Studentenstatuut Viaa Opleidingsspecifiek deel Onderwijs- en examenregeling (OER) 2014 – 2015 Bacheloropleiding Godsdienst-pastoraal werk CROHO-nummer: 35146
Viaa Postbus 10030 8000 GA Zwolle tel. 038 – 42 555 42 www.viaa.nl
Vaststelling, goedkeuring en instemming Deze Onderwijs- en examenregeling is onderdeel van het Studentenstatuut van Viaa en is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het voor alle bacheloropleidingen geldende gedeelte van deze regeling is beoordeeld door de Medezeggenschapsraad en vastgesteld door het College van Bestuur op 22 september 2014. Het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is vastgesteld op 22 september 2014 door het college van bestuur en is beoordeeld door de medezeggenschapsraad op 22 september 2014. De aan de opleiding verbonden opleidingscommissie heeft op 22 september 2014 advies uitgebracht.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 1 van 53
Tekenblad Advies opleidingscommissie De opleidingscommissie is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de Onderwijs‐ en Examenregeling Bachelor Godsdienst‐pastoraal werk Robert van Ommen, voorzitter opleidingscommissie Academie Theologie Goedkeuring academiedirecteur De academiedirecteur heeft zijn goedkeuring verleend aan de Onderwijs‐ en Examenregeling Bachelor Godsdienst‐pastoraal werk Drs. M. Welmers ‐ van den Berg, directeur Academie Social Work & Theologie Instemming medezeggenschapsraad De medezeggenschapsraad heeft zijn instemming verleend aan de Onderwijs‐ en Examenregeling Bachelor Godsdienst‐pastoraal werk. IJke van Berkum, voorzitter medezeggenschapsraad Viaa Vaststelling door College van Bestuur Hierbij stelt het college van bestuur de Onderwijs‐ en Examenregeling Bachelor Godsdienst‐ pastoraal werk vast. Drs. J.D. Schaap MPM, voorzitter College van Bestuur
Format Onderwijs‐ en Examenregeling Bachelor, Viaa, 2014‐ 2015
pagina 2 van 52
Inhoudsopgave Leeswijzer en voorwoord.............................................................................................................. 6 Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen ......................................................................................... 8
artikel 1.1 artikel 1.2 artikel 1.3
Begripsbepalingen ....................................................................................................... 8 Reikwijdte.................................................................................................................. 12 Vaststelling en looptijd van de regeling .................................................................... 12
Hoofdstuk 2
Toelating tot de opleiding ................................................................................. 13
artikel 2.1 artikel 2.2 artikel 2.3 artikel 2.4 artikel 2.5 artikel 2.6 artikel 2.7 artikel 2.8 artikel 2.9 artikel 2.10 artikel 2.11 artikel 2.12 artikel 2.13 artikel 2.14 artikel 2.15 Hoofdstuk 3 artikel 3.1 artikel 3.2 artikel 3.3 artikel 3.4 artikel 3.5 artikel 3.6 artikel 3.7 artikel 3.8 artikel 3.9 artikel 3.10 artikel 3.11 artikel 3.12 artikel 3.13 artikel 3.14 artikel 3.15
Toelatingseisen ......................................................................................................... 13 Toelating tot 3-jarig vwo traject................................................................................ 13 Toelating speciaal traject gericht op het behalen van een hoger kennisniveau ...... 14 Toelating tot en vanuit het Keuzejaar ....................................................................... 14 Buitenlandse vooropleiding ...................................................................................... 14 Eisen werkkring deeltijdonderwijs ............................................................................ 15 Toelating duaal onderwijs ......................................................................................... 15 Toelatingsonderzoek en instroomassessment.......................................................... 15 Taalniveau Nederlands.............................................................................................. 16 Taalniveau Engels ...................................................................................................... 17 Voorwaarde inschrijving in verband met de identiteit ............................................. 17 Geen toelating op grond van ongeschiktheid ........................................................... 17 Toelating en overige inschrijvingsvoorwaarden ....................................................... 18 Toelating tot de postpropedeutische fase ................................................................ 18 Alvast Studeren Regeling .......................................................................................... 18 Onderwijsprogramma ...................................................................................... 19 Doelstelling van de opleiding .................................................................................... 19 Inrichting en studielast bacheloropleiding................................................................ 19 Toegang tot een afstudeerrichting ........................................................................... 19 Voer- en onderwijstaal .............................................................................................. 20 Voorzieningen voor student met functiebeperking .................................................. 20 Voorzieningen in het kader van taalbeleid ............................................................... 20 Samenstelling van de propedeuse ............................................................................ 20 Samenstelling van de hoofdfase ............................................................................... 20 Samenstelling gemeenschappelijke afstudeerrichting ............................................. 20 Samenstelling 3-jarig vwo traject van 240 ECTS ....................................................... 21 Samenstelling 3-jarig vwo-traject van 180 ECTS ....................................................... 21 Samenstelling speciaal traject gericht op het behalen van een hoger kennisniveau 21 Minoren..................................................................................................................... 21 Externe minoren ....................................................................................................... 21 Aanvraagprocedure externe minor........................................................................... 21
Hoofdstuk 4
Examens en getuigschriften .............................................................................. 22
artikel 4.1 artikel 4.2 artikel 4.3 artikel 4.4
De examens van de opleiding ................................................................................... 22 Toekenning graden ................................................................................................... 22 Getuigschriften.......................................................................................................... 22 Getuigschrift bekwaamheidsonderzoek ................................................................... 23
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 3 van 53
artikel 4.5 artikel 4.6 artikel 4.7 artikel 4.8 artikel 4.9
Afgifte getuigschriften............................................................................................... 23 Ondertekening getuigschriften ................................................................................. 23 Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften ..................................................... 23 Cum Laude Regeling .................................................................................................. 23 Verklaringen .............................................................................................................. 24
Hoofdstuk 5
Toetsen en beoordelen ..................................................................................... 25
artikel 5.1 artikel 5.2 artikel 5.3 artikel 5.4 artikel 5.5 artikel 5.6 artikel 5.7 artikel 5.8 artikel 5.9 artikel 5.10 artikel 5.11 artikel 5.12 artikel 5.13 artikel 5.14 artikel 5.15 artikel 5.16 artikel 5.17
Vormen van toetsing ................................................................................................. 25 Toetsing en studenten met een functiebeperking.................................................... 25 Volgorde .................................................................................................................... 25 Tijdvakken en frequentie .......................................................................................... 26 Inschrijvingsprocedure .............................................................................................. 26 Praktische gang van zaken rond het afnemen van toetsen ...................................... 26 Mondelinge examens of tentamen ........................................................................... 28 Werkstukken, verslagen, papers en dossiers ............................................................ 28 Landelijke kennisbasistoetsen .................................................................................. 28 Beoordeling van beroepshouding ............................................................................. 28 Vaststelling van de beoordelingen ............................................................................ 29 Normering van de beoordelingen ............................................................................. 29 Het verlenen van vrijstellingen ................................................................................. 29 Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen .............................................. 30 Geldigheidsduur van studieresultaten ...................................................................... 31 Inzagerecht ................................................................................................................ 31 Bewaring van afgelegde tentamens en toetsen ....................................................... 31
Hoofdstuk 6
Fraude en plagiaat ............................................................................................ 33
artikel 6.1 artikel 6.2 artikel 6.3 artikel 6.4 artikel 6.5 artikel 6.6
Fraudeprotocol.......................................................................................................... 33 Plagiaat ...................................................................................................................... 34 Ephorus ..................................................................................................................... 34 Medeplichtigheid ...................................................................................................... 34 Onvoorziene omstandigheden .................................................................................. 35 Bezwaar en beroep ................................................................................................... 35
Hoofdstuk 7
Studieloopbaan- /leertrajectbegeleiding, studievoortgang en studieadvies........ 36
artikel 7.1 artikel 7.2 artikel 7.3 artikel 7.4 artikel 7.5 artikel 7.6 artikel 7.7 artikel 7.8 artikel 7.9
Studievoortgang ........................................................................................................ 36 Studieloopbaan-/leertrajectbegeleiding ................................................................... 36 Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving .............................. 36 Persoonlijke omstandigheden................................................................................... 37 Uitgesteld bindend afwijzend studieadvies .............................................................. 38 Bindend afwijzend studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving 38 Gevolgen bindend afwijzend studieadvies ............................................................... 38 Doorstroom naar de hoofdfase................................................................................. 39 Studieadvies in de hoofdfase .................................................................................... 39
Hoofdstuk 8
Examencommissie ............................................................................................ 40
artikel 8.1 artikel 8.2
Instelling, taken en samenstelling examencommissie .............................................. 40 Indienen van een verzoek bij de examencommissie ................................................ 41
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 4 van 53
Hoofdstuk 9
Rechtsbescherming .......................................................................................... 42
artikel 9.1
Rechtsbescherming ................................................................................................... 42
Hoofdstuk 10
Slot- en invoeringsbepalingen ........................................................................... 43
artikel 10.1 artikel 10.2 artikel 10.3
Onvoorziene gevallen................................................................................................ 43 Bekendmaking van de regeling ................................................................................. 43 Citeertitel, inwerkingtreding ..................................................................................... 43
Bijlage A
Inhoud en Competentieprofiel opleiding ........................................................... 44
Bijlage B
Eindkwalificaties van de opleiding .................................................................... 47
Bijlage C
Toetsprogramma propedeuse 2014-2015 .......................................................... 53
Bijlage D
Toetsprogramma hoofdfase 2014-2015 ............................................................. 53
Bijlage E
Toetsprogramma gemeenschappelijke afstudeerrichting 2014-2015 .................. 53
Bijlage F
Toetsprogramma Associate degreeprogramma 2014-2015 ................................ 53
Bijlage G
Toetsprogramma 3-jarig vwo-traject van 240 ECTS 2014-2015 ........................... 53
Bijlage H
Toetsprogramma 3-jarig vwo-traject van 180 ECTS 2014-2015 ........................... 53
Bijlage I
Toetsprogramma speciale trajecten 2014-2015 ................................................. 53
Bijlage J
Onderwijseenheden die niet verjaren ............................................................... 53
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 5 van 53
Leeswijzer en voorwoord Wetswijzingen Gedurende het studiejaar 2013-2014 traden twee wetten in werking die hun invloed laten gelden op het studentenstatuut, hetzij het algemeen deel, hetzij in de onderwijs- en examenregeling. Ten eerste, de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid, trad in werking op 1 juli 2013. In deze wet zijn onder andere de 1-meiregeling en de driejarige VWO-route van 180 ECTS-credits geregeld. Daarnaast schrijft de Wet Versterking Kwaliteitswaarborgen Hoger Onderwijs, in werking getreden op 4 december 2013, voor dat in de onderwijs- en examenregeling voortaan de feitelijke vormgeving van het onderwijs wordt opgenomen. Zoals in de Memorie van Toelichting van 6 november 2012 staat, kan de precieze invulling van dit voorschrift binnen de instelling – met instemmingsrecht van de medezeggenschap – nader worden geregeld. In hoofdstuk 3 van het format OER van Viaa staat informatie opgenomen over de opleiding. In de bijlagen van de OER staat voor zowel de propedeutische als de hoofdfase een gedetailleerd overzicht van de verschillende toetsen die een student aflegt voor de vakken die de opleiding aanbiedt. Ook staat in de bijlagen de eindkwalificaties en de inhoud van de opleiding beschreven. Algemeen In het studiejaar 2014-2015 werken we voor het eerst met een format OER, die voor alle opleidingen gelijk is. De lay-out is aangepakt en op verschillende punten is het format uitgebreid. Het format is waar mogelijk voorzien van klikbare hyperlinks, zodat het betreffende wetsartikel of website in een nieuw internetvenster wordt geopend. In het hele document zijn verwijzingen naar de Gereformeerde Hogeschool gewijzigd naar Viaa of hogeschool Viaa. Verder is op aanraden van Frank Hendriks van Hobéon een vergelijking gemaakt met het format OER van Hogeschool van Amsterdam om eventuele ontbrekende informatie op te sporen. Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen De begrippenlijst is geüpdatet waar nodig. Hoofdstuk 2 Toelating tot de opleiding Dit hoofdstuk is verplaatst van het Studentenstatuut, Algemeen deel naar de Onderwijs- en examenregeling. Verschillende artikelen, bijv. met betrekking tot speciale trajecten en een driejarige vwo-route van 180 ECTS, zijn in 2014-2015 (nog) niet van toepassing. Artikel 2.4 over toelating vanuit het keuzejaar is nieuw (m.u.v. OER GPW) en beschrijft hoe een student via het keuzejaar toegang kan krijgen tot de hoofdfase van de opleiding. Verder zijn twee artikelen toegevoegd die handelen over het taalniveau van de student. Artikel 2.10 is gebaseerd op artikel 7.42b van de WHW en biedt, conform het bepaalde in de WHW, de mogelijkheid om een student af te wijzen op grond van ongeschiktheid voor het toekomstig beroep (bijv. een veroordeelde pedoseksueel die PABO wil doen). Artikel 2.12 is voor 2014-2015 van toepassing op de hbov in verband met de numerus fixus. Hoofdstuk 3 Onderwijsprogramma Hoofdstuk 3 bestaat uit artikelen uit de diverse OERS 2013-2014. Hoofdstuk 4 Examens en getuigschriften Hoofdstuk 3 bestaat uit artikelen uit de diverse OERS 2013-2014. Nieuw is de Cum Laude regeling, waarin is vastgelegd wanneer een examenkandidaat recht heeft op het predicaat cum laude.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 6 van 53
Hoofdstuk 5 Toetsen en beoordelen Nieuw in hoofdstuk 5 is artikel 5.3 over volgordelijkheid van tentamens – een verplichting vanuit de WHW. Lid 3 biedt voor de toekomst de mogelijkheid om studenten te verplichten een minimum aantal ECTS te behalen, voordat zij kunnen deelnemen aan de afstudeerfase. Artikel 5.5 Inschrijvingsprocedure is in 2014-2015 nog niet van toepassing, maar is ingevoegd met het oog op de toekomst. In artikel 5.9 staat informatie die alleen van toepassing is op de pabo, conform landelijk gemaakte afspraken met 10voordeleraar. In artikel 5.14 is de nakijktermijn naar 20 werkdagen gegaan, behalve wanneer op last van de academiedirecteur deze termijn moet worden verkort, bijv. i.v.m. (de planning van) herkansingen. De instructie van de directeur is bindend. Hoofdstuk 6 Fraude en plagiaat Hoofdstuk 6 is vrijwel geheel identiek aan de bepalingen die voorheen al stonden opgenomen in de OERs. Toegevoegd zijn artikelen over medeplichtigheid, onvoorziene omstandigheden en bezwaar. Hoofdstuk 7 Studieloopbaan-/leertrajectbegeleiding, studievoorgang en studieadvies De terminologie is aangepast naar de mogelijkheden binnen Trajectplanner. Hoofdstuk 8 Examencommissie De werkwijze van de examencommissie staat beschreven in het nieuwe Huishoudelijke Reglement dat vanaf september 2014 wordt gehanteerd. Hoofdstuk 9 Rechtsbescherming In dit hoofdstuk worden de verschillende klachten- en beroepsregelingen genoemd, inhoudelijk wordt verwezen naar Studentenstatuut Viaa, Algemeen deel. Hoofdstuk 10 Slot- en invoeringsbepalingen Hoofdstuk 10 omvat de slotbepalingen. Bijlage A Inhoud en competentieprofiel opleiding Hierin kan informatie over de inhoud van de opleidingen worden geplaatst. Bij diverse opleidingen maakte dit in 2013-2014 deel uit van de OER zelf. Bijlage B Eindkwalificaties Bijlage B biedt ruimte voor de eindkwalificaties. Bijlage C Toetsprogramma propedeuse In deze bijlage kan het toetsprogramma van de opleiding worden beschreven. Het voorstel is om gebruik te maken van de standaardtabel, maar definitieve invoering van die tabel wacht tot 20152016. Ook het toetsprogramma Keuzejaar wordt hier opgenomen. Bijlage D en verder Het toetsprogramma hoofdfase kan worden beschreven in bijlagen D t/m I. In bijlage J kan een overzicht worden opgenomen van onderwijseenheden die niet verjaren.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 7 van 53
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
artikel 1.1
Begripsbepalingen
academie
de organisatorische eenheid waarbinnen door de hogeschool onderwijs wordt aangeboden, onderzoek wordt gedaan en adviesdienstverlening wordt aangeboden;
academiedirecteur
de leidinggevende van een academie
afstudeerrichting
een specialisatie binnen de opleiding als bedoeld in artikel 7.9 van de WHW, niet zijnde een Associate degreeprogramma of een minor;
bekwaamheidsonderzoek
onderzoek in het kader van de zij-instroom in het beroep van leraar of docent als bedoeld in hoofdstuk 7a WHW;
beoordeling
de vaststelling door een examinator in welke mate de student of extraneus heeft voldaan aan de eisen die voor een bepaalde onderwijseenheid of onderdeel daarvan zijn geformuleerd;
bindend negatief studieadvies
het advies als bedoeld in artikel 7.8b lid 3 van de WHW;
college van beroep voor de examens
het college als bedoeld in artikel 7.60 van de WHW, waarbij studenten tegen besluiten betreffende studievoortgang, tentamens en examens in beroep kunnen gaan, zoals omschreven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. van dit studentenstatuut;
college van beroep voor het hoger onderwijs
het college als bedoeld in artikel 7.64 van de WHW, waarbij studenten in beroep kunnen gaan tegen een beslissing van een orgaan van de hogeschool;
college van bestuur
het college als bedoeld in artikel 1.1, 10.2 en 10.8 van de WHW, dat zowel het bestuur vormt van de instelling, als het bestuur van de Stichting Gereformeerde Hogeschool;
colloquium doctumbeschikking
de beschikking die personen van 21 jaar en ouder, niet in het bezit van een vereiste vooropleiding, het recht geeft zich in te schrijven als student;
