijden, zodat een deel van de aanhechtingsplaats aan het takje blijft zitten. Hieruit ontspruiten de nieuwe wortels van de stek. Neem eventuele bloemen en/of knoppen weg, zodat het reservevoedsel geheel ten goede komt aan de wortelvorming. Bij Stapelia-achtigen de stek van de moerplant afdraaien zonder te snijden. Uit de snijvlakken van Euphorbia-stekken stroomt een melkachtig sap. Het uittreden van dit vocht moet tot staan gebracht worden door afspoelen met water (lauw of koud). Indien we dit vocht n.l. zouden laten opdrogen, ontstaat een korst en zo'n harde koek belemmert de vlotte wortelvorming. Oppassen dat het melksap niet in de ogen of wondjes komt; het is dikwijls giftig en sterk bijtend! Als bladstek gebruiken we bij voorkeur goed uitgegroeide bladeren. We breken of draaien voorzichtig een blad van de moerplant af, eventueel met behulp van een mesje. De bladeren moeten zo gaaf mogelijk blijven. Voor alle stekken geldt dat men ze niet te klein moet nemen. Te kleine stekken verschrompelen en verdrogen gemakkelijk. Voorts moeten de wondvlakken van de stekken steeds goed drogen vóór zij opgepot worden. Een uitzondering vormen de cactusgeslachten Peireskia en Peireskiopsis. De stekken hiervan kunnen direct na het snijden zonder meer in de grond gezet worden. De andere cactusstekken kan men na het drogen bovenop de droge grond zetten of ½-1 cm diep in de grond. Als u tijdens de rustperiode een stek of de kop van een plant hebt moeten snijden omdat de plant aan het wegrotten is, moet u de stek droog 39
bewaren door hem rechtop in een klein leeg potje te zetten. De wond mag nergens de pot raken. Na verloop van korte of langere tijd verschijnen dikke wortelstompen. Pas dan kunt u de stek in droge grond oppotten. Lange stekken van zuilcactussen legt u enkele dagen te drogen totdat de snijwond redelijk droog is. We laten deze stekken niet te lang plat liggen omdat anders de wortels zich aan de zijkant van de stek zouden ontwikkelen. Na droging binden we zo'n lange stek aan drie stevige stokken en zetten het geheel rechtop boven de pot. De onderkant van de stek ca. 10 cm boven de grond. Steeds controleren of zich al wortelpunten gevormd hebben. Als dat het geval is, laat u de plant zakken tot op de grond en de verdere beworteling verloopt meestal perfect. Bij grote, oude planten moet men soms 1 of 2 jaar wachten voordat zich wortelpunten vormen. De takjes van struikvormige planten kunnen na droging zondermeer in de grond gestoken worden. De bladstekken steken we (ook weer na droging) schuin in de grond. Op de plaats waar het blad aangehecht heeft gezeten, vormen zich worteltjes en een nieuw klein plantje (of meer). U kunt deze bladstekken ook volkomen droog laten liggen totdat zich worteltjes en/of nieuwe plantjes gevormd hebben. De grond waarin we de stekken laten bewortelen, moet luchtig van structuur zijn en schraal (bijv. half zand, half turfmolm) en in eerste instantie droog. De wortelvorming wordt bevorderd door de stekken licht te nevelen en in gespannen lucht te plaatsen. Na ongeveer een week geven we een beetje water langs de onderzijde van de potjes of het stekbakje. De potjes of het bakje zetten we op een schaaltje met een cm water en laten dit water opzuigen. Als de stekken goed aan de groei zijn kunnen ze definitief opgepot worden. Vergeet niet de juiste namen direct bij de stekken te zetten. ENTEN Het is eigenlijk niet doenlijk het enten tot in de finesses te beschrijven. Men moet het zien doen en dan is het betrekkelijk eenvoudig te leren. Met een open oog bij een entdemonstratie en met enige oefening, kan iedere plantenliefhebber het kunstje echter onder de knie krijgen. Dat wij toch een poging wagen om het enten min of meer uitvoerig te beschrijven, vindt zijn oorsprong in het feit dat wij vele verspreid wonende leden hebben, die eenvoudigweg niet in de gelegenheid zijn een demonstratie van het enten bij te wonen. Bovendien zullen vele beginnende liefhebbers ook nog niet de kans daartoe gehad hebben, De reden waarom men op een bepaald moment cactussen is gaan enten, was dat vele