Structuurvisie Windplan Wieringermeer Nota van inspraak en overleg
14 september 2011
1
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
2.
1.1.
Voorbereiding Structuurvisie Windplan Wieringermeer
1.2.
Inspraakprocedure
1.3.
Overlegprocedure
1.4.
Advies van de commissie MER
1.5.
Stukken die bij de inspraak- en overlegprocedure zijn ingebracht
1.6.
Leeswijzer
Samenvatting en beoordeling inspraakreacties en overlegreacties 2.1.
Algemene punten en thematische beantwoording van de inspraak- en overlegreacties. 2.1.1. Aanpassingen Boogspant n.a.v. gewijzigde omstandigheden en voortschrijdend inzicht. 2.1.2. Horizonvervuiling en aantasting van landschap 2.1.3. Geluid 2.1.4. Schaduwwerking 2.1.5. Planschade en waardevermindering van woningen, c.q. onroerend goed en economische schade aan bedrijfsvoeringen.
3.
2.2
Beantwoording inspraakreacties
2.3.
Beantwoording overlegreacties
Overzicht aan te brengen wijzigingen in de ontwerpstructuurvisie
Bijlage: A.
2
Oplegnotitie Arcadis d.d. 04 augustus 2011
1. Inleiding 1.1. Voorbereiding Structuurvisie Windplan Wieringermeer In 2006 heeft de gemeenteraad van Wieringermeer het structuurplan Wieringermeer 20062016 vastgesteld met daarin de opdracht om het windenergiebeleid nader uit te werken met een opschaling van de bestaande lijnopstellingen, een uitbreiding van het windturbinetestpark van het ECN en een herstructurering van de bestaande solitaire molens. Ter uitvoering van deze opdracht heeft de gemeenteraad op 28 mei 2009 een startnotitie vastgesteld en is een projectorganisatie opgericht die met de raadsopdracht aan het werk is gegaan. Op basis van geformuleerde ontwerpuitgangspunten en een verkenning van de ruimtelijke randvoorwaarden en belemmeringen zijn twee ontwerpscenario’s ontwikkeld. Deze twee scenario’s, “polderrand “ en “boemerang” zijn in een openbare bijeenkomst op 1 juni 2010 gepresenteerd. Deze scenario’s zijn daarna nader getoetst aan de aspecten natuur en milieu, economische uitvoerbaarheid en draagvlak. Het resultaat van deze toetsing was aanleiding om, op basis van de twee scenario’s, een zogenaamd synthesemodel te ontwikkelen. Voor dit synthesemodel, genaamd “Boogspant”, is een milieueffectrapportage en een passende beoordeling gemaakt. Verder is de economische uitvoerbaarheid en het draagvlak nader bekeken. Op 25 november 2010 heeft de gemeenteraad besloten om het Windplan Wieringermeer de formele status van structuurvisie te geven. Begin 2011 is, op basis van het boogspantmodel, een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Op 15 februari 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om de ontwerpstructuurvisie in de inspraak- en overlegprocedure te brengen en voor een zienswijze voor te leggen aan de raadscommissie Grondgebiedszaken. De ontwerpstructuurvisie is met de bijbehorende stukken op 17 februari 2011 formeel openbaar gemaakt. De raadscommissie heeft op 19 maart 2011 positief geadviseerd, waarna het college op 22 maart 2011 definitief heeft besloten de inspraak- en overlegprocedure te starten. Voorafgaand aan de start van de procedure is door de provincie Noord-Holland en de gemeente Wieringermeer een windweekend georganiseerd, waar op een toegankelijke wijze aan bewoners van de Wieringemeer en ieder ander informatie is verstrekt over het project Windplan Wieringermeer, de ontwerpstructuurvisie en de inspraak- en overlegprocedure.
3
1.2. Inspraakprocedure De ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer en de bijbehorende stukken zijn met ingang van 18 april 2011 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd bij de afdeling Bouwen, Ruimte en Milieu van de gemeente Wieringermeer. De stukken waren in te zien en te downloaden via de gemeentelijke website www.windplanwieringermeer.nl. en de website www.ruimtelijkeplannen.nl . Dit is van tevoren kenbaar gemaakt in een speciale nieuwsbrief die op 29 en 30 maart 2011 aan alle huishoudens van de gemeente Wieringermeer is toegezonden en publicaties in: - De Wieringermeerbode/Wieringer Courant; - Polderbode; - Weekblad De Niedorper; - De Koggelander. De gemeente heeft in totaal 128 inspraakreacties ontvangen, waarvan onder andere 89 gelijkluidende reacties uit de omgeving van Opperdoes en 12 gelijkluidende reacties vanuit de omgeving Den Oever. Alle ingediende inspraakreacties zijn inhoudelijk samengevat, beoordeeld en verwerkt in deze Nota van inspraak en overleg. Deze nota wordt thans, samen met een voorstel voor de gewijzigde vaststelling van de structuurvisie Windplan Wieringermeer, ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. 1.3. Overlegprocedure Per e-mail van 6 april 2011 is aan 32 instanties aangekondigd op welke wijze zij kennis konden nemen van de ontwerpstructuurvisie en bijbehorende stukken. In deze e-mail is deze instanties tevens tot 30 mei 2011 de gelegenheid geboden om een reactie op deze stukken aan de gemeente Wieringermeer kenbaar te maken. In hoofdstuk 2.3. is een overzicht opgenomen van de instanties die zijn gemaild en die een reactie hebben gegeven. De gemeente ontving elf inhoudelijke overlegreacties. Alle ingediende overlegreacties zijn inhoudelijk samengevat, beoordeeld en verwerkt in deze Nota van inspraak en overleg. 1.4. Advies van de commissie MER De commissie MER heeft op 28 juni 2011 haar advies uitgebracht over de MER (inclusief de passende beoordeling) behorende bij de ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer én de daarover ingediende inspraak- en overlegreacties. Dit advies is opgenomen in het rapport “Windplan Wieringermeer, toetsingsadvies over het milieueffectrapport, 28 juni 2011, rapportnummer 2380-67". Het advies van de Commissie is positief. De essentiële informatie voor besluitvorming is in het MER aanwezig. De Commissie adviseert met betrekking tot de vervolgbesluitvorming: 1. Nader onderzoek te doen naar de sterfteberekening van relevante vogelsoorten; 2. Bij de vervolguitwerking rekening te houden met de aanwezige lokale natuurwaarden; 3. Nader onderzoek te doen naar toepassing van kleinere turbines om bij gelijke energieopbrengst mogelijke hinder te reduceren. Met betrekking tot de komende besluitvorming adviseert de Commissie rekening te houden met de mogelijke gevolgen van het voornemen op het landschap van de aangrenzende gemeenten. Het advies is op 22 september 2011 ter kennisname in de gemeenteraad gebracht en wordt betrokken bij de besluitvorming door de gemeenteraad over de structuurvisie Windplan Wieringermeer.
4
1.5. Stukken die bij de inspraak- en overlegprocedure zijn ingebracht De Ontwerpstructuurvisie bestaat uit een verbeelding (zonekaart), een beschrijving en een aantal bijlagen. Onderstaand treft u een opsomming aan van de stukken die ter visie zijn gelegd en aan overlegpartners zijn toegezonden. -
Ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer d.d. 10 februari 2011 Ruimtelijk Ontwerp versie 3.2 d.d. 31 januari 2011 Koppeldocument versie 0.3 d.d. 11 februari 2011 M.E.R. d.d. 11 februari 2011 (incl. passende beoordeling in bijlage 13) Toets economische uitvoerbaarheid d.d. 4 februari 2011
1.6. Leeswijzer Na deze inleiding volgt in paragraaf 2.1.1. van hoofdstuk 2. een uitéénzetting van de in de afgelopen periode gewijzigde omstandigheden en voortschrijdend inzicht en de consequenties daarvan voor de ontwerpstructuurvisie. Op basis hiervan wordt in deze paragraaf een conclusie getrokken. In paragraaf 2.1.2. t/m 2.1.5. worden thematische beschouwingen gegeven over vier onderwerpen die in veel inspraakreacties zijn opgenoemd. In paragraaf 2.2. en 2.3. zijn alle ingekomen inspraak- en overlegreacties samengevat, beoordeeld en van een conclusie voorzien. Deze conclusie betreft een advies aan de gemeenteraad hoe aan de reactie gevolg te geven. Gelijkluidende inspraakreacties van verschillende adressen zijn in de samenvatting samengevoegd. Indien een (deel van een) inspraak- en/of overlegreactie in de themagewijze reactie is behandeld, wordt daar naar verwezen. In gevallen waarin is volstaan met een dergelijke verwijzing, zag het college geen redenen om in het betreffende individuele geval van zijn conclusie in de desbetreffende thematische beschouwing af te wijken. In enkele gevallen is, naast de verwijzing naar de themagewijze reactie, ook een aanvullende specifieke beoordeling gegeven. In hoofdstuk 3. is een overzicht gegeven van alle aan te brengen wijzigingen in de ontwerpstructuurvisie. Deze aanpassingen komen voort uit gewijzigde omstandigheden, voortschrijdend inzicht en de inspraak- en/of overlegreacties.
5
2. Samenvatting en beoordeling inspraak- en overlegreacties
2.1. Algemene punten en thematische beantwoording van de inspraak- en overlegreacties Eind 2010 is de ontwerpstructuurvisie met de bijbehorende stukken afgerond. Ontwikkelingen in de windenergie gaan snel, maar ook omstandigheden kunnen snel wijzigen. Dit en de resultaten van de communicatie, diverse consultaties, het overleg en de inspraak hebben geleid tot een voortschrijdend inzicht met betrekking tot de ontwerpstructuurvisie. In paragraaf 2.1.1. worden de gewijzigde omstandigheden en het voortschrijdende inzicht beschreven en wordt op basis daarvan een conclusie getrokken. Ten aanzien van de onderstaande thema’s zijn meerdere gelijkluidende reacties binnengekomen. - Horizonvervuiling, aantasting van landschap - Geluid - Schaduwwerking - Planschade en waardevermindering van onroerend goed In paragraaf 2.1.2. t/m 2.1.5. wordt per thema een algemene beschouwing en beoordeling gegeven en per thema een conclusie getrokken. Eventuele locatiespecifieke aspecten zijn bij de behandeling van de betreffende inspraak- of overlegreactie behandeld en van een conclusie voorzien. 2.1.1. Aanpassingen Boogspant n.a.v. gewijzigde omstandigheden en voortschrijdend inzicht Gewijzigde omstandigheden Het rijksbeleid met betrekking tot de ontwikkeling van meer duurzame energie is, na de verkiezingen van 9 juni 2010, in de nieuwe kabinetsperiode gewijzigd. De ambitie van het vorige kabinet is eind 2010 bijgesteld van een nationale hogere doelstelling (20% duurzame energie in 2020) naar een doelstelling die gelijk is aan de Europese doelstelling (14 % duurzame energie in 2020). Bovendien heeft dit kabinet de insteek gekozen om de SDE-subsidie op duurzame energie zo efficiënt en concurrerend mogelijk in te zetten. De subsidieregelingen zijn hierop aangepast, waarmee de schotten tussen de verschillende opties (zon, wind en biomassa) zijn weggenomen. Dat maakt het voor het Windplan Wieringermeer lastiger, omdat gaandeweg de realisatieperiode de concurrentie van wind met andere opties in een ander perspectief kan komen te staan. De mogelijkheid om met de SDE-subsidieregeling van vóór 2011 grotere turbines met meer vermogen te plaatsen en te exploiteren is met de huidige SDE+ regeling praktisch een stuk lastiger. Wind op land is nog steeds een belangrijk speerpunt, maar met de kabinetskeuze voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare SDE+-subsidie wordt de windenergiemarkt gestimuleerd de meest rendabele windturbinetypes te plaatsen. Op dit moment zijn dat de windturbinetypes in de 3-3,5 MW klasse op een masthoogte van circa 100 meter. In de komende jaren kunnen echter grotere/efficiëntere turbines meer concurrerend worden. In de structuurvisie is aangegeven dat de windenergieopgave van de gemeente Wieringermeer, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, als één integraal project moet worden gerealiseerd. Na vaststelling van de structuurvisie zullen de mogelijke uitvoerders van de structuurvisie het project uitwerken en naar verwachting in 2012 als één integraal plan indienen. Hierbij zullen zij, op basis van de dan geldende regelingen, omstandigheden en vooruitzichten voor het gehele project een businesscase en een
6
plaatsingsplan maken op basis van een gekozen turbinetype. Voor de eerste fase van het project zullen zij een concrete investeringsbeslissing nemen op basis van een gekozen windturbinetype. Bij een keuze voor de 3 – 3,5 MW klasse op een ashoogte van circa 100 meter lijkt de oorspronkelijke gedachte van meer energie met minder molens niet meer haalbaar, omdat er weliswaar lagere maar meer molens, met meer strekkende kilometers aan lijnopstellingen nodig zijn. Voortschrijdend inzicht Uit de bestudering van de resultaten van de inspraak- en overlegreacties blijkt dat de plaatsing van turbines op een aantal plaatsen binnen de zones van Boogspant onzekerder is dan aanvankelijk ingeschat. Dit betreft met name plaatsen in de buurt van gasleidingen, andere aanwezige functies zoals bos en kassen. Dit noodzaakt tot meer flexibiliteit in het Boogspantmodel. Deze flexibiliteit kan worden bewerkstelligd door op een aantal plaatsen de zones in de breedte op te rekken en de lengte uit te breiden of een nieuwe zone toe te voegen. De economische haalbaarheid van de hele uitvoering van de structuurvisie laat zich lastig berekenen vanwege de omvang, de benodigde realisatietijd en de complexiteit van de opgave, met zowel opschalingen als een omvangrijke herstructurering en de uitbreiding van een turbinetestcentrum met zijn eigen specifieke exploitatie. Hierbij spelen, naast factoren waarop wij invloed hebben (beschikbaar stellen van ruimte en vaststellen van ruimtelijke randvoorwaarden), ook factoren waarop we geen invloed hebben een belangrijke rol, zoals rente, elektriciteitsprijzen en subsidieregels. Deze factoren zijn van substantiële invloed op de economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie, omdat zij gedurende de gehele exploitatieperiode van circa 15 jaar doorwerken. Daarnaast fluctueren de prijzen van windturbines en windaanbod en zullen in de realisatieperiode nieuwe windturbinetypes worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht. Algemene conclusie De economische uitvoerbaarheid van de ontwerpstructuurvisie blijkt thans op basis van de gewijzigde omstandigheden en het voortschrijdende inzicht onvoldoende aannemelijk. Het vergroten van de beschikbare ruimte en het creëren van meer flexibiliteit in het gebruik van de beschikbare ruimte voor windenergie is noodzakelijk en vergroot de economische uitvoerbaarheid en daarmee de realisatiekans van de structuurvisie Windplan Wieringermeer binnen de hierin gestelde ruimtelijke kaders. De in de thans gewijzigd vast te stellen structuurvisie beschikbaar gestelde ruimte is wellicht in zijn geheel nodig in het geval komende jaren bij de uitwerking blijkt dat bovengenoemde factoren en omstandigheden zich in ongunstige zin ontwikkelen, terwijl de uitvoerders desondanks het project in volledige omvang willen en kunnen realiseren. Mocht echter blijken dat de factoren en omstandigheden zich in gunstige zin ontwikkelen of blijken dat de uitvoerders het project door omstandigheden niet in zijn volledige omvang kunnen realiseren, dan is wellicht minder van de beschikbaar gestelde ruimte nodig om de raadsopgave te realiseren. Voor die situatie dient in de structuurvisie te worden geborgd dat niet meer van de in de structuurvisie beschikbaar gestelde ruimte wordt gebruikt dan nodig voor realisatie van de drie raadsopgaven. Afweging oprekking en uitbreiding Boogspant. Met de conclusie dat in de structuurvisie meer ruimte beschikbaar moet worden gesteld, maar met gelijktijdige inbouw van de borging dat uiteindelijk niet meer ruimte wordt benut dan nodig voor de drie raadsopgaven, is onderzocht waar binnen de huidige gemeentegrenzen deze ruimte kan worden gevonden. Hierbij is de maximale mogelijkheid van oprekking van het boogspantmodel onderzocht, met in aanvulling daarop twee varianten van een uitbreiding met
7
een nieuwe zone. Voor deze drie varianten zijn de consequenties voor de afwegingspijlers natuur/milieu en ruimtelijke kwaliteit door het adviesbureau Arcadis onderzocht en in beeld gebracht in een oplegnotitie. Hierbij is tevens het advies van de commissie MER, met betrekking tot de gevolgen van het voornemen op het landschap van aangrenzende gemeenten, bij betrokken. Parallel aan dit onderzoek is het effect op de economische uitvoerbaarheid beschouwd en is een inschatting gemaakt van het verwachte draagvlak. De onderstaande drie scenario’s zijn in beschouwing genomen: Opgerekte Boogspant Ten opzichte van het Boogspant model is het opgerekte Boogspant scenario aangepast op de volgende punten: Ombuigen en doortrekken van de zone langs de Wiertocht in Oostelijke richting. Bij de Ouderlandertocht nabij de Alkmaarseweg de bocht iets uitbuigen in westelijke richting. Verlenging van de zone Wagendorp en de twee zones van de bestaande ECN lijnen in oostelijke richting.