competentie
een integraal geheel van beroepskennis, -houding en vaardigheden die een persoon nodig heeft om binnen relevante beroepscontexten adequaat te kunnen functioneren;
credit
zie ECTS-credit;
cursist
degene die anders dan als student of extraneus bij de hogeschool is ingeschreven en deelneemt aan het onderwijs;
cursus
een onderdeel van het studieprogramma;
decaan
zie studentendecaan;
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 8 van 53
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
dienst die belast is met de uitvoering van onderwijswetten en regelingen (voorheen: Informatie Beheer Groep en Centrale Financiën Instellingen);
driejarig vwo-traject van 180 ECTS
versneld traject als bedoeld in artikel 7.9a WHW, met een studielast van 180 studiepunten
driejarig vwo-traject van 240 ECTS
gecondenseerd traject waarin de student in drie jaar een programma van 240 ECTS doorloopt
DUO
zie Dienst Uitvoering Onderwijs
ECTS-credit
de waardering die een student krijgt toegekend als hij aan de eisen van een toets heeft voldaan. Eén ECTS-credit staat voor een studielast van 28 studiebelastingsuren voor een gemiddelde student;
eindkwalificaties
omschrijving van het eindniveau van de opleiding
EVC-procedure
procedure die wordt uitgevoerd door een als zodanig door de instelling erkende organisatie – niet zijnde een opleiding of een examencommissie - om op basis van deugdelijk onderzoek te komen tot erkenning van verworven competenties en het waarderen van kennis en vaardigheden die buiten het onderwijs zijn opgedaan, van een persoon die niet als student of extraneus bij de opleiding is ingeschreven;
examen
afsluitend onderdeel van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de WHW of de propedeutische fase als bedoeld in artikel 7.8 van de WHW;
examinator
degene die aangewezen is om een tentamen/examen af te nemen en de uitslag daarvan vast te stellen;
examencommissie
de examencommissie van een opleiding of groep van opleidingen binnen Viaa, als bedoeld in artikel 7.12 van de WHW;
extraneus
degene die als extraneus is ingeschreven bij de instelling, als bedoeld in artikel 7.36 van de WHW;
fraude
gedraging als bedoeld in artikel 6.1, lid 1 en 2 van deze regeling;
gedragscode internationale student
gedragscode internationale student hoger onderwijs, zoals deze geldt per 1 januari 2014;
geschillenadviescommissie
de commissie als bedoeld in artikel 7.63a van de WHW;
hogeschool
zowel de instelling Viaa-Gereformeerde hogeschool als de instelling Viaa-Gereformeerd Hoger Onderwijs Zwolle;
hoofdfase
de hoofdfase omvat de studie na de propedeutische fase;
instelling
de hogeschool;
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 9 van 53
internationale student
student met een buitenlandse nationaliteit die - voor zover het een verblijfsvergunningplichtige student betreft op basis van een daartoe afgegeven verblijfsvergunning - onderwijs gaat volgen, volgt of heeft gevolgd aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling;
jaar
zoals bedoeld in artikel 7.3: eerste jaar van inschrijving;
kennisbasis
de beschrijving van de landelijk vastgestelde vakinhoudelijke doelen waaraan een afgestudeerde van de opleiding leraar basisonderwijs moet voldoen, zoals vastgelegd op de website www.10voordeleraar.nl
leertrajectbegeleider
zie studieloopbaanbegeleider;
loket klachten, bezwaar en beroep
het orgaan waar een klacht, bezwaar of beroep wordt ingenomen, dat is ingesteld op grond van artikel. 7.59a van de WHW;
major
het kernprogramma van de opleiding voor een beroep;
medezeggenschapsraad
het orgaan ingesteld op grond van artikel 10.17 van de WHW;
medezeggenschapsreglement
reglement als bedoeld in artikel 10.21 van de WHW;
minor
een samenhangend keuzeprogrammaonderdeel;
module
zie onderwijseenheid;
Nuffic
Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs;
onderwijs- en examenregeling (OER)
regeling als bedoeld in artikel 7.13 van de WHW;
onderwijseenheid
onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 van de WHW, die in samenhang met andere onderwijseenheden het onderwijsprogramma van de opleiding vormt, waaraan een examen is verbonden;
opleiding
bachelor- of masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de WHW;
opleidingscommissie
de per opleiding ingestelde commissie belast met de in artikel 10.3c van de WHW genoemde taken;
plagiaat
gedraging als bedoeld in artikel 6.2 van deze regeling;
propedeutisch examen
examen ter afsluiting van de propedeuse als bedoeld in artikel 7.8 van de WHW;
propedeutische fase
deze fase omvat de studie van het eerste cursusjaar en heeft een oriënterende, verwijzende en selecterende functie;
postpropedeutische fase
zie hoofdfase
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 10 van 53
raad van toezicht
de raad van toezicht van Stichting Gereformeerde Hogeschool, als bedoeld in artikel 10.3d van de WHW
SIS
studenten informatie systeem
stage
praktische oefening uitgeoefend in het werkveld waarvoor de opleiding opleidt;
stichting
Stichting Viaa-Gereformeerde Hogeschool te Zwolle
student
degene die als student als bedoeld in artikel 7.32 van de WHW is ingeschreven bij de hogeschool. Onder student wordt tevens verstaan de extraneus als bedoeld in artikel 7.32 en 7.36 van de WHW, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald;
studentendecaan
degene die door het college van bestuur is benoemd om studenten te begeleiden bij studie- en beroepskeuzevragen;
studentenstatuut, algemeen deel
het instellingsspecifieke deel van het studentenstatuut, dat geldt voor eenieder die aan de hogeschool studeert
studiejaar
het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar en, indien men zich inschrijft per 1 februari, het tijdvak dat aanvangt op 1 februari en eindigt op 31 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
studiebelastingsuur
het één zestienhonderdtachtigste deel van de nominale studielast van een studiejaar;
studielast
de studiebelasting uitgedrukt in ECTS-credits;
studieloopbaanbegeleider
degene die namens de opleiding is aangewezen om de student te begeleiden in zijn studie, keuze- en planningsprocessen, gericht op een effectieve studievoortgang;
Studentenzaken
de afdeling binnen de hogeschool die belast is met de administratieve handelingen rondom de aanmelding, inschrijving, en uitschrijving van studenten;
Studielink
de gemeenschappelijke aanmeld- en inschrijfapplicatie van hogescholen, universiteiten en DUO;
toetsprogramma
overzicht van alle deeltentamens en tentamens van alle onderwijseenheden in propedeuse en hoofdfase waarin tenminste is vastgelegd welke werkvorm wordt gehanteerd, welke toetsvorm wordt gehanteerd bij de eerste en tweede gelegenheid, aantal studiepunten, aantal contacturen, SIS code, blok of week waarin de toets wordt afgenomen, wegingsfactor (in geval van deeltentamens);
WHW
de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 11 van 53
artikel 1.2
Reikwijdte
1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Godsdienst-pastoraal Werk, verder te noemen: de opleiding. Een excellentieprogramma valt niet onder de reikwijdte van deze regeling, tenzij in deze regeling anders is bepaald en het betreffende programma deel uitmaakt van de onderwijseenheden als bedoeld in artikel 3.7 tot en met 3.13. 2. Deze regeling is van toepassing op de studenten en extraneï die staan ingeschreven bij de opleiding, en op de personen die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding. 3. Wordt de opleiding aangemerkt als een gezamenlijke opleiding, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst die aan de gezamenlijke opleiding ten grondslag ligt anders is bepaald. 4. Kent de opleiding een of meer gezamenlijke afstudeerrichtingen, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst(en) die aan deze afstudeerrichting(en) ten grondslag lig(t)(en)anders is bepaald. 5. Kent de opleiding een Associate degreeprogramma, dan is deze regeling onverkort van toepassing, voor zover dit programma door de opleiding wordt verzorgd. Het bepaalde in artikel 3.10, 3.11, 4.8 en 7.9 is niet van toepassing. 6. Deze regeling is tevens – voor zover relevant - van toepassing op de uitwisselingsstudent, en degene die het voorbereidend jaar volgt, met uitzondering van de mogelijkheid beroep in te stellen bij het college van beroep voor het hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.66 van de WHW. 7. Deze regeling - dan wel een onderdeel daarvan - kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard op degene die - anders dan in de hoedanigheid van student, uitwisselingsstudent of extraneus - deelneemt aan onderdelen van de opleiding, dan wel op degene die een excellentieprogramma volgt dat niet wordt beschreven in artikel 3.7 tot en met 3.13. Met uitzondering van de mogelijkheid beroep in te stellen bij het college van beroep voor het hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.66 van de WHW.
artikel 1.3
Vaststelling en looptijd van de regeling
1. Deze regeling kent instellingsspecifieke bepalingen en opleidingsspecifieke bepalingen. 2. De instellingsspecifieke bepalingen worden vastgesteld door het college van bestuur, na instemming of advies van de medezeggenschapsraad, voor zover dit is vereist. 3. De opleidingsspecifieke bepalingen worden jaarlijks vóór de aanvang van het studiejaar opgesteld en gepubliceerd door de academiedirecteur en vastgesteld door het college van bestuur, na instemming of advies van de medezeggenschapsraad, voor zover dit is vereist. 4. De opleidingscommissie wordt jaarlijks tijdig in de gelegenheid gesteld deze regeling te beoordelen en daarover advies uit brengen aan de academiedirecteur. De opleidingscommissie zendt een afschrift van dit advies aan de medezeggenschapsraad. 5. De examencommissie is bevoegd het management van de opleiding te adviseren over de inhoud van de onderwijs- en examenregeling. 6. Een minor als bedoeld in artikel 3.13 wordt in deze regeling geacht te behoren tot de opleiding die de minor heeft ontwikkeld; is een minor door twee of meer opleidingen of vanuit een domein ontwikkeld, dan wijst de academiedirecteur de opleiding aan waartoe de minor geacht wordt te behoren. 7. De regeling geldt voor de duur van een studiejaar. Gedurende het studiejaar kan de regeling niet worden gewijzigd, tenzij dit als gevolg van overmacht noodzakelijk is en studenten daar niet onevenredig door worden benadeeld. Een tussentijdse wijziging behoeft de voorafgaande instemming van he college van bestuur; de bepalingen in dit artikel zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 12 van 53
Hoofdstuk 2
Toelating tot de opleiding
artikel 2.1
Toelatingseisen
1. De diploma's van middelbaar beroepsonderwijs niveau 4 (mbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) geven rechtstreeks toegang tot de opleiding: a. mbo-diploma, niveau 4; b. havo-diploma, profiel natuur en techniek; c. havo-diploma, profiel natuur en gezondheid; d. havo-diploma, profiel economie en maatschappij; e. havo-diploma, profiel cultuur en maatschappij; f. vwo-diploma, profiel natuur en techniek; g. vwo-diploma, profiel natuur en gezondheid; h. vwo-diploma, profiel economie en maatschappij; i. vwo-diploma, profiel cultuur en maatschappij. De diploma’s vermeld onder de letters b tot en met i hebben betrekking op profielen havo/vwo die gelden vanaf 1 augustus 20071 . 2. Niet van toepassing. 3. Niet van toepassing. 4. Aanvullend op voornoemde leden in dit artikel gelden voor toelating tot de opleiding de regels voor tijdige inschrijving (1 mei regel) en de regels voor de verplichte studiekeuze check, zoals vastgelegd in het Studentenstatuut. 5. Degene die beschikt over een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat op grond van een ministeriële regeling is aangemerkt als tenminste gelijkwaardig aan een diploma als bedoeld in het eerste lid, is toelaatbaar, mits - indien van toepassing - tevens voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot het vakkenpakket en het bepaalde in het derde lid en - ingeval van een buitenlands diploma - ten genoegen van de examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. Het bepaalde in de vorige volzin over de Nederlandse taal geldt niet indien betrokkene een Engelstalige opleiding wil volgen en - middels een door de Nuffic afgegeven verklaring - kan aantonen de vooropleiding genoten te hebben in het Engels. Is niet voldaan aan de eisen met betrekking tot het vakkenpakket, dan is het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing. 6. Degene aan wie de graad Bachelor of Master is verleend, dan wel de bezitter van een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch examen aan een instelling voor hoger onderwijs, is vrijgesteld van de vooropleidingseisen als bedoeld in het eerste lid, waarbij betrokkene - indien van toepassing - ten genoegen van de examencommissie door middel van een aanvullend onderzoek moet aantonen te beschikken over de kennis en vaardigheden die besloten liggen in de eisen ten aanzien van de vakkenpakketten als bedoeld in het eerste lid en/of aan de eis als bedoeld in het derde lid. De opleiding is verplicht het in dit lid bedoelde aanvullend onderzoek en het resultaat daarvan te archiveren.
artikel 2.2
Toelating tot 3-jarig vwo traject
Niet van toepassing. Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 20142015 pagina 13 van 53
1
Havo-diploma’s met datum 2009 of later; vwo-diploma’s met datum 2010 of later.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 13 van 53
artikel 2.3
Toelating speciaal traject gericht op het behalen van een hoger kennisniveau
Niet van toepassing.
artikel 2.4
Toelating tot en vanuit het Keuzejaar
1. De volgende diploma's van middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) geven rechtstreeks toegang tot het Keuzejaar: a. mbo-diploma, niveau 4; b. havo-diploma, profiel natuur en techniek; c. havo-diploma, profiel natuur en gezondheid; d. havo-diploma, profiel economie en maatschappij; e. havo-diploma, profiel cultuur en maatschappij; f. vwo-diploma, profiel natuur en techniek; g. vwo-diploma, profiel natuur en gezondheid; h. vwo-diploma, profiel economie en maatschappij; i. vwo-diploma, profiel cultuur en maatschappij. De diploma’s vermeld onder de letters b tot en met i hebben betrekking op profielen havo/vwo die gelden vanaf 1 augustus 20072 . 2. Doel van het Keuzejaar is studenten onderbouwd laten kiezen voor een van de opleidingen van V iaa. In dat keuzeproces volgen ze een algemeen deel van programmaonderdelen uit de opleiding en van Viaa. En ze volgen een opleidingsspecifiek deel met programmaonderdelen uit de opleidin g die ze per 1 februari kiezen. 3. Het keuzejaar omvat 60 ects. 4. Het keuzejaar kent een algemeen deel, waarin de oriëntatie op de GH‐ opleidingen centraal staat, en een opleidingspecifiek deel, waarin (een deel van) het opleidingspr ogramma gevolgd wordt. 5. Het algemeen deel bestaat uit 30 ECTS en is gevuld met onderdelen die in de opleidingen van Viaa worden aangeboden en nu 6. zijn gebundeld in een nieuw aanbod. 7. Het opleidingsspecifiek deel 30 ECTS die door de opleiding zelf worden ingevuld en getoetst. De studenten maken voor 1 februari een keuze en stromen dan in het programma van de desbetreffende opleiding. In periode 3 volgen de keuzejaar studenten zo nodig nog modules uit het Keuzejaar om de overgang vloeiend te laten verlopen. 8. Studenten die ingestroomd zijn in het Keuzejaar moeten moet voldoen aan de eisen van het bindend studieadvies zoals die zijn geformuleerd in artikel 7.3.
artikel 2.5
Buitenlandse vooropleiding
1. Wanneer een persoon met een buitenlandse vooropleiding – niet zijnde een buitenlands diploma als bedoeld in artikel 2.1, lid 5 - toelating tot de opleiding vraagt, stelt de afdeling diploma waardering van Viaa, op basis van de informatie van het Nuffic, vast met welke Nederlandse Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 20142015 pagina 14 van 53
2
Havo-diploma’s met datum 2009 of later; vwo-diploma’s met datum 2010 of later.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 14 van 53
vooropleiding de buitenlandse vooropleiding gelijk gesteld kan worden en brengt hierover advies uit aan de examencommissie. De examencommissie stelt naar aanleiding van dit advies vast of de kandidaat toelaatbaar is tot de opleiding. 2. Een buitenlandse vooropleiding wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan die als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 en 3 indien bedoelde vooropleiding toegang geeft tot het wetenschappelijk of hoger onderwijs in het land dat het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio3 heeft geratificeerd. Het bepaalde in de vorige volzin geldt niet indien de examencommissie aantoont dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied van het bedoelde land en de eisen gesteld in artikel 2.1, lid 1 en 3. 3. Degene die beschikt over een niet in Nederland afgegeven diploma dat op grond van het eerste en tweede lid is aangemerkt als tenminste gelijkwaardig aan een diploma als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, is toelaatbaar, mits - indien van toepassing - tevens voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot het vakkenpakket en het bepaalde in artikel 2.1, lid 3 en ten genoegen van de examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. Het bepaalde in de vorige volzin over de Nederlandse taal geldt niet indien betrokkene een Engelstalige opleiding wil volgen en - middels een door het Nuffic afgegeven verklaring - kan aantonen de vooropleiding genoten te hebben in het Engels. Is niet voldaan aan de eisen met betrekking tot het vakkenpakket, dan is het bepaalde in artikel 2.1, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
artikel 2.6
Eisen werkkring deeltijdonderwijs
1. Aan studenten die de opleiding in deeltijd volgen, worden geen eisen gesteld omtrent het verrichten van werkzaamheden tijdens het volgen van de opleiding.
artikel 2.7
Toelating duaal onderwijs
Niet van toepassing.
artikel 2.8
Toelatingsonderzoek en instroomassessment
1. Personen van eenentwintig jaar en ouder die niet voldoen aan de in artikel 2.1 bedoelde vooropleidingseisen kunnen overeenkomstig artikel 7.29 WHW na het afleggen van een toelatingsonderzoek bij de examencommissie worden vrijgesteld van de vooropleidingseisen, met uitzondering van de eisen die worden gesteld aan een 3-jarig vwo traject of speciaal traject. 2. Het toelatingsonderzoek heeft ten doel vast te stellen of de kandidaat blijk geeft van geschiktheid voor het onderwijs van de opleiding en van voldoende beheersing van de taal waarin het onderwijs gegeven wordt, om dat onderwijs met vrucht te kunnen volgen. 3. Deelname aan het toelatingsonderzoek is alleen mogelijk als de leeftijd van 21 jaar zal zijn bereikt op het moment dat de betrokken persoon aanvangt met zijn eerste jaar van inschrijving bij de opleiding. 4. Het college van bestuur kan in individuele gevallen besluiten ontheffing te verlenen van de leeftijdsgrens van 21 jaar: a. indien de persoon in het bezit is van een buitenlands diploma dat in het land waarin het diploma is behaald toegang geeft tot het hoger onderwijs; Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 20142015 pagina 15 van 53
3
Trb. 2002, 137.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 15 van 53
b. indien in bijzondere gevallen geen diploma kan worden overlegd. 5. In het toelatingsonderzoek moeten alle onderdelen met een voldoende worden afgesloten op havo-5 of vergelijkbaar niveau: Daarnaast moet uit de motivatie- en leerstijltest blijken dat de aspirant op hbo-niveau kan functioneren. 6. Een certificaat voor een relevant vak op havo- of vwo-niveau geeft vrijstelling voor het afleggen van het betreffende vak als onderdeel van het toelatingsonderzoek. 7. In afwijking van lid 5 kan een kandidaat met voldoende relevante werkervaring verzoeken het toelatingsonderzoek af te nemen in de vorm van een instroom-assessment In dit geval is de kandidaat geslaagd voor het toelatingsonderzoek bij een positieve uitslag op het assessment, voor het overige is lid 6 onverkort van toepassing. De uitslag omvat nu tevens een advies aan de examencommissie van de betreffende opleiding over mogelijk te verlenen vrijstellingen, zoals bedoeld in lid 8. 8. De examencommissie neemt een beslissing op grond van het bij de uitslag van het instroomassessment uitgebrachte advies en informeert de kandidaat daarover schriftelijk. Tegen de beslissing van de examencommissie kan beroep worden aangetekend. 9. De student die op andere gronden meent in aanmerking te komen voor vrijstelling van het afleggen van een toets, dient daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek in bij de examencommissie. De student kan zijn verzoek motiveren met de uitslag van vergelijkbare toetsen die hij elders in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgelegd, dan wel met bewijzen van verworven competenties opgedaan binnen of buiten het hoger onderwijs. 10. De examencommissie beoordeelt aan de hand van de overgelegde bewijsstukken of de student reeds voldoet aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid. De examencommissie kan ook verlangen dat de student zijn competentieniveau ter zake in een integrale toetsing aantoont. Bij de beoordeling van vrijstellingen worden door de examencommissie de bepalingen van de onderwijs- en examenregeling van de opleiding in acht genomen. 11. Een EVC-verklaring biedt geen directe toegang tot de opleiding. Een kandidaat die in het bezit is van een EVC-verklaring van een geregistreerde EVC-aanbieder, overlegt deze verklaring als onderdeel van het instroom-assessment. 12. Een kandidaat is geslaagd voor het toelatingsonderzoek, indien hij heeft voldaan aan alle in de vorige leden gestelde eisen. De examencommissie verstrekt aan de betrokkene die het toelatingsonderzoek heeft behaald, een schriftelijke verklaring ter bevestiging van de toelaatbaarheid, de colloquium doctumbeschikking genoemd. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ondertekening.