geimporteerde cactussen het in onze contreien niet deden. Men kon ze niet aan de groei krijgen of houden. De planten die meestal wortelloos in Europa arriveerden, vormden geen nieuwe wortels en kwijnden van lieverlede weg. Bepaalde planten echter bleken het in onze streken wel te doen en zelfs zeer voorspoedig te groeien dankzij een uitgebreid wortelgestel. Men kende het enten reeds uit de fruit- en rozenteelt en het lag voor de hand dat men met de slecht groeiende cactussen experimenteerde om ze via een goed florerende entstam, toch in leven te houden. Dit lukte wonderwel, waarbij men bovendien ontdekte dat de bloeiwilligheid soms toenam. Om dit te kunnen bereiken dienen de entstam (onderstam) en het entstuk (de ent) zo volledig mogelijk met elkaar te vergroeien. De sapstroom moet met weinig hinder via de onderstam naar de ent kunnen gaan en omgekeerd. Deze sapstroom gaat voornamelijk via de kringvormig geplaatste vaatbundels in het hart van de plant. Als u een plant horizontaal doorsnijdt, ziet u duidelijk op het snijvlak een ring van doorgesneden kanaaltjes; soms een ring van geringe diameter, soms vrij groot. Het is nu de bedoeling dat deze ringen van beide planten elkaar raken. Het mooiste zou zijn als beide ringen nauwkeurig even groot waren en u kans zoudt zien de 40
planten zo precies op elkaar te plaatsen dat beide ringen elkaar exact bedekten. Helaas is dit practisch onmogelijk omdat de ringen zelden even groot zijn of omdat het niet mogelijk is ze precies op elkaar te krijgen. Het is echter wèl mogelijk de planten zodanig op elkaar te plaatsen dat beide ringen elkaar op twee plaatsen kruisen en dit blijkt ruimschoots voldoende te zijn om een hechte vergroeiing te verkrijgen (tek. 6). Nu we de reden, het doel en de bedoeling gelezen hebben rest ons nog de werkwijze, de soorten entingen en de toe te passen entstammen. De werkwijze Voor alle entingen geldt dat steeds zo schoon mogelijk gewerkt moet worden. We werken met 2 messen en deze messen moeten vóór iedere snede gereinigd worden met pure alkohol, eventueel met brandspiritus. We snijden om te beginnen met een dun en zeer scherp mes ter grootte van een aardappelschilmes of klein tafelmes, de kop van de onderstam af. Het overblijvende stuk waar we dus de te enten plant op gaan plaatsen, moet zo ongeveer 5 cm hoog zijn. De dikte dient tenminste even groot te zijn als de dikte van de ent. Met hetzelfde mes snijden we nu de randen van het snijvlak schuin af (tek. 6A). Daarmee beogen we de bovenste dorens te verwijderen zodat deze geen last veroorzaken bij het plaatsen van de ent. Bovendien kunnen we dan gemakkelijker de nu volgende handeling verrichten met het andere mesje. Dit andere mesje is een in de lengte doorgebroken veiligheidsscheermesje. We nemen een nieuw mesje van ongeveer 0,10 mm of dikker, leggen dit even in kokend water om het vet dat aan het mesje kleeft, te smelten. Met een pincet halen we het mesje uit het water en vegen het met een schone doek af. Nu reinigen we het mesje verder met een doek die 'n weinig nat gemaakt is met alkohol, waarna het voor gebruik gereed is. Met één enkele snede snijden we nu een plakje van 1 of 2 mm dikte van de voorbehandelde onderstam en laten dit plakje op de wond liggen (tek. 6B). Dezelfde werkwijze volgen we bij de te enten plant, met dit verschil dat we hiervan de bovenkant afsnijden en behandelen. Dus van de overblijvende kop snijden we ook de randen van het snijvlak af met het grote mes en met het opnieuw met alkohol gereinigde scheermesje, snijden we ook hier een dun plakje af. Nu verwijderen we het schijfje dat op de onderstam ligt, en het schijfje van het entstuk, waarbij we ervoor zorgen dat geen stukje doren of grond of andere verontreinigingen op het snijvlak terechtkomen. Direct hierna plaatsen we de ent op de onderstam, er daarbij voor zorgend dat de twee ringen van vaatbundels elkaar kruisen. De ent komt dus iets uit het midden op de onderstam te staan. Licht aandrukken en een beetje draaien om eventuele luchtbelletjes tussen de twee snijvlakken te verwijderen. Nu moet