8
Opgerekte Boogspant + Kleitocht Opgerekte Boogspant + uitbreiding met een nieuwe zone langs de Kleitocht
Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht Opgerekte Boogspant + uitbreiding met een nieuwe zone evenwijdig aan de Oudelandertocht en een extra zone langs de Zuiderdijkweg, ten noorden van de bestaande solitaire turbine “De Ambtenaar” (die thans buiten de context van het Windplan Wieringermeer wordt opgeschaald).
9
Afweging oprekking en uitbreiding Boogspant met betrekking tot de vier afwegingspijlers Natuur/milieu Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd, dat de drie scenario’s niet wezenlijk onderscheidend zijn. Het scenario Opgerekte Boogspant heeft van de drie het minste effect op het aspect natuur/milieu. Met name geluid en slagschaduw zijn hierin onderscheidend. Dit is verklaarbaar uit het feit dat model Opgerekte Boogspant geen extra zone bevat. Door toepassing van een windturbine met een geringere ashoogte en rotordiameter en een geringer vermogen neemt de verwachte hinder door geluid en slagschaduw, ondanks de extra plaatsingsruimte door oprekking en uitbreiding, per saldo in alle drie scenario’s af ten opzichte van het oorspronkelijke model Boogspant. De negatieve scores van model Opgerekte Boogspant+Oudelandertocht op natuuraspecten wordt met name veroorzaakt door de extra zone langs de Zuiderdijkweg. Landschap Alle drie scenario’s van oprekking en uitbreiding doen afbreuk aan de oorspronkelijke onwerpuitgangspunten en de zeggingskracht en overtuigingskracht van het oorspronkelijke Boogspantmodel. Bij model Opgerekte Boogspant is deze afbreuk het geringst vanwege het ontbreken van een extra zone. Het uitgangspunt van een niet volledig gevulde horizon wordt met het verlengen van de zone langs de westrand aan de noordzijde wel aangetast. Model Opgerekte Boogspant+Kleitocht tast met name het uitgangspunt van het handhaven van het open middengebied aan. Met dit model ontstaan er, samen met de bestaande lijn in de Groetpolder, in feite drie evenwijdige lijnen waarmee vanuit het oosten en westen gezien een zeer diffuus beeld ontstaat. Dat diffuse beeld is ook in het model Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht, aan de orde, met de zone Oudelandertocht, de extra evenwijdig daaraan gelegen zone en het gebied van ECN en Wagendorp. De toevoeging van de extra zone langs de Zuiderdijkweg in een afwijkende noord-zuid-richting is exemplarisch voor deze aantasting. Economische uitvoerbaarheid Van de drie scenario’s draagt het model Opgerekte Boogspant (zonder een extra zone) onvoldoende bij aan het vergroten van de beschikbare ruimte en het creëren van meer flexibiliteit ten behoeve van de noodzakelijke verbetering van de economische uitvoerbaarheid. De bijdrage van de overige twee modellen, elk met een extra zone, lijken voldoende, waarbij die van het model Opgerekte Boogspant +Kleitocht, vanwege de lengte van de extra zone, het grootst is. Draagvlak Verwacht wordt dat het model Opgerekte Boogspant (vanwege het uitsluitend oprekken van bestaande zones en het ontbreken van nieuwe zones) van de drie scenario’s op het meeste draagvlak kan rekenen. Het draagvlak binnen de gemeente voor model Opgerekte Boogspant + Kleitocht zal, vanwege de nabijheid van de kernen Slootdorp en Middenmeer, gering zijn. Model Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht zal, ondanks de ruime afstand van de extra zone tot de gemeentegrens (circa 2 km), naar verwachting op weinig draagvlak vanuit de omgeving Medemblik - Opperdoes- Twisk kunnen rekenen. Nabij de extra zone van het model Opgerekte Boogspant +Oudelandertocht zijn evenwel reeds 6 solitaire turbines aanwezig die zullen verdwijnen en opgaan in de nieuwe zone van het model Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht. Een keuze voor turbinetypes van geringere afmetingen dan de maximaal toegestane afmetingen zal door geringere effecten op het gebied van o.a. geluid en slagschaduw naar verwachting tot een toename van draagvlak leiden.
10
Conclusie: Keuze voor model Opgerekte Boogspant met één nieuwe zone, evenwijdig en ten noorden van de Oudelandertocht Op basis van de bovenstaande afweging met betrekking tot de vier afwegingspijlers kiezen wij er voor om het model Boogspant op te rekken én uit te breiden met één nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht, tussen de Alkmaarseweg en de Rijksweg A7. Wij stellen voor, gelet op de te verwachten effecten op landschap, de natuur en het draagvlak af te zien van de extra zone langs de Zuiderdijkweg, ten noorden van “De Ambtenaar”. Daarvoor in de plaats stellen we voor om de westelijke zone langs de Westfriese Omringdijk ter plekke van Agriport enigszins te verlengen tot en met het afvalinzamelstation aan de Koggerandweg. Door in de structuurvisie, overeenkomstig de aanbeveling in de oplegnotitie, de onderstaande prioritering aan te houden kunnen de genoemde negatieve effecten van de thans voorgestelde oprekking en uitbreiding van het model Boogspant mogelijk worden beperkt. Primair zorgen voor het ‘ vullen van de lijnen’ (vasthouden aan een robuust patroon geënt op lange herkenbare enkele lijnopstellingen). Secundair oprekken van de uiteinden van het oorspronkelijke Boogspantmodel uit de ontwerpstructuurvisie. In laatste instantie gebruik maken van de plaatsingsruimte in de parallelle zone ten noorden van de Oudelandertocht.
11
2.1.2. Horizonvervuiling en aantasting van landschap Inpassing van windenergie De hoogte van de nieuwste generatie windturbines nadert de 200 m (tiphoogte). Met masthoogten en hart op hart-afstanden behorende bij de nieuwste generatie windturbines gaat het om een fenomeen dat in schaal en maat niets meer gemeen heeft met het schaalniveau van de landschapselementen zoals we die kennen en als zodanig begrijpen. Het heeft daarom geen zin om windturbineopstellingen in te zetten voor een vorm van ‘landscaping’ in relatie tot het huidige landschap. De nieuwe opstellingen van windturbines hebben een wijd reikenden ruimtelijke impact. Ze nemen letterlijk ruimte in, maar kunnen geen ruimte maken. Daarvoor zijn ze te groot, te breedlopig, van een totaal andere orde en vanuit de optiek van het landschap abstract en volstrekt peilloos. Van de nieuwe generatie turbines met een vermogen van 5 MW of meer kan moeilijk worden ingeschat of ze midden in de polder staan, aan het eind of zelfs in de polder daarachter. Dergelijke turbines op meerdere rijen naast elkaar lijken optisch op één lijn te staan, wat vanuit meerdere standpunten een erg onrustig beeld oplevert, ondanks het heldere opstellingspatroon. Iets wat menigeen zal herkennen in al aanwezige opstellingen in het landschap, maar wat als storend fenomeen bij grotere turbines kan toenemen doordat deze zichtbaarder zijn op grotere afstand. Vandaar dat het belangrijk is om bij het ontwerp niet eenzijdig vanuit het patroon (kaartbeeld) te redeneren, maar vooral ook te ontwerpen van binnenuit en vanuit de feitelijke beleving of de beweging in en door het landschap. Dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving de structuren in het bestaande landschap nauwelijks een rol spelen doet daar niets aan af. Van belang is om het fenomeen grootschalige windenergie een intrinsieke waarde mee te geven, als krachtig nieuw element met eigen overtuigingskracht en daarmee zo mogelijk een positieve beïnvloeding van het bestaande cultuurlandschap. De beleving van het landschap is ook cultureel bepaald, in die zin dat de waardering ervan subjectief is ingebed. De (positieve) waardering van windopstellingen wordt sterk bepaald door de sociaal culturele inbedding ervan. Parallel aan de vaststelling van het windplan wordt dan ook veel aandacht besteed aan de sociaal-culturele betrokkenheid van de bewoners en bedrijven in de Wieringermeer en omgeving bij deze windopgave. Door de toevoeging van windturbines in het landschap verandert de horizon. Of dat tot vervuiling leidt is een subjectieve afweging die onder wordt bepaald door de waardering windturbines in het landschap voor de opwekking van duurzame energie ten opzichte van de waardering van het landschap zonder turbines. Wij zijn van mening dat de toevoeging van windturbines in het landschap vanuit algemeen belang noodzakelijk is. Met de wijze waarop thans beschikbare ruimte voor windturbines wordt gecreëerd hebben wij de inpassing zo goed als mogelijk ruimtelijk geordend. Wij zijn dan ook van mening dat, gegeven de windenergieopgave die wij in de gemeente willen realiseren, er weliswaar sprake is van horizonverandering maar niet van horizonvervuiling en van landschapsverandering en niet van landschapsaantasting. Conclusie Gelet op het bovenstaande leiden de specifieke reacties met betrekking tot horizonvervuiling en aantasting van het landschap niet tot een wijziging van de structuurvisie.
12
2.1.3. Geluid Wanneer windturbines draaien, dan maken ze geluid. Er zijn regels vastgesteld over hoeveel geluid zij op een bepaalde plaats mogen produceren. Windturbines zijn praktisch de helft van de tijd nauwelijks hoorbaar. Wanneer het zacht waait staat de windturbine nagenoeg stil en maakt hij (bijna) geen geluid. Als het hard waait, neemt het achtergrondgeluid (van bijvoorbeeld wegen en blad aan de bomen) sterk toe en wordt het geluid van de turbine daardoor overstemd. Het waargenomen geluid bij een windturbine is afhankelijk van de windsnelheid, het type turbine, de omgeving en de invloed van het achtergrondgeluid. Het kan voorkomen dat het aan de grond windstil is en op grotere hoogte waait. Deze atmosferische situatie wordt inversie genoemd. Het geluid van vooral een hoog geplaatste turbine kan dan ver dragen. Om met deze situatie rekening te houden is de regelgeving per 1 januari 2011 aangepast. Bij windturbinegeluid wordt nu met jaargemiddelde waarden gerekend, waardoor met alle weersomstandigheden die zich in een jaar kunnen voordoen rekening wordt gehouden. Het geluid van een windturbine is afhankelijk van de windsnelheid op grotere hoogte, de hoogte van de gondel en de windrichting. De beleving van het geluid door de mens wordt ook bepaald door het omgevingslawaai dat juist afhankelijk is van de windsnelheid op lage hoogte. Deze afhankelijkheid van weersomstandigheden is een moeilijke factor bij zowel prognoseonderzoeken, metingen als ook de handhaving van geluid. De nu gekozen jaarmiddelingsmethode houdt rekening met deze wisselende omstandigheden. Windturbines maken geluid door de bewegende delen in de gondel en de draaiende rotorbladen. De hoeveelheid geluid is afhankelijk van het type turbine, de rotordiameter, het toerental en de vormgeving van de rotorbladen en de hoeveelheid geluid die de onderdelen zoals de generator en de tandwielkast maken. De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van geluidsarme windturbines. Door een betere geluidsisolatie van de gondel produceren de mechanische delen van een turbine nauwelijks nog geluid. Door verlaging van het toerental en een verbeterd ontwerp van de rotorbladen wordt het altijd hoorbare akoestische geluid van de wieken sterk teruggedrongen. Sinds 1 januari 2011 vallen alle windturbines onder de geluidregelgeving voor windturbines van het Activiteitenbesluit. De normen voor de hoeveelheid geluid op de gevel (van nabijgelegen woningen) worden weergegeven in dB(A). Dat is de maat voor het geluidsniveau, aangepast aan de gevoeligheid van het menselijke oor. Mensen ervaren geluid in de nacht als hinderlijker dan overdag. Daarom mag volgens de huidige regels een jaargemiddelde geluidsniveau ten gevolge van een windmolenpark in de nachtperiode niet meer dan 41 dB(A) bedragen. Ter vergelijking: het geluidsniveau van een gesprek is 60 (A), een drukke verkeersweg op 100 meterafstand 80 dB(A), een opstijgend vliegtuig op 200 meterhoogte 100 dB(A) en een drilboor op 1 meterafstand 110 dB(A). Sinds 1 januari 2011 vallen alle windturbines onder de geluidregelgeving voor windturbines van het Activiteitenbesluit en geldt er dus één en dezelfde norm voor windturbinegeluid in Nederland. Dit maakt de normstelling eenvoudig: het jaargemiddelde geluidsniveau Lden als gevolg van een windturbine of windpark dient bij een woning van derden niet meer te bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogst toelaatbare waarde voor het jaargemiddelde geluidsniveau in de nachtperiode van 41 dB. Als aan de Lden van 47 dB wordt voldaan dan wordt (‘automatisch’) ook aan de Lnight van 41 dB voldaan. In praktijk komt het niet voor dat deze stelling niet opgaat. Het akoestische effect van atmosferische inversie is in de Lden benadering verdisconteerd en bedraagt praktisch niet meer dan een halve dB. Lden is daarom in de nieuwe benadering maatgevend.