artikel 2.9
Taalniveau Nederlands
1. Degene die op grond van dit hoofdstuk moet aantonen de Nederlandse taal in voldoende mate te beheersen, kan dit doen door een bewijs als bedoeld in het derde lid te overleggen. 2. Voor de instroom van studenten met de Duitse nationaliteit en een Duitse vooropleiding geldt dat zij, vanwege de verwantschap tussen de Nederlandse en Duitse taal, verplicht zijn een snelcursus Nederlands af te sluiten op minimaal B2-niveau van het Europees Referentiekader voor Talen. 3. Onder het bewijs als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan het: a. staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2) programma 2, voldaan aan alle 4 de onderdelen NT2;
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 16 van 53
b. certificaat Nederlands als vreemde taal PTHO4 of PAT5; c. staatsexamen Nederlands op havo- of vwo-niveau;
artikel 2.10
Taalniveau Engels6
1. Degene die op grond van dit hoofdstuk moet aantonen de Engelse taal in voldoende mate te beheersen, kan dit doen door een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat voor de IELTS7-test tenminste een “overall band score” van 6.0 is behaald. Indien het niet mogelijk is een bewijs van de IELTS test te overleggen, kan een test zoals bedoeld in lid 2 worden overlegd. 2. Onder een - met een IELTS-test score 6.0 te vergelijken - test als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: a. TOEFL8 Paper: 550; b. TOEFL Computer: 213; c. TOEFL Internet: 80: d. TOEIC9: 670; e. Cambridge ESOL10: CAE – C
artikel 2.11
Voorwaarde inschrijving in verband met de identiteit
1. Degene die als student of extraneus wenst te worden ingeschreven, dient de grondslag en de doelstellingen van de Gereformeerde Hogeschool te respecteren. In lijn met het door het bestuur van de stichting vastgestelde inschrijvingsbeleid dient respecteren te worden opgevat als eerbiedigen. 2. Het College van Bestuur kan de inschrijving van de student weigeren of intrekken wanneer deze de grondslag en de doelstellingen niet respecteert. Weigering of intrekking van de inschrijving geschiedt schriftelijk en onder opgave van de weigering- of intrekkingsgronden. De inschrijving kan niet worden ingetrokken op deze grond indien voor de student geen gelegenheid bestaat de opleiding aan een andere instelling te volgen 3. Tegen een besluit tot weigering of intrekking op grond van dit artikel kan een student in beroep gaan bij het College van Beroep voor Hoger Onderwijs, zoals aangegeven in artikel 14.1 van het Studentenstatuut Viaa, algemeen deel.
artikel 2.12
Geen toelating op grond van ongeschiktheid
Heeft de examencommissie kennis van gedragingen of uitlatingen van een persoon die tot de opleiding wil worden toegelaten die blijk geven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de opleiding opleidt, dan kan zij de academiedirecteur – in bijzondere gevallen en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen – adviseren betrokkene niet tot de opleiding toe te laten. De examencommissie stuurt een afschrift van het advies aan betrokkene. Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 20142015 pagina 17 van 53
4
Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs Profiel Academische Taalvaardigheid. 6 Dit artikel geldt niet voor uitwisselingsstudenten die een Engelstalige opleiding volgen, mits er tussen de opleiding en de zendende instelling schriftelijke afspraken zijn gemaakt over het taalniveau van de studenten. 7 International English Language Testing System. 8 Test Of English as a Foreign Language. 9 Indien zowel het onderdeel ’Speaking and Writing’ als ‘Listening and Reading’ is behaald. 10 English for Speakers of Other Languages. 5
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 17 van 53
artikel 2.13
Toelating en overige inschrijvingsvoorwaarden
Het besluit van de examencommissie om een persoon op basis van deze regeling tot de opleiding toe te laten, leidt alleen tot inschrijving als student of extraneus indien ook aan alle overige inschrijvingsvoorwaarden wordt voldaan.
artikel 2.14
Toelating tot de postpropedeutische fase
Niet van toepassing.
artikel 2.15
Alvast Studeren Regeling
1. Inschrijving als cursist in het kader van de ‘Alvast Studeren Viaa’- regeling is bedoeld voor leerlingen die, aanvullend op hun activiteiten bij het VAVO om de nog ontbrekende vakcertificaten voor het HAVO/VWO-diploma te behalen, alvast, zonder in het bezit te zijn van een VO-diploma, het propedeuseprogramma in de HBO-opleiding van hun voorkeur willen volgen. 2. Toelatingscriteria en praktische invulling van de Alvast Studeren-regeling worden beschreven in artikel 3.22 Regeling ‘Alvast Studeren GH’ van het Studentenstatuut Viaa, Algemeen Deel.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 18 van 53
Hoofdstuk 3
Onderwijsprogramma
artikel 3.1
Doelstelling van de opleiding
1. Met de opleiding wordt beoogd de student zodanige kennis, houding en vaardigheden bij te brengen op het terrein van Godsdienst-pastoraal werk dat deze bij het voltooien van de opleiding in staat is tot de professionele uitvoering van taken op dat gebied en tevens in aanmerking komt voor een eventuele voortgezette opleiding. Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met kritische instelling kunnen werken in een grootstedelijke, creatieve en innovatieve context. De student beschikt over de eindkwalificaties op hbo bachelorniveau zoals vermeld in bijlage B. 2. In bijlage C t/m I zijn de toetsprogramma’s van propedeuse en hoofdfase opgenomen. Deze toetsprogramma’s bevatten alle deeltentamens en tentamens van alle onderwijseenheden met daarbij vermeld: welke werkvorm wordt gehanteerd, welke toetsvorm wordt gehanteerd bij de eerste en tweede gelegenheid, aantal ECTS-credits, SIS code, aantal contacturen, blok of week waarin de toets wordt afgenomen en wegingsfactor (in geval van deeltentamens) en (in het geval van de propedeutische fase) of de onderwijseenheid een BSA-module is. 3. In de studiegids zijn van de onderwijseenheden de volgende onderwerpen beschreven: a. de leerdoelen; b. omschrijving onderwijsinhoud en literatuur; c. de onderwijswerkvorm(en); d. de studielast; e. de toetsvorm; f. de beoordelingsnormen; g. het aantal contacturen. De informatie in de studiegids mag niet afwijken van de informatie in de toetsprogramma’s uit lid 2 van dit artikel.
artikel 3.2
Inrichting en studielast bacheloropleiding
1. Een studiejaar bevat vier blokken van tenminste 10 weken. 2. De opleiding heeft een studielast van 240 ECTS-credits, waarvan 60 ECTS-credits behoren tot de propedeuse en 180 ECTS-credits behoren tot de hoofdfase. De opleiding is voltijds en deeltijds ingericht en wordt verzorgd door de academie Theologie. De opleiding kent geen afstudeerrichting.
artikel 3.3
Toegang tot een afstudeerrichting
1. De opleiding verschaft een student toegang aan één afstudeerrichting. 2. Wanneer een student een tweede afstudeerrichting wil kiezen, dient hij hiervoor een onderbouwd verzoek in bij de examencommissie. 3. Wanneer een student wil veranderen van afstudeerrichting, dient hij hiervoor een onderbouwd verzoek in bij de examencommissie. 4. De examencommissie heeft de bevoegdheid, als hiervoor gegronde redenen zijn, de student de toegang tot een of meerdere afstudeerrichting te weigeren of te ontzeggen. 5. De examencommissie beoordeelt verzoeken als bedoeld in lid 2 en 3 overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.9 van de WHW. 6. De persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 7.9 lid 3 van de WHW zijn: a. ziekte van betrokkene; b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene; c. zwangerschap van betrokkene; Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 19 van 53
d. bijzondere familie-omstandigheden; e. het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap de medezeggenschapsraad, deelraad, studentencommissie of opleidingscommissie.
artikel 3.4
Voer- en onderwijstaal
1. Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven in het Nederlands, tenzij: a. Het onderwijs betreft dat betrekking heeft op een andere taal; b. het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege gegeven wordt door een anderstalige gastdocent; c. de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten noodzaakt een andere taal te gebruiken. In een opleiding die in het Nederlands wordt aangeboden kan gebruik gemaakt worden van anderstalige literatuur.
artikel 3.5
Voorzieningen voor student met functiebeperking
De academiedirecteur biedt aan studenten met een functiebeperking een onderwijsomgeving aan die zo veel als mogelijk gelijkwaardig is aan die van studenten zonder functiebeperking en die gelijkwaardige kansen op studiesucces biedt. De academiedirecteur kan advies inwinnen bij de studentendecaan alvorens te beslissen.
artikel 3.6
Voorzieningen in het kader van taalbeleid
1. Een student met een taalachterstand die een Nederlandstalige opleiding volgt, kan de examencommissie verzoeken - bij het afnemen van tentamens of deeltentamens tijdens het eerste en tweede jaar van inschrijving - om verlenging van de toetstijd en/of het gebruik mogen maken van een niet-digitaal woordenboek. 2. Het verzoek als bedoeld in het eerste lid moet zijn voorzien van het schriftelijk advies van de studentendecaan. 3. Van een taalachterstand als bedoeld in het eerste lid is sprake als a. de student niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar de nationaliteit van een land waar het Nederlands niet de voer- en onderwijstaal is; b. en/of in ander land dan Nederland zijn vooropleiding heeft gevolgd.
artikel 3.7
Samenstelling van de propedeuse
1. De propedeuse heeft , naast inhoudelijke eisen, drie doelstellingen: a. oriëntatie; b. verwijzing; c. selectie. 2. De propedeuse van de opleiding omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in het toetsprogramma in bijlage C, met de daarbij vermelde studielast (totaal 60 ECTS-credits).
artikel 3.8
Samenstelling van de hoofdfase
De hoofdfase van de opleiding - alsmede de daarmee verbonden afstudeerrichting(en), niet zijnde een gemeenschappelijke afstudeerrichting als bedoeld in artikel 3.2 - omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in de toetsprogramma’s in bijlage D t/m I, met de daarbij vermelde studielast (totaal 180 ECTS-credits).
artikel 3.9
Samenstelling gemeenschappelijke afstudeerrichting
Niet van toepassing.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 20 van 53
artikel 3.10
Samenstelling 3-jarig vwo traject van 240 ECTS
Niet van toepassing.
artikel 3.11
Samenstelling 3-jarig vwo-traject van 180 ECTS
Niet van toepassing.
artikel 3.12
Samenstelling speciaal traject gericht op het behalen van een hoger kennisniveau
Niet van toepassing.
artikel 3.13
Minoren
1. Een minor heeft een omvang van 30 ECTS-credits en maakt deel uit van de postpropedeutische fase (de hoofdfase). 2. De opleiding biedt minoren aan. De inhoud van minoren wordt beschreven in de studiegids of modulehandleiding.
artikel 3.14
Externe minoren
1. De student kan in plaats van de door de opleiding aangeboden minoren een minor volgen bij een andere hbo- of wo-onderwijsinstelling, de zogenoemde externe minor. 2. De externe minor moet iets toevoegen aan of vervangend zijn voor het curriculum van de opleiding van de Viaa Gereformeerde Hogeschool. 3. Externe minoren kunnen tot een maximum van 30 ECTS-credits meetellen in de resultaten voor de hoofdfase. 4. De student moet de minorkeuze ter accordering voorleggen aan de examencommissie van de opleiding. De aanvraagprocedure voor een externe minor staat duidelijk beschreven in de studiegids. 5. De studiepunten worden toegekend op grond van een verklaring van de instelling waar de minor is gevolgd.
artikel 3.15
Aanvraagprocedure externe minor
Niet van toepassing.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 21 van 53
Hoofdstuk 4
Examens en getuigschriften
artikel 4.1
De examens van de opleiding
1. In de opleiding wordt de propedeuse afgesloten met een examen en de hoofdfase met een afsluitend examen. 2. De examens als bedoeld in het eerste lid zijn behaald, indien alle onderwijseenheden van de betreffende fase, dan wel programma met goed gevolg zijn afgelegd, dan wel daarvoor vrijstelling is verkregen. 3. Het examen in de hoofdfase kan niet eerder worden behaald dan nadat het propedeutisch examen is behaald, dan wel vrijstelling is verleend voor het afleggen daarvan. 4. De examencommissie stelt de uitslag van de examens vast, nadat zij heeft vastgesteld of de student aan alle voor het betreffende examen geldende verplichtingen heeft voldaan. 5. De examencommissie reikt een getuigschrift uit aan de student die een examen heeft behaald en ook verder voldoet aan de wettelijke vereisten. Per opleiding wordt één getuigschrift uitgereikt. Geen propedeuse getuigschrift wordt uitgereikt aan degene die van de examencommissie vrijstelling heeft verkregen voor deze fase van de opleiding.
artikel 4.2
Toekenning graden
Het college van bestuur verleent de graad Bachelor, indien het examen in de hoofdfase met goed gevolg is behaald.
artikel 4.3
Getuigschriften
1. Het college van bestuur stelt het model van de getuigschriften en de hierna genoemde bijlagen vast na overleg met de academiedirecteur en met inachtneming van artikel 7.11 WHW. In ieder geval wordt op het getuigschrift vermeld: a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, zoals die worden vermeld in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs; b. de datum waarop de examencommissie de uitslag van het examen heeft vastgesteld; c. in voorkomende gevallen welke bevoegdheid met betrekking tot de uitoefening van een beroep aan het getuigschrift is verbonden; d. welke graad door het college van bestuur is verleend en, indien van toepassing, vermelding cum laude; e. op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met goed gevolg heeft ondergaan; f. indien het een gezamenlijke opleiding of afstudeerrichting betreft, de naam van de instelling of instellingen die de bedoelde opleiding of afstudeerrichting mede heeft of hebben verzorgd. 2. Op het getuigschrift wordt een Engelse vertaling gegeven van de onderdelen genoemd in artikel 1 lid a-f. 3. De onderwijseenheden van het examen, de behaalde minor en, indien van toepassing, het speciale traject voor het behalen van een hoger niveau worden benoemd in een bijlage, waarbij tevens per onderwijseenheid de omvang in ECTS-credits en de behaalde beoordeling worden vermeld. De beoordeling als bedoeld in de vorige volzin wordt uitgedrukt in gehele cijfers als bedoeld in artikel 5.8. 4. De examencommissie voegt aan een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde examen van de hoofdfase, een supplement toe, volgens het Europees standaardformat (artikel 7.11 van de WHW). Het supplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op internationale herkenbaarheid van opleidingen.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 22 van 53
artikel 4.4
Getuigschrift bekwaamheidsonderzoek
De opleiding is niet bevoegd in het kader van de zij-instroom in het beroep van leraar of docent een bekwaamheidsonderzoek te verrichten en op grond daarvan een getuigschrift af te geven.
artikel 4.5
Afgifte getuigschriften
1. Voor het vaststellen van de uitslag kan de examencommissie slechts rekening houden met de resultaten die zijn behaald uiterlijk één week voor de datum waarop de uitslag wordt vastgesteld. 2. Voor zover uit de administratie van de instelling niet blijkt dat de student heeft voldaan aan onderstaande vereisten, overlegt de student bij zijn verzoek de volgende stukken: a. bewijzen van de met goed gevolg afgelegde onderwijseenheden van het onderwijsprogramma dan wel bewijzen van vrijstellingen daarvoor en bewijzen van inschrijving voor de studiejaren waarin deze onderwijseenheden zijn behaald; b. de overige bewijsstukken die bij of krachtens de wet zijn vereist. 3. Voor de slaagdatum op het getuigschrift wordt de datum aangehouden waarop de examencommissie heeft vastgesteld dat de student het examen met goed gevolg heeft behaald.
artikel 4.6
Ondertekening getuigschriften
1. Het getuigschrift wordt ondertekend: a. door de voorzitter van de examencommissie of diens plaatsvervanger namens de examencommissie, alsmede door de academiedirecteur of diens plaatsvervanger namens het college van bestuur; b. door de student. 2. De bijlagen bij het getuigschrift genoemd in artikel 4.3 worden ondertekend door de voorzitter van de examencommissie of diens plaatsvervanger, namens de examencommissie.
artikel 4.7
Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften
1. Aan het begin van elk studiejaar stelt de examencommissie de data vast waarop de uitslag als bedoeld in artikel 4.1 wordt vastgesteld, met inachtneming van het derde en vierde lid. 2. Aan het begin van elk studiejaar stelt de academiedirecteur de data vast waarop de getuigschriften als bedoeld in artikel 4.3 in een openbare bijeenkomst worden uitgereikt. 3. Het vaststellen van de uitslag van het propedeutisch examen vindt eenmaal per jaar plaats, aan het einde van het studiejaar, na verwerking van de resultaten van de laatste herkansingen. Op verzoek van de student kan de uitslag ook tussentijds in de loop van het studiejaar vastgesteld worden. 4. Het vaststellen van de uitslag van het examen van de hoofdfase vindt in de regel eenmaal per maand plaats. 5. Het getuigschrift en de bijlagen genoemd in artikel 4.3 zijn beschikbaar voor de student binnen vier weken na het vaststellen van de uitslag.