met lichte druk de ent op de onderstam gefixeerd worden. Hiervoor kunnen we elastiekjes gebruiken die we van onder het potje tot over de kop van de ent spannen. Een kleine ent blijft zo wel staan, doch een grotere ent houdt u met de wijsvinger van de hand waarmee u de pot vasthoudt, op zijn plaats. Met de andere hand brengt u het elastiekje eerst onder de pot aan en trekt dit dan tot ruim boven de ent uit met gespreide vingers. Nu laat u voorzichtig de spanning van het elastiekje verminderen tot op de kop van de ent. Nog steeds houdt u met uw wijsvinger de ent op zijn plaats tot u zeker weet dat het elastiekje goed zit. Nu brengt u kruiselings nog 1 of 2 elastiekjes op dezelfde wijze aan. Dit vereist echt wel enige oefening, waarbij u zult bemerken dat elastiekjes geknipt uit een oude fietsband (2-5 mm breed), gemakkelijker werken dan de dunnere pakelastiekjes. Laat u niet ontmoedigen door onwillige wegspringende entstukken. Oefen eerst met minder waardevolle planten. Een andere manier van fixeren en aandrukken van de ent is die door middel van stroken plastic, bijv. geknipt uit de onvolprezen plastic zakjes. Stroken van 41
bijv. 5 cm breed en 25 cm lang zijn het beste bruikbaar. De pot met entstam en daarop geplaatst de ent, zet u voor u op tafel en de strook legt u voorzichtig over de kop van de ent. Het midden van de strook op de kop. Nu trekt u, ook weer voorzichtig, de beide uiteinden van de strook plastic naar beneden langs de potwand. U kunt nu net zoveel druk uitoefenen als u wilt. Overdrijf dit niet; het is voldoende als de ent met lichte druk op zijn plaats blijft zitten. Teveel druk zou de wondvlakken onnodig beschadigen, hetgeen mislukking tot gevolg heeft. Met uw ene hand houdt u de uiteinden van de stroken tegen de potwand geklemd en met uw andere hand zet u de stroken op de potwand vast met behulp van een tevoren klaargelegd rolletje zelfklevend cellofaan plakband. Met een cirkelgang rondom de pot hecht u de stroken vast. Een prima methode die na korte oefening bijzonder goed bevalt. We kijken nu nog even of de ent goed op zijn plaats zit en of rondom de vlakken goed op elkaar aansluiten. Is dat het geval dan zetten we de operatiepatiënt op een lichte, warme, droge plaats neer (niet in de zon!), zodat de wonden snel kunnen drogen. Na enkele dagen tot een week kunnen we meestal al constateren of de enting gelukt is. Rondom de entwond is dan veelal een geringe verdikking te zien. We verwijderen nu de elastiekjes of de plastic strook voorzichtig; het best kunt u ze doorknippen en de plant kan in de verzameling geplaatst worden. De eerste tijd voorzichtig zijn met watergeven. De entplaats mag in het begin niet nat worden. Het enten van zaailingen, dat meestal gedaan wordt om deze sneller te laten groeien, danwel om bijzondere soorten door de eerste moeilijke periode heen te helpen, gaat eigenlijk op precies dezelfde manier. Alleen hoeven we (en kunnen we) de zaailingen niet rondom afschuinen. We snijden hierbij dus uitsluitend met het schone scheermesje. Veel druk kunnen we vanzelfsprekend op de kleine plantjes niet uitoefenen, want we zouden ze anders helemaal plat drukken. Zeer kleine zaailingen plaatsen we gewoon zonder meer op de onderstam of we gebruiken een haaks omgebogen snikje ijzerdraad. Het lange eind steken we naast de onderstam in de grond en het korte omgezette stuk laten we voorzichtig op het zaailingetje zakken, zodat het entje op zijn plaats gehouden wordt (tek. 7). Ook kunnen we de potjes met de entstammen in een kistje zetten en op de rand van het kistje glasstroken leggen. Het ene eind op de rand en de andere kant op het geënte plantje (tek. 8). Er zijn in de loop der jaren allerlei hulpmiddeltjes bedacht om het enten en speciaal het op zijn plaats houden van de entstukken, te vergemakkelijken. Zo kunnen stukjes zgn. piepschuim een welkom hulpje zijn om het afglijden van de ent te voorkomen. Deze stukjes worden dan in de lengte langs ent en onderstam gezet, waarna de elastiekjes of de strook worden aangebracht. Speciaal bij zuilvormige entstukken is dit een