13
De nieuwe normstelling op basis van de jaardosismaten Lden en Lnight is niet alleen gekozen vanwege de eenvoud en duidelijkheid, maar ook vanwege de Europese regelgeving. De Europese richtlijnen stellen deze grootheden ook voor bij de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai (richtlijn 2002/49/EG). Bij een nieuwe normstellingsystematiek en dosismaat hoort ook een nieuwe grenswaarde. De grenswaarden van 47 en 41 dB voor respectievelijk Lden en Lnight zijn gebaseerd op onderzoek door TNO in de dosis-effect-relatie van windturbinegeluid. De grenswaarde is gebaseerd op een aandeel ernstig gehinderden, zodanig dat dit aandeel overeenkomt met dat behorende bij de grenswaarden van andere geluidbronnen, bijvoorbeeld wegverkeer. Dit betekent dat bij het voldoen aan de grenswaarde het niet zo is dat de windturbines onhoorbaar zijn, of dat er in het geheel geen gehinderden zijn te verwachten. Zoals bij alle geluidnormstellingen is de grenswaarde een afweging tussen ruimte voor een geluidbron en beperking van hinder bij omwonenden. De wijze van bepaling van de Lden en Lnight is vastgelegd in een nieuw rekenen meetvoorschrift dat specifiek voor windturbinegeluid opgesteld is. In de MER is, op basis van een worstcase scenario van een 6 MW turbine met een ashoogte van 120 meter en een rotordiameter van 126 meter, globaal berekend bij hoeveel woningen de geluidsnorm wordt overschreden. Dit biedt bij de besluitvorming over de structuurvisie inzicht in de verwachte geluidseffecten. In de oplegnotitie zijn de geluidseffecten onderzocht voor de drie scenario’s van oprekking en uitbreiding, met een turbinevariant van 3 MW masthoogte van 100 meter. De structuurvisie stelt kaders vast in de vorm van aangegeven zones en een bandbreedte in ashoogte. Op het moment dat de plannen op basis van de vastgestelde structuurvisie nader zijn uitgewerkt, en bekend is welk type windturbine waar exact wordt geplaatst zal uit de bij deze plannen behorende akoestische onderzoeken blijken hoe hoog de te verwachten geluidsbelastingen daadwerkelijk zullen zijn. Wanneer dan zou blijken dat naar verwachting geluidsnormen worden overschreden, dan zal de initiatiefnemer aanpassingen c.q. maatregelen moeten nemen om aan de gestelde geluidsnormen te voldoen. Hij kan dan bijvoorbeeld kiezen voor een ander type turbine, een andere plek of kan een lagere ‘noise mode’ in de nachtperiode instellen. Met een lagere ‘noise mode’ wordt de geluidsproductie, maar ook de energie opbrengst, in de nachtperiode beperkt. Conclusie Gelet op het bovenstaande leiden de specifieke reacties met betrekking tot geluidsoverlast niet tot een wijziging van de structuurvisie
14
2.1.4. Schaduwwerking Beschijnt de zon de mast en rotor van een windturbine, dan leidt dit tot een (bewegende) slagschaduw. Dit is de schaduw van de turbine op de ondergrond of achtergrond. Deze slagschaduw draait met de zon mee en reikt bij laagstaande zon het verst. In de winter staat de zon langer laag aan de horizon en duurt de periode waarin de slagschaduw ver kan reiken langer. Als slagschaduw op het raam van een woning valt kan dat als hinderlijk worden ervaren. Vooral de wisseling tussen wel en geen schaduw ergert mensen. Bij windturbines met drie wieken is de slagschaduw in de praktijk beperkt. Deze windturbines hebben een omwentelingssnelheid van 10 tot 30 toeren per minuut. Het maximale aantal bladpassages is daardoor maximaal 90 per minuut, dit komt overeen met een frequentie van 1,5 Hz. Uit onderzoek is gebleken dat mensen vooral last hebben van het afwisselen van schaduw en licht bij een hogere frequentie, tussen de 2,5 en 14 Hz. Bij hogere turbines met een grotere rotordiameter reikt de slagschaduw weliswaar verder, maar ligt de frequentie door het lagere toerental lager bij zo’n 0,5 Hz. In de milieuwetgeving zijn voorschriften opgenomen om hinder door slagschaduw te beperken. In het Activiteitenbesluit staat hoe vaak en hoe lang per dag de slagschaduw van een windturbine een woning mag raken. Via de vergunning zijn windturbines bijna altijd verplicht voorzien van een stilstandvoorziening. Deze schakelt de windturbine uit gedurende de tijd dat er slagschaduw optreedt. Een stilstandvoorziening is nodig wanneer de afstand van de windturbine tot de woningen en andere ‘gevoelige bestemmingen’ (bijvoorbeeld scholen) minder dan twaalf maal de rotordiameter is. Bij een rotordiameter van 90 meter (blad van 45 meter) geldt dat binnen een afstand van 1.080 meter (ruim een kilometer) gemiddeld meer dan zeventien dagen en maximaal meer dan 64 dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kán optreden. Aan de hand van rekenmethodes is van tevoren vast te stellen op welke dagen en op welk moment van de dag volgens de stand van de zon een slagschaduw kán optreden. Of de slagschaduw ook echt optreedt op de voorspelde dagen, hangt er vanaf, of die dagen onbewolkt zijn, of er op die dagen genoeg wind staat om de molens te laten draaien en uit welke hoek de wind waait. Wanneer de wind precies waait uit de richting waar de zon staat, is de oppervlakte van de schaduw die de windturbine werpt het grootst. De stilstandvoorziening van de windturbine wordt geïmplementeerd in de besturingssoftware. Hierdoor schakelt de turbine alleen uit als slagschaduw daadwerkelijk optreedt. Op het moment dat de plannen op basis van de vastgestelde structuurvisie nader zijn uitgewerkt en bekend is waar de windturbines exact worden geplaatst, zal uit de bij deze plannen behorende onderzoeken blijken waar slagschaduw optreedt en welke turbines van een stilstandvoorziening voor slagschaduw worden voorzien. Over hinder van slagschaduw voor mensen, die in de nabijheid van de turbine op het land werken, is wettelijk niets geregeld, omdat het Activiteitenbesluit de hinder uitsluitend relateert aan ‘gevoelige bestemmingen’. Het gebied waar mensen op het land werken wordt, vanwege de (in relatie tot bijvoorbeeld woningen en scholen) relatief beperkte periode dat men daadwerkelijk op het land werkt en hinder zou kunnen ervaren, niet als ‘gevoelig’ aangemerkt. In de MER is, op basis van een worstcase scenario van een 6 MW turbine met een ashoogte van 120 meter en een rotordiameter van 126 meter, globaal berekend bij hoeveel woningen de slagschaduwnorm wordt overschreden. Dit biedt bij de besluitvorming over de structuurvisie inzicht in de verwachte slagschaduweffecten. In de oplegnotitie zijn de slagschaduweffecten onderzocht voor de drie scenario’s van oprekking en uitbreiding met een turbinevariant van 3 MW en een masthoogte van 100 meter. Conclusie Gelet op het bovenstaande leiden de specifieke reacties met betrekking tot slagschaduw niet tot een wijziging van de structuurvisie.
15
2.1.5. Planschade en waardevermindering van woningen c.q. onroerend goed en economische schade aan bedrijfsvoeringen. Een aantal inspraakreacties op de ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer zijn ingebracht door eigenaren van (woon)percelen, die naar hun mening in de directe invloedsfeer liggen van de in de ontwerpstructuurvisie aangegeven zone waar windturbines kunnen worden gebouwd. De betreffende belanghebbenden stellen dat het plaatsen van de windturbines op de voorgestelde locaties hinder tot gevolg heeft voor hen. Zij zijn in het verlengde daarvan van oordeel dat het windplan leidt tot waardevermindering van hun (woon)percelen met de daarop aanwezige opstallen en daarmee tot planschade als bedoeld in artikel 6.1 Wro. Omdat al deze inspraakreacties betrekking hebben op hetzelfde – vermeende – gevolg van de structuurvisie, wordt ook dit onderwerp onderstaand thematisch beoordeeld. In de beoordeling van de desbetreffende individuele inspraakreacties in hoofdstuk 2.2. wordt naar deze thematische beoordeling verwezen. Artikel 6.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de mogelijkheid voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade, die ontstaat als gevolg van een aantal specifiek genoemde besluiten van een bestuursorgaan. Artikel 6.1 lid 2 Wro bepaalt dat een recht op tegemoetkoming in de schade kan ontstaan, indien de schade wordt veroorzaakt door: 1. Een bestemmingsplan, inpassingsplan of een beheerverordening; 2. Een wijzigingsplan, uitwerkingsplan of nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro; 3. Het afwijken van een bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo; 4. Het aanhouden van een besluit omtrent een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3 of 3.4 van de Wabo; 5. Sommige bepalingen van een provinciale verordening of algemene maatregel van bestuur, indien deze weigering grond opleveren voor een omgevingsvergunning; 6. Sommige bepalingen van een exploitatieplan, indien deze een weigering grond opleveren voor een omgevingsvergunning; 7. Een koninklijk besluit dat ziet op de buiten toepassing verklaring van de Wro ten behoeve van de landsverdediging. Bovenstaande lijst is een limitatieve opsomming van potentiële schadebesluiten. Dat wil zeggen dat een besluit of plan dat hierin niet is genoemd, niet kan leiden tot een tegemoetkoming in de vorm van een planschade-uitkering. Het Windplan Wieringermeer is een beleidsplan (structuurvisie), waarin de gemeente aangeeft hoe zij in de komende jaren wil omgaan met de in het vastgestelde structuurplan Wieringermeer 2006-2016 opgenomen opdracht om het windenergiebeleid nader uit te werken. Het windplan biedt daarmee nog geen planologisch kader waaraan derden rechtstreeks rechten kunnen ontlenen. Evenmin schept het windplan een bouwtitel voor het oprichten van windturbines. Er wordt slechts een kader geschapen voor toetsing van toekomstige planologische besluiten die nodig zijn ten behoeve van te verwachten aanvragen voor plaatsing van windturbines. Het windplan kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit/plan zoals bedoeld in artikel 6.1 Wro. Het biedt immers geen titel of rechtstreeks recht tot het bouwen van turbines op plaatsen waar dat nu nog niet is toegestaan. Hiervoor is te allen tijde nog een planologische wijziging nodig. Het windplan leidt daarom per definitie niet tot planschade. Indien in de toekomst een bouwplan voor windturbines wordt ingediend, zal dit worden getoetst aan het beleid dat is neergelegd in het windplan. Indien wordt voldaan aan de uitgangspunten en het gemeentebestuur wil medewerking verlenen, zal het bestemmingsplan moeten worden herzien of zal een afwijkingsvergunning worden verleend. Deze besluiten vormen dan
16
wel degelijk een mogelijke ingang voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in geleden planschade. Er dient dan te worden aangetoond dat de waarde van het perceel met woning is gedaald en dat dit een rechtstreeks gevolg is van de mogelijkheid om in de nabijheid windturbines te plaatsen. Deze waardedaling kan deels voor vergoeding in aanmerking komen. In sommige gevallen is er echter geen recht op tegemoetkoming in de schade, omdat de planologische wijziging voorzienbaar was op het moment dat de eigenaar het perceel aankocht. In dat geval blijft de waardevermindering voor eigen rekening. Dit betekent dat iedereen die na het ter inzage leggen van de ontwerpstructuurvisie op 18 april 2011 een (woon)perceel verwerft, later geen aanspraak meer kan maken op planschade indien de locatie van de betreffende windturbines in het (ontwerp)windplan reeds was aangegeven. De koper kan immers weten wat de toekomstige plannen zijn. Conclusie De vaststelling van het Windplan leidt in geen geval tot een recht op tegemoetkoming in (plan)schade als bedoeld in artikel 6.1 e.v. Wro. Een mogelijk recht op planschade kan pas ontstaan na inwerkingtreding van een planologisch besluit op grond waarvan een omgevingsvergunning kan worden verleend voor nieuwe locaties voor windturbines of voor hogere turbines dan op grond van het huidige bestemmingsplan is toegestaan. Gelet op het bovenstaande vormen de specifieke reacties met betrekking tot planschade en waardevermindering geen aanleiding tot een wijziging van de structuurvisie.
17
2.2 Beantwoording inspraakreacties De hieronder vermelde schriftelijk reacties I1 t/m I39 zijn binnen de gestelde reactietermijn van 6 weken vanaf maandag 18 april 2011 ingediend. Inspraakreactie I40 is buiten de termijn ingediend maar desondanks in de behandeling meegenomen. Alle reacties zijn ondertekend en gemotiveerd en daarmee ontvankelijk. Overzicht schriftelijke inspraakreacties:
18
Ingekomen datum
Naam
Adres
Postcode
Plaats
I1
09-05-2011
Marina Den Oever bv., T. Paddenburg
Noorderdijkweg 25A
1771 MJ
Wieringerwerf
I2
09-05-2011
T. Paddenburg
Noorderdijkweg 25A
1771 MJ
Wieringerwerf
I3
09-05-2011
Bewonersvereniging Wierhooft, dhr. B. Spruijt
p.a. Wierhooft 10
1771 MJ
Wieringerwerf
I4
10-05-2011
J. de Jonge van Gelderen
Wierhooft 25
1771 MJ
Wieringerwerf
I5
11-05-2011
J.H. Beumers-Niborg
Wierhooft 7
1771 MP
Wieringerwerf
I6
11-05-2011
T. Koning en K. Fielmich
Wierhooft 19
1771 MP
Wieringerwerf
I7
12-05-2011
W. en W. Veerkamp
Wierhooft 5
1771 MP
Wieringerwerf
I8
12-05-2011
Noorderdijkweg 25A
1771 MJ
Wieringerwerf
I9
12-05-2011
Marina Den oever Registergoed bv. A. Laterveer
Wierhooft 24
1771 MP
Wieringerwerf
I 10
12-05-2011
J.J. van Eekelen
Noorderdijkweg 28
1771 MJ
Wieringerwerf
I 11
12-05-2011
J.H. Beumers
Wierhooft 6
1771 MP
Wieringerwerf
I 12
12-05-2011
Druijfplaats 68
1657 LZ
Abbekerk
I 13
18-05-2011
Dorpsraad AbbekerkLambertschaag Fam. Kay
Noorderdijkweg 27
1771 MJ
Wieringerwerf
I 14
23-05-2011
Dorpsraad Opperdoes
Kluiten 8a
1674 NM
Opperdoes
I 15
24-05-2011
Natuurvereniging Wierhaven
Gemeenelandsweg 44
1777 NN
I 16
25-05-2011
Das-rechtsbijstand, namens E. Postma Groetweg 5 en L. Verstraten, Groetweg 3
Postbus 23000
1100 DM
Hippolytushoef Amsterdam
I 17
25-05-2011
Postbus 23000
1100 DM
Amsterdam
I 18
26-05-2011
Das-rechtsbijstand, namens Th.J.A. Quax R. Aker
Emmahoeve 17
1774 BL
Slootdorp
I 19
26-05-2011
Dorpsraad Twisk
Hornderweg 7
1676 GP
Twisk
I 20
26-05-2011
Stichting Landschapszorg
Parklaan 28
1777 BB
I 21
26-05-2011
Luchtverkeersleiding Nederland ATCN
Postbus 75200
1117 ZT
Hippolytushoef Luchthaven Schiphol
19
I 22
26-05-2011
I 23
26-05-2011
I 24
26-05-2011
I 25
Veltman Advocatenkantoor namens bewoners Groetweg e.a. WNW namens de heer A.J.C. Biesheuvel en de maatschap Van Diemen, initiatiefnemers windpark Aartswouder hoofdwijk
Postbus 2222
3800 CE
Amersfoort
It Dok 2
8447 GL
Heereveen
WNW, namens de heer W. Sol, fa. v.d. Oord en W.C.J. Polle, initiatiefnemers windpark Kleitocht
It Dok 2
8447 GL
Heereveen
26-05-2011
WNW namens de heer J.M.H. Huijbregts, initiatiefnemer windpark Westerterptocht
It Dok 2
8447 GL
Heereveen
I 26
26-05-2011
WNW namens Mts. Kikstra, I.I. Dam en Mts. Doppenberg-Schenk, initiatiefnemers windpark Lage Wiertocht
It Dok 2
8447 GL
Heereveen
I 27
27-05-2011
Waddenvereniging
Postbus 90
8860 AB
Harlingen
I 28
30-05-2011
Dorpsraad Aartswoud
Schoolstraat 47
1719 AT
Aartswoud
I 29
27-05-2011
Prodeon namens HVC
Postbus 40168
8004 DD
Zwolle
I 30
27-05-2011
Eneco e.a.