artikel 4.8
Cum Laude Regeling
1. De cum laude-regeling betreft alleen de hoofdfase. Bij verkorte of versnelde routes worden eerstejaarsvakken niet meegeteld voor de vaststelling van het predicaat ‘cum laude’. 2. Het beoordelen van de toekenning van het predicaat vindt plaats door de examencommissie. 3. De examencommissie kan geen andere predicaat toekennen dan ‘cum laude’. 4. Het afsluitend examen wordt behaald met het predicaat ‘cum laude’, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: a. Aan de student zijn binnen de hoofdfase maximaal 60 ECTS-credits aan vrijstellingen verleend. b. Het maximale aantal herkanste modules is 1. Bovendien is deze herkansing uitsluitend benut om een cijfer hoger dan een 6,0 te verbeteren. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 23 van 53
c. Het rekenkundige gemiddelde van becijferde modules is 8,0 of hoger. d. De beoordeling van modules die zijn beoordeeld op een vierpuntsschaal, is ‘goed’. e. De beoordeling van modules die zijn beoordeeld op een tweepuntsschaal, is ‘+’, ‘voldoende’ of ‘behaald’; f. Alle afgelegde (deel)toetsen zijn beoordeeld met goed, + of onafgerond een 7,0 of hoger; g. De beoordeling op het eindgesprek is ‘goed’ of onafgerond een 8,0 of hoger; h. De afgestudeerde heeft hoogstens twee keer zo lang over de studie gedaan dan de nominale studieduur van de opleiding. 5. De onderscheiding cum laude wordt door de student schriftelijk en vier weken voor de diplomering aangevraagd bij de examencommissie. Ook kan de examencommissie zelf besluiten het predicaat toe te kennen. 6. De examencommissie kan in zeer uitzonderlijke gevallen aan de examenkandidaat die niet voldoet aan alle in lid 3 genoemde voorwaarden toch het predicaat ‘cum laude' toekennen. 7. Het predicaat wordt vermeld op het getuigschrift met de woorden ‘cum laude’. De Engelstalige vertaling op het getuigschrift is ‘with honours’.
artikel 4.9
Verklaringen
Ten bewijze dat een tentamen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de opleiding het resultaat geadministreerd in het SIS. Degene die meer dan een tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in artikel 4.4 kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door betrokkene met goed gevolg zijn afgelegd. Deze verklaring moet schriftelijk worden aangevraagd.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 24 van 53
Hoofdstuk 5
Toetsen en beoordelen
artikel 5.1
Vormen van toetsing
1. De onderwijseenheden van het onderwijsprogramma van propedeuse en hoofdfase worden getoetst op de wijze zoals aangegeven in de toetsprogramma’s in bijlages C tot en met I, conform artikel 3.1 lid 2. In het toetsprogramma zijn alle deeltentamens en tentamens opgenomen van alle onderwijseenheden en is tenminste vastgelegd welke werkvorm wordt gehanteerd, welke toetsvorm wordt gehanteerd bij de eerste en tweede gelegenheid, aantal ECTS-credits, SIS code, aantal contacturen, blok of week waarin de toets wordt afgenomen en de wegingsfactor (in geval van deeltentamens). 2. Het vastgestelde toetsprogramma kan alleen in geval van dringende redenen worden gewijzigd en alleen na goedkeuring door de examencommissie. 3. De academiedirecteur zorg ervoor dat, op basis van de vastgestelde toetsprogramma’s, voor elk tentamen of deeltentamen afzonderlijk in de studiegids is vermeld welke eisen worden gesteld bij het afleggen van dit tentamen of deeltentamen, zodat de student zich zo goed mogelijk kan voorbereiden. In de studiegids en/of modulehandleidingen is tevens vermeld welke hulpmiddelen zijn toegestaan en welke beoordelingsnormen worden gehanteerd. 4. Een toetsing die door een groep van studenten gezamenlijk dient te worden uitgevoerd, wordt zodanig ingericht dat deze voor elke betrokken student tot een individuele beoordeling leidt voor een individueel herkenbare prestatie op basis van de leerdoelen. In de formulering van de opdracht wordt aangegeven hoe hieraan concreet invulling is gegeven.
artikel 5.2
Toetsing en studenten met een functiebeperking
1. Bij de afname van tentamens en deeltentamens geldt voor studenten met een functiebeperking dat in alle redelijkheid en billijkheid aanpassingen worden getroffen afgestemd op de functiebeperking. Dit vindt plaats na instemming van de examencommissie, gebaseerd op een schriftelijk verzoek van de student en het advies van de studentendecaan. 2. Studenten die in het bezit zijn van een geldige dyslexieverklaring, kunnen op hun verzoek een aantal basisvoorzieningen toegekend krijgen. Deze voorzieningen bestaan uit: een grotere regelen tekenafstand tussen de tekst op de schriftelijke instructie en tot 25% extra tentamentijd. Studenten die in aanmerking willen komen voor deze basisvoorzieningen dienen vóór 1 oktober van het lopende cursusjaar via de examencommissie een verzoek in te dienen. Wanneer de dyslexieverklaring aanvullende voorzieningen vermeldt, zal de examencommissie deze alleen kunnen toewijzen wanneer de opleiding hiertoe de capaciteit en de mogelijkheden heeft. 3. Studenten die in het bezit zijn van een geldige dyscalculieverklaring, kunnen een aantal basisvoorzieningen aanvragen. Deze voorzieningen bestaan uit: het toestaan van het gebruik van een rekenmachine en eventuele andere hulpmiddelen zoals formulebladen, ruitjespapier en extra kladpapier, en tot 25% extra tijd. Wanneer de dyslexieverklaring aanvullende voorzieningen vermeldt, zal de examencommissie deze alleen kunnen toewijzen wanneer de opleiding hiertoe de capaciteit en de mogelijkheden heeft.
artikel 5.3
Volgorde
1. Voor de volgorde waarin de tentamens en deeltentamens kunnen worden afgelegd gelden regels. In de toetsprogramma’s (bijlage C t/m I) is aangegeven: a. In welke volgorde in de propedeuse en hoofdfase tentamens of deeltentamens moeten worden afgelegd. b. Welke tentamens of deeltentamens met goed gevolg moeten zijn afgelegd als voorwaarde voor deelname aan andere onderwijseenheden.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 25 van 53
c. Of er sprake is van bijbehorende praktisch oefeningen waaraan de student moet hebben deelgenomen alvorens te mogen deelnemen aan tentamen of deeltentamen. 2. Niet van toepassing
artikel 5.4
Tijdvakken en frequentie
1. Tot het afsluiten van een onderwijseenheid van de propedeuse en hoofdfase wordt elk studiejaar tweemaal de gelegenheid geboden. 2. Bij het bepalen van de data van de toetsgelegenheden in een studiejaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid van het totale programma voor een student. 3. Wordt een onderwijseenheid niet meer aangeboden, dan wordt in het daarop volgende studiejaar nog tweemaal gelegenheid gegeven voor het afleggen van een tentamen of deeltentamen van een onderwijseenheid waarvan het onderwijs in dat studiejaar niet meer wordt aangeboden. 4. De tijdvakken waarin de toetsgelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door de academiedirecteur vastgesteld en zijn vastgelegd in het toetsprogramma (zie bijlage B tot en met G). 5. Het toetsrooster is uiterlijk twee weken voorafgaand aan de start van het blok vastgesteld en bekend gemaakt aan studenten. 6. Als van een toetsdatum op het toetsrooster wordt afgeweken, dan wordt dit acht werkdagen voor de oorspronkelijk geplande datum via het intranet bekend gemaakt aan de studenten. Als een student geen kennis kan nemen van gewijzigde toetsdata vanwege technische storingen die niet aan het functioneren van het intranet zijn toe te schrijven, dan kan hij daaraan geen rechten ontlenen. 7. In bijzondere gevallen kan de examencommissie besluiten in een voor de student gunstige zin af te wijken van het gestelde in lid 1 en 2. De examencommissie wint zo nodig advies van de studentendecanaat of studieloopbaanbegeleider in alvorens te beslissen. 8. Wanneer een student een onderwijseenheid niet heeft behaald in het studiejaar waarin hij het onderwijs in die onderwijseenheid heeft gevolgd en in het volgende studiejaar alsnog een tentamen of deeltentamen in die onderwijseenheid wil afleggen, gelden ten aanzien van de gestelde eisen de eisen van het lopende studiejaar.
artikel 5.5
Inschrijvingsprocedure
1. Voor herkansingen van het vorige jaar van mondelinge en schriftelijke tentamens of deeltentamen dient de student zich tijdig in te schrijven, op een nader door de academiedirecteur aan te geven wijze. 2. Voor andere toetsvormen dan genoemd in het eerste lid kan de student van een aangeboden toetsgelegenheid gebruik maken zonder voorafgaande inschrijving.
artikel 5.6
Praktische gang van zaken rond het afnemen van toetsen
Bij het afnemen van tentamens of deeltentamens moet aan de regels gesteld in de volgende leden worden voldaan: 1. De toetsen beginnen op de tijden die volgens een toetsrooster zijn gereserveerd. 2. De student dient 10 minuten voor aanvang van het tentamen in het lokaal aanwezig te zijn. 3. Degene die meer dan 10 minuten te laat arriveert, wordt de toegang geweigerd. 4. De student is verplicht de studentenpas en een geldig legitimatiebewijs mee te nemen en zichtbaar op tafel neer te leggen. Zonder deze legitimatiebewijzen mag een student niet deelnemen aan het tentamen 5. De aanwijzingen van de examinator en surveillant moeten worden opgevolgd. 6. De student mag slechts het benodigde schrijfgerei meenemen in het toetslokaal. 7. Het bij zich dragen van mobiele communicatiemiddelen of opslagmedia is niet toegestaan. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 26 van 53
8. Het gebruik van andere hulpmiddelen dan schrijfgerei en het ter plekke uitgereikte materiaal is uitsluitend toegestaan als dit uitdrukkelijk is aangegeven. 9. De student schrijft duidelijk op zijn tentamenpapier zijn voornaam, achternaam, zijn volledige groepsnaam en de naam van de docent. In geval van een multiple choice tentamen noteert de student welke versie (a of b) het betreft. 10. Bij zogenaamde open-boek-tentamens mag slechts de opgegeven literatuur meegenomen worden. De student draagt er zorg voor dat in het materiaal geen aantekeningen voorkomen. 11. In het lokaal mag niet worden gesproken of gegeten. Het is de student tevens niet toegestaan de orde in het toetslokaal op enigerlei wijze te verstoren. 12. De surveillant heeft de bevoegdheid de student die zich aan verstoring van de orde schuldig maakt, te gelasten het toetslokaal te verlaten. De student is gehouden aan de aanwijzing van de surveillant onverwijld gehoor te geven. 13. Studenten die, op welke wijze ook, contact zoeken of hebben met medestudenten of hun werk, of anderszins zich gedragen op een wijze die als (een poging tot) fraude kan worden aangemerkt, zijn geacht de toets te hebben beëindigd. 14. De surveillant maakt zijn waarneming van de gedragingen bedoeld in lid 14 aan de student bekend, waarop de laatste het werk inlevert en het lokaal verlaat. De surveillant maakt hiervan aantekening op het protocol. 15. De waarneming van de surveillant is bindend. 16. De surveillant is voor studenten niet aanspreekbaar over zijn/haar waarneming. 17. De waarneming van de surveillant heeft als gevolg het cijfer 1 op het tentamen waarmee de student doende is. 18. Als de student tijdens dezelfde zitting een ander tentamen heeft gemaakt of nog moet maken, mag hij dit wel ter beoordeling inleveren. 19. Een mogelijk frauduleuze handeling wordt direct gemeld bij de examencommissie. De examencommissie doet nader onderzoek naar de melding als beschreven in het fraudeprotocol. 20. De examinator en de surveillant zijn bevoegd passende maatregelen te nemen indien de orde en rust wordt verstoord. 21. Bij inlevering van het werk dient door de student op de presentielijst te worden aangetekend dat het werk is ingeleverd. 22. Op de toets staat aangegeven hoeveel tijd maximaal aan de toets mag worden besteed. Het is niet toegestaan deze tijd te overschrijden. Voor studenten met een fysieke of zintuiglijke beperking of studenten die in het bezit zijn van een dyslexieverklaring kan hiervoor een uitzondering worden gemaakt na schriftelijke toestemming van de examencommissie. 23. Het is niet toegestaan om gedurende de eerste 30 minuten het lokaal te verlaten. 24. Studenten die tijdens de toets het lokaal verlaten, worden geacht de toets te hebben beëindigd. 25. Slechts in zeer bijzondere gevallen kan de surveillant toestemming verlenen om tijdelijk het lokaal te verlaten. Deze toestemming kan alleen verleend worden als er maatregelen getroffen zijn die fraude uitsluiten. 26. Het is niet toegestaan de laatste 15 minuten het lokaal te verlaten. 27. Aan studenten met een functiebeperking kan de examencommissie een verlenging van de standaardduur van de toetsing en/of het gebruik van hulpmiddelen toestaan, naast de bevoegdheid bepaald in artikel 5.1 voor studenten met een functiebeperking de toetsvorm nog verder aan te passen aan de mogelijkheden van de betrokken student. 28. Bij digitale afname draagt de opleiding zorg voor papieren versies van het tentamen of deeltentamen, voor het geval de digitale systemen niet goed functioneren. 29. Na het beëindigen van de toets levert de student persoonlijk zijn toets (opgaven en uitwerkingen) in bij de surveillant. De student voorziet de toetspapieren van zijn roepnaam, achternaam, groepsaanduidingen en de naam van de docent. 30. Surveillanten leveren direct na afloop van de toetsing de documenten in bij de aangewezen functionaris. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 27 van 53
31. Surveillanten verrichten hun werkzaamheden met inachtneming van de van toepassing zijnde regeling. 32. Het is de student niet toegestaan tijdens de toetszitting inlichtingen te vragen over de toets. 33. Eventuele aanvullende regels bij afname van toetsen worden door de opleiding per e-mail of bij monde van de surveillant gecommuniceerd.
artikel 5.7
Mondelinge examens of tentamen
1. Mondeling wordt niet meer dan één student tegelijk beoordeeld, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. De beoordeling van een mondeling afgenomen examen of tentamen geschiedt in aanwezigheid van tenminste twee examinatoren. Wordt het mondelinge examen of tentamen afgenomen door één examinator, dan dient gebruik gemaakt te worden van opname apparatuur. 2. Een mondeling examen of tentamen is niet openbaar. De examencommissie is bevoegd anders te bepalen. 3. Van de beoordeling van een mondeling afgenomen examen of tentamen wordt een verslag gemaakt dat door de aanwezige examinator(en) wordt ondertekend. Als de wijze waarop het mondeling afgenomen tentamen of examen dit noodzakelijk maakt, wordt dit – ongeacht het bepaalde in de laatste volzin van het eerste lid – vastgelegd met behulp van opname apparatuur op een audiovisueel medium.
artikel 5.8
Werkstukken, verslagen, papers en dossiers
1. Studenten leveren werkstukken die door een docent moeten worden beoordeeld, persoonlijk in op de daarvoor vastgestelde tijd, plaats en manier (in persoon, schriftelijk of per e-mail). Op het toetsrooster worden tijd en plaats bekendgemaakt. 2. Werkstukken die niet op de vastgestelde tijd en plaats worden ingeleverd, gelden als niet gemaakt. Voor het alsnog inleveren van een werkstuk moet de student gebruik maken van de herkansing. Tijd en plaats van de herkansing worden ook via het toetsrooster bekend gemaakt. 3. De student is verplicht van elk in te leveren verslag zelf een kopie te bewaren. 4. Een werkstuk kan worden beoordeeld met een cijfer op de schaal van 1 tot en met 10, voorzien van maximaal één decimaal, waarbij het cijfer 1 resp. 1.0 staat voor “zeer slecht”, het cijfer 2 voor “slecht”, het cijfer 3 voor “ruim onvoldoende/zeer onvoldoende”, het cijfer 4 voor “onvoldoende”, het cijfer 5 voor “net niet voldoende/matig/zwak”, het cijfer 6 voor “voldoende”, het cijfer 7 voor “ruim voldoende”, het cijfer 8 voor “goed”, het cijfer 9 voor “zeer goed” en het cijfer 10 voor “uitmuntend/uitstekend” of met een beschrijvende beoordeling, namelijk ‘+’ of ‘-‘ of met ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘ruim voldoende’ of ‘goed’. 5. Bij toekenning van de beoordeling 'voorlopig onvoldoende of ‘niet voldaan’ vermeldt de docent de termijn waarbinnen een bijgesteld werkstuk dient te worden ingeleverd. Overschrijding van de gestelde termijn heeft tot gevolg dat de student het bijgestelde werkstuk pas bij de eerstvolgende reguliere gelegenheid kan inleveren. 6. Als voldoende beoordeelde werkstukken worden studenten niet teruggegeven vóór de datum van de herkansing; als onvoldoende beoordeelde werkstukken kunnen wel aan de student worden teruggegeven.
artikel 5.9
Landelijke kennisbasistoetsen
Niet van toepassing
artikel 5.10
Beoordeling van beroepshouding
1. Tijdens de propedeutische fase wordt de geschiktheid van de student voor het beroep ofwel de beroepshouding beoordeeld. De beroepshouding wordt beoordeeld binnen de module mentoraat en modules in de leerlijn orientatie op de praktijk (OP) en beroepsvorming (BV) en tijdens de studentenbesprekingen van docenten, die hierop volgen. In de studiegids of Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 28 van 53
modulehandleiding worden de criteria die hiervoor gehanteerd worden, nader omschreven. 2. De student krijgt voor mentoraat een voldoende, indien hij heeft voldaan aan de verplichtingen die worden gesteld aan de gesprekken tijdens mentoraat en wanneer de student naar het oordeel van de docenten geschikt is voor de opleiding en het beroep. De docenten beoordelen de geschiktheid van de student aan de hand van de studievoortgang en de manier waarop de student blijk geeft van zijn ontwikkeling van de student, onder andere tijdens gevoerde studieloopbaangesprekken. 3. Wanneer de mentor de student ongeschikt acht voor de opleiding of het beroep, wordt dit besproken met de student, indien mogelijk tijdens het gesprek voorafgaand aan de studentenbespreking. De beoordeling wordt door de docent altijd tijdens de studentenbespreking voorgelegd aan de aanwezige collega's. Als de beoordeling van de docent wordt bevestigd door de waarnemingen van andere collega's, wordt de beoordeling definitief. Beslissingen hierover worden genomen op basis van consensus onder de docenten. 4. De beoordeling van de beroepshouding van de student vindt plaats halverwege het eerste jaar (eerste individuele beoordelingsmoment SLB) en aan het einde van het eerste jaar (tweede individuele beoordelingsmoment SLB). Het tweede beoordelingsmoment geldt tevens als herkansing voor het eerste. Aan enkel en negatieve beoordeling tijdens het eerste individuele beoordelingsmoment zijn geen consequenties verbonden. 5. Wanneer een student een onvoldoende heeft voor het eerste individuele beoordelingsmoment van mentoraat, kan de opleiding aan de student een andere mentor toewijzen, als dit nodig is om de objectiviteit in de begeleiding en beoordeling te waarborgen of als de student hier zelf om vraagt en dit in het voordeel is van het leerproces van de student.