handig hulpmiddel, zeker als u met cellofaan plakband de stukjes schuim eerst nog rondom vastzet (tek. 9). Naast het vlakenten zoals dat hierboven omschreven werd, kunnen we ook nog spleetentingen toepassen. Dit wordt gedaan bij het kweken van zgn. kroonboompjes van bijv. lidcactussen. Meestal worden deze cactussen geënt op een stammetje van Peireskia aculeata of op een slanke Cereussoort. Een takje van de lidcactus met enkele volgroeide leden wordt (op niets uitlopend) aan beide zijden van het onderste lid, schuin afgesneden. De onderstam, waarvan de kop is afgesneden, wordt rechtstandig naar beneden ingesneden (2 a 3 cm) en in deze snede wordt het afgeschuinde stuk van de ent geschoven. Met twee cactusdorens, dwars door stam en ent (niet door het hart) wordt de zaak op zijn plaats gehouden en dan omwikkeld met een stuk raffia (tek. 10). Ook op Opuntia-schijven kan door middel van spleet- of liever v-enting, geënt worden. V-enting kan overigens wel meer toegepast worden, doch dat vereist 42
een zeer zuiver snijden van de v-snede in de onderstam en de v-vorm van de ent (tek. 11). Tenslotte kan er ook nog een schuine enting uitgevoerd worden, bijv. bij slanke zuilvormige cactussen als Wilcoxia e.d. Ook hier moeten de snijvlakken zuiver vlak op elkaar aansluiten. Fixeren met flinke cactusdorens en omwikkelen met raffia of een ander bindmateriaal (tek. 12). Om schimmelvorming op de wonden te voorkomen kan de entplaats na het enten bestoven worden met Brassicol-super of eventueel TMTD. Als onderstam kan in principe iedere goedgroeiende plant dienen. Bij voorkeur kiezen we echter een zuilvormige Cereus-soort of Echinopsis. Deze laatste wordt veel toegepast om er Mammillaria's op te enten. Zaailingen, bastaard of zuiver, en stekken van (dikwijls sterk spruitende) Echinopsis-soorten kunnen gebruikt worden. Liever echter zaailingen omdat daarbij minder kans ontstaat op sterke spruitvorming nadat de Echinopsis als onderstam verwerkt is. Het is moeilijk om aan te geven welke Cereus nu het meest geschikt is als onderstam. Feitelijk zijn ze allemaal geschikt, doch dat wil niet zeggen dat u iedere willekeurige plant kunt enten op onverschillig welke Cereus. Een van nature langzaam groeiende plant, geënt op een snelgroeiende onderstam, zal snel deformeren en dat is nu net niet de bedoeling. Hoe nu de keus te bepalen? In eerste instantie kunt u het beste uitgaan van onderstammen die het bij u goed doen. Met 'goed doen' bedoelen we dat u er stevige gezonde planten van kunt kweken. Trichocereus spachianus is een onderstam waarop practisch alles te enten is en die meestal goed door iedereen te kweken is. Sommige bekende kwekers (en heus niet de eerste de beste) hebben vrijwel al hun planten op spachianus geënt. Echter deze onderstam ,hard' kweken. Een andere prima, langzaam groeiende, stevige onderstam is Eriocereus jusbertii en voorts zijn niet minder goed: Trichocereus pachanoi, Tr.schickendantzii, Cereus jamacaru, C.peruvianus en Monvillea lauterbachii. Deze laatste is zeer geschikt voor huiskamercultuur. Een tegenwoordig veel gebruikte stam is Hylocereus guatemalensis. Verlangt veel warmte en vocht. Als u deze stam goed kunt kweken is hij uitstekend bruikbaar om zaailingen op te enten. De resultaten zijn soms wonderbaarlijk. Eveneens uitmuntend geschikt voor zaailing-enting is Peireskiopsis velutina. Deze beide soorten onderstammen verlangen een vrij hoge wintertemperatuur (tenminste 15° C.) en veel vocht. Oudere, min of meer ingedroogde planten en ook importen worden dikwijls geënt op Trichocereus schickendantzii, een vrij zachte, zeer sappige onderstam, waarop practisch iedere plant met goed gevolg geënt kan worden. Ook andere succulenten dan cactussen kunnen met succes geënt worden. Het enten van deze vetplanten wordt wel niet zo veel toegepast, doch met name bij de moeilijkere soorten onder de Stapelia-achtgen is dit de enige wijze om de planten zich goed te laten ontwikkelen. We bedoelen hier speciaal Hoodia, Trichocaulon, Tavaresia, (Decabelone) e.d. Veelal worden de zaailingen van deze planten geënt