Postbus 19020
3001 BA
Rotterdam
I 31
30-05-2011
WNW namens A. de Schutter en P.v. Andel, initiatiefnemers verlengde Korte Medemblikkertocht
It Dok 2
8447 GL
Heereveen
I 32
30/05/2011
I 33
30-05-2011
Zie adresselijst in de bijlagen It Dok 2
8447 GL
Heereveen
I 34
30-05-2011
89 bewoners vanuit Opperdoes WNW namens J. Dekker, initiatiefnemer windpark Oudelandertocht Wagendorp CV
I 35
30-05-2011
I 36
30-05-2011
I 37
30-05-2011
I 38
Mr. F.N. van Kleffensstraat 10 Stationsstraat 38
6842 CV
Arnhem
1506 DH
Zaandam
Ridderstraat 4
1671 CS
Medemblik
Veltman Advocatenkantoor namens Viersen en Temmerman
Postbus 2222
3800 CE
Amersfoort
30-05-2011
Windkracht Wieringermeer
1009 DC
Amsterdam
I 39
31-05-2011
Bos en Blaauwboer
Postbus 41920 PAC 1DA5210 Alkmaarseweg 23
1775 PR
Alkmaar
I 40
20-07-2011
Vliegclub Wieringermeer
p.a. Rustenburgerweg 215
1703 RV
Heerhugowaard
Milieufederatie NoordHolland Stadsraad Medemblik
Onderstaand zijn de inspraakreacties inhoudelijk samengevat en beoordeeld. Voor zover deze gelijkluidend zijn en over één van de onderstaande vier thema’s gaat wordt in de onderstaande beoordeling verwezen naar de themagewijze behandeling in hoofdstuk 2.1. 2. t/m 2.1.5. -
Horizonvervuiling en aantasting van landschap
-
Geluid
-
Schaduwwerking
-
Planschade en waardevermindering onroerend goed
Voor zover een inspraakreactie gelijkluidend is met een andere beoordeelde reactie dan wordt daarnaar verwezen. Exact gelijkluidende reacties vanaf verschillende adressen zijn samengevoegd en worden als één reactie beoordeeld. I1 t/m 11
1. Marina Den Oever bv., dhr. T. Paddenburg 2. T. Paddenburg 3. Bewonersvereniging Wierhooft, B. Spruijt 4. J. de Jonge van Gelderen 5. J.H. Beumers – Niborg 6. T. Koning en K. Fielmich 7. W. en W. Veerkamp 8. Marina Den Oever Registergoed bv. 9. A. Laterveer 10. J.J. van Ekelen 11. J.H. Beumers
Inhoud reactie 1. Insprekers hebben bezwaar tegen de meest noordelijke windturbines in het Robbenoordbos of op de Wieringermeerdijk, vanwege de te verwachten geluidsoverlast, slagschaduw en horizonvervuiling. In de MER wordt bevestigd dat er zeer negatieve effecten qua geluid en slagschaduw worden verwacht. 2. Er wordt economische schade voor de jachthaven en waardevermindering voor het gehele complex en de woningen in de omgeving verwacht. 3. De molens in of nabij het bos zijn een inbreuk op het karakter van het stiltegebied en veroorzaken lawaai voor en verstoring van mens en dier. 4. De turbines hebben grote invloed op het woongenot en de rust en ruimte. Beoordeling reactie 1. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. De conclusie in de MER is dat zeer negatieve effecten zijn te verwachten, is getrokken op basis van het onderzoek naar een “worst case”-scenario van een windturbinetype met een ashoogte van 120 m. De structuurvisie schrijft niet voor welk type turbine moet worden gebouwd, maar geeft ruimtelijke randvoorwaarden waarbinnen de uitvoerende partijen een keuze voor een turbinetype zullen maken. In de MER wordt ook aangegeven dat de negatieve effecten met mitigerende maatregelen zijn te verminderen. Pas op het moment dat duidelijk wordt welk type windturbine zal worden geplaatst, zal aan de hand van meer gedetailleerd onderzoek naar geluid en slagschaduw, blijken wat de
20
werkelijk te verwachten slagschaduw- en geluidseffecten zijn en welke mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Deze effecten mogen overigens de wettelijke normen niet overschrijden. 2. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a. zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 3./4. De windmolens liggen niet in het stiltegebied. Stiltegebieden hebben op dit moment geen externe werking, dus het stiltegebied kan op basis van de Provinciale Milieuverordening (PMV) geen beperking vormen voor de plaatsing van de molens. Ook al is er formeel geen externe werking in de PMV vastgelegd, dan nog is het wel onze verantwoordelijkheid om met gezond verstand te bezien of geen onredelijke geluidbelasting in het stiltegebied wordt veroorzaakt. Uit de MER blijkt dat de extra geluidbelasting in het stiltegebied in de optimale variant een deel van het stiltegebied Robbenoordbos beslaat en dat het niveau van de geluidbelasting 25-50dB(A) is. Ter referentie: de richtwaarde voor het achtergrondniveau in een landelijke omgeving is 40 dB(A) in de dagperiode, 35 dB(A) in de avondperiode en 30 dB(A) in de nachtperiode. Ook in de huidige situatie heeft een klein deel van het stiltegebied met een vergelijkbare geluidbelasting door windmolens te maken. De geluidbelasting door de nieuwe opstelling van de windmolens betekent een uitbreiding van deze belasting ten opzichte van de huidige situatie. Om het effect van de windturbines op de aangrenzende stiltegebieden te reduceren wordt de noordelijke begrenzing van de zone in het Robbenoordbos teruggelegd. De nieuwe generatie windturbines zijn op grotere afstand zichtbaar, echter door hun maat en grote onderlinge afstand niet in staat om de ruimte in te kaderen. Ze nemen letterlijk ruimte in, maar kunnen geen ruimte maken. Het heeft daarom geen zin om windturbineopstellingen in te zetten voor een vorm van ‘landscaping’. Gesteld kan worden dat windturbines eerder de openheid benadrukken (daar is immers wind) dan dat ze de openheid blokkeren. Voor de beoordeling van de mate van verstoring van de mens wordt verwezen naar de thematische beschouwingen in hoofdstuk 2. De verstoring van dieren is onderzocht in de MER en de passende beoordeling. In aanvulling daarop kan worden gesteld dat uit onderzoek blijkt dat vogels (snel) gewenning vertonen bij blootstelling aan afschrikkende geluiden bij obstakels. Of door de windturbines geproduceerde geluiden vogels vroegtijdig kunnen waarschuwen of afschrikken is onbekend. Voor vogels is de optische verstoring echter maatgevend (groter effect). Ultrasone geluiden van rond de 30 kHz kunnen daarnaast de echolocatie van vleermuizen verstoren. Door sommige operationele windturbines worden deze ultrasone geluiden geproduceerd. In elk geval zullen vleermuizen de directe omgeving van draaiende rotoren mijden. Op grotere afstand van de turbines is als gevolg van geluid geen effect meer te verwachten. (Winkelman et al., 2008). In de praktijk blijkt overigens dat weidevogels graag nestelen onder turbines, waarschijnlijk doordat ze daar relatief veiliger zijn voor predatoren (roofvogels). Bij ecologische beoordeling van de uitwerking van de structuurvisie in een concreet plan is het aan te bevelen niet alleen uit te gaan van de negatieve effecten op sommige soorten maar ook de verandering van het ecosysteem in zijn geheel te bekijken, waarbij ook positieve effecten kunnen optreden. Om de effecten van windturbines op mens en dier in het Robbenoordbos en de omgeving van Marina Den Oever toch enigszins te reduceren, wordt de noordelijke begrenzing van de zone in het Robbenoordbos teruggelegd.
21
Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 12
Dorpsraad Abbekerk – Lambertschaag
Inhoud reactie 1. De bestaande horizonvervuiling en aantasting van het landschap door windturbines wordt met het windplan nog ernstiger. 2. Het woongenot van bewoners van Abbekerk en Lambertschaag wordt onaanvaardbaar aangetast. 3. Realisatie van het windplan werkt contraproductief voor de ontwikkeling van de toeristische sector als economisch speerpunt van ons beleid. Beoordeling reactie 1. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over horizonvervuiling en aantasting van landschap, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 2. De woningen in Abbekerk en Lambertschaag kijken op dit moment in noordelijke richting tegen de bestaande lijnopstellingen van 12 turbines met een ashoogte van 80 meter langs de Oudelandertocht en 5 turbines langs Wagendorp aan. Volgens het geldende bestemmingsplan mogen deze bestaande lijnopstellingen bij recht met een onbeperkte ashoogte worden opgeschaald. In deze structuurvisie wordt deze onbeperkte ashoogte beperkt tot maximaal 120 meter. In de structuurvisie is een zone opgenomen van circa 400 meter breed, waarvan de grenzen op respectievelijk 900 – 1300 meter vanaf het begin van het bebouwingslint van Lambertschaag en op circa drie kilometer vanaf de kern van Abbekerk liggen. Gelet op deze afstanden zijn wij van mening dat de verlenging en opschaling van de bestaande lijn langs de Oudelandertocht van 80 meter naar maximaal 120 meter geen onaanvaardbare aantasting van het woongenot van de bewoners van Lambertschaag en Abbekerk veroorzaakt. 3. Gelet op de bovengenoemde afstand van de windturbines tot de omgeving van Abbekerk zijn wij van mening dat een opschaling naar grotere windturbines geen directe invloed heeft op de toeristische aantrekkingskracht van de omgeving van Abbekerk. Mocht dit toch effect hebben, dan kan daar tegenover worden gesteld dat de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie in de Wieringermeer wellicht aantrekkingskracht veroorzaken op een nieuwe toeristisch-recreatieve doelgroep. In het kader van de participatie onderzoeken wij momenteel welke regionale economische kansen het Windplan Wieringermeer biedt. Hierbij betrekken wij ook een nadere verkenning van nieuwe kansen op het gebied van toerisme en recreatie. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
22
I 13
Fam. Kay Inhoud reactie 1. Grote waardevermindering van het onroerend goed. 2. Enorme toename van het zware bij de aanleg en het onderhoud van de turbines met overlast en gevaar voor bewoners. 3. Vrees voor geluidsoverlast. 4. Vrees voor overlast door slagschaduw. 5. Vrees voor ijsvorming. 6. Het met subsidie aangelegde bos, waar grote natuurwaarden zijn ontstaan (waaronder reigerkolonies en bosuilen), wordt vernietigd. 7. Het is onduidelijk hoe, met de strenge regels van Natura 2000, er toch windturbines geplaatst zouden kunnen worden. Beoordeling reactie 1. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a. zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 2. Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk op welke wijze, met welk vervoer (over weg en/of water) en langs welke routes de turbines zullen worden getransporteerd. Uitgangspunt van de gemeente bij elk bouwproject is dat overlast en risico’s door werkverkeer voor bewoners en ondernemers zo veel mogelijk beperkt moet worden. Daar zullen wij bij de uitwerking van dit project richting de uitvoerende partijen ook stevig op inzetten. Routes voor werkverkeer worden voor aanvang van de werkzaamheden met de uitvoerende partijen vastgelegd en met de bewoners/ondernemers gecommuniceerd. 3./4. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 5. IJsvorming komt onder bepaalde omstandigheden voor bij windturbines. In het handboek risicozonering worden richtlijnen gegeven, hoe om te gaan met dit risico. In de omgeving van de turbine zal dit niet hoger mogen zijn dan een kans van één op één miljoen. Moderne turbines beschikken over voorzieningen die ijsvorming tegengaan (coating en verwarming) en stilstand voorzieningen die bij ijsvorming de turbine stil zetten. 6. Het Robbenoordbos wordt niet vernietigd. In de structuurvisie wordt het effect op het Robbenoordbos bovendien verkleind door de zone aan de noordkant in zuidelijke richting terug te leggen. Significante effecten op blauwe reiger en bosuil zijn daarom ook niet aan de orde. Hiermee wordt ook het effect van windturbines op de aangrenzende stiltegebieden, het Robbenoordbos en de omgeving van Marina Den Oever gereduceerd. 7. De effecten van het Windplan Wieringermeer zijn conform de vigerende wetgeving getoetst in de bij de MER behorende Passende Beoordeling. De conclusie daaruit is, dat er geen sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van Windplan Wie-
23
ringermeer op de instandhoudingsdoelstellingen van IJsselmeer en Waddenzee. Er is wel sprake van negatieve effecten op een aantal niet-broedvogels als gevolg van (optische) verstoring, maar deze verstoring wordt aanvaardbaar geacht (niet significant). Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 14
Dorpsraad Opperdoes
Inhoud reactie 1. Op de zonekaart is alleen de dorpskern van Opperdoes aangegeven en niet de overige lintbebouwing, dit is niet correct. 2. De werkelijke afstand van de zone van het model Boogspant tot de eerste bebouwing van Opperdoes is 500 meter, dat is te weinig voor turbines met een ashoogte van 120 m. 3. Vanuit Opperdoes wordt waardevermindering van woningen verwacht als gevolg van de plannen. 4. De windturbines komen te dicht bij het provinciale monument “Omringdijk” en een ander monument tussen Twisk en Opperdoes, waardoor deze in hun ruimte en beeld worden aangetast. 5. De indruk bestaat dat de gemeente Wieringermeer alle overlastgevende functies, waaronder de vuilstort, het glastuinbouwgebied, de modelvliegclub en ook de windturbines, aan de zuidkant van de Wieringermeer, situeert. 6. De turbines veroorzaken horizonvervuiling en aantasting van het landschap. Beoordeling reactie 1. De ondergrond van de zonekaart zal worden aangepast waarbij ook de dorpslinten en solitaire bebouwing als zodanig herkenbaar worden. Op de digitale versie van de zonekaart, zoals deze op de website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is het overigens mogelijk de ondergrond en luchtfoto aan te klikken, zodat exact inzichtelijk wordt waar de grenzen van de zones zich ten opzichte van de ondergrond bevinden. 2. De zones op de structuurvisiekaart geven de grenzen aan waarbinnen turbines kunnen worden geplaatst. In de beschrijving van de structuurvisie worden aanvullende randvoorwaarden met betrekking tot onder meer de ashoogte genoemd. Bij het bepalen van de begrenzing van de zones is getracht een balans te vinden tussen enerzijds rechtszekerheid voor de omgeving waar wel/geen turbines kunnen komen en anderzijds flexibiliteit voor uitvoerende partijen bij het maken van de concrete plannen. Het is aan de private partijen, die het windplan gaan uitvoeren om, na vaststelling van de structuurvisie binnen de gegeven kaders, te bepalen welke turbine van welke ashoogte zij wensen te plaatsen en waar zij die exact binnen de zones willen bouwen. Hierbij zullen zij aan de hand van allerlei onderzoeken moeten aantonen dat zij aan wettelijke normen (waaronder normen voor slagschaduw en geluid) kunnen voldoen. De gemeente zal vervolgens toetsen of het door de private partijen ingediende plan past in de structuurvisie en voldoet aan de gestelde normen. Pas dan is duidelijk op
24
welke afstand de turbines van de woningen van derden komen te staan. Daarna wordt u in de gelegenheid gesteld daarover uw zienswijze of bezwaar kenbaar te maken. De woningen in Opperdoes kijken op dit moment in westelijke en noordelijke richting tegen de bestaande lijnopstellingen van 12 turbines met een ashoogte van 80 meter langs de Oudelandertocht en 5 turbines langs Wagendorp aan. Volgens het geldende bestemmingsplan mogen deze bestaande lijnopstellingen bij recht met een onbeperkte ashoogte worden opgeschaald. In deze structuurvisie wordt deze onbeperkte ashoogte beperkt tot maximaal 120 meter. 3. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van de woningen e.a. zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 4. De cultuurhistorische waarde van een gebied bestaat uit het ensemble van bebouwing en verkaveling. Deze blijft intact. De waarde ervan wordt niet wezenlijk veranderd ten gevolge van een verandering van de omgeving ervan. Wij erkennen dat nieuwe windturbines in het zuidelijk deel van polder Wieringermeer (Oudelandertocht) evenwel mogelijk effect hebben op het aangrenzende cultuurhistorisch waardevolle landschap in West-Friesland. Echter, de afstand tussen de dichtstbijzijnde grens van de zone (waar windturbines zouden kunnen worden geplaatst) en de Westfriese Omringdijk is aan de zuidrand gemiddeld ongeveer 800 meter. Op grond van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, behorende bij de Provinciale Structuurvisie NH 2040, is geen sprake van directe externe werking. De plaatsing van windturbines is mogelijk, mits sprake is van een zorgvuldige afweging van belangen en een ruimtelijke onderbouwing. Deze ruimtelijke onderbouwing zal ook aan de provinciale Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkelingen (ARO) worden voorgelegd. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat windturbines een zogenaamde “reversibele impact” hebben op het landschap; met andere woorden de verandering in het landschap is omkeerbaar. Op grond van de Wet op de Archeologie moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd alvorens de turbines kunnen worden gebouwd. De westelijke zone ligt, ter hoogte van de Waardpolder en ter plekke van de knik in het dijktracé, zeer dicht tegen de Omringdijk aan. Gelet op de aard van de inspraakreactie achten wij het van belang om daar een grotere afstand te creëren tussen de dijk en de westelijke grens van deze zone. 5. Deze indruk wensen wij weg te nemen. Het in de gemeente Wieringermeer gelegen afvalinzamelstation betreft een regionaal inzamelstation, scheidingsstation en overslagstation waar afval vanuit de Kop van Noord-Holland en West Friesland wordt verwerkt. Deze locatie wordt reeds sinds eind jaren ’80 als zodanig gebruikt. Agriport is, met zijn recente uitbreiding in noordelijke richting, steeds centraler in de polder Wieringermeer komen te liggen. De windturbines tenslotte komen niet alleen aan de zuidrand maar op veel andere locaties in de Wieringermeer. De locaties voor de verschillende functies en inrichtingen zijn gekozen op basis van een goede ruimtelijke ordening en zorgvuldige locatieonderzoeken. 6. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over horizonvervuiling en aantasting van landschap, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. Conclusie De ondergrond van de zonekaart wordt aangepast. De westelijke zone langs de Omringdijk ter hoogte van de Waardpolder wordt in oostelijke richting opgeschoven. Deze
25
reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 15
Natuurvereniging Wierhaven
Inhoud reactie 1. Windturbines horen, als industriële artefacten, niet thuis in natuurgebieden, waaronder het stiltegebied Robbenoordbos. 2. Het noordoostelijke systeem volgt een belangrijke trekbaan voor vogels en vleermuizen. 3. Vooral onervaren (roof)vogels in het bos lopen in opstijgende warme lucht groot risico om binnen het bereik van de rotorbladen te komen. 4. Een broedkolonie blauwe reigers bevindt zich in de directe nabijheid van de geplande molens. 5. Plaatsing van turbines in het Robbenoordbos dient te worden heroverwogen, danwel zorgvuldig te worden gemonitord, zodat maatregelen genomen kunnen worden tegen eventuele negatieve effecten. Beoordeling reactie 1./2./3. Windturbines worden cultureel verschillend beoordeeld. Zij kunnen gezien worden als een industriële voorziening die bij voorkeur in grote aantallen bij industrieterreinen en havens worden geplaatst (de provincie Groningen volgde een hele tijd deze opvatting). Het publiek ervaart de windturbine echter vooral als een schone bron van energie. Daardoor worden reclamebeelden over duurzaamheid vaak versterkt met het beeld van een windturbine in een natuurlijk landschap. De provincie Noord Holland neemt een tussenpositie in en zet in op intensieve windlandschappen. Combinatie met natuur wordt door het Bosschap goed mogelijk geacht. Met name middenin een bos blijkt het effect op de fauna geringer dan aan de rand, en veelal lager dan in een open veld. De turbines worden in een bos deels aan het oog onttrokken en kunnen bijdragen aan de instandhouding van de natuur. De functie van het Robbenoordbos voor trekvogels en vleermuizen is afgewogen in het MER, de passende beoordeling en de oplegnotitie. Om de effecten van windturbines op de aangrenzende stiltegebieden, het Robbenoordbos en de genoemde trekbanen te reduceren wordt de noordelijke begrenzing van de zone in het Robbenoordbos teruggelegd. Er is een risico is voor aanvaring met de rotorbladen door vogels maar dat is sterk afhankelijk van het gedrag van de vogel. Dit zal bij `onervaren` vliegers groter zijn. De omvang van het risico laat zich lastig schatten. Het is in de eerste plaats afhankelijk van de locatie van de molen versus de locatie van de nesten. Als in de nadere uitwerking exact bekend is waar de turbines komen te staan en als daarvoor aanleiding is door de aanwezigheid van specifiek kwetsbare vogels, zullen de noodzaak en de mogelijkheden van eventuele mitigatie worden onderzocht. 4/5. De kolonie blauwe reigers bevindt zich in de noordpunt van het Robbenoordbos, in de hoek tussen A7, Stontelerweg en Noorderdijkweg, vrijwel geheel op de noordpunt van ‘het eiland’ en deels ten westen van het kanaaltje. De zone, zoals opgenomen in de ontwerpstructuurvisie, eindigt ter hoogte van deze bestaande kolonie. De noordelijke grens van de zone wordt circa 800 meter in zuidelijke richting teruggelegd, waarmee de zonegrens op aanzienlijk grotere afstand van de reigerkolonie komt te liggen. De
26
verwachting is dat deze afstand voldoende is om deze kolonie niet te verstoren. Bij de uitwerking van de plannen zal aan de hand van gedetailleerde onderzoeken moeten blijken of de afstand tussen de geplaatste turbines en de kolonie daadwerkelijk groot genoeg is. In het MER is een eerste aanzet gegeven voor een evaluatieprogamma. Hier zal monitoring ook deel van uit maken. Het evaluatieprogramma zal in een later stadium door het bevoegd gezag opgesteld worden. Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 16
DAS rechtsbijstand namens Postma en Verstraten
Inhoud reactie 1. De opstelling van de ontwerpstructuurvisie had in samenwerking met de gemeente Niedorp moeten gebeuren, omdat de bewoners van de Groetweg ook geconfronteerd worden met een opschalingsplan van het bestaande turbinepark Groetpolder. Zij raken ingeklemd tussen twee lijnen. 2. Cliënten verwachten hinder van slagschaduw van de westcontour in huis en tijdens het werk op het land. 3. Cliënten verwachten geluidshinder van de Westcontour in samenhang met het park Groetpolder. Overlast van geluid kan niet doorgeschoven worden naar de bestemmingsplanprocedure. Nu moet duidelijk in beeld gebracht worden of aan de geluidnormen kan worden voldaan. 4. Cliënten zijn niet overtuigd dat de sterftenorm van 1% van de natuurlijke sterfte aanvaardbaar is. 5. Minimalisering van verstoring van foerageergebied door aanpassen van teeltplannen van agrariërs is de wereld op zijn kop, daar is geen rol weggelegd voor agrariërs. Beoordeling reactie 1. De gemeente Niedorp is, evenals de andere gemeenten van Hollands Kroon, bij de voorbereiding van de ontwerpstructuurvisie diverse malen ambtelijk en bestuurlijk betrokken. In de landschappelijke analyse is de bestaande lijnopstelling van de Groetpolder zowel in zijn huidige vorm als in een opgeschaalde variant betrokken. De Groetweg ligt inderdaad tussen twee lijnopstellingen. Deze liggen op ongeveer 600 meter (lijn Groetpolder) en 900 meter (lijn Groettocht) vanaf de woningen aan de Groetweg. Bovendien ligt er een omvangrijke bosschage over de gehele lengte tussen de Groetweg en de Groetpolder waarmee er vanaf de Groetweg gedurende een groot deel van het jaar geen zicht is op de Groetpolder. Van “inklemming” tussen twee lijnen is naar onze mening daarom geen sprake. 2/3. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. In aanvulling op deze algemene beschouwing wordt voor het aspect geluid verwezen naar onze beoordeling van reactie I22-5.