artikel 5.11
Vaststelling van de beoordelingen
1. De beoordeling van een tentamen of deeltentamen geschiedt voor elke student afzonderlijk. 2. De examinator stelt de beoordeling vast. De beoordeling wordt op een zodanige datum vastgesteld dat voldaan kan worden aan de termijn genoemd in artikel 5.11. 3. De examinator stelt de beoordeling van een mondelinge tentamen of examen vast direct na het afnemen van die toets en verstrekt de student een schriftelijke verklaring met de uitslag.
artikel 5.12
Normering van de beoordelingen
7. De beoordeling van een tentamen of deeltentamen van alle onderwijseenheden van de opleiding wordt uitgedrukt in een cijfer op de schaal van 1 tot en met 10, voorzien van maximaal één decimaal, waarbij het cijfer 1 resp. 1.0 staat voor “zeer slecht”, het cijfer 2 voor “slecht”, het cijfer 3 voor “ruim onvoldoende/zeer onvoldoende”, het cijfer 4 voor “onvoldoende”, het cijfer 5 voor “net niet voldoende/matig/zwak”, het cijfer 6 voor “voldoende”, het cijfer 7 voor “ruim voldoende”, het cijfer 8 voor “goed”, het cijfer 9 voor “zeer goed” en het cijfer 10 voor “uitmuntend/uitstekend” of met een beschrijvende beoordeling, namelijk ‘+’ of ‘-‘ of met ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘ruim voldoende’ of ‘goed’. 8. De student heeft voor een tentamen of deeltentamen een voldoende resultaat behaald, indien het toegekende resultaat het cijfer 6,0 of hoger is of wanneer de beschrijvende beoordeling ‘+’. ‘voldaan’ of ‘voldoende’ of hoger is. Afrondingen om te komen tot de beoordeling op een geheel cijfer dan wel een cijfer voorzien van één decimaal geschieden volgens de normale rekenregels. Dat betekent dat decimalen vanaf 500... naar boven en decimalen lager dan 500... naar beneden worden afgerond. 9. Bij het afsluiten van een onderwijseenheid is de hoogst behaalde beoordeling na afronding bepalend voor de vraag of de student aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
artikel 5.13
Het verlenen van vrijstellingen
1. Een student kan voor het afleggen van een tentamen een vrijstelling krijgen, te verlenen door de examencommissie. Hij moet daartoe, voor 1 oktober van desbetreffend cursusjaar, een Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 29 van 53
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9. 10.
schriftelijk verzoek richten aan de examencommissie onder overlegging van schriftelijke bewijsstukken dat hij een vergelijkbaar onderwijsprogramma aan een andere opleiding voor hoger onderwijs met voldoende resultaat heeft afgesloten, dan wel een beschrijving overleggen van de buiten het hoger onderwijs opgedane kennis en ervaring. Dit verzoek moet uiterlijk een week voor de eerstvolgende vergadering van de examencommissie ingediend zijn. Uitgangspunt voor de vergelijking is dat de inhoud van de onderwijseenheid waarvoor vrijstelling wordt aangevraagd en in het bijzonder de competenties die in de betreffend e onderwijseenheid worden aangeleerd, overeenkomen met het reeds gevolgde onderwijsprogramma van de aanvrager. Als schriftelijke bewijsstukken zijn aangemerkt: gewaarmerkte kopieën van certificaten, diploma’s, getuigschriften en cijferlijsten, in combinatie met kopieën van of originele studiegidsen, kopieën van of originele modulehandboeken. De vrijstelling wordt verleend door de student het aantal ECTS-credits toe te kennen dat voor de desbetreffende onderwijseenheid staat. Deze toekenning wordt geregistreerd in het SIS. Als een vrijstelling betrekking heeft op een onderdeel van een onderwijseenheid, wordt de vrijstelling verleend in de vorm van een deelcijfer 7 of de kwalificatie voldoende. Aspiranten die instromen in een deeltijd of duaal programma en die vanwege een eerder behaalde graad binnen het hoger onderwijs een groot aantal vrijstellingen kunnen krijgen, maken voor aanvang van de opleiding een afspraak met de instroomcoördinator voor een persoonlijk inpasprogramma. Op basis van dit adviseert de instroomcoördinator de examencommissie over het studieprogramma en het jaar van de opleiding. waarin de student geplaatst kan worden. Als de vrijstelling wordt verzocht wegens de buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheid, dan dient dit verzoek gebaseerd te zijn op een instroom-assessment als bedoeld in artikel 2.5, of op certificering door een EVC-centrum dat wordt erkend door Viaa, waarvan de kosten ten laste van de student komen. De aspirant informeert voorafgaand aan een EVCprocedure of het EVC-centrum door Viaa wordt erkend. De examencommissie beoordeelt mede aan de hand van de overgelegde bewijsstukken of wordt voldaan aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid of onderdelen daarvan. De examencommissie kent een verzoek om een vrijstelling toe, indien de student aantoonbaar voldoet aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid als deel van de opleiding, dan wel voor – in voldoende mate afgeronde - onderdelen daarvan. Er wordt geen vrijstelling verleend voor (onderdelen van) het afsluitend examen. De vrijstellingen bedragen maximaal 60 ECTS.
artikel 5.14
Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen
1. De uitslag van een mondelinge toets wordt de student op de dag van afname meegedeeld. 2. Schriftelijke toetsen worden binnen tien werkdagen na de laatste toetsdag van de toetsweek beoordeeld, tenzij de omstandigheden vragen om een kortere nakijktijd. Deze omstandigheden kunnen zijn: uitbrengen studieadviezen, afgeven getuigschriften, het moment van herkansing of andere bijzondere omstandigheden. De academiedirecteur informeert de examinatoren hierover. De vaststelling van een kortere nakijktermijn door de academiedirecteur is bindend. 3. Ook de bekendmaking van het cijfer aan de studenten dient binnen deze periode plaats te vinden. 4. Voor werkstukken is de termijn vijftien werkdagen, tenzij het moment van herkansingen vraagt om een kortere nakijktijd. De academiedirecteur informeert de examinatoren hierover. 5. Van elke toets worden de resultaten onverwijld in de cijferadministratie opgenomen. 6. De in de cijferadministratie verwerkte beoordeling en de op grond daarvan in die administratie opgenomen toegekende ECTS-credits zijn vanaf de publicatie rechtsgeldig. 7. Een administratieve fout, ook indien het correcte cijfer een onvoldoende is, kan met mededeling aan de betreffende student en aan de examencommissie door de docent gecorrigeerd worden. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 30 van 53
8. De examencommissie kan de termijnen aanpassen als het belang van de student of de opleiding daarmee gediend is, bijvoorbeeld wanneer aan het einde van het cursusjaar de cijfers vóór het begin van de zomervakantie bekend moeten zijn. 9. Daarnaast kunnen er bijzondere omstandigheden zijn, zoals ziekte van een docent, waardoor genoemde termijnen niet gehaald kunnen worden. Dit wordt door de opleiding zo spoedig mogelijk aan de betrokken student(en) meegedeeld. 10. Als een toets kwijtraakt, heeft de examencommissie het recht om de student de toets nogmaals te laten afleggen, omdat van elke toets bewijsmateriaal aanwezig dient te zijn in het archief. De examencommissie zal daarbij zoeken naar een oplossing waarbij de betrouwbaarheid van de toetsing wordt gewaarborgd en tegelijkertijd de extra inspanning voor de student zoveel mogelijk beperkt blijft. 11. De student ontvangt van de behaalde beoordelingen geen schriftelijk bewijsstuk, maar kan deze inzien in Trajectplanner.
artikel 5.15
Geldigheidsduur van studieresultaten
1. De geldigheidsduur van behaalde tentamens en daaraan verbonden ECTS-credits is zeven jaar, voor zover de eindtermen voor een bepaald tentamen niet zijn veranderd. 2. Als de eindtermen voor een bepaald tentamen zijn veranderd, kan de examencommissie een aanvullend of vervangend tentamen opleggen, voordat een student wordt toegelaten tot het afleggen van een examen. 3. De examencommissie heeft de bevoegdheid de geldigheidsduur van behaalde tentamens en de daaraan verbonden ECTS-credits te verlengen. 4. Na vervallen van de geldigheid van een onderwijseenheid krijgt de student de gelegenheid de onderwijseenheid opnieuw te volgen en deel te nemen aan deeltentamens en tentamen. Wordt de onderwijseenheid niet meer aangeboden dan bepaalt de examencommissie welk studieonderdeel hiervoor in de plaats komt.
artikel 5.16
Inzagerecht
1. De student heeft recht op inzage in de beoordeling van de eigen tentamens, inclusief de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 2. Het is de student niet toegestaan beoordelingsnormen vast te leggen in welke vorm dan ook. 3. De tijdstippen waarop het werk ingezien kan worden, worden door de opleiding op het intranet van de hogeschool gepubliceerd, waarbij de momenten van inzage zo gekozen worden dat de student redelijkerwijze in staat moet worden geacht zich beter voor te bereiden op een eventuele herkansing. 4. e examencommissie kan bepalen, dat de inzage en de bespreking geschieden op een vaste plaats en op een vast tijdstip.
artikel 5.17
Bewaring van afgelegde tentamens en toetsen
De academiedirecteur is ervoor verantwoordelijk dat het gemaakte werk en de beoordelingsnormen worden bewaard overeenkomstig de afspraken die daarover zijn gemaakt met de Vereniging Hogescholen11. Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 20142015 pagina 31 van 53
11
Zie Toelichting Format OER.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 31 van 53
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 32 van 53
Hoofdstuk 6
Fraude en plagiaat
artikel 6.1
Fraudeprotocol
1. Onder fraude wordt verstaan: elk handelen (waaronder het plegen van plagiaat), nalaten of voornemen (ook aanzetten tot), dat het op de juiste wijze vormen van een oordeel over iemands kennis, inzicht, vaardigheden, (beroeps)houding, reflectie geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt, of zou hebben kunnen maken indien het (voornemen tot) handelen geëffectueerd was. 2. Voorbeelden van gedragingen die aangemerkt kunnen worden als fraude zijn: a. het (pogen) van te voren kennis (te) verkrijgen van toetsvragen, b. contact zoeken met andere studenten tijdens een individuele toets, c. het bij zich dragen van mobiele communicatieapparatuur, d. aantekeningen in een boek dat gebruikt wordt bij een ‘open boek’ toets, e. plagiaat (bijvoorbeeld het overnemen in een verslag van informatie uit een externe bron, zonder die bron correct te vermelden. Het in een verslag overnemen van informatie uit het werk van andere studenten). Afhankelijk van de concrete omstandigheden kunnen ook andere gedragingen als fraude worden aangemerkt. 3. Het vermoeden van fraude kan zowel voor, tijdens als na afloop van een tentamen worden vastgesteld. Dit laatste kan onder meer het geval zijn als bij correctie blijkt dat een groot deel van de gegeven antwoorden - waaronder ook foutieve antwoorden - bij twee of meer studenten nagenoeg - identiek zijn. 4. Samenwerken in een groep brengt voor alle deelnemers extra verplichtingen met zich mee. Onderlinge afhankelijkheid en samenwerking beïnvloeden direct de resultaten van iedereen. Daarom kan fraude door (een van de) leden van een groep tot repercussies leiden voor de gehele groep. 5. Iedere docent, examinator, surveillant of student die gerede aanleiding heeft om fraude te vermoeden, meldt deze vermoedelijke fraude binnen een week bij de examencommissie. Van de melding wordt aantekening gemaakt, waarop in ieder geval de datum van de melding, de betrokken student(en), de naam van de melder en de aanleiding tot de melding (de constatering van de gedraging) worden vermeld. De examencommissie informeert de student zo spoedig mogelijk over de melding en de acties die de examencommissie naar aanleiding daarvan zal ondernemen. 6. De commissie stelt een onderzoek in naar de vermoede fraude. 7. Bij het onderzoek worden de betrokken student(en) en de melder en eventuele andere betrokkenen gehoord. Van het gehoorde wordt verslag opgemaakt, dat door de examencommissie en de gehoorde wordt getekend. De betrokken student mag hierbij de aantekening ‘Gezien, maar niet akkoord” noteren. 8. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van fraude wordt de toets als onvoldoende beoordeeld. Bij de vaststelling van fraude wordt als uitgangspunt genomen wat de student redelijkerwijs had moeten weten omtrent het effect van zijn gedraging. 9. De examencommissie beslist over een maatregel die opgelegd wordt. 10. De examencommissie informeert de student, en zover nodig andere betrokkenen, over het resultaat van het onderzoek en de beslissing inzake een maatregel. 11. De examencommissie kan beslissen dat betrokkene het recht ontnomen wordt één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. 12. Bij ernstige fraude kan het College van Bestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving van de betrokkene definitief beëindigen. 13. De student aan wie een maatregel is opgelegd wordt vermeld in een frauderegister. Het register speelt een rol bij de vaststelling van maatregelen bij herhaalde fraude en leidt tot het verlies van de mogelijkheid om het predicaat ‘cum laude’ aan een examen te verbinden. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 33 van 53
14. Tegen een door de examencommissie opgelegde maatregel kan door betrokkene binnen vier weken nadat het besluit tot de maatregel genomen is bezwaar aangetekend worden bij de Examencommissie, onverminderd de mogelijkheid om binnen zes weken rechtstreeks in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de Examens. 15. Indien het College van Bestuur op voorstel van de examencommissie besluit tot uitschrijving van betrokkene kan binnen vier weken nadat het besluit genomen is bezwaar gemaakt worden bij de Geschillenadviescommissie van de hogeschool. Tegen de beslissing van het College van Bestuur op het advies van de Geschillenadviescommissie staat beroep open bij het College van Beroep voor het hoger onderwijs.
artikel 6.2
Plagiaat
1. Onder plagiaat wordt verstaan: het overnemen van teksten van derden op zodanige wijze dat deze niet herkenbaar zijn als geciteerde tekst, dan wel in strijd zijn met de APA voorschriften. Vormen van plagiaat kunnen bijvoorbeeld zijn: a. Delen van het werk van anderen of eerder gepubliceerd eigen werk is letterlijk, al dan niet met aanhalingstekens, in de nieuwe tekst verwerkt zonder verdere specificatie of zonder dat dit uit de bronvermelding blijkt; b. Delen van het werk van anderen of eerder eigen werk is in eigen woorden in de nieuwe tekst verwerkt zonder dat dit uit de bronvermelding blijkt; c. Uitgewerkte ideeën of vondsten van anderen worden gepresenteerd als eigen ideeën of vondsten. 2. Voor bepaalde werkstukken is een controle op plagiaat verplicht. Dit staat aangegeven in de studiegids.
artikel 6.3
Ephorus
1. De student dient schriftelijke werkstukken en verslagen in te leveren volgens de gebruikelijke route. Daarnaast is de student verplicht werkstukken die in het toetsplan als zodanig zijn aangemerkt ook digitaal in te leveren via het programma Ephorus. Het werkstuk dat via Ephorus wordt ingeleverd, dient exact hetzelfde te zijn als de papieren versie. Het programma Ephorus controleert het werkstuk op overnames. De docent checkt of er sprake is van plagiaat. Bij geconstateerd plagiaat treedt het fraudeprotocol in werking zoals beschreven in artikel 6.1. 2. Bij het inleveren van het papieren werkstuk voegt de student een verklaring toe, dat het document bij Ephorus is ingeleverd. Deze verklaring krijgt de student per mail toegestuurd op het moment dat hij/zij het document in Ephorus heeft geüpload. Bij het ontbreken van de Ephorusverklaring heeft de docent het recht het werkstuk als onvoldoende te beoordelen. Als de verklaring ontbreekt, wordt het werkstuk namelijk beschouwd als niet ingeleverd. 3. Voor het inleveren van documenten met vertrouwelijke informatie geldt een speciale regeling. Documenten met vertrouwelijke informatie mogen niet door de student in Ephorus worden geüpload, maar alleen door de docent. De inhoud van het document wordt in dit geval wel gecontroleerd, maar is niet voor derden zichtbaar. De student is er verantwoordelijk voor dat hij/zij het document met vertrouwelijke informatie digitaal bij de docent aanlevert. De student vraagt de docent het document in Ephorus te uploaden, omdat het vertrouwelijke informatie bevat. De student die een vertrouwelijk digitaal product inlevert bij de docent, vermeldt daarbij: studentnummer, studentnaam, toetscode en toetsnaam.
artikel 6.4
Medeplichtigheid
1. Ingeval van fraude, plagiaat of ernstige fraude als bedoeld in artikel 6, leden 1, 2 en 3 kunnen – behalve de dader – ook medeplichtigen worden bestraft.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 34 van 53
2. Van medeplichtigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien het overnemen van werk van medestudenten gebeurt met toestemming en/of medewerking van de medestudent. 3. Indien in een gezamenlijk werkstuk door een van de auteurs plagiaat wordt gepleegd zijn de andere auteurs medeplichtig aan plagiaat, indien zij hadden kunnen of moeten weten dat plagiaat werd gepleegd.
artikel 6.5
Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin de artikelen in dit hoofdstuk niet voorzien, beslist de examencommissie. Een dergelijk besluit mag niet in strijd zijn met de WHW, het bestuurs- en beheersreglement, het studentenstatuut en de opleiding geldende onderwijs- en examenregeling.
artikel 6.6
Bezwaar en beroep
Opbeslissingen van de examencommissie of een examinator kan beroep ingesteld worden bij het College van Beroep voor de Examens. Zie het studentenstatuut, algemeen deel, hoofdstuk 12 Rechtsbescherming bij het college van beroep voor de examens.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 35 van 53
Hoofdstuk 7
Studieloopbaan- /leertrajectbegeleiding, studievoortgang en studieadvies
artikel 7.1
Studievoortgang
1. De opleiding registreert de studieresultaten van de studenten. Deze kunnen door de studenten via het SIS geraadpleegd worden. 2. De student is zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces. De opleiding speelt via de studieloopbaanbegeleiding een begeleidende rol. Daarnaast kan de student gebruik maken van aanvullende studiebegeleiding en van advies en faciliteiten die door de decaan worden geboden. 3. De examencommissie waarborgt dat achterstanden in studievoortgang gesignaleerd worden via de studieloopbaanbegeleiding. 4. De student, de opleiding en de studieloopbaanbegeleider kunnen initiatieven nemen om met de examencommissie te overleggen over een aangepaste studieroute van de student. Indien hier een door de student gedragen voorstel uit voortvloeit, kan een nietvrijblijvende afspraak over een studieroute gemaakt worden die door de examencommissie bekrachtigd wordt.
artikel 7.2
Studieloopbaan-/leertrajectbegeleiding
5. De opleiding biedt de studenten het perspectief van het beroep en de werkomgeving waarvoor de studenten worden opgeleid. De academiedirecteur draagt zorg voor individuele studiebegeleiding van de student. De studieloopbaan-/ leertrajectbegeleiding richt zich op het begeleiden van de voortgang van de vakinhoudelijke en professionele ontwikkeling van de student, op basis van de eindkwalificaties van de opleiding. 6. De studieloopbaan-/leertrajectbegeleiding vindt mede plaats ten behoeve van oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. 7. De student kan zich wenden tot de studentendecaan voor problemen van persoonlijke aard, al dan niet rechtstreeks samenhangend met de studie.
artikel 7.3
Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving
1. De examencommissie stelt namens het College van Bestuur het studieadvies op. 2. Bij de vaststelling van de uitslag van het propedeutisch examen door de examencommissie brengt de opleiding aan de student schriftelijk advies uit over voortzetting van de studie. 3. De student ontvangt een positief studieadvies in de vorm van een propedeutisch getuigschrift als hij is geslaagd voor het propedeutische examen. Er wordt geen apart document afgegeven zijnde een positief studieadvies. 4. Wanneer de student niet is geslaagd voor het propedeutisch examen, maar wel voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 5, ontvangt hij een voorwaardelijk positief studieadvies. De toevoeging ‘voorwaardelijk’ heeft geen rechtsgevolgen, maar is een signaal voor de student om het behalen van het propedeutisch examen serieus aan te pakken. 5. De student ontvangt een bindend afwijzend studieadvies als hij niet aan de volgende voorwaarden heeft voldaan. a. De student heeft aan het einde van het eerste jaar minimaal behaald: 1. 50 ECTS-credits behaald voor de propedeusetoetsen; 2. De module mentoraat is minimaal afgerond met een 5,5 of ‘voldoende’ of ‘behaald’ of ‘+’ of ‘voldaan’ 3. Drie van de vier competentietoetsen (Inleiding Praktische Theologie, Leren 1, Pastoraat 1, Missionaire Gemeenteopbouw 1) moeten minimaal onafgerond een 5,5 of ‘voldoende’ of ‘behaald’ of ‘+’ of ‘voldaan’ Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 36 van 53
6.