op een knol van Ceropegia woodii. Een knol van minstens 2 cm Ø is al geschikt om er een zaailing op te enten. We potten daartoe eerst een knol op, waarbij we deze schuin in de pot plaatsen, zodanig dat het groeipunt, van waaruit de stengels ontspringen, aan de zijkant komt te liggen, juist boven het oppervlak van de potgond. Zouden we de knol namelijk gewoon recht in de pot zetten, dan zou met het afsnijden van de kop, ook het groeipunt weggesneden worden, hetgeen de dood van de knol tot gevolg zou hebben. Nadat de knol weer vastgegroeid is, snijden we van de aldus schuingeplaatste Ceropegia woodii een schijfje af. U zult dan zien dat zich dicht langs de rand van het snijvlak een rand van vaatbundeltjes bevindt. Op deze rand moet de 43
zaailing-ent geplaatst worden. Wegens de teerheid van het entje, dit slechts met lichte druk vastzetten met een haaks omgebogen ijzerdraadje (tek. 13). Ook kan geënt worden op een goed groeiende stam van Stapelia hirsuta o.i.d., waarbij dezelfde werkwijze wordt gevolgd als bij de cactussen. Zelfs op Caralluma hesperidum kan goed geënt worden. Slechtgroeiende Euphorbia's ent men wel op een stam van bijv. Euphorbia mammillaris, Euph.candelabrum en dergelijke stevige planten. Bij het doorsnijden van Euphorbia's treedt een melkachtige sap naar buiten. Dit sap verhindert het goed aan elkaar groeien van ent en onderstam. We spoelen het daarom met lauw water af en we drogen de snijwonden met een schone doek voorzichtig af. Daarna snijden we met het schone scheermesje nog een heel dun schijfje van beide planten af en plaatsen ze dan direct op elkaar. Tot slot nog een waarschuwing het enten niet te overdrijven. Er zijn 'entmaniakken' die alles op alles enten en dat is nu ook weer niet nodig. Vele, goed op eigen wortel groeiende planten kunnen beter niet geënt worden. Veel planten zijn overigens beter te kweken sinds het gebruik van plastic potten en blikken. Daarbij komt nog dat door het enten veel planten hun natuurlijke gedrongen groei verliezen.
ONGEDIERTE, ZIEKTEN EN DE BESTRIJDING Als u succulenten verzamelt, of dat nu een kleine bescheiden verzameling op de vensterbank is, of een grote collectie in een ruime kas, zult u vroeg of laat insecten en ander gedierte bij, op, in of onder uw planten ontdekken. Dit hoofdstuk handelt over de bestrijding van dit ongedierte, omdat het helaas niet goed mogelijk is deze beestjes te weren uit onze verzameling. Wij zijn geen voorstanders van het gebruik van insecticiden, doch in bepaalde hardnekkige gevallen zult u het niet redden zonder deze giftige middelen. De in de handel zijnde spuitbussen met bestrijdingsmiddelen zijn alle giftig, althans de inhoud ervan! Als u ze gebruikt, doe het dan liefst niet binnenshuis en handel precies volgens de gebruiksaanwijzingen. Voorkom de inademing van de spuitnevel en sluit na gebruik de spuitbus achter slot en grendel op een voor kinderen onbereikbare plaats. Moet u toch binnenshuis spuiten, verwijder dan met de kinderen ook de kanarie of andere vogels uit de kamer en dek het aquarium goed af (zet de luchtpomp af!) Ook uw hond, uw kat en andere huisdieren stellen het vergif niet op prijs. Er zijn gelukkig nog heel wat onschuldige ouderwetse huismiddeltjes waarmee we in vele gevallen goede resultaten zullen bereiken. Indien echter alle pogingen met deze middeltjes falen, probeer het dan pas met een insecticide. Alle bestrijdingsmiddelen zijn het meest werkzaam bij een temperatuur van ca. 20° C. of iets hoger, zodat u daarmee zoveel mogelijk rekening dient te houden. Voorts is het zo dat vele middelen wel de dieren doden, doch niet de eieren. Van vele insecten komen na 7-8 dagen de eitjes uit, zodat het raadzaam is na 8 dagen de behandeling te herhalen. Het kan geen kwaad daarna nog eens na 8 dagen hetzelfde te doen. Een probaat algemeen middeltje om sterk aangetaste planten te zuiveren van ongedierte is de plant in een plastic zak te plaatsen waarin u eerst een stuk van bijv. een Vapona-strip gedaan hebt. Het zakje dichtbinden en enkele weken laten staan. Vapona-strips en andere dergelijke