27
4. De 1%-norm voor additionele sterfte (1%-mortaliteitsnorm) is een door de Raad van State geaccepteerde werkwijze om om te gaan met het mogelijke onbedoeld veroorzaken van sterfte door windturbines. 5. Als mogelijke mitigerende maatregel is aangegeven dat agrariërs in (delen van) de Wieringermeer gestimuleerd zouden kunnen worden hun teeltplan gedeeltelijk aan te passen aan de overwinterende ganzen en zwanen door oogstresten langer te laten liggen of ervoor te zorgen dat voedselgewassen in de winter langer overstaan. Uiteraard dient hier een vergoeding (subsidie) tegenover te staan, die kostendekkend is. Een dergelijke constructie is niet ongewoon binnen het agrarische natuurbeheer. Eventuele toepassing hiervan zal in overleg met de betrokken agrariërs in de Wieringermeer gebeuren. Het draagvlak hiervoor zal vooraf worden onderzocht. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 17
DAS rechtsbijstand namens Quax
Inhoud reactie 1. Cliënt heeft in 2005 de woning gekocht vanwege het uitzicht, de rust en de ruimte. De ontwerpstructuurvisie maakt veel grotere en hogere turbines op kortere afstand van de woning mogelijk dan in de huidige situatie. Cliënt kan zich hier niet mee verenigen. 2. Cliënt vreest hinder als gevolg van geluid en slagschaduw, omdat de zone op 80 meter vanaf zijn woning ligt. 3. Cliënt vreest aanzienlijke waardevermindering als gevolg van grotere windturbines op kortere afstand van de woning. Beoordeling reactie 1. Wij kunnen ons voorstellen dat deze ontwikkeling voor cliënt in 2005 niet te voorzien was. Het algemeen belang van meer opwekking van duurzame energie in de vorm van wind op land is in de afgelopen jaren snel toegenomen. Gelet op de aanwezige ruimte en het windaanbod achten wij en met ons de provincie Noord-Holland en het Rijk, de gemeente Wieringermeer als één van de meest optimale gebieden om hier een bijdrage aan te leveren. Dit is uiteindelijk geconcretiseerd in de ontwerpstructuurvisie waarin binnen de aangegeven zones windturbines dichter dan nu bij de woning van uw cliënt kunnen worden geplaatst. Deze zullen, op basis van wettelijke regels met betrekking tot geluid e.a., op zodanige afstand van de woning worden geplaatst dat de invloed daarvan op het uitzicht, de rust en de ruimte zoveel mogelijk beperkt blijft. Overigens is de verandering van de omgeving relatief beperkt. Immers ten noorden van de Nieuwsluizerweg bevindt zich een grote lijn windturbines die op grond van het huidige bestemmingsplan onbeperkt kan worden opgeschaald en aan de Nieuwsluizerweg staat een solitaire turbine, die zal verdwijnen bij de uitvoering van de structuurvisie. 2. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. en de beoordeling van reactie I14-2. 3. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a., zoals opge-
28
nomen in hoofdstuk 2. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 18
R. Aker
Inhoud reactie 1. De mogelijkheden van bezwaar worden nauwelijks aangegeven. 2. Geluidsoverlast. Bij oostenwind is de turbine aan de Westerterpweg (op 726 meter afstand) in huis hoorbaar. Als er een lijnopstelling aan de westzijde komt dan zal dat in 90 % van de tijd overlast veroorzaken. 3. Horizonvervuiling. De lelijke hoge turbines verstoren het landschap ernstig en zijn niet passend. Deze turbines moeten in zee worden geplaatst, ondanks dat dat duurder is. 4. Aantasting woongenot, stress, gezondheidsklachten etc. 5. Waardedaling van woningen. 6. Hogere energierekening om de subsidie van windmolens te betalen. 7. Alleen benefit voor de exploitanten van molens en niet voor de burger. 8. Windmolens zijn niet rendabel zonder de door de burger betaalde subsidie. 9. Er dient ingezet te worden op zonne-energie die direct ten goed komt aan de gebruiker en geen overlast veroorzaakt. Beoordeling reactie 1. Zoals uit de inleiding blijkt hebben wij naar onze mening een ieder in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de inhoudelijke plannen en de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen. Tegen de vaststelling van een structuurvisie is wettelijk geen bezwaar of beroep mogelijk. Pas als, op basis van de vastgestelde structuurvisie, bestemmingsplannen worden vastgesteld of vergunningen worden verstrekt is tegen deze besluiten wel bezwaar of beroep mogelijk. 2. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 3. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over horizonvervuiling en landschap, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. In aanvulling daarop; het rijksbeleid met betrekking tot de ontwikkeling van meer duurzame energie is, na de verkiezingen van 9 juni 2010, in de nieuwe kabinetsperiode gewijzigd. De ambitie, doelstellingen en bijbehorende subsidieregelingen van het vorige kabinet zijn eind 2010 bijgesteld. Wind op zee is nog steeds een belangrijk speerpunt maar daarnaast heeft het kabinet gekozen voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare SDE-subsidie. Wind op land is veel efficiënter en goedkoper dan wind op zee. Gelet op het bovenstaande wordt op beide vormen van windenergie ingezet maar
29
lijkt wind op land uit het oogpunt van efficiency de voorkeur te genieten. 4. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over horizonvervuiling en aantasting van het landschap, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. Met betrekking tot stress en gezondheidsklachten wordt gesteld dat er uit onderzoek geen causaal verband is aangetoond tussen gezondheidsklachten en stress van mensen die op de wettelijke afstanden van windturbines wonen. Het is niet realistisch om te verwachten dat een technisch apparaat, zoals een windturbine, géén geluid produceert. Het gaat om de aanvaardbaarheid ervan. Het effect van windturbinegeluid op de menselijke gezondheid is wereldwijd al decennia lang onderwerp van onderzoek. Een positieve samenhang is nooit vastgesteld. Bij de recente wijziging van de regelgeving rond windturbinegeluid is bij de normstelling dit type onderzoek betrokken. 5. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a., zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 6. De prijsvorming van elektriciteit vindt plaats in een vrije markt, waarin verschillende aanbieders (ook partijen die geen windenergie aanbieden) concurreren. De plaatsing van windturbines in de gemeente Wieringermeer heeft geen effect op de elektriciteitsprijs van de stroomaanbieders. Een stelsel waarbij elektriciteitsproducenten verplicht worden een zeker deel van hun productie duurzaam op te wekken met bijvoorbeeld windenergie, waarover nu op rijksniveau gesproken wordt , zal leiden tot een andere prijsopbouw. Echter of dat tot een hogere of lagere elektriciteitsprijs leidt is nog onduidelijk. De uitvoering van de structuurvisie Windplan Wieringermeer heeft echter op deze prijsvorming zeker geen invloed. Immers voor zover dit beperkte aandeel al een prijseffect zou hebben wordt het, indien niet in de gemeente Wieringermeer, elders gerealiseerd. 7. De vaststelling van de insprekers is feitelijk onjuist. Een deel van de opbrengsten van windenergie gaat naar de exploitanten van windenergie, die daarvoor investeren en ondernemersrisico lopen. Maar ook grondeigenaren profiteren van de plaatsing van windturbines op hun land. Bovendien willen wij in het kader van de participatie dat ook anderen in staat gesteld worden mee te profiteren van de windenergie in de Wieringermeer. Hiertoe is een beleidsnotitie participatie opgesteld. Deze beleidsnotitie wordt gelijktijdig met de structuurvisie aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden. Na vaststelling wordt deze beleidsnotitie door de gemeente en de uitvoerende partijen gebruikt als kader voor de concrete uitwerking van de voorstellen. Daarnaast wordt door de windmolens duurzame elektriciteit opgewekt, die positief bijdraagt aan de gezondheid van burgers door de verlaging van de CO2 emissies. 8. De constatering is feitelijk juist, maar geldt in zijn algemeenheid en is daarom géén argument tegen het Windplan Wieringermeer als zodanig. Het argument dat voor een rendabele exploitatie subsidie is vereist, geldt voor zeer veel zaken die onderwerp van beleid zijn, zoals onderwijs en openbaar vervoer. Windenergie wordt gesubsidieerd zolang de marktprijzen een rendabele exploitatie in de weg staan. Dit is een gevolg van het feit dat de Nederlandse Rijksoverheid een duurzame opwekking van energie wenst te bereiken en een wijziging van de marktordening geen praktische optie is. In het landelijke en het provinciale beleid is de gemeente Wieringermeer bij voorkeur een plaats voor de opwekking van windenergie.