7. 8.
9.
b. De student heeft aan het eind van het tweede jaar van inschrijving het propedeutisch examen met goed gevolg afgelegd. Het bindend afwijzend studieadvies wordt schriftelijk gegeven en is met redenen omkleed. Voorafgaand aan het schriftelijk advies heeft de student het recht gehoord te worden door de examencommissie. In het schriftelijke bindend afwijzend studieadvies wijst de examencommissie de student op de mogelijkheid tegen de beslissing in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de examens. Uit het bindend afwijzend studieadvies dient te blijken dat de student ondanks voldoende begeleiding en bewaking van de studievoortgang door de opleiding, er niet in geslaagd is om de vereiste studieresultaten te behalen. Studenten die hun inschrijving bij de opleiding in de loop van het studiejaar, maar in ieder geval na 1 februari van het betreffende cursusjaar, tussentijds hebben beëindigd, ontvangen aan het einde van het studiejaar een studieadvies. Dat kan ook een negatief afwijzend studieadvies zijn, tenzij er - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de student - voor de examencommissie aanleiding bestaat geen bindend afwijzend studieadvies uit te brengen. Bij dat laatste ligt de nadruk op de (in verhouding) behaalde aantal credits, de ontwikkeling van de beroepshouding en de studentbeoordeling aan het einde van blok 2.
artikel 7.4
Persoonlijke omstandigheden
1. De examencommissie kan van de normen in artikel 7.2 lid 5 afwijken als naar haar oordeel de persoonlijke omstandigheden van de student daartoe aanleiding geven. De student moet bij de examencommissie tijdig een schriftelijk verzoek indienen waarbij hij zich beroept op persoonlijke omstandigheden die hem betreffen. 2. Deze persoonlijke omstandigheden kunnen betrekking hebben op: a. (langdurige) ziekte; b. Lichamelijke of zintuiglijke functiebeperking, of een andere functiestoornis c. zwangerschap; d. bijzondere familieomstandigheden; e. activiteiten ten behoeve van de organisatie en/of het bestuur van de hogeschool (medezeggenschapsraad, e.d.); f. (omvangrijke) bestuursfunctie bij een studentenorganisatie of een soortgelijke organisatie waarbij behartiging van algemeen maatschappelijk belang daadwerkelijk op de voorgrond staat. 3. De student bij wie zich één of meerdere van de in lid 2 genoemde omstandigheden voordoet, dient daarover de examencommissie binnen drie maanden na het voorkomen van de omstandigheid te informeren. De omstandigheden kunnen niet in het schriftelijk verzoek of op het moment van horen voor het eerst naar voren worden gebracht, tenzij het voordoen van de omstandigheid dit vraagt. 4. De examencommissie kan van de student eisen om zijn beroep op de in lid 2 genoemde omstandigheden te onderbouwen met een verklaring van relevante derden, zoals een arts, therapeut, studentendecaan of coördinator van de opleiding.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 37 van 53
artikel 7.5
Uitgesteld bindend afwijzend studieadvies
1. De examencommissie kan, indien de student niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 7.2 lid 5 en onder speciale omstandigheden van andere aard dan de persoonlijke omstandigheden genoemd onder lid 2, besluiten een uitgesteld bindend afwijzend studieadvies te geven. 2. De student kan verzoeken hiervoor in aanmerking te komen door een aanvraag tot uitstel in te dienen bij de examencommissie. In dit verzoek maakt hij duidelijk waarom hij niet aan de normen heeft kunnen voldoen, en welke mogelijkheden er zijn om binnen afzienbare tijd de norm wel te halen. 3. De opleiding bepaalt bij inwilliging van het verzoek binnen welke termijn de student aan bepaalde voorwaarden moet voldoen en waarborgt de begeleiding van de student. Deze termijn eindigt uiterlijk aan het einde van het tweede jaar van inschrijving. 4. Wanneer een uitgesteld bindend afwijzend advies niet leidt tot de afgesproken resultaten binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies omgezet in een bindend afwijzend studieadvies, tenzij zwaarwegende redenen, waaronder het in gebreke blijven van de opleiding in de uitvoering van de begeleiding, de omzetting in een bindend afwijzend studieadvies onredelijk maken. 5. In dat geval zal de opleiding een nader onderzoek (laten) doen naar de kansen van de student om een studieroute binnen de opleiding met succes te kunnen volgen alvorens te beslissen over de omzetting van het advies.
artikel 7.6
Bindend afwijzend studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving
1. Studenten mogen aan het eind van hun tweede studiejaar een extra kans krijgen voor studieonderdelen met een maximale omvang van 3 ECTS-credits uit de propedeuse, mits: a. de student gedupeerd is door nalatigheid van de opleiding òf b. de studieresultaten negatief beïnvloed zijn door externe omstandigheden waarvoor de student niet zelf verantwoordelijk is zoals ziekte of persoonlijke leefomstandigheden òf c. de student voor het 1e jaar hoofdfase (dus 2e jaar van de opleiding) minimaal 48 ECTS-credits behaald heeft, en daarbij een positieve beoordeling heeft voor de stage, leerteam en/of mentoraat. 2. De examencommissie beslist over de toekenning van een extra kans. 3. De extra kans wordt afgenomen op een door de examencommissie vastgesteld tentamenmoment, echter voor 1 september van het volgend cursusjaar.
artikel 7.7
Gevolgen bindend afwijzend studieadvies
1. De student die een studieadvies heeft ontvangen waaraan een afwijzing verbonden is, wordt gedurende de 18 kalendermaanden niet als student of extraneus ingeschreven aan dezelfde opleiding aan de hogeschool. Deze termijn dient om de studiekeuze te heroverwegen, eventuele deficiënties weg te werken en/of persoonlijke omstandigheden te verbeteren. 2. Het college van bestuur kan daaronder ook laten vallen de opleiding waarmee de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen heeft. 3. Degene die een bindend afwijzend studieadvies heeft ontvangen en zich na de termijn van 18 kalendermaanden weer wil inschrijven bij dezelfde opleiding of bij een andere opleiding waarop het ontvangen bindend afwijzend studieadvies van toepassing is, dient daartoe een verzoek in bij de examencommissie. De examencommissie besluit alleen positief op dat verzoek indien betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de opleiding alsnog met goed gevolg zal kunnen afronden.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 38 van 53
4. Wanneer een student een bindend afwijzend studieadvies heeft ontvangen en volgens bovenstaande lid op een later tijdstip opnieuw tot de opleiding wordt toegelaten, maakt de examencommissie met deze student afspraken over de te volgen studieroute. Deze afspraken zullen als regel inhouden dat de student het propedeutisch examen binnen twaalf maanden met goed gevolg dient af te leggen, tenzij de redenen voor het verkrijgen van een bindend negatief studieadvies zulks kennelijk onbillijk maken. Een en ander ter beoordeling van de examencommissie. 5. De bepaling in het eerste lid geldt tevens voor de volgende opleiding(en) waarmee de opleiding waarbij de student of extraneus was ingeschreven, een gemeenschappelijke propedeuse heeft: Bachelor Godsdienstleraar 6. Studenten die ingestroomd zijn in het Keuzejaar moeten aan dezelfde eisen van het Bindend Studie Advies voldoen als studenten die direct zijn ingestroomd in het propedeutisch jaar, waarbij de behaalde 30 algemene ECTS-credits uit het Keuzejaar gelden als ECTS-credits voor het propedeutisch examen.
artikel 7.8
Doorstroom naar de hoofdfase
1. Aan het einde van het eerste studiejaar stelt de examencommissie vast welke studenten kunnen doorstromen van de propedeuse naar de hoofdfase. De volgende categorieën studenten zijn toelaatbaar: a. studenten die het propedeutisch examen hebben behaald; b. studenten die tenminste 50 studiepunten hebben behaald in de propedeuse en niet om andere redenen een negatief bindend studieadvies hebben gekregen. 2. Bij de uitwerking van het vorige lid wordt er rekening mee gehouden dat het de student niet is toegestaan deel te nemen aan een onderwijseenheid uit de hoofdfase die een rechtstreekse voortzetting vormt van een onderwijseenheid uit de propedeuse die hij nog niet heeft behaald. 3. Aan het volgen van onderwijs uit zowel de propedeuse als de hoofdfase kan de student geen rechten ontlenen ten aanzien van de wijze van inroostering. Het is dus mogelijk dat dergelijke onderwijsactiviteiten gelijktijdig gegeven worden.
artikel 7.9
Studieadvies in de hoofdfase
De opleiding geeft geen bindend studieadvies in de hoofdfase.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 39 van 53
Hoofdstuk 8
Examencommissie
artikel 8.1
Instelling, taken en samenstelling examencommissie
1. Elke opleiding heeft een examencommissie. De examencommissie is een onafhankelijk orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die deze regeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. 2. De examencommissie heeft onder meer de volgende taken en bevoegdheden: a. Het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens, als bedoeld in artikel 7.12c WHW; b. Het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen; c. Het verlenen van vrijstellingen voor het afleggen van één of meer tentamens; d. Ingeval van fraude als bedoeld in artikel 1 en 2 van hoofdstuk 6, het ontnemen van het recht deel te nemen aan tentamens of examens voor een periode van ten hoogste een jaar; e. Ingeval van ernstige fraude, als bedoeld hoofdstuk 6 van deze regeling, de academiedirecteur te adviseren de inschrijving van betrokkene te beëindigen; f. De behandeling van klachten en verzoeken; g. Het opstellen van een jaarverslag als bedoeld in artikel 7.12c WHW; h. Getuigschriften uit te reiken aan degene die met goed gevolg het examen van een bacheloropleiding heeft behaald, waaraan door het bestuur van de hogeschool een graad is verleend; i. Het in opdracht van het bestuur van de hogeschool – met inachtneming van de onderwijs- en examenregeling – uitbrengen van een studieadvies als bedoeld in artikel 7.8b WHW; j. Het aanwijzen van examinatoren en het intrekken van die aanwijzing; k. Het – na zorgvuldige afweging - adviseren van de academiedirecteur de inschrijving van een student voor een opleiding te beëindigen dan wel te weigeren, als die student door zijn of haar gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem of haar gevolgde opleiding opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 3. De werkzaamheden van een examencommissie hebben steeds betrekking op zowel de voltijd, deeltijd en/of duale vorm van de opleiding, alsmede op alle daarbij behorende afstudeerrichtingen. 4. Besluiten van de examencommissie zijn gebaseerd op de voor de opleiding geldende regelgeving en beleid, waaronder - in het bijzonder - de onderwijs- en examenregeling. 5. De leden van een examencommissie worden namens het college van bestuur door de academiedirecteur benoemd voor een periode van vier jaar, met de mogelijkheid tot herbenoeming voor eenzelfde periode. 6. De academiedirecteur is verantwoordelijk voor de samenstelling van de examencommissie en draagt er zorg voor dat de leden van de examencommissie beschikken over de benodigde kennis en expertise op het gebied van het opbouw en samenhang onderwijsprogramma, toetskwaliteit, regelgeving en werkveld. 7. Tenminste één lid van de examencommissie is als docent verbonden aan de opleiding. 8. Eén lid van de examencommissie is een extern deskundige. Dit is een persoon – al dan niet in dienst van de stichting - die niet betrokken is bij het onderwijs in de opleiding of groep van opleidingen, maar wel beschikt over deskundigheid op het terrein van de opleiding of groep van opleidingen. 9. De examencommissie werkt functioneel onafhankelijk van het college van bestuur, de academiedirecteur en de academiedirecteur.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 40 van 53
10. De examencommissie heeft tot taak de kwaliteit van de tentamens, examens en toetsen te borgen. Ter uitvoering van die taak laat een examencommissie zich adviseren door een toetscommissie. 11. De uitwerking van het toetsbeleid wordt voor elke opleiding vastgesteld door de academiedirecteur. 12. De examencommissie doet jaarlijks verslag van haar werkzaamheden. 13. De samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn nader uitgewerkt in het Huishoudelijk Reglement Examencommissies Viaa.
artikel 8.2
Indienen van een verzoek bij de examencommissie
1. Een verzoek aan de examencommissie wordt door de student minimaal vijf werkdagen voor de eerstvolgende vergadering ingediend. 2. Het verzoek wordt ingediend via e-mail:
[email protected]. 3. Wanneer een formulier van toepassing is, wordt het verzoek ingediend door middel van een volledig ingevuld formulier. 4. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de benodigde bijlagen en bewijsstukken. 5. Wanneer de aard van de bijlagen of bewijsstukken hierom vraagt, levert de student dit materiaal in fysieke vorm aan bij de ambtelijk secretaris, Mariska Gobius du Sart-Korenberg.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 41 van 53
Hoofdstuk 9
Rechtsbescherming
artikel 9.1
Rechtsbescherming
De verschillende klachten‐ en beroepsregelingen zijn opgenomen in het studentenstatuut, algemeen deel: 1. Instellen van beroep bij het college van beroep voor de examens; 2. Instellen van beroep bij het college van beroep voor het hoger onderwijs; 3. Het indienen van een bezwaar bij het college van bestuur; 4. De interne klachtenprocedure; 5. De externe klachtenprocedure.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 42 van 53
Hoofdstuk 10
Slot- en invoeringsbepalingen
artikel 10.1
Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de academiedirecteur.
artikel 10.2
Bekendmaking van de regeling
De academiedirecteur draagt zorg voor een passende en tijdige bekendmaking van deze regeling, van nadere regels die door de examencommissie zijn opgesteld, alsmede van wijzigingen van deze stukken.
artikel 10.3
Citeertitel, inwerkingtreding
Deze regeling vervangt de eerder voor de opleiding geldende Onderwijs- en examenregeling, en kan worden aangehaald als Onderwijs- en examenregeling Godsdienst-pastoraal werk. De regeling treedt in werking op 1 september 2014.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 43 van 53
Bijlage A
Inhoud en Competentieprofiel opleiding
De bachelor Godsdienst-pastoraal werk (GPW) leidt op tot Hbo-theoloog, met functies zoals kerkelijk werker, pastoraal werker of algemeen levensbeschouwelijk werker. Hij is gespecialiseerd in het begeleiden van mensen in levensbeschouwelijke aspecten van het leven. Hij werkt binnen kerken en instellingen of als vrijgevestigd levensbeschouwelijk werker of consulent. De Hbo-theoloog ondersteunt individu, groep of samenleving in het omgaan met religieuze, levensbeschouwelijke en existentiële vragen en stimuleert bij hen aandacht voor zingevingsvragen als dimensie van het leven. Hij doet dat met kennis van de levensbeschouwelijke traditie die hij vertegenwoordigt en vanuit zijn eigen identiteit. Dat kan zijn in de vorm van pastorale zorg, missionaire activiteiten, diaconaat of educatie en ook door middel van vieringen en rituelen. Vanwege zijn inspiratie en het levensbeschouwelijke karakter van zijn werk is hij een professional met diepgang. Dit betekent dat de GPW-er als Hbo-theoloog… bij de doelen die hij nastreeft (persoonlijke en sociale verandering, toerusting en bevrijding) zich richt op een specifieke invulling van betekenisvol leven van mensen, namelijk zoals deze is gedefinieerd binnen de religieuze, levensbeschouwelijke of kerkelijke tradities waarbinnen of van waaruit wordt gewerkt daarbij gebruik maakt van kennis uit de theologie en de sociale wetenschappen, maar ook uit bronnen van spiritualiteit daar intervenieert waar existentiële, levensbeschouwelijke of religieuze vragen aan de orde zijn daarbij waarden en normen, goed en kwaad beoordeelt vanuit een religieus perspectief. Het werk van GPW-er bevordert persoonlijke en sociale verandering, in het bijzonder de groei in (gemeenschappelijke) spiritualiteit en oriëntatie op waarden, en draagt aldus bij aan: verbetering van menselijke relaties, rust mensen toe en werkt mee aan hun bevrijding, genezing en hun heil. zodat zij zelf en hun medemensen komen tot een betekenisvol leven zoals deze bedoeld is in de godsdienstige zin van het woord en zoals dat goed is voor hun plaats in de multireligieuze en pluriforme samenleving waarvan zij deel uitmaken. De sociaal-agogische professie maakt gebruik van kennis uit theologie en sociale wetenschappen en uit bronnen van spiritualiteit. Ze intervenieert op het punt waar existentiële, levensbeschouwelijke of religieuze vragen van mens en wereld aan de orde zijn. Waarden en normen, recht en onrecht worden geplaatst in het transcendente perspectief van waaruit de religieus-agogisch professional werkt.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 44 van 53
De leerlijnen: Het lesprogramma is opgedeeld in een aantal leerlijnen. Een leerlijn heeft betrekking op een bepaalde beroepsvaardigheid en kent een duidelijke ordening van doelstellingen. Theologische vorming. GPW-ers maken gebruik van wat in de theologie geschreven en uitgewerkt is. Beroepskennis die zij nodig hebben bestaat uit geïntegreerde kennis rond bepaalde thema’s of vakken. Deze thema’s kunnen vanuit meerdere disciplines binnen de theologie bekeken worden. Bijdragen kunnen geleverd worden door bestudering van Bijbelgedeelten of - boeken uit Oude en Nieuwe Testament, vanuit de geloofsleer. De geïntegreerde benadering draagt bij aan diepgang van de studie. Oriëntatie op kerk en samenleving, ook wel de leerlijn Sociale Wetenschappen genoemd. Ontwikkelingen binnen kerk, onderwijs en samenleving beïnvloeden elkaar en staan niet geïsoleerd. Van belang is dat de GPW-er inzicht krijgt in de verbanden en samenhangen. Hij moet weten wat zich concreet voordoet, maar ook kunnen herleiden naar meer algemene tendensen en godsdienstige, culturele en filosofische achtergronden. Oriëntatie op de praktijk. Deze leerlijn geeft een directe voorbereiding op het werk in de praktijk, uitgesplitst naar de diverse taken. De samenhang in de bespreking van deze taakgebieden wordt geboden in de modules praktische theologie. De Hbo-theoloog kan gekarakteriseerd worden als praktisch theoloog. Daarnaast is het goed om te beseffen dat op alle taakgebieden wordt gewerkt tegen de achtergrond van de stand van zaken en de gewenste ontwikkelingen van de gehele gemeente. Beroepsvorming. Als GPW-er kom je met veel verschillende mensen en situaties in aanraking. Je moet kunnen omgaan met jongeren, volwassenen en ouderen, met mensen met plannen en mensen met problemen. Je moet kunnen vergaderen en vergaderingen voorzitten, maar ook anderen begeleiden bij vergaderen en voorzitten. Een pastoraal gesprek voeren, maar ook een evangelisatiegesprek. Omgaan met een catechisatiegroep, maar ook een persoonlijk gesprek kunnen voeren met een catechisant. Je gaat soms voor in een viering of bent betrokken bij de voorbereiding van vieringen en rituelen. Dit vraagt veel inzicht en vaardigheid om met anderen om te gaan, maar ook om met jezelf om te gaan. In de leerlijn beroepsvorming wordt aandacht besteed aan de gaven en beperkingen die je als mens hebt in al dit soort situaties. Hoe kun je je persoonlijke capaciteiten zo goed mogelijk benutten, hoe kun je je eigen beperkingen verminderen of zo goed mogelijk in beeld krijgen dat ze niet verstorend werken. Hoe kun je op langere termijn je eigen welzijn zo optimaal mogelijk houden, hoe neem je beslissingen, hoe presenteer je jezelf, hoe stel je grenzen, hoe ga je om met vreugde, verdriet, intimiteit, lichamelijkheid. Hoe speelt je eigen levens- en geloofsgeschiedenis daar een rol in en hoe blijf je een levend gelovige en betrokken naaste? De studiejaren hebben de volgende typering: 1e jaar: propedeuse: introductie en oriëntatie op de theorie en de praktijk. Je krijgt een aantal colleges, die je een eerste kennismaking met de (praktische) theologie en de verschillende menswetenschappen geven. Daarnaast ontvang je een eerste oriëntatie op een aantal taakvelden van de beroepspraktijk (educatie, pastoraat en missionaire activiteiten). Bij deze introductie horen ook korte stages op die verschillende gebieden. Ook op het gebied van beroepsvorming ga je aan de slag met de eerste modules op het gebied van leren, groepswerk, communicatieve vaardigheden en reflectie. 2e + 3e jaar: Centraal staan verdieping en uitbreiding van de basisvaardigheden en –kennis steeds in relatie met het toekomstige beroep. Het betreft Oude en Nieuwe Testament, wereldgodsdiensten, didactiek en kerkgeschiedenis voor de reformatie. Daarnaast ga je stagelopen. Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 45 van 53
4e jaar: In het 4e jaar volg je een interne of externe minor en loop je je laatste stages. Daarna doe je een afstudeerproject, waarin de oplossing van een praktijkprobleem met behulp van onderzoek en theoretische inzichten centraal staat. De opleiding eindigt met de presentatie van een Persoonlijk Profiel: wie ben jij als beginnend leraar godsdienst?
Het beroepsbeeld De belangrijkste zaken die je als GPW-er moet weten en kunnen zijn samengebracht in een overzicht met de naam Beroepsbeeld. Een exemplaar van het Beroepsbeeld GPW-er tref je aan als bijlage in de studiegids. Elk studieonderdeel aan de opleiding staat in nauw verband met dat Beroepsbeeld. Met andere woorden: alles wat je doet en leert heeft direct of indirect een relatie met de beroepspraktijk. In het beroepsbeeld wordt aangegeven wat het inhoudt als de GPW-er op hbo-niveau zijn werkzaamheden moet kunnen verrichten. Hierbij komen aspecten ter sprake als: bewuste betrokkenheid op kerk en samenleving, beleidsmatig kunnen werken, beschikken over hogere cognitieve vaardigheden, inzicht in communicatieprocessen en het vermogen om te kunnen samenwerken. De GPW-er verricht zijn werkzaamheden in de regel in de context van kerken die in de gereformeerde traditie staan. De aard van zijn werkzaamheden brengt met zich mee dat hij zich een gedegen kennis van de Bijbel en de gereformeerde leer eigen gemaakt moet hebben. Centraal in het beroepsbeeld is een korte beschrijving van het vakgebied van de Praktische theologie en de beschrijving van de belangrijkste beroeps specifieke situaties waarmee de werker in aanraking komt. Competenties aan het eind van de opleiding De vereiste beroepskennis, - vaardigheden en -attitude zijn omschreven in de beroepscompetenties, welke zijn ontleend aan het landelijk vastgestelde opleidingsprofiel en de landelijk vastgelegde kennisbasis. De opleiding heeft zich ook verbonden aan de landelijk vastgestelde domeincompetenties, vastgelegd in het document ‘Een professional met diepgang’. In dit document staat beschreven wat iedere afgestudeerde GPW-er als centrale bekwaamheden beheerst. De diverse competenties zijn verdeeld over de drie taakgebieden, die gehanteerd worden voor de beroepen in het sociaal-agogische domein. Ten behoeve van onze eigen GPW en GL-opleidingen hebben wij de landelijke competenties verder uitgewerkt. Voor onze opleidingen hanteren we dan ook de volgende kerncompetenties. Een student die afstudeert beheerst deze competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. voor de gedetailleerde uitwerking zie bijlage B
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
pagina 46 van 53
Bijlage B
Eindkwalificaties van de opleiding
Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met kritische instelling kunnen werken en beschikt de student over de volgende eindkwalificaties op hbo-niveau: KERNCOMPETENTIES BACHELOR GPW Taakgebied 1: De competenties behorende bij het religieus-agogisch handelen Competentie 1.1 De hermeneutische competentie
Handelingsaspecten
De hermeneutische competentie betreft het vermogen om - geraakt door het evangelie van Jezus Christus en onder leiding van zijn Heilige Geest betekenisvolle verbindingen te leggen tussen: De bijbel als Gods' zelfopenbaring De kerkelijke traditie De maatschappelijke en culturele werkelijkheid De eigen persoon De gemeenschap en, of de naaste
a.
Dit leggen van betekenisvolle verbindingen is een dialogisch proces, waarin de werkwoorden "onderzoeken" en "vertolken" in onderlinge samenhang centraal staan. Het op verantwoorde wijze in gesprek zijn met en onderzoeken van de relevante bronnen (de hierboven genoemde vijf elementen), gericht op het vertolken van wat wij verstaan van wat God te zeggen heeft voor de persoonlijke, maatschappelijke, culturele en, of kerkelijke werkelijkheid.
1.2. Pastorale, diaconale competentie Het vermogen om mensen, individueel en groepsgewijs, op hermeneutisch en contextueel verantwoorde manier, vanuit het evangelie van Christus en de actuele situatie van de ander te ondersteunen in het omgaan met geloof en levensvragen.
b.
c.
d.
e.
f.
a. b. c. d. e.
f.
g.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
Systematische zelfreflectie over en bewustwording van eigen karakter, socialisatie, vooronderstellingen en context, van waaruit thema's, mensen, gemeente en organisatie worden benaderd en worden geïnterpreteerd. Het kritisch bevragen van de eigen vooronderstellingen en interpretaties en het zo nodig herzien ervan op basis dit zelfonderzoek. Het systematisch onderzoeken van de modellen van de werkelijkheid en referentiekaders van anderen, de organisatie of gemeente, waar de werker deel van uitmaakt. Het op verantwoorde wijze kunnen toepassen van Bijbelse bronnen en relevante sociaalwetenschappelijke modellen, rekening houdend met de historische context en de (kerkelijke) tradities. Het op heldere wijze kunnen duiden van de actuele situatie met behulp van de relevante sociaalwetenschappelijke modellen en met behulp van de bijbel. Het kunnen onderbouwen en legitimeren van gewenste veranderingen op basis van onderzoek, toepassing en duiding van de relevante bronnen. Het kunnen voeren van een pastoraal gesprek. Initieert pastorale zorg vanuit het zicht op wat nodig is. Heeft inzicht in en hanteert verschillende methoden van pastoraat. Het herkennen en benoemen van de pastorale en ethische, vragen van de ander. Herkent en hanteert grenzen van eigen bevoegdheid en handelen, en kan op basis van eigen analyse eventueel passend verwijzen naar derden. Heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen en heeft oog voor de pastoranten in hun context. Gaat integer en ethisch verantwoord om met de pastoranten en hun situatie, is nabij en leeft mee, maar houdt gepaste
pagina 47 van 53
Competentie
Handelingsaspecten professionele afstand. h. Refereert aan de Bijbelse bronnen en traditie, appelleert aan het zelf oplossend vermogen van de pastoranten en maakt hen bewust van hun situatie. i. Maakt in samenspraak met pastoranten gebruik van christelijke rituelen, symbolen en liturgisch/religieuze handelingen. j. Vrijmoedigheid m.b.t. de functies van het pastoraat: helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen. k. Het kunnen aangaan en onderhouden van diaconale contacten met mensen in maatschappelijke-, sociale-, fysieke-, psychische- en/of financiële/materiële problemen. l. Het kunnen maken en interpreteren van een sociale kaart. m. Implementeren van pastorale en diaconale activiteiten en beleid. n. Theologisch kunnen onderbouwen van pastoraal en diaconaal beleid. o. Toerusten van mensen met betrekking tot hun pastorale en diaconale activiteiten en houding. p. Ondersteunen van diaconieën en kerkenraden met betrekking tot hun beleid. q. Op betekenisvolle wijze verbanden kunnen leggen met missionaire activiteiten. r. Het kunnen overdragen van pastoraat en diaco naat in leercontexten (catechese, groepen).
1.3 Liturgische competentie Het vermogen om religieuze vieringen en rituelen van verschillende aard en doelstelling gestalte te geven en daarin (mede) voor te gaan.
a. b. c. d. e. f. g.
Geeft de liturgie op een passende wijze vorm, aansluitend bij een gegeven context. Overlegt en werkt samen met andere participanten in de vieringen. Put op verantwoorde wijze uit de liturgische traditie. Maakt en houdt een overdenking in voorkomende gevallen. Formuleert passende gebeden. Handelt ritueel gepast en expressief en gaat op een authentieke wijze voor. Verricht liturgische handelingen in het bewustzijn van hun betekenis.
1.4 Missionaire competentie a. Het vermogen om christelijke geloofsinhouden met anderen te communiceren en uit te dragen en op een open en uitnodigende wijze aanwezig te zijn in de samenleving, ook in een cross culturele context. En het vermogen om deze houding te stimuleren en te bevorderen bij anderen.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
b.
Is betrokken op en aanwezig in de samenleving en heeft een brede en actuele kennis van maatschappelijke en (multi)culturele ontwikkelingen in plaatselijke en wereldwijde context. Reflecteert vanuit de christelijke traditie op ontwikkelingen in cultuur en samenleving.
pagina 48 van 53
Competentie
Handelingsaspecten c. Organiseert activiteiten voor diverse doelgroepen, die diverse opvattingen en de religieuze traditie met elkaar in contact en gesprek brengen. Te denken valt aan vieringen, gespreksgroepen, cursussen ed. d. Vertolkt op respectvolle wijze de christelijke traditie in gesprek met anderen. e. Legt contacten met mensen van buiten de eigen kerk of gemeenschap. f. Levert een bijdrage aan beleidsvorming op het gebied van missionair-gemeentezijn g. Rust mensen toe tot een missionaire houding. h. Weet op betekenisvolle wijze verbanden te leggen met diaconale activiteiten.
1.5 Educatieve competentie Het betreft het vermogen tot het organiseren van leer- en vormingsprocessen, gericht op geloofsoverdracht, leidend tot initiatie en socialisatie in de geloofsgemeenschap met Christus en Zijn gemeente.
Selecteren: Het selecteren van de inhoud. Daarbij worden de doelen en de inhouden gekozen en geformuleerd in een hoeveelheid en op een niveau die aansluit op een gedefinieerde beginsituatie. Opbouwen: Het maken van een didactische opbouw. Daarbij wordt de structuur, de activiteiten, de werkvormen en de middelen gekozen en beschreven. Adapteren: Het afstemmen van zowel inhoud als proces van overdracht aan de specifieke kenmerken van de doelgroep en/of deel daarvan, daarbij open staan voor reacties en feedback van de doelgroep. Speelt in op groepsdynamische processen Belangrijk doel daarbij is het leggen van de verbinding tussen Gods verhaal met het levensverhaal van de catechisant. Evalueren: Het kiezen en beschrijven van de afsluitingsprocedures in termen van zowel product als proces. Rust vrijwilligers en/of professionals toe om zelfstandig taken uit te voeren in gemeente, organisatie of instelling
1.6 Agogische competentie a. Onder de agogische competentie verstaan we dat de werker in staat is tot een bewuste, doelgerichte, procesmatige en methodische wijze van werken, waarbij samenwerking met en afstemming op de doelgroep van essentieel belang is. In het agogisch vermogen gaat het om het inzetten van de professionele, agogische verantwoordelijkheid, ingekaderd in het grotere verband dat God middels Zijn Geest werkzaam wil zijn in de gemeente.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
b. c.
d.
Analyseert bestaande situaties en maakt op basis van de analyse een samenhangend ontwerp/plan ter verbetering. Voert op gestructureerde wijze de voorgenomen plannen/activiteiten uit. Stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering en toetst het eigen handelen aan vooraf gestelde eisen. Draagt constructief bij aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden.
pagina 49 van 53
Competentie Daarbij is de werker zich bewust van het feit dat hij zijn deskundigheid als instrument en als intermediair in mag zetten in de weg die God met de gemeente gaat.
Handelingsaspecten e. Appelleert aan het zelf oplossend vermogen van de pastoranten en maakt mensen bewust van hun situatie. f. Verantwoordt en motiveert de wijze van samenwerking met collega’s en andere organisaties en instellingen. g. Stimuleert de identiteit van instelling, gemeente, of organisatie onder de verantwoordelijkheid waarvan hij/zij werkzaam is. h. Legt relaties met relevante organisaties, instellingen en individuen, bouwt deze uit, onderhoudt deze en behartigt daarbij de belangen van de te vertegenwoordigende organisatie of gemeenschap.
1.7 Communicatief en empatisch vermogen
a.
Het vermogen om adequaat te communiceren met individuen, groepen en organisatie, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal en non-verbaal.
b.
c. d.
e. f. g.
De ander verstaan binnen de context van diens eigen model van de werkelijkheid. Brengt eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden en legitimeert deze vanuit diverse inzichten, daarbij respect tonend voor de ander. Open staan voor de wijze waarop God spreekt in en door de levensverhalen van mensen. Maakt gebruik van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen. Verstaat en interpreteert signalen van individuen en groepen en vraagt waar nodig om verduidelijking. Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw. Kiest de juiste communicatie passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatieen communicatietechnologie.
Taakgebied 2: Het werken binnen of vanuit de organisatie 2.1 Organisatorisch competent Het vermogen om zorg te dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit een (kerkelijke) organisatie of instelling.
a.
b.
c.
d.
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
Voert met zorg taken uit in en vanuit een organisatie en is daarbij proactief en ondernemend. Levert een bijdrage aan de beheersmatige aspecten van de organisatie, met aandacht en zorg voor personeel, financiën en voorzieningen. Gedraagt zich als lid van een (kerkelijke) organisatie, is loyaal, maakt zich missie, beleid etc. eigen en levert een bijdrage aan de uitvoering daarvan. Draagt constructief bij aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden.
pagina 50 van 53
Competentie
Handelingsaspecten e. Stimuleert de identiteit van de instelling, onder de verantwoordelijkheid waarvan hij werkzaam is. f. Levert een actieve bijdrage aan (vernieuwings)projecten g. Werkt en rapporteert volgens het kwaliteitsborgingssysteem van de organisatie.
2.2. Competent in samenwerken Op basis van kwaliteitszorg en onderzoek m.b.t. veranderingen in kerk, cultuur en samenleving het eigen beroep verder ontwikkelen.
a. b.
c. d.
2.3 Leidinggevende competentie Het vermogen om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen en organisaties van de eigen geloofsgemeenschap te leiden en te begeleiden gericht op het bereiken van gestelde doelen.
Kan in een team werken. Het onderhouden van professionele relaties met andere relevante disciplines, doelgroepen en organisaties. In deze samenwerking kan de beroepsbeoefenaar zichzelf positioneren, profileren, adviseren en legitimeren. Het resultaat van deze contacten kunnen toepassen in de eigen werksituatie Organiseert relevante activiteiten en bijeenkomsten t.b.v. het eigen netwerk. Brengt mensen, doelgroepen en organisaties met elkaar in contact a)
b)
c)
d)
e)
f) g)
h) i)
Taakgebied 3: Het werken aan eigen professionaliteit en die van de beroepsgroep
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
Kan doelen en leiderschap legitimeren en motiveren vanuit een gemeenschappelijke, christelijke missie. Weet en ervaart de eigen stijl en wijze van eigen leiderschap als onderdeel van Gods werken aan kerk en wereld. Draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant en integer leiding aan geestelijke processen bij individuen en groepen. Is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider altijd heeft en handelt hier ook naar. Gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden; durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert. Ontwikkelt, implementeert en evalueert visie en beleid. Geeft leiding aan overlegsituaties en besluitvorming- en veranderingsprocessen en speelt daarbij in op groepsdynamische processen. Enthousiasmeert en mobiliseert. Delegeert effectief taken met daarbij behorende verantwoordelijkheden.
Deze competentie wordt onderscheiden in de volgende deelaspecten, die aansluit bij de Dublin-descriptoren: Legitimering van visie en missie Innovatief vermogen
pagina 51 van 53
Competentie
3.1 Legitimering van missie, visie De beroepsbeoefenaar kan op heldere wijze zijn eigen visie en missie en overtuigingen onder woorden brengen.
Handelingsaspecten Reflectief vermogen a. Het kunnen beargumenteren en onderbouwen van eigen beroepsmatig handelen op basis van persoonlijke overtuigingen en criteria en op basis van verworven (vakwetenschappelijke) inzichten. b. Eigen identiteit en missie (roeping) onder woorden kunnen brengen, zoals dat verbonden is met eigen overtuigingen en capaciteiten. c. Het kunnen verbinden van de eigen identiteit en missie met die van de organisatie. d. Op relevante wijze gebruik kunnen maken van argumentatie uit disciplines als theologie, filosofie, sociale wetenschap en ethiek.
3.2 Innovatief vermogen Het vermogen om in onvoorziene situaties vanuit vertrouwen op de eigen deskundigheid en creativiteit te durven werken, gebruik makend van persoonlijke unieke gaven
3.3. Reflectief vermogen Het vermogen tot reflecteren op het eigen beroepsmatig en geestelijk functioneren. Reflectie kent een tweetal integratieniveaus:
Onderwijs- en Examenregeling Viaa , Bachelor GPW 2014-2015
Opmerken: Het opmerken van veranderingen en onvoorziene omstandigheden, zowel in de praktijk als in relevante (vak)literatuur. Analyseren: Het kunnen taxeren wat die veranderingen inhouden m.b.t. geplande activiteiten en doelen. Het zelfstandig kunnen opzetten en uitvoeren van eigen onderzoek. Het kunnen lezen, samenvatten en toepassen van interdisciplinaire inzichten in de eigen beroepspraktijk Aanpassen: Het zo nodig - en in overleg - creatief aanpassen van doelen, wegen en middelen, oude patronen loslatend, zo nodig met gebruik making van eigen of bestand relevant (vakwetenschappelijk) onderzoek. Evaluatie: Continue evaluatie van product en proces waarin de stroom van directe en indirecte feedback vertaald wordt naar eventuele bijstelling. a. De beroepsbeoefenaar kan eigen kernkwaliteiten benoemen en beschrijven, annex valkuilen en allergieën. b. Kan duidelijke leerdoelen en uitdagingen voor het eigen beroepsmatig functioneren. c. Kan het eigen verhaal vertellen met betrekking tot zijn leersocialisatie en spirituele ontwikkeling in contextuele zin. d. Kan reflecteren op eigen handelen, voelen en denken. e. Kan reflecteren op de (eigen) beroepspraktijk vanuit culturele, professionele en vakwetenschappelijke context.
pagina 52 van 53
Bijlage C
Toetsprogramma propedeuse 2014-2015
Zie pagina 54
Bijlage D
Toetsprogramma hoofdfase 2014-2015
Zie pagina 55, 56, 57
Bijlage E
Toetsprogramma gemeenschappelijke afstudeerrichting 2014-2015
Niet van toepassing
Bijlage F
Toetsprogramma Associate degreeprogramma 2014-2015
Niet van toepassing
Bijlage G
Toetsprogramma 3-jarig vwo-traject van 240 ECTS 2014-2015
Niet van toepassing
Bijlage H
Toetsprogramma 3-jarig vwo-traject van 180 ECTS 2014-2015
Niet van toepassing
Bijlage I
Toetsprogramma speciale trajecten 2014-2015
Niet van toepassing
Bijlage J
Onderwijseenheden die niet verjaren
Niet van toepassing
Format Onderwijs- en Examenregeling Bachelor, Viaa, 2014-2015
pagina 53 van 53
BIJLAGE C
PROPEDEUSE Godsdienst Pastoraal Werk Voltijd en Godsdienst Pastoraal Werk/Godsdienstleraar Deeltijd 2014-2015
periode modulecode 1 K11PT
modulenaam
ects V ects D
Inleiding Praktische Theologie (PT1)
docent
12
12 Meerveld
4
4 Meerveld
cu V
cu D toetsvorm
81
51 CTV
16
8C
K11PTOP-1M
Inleiding Praktische Theologie OP en stage
K11PTOP-1B
Inleiding Prakt. Theologie OP (2 ects)
Meerveld
K11PTOP-2B
Inleiding Prakt. Theologie OP Stage (2 ects)
Meerveld
PT1 kennismaking werkveld
Muurling
4
4
PT1 kennismaking mentoraat
Jorritsma
1
1
PT1 kennismaking handelingsvelden: pastoraat, gemeenteopbouw, diaconaat, vieren, missiologie, leren
vd Horst, Wijma of de Jonge, Bos of Meerveld
2
2
V
PT1 TV God leren kennen
3
3 Malda
20
10 T
K11PTBK-1M
PT1 BK Bijbelkennis 1
2
2 Brink
10
10 T
K11PTSW
PT1 SW Inleiding Ethiek
1,5
1,5 Malda
12
6T
K11PTBV
PT1 BV Leren en geloven en intro BV
1,5
1,5 vd Horst
16
10 V
Leren 1 (LE1)
13
13 Meerveld
82
46 CTV
18
10 C
4
K12LEOP-M
Leren 1 OP Catechese/VO en stage
K12LEOP-1B
LE 1 OP Catechese (2 ects)
Meerveld
K12LEOP-2B
LE 1 OP Stage Catechese (1 ects)
Meerveld
K12LEOP-3B
LE 1 OP Stage Voortgezet Onderwijs (1 ects)
Bos
4
4V
K12LETV
LE 1 TV Christologie
3
3 Leene
20
10 T
K12LEBK-1M
LE 1 BK Bijbelkennis 2
2
2 Brink
8
4 Meerveld/Bos
ja (3 vd 4 C)
8T
V
K12LESW
LE 1 SW Trends, Postmoderniteit
2
Haarsma 1, 2 Geertsema 1
12
12 V
K12LEBV
LE 1 BV Groepsdynamica
2
2 vd Horst
20
12 V
13
13 vd Horst
94
60 CTV
3 K13PA
Pastoraat 1 (PA1)
K13PAOP-M
Pastoraat 1 OP Narratief, contextueel en stage
K13PAOP-1B
PA1 OP Inleiding Narratief (1,5 ects)
vd Horst
16
8C
idem
PA1 OP Inleiding Contextueel (1,5 ects)
Jorritsma
16
8C
idem
PA1 OP Stage Pastoraat (2 ects)
vd Horst
K13PATV
PA1 TV De mens, Theologische Antropologie
2
2 Malda
12
8V
K13PABK
PA1 BK Bijbelkennis 3
1
1 Brink
8
8T
K13PASW
PA1 SW Kaart van Kerkelijk Nederland
2
2 vd Bos
20
12 T
K13PABV
PA1 BV Communicatie
2
2 Jager
16
10 V
K13PAKD
PA1 KD Kritisch denken
4 K14MG
Missionaire Gemeenteopbouw 1 (MG1)
5
ja (3 vd 4 C)
V
1
1 Haarsma
6
6 V/T
12 de Jonge
92
56 CTV
k14MGOP-M
Missionaire Gemeenteopbouw 1 OP en stage
K14MGOP-1B
MG1 OP Missiologie (2 ects)
de Jonge
16
8C
idem
MG1 OP Gemeenteopbouw (2 ects)
Wijma
20
10 C
K14MGOP-2B
MG1 OP Stage (2 ects)
de Jonge
K14MGTV-M
MG1 TV Pneumatologie/Ecclesiologie
K14MGTV-1B
MG1 TV Pneumatologie (1 ects)
vd Bos
10
6T
K14MGTV-1B
MG1 TV Ecclesiologie (1 ects)
de Jonge
10
6T
K14MGBK
MG1 BK Bijbelkennis 4
1
1 Brink
8
8T
K14MGSW-M
MG1 SW Wereldgodsdiensten/Plurale Samenleving
2
2 de With
K14MGSW-1B
MG1 SW Wereldgodsdiensten (1 ects)
Gastdocent ETF: Boersema
6
6 T
K14MGSW-2B
MG1 SW Plurale Samenleving/Culturele Antropologie (1 ects)
de With
10
6T
K14MGBV
MG1 BV Interculturele Communicatie
1
1 de With
12
6V
1 K100INT
Introductie
1
1 Homminga
16
8A
4 K100KLO
Kloosterdagen (voltijd en deeltijd apart)
1
Jorritsma, van 1 Steinvoorn
24
24 A
2
V
2 vd Bos, de Jonge
Casus (2 casussen periode 1/2, periode 3/4)
4
48
24 PP
1234 K100MEN
Mentoraat 1
1
1 Jorritsma e.a.
4
4V
Studievaardigheden (voltijd en deeltijd apart)
0
0 Bos, Noppers
10
8-
Vrije Studiepunten
3
3 Leene
0
0V
Totaal C = Competentietoets; V = Verslag/Essay; T = Tentamen; P = Presentatie; A = Aanwezigheid
60
GHK13PAKD
ja (3 vd 4 C)
1234 K100CAS
1 GEEN
GHK13PATV
6 de Jonge, Wijma
Jager, Muurling, 4 Aalbers, Willering
1234 K101VSP
GHK12LESW
5 vd Horst, Jorritsma
12 6
BSA module ja (3 vd 4 C)
K11PTTV
2 K12LE
ephorus
60
cu per jaar
539
301
cu per week
19,3
10,8
GHK14MGBV
ja
GHK101VSP
BIJLAGE D per
modulecode 1 K33LE2
Godsdienst Pastoraal Werk Voltijd en Deeltijd jaar 2 2014 - 2015
modulenaam Leren 2 (LE2)
ects V ects D
docent
10
10 Meerveld
4
4 Meerveld
cu V
cu D
ephorus
voorw
68
44 CTV
20
14 C
LE1 OP
V
LE1 OP
LE1 OP
K33LE2OP-M
Leren 2 OP en stage
K33LE2OP-1B
Leren 2 OP (2 ects)
Meerveld 7, de Jonge 3
K33LE2OP-2B
Leren 2 Stage (2 ects)
Meerveld
K33LE2TV
Leren 2 TV Kerkgeschiedenis
2
2 vd Bos
16
10 T
K33LE2SW
Leren 2 SW Ontwikkelingspsychologie/Levensloop
2
2 vd Horst
12
10 V
K33LE2BV
Leren 2 BV Coachingsvaardigheden
2
2 vd Horst
20
10 V
10
10 de Jonge
70
44 CTV
6
6 de Jonge 36
16 C
MG1OP
V
MG1OP
2 K32MG2
Missionaire Gemeenteopbouw 2 (MG2)
LE1 OP
GHK33LE2SW
MG1OP
K32MG2OP-M
MG2 OP en stage
K32MG2OP-1B
MG2 OP (4 ects)
de Jonge 16/8, Wijma 20/8
K32MG2OP-2B
MG2 Stage (2 ects)
de Jonge
K32MG2TV
MG2 TV Apologetiek en Eschatologie
2
2 Leene
16
10 T
K32MG2SW
MG2 SW Godsdienstpsychologie
1
1 vdHorst
10
10 T
K32MG2BV
MG2 BV Presentatie en Communicatie
1
1 vd Horst
8
8V
78
48 CTV
36
16 C
MG2OP
V
MG2OP
3 K33MG3
Missionaire Gemeenteopbouw 3 (MG3)
10
10 Wijma
6
6 Wijma
MG1OP
K33MG3OP-M
MG3 OP en stage
K33MG3OP-1B
MG3 OP (4 ects)
de Jonge 16/8, Wijma 20/8
K33MG3OP-2B
MG3 Stage (2 ects)
Wijma
K33MG3TV
MG3 TV Hermeneutiek 1
K33MG3SW
MG3 SW Cultuurfilosofie/Macht en conflict
K33MG3BV1
MG3 BV Projectmanagement
0,5
0,5 Muurling
K33MG3BV2
MG3 BV Mediation
0,5
0,5 Muurling
8
8V
Vieren (VIE)
10
10 vd Horst
56
40 CTV
4
4 vd Horst 14
10 C
4 K24VIE
2 1
MG2OP MG2OP
2 Malda
16
10 T
1 Geertsema/Haarsma(1)
14
10 T
4
4V
K24VIEOP-M
Vieren OP en stage
K24VIEOP-1B
VIE OP Liturgie/Meditatie (2 ects)
Mijnders
K24VIEOP-2B
VIE OP Stage Viering (2 ects)
Brink
K24VIETV1
VIE TV Exegese 1
3
3 Brink
14
14 V
GHK24VIETV1
K24VIESW
VIE SW Werken met rituelen
2
2 Knol (colleges, V), Brink (T)
14
10 TV
GHK24VIESW
K24VIEBV
VIE BV Bibliodrama
1
1 vd Molen
14
6V
2 K2000AGO
Agogiek
2
2 Jager
14
12 V
GHK2000AGO
1 K2000MPA
Metaprofielananlyse
2
2 Jager
16
10 V
GHK2000MPA
1 K2000OM1
Onderzoeksmethodologie kwalitatief
2
2 Geertsema
12
12 V
GHK2000OM1
2 Slendebroek
12
12 O
32
16 V
4
4V
6
6V
2 en 3 K2000OM2
V
Onderzoeksmethodologie kwantitatief
2
1234 K2000MWB
Methodische Werk Begeleiding
1
1 Muurling, Jager
1234 K2000MEN
Mentoraat
1
1 Jorritsma e.a.
1234 G…
Studium Generale 3 keuzemodules (alleen voltijd)
6
0 Diverse
Ondernemerschap
2
2 Wijma
Vrije studiepunten 6 ects (alleen deeltijd)
0
6 Leene
Themaweek intercultureel
2
2 Wijma, de Jonge
4 K2000OND 1234 K2000VR6 3 of 4 K2000THW
Totaal
60
C = Competentietoets; V = Verslag/Essay; T = Tentamen; P = Presentatie; A = Aanwezigheid
60
V hele week
week
contacturen per jaar:
256
164
contacturen per week:
9,14
5,86
A
Mentoraat 1
GHK2000VR6
Godsdienst Pastoraal Werk Voltijd en Deeltijd jaar 3 2014-2015
periode
modulecode
1 K33LE2
10
docent
10 Meerveld
cu V
cuV cu Dvorige toetsvorm keer
20
10 C
LE1 OP
V
LE1 OP
Leren 2 OP (2 ects)
K33LE2OP-2B
Leren 2 Stage (2 ects)
K33LE2TV
Leren 2 TV Kerkgeschiedenis
2
2 vd Bos
16
10 T
K33LE2SW
Leren 2 SW Ontwikkelingspsychologie/Levensloop
2
2 vd Horst
12
10 V
K33LE2BV
Leren 2 BV Coachingsvaardigheden
2
2 vd Horst
20
10 V
10
10 de Jonge
70
44 CTV
6
6 de Jonge
Missionaire Gemeenteopbouw 2 (MG2)
4 Meerveld Meerveld 7, de Jonge 3
voorw
40 CTV
K33LE2OP-1B
4
ephorus
68
Leren 2 OP en stage
LE1 OP LE1 OP
Meerveld
GHK33LE2SW
MG10P
K32MG2OP-M
MG2 OP en stage
K32MG2OP-1B
MG2 OP (4 ects)
de Jonge 16/8, Wijma 20/8 36
K32MG2OP-2B
MG2 Stage (2 ects)
de Jonge
K32MG2TV
MG2 TV Apologetiek en Eschatologie
2
2 Leene
16
10 T
K32MG2SW
MG2 SW Godsdienstpsychologie
1
1 vdHorst
10
10 T
K32MG2BV
MG2 BV Presentatie en Communicatie
1
1 vd Horst
8
8 V
78
48 CTV
36
16 C
MG2OP
V
MG2OP
3 K33MG3
Missionaire Gemeenteopbouw 3 (MG3)
10
10 Wijma
6
6 Wijma
MG10P 16 C
MG10P
V
MG10P
K33MG3OP-M
MG3 OP en stage
K33MG3OP-1B
MG3 OP (4 ects)
de Jonge 16/8, Wijma 20/8
K33MG3OP-2B
MG3 Stage (2 ects)
Wijma
K33MG3TV
MG3 TV Hermeneutiek 1
K33MG3SW
MG3 SW Cultuurfilosofie/macht en conflict
K33MG3BV1
MG3 BV Projectmanagement
0,5
0,5 Muurling
K33MG3BV2
MG3 BV Mediation
0,5
0,5 Muurling
8
8 V
Uitleiding Praktische Theologie (PT2)
10
10 Meerveld
66
44 CV
4
4 Meerveld 16
10 C
4 K34PT2
2 1
MG2OP
2 Malda
16
10 T
1
14
10 T
4
4 V
Geertsema/Haarsma(1)
MG2OP
PT1OP
K34PT2OP-M
Praktische Theologie 2 OP en stage
K34PT2OP-1B
PT2 OP (2 ects)
Meerveld
K34PT2OP-2B
PT2 Stage (2 ects)
Meerveld
K34PT2TV
PT2 TV Hermeneutiek 2
2
2 Malda
16
10 V
GHK34PT2TV
Hermeneutiek 1
K34PT2TV2
PT2 TV Exegese 2
2
2 Brink
14
14 V
GHK34PT2TV2
Exegese 1
K34PT2BV-1M
PT2 BV Pastoraat bijzonder
2
2 Horst/Jorritsma
20
10 V
1234 K3000ST
Stage (grote stage) 1B gemeenteopbouw en 2B stage naar14 keuze 14 Muurling
K2000THW
Themaweek intercultureel
2
2 Wijma, de Jonge
KDG302VS
Vrije ruimte 3 integratiedagen
1
1 Homminga
Supervisie (gekoppeld aan stage K3000ST)
3
3 Jorritsma
1234 KV301SV 4
ectsV ectsD
K33LE2OP-M
2 K32MG2
3 of 4
modulenaam Leren 2 (LE2)
Jager
Intervisie start Totaal C = Competentietoets; V = Verslag/Essay; T = Tentamen; P = Presentatie; A = Aanwezigheid
60
PT1OP PT1OP
V
16
8 V
PT1OP
Alle 2e jrs.stages
A
week
A 15 (x 2,5)
V
15 (x 2,5)
3
3
60 contacturen per jaar: 331 contacturen per week: 11,821
7,75
217
Mentoraat 2
Godsdienst Pastoraal Werk Voltijd en deeltijd jaar 4
periode modulecode 1 en 2 K400MKE
modulenaam Minor GPW
ectsVD
docent
30 Haarsma
2014-2015
cu VD
toetsv.
ephorus
voorw.
CVP
keuze uit:
1 en 2
Minor Eigen Keus
vd Horst
Minor Jongerenwerk
Wijma
Minor bij HBOV of SW i.o. Haarsma
Haarsma
K40000
Vrije ruimte Professionalisering (2ec)
2 Haarsma
K40001
Literatuurstudies Onderzoeksproject
8 afstudeerdocent
V
GHK40001
K40002
Onderzoeksproject (inclusief Verslag/Presentatie)
17 afstudeerdocent
V
GHK40002
K40005
Profielschets (inclusief Intervisie en Eindgesprek)
3 Jager, Jorritsma
VP
3 en 4
V
28 Haarsma
Totaal
zie * Supervisie
60
C = Competentietoets; V = Verslag/Essay; T = Tentamen; P = Presentatie; A = Aanwezigheid
* Supervisie, alle stages 3e jr., Onderz.meth. Beide, MG3OP, Projectmanagement, Presentatietechnieken, Begeleiding K34PT, Agogiek