stroken zijn wel degelijk giftig, dus na het gebruik de handen goed wassen en de vrijkomende dampen niet inademen. Hieronder vindt u een opsomming van de soorten ongedierte die het meest op onze planten voorkomen: Bladluizen. Groene of zwarte luisjes welke soms schijnbaar spontaan in groten getale kunnen ontstaan. Houden zich voornamelijk op bij, of op de knoppen en de nieuwgroei en belemmeren de ontwikkeling van knoppen en jonge scheuten. Op de kleverige afscheidingsproducten van bladluizen kunnen zich schimmels ontwikkelen. Bestrijden kunt u ze door de planten flink af te spoelen of door de luizen te bespuiten met een zeep-spiritusoplossing. De andere dag de planten schoonspoelen met water. Een zeep-spiritusoplossing maakt u door in een liter water een kluitje gele of groene zeep op te lossen en daaraan een flinke scheut spiritus toe te voegen. Wolluis. Wit-grijze pissebedachtige diertjes die zich slechts langzaam bewegen. Bij het platdrukken ontstaat een roodbruin vlekje. De luizen maken nestjes van wit wolachtig spinsel, waarin de eitjes gelegd worden. Kunnen soms massaal optreden in een droge omgeving. Bestrijden door wegvangen met een pincet of een puntig stokje. Aanstippen met een penseeltje met pure spiritus of sterk tabaksaftreksel. Planten bespuiten met zeep-spiritusoplossing. Schildluis en dopluis. Bruine ronde kapjes op bladeren en stengels of op plantelichamen. Onder deze kapjes bevinden zich de luisjes. Deze schildjes kunnen 45
voorzichtig verwijderd worden met een mesje of scherp houtje, waarna het diertje gevangen kan worden. De plant daarna nog bespuiten met zeep-spiritusoplossing. Rode spintmijt. De gevolgen van de aantasting door rode spint bemerkt u meestal eerder dan de mijtjes zelf. Deze diertjes zijn nog geen halve mm groot en nauwelijks met het blote oog te zien. Het zijn zuigende mijten die met hun scherpe snuit vele beschadigingen aanbrengen aan de opperhuid (epidermis) van de planten. Hierdoor ontstaan bruin-gele vlekken. Als u deze ontsierende vlekken ontdekt is het eigenlijk al te laat voor de bestrijding van dit ongedierte. Om verder onheil te voorkomen zult u er toch iets aan moeten doen. De bestrijding is echter nogal moeilijk omdat de werkelijk afdoende middelen niet in de winkel te koop zijn. Afwisselend bespuiten van de aangetaste planten met verschillende soorten spuitbussen, zwavelpreparaten, zeep-spiritusoplossing en tabaksaftreksel heeft de meeste kans op succes. Witte vlieg. Een witbepoederd klein vliegje, dat zich graag ophoudt aan de onderzijde van groene blaadjes, vooral van de andere vetplanten. Is betrekkelijk onschuldig. Bespuiten met tabaksaftreksel. Zwarte vlieg. De naam zegt het al, een klein zwart vliegje, enkele millimeters lang. Het vliegje zelf doet niet veel kwaad, doch zoals bij vele dergelijke insecten zijn de maden of larven wèl schadelijk doordat zij zich voeden met de zachte plantedelen. Bestrijden als witte vlieg. Mieren. Waar bladluizen zijn kunnen we ook mieren ontmoeten. Er zijn verschillende mierenbestrijdingsmiddelen in de handel. Een oud en dikwijls effectief huismiddeltje is een mengsel van borax met donkerbruine suiker (1:2). Kleine hoopjes van dit mengsel leggen bij de plaatsen waar de mieren zich bevinden. Zij eten ervan en verdwijnen daarna (hopelijk). Een mierenplaag kan soms erg hardnekkig zijn en dan helpt zelfs het zwaarste vergif als bijv. Parathion maar weinig. Ontdekt u een nest in een van de potten of het tablet, verwijder het nest dan en vervolg de bestrijding nog enige tijd. Pissebedden of keldermotten vreten aan de planten en kunnen deze zelfs geheel uithollen. Wegvangen tegen de avond als de diertjes het meest actief zijn. Slakken. Deze dieren brengen we meestal mee naar binnen met de planten die 's zomers in de tuin hebben gestaan. Ze kunnen ernstige beschadigingen aan cactussen en andere vetplanten aanbengen. Er zijn uitstekende bestrijdingsmiddelen in de handel in de vorm van 'slakkenkorrels'. Regelmatig de uitgestrooide korrelhoopjes controleren en dan de dode dieren verwijderen. Wortelluis. Deze witte luisjes van zeer bescheiden formaat zijn moeilijk direct te ontdekken. Hun blauwachtig/witte spinsels zijn gemakkelijker waarneembaar. Als we een aangetaste plant uit de pot nemen, zien we deze spinsels in de wortelpruik en de blauwachtige vlekken langs de potwand. De insecten zuigen aan de wortels en belemmeren daardoor het goed functioneren daarvan. Dit veroorzaakt een slechte groei en het verkleuren van de plant. Bestrijding van buitenaf is, ook met giftige middelen, moeilijk omdat de luisjes zich meestal ophouden aan de onderzijde van de plant waar de wortels aangehecht zijn. Bij het gieten met bestrijdingsmiddelen bereikt het middel die plaatsen juist niet. Een effectievere methode is de wortels zorgvuldig afborstelen boven de afvalbak. Na het borstelen de plant even laten liggen en dan nog eens borstelen; door het borstelen komen er meestal nog luisjes uit niet geraakte schuilplaatsen 46
te voorschijn. Daarna de wortels dopen in tabaksaftreksel of zeep-spiritusoplossing, danwel bestuiven met een stuifpoeder tegen bodeminsecten. Wortelaaltjes. Microscopisch kleine wormpjes (nematoden) die niet zonder meer waarneembaar zijn. Zij dringen de wortels binnen en in een fase van hun levenscyclus vormen zij daar knobbels (cysten) welke tot 2 cm in diameter kunnen worden. Hierdoor wordt de groei belemmerd; de plant wordt vaal van uiterlijk en in het ergste geval sterft hij af. De bestrijding met de ons ten dienste staande middelen lukt niet. Afdoend is echter alle wortels met een scherp mes afsnijden en de wortels plus de besmette grond in de vuilnisbak doen verdwijnen. De snijwonden goed laten drogen en de plant als stek behandelen. Indien u in de herfst, na de stilstand van de groei, een dergelijke operatie uitvoert bij cactussen, kunt u het beste deze planten droog in een kleine lege pot zetten en wel zodanig dat de snijwonden nergens de pot raken. Er zullen dan vrijwel geen uitvallers zijn en in het voorjaar hebben de planten dikwijls al wortelpunten gevormd. Na het oppotten ontwikkelen deze zich dan bijzonder snel. Bij zeer hoge grondtemperaturen schijnen wortelaaltjes zich ook niet te kunnen handhaven. Deze hoge grondtemperaturen zijn alleen te bereiken in dofzwart geverfde blikken die aan felle zonbestraling worden blootgesteld. Ziekten en schimmels. Van de ziekten zullen we bij onze planten alleen zwamziekten, veroorzaakt door schimmels ontmoeten. Dikwijls denken we dat een plant ziek is als de kleur verbleekt of het uiterlijk niet fris en glanzend is. De werkelijke oorzaak is dan in vele gevallen een verkeerde behandeling of aantasting van het wortelgestel door ongedierte. Schimmels in onze planten vinden hun oorzaak in te veel vocht en bedompte lucht, veelal gecombineerd met koude. Draadschimmel vormt een netwerk van draden in de bovenste grondlaag; de grond klontert a.h.w. samen. Als u een kluitje grond oppakt, trekt u een deel van de er omheen liggende grond mee. Deze schimmel heeft het zeer snel wegrotten van de plant tot gevolg. Speciaal bij zaailingen treedt dit verschijnsel op bij niet gesteriliseerde zaaigrond. Het zaaisel is dan reddeloos verloren. Doch ook volwassen planten rotten bij aantasting onverwacht snel weg. Bij tijdige ontdekking kunt u proberen door het secuur wegsnijden van de rotte plek aan de wortelhals, de kop van de plant nog te redden. Na goed drogen, de kop als stek behandelen of enten. Alle grond verwijderen en in de vuilnisbak ermee. Schimmelvorming voorkomen door zon, droogte en vooral frisse lucht. Regelmatig bespuiten met een Superol-oplossing (1 tabletje op 1 liter water) werkt preventief, doch is geen geneesmiddel. Zwartrot is een kwaal waar vooral de Stapelia-achtigen ontvankelijk voor zijn. Er verschijnen zwarte vlekjes op de planten en de plantelichamen worden geelachtig. Doorgesneden stammetjes blijken zwart te zijn en geheel weggerot. Deze ziekte, welke volgens sommigen door een virus wordt veroorzaakt, is niet te bestrijden, zodat aan het voorkomen ervan grote aandacht besteed moet worden. Zie bij draadschimmel en houdt deze planten iets warmer.
47
WETENSWAARDIGHEDEN voor de leden van „SUCCULENTA" en zij die het willen worden. Secretariaat en ledenadministratie Indien er in uw omgeving geen afdeling bestaat, is het secretariaat altijd bereid om u adressen te verschaffen van medeliefhebbers die in uw naaste omgeving wonen. Adreswijzigingen steeds mededelen aan de ledenadministratie. Het adres vindt u, evenals overige belangrijke adressen, op de achterpagina van het maandblad. Bibliotheek Boeken kunt u gratis lenen uit onze bibliotheek. Wel moeten de portokosten worden vergoed. Bij de bibliothecaris is een catalogus tegen kostprijs verkrijgbaar. Vragenrubriek Indien u problemen hebt met het kweken of verzorgen van succulenten, kunt u zich richten tot „Succulenta". De beantwoording van uw vragen zal rechtstreeks geschieden of eventueel in het maandblad. Contributie Zie achterpagina van ons maandblad. Succulentarium Het „Succulentarium". gevestigd bij het I.V.T., Dr. Mansholtlaan 18 te Wageningen kan op werkdagen worden bezocht. Wel is het nodig een afspraak te maken met de heer Ruysch, tel. 08370-19123. Jochum-hof Stichting Botanische Tuin van Steyl, Maashoek 2b, Tegelen. Hier vindt men een geografisch ingedeelde buitentuin, een exotisch plantensortiment in het tropenhuis en een mooie collectie succulenten, die is bijeengebracht door leden van „Succulenta". Ruilen zonder huilen Tegen betaling van een minimumbijdrage van f. 1,00 p.j. kan men aan deze ruilactie deelnemen. Juist voor beginnende liefhebbers is dit een mogelijkheid aan wat plantjes te komen. Alleen portokosten vergoeden aan de afzender. Oude jaargangen van het maandblad Voor zover nog voorradig kunnen oude jaargangen besteld worden bij het secretariaat Diversen 'Wat betekent die naam?', geschreven door L. C. Korevaar, een boekje, dat ca. 4000 verklaringen van botanische namen van succulenten bevat. Bewaarband voor het opbergen van een komplete jaargang van het maandblad. Insignes van Succulenta, uitgevoerd als broche of steekspeld. Raadpleeg voor prijzen van deze artikelen en het adres waar zij verkrijgbaar zijn, het maandblad.
48
VERDERE LECTUUR Er bestaat een grote sortering boeken over cactussen en andere vetplanten. Vooral onder de boeken en boekjes voor beginners zijn er helaas echter nogal enkele van matige tot zelfs uitgesproken slechte kwaliteitDe onderstaande kunnen we de beginnende liefhebber aanbevelen. C. Bommeljé: Cactussen en andere succulenten. Bekend boekje waarvan onlangs de 4e, herziene, druk is verschenen. W. Haage: Het practische cactusboek in kleuren. Uitgebreid boek met veel foto's en tekeningen; hier en daar wat verouderd, maar nog zeer de moeite waard. A. J. van Laren: Cactussen, Vetplanten. Dit zijn de bekende Verkade's albums, die alleen nog antiquarisch te koop zijn. Ondanks hun ouderdom nog steeds het lezen en vooral het bekijken waard. W. RAUH: Wonderwereld van cactussen en vetplanten. Fraai geillustreerd met vele kleurenfoto's; behandelt vooral de nieuwere en minder algemene soorten. Tenslotte zijn we zo vrij erop te wijzen dat ongeveer gelijk met deze handleiding een boekje van de hand van dezelfde schrijvers verschijnt in de bekende WENK serie.
49
ALLE LEVERBARE BOEKEN OVER S U C C U L E N T E N , en alle andere kamer- en tuinplanten en liefhebberijen, die met de NATUUR iets te maken hebben, vindt U in onze GRATIS B O E K E N C A T A L O G U S die op aanvraag wordt toegezonden. INTERNATIONALE H O B B Y - B O E K H A N D E L - G O R S S E L Lochumseweg 75 Telefoon 05759 - 1950
50
51
4 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 2. Van maand tot maand, maart 3. April 4. Mei 5. Juni 6. Juli 7. Augustus 8. September 9. Oktober 10. November 11. December 12. Januari 13. Februari 14. Watergeven 15. Verpotten 16. Potgrond 17. Potten en hulpmiddelen 18. Kassen en platte bakken 19. Zaaien 20. Verspenen 21. Stekken 22. Enten 23. Ongedierte, ziekten en de bestrijding 24. Wetenswaardigheden 25. Boekenlijst 26. Inhoudsopgave
52
pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina pagina
2 3 5 7 8 9 11 12 15 17 18 20 21 22 25 26 28 29 33 37 39 40 45 48 49 52