30
9. Zonne-energie zal in een duurzame energiehuishouding zeker een rol spelen. Echter vooralsnog zijn alle mogelijke bronnen van duurzame energie nodig om de doelstellingen van de overheid voor het verduurzamen van de energiehuishouding te bereiken. Concreet in de Wieringermeer vereist het windplan een oppervlakte van totaal ongeveer 0,6 tot 0,8 km² . Om een gelijke hoeveelheid elektriciteit met zonne-energie op te wekken zou een oppervlak van ruim 11.300 tot 1.600 hectaren aan zonnecellen nodig zijn. (ongeveer 7 tot 8 % van het totale grondoppervlak van de gemeente Wieringermeer). Dit achten we geen reële optie. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 19
Dorpsraad Twisk
Inhoud reactie 1. Er wordt onvoldoende aandacht besteed aan de landschappelijke effecten van de nieuwe lijnopstellingen op de omgeving van West-Friesland, ten zuiden van de Omringdijk. Dit landschappelijke aspect (van buitenaf bekeken) dient nader te worden onderzocht en bij de besluitvorming betrokken te worden. 2. De windturbines komen te dicht bij het provinciale monument “Omringdijk” en een ander monument tussen Twisk en Opperdoes, waardoor deze in hun ruimte en beeld worden aangetast. Beoordeling reactie 1. In het hoofdstuk 6.8.3. Effectbeoordeling beïnvloeding van het landschappelijk hoofdpatroon (hoogste schaalniveau) van het MER Windplan Wieringermeer is specifiek aandacht besteed aan het beeld van buiten de polder naar Wieringermeer. Het gebied West-Friesland is als aparte alinea opgenomen. In de huidige situatie bepalen de bestaande opstellingen binnen en buiten de Wieringermeer al mede het karakter. De algemene conclusie is dat de opstelling van de grotere windmolens de horizon, in alle onderzochte modellen, iets meer zullen bepalen. De woningen in Twisk kijken op dit moment in noordelijke richting tegen de bestaande lijnopstellingen van 12 turbines met een ashoogte van 80 meter langs de Oudelandertocht en 5 turbines langs Wagendorp aan. Volgens het geldende bestemmingsplan mogen deze bestaande lijnopstellingen bij recht met een opbeperkte ashoogte worden opgeschaald. In deze structuurvisie wordt de onbeperkte ashoogte beperkt tot maximaal 120 meter. Afgezet tegen het in het bestemmingsplan bestaande opschalingsrecht, de overige drie afwegingspijlers en de afstand van het dorp Twisk ten opzichte van de in de structuurvisie opgenomen zones achten wij het landschappelijk effect op het dorp en zijn omgeving aanvaardbaar. 2. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I14-4. Conclusie Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
31
I 20
Stichting Landschapszorg Wieringen
Inhoud reactie 1. De voorkeur gaat uit naar zonnepanelen op landschappen die al “aangetast” zijn zoals kassen. 2. Als er dan toch turbines komen dan het liefst tussen de kassen in een industrieel landschap. Aspecten van ijsvorming lijken technisch oplosbaar. 3. Het noordoostelijke systeem volgt een belangrijke trekbaan voor vogels in het vooren najaar. Hier moeten geen windturbines worden geplaatst. 4. De lijn “verlengde Waterkaaptocht” zorgt voor visuele verstoring vanaf het gehele eiland Wieringen. Dit geldt ook voor de lijn nabij het Amstelmeer, waar juist voor uitbreiding van recreatiemogelijkheden wordt gepleit. Plaatsing van turbines verstoort dit. 5. Windplan Wieringermeer is niet vanuit het bredere Hollands Kroon perspectief ontwikkeld, terwijl in de omliggende gemeenten ook windturbineplannen zijn. De uitstraling van windturbines tot buiten de gemeentegrenzen dient ook bij de planvorming betrokken te worden. Beoordeling reactie 1. Bij het vergroten van het aandeel duurzame energie in de totale energiebehoefte van Nederland wordt zowel op windenergie als op zonne-energie ingezet. Grootschalige toepassing van zonne-energie op of tussen kassen is nog niet zodanig doorontwikkeld dat het thans een reëel alternatief zou zijn voor windenergie op land. Bovendien heeft de gemeenteraad van Wieringermeer expliciet aangegeven welke ambitie zij met betrekking tot windenergie in haar gemeente verwezenlijkt wens te zien. Zonnecellen op kassen is overigens geen logische combinatie. Om een gelijke hoeveelheid stroom te genereren als in het windplan wordt voorzien is een oppervlakte van 1.300 tot 1.600 hectaren vereist, viermaal zo groot als geheel Agriport (circa 400 ha). 2. De ruimtelijke uitgangspunten en principes voor ruimtelijke kwaliteit, alsmede de aanwezige ruimtelijke en milieutechnische randvoorwaarden en belemmeringen, zijn bepalend geweest voor de keuze voor de zones op basis van model Boogspant. Binnen de beschikbare ruimte van de gekozen contour is een combinatie met industriële complexen, waar mogelijk benut. 3. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I15-2. 4. In hoofdstuk 6.8.3 Effectbeoordeling beïnvloeding van het landschappelijk hoofdpatroon (hoogste schaalniveau) van het MER voor windplan Wieringermeer is specifiek aandacht besteed aan het beeld van buiten de polder naar Wieringermeer. Het gebied Wieringen is hierop als aparte alinea opgenomen. Geconcludeerd wordt dat er weliswaar sprake is van grotere zichtbaarheid van molens vanuit Wieringen, maar dat de nieuwe opstellingen een sterke visuele rust kennen. 5. In hoofdstuk 6.8 Landschap en Cultuurhistorie van het MER wordt het volgende gesteld. Het is van belang om het fenomeen grootschalige windenergie een intrinsieke waarde mee te geven, als krachtig nieuw element met eigen overtuigingskracht, en daarmee zo mogelijk een positieve beïnvloeding van het bestaande cultuurlandschap. Het Windplan Wieringermeer kan dan worden opgevat als kaderstellend voor ontwikke-
32
lingen buiten de polder. Overigens is het effect op en van de dichtstbijzijnde lijnopstelllingen buiten de polder Wieringermeer in het ruimtelijke proces van totstandkoming van de scenario’s en modellen wel beschouwd. Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 21
Luchtverkeersleiding Nederland
Inhoud reactie 1. Het plangebied van de Structuurvisie bevindt zich deels in het toetsingsvlak van de LAR- Den Helder . De beoogde windturbines zullen het toetsingsvlak doorsnijden. In de ontwerpstructuurvisie dient rekening gehouden te worden met het belang van LVNL ten aanzien van een goede werking van de LAR Den Helder. Hiertoe dient het toetsingsvlak van de LAR Den Helder in de ontwerpstructuurvisie te worden opgenomen. Beoordeling reactie Als de structuurvisie wordt uitgewerkt in concrete plannen zal er, voor de windturbines, die binnen het toetsingsvlak van de LAR Den Helder vallen, getoetst worden op radarverstoring. De mate van radarverstoring is sterk afhankelijk van het specifieke windturbinetype. Omdat de structuurvisie niet voorschrijft welk windturbinetype moet worden geplaatst, wordt onderzoek naar de verstoring op voorhand niet noodzakelijk geacht. Dit onderzoek dient echter wel plaats te vinden in de fase van uitwerking van de plannen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 22
Veltman Advocatenkantoor namens bewoners Groetweg e.a. Inhoud reactie 1. Cliënten vrezen dat zij ingeklemd raken tussen de opgeschaalde lijn Groetpolder en de westcontour van Boogspant waardoor zij cumulatieve effecten zullen ondervinden met betrekking tot o.a geluidshinder, slagschaduw en landschapsschoon. 2. De nieuwe turbines vormen door hun dominantie een aanslag op het landschapsschoon. Geconcludeerd wordt dat er met deze grote turbines niet te `landscapen` valt. Het oordeel in het MER, dat met de westcontour de hoofdopbouw van het landschap begrijpelijker en zichtbaarder wordt, wordt in dit kader dan ook niet begrepen. Zij zullen, gelet op de korte afstand ten opzichte van hun woning, de nieuwe lijnen niet als logisch of begrijpelijk herkennen. 3. Cliënten profiteren niet van het gestelde voordeel dat de bestaande solitaire turbines uit het landschap zullen verdwijnen, terwijl zij wel de lasten van de nieuwe lijnen zullen ervaren. 4. De verlichting op de nieuwe turbines zal het wezenskenmerk van duisternis in het landelijk gebied aantasten. Bescherming van deze duisternis maakt onderdeel uit van de PKB Waddenzee en is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als een
33
belangrijke kernwaarde van de beleving van het landschap. 5. De MER geeft aan dat mitigerende maatregelen m.b.t. geluid nodig zijn en bij de uitvoering van het plan uitgewerkt moeten worden. Cliënten ervaren nu al geluidhinder, omdat het achtergrondgeluidsniveau laag is. Het Activiteitenbesluit biedt mogelijkheden van maatwerkvoorschriften. Er dient echter ook rekening gehouden te worden met het impulskarakter van het geluid van een lijnopstelling. Verder dient aandacht besteed te worden aan de mensen, die op het land werken en gedurende lange tijd geluidshinder ervaren. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het geluidsniveau voor omwonenden aanvaardbaar is, als wordt voldaan aan de 47 dB Lden norm, onjuist. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient hier, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, rekening mee te worden gehouden. 6. Cliënten verwachten overlast van slagschaduw, niet alleen in de woningen maar ook tijdens het werk op het land. Hier dient rekening mee gehouden te worden met eventuele maatwerkvoorschriften. 7. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie vrezen cliënten voor waardevermindering en planschade van hun woningen, als gevolg van het Windplan Wieringermeer. Hier zou in de ontwerpstructuurvisie aandacht aan moeten worden besteed. Beoordeling reactie 1. Bij de woningen aan de Groetweg kunnen de cumulatieve effecten tussen de opgeschaalde lijn en de westcontour van Boogspant inderdaad een rol spelen. Dit is in het MER ook opgemerkt, maar niet nader onderzocht, mede omdat op het moment van onderzoek nog geen concrete gegevens van een opgeschaalde Groetlijn bekend waren. Op basis van de concrete plannen en de bijbehorende onderzoeken die te zijner tijd door uitvoerende partijen zullen worden ingediend, op basis van de in de structuurvisie mogelijk gemaakte plaatsingsruimte, zullen de cumulatieve effecten nader worden beoordeeld. Op dat moment zal ook worden beoordeeld of er maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld om de cumulatieve effecten van verschillende windparken in de hand te houden. 2. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving van grootschalige windenergie op land de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. Daarom is niet gekozen voor planontwikkeling vanuit kaartbeeld, maar voor planontwikkeling vanuit ooghoogteperspectief en werkelijke beleving van de polder. Hierin is wel degelijk de huidige structuur en opbouw van het cultuurlandschap meegenomen. In het visualiserend onderzoek met behulp van realistische 3D –modellen, zijn we tot de conclusie gekomen dat er mogelijk alleen op het allerhoogste schaalniveau van de polder verbinding ontstaat tussen polderstructuur en het fenomeen grootschalige windenergie. De zichtbaarheid van windturbines kunnen we niet wegnemen, maar wordt voor de bewoners van de groetweg in westelijke richting al grotendeels weggenomen door de aanwezigheid van aanzienlijke bosschages langs de Omringdijk. Bovendien kan in een bepaalde setting windenergie ook een nieuwe betekenisvolle laag toevoegen aan het bestaande cultuurlandschap. De nieuwe generatie windturbines zijn op grotere afstand zichtbaar, echter door hun maat en grote onderlinge afstand niet in staat om de ruimte in te kaderen. Ze nemen letterlijk ruimte in, maar kunnen geen ruimte maken. Het heeft daarom geen zin om windturbineopstellingen in te zetten voor een vorm van ‘landscaping’. Gesteld kan worden dat windturbines eerder de openheid benadrukken (daar is immers wind) dan dat
34
ze ruimte afbakenen en daarmee de openheid aantasten. 3. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling bij I18-7 4. De vanuit veiligheid noodzakelijke turbineverlichting ’s nachts betekent weliswaar aantasting van duisternis, maar ook het benadrukken van de nieuwe betekenisvolle structuur van windenergie in de polder. Wij zijn van mening dat de aantasting van de duisternis weliswaar aan de orde is maar, gelet op de beperkte lichtsterkte, ten opzichte van bijvoorbeeld snelwegverlichting, bebouwde bedrijventerreinen, woongebieden of kassengebieden, zeer beperkt is. 5. Het Activiteitenbesluit biedt inderdaad de mogelijkheden om maatwerkvoorschriften vast te stellen. Het is op dit moment nog niet duidelijk of er ook daadwerkelijk maatwerkvoorschriften zullen worden vastgesteld, ook al is het heersende achtergrondniveau relatief laag. De afweging of er al dan niet maatwerkvoorschriften worden vastgesteld vindt te zijner tijd plaats op basis van het concrete plan dat door uitvoerende partijen zal worden ingediend op basis van de in de structuurvisie mogelijk gemaakte plaatsingsruimte en de eventuele cumulatie met andere, nabijgelegen windparken. Pas dan kan het bevoegde gezag zich op basis van de bij het plan gevoegde specifieke akoestische onderzoeken een goed oordeel vormen of het ingediende plan aanleiding vormt voor het toepassen van maatwerkvoorschriften. Het onderzoek is uitgevoerd conform het ‘Reken- en meetvoorschrift windturbines’. Het voorschrift biedt geen mogelijkheid om een toeslag toe te kennen voor een vermeend impulskarakter van het geluid. Het karakteristieke geluid van windturbines is immers al meegenomen bij de normstelling. Het vermeende impulskarakter, zoals ondermeer aangegeven in studies van G.J. van den Berg is onderwerp van onderzoek geweest door TNO bij de vaststelling van de normen bij de nieuwe regelgeving en in deze normen verwerkt. Mensen die op het land werken worden op grond van het Activiteitenbesluit en ook andere wet- en regelgeving niet aangemerkt als geluidsgevoelig. Overigens wordt, vanwege de straffactor van 10 dB(A), het Lden-niveau in belangrijke mate bepaald door de nachtperiode. Overdag als mensen op het land werken is het gemiddelde geluidsniveau 6 dB(A) lager dan het Lden-niveau aangeeft. Om voornoemde redenen is voor het huidige onderzoek uitgegaan van de grenswaarde van 47 dB Lden op de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen. 6. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I16-2 en de thematische beschouwing over slagschaduw zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 7. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a., zoals opgenomen in hoofdstuk 2. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
35
I 23
WNW namens de heer A.J.C. Biesheuvel en de maatschap Van Diemen, initiatiefnemers windpark Aartswouder hoofdwijk
Inhoud reactie 1. Als projectbegeleider van initiatiefnemers verzoekt WNW in het windplan Wieringermeer ruimte te creëren voor windpark Aartswouder hoofdwijk. De voorgestelde locatie voor het windpark loopt parallel met en nabij de westcontour van Boogspant. Realisatie hiervan betekent optimale benutting van beschikbare ruimte. In het gebied is voldoende draagvlak, omdat grondeigenaren meewerken, er weinig hinder voor omwonenden is te verwachten en eigenaren van solitaire turbines meeparticiperen, omdat hun solitaire turbines worden gesaneerd. 2. De visuele aspecten zijn onvoldoende tot zijn recht gekomen. De structuur en verkaveling van het landschap is teveel losgelaten. Het windpark Aartswouder hoofdweg sluit daar beter op aan. 3. Het windpark Aartswouder hoofdwijk sluit aan bij het Structuurplan 2006 en de windnotitie 2007 o.a. omdat solitaire turbines worden gesaneerd. Beoordeling reactie 1./2. In paragraaf 2.1.1. hebben wij geconstateerd dat er voor de realisatie van de drie raadsopgaven meer ruimte en flexibiliteit nodig is dan in het huidige Boogspantmodel van de ontwerpstructuurvisie is opgenomen. Op basis van een onderzoek naar drie mogelijke oprekking/uitbreidingsscenario’s hebben wij gekozen voor een extra zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. Uit visualiserend onderzoek is gebleken dat één op één volgen van landschappelijke structuren niet per definitie resulteert in een ruimtelijke optimaal plan waarin visuele rust leidend is. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld, dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. De ruimtelijke kwaliteit van het Boogspantmodel is voor een belangrijk deel te verklaren uit de keuze voor een groot samenhangend systeem los van bestaande structuren. Daarom hebben wij er niet voor gekozen om de richting van de Aartswouder hoofdwijk te volgen maar een zone evenwijdig aan de bestaande lijn van de Oudelandertocht. 3. In het Structuurplan is aangegeven, dat het windbeleid nader uitgewerkt dient te worden op basis van een aantal genoemde uitgangspunten. Deze uitwerking heeft thans zijn beslag gekregen in de ontwerpstructuurvisie. Wij stellen thans voor om het model Boogspant op te rekken en uit te breiden. Ook met deze oprekking en uitbreiding blijft het in de ontwerpstructuurvisie opgenomen uitgangspunt, dat de structuurvisie dient te worden uitgevoerd als één integraal project, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gehandhaafd. De landschappelijke effecten van windenergieopstellingen reiken immers over een zo grote schaal dat de drie geformuleerde raadsopgaven in de Wieringermeer niet afzonderlijk maar in hun geheel en integraal beoordeeld en uitgevoerd moeten worden. Initiatieven die slechts voorzien in realisatie van een fragment van de gehele raadsopgave, zijn daarmee in strijd met de structuurvisie Windplan Wieringermeer. De windnotitie 2007 is destijds weliswaar in de commissie Grondgebiedszaken behandeld, maar is nimmer vastgesteld. Hier kan dan ook geen recht aan ontleend worden.
36
Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 24
WNW namens de heer W. Sol, fa. v.d. Oord en W.C.J. Polle, initiatiefnemers windpark Kleitocht
Inhoud reactie 1. Als begeleider van de initiatiefnemers van het windpark Kleitocht verzoekt WNW dit windpark aan de Structuurvisie toe te voegen. 2. Het windpark Kleitocht voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie 2006, omdat er sprake is van herstructurering, opschaling en participatie door deelname van grondeigenaren en windturbine-eigenaren. 3. De locatie van het windpark Kleitocht vormt een, ook uit economisch oogpunt, noodzakelijke aanvulling op de structuurvisie, omdat het weinig beperkingen kent en andere locaties van Boogspant veel meer onzekerheden kennen. Dit blijkt ook uit de kansenkaart. 4. Windpark Kleitocht gaat uit van kleinere turbines, waardoor hinder wordt beperkt en er meer financiële ruimte ontstaat voor sanering en opschaling. Deze minder hoge turbines sluiten beter aan bij de lijnopstellingen van de omliggende gemeenten. Beoordeling reactie 1. Wij stellen thans voor om het model Boogspant op te rekken en uit te breiden. Op basis van een onderzoek naar drie scenario’s van oprekking/uitbreiding hebben wij ervoor gekozen het model Boogspant op te rekken en uit te breiden met een nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. In één van de drie scenario’s hebben wij ook een extra zone langs de Kleitocht beschouwd. Wij hebben niet voor dit scenario gekozen, omdat wij vinden dat deze lijn het ontwerpuitgangspunt van een open en leeg middengebied teveel aantast en de lijnen te dicht bij de dorpskernen Slootdorp en Middenmeer komen te staan. Ook met deze oprekking/uitbreiding blijft het in de ontwerpstructuurvisie opgenomen uitgangspunt, dat de structuurvisie dient te worden uitgevoerd als één integraal project, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gehandhaafd. Initiatieven die slechts voorzien in realisatie van een fragment van de gehele raadsopgave zijn daarmee in strijd met de structuurvisie windplan Wieringermeer. 2. In het Structuurplan is aangegeven dat het windbeleid nader uitgewerkt dient te worden op basis van een aantal genoemde uitgangspunten. Deze uitwerking heeft thans zijn beslag gekregen in de ontwerpstructuurvisie. 3.Wij hebben onderkend dat het model Boogspant moet worden opgerekt/uitgebreid om de economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie te vergroten, mede vanwege het feit dat het model Boogspant een aantal gebieden kent waar daadwerkelijke plaatsing van turbines onzeker is. Voor de nadere onderbouwing van onze keuze voor oprekking en uitbreiding van model Boogspant verwijzen wij naar paragraaf 2.1.1. 4. De ontwerpstructuurvisie geeft een bandbreedte voor ashoogte van windturbines. De MER is uitgegaan van een “worst-case”-scenario van een turbine met een ashoogte van 120 meter. Dit neemt niet weg dat, na de vaststelling van de structuurvisie, uitvoe-
37
rende partijen voor de mogelijkheid kunnen kiezen om de ondergrens van de vastgestelde bandbreedte toe te passen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 25
WNW namens de heer J.M.H. Huijbregts, initiatiefnemer windpark Westerterptocht
Inhoud reactie 1. Als begeleider van de initiatiefnemers van het windpark Westerterpweg verzoekt WNW in de structuurvisie ruimte te bieden aan realisatie van dit windpark dat dient als vervanging van drie bestaande solitaire turbines op eigen grond maar in één lijn gebracht. 2. Het windpark Westerterpweg voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie 2006 en de beleidsnotitie windenergie 2007, omdat er sprake is van herstructurering, opschaling en participatie door deelname van grondeigenaren en windturbineeigenaren. 3. Het windpark sluit beter aan bij de wegenstructuur en de bestaande ruimtelijke structuren dan Boogspant, omdat het een korte lijnopstelling is die minder complex van aard is en niet bepalend voor buurgemeenten. Beoordeling reactie 1./ 3. Wij stellen thans voor om het model Boogspant op te rekken en uit te breiden. Op basis van een onderzoek naar drie scenario’s van oprekking/uitbreiding hebben wij ervoor gekozen het model Boogspant op te rekken en uit te breiden met een nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. Voor de nadere onderbouwing van deze keuze verwijzen wij naar paragraaf 2.1.1. Ook met deze oprekking/uitbreiding blijft het in de ontwerpstructuurvisie opgenomen uitgangspunt, dat de structuurvisie dient te worden uitgevoerd als één integraal project, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gehandhaafd. Initiatieven die slechts voorzien in realisatie van een fragment van de gehele raadsopgave zijn daarmee in strijd met de structuurvisie Windplan Wieringermeer 2. In het Structuurplan is aangegeven dat het windbeleid nader uitgewerkt dient te worden op basis van een aantal genoemde uitgangspunten. Deze uitwerking heeft thans zijn beslag gekregen in de ontwerpstructuurvisie. De windnotitie 2007 is destijds weliswaar destijds in de commissie Grondgebiedszaken behandeld, maar is nimmer vastgesteld. Hier kan dan ook geen recht aan worden ontleend. Met de vaststelling van de Beleidsnotitie Participatie Windplan Wieringermeer wordt participatie en verplicht onderdeel van de ontwikkeling van de realisatie van het Windplan Wieringermeer. Participatie bij dit initiatief is derhalve niet onderscheidend ten opzichte van het Windplan Wieringermeer. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
38
I 26
WNW namens Mts. Kikstra, I.I. Dam en Mts. Doppenberg-Schenk initiatiefnemers windpark Lage Wiertocht
Inhoud reactie 1. Namens initiatiefnemers verzoekt WNW windpark Lage Wiertocht in de structuurvisie op te nemen.Windpark Lage Wiertocht kan rekenen op veel draagvlak omdat initiatiefnemers inwoners zijn die nog niet eerder bij windenergie betrokken zijn en er is gekozen voor niet de grootste turbine maar wel met een hoge energieopbrengst. Hiermee worden geen overlast of negatieve milieu/ecologie-effecten verwacht. 2. Er wordt aansluiting gezocht bij de A7 en de plaatselijke verkaveling waarmee er regelmaat en visuele rust ontstaat. 3. Windpark Lage Wiertocht is economisch uitvoerbaar, omdat bestaande turbinetypes worden gebruikt en initiatiefnemers de ontwikkeling voor eigen rekening en risico realiseren. 4. Als de gemeente de plannen voor windenergie aan de markt over had gelaten, dan waren de beste locaties zonder veel gemeentelijke kosten al onderzocht en konden deze zonder problemen worden benut. 5. Het windplan is ontwikkeld zonder dat er gesproken is met grondeigenaren die zelf ook initiatieven hebben. 6. Het windpark Lage Wiertocht biedt ook mogelijkheden van participatie. Beoordeling reactie 1. De gemeenteraad heeft besloten het windturbinetestpark van het ECN uit te breiden, de bestaande lijnopstellingen op te schalen en de bestaande solitaire turbines te herstructureren. Voor deze drie opgaven is de structuurvisie Windplan Wieringermeer opgesteld. Nieuwe initiatieven die buiten deze raadsopgaven vallen, zoals dit initiatief, maken hier geen deel vanuit en worden in dit kader dan ook niet meegenomen. Wij stellen thans voor om het model Boogspant op te rekken en uit te breiden. Op basis van een onderzoek naar drie scenario’s van oprekking/uitbreiding hebben wij ervoor gekozen het model Boogspant op te rekken en uit te breiden met een nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. Voor de nadere onderbouwing van deze keuze verwijzen wij naar paragraaf 2.1.1. Ook met deze oprekking/uitbreiding blijft het in de ontwerpstructuurvisie opgenomen uitgangspunt, dat de structuurvisie dient te worden uitgevoerd als één integraal project, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gehandhaafd. Initiatieven die slechts voorzien in realisatie van een fragment van de gehele raadsopgave zijn daarmee in strijd met de structuurvisie windplan Wieringermeer 2.Uit visualiserend onderzoek is gebleken dat één op één volgen van landschappelijke structuren niet per definitie resulteert in een ruimtelijke optimaal plan waarin visuele rust leidend is. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. De ruimtelijke kwaliteit van het Boogspantmodel is voor een belangrijk deel te verklaren uit de keuze voor een groot samenhangend systeem los van bestaande structuren. Verder willen wij het vrije zicht vanuit het zuiden op het voormalige eiland Wieringen zoveel mogelijk in stand houden en het middengebied van de polder zoveel mogelijk open houden. Daarom hebben wij er niet voor gekozen voor een nieuwe zelfstandige lijn langs de Lage Wier-
39
tocht maar een verlenging van de zone langs de westrand van de polder tot de Den Oeverse Weg, in de noordwesthoek van de gemeente. 3. Elk nieuw windpark dient economisch uitvoerbaar te zijn en wordt voor rekening en risico van de exploitanten ontwikkeld. Dit argument is derhalve niet onderscheidend ten opzichte van het Windplan Wieringermeer. 4. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft de gemeente besloten de regie te voeren over waar en op welke wijze zij de geformuleerde raadsopgave wenst te realiseren. Hierbij hebben wij oog voor economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie. Dit toetsen wij mede op basis van input en informatie vanuit “de markt”, omdat zij uiteindelijk de structuurvisie dienen te realiseren. 5. Het windplan is in de afgelopen anderhalf jaar in een open communicatieproces met de inwoners van Wieringermeer tot stand gekomen. Op een aantal momenten, waaronder twee windweekenden en een openbare presentatie op 1 juni 2010, is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn visie te geven over het windplan, zo ook grondeigenaren die initiatieven hebben. Verder heeft er op 16 december 2009 een overleg plaatsgevonden, waarin alle indieners van principeverzoeken in de gelegenheid zijn gesteld op het proces en de inhoud te reageren en waarin is toegelicht waarom de gemeenteraad heeft besloten alle ingediende principeverzoeken aan te houden in afwachting van het nieuwe windbeleid. Ook deze inspraakprocedure is juist bedoeld om een ieder de gelegenheid te bieden zijn reactie op de ontwerpstructuurvisie te geven. Wij zijn derhalve van mening dat een ieder in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld om mee te praten bij de totstandkoming van het windplan. 6. Met de vaststelling van de Beleidsnotitie Participatie Windplan Wieringermeer wordt participatie een verplicht onderdeel van de ontwikkeling van de realisatie van het Windplan Wieringermeer. Participatie bij dit initiatief is derhalve niet onderscheidend ten opzichte van het Windplan Wieringermeer. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 27
Waddenvereniging
Inhoud reactie 1. Omdat zonne-energie over 20 jaar naar verwachting rendabeler is dan windenergie op land wordt gepleit voor tijdelijke bouwvergunningen of bestemmingen, zodat na 20 jaar de afgifte van nieuwe vergunningen voor wind op land kan worden heroverwogen. 2. De lijnopstellingen zijn teveel vanuit de gemeente Wieringermeer ontwikkeld. De effecten voor de Waddenzee en het IJsselmeer zijn onvoldoende in beeld gebracht. De weidsheid, ongereptheid en beperkte invloed van de mens op de Waddenzee en het IJsselmeer verdient bescherming. Onder verwijzing naar het beheer- en ontwikkelingsplan Waddengebied is het onduidelijk hoe het college deze opgave heeft meegenomen in de structuurvisie. 3. De Waddenvereniging verwondert zich erover dat de MER in dit kader geen negatieve effecten op het landschap constateert.
40
4. De gekozen lijnopstellingen zijn niet geoptimaliseerd op basis van trekroutes van vogels. 5. De effecten van windmolens in het Robbenoordbos op de aanwezige natuur dienen goed gemonitord te worden. 6. In de passende beoordeling wordt een te beperkte cumulatie uitgevoerd, terwijl in de effectberekening wel de hele Waddenzee en het IJsselmeer wordt meegenomen. De effectstudie van bestaande activiteiten dient bij dit proces betrokken te worden, zodat een goed overzicht ontstaat in de verwachte effecten waarmee moet worden gecumuleerd. 7. Er is geen aandacht besteed aan het effect op de waarde duisternis. Er wordt verwezen naar de toe te passen waarschuwingslichten op de turbines. Effecten op landschap en vogels dienen alsnog te worden beschreven. Beoordeling reactie 1. Wij vinden de gedachte interessant, maar het afgeven van tijdelijke vergunningen van 20 jaar is thans wettelijk niet mogelijk. Een bestemmingsplan moet wettelijk na tien jaar worden herzien, maar de daarin opgenomen planologische rechten kunnen niet zonder (ingrijpende) financiële consequenties worden wegbestemd. Ook op dat punt biedt de huidige wetgeving geen mogelijkheden van tijdelijke bestemmingen gedurende een exploitatieperiode. Nader onderzoek van de wetgever op dit punt zouden wij overigens toejuichen. 2. In hoofdstuk 6.8.3 Effectbeoordeling beïnvloeding van het landschappelijk hoofdpatroon (hoogste schaalniveau) van het MER voor windplan Wieringermeer is specifiek aandacht besteed aan het beeld van buiten de polder naar Wieringermeer. Het IJsselmeer is als aparte alinea opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat door de geringe afstand tussen de turbineopstellingen en de IJsselmeerkust in alle modellen de zichtbaarheid van de molens aan de horizon zal toenemen. In geen van de modellen betekent dit echter een wezenlijke verandering van de gebiedskarakteristiek van het IJsselmeergebied. 3. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea “inpassing en windenergie” wordt gesteld, dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. 4. De trekroutes op zich zijn niet het belangrijkste uitgangspunt geweest bij het ontwerp, maar er is wel degelijk rekening meegehouden. Mede op basis van trekroutes is model Polderrand vervallen. Met het terugleggen van de noordelijke grens van de zone in het Robbenoordbos wordt nog meer rekening gehouden met de trekroutes waaronder de trekroute Afsluitdijk richting het westen. 5. In het MER is een eerste aanzet gegeven voor een evaluatieprogamma. Hier zal monitoring ook deel van uit maken. Het evaluatieprogramma zal in een later stadium door het bevoegde gezag opgesteld worden. 6. De Waddenzee en het IJsselmeer zijn als Natura 2000-gebied meegenomen in de passende beoordeling. Bij de cumulatietoets zijn alle relevante ontwikkelingen in en om de Wieringermeer meegenomen, die in cumulatie met Windplan Wieringermeer voor effecten op de in de Wieringermeer pleisterende niet-broedvogels kunnen zorgen. Het is ondoenlijk om alle lokale ontwikkelingen in Friesland, Overijssel en Noord-Holland die ook mogelijk effect kunnen hebben op de doelstelling voor deze soorten, in beeld te
41
brengen. De ingebrachte inspraakreactie geeft daarbij geen voorbeeld om welke activiteiten het dan zou gaan. 7. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving van grootschalige windenergie op land de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. Daarom is niet gekozen voor planontwikkeling vanuit kaartbeeld, maar voor planontwikkeling vanuit ooghoogteperspectief en werkelijke beleving van de polder. Hierin is de huidige structuur en opbouw van het cultuurlandschap meegenomen. In het visualiserend onderzoek zijn we tot de conclusie gekomen dat er mogelijk alleen op het allerhoogste schaalniveau van de polder verbinding ontstaat tussen polderstructuur en het fenomeen grootschalige windenergie. De zichtbaarheid van windturbines kunnen we niet wegnemen. Echter in een bepaalde setting kan windenergie ook een nieuwe betekenisvolle laag toevoegen aan het bestaande cultuurlandschap. De vanuit veiligheid noodzakelijke turbineverlichting ’s nachts betekent weliswaar een in onze ogen beperkte aantasting van duisternis, maar ook het benadrukken van die nieuwe betekenisvolle structuur. Soortgroepen lijken onderling niet verschillend te reageren op de verschillende lichtbronnen zoals gebruikt op hoge obstakels. Continue verlichting leidt in bepaalde gevallen tot meer slachtoffers dan pulserende (knipper-)lichten. De gegevens over een voorkeur voor lichtkleur (rood versus wit) geven geen éénsluidende conclusies, alhoewel sommige auteurs wit licht bepleiten. Lichtintensiteit en pulsduur lijken belangrijker dan kleur, waarbij zwak licht, kortdurende pulsen en lange tussentijd tussen de pulsen tot minder slachtoffers zou kunnen leiden. Gebruik van naar beneden gerichte schijnwerpers bij hoge obstakels gaf minder slachtoffers, vermoedelijk, omdat het aantrekkende en “vangende” effect voor overvliegende vogels minder was (Winkelman et al., 2008). Wij zijn van mening dat de aantasting van de duisternis weliswaar aan de orde is, maar, gelet op de beperkte lichtsterkte ten opzichte van bijvoorbeeld snelwegverlichting, bebouwde bedrijventerreinen, woongebieden of kassengebieden aanvaardbaar is. Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 28
Dorpsraad Aartswoud
Inhoud reactie 1. De lijnopstellingen zijn teveel vanuit de gemeente Wieringermeer ontwikkeld. De landschappelijke effecten vanuit Aartswoud en omgeving zijn onvoldoende in beeld gebracht. 2. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met het provinciale monument “Omringdijk” , en de cultuurhistorische waarde van Aartswoud, waardoor deze waarden in hun ruimte en beeld worden aangetast. Beoordeling reactie 1. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I19-1
42
2. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I14-4. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 29
Prodeon
Inhoud reactie 1. Prodeon verzoekt de westelijke contour aan de zuidzijde door te trekken naar de stortlocatie Wieringermeer en de ashoogte van 80 meter mogelijk te maken omdat turbines met een ashoogte van 80 meter prima inpasbaar zijn. 2. Turbines op de stortlocatie gaan niet ten koste van kostbare landbouwgrond. 3. Turbines op de stortlocatie passen prima in de gezamenlijke duurzaamheidsdoelstellingen en dito samenwerking met Agriport A7. Beoordeling reactie 1. /2./3. Wij stellen thans voor om het model Boogspant op te rekken en uit te breiden. Op basis van een onderzoek naar drie scenario’s van oprekking/uitbreiding hebben wij ervoor gekozen het model Boogspant op te rekken en uit te breiden met een nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. Op basis van dit onderzoek is er tevens voor gekozen om geen extra zone langs de Zuiderdijkweg op te nemen, maar in plaats daarvan de westcontour nabij Agriport in oostelijke richting enigszins te verlengen. Voor de nadere onderbouwing van deze keuze verwijzen wij naar paragraaf 2.1.1. Hiermee komt de zone van de westcontour gedeeltelijk over het grondgebied van de stortlocatie te liggen. Wij delen uw visie over de mogelijkheid en potentie van de genoemde functiecombinatie. De huidige 12 turbines in de lijnopstelling langs de Oudelandertocht hebben een ashoogte van 80 meter. Om aan één van de drie de raadsopgaven van opschaling van bestaande lijnopstellingen te voldoen handhaven wij de minimale ashoogte van 100 meter. Conclusie De zone langs de zuidrand van de polder wordt in oostelijke richting doorgetrokken tot en met het afvalinzamelstation aan de Koggerandweg. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 30
Eneco e.a.
Inhoud reactie 1. Eneco e.a. zijn te beperkt betrokken geweest bij het proces van totstandkoming van de ontwerpstructuurvisie en het MER. 2. Gepleit wordt voor toepassing van het parallelscenario zoals eerder door Eneco e.a. als alternatief windplan is ingediend. In dit scenario is een extra lijn langs de Kleitocht opgenomen en wordt om economische redenen uitgegaan van kleinere turbines.
43
3. Het parallelscenario biedt meer flexibiliteit dan Boogspant. 4. Het uitgangspunt dat één entiteit het hele windplan zou moeten uitvoeren werkt marktverstorend en het is de vraag of dit de beste optie is voor de realisatie van de doelstellingen. Beoordeling reactie 1. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I26-5. 2./3. Wij hebben onderkend dat het model Boogspant moet worden opgerekt/uitgebreid om de economische uitvoerbaarheid en de flexibiliteit van de structuurvisie te vergroten, mede vanwege het feit dat het model Boogspant een aantal gebieden kent waar daadwerkelijke plaatsing van turbines onzeker is. Op basis van een onderzoek naar drie scenario’s van oprekking/uitbreiding hebben wij ervoor gekozen het model Boogspant op te rekken en uit te breiden met een nieuwe zone ten noorden van en evenwijdig aan de Oudelandertocht. In één van de drie scenario’s hebben wij ook een extra zone langs de Kleitocht beschouwd. Wij hebben niet voor dit scenario gekozen, omdat wij vinden dat deze lijn het ontwerpuitgangspunt van een open en leeg middengebied teveel aantast en de lijnen te dicht bij de dorpskernen Slootdorp en Middenmeer komen te staan. Voor onze keuze voor oprekking en uitbreiding van model Boogspant verwijzen wij naar paragraaf 2.1.1. De ontwerpstructuurvisie geeft een bandbreedte voor ashoogte van windturbines. De MER is uitgegaan van een “worst-case”-scenario van een turbine met een ashoogte van 120 meter. Dit neemt niet weg dat, na de vaststelling van de structuurvisie, uitvoerende partijen voor de mogelijkheid kunnen kiezen om de ondergrens van de vastgestelde bandbreedte toe te passen. 4. In de structuurvisie is de voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van één integraal project om te voorkomen dat het geheel dat in de structuurvisie wordt beoogd uiteindelijk slechts fragmentarisch wordt gerealiseerd en om te bewerkstelligen dat een zo volledig mogelijke realisatie van de structuurvisie aan de voorkant van het realisatieproces wordt zeker gesteld. Wij achten dit ruimtelijk relevant. De structuurvisie schrijft niet voor welke entiteit of uitvoerende partij(en) de structuurvisie tot uitvoering zullen/moeten brengen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 31
WNW namens A. de Schutter en P.v. Andel, initiatiefnemers verlengde Korte Medemblikkertocht
Inhoud reactie 1. Gelet op de in het verleden coöperatieve houding van de gemeente jegens windenergieprojecten, is voor de Korte Medemblikkertocht in april 2008 een principeverzoek ingediend met de verwachting van medewerking door de gemeente. Nu deze locatie in de Structuurvisie is opgenomen en aan alle voorwaarden kan worden voldaan, wordt verzocht op korte termijn toestemming te verlenen aan dit principeverzoek. Beoordeling reactie
44
1. De gemeenteraad heeft op 28 mei 2011 besloten vooruitlopend op de vaststelling van nieuw windbeleid (in casu de Structuurvisie Windplan Wieringermeer) geen besluiten te nemen over reeds ingediende en naderhand ingediende principeverzoeken. Dit principeverzoek valt hier ook onder. Dit is aan alle indieners van principeverzoeken, waaronder WNW, schriftelijk medegedeeld. Het feit dat in de ontwerpstructuurvisie in het verlengde van de lijn Wagendorp een zone voor windturbines is opgenomen vormt geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken. Na de vaststelling van de structuurvisie zullen wij alle principeverzoeken daaraan toetsen en daarover een besluit nemen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 32
89 bewoners vanuit Opperdoes e.o.
Inhoud reactie 1. De afstand tussen de zone van de westcontour en de bebouwing van Opperdoes is te gering. Er zouden geen turbines tussen de A7 en de stortlocatie geplaatst moeten worden. 2. De windmolens zouden niet hoger moeten worden dan dat ze nu zijn. 3. De horizonvervuiling van de nieuwe turbines zal de toeristische en economische sector van het dorp schaden. 4. Er wordt geen rekening gehouden met de Westfriese omringdijk als provinciaal monument. 5. De indruk bestaat dat de gemeente Wieringermeer alle overlastgevende functies, waaronder het vuilstort, glastuinbouwgebied, modelvliegclub en ook de windturbines, aan de zuidkant van de Wieringermeer situeert. Beoordeling reactie 1. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I14-2 2. Volgens het geldende bestemmingsplan mogen de zes bestaande lijnopstellingen reeds opschalen zonder ashoogtebeperking. In het nieuwe bestemmingsplan landelijk gebied is deze ashoogte reeds teruggebracht tot een maximale hoogte van 120 meter. Deze ashoogte is ook aangehouden voor plaatsing van nieuwe turbines op nieuwe locaties binnen de aangegeven zones van de structuurvisie. Een verdere beperking van bestaande planologsiche rechten achten wij uit landschappelijk oogpunt niet noodzakelijk en zou bovendien tot aanzienlijke planschade kunnen leiden. 3. Gelet op de bovengenoemde afstand van de windturbines tot de omgeving van Opperdoes zijn wij van mening dat een opschaling naar grotere windturbines geen directe invloed heeft op de toeristische aantrekkingskracht van de omgeving van Opperdoes. Mocht dit toch effect hebben dan kan daar tegenover worden gesteld dat de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie in de Wieringermeer wellicht aantrekkingskracht veroorzaken op een nieuwe toeristisch recreatieve doelgroep. In het kader van de participatie onderzoeken wij momenteel welke regionale economische kansen het Windplan Wieringermeer biedt. Hier betrekken wij ook mogelijke nieuwe kansen op het
45
gebied van toerisme en recreatie bij. 4. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I14-4. 5. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I14-5 Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie. I 33
WNW namens J. Dekker, initiatiefnemer windpark Oudelandertocht
Inhoud reactie 1. Tussen de bestaande lijn van de Groetweg en de Oudelandertocht dient de zone te worden verbreed, zodat de percelen waarop WNW een principeverzoek heeft ingediend binnen de zone komen te vallen. 2. In de structuurvisie zou een fasering opgenomen moeten worden waarbij deelplannen die aan de voorwaarden voldoen sneller kunnen worden gerealiseerd. Beoordeling reactie 1. Gelet op de complexe situatie vanwege de aanwezigheid van bestaande gasleidingen ter plekke van de aansluiting van de lijnopstelling Oudelandertocht en Groettocht is het wenselijk meer flexibiliteit in de zonering aan te brengen. Deze flexibiliteit kan worden bereikt door de zone aan de zuidwestzijde te verbreden. 2. De structuurvisie biedt ruimtelijke kaders waarbinnen uitvoerende partijen een plan kunnen maken. In de structuurvisie is aangegeven dat het uit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk wordt geacht het plan als één integraal project uit te voeren. Gelet op het hoge abstractieniveau en de functie van deze structuurvisie als ruimtelijk kader wordt het opnemen van een nadere fasering in de realisatie thans niet wenselijk geacht. Mocht in de uitwerking een planologische borging van een fasering in de realisatie noodzakelijk blijken, dan biedt het bestemmingsplan daar juridisch mogelijkheden voor. Conclusie Uit het oogpunt van meer flexibiliteit wordt de zone van de westcontour ter plekke van de aansluiting van de lijnopstelling Oudelandertocht en Groettocht in zuidwestelijke richting verbreed. Voor het overige geeft deze reactie geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 34
Wagendorp CV
Inhoud reactie 1. Wagendorp wenst onafhankelijk van andere initiatiefnemers te opereren. 2. Wagendorp wenst met haar gewenste opschaling niet afhankelijk te zijn van het proces van de structuurvisie, omdat Wagendorp een direct recht tot opschaling in het be-
46
stemmingsplan heeft. Dit dient in de structuurvisie tot uiting te komen. 3. Wagendorp CV. wenst volledige vrijheid in de keuze van windturbinetypes en wenst daarbij niet afhankelijk te zijn van lijnopstellingen van derden en beperkingen m.b.t. ashoogte en rotordiameter. Hiertoe wenst Wagendorp CV. de status te krijgen van testlocatie. Beoordeling reactie 1. Wij beschouwen de lijnopstelling Wagendorp als één van de 6 lijnopstellingen die in het kader van het Windplan Wieringermeer in één integraal project opgeschaald mogen worden. De opschaling van de bestaande turbines en verlenging van Wagendorp met nieuwe turbines in westelijke richting vormt één nieuwe lijn, waarbij het uit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt wenselijk is deze in eenzelfde verschijningsvorm te realiseren. Daarom is zowel de bestaande als de nieuwe lijn in één zone opgenomen. Eigendomsposities en rechtsposities van de bestaande en nieuwe lijnen doen niets af aan dit, in het kader van de structuurvisie, ter plekke gewenste ruimtelijke beeld. 2. Wij achten het legitiem dat ECN en Wagendorp niet afhankelijk van elkaar zou mogen zijn door de voorwaarde dat deze lijnen dezelfde verschijningsvorm zouden moeten hebben. Met name de onderzoeksfunctie van de noordelijke testlijn van ECN kan leiden tot wezenlijke afwijkende keuzes in turbinetypen. Daarom wordt in de structuurvisie aangegeven dat de turbines niet in elk systeem, maar in elke op de verbeelding aangegeven zone eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. 3. In de structuurvisie wordt geen type windturbine voorgeschreven, maar wordt wel een bandbreedte aangegeven in de afmetingen van de nieuwe turbines. Wij doen dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en een gewenste rechtszekerheid voor betrokkenen/bewoners. Wagendorp heeft thans geen status van testlocatie. De gemeenteraad heeft besloten ruimte te geven aan de uitbreiding van het bestaande ECNtestcentrum. Hiertoe heeft ECN haar visie aan de gemeente kenbaar gemaakt. Het toekennen van een teststatus aan een bestaande (productie)lijnopstelling van Wagendorp is in strijd met deze raadsopgave en wordt daarom niet gehonoreerd. Conclusie: N.a.v. de beoordeling bij 2. wordt dezelfde verschijningsvorm van turbines per zone in plaats van per systeem voorgeschreven. Voor het overige is deze reactie geen aanleiding om de structuurvisie aan te passen.
I 35
Milieufederatie Noord-Holland
Inhoud reactie 1. De Noordoosthoek van de Wieringermeer dient windmolenvrij te worden uit het oogpunt van natuur en landschap. Hierbij zou de lijn Waterkaaptocht niet verlengd, maar op termijn gesaneerd moeten worden. 2. Het creëren van leegte als ontwerpuitgangspunt is “te kort door de bocht” en relatief. Leegte wordt alleen ervaren van binnenuit de Wieringermeer is geen issue van buitenaf naar binnen geredeneerd. Hierdoor worden kansen gemist voor een optimaal gebruik van de beschikbare ruimte. Boogspant is in dat kader een uiterste met bijbehorende nadelen.
47
3. Een parallelle lijn langs de westcontour zou mogelijk moeten zijn als de noordoosthoek vrij wordt gemaakt van turbines. Beoordeling reactie 1. Vanuit economische overwegingen is het noodzakelijk dat er ook in de noordoosthoek van de polder Wieringermeer ruimte voor windenergie benut wordt. In het Boogspantmodel is gekozen voor slechts één lijnopstelling in de noordoosthoek van de polder als onderdeel van een nieuw samenhangend geheel. Met het terugleggen van de noordelijke grens van de zone in het Robbenoordbos wordt meer rekening gehouden met natuurwaarden in het Robbenoordbos en de trekroutes waaronder de trekroute Afsluitdijk richting het westen. Overigens is een combinatie van natuur en windenergie een realistische optie volgens het Bosschap en het InnovatieNetwerk Groene Ruimte. 2. In het kader van de MER zijn meerdere modellen onderzocht, waaronder een model gebaseerd op het benutten van de ruimte in het middengebied van de polder Wieringermeer (model Boemerang). Het gekozen model Boogspant is ontstaan uit optimalisatie vanuit de vier pijlers; ruimtelijke kwaliteit, economische haalbaarheid, natuur / milieu en draagvlak. 3. Op basis van visualiserend onderzoek zijn ruimtelijke principes ontwikkeld. Een van de conclusies uit het onderzoek is dat parallelle opstellingen kunnen leiden tot storende visuele interferentie. Daarom dient hier zeer terughoudend mee om te worden gegaan. Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 36
Stadsraad Medemblik
Inhoud reactie 1. De lijnopstellingen zijn teveel vanuit de gemeente Wieringermeer ontwikkeld. De landschappelijke effecten vanuit Medemblik en omgeving zijn onvoldoende in beeld gebracht. 2. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met het provinciale monument “Omringdijk”. 3. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde en de toeristisch recreatieve belangen van de stad Medemblik. 4. Er wordt verzocht, voor zover mogelijk, de vergunning voor de vervanging van de solitaire molen nabij Medemblik (‘’de ambtenaar’’) te heroverwegen. Beoordeling reactie 1. Het Boogspantmodel is mede ontwikkeld vanuit een visualiserend onderzoek. In dat onderzoek is de beleving vanuit het perspectief van Medemblik expliciet meegenomen. Voor beoordeling van deze reactie wordt verder verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I19-1. 2. Voor een beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de beoordeling van reactie I14-4.
48
3. Gelet op de bovengenoemde afstand van de windturbines tot de stad Medemblik zijn wij van mening dat een opschaling naar grotere windturbines geen directe invloed heeft op de toeristische aantrekkingskracht van de stad Medemblik. Mocht dit toch effect hebben, dan kan daar tegenover worden gesteld dat de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie in de Wieringermeer wellicht aantrekkingskracht veroorzaken op een nieuwe toeristisch-recreatieve doelgroep. In het kader van de participatie onderzoeken wij momenteel welke regionale economische kansen het Windplan Wieringermeer biedt. Hierbij betrekken wij ook nieuwe kansen op het gebied van toerisme en recreatie. 4. Heroverweging van de afgegeven vergunning is niet meer mogelijk. Deze vergunning is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan afgegeven en is zonder zienswijzen of bezwaren inmiddels onherroepelijk geworden. Op dit moment wordt deze windturbines ook feitelijk opgeschaald. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 37
Veltman Advocatenkantoor namens Viersen en Temmerman
Inhoud reactie 1. Cliënten verwachten een verdere aantasting in hun woon- en leefklimaat als gevolg van opschalingen van Wagendorp en het ECN-testpark zonder dat daar een passende compensatie tegenover staat. De lusten zijn voor de grondeigenaren en de energiemaatschappijen en de lasten zijn voor de omwonenden. 2. Door de dominantie van de grote turbines in het landschap en meer interferentie tussen lijnopstellingen zal het landschap vanuit het perspectief van cliënten aanzienlijk aangetast worden. 3. De verlichting op de nieuwe turbines zal het wezenskenmerk van duisternis in het landelijk gebied aantasten. Bescherming van deze duisternis maakt onderdeel uit van de PKB Waddenzee en is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als een belangrijke kernwaarde van de beleving van het landschap. 4. De MER geeft aan dat mitigerende maatregelen m.b.t. geluid nodig zijn en bij de uitvoering van het plan uitgewerkt moeten worden. Cliënten ervaren nu al geluidhinder, omdat het achtergrondgeluidsniveau laag is. Het Activiteitenbesluit biedt mogelijkheden van maatwerkvoorschriften. Er dient echter ook rekening gehouden te worden met het impulskarakter van het geluid van een lijnopstelling. Verder dient aandacht besteed te worden aan de mensen die op het land werken en gedurende lange tijd geluidshinder ervaren. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het geluidsniveau voor omwonenden aanvaardbaar is, als wordt voldaan aan de 47 dB Lden norm, onjuist. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient hier, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, rekening mee te worden gehouden. 5. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie vrezen cliënten voor waardevermindering en planschade van hun woningen, als gevolg van het Windplan Wieringermeer. Hier zou in de ontwerpstructuurvisie aandacht aan moeten worden besteed.
49
6. De ruimtelijke ontwikkelingsrechten voor windenergie zijn een schaars goed. Verdeling van deze rechten dient transparant te gebeuren waarbij een ieder dezelfde kansen zou moeten krijgen en bestaande turbine-eigenaren geen preferente positie hebben. Het negeren van een grote groep geïnteresseerden in nieuwe windplannen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Over toekenning van ontwikkelingsrechten zou pas besloten moeten worden als als potentiële gegadigden op gelijke voet in de gelegenheid gesteld zijn om deze rechten te verwerven. 7. Beoogde participatiemogelijkheden zijn volstrekt onvoldoende om de negatieve effecten van het windplan en het feit dat cliënten de kans ontnomen wordt op eigen windprojecten te compenseren. 8. Cliënten wensen gevrijwaard te blijven van opschalingen, danwel hiervoor afdoende gecompenseerd te worden. Beoordeling reactie 1/7. In het kader van de participatie willen wij dat ook anderen dan de exploitanten van de windturbines in staat gesteld worden mee te profiteren van de windenergie in de Wieringermeer. Hiertoe is een beleidsnotitie participatie opgesteld. Deze beleidsnotitie wordt gelijktijdig met de structuurvisie aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden. Na vaststelling wordt deze beleidsnotitie door de gemeente en de uitvoerende partijen gebruikt als kader voor de concrete uitwerking van de voorstellen. De exacte aard en omvang van de participatievoorstellen zijn thans nog niet bekend. Het is daarmee naar onze mening te prematuur om te concluderen dat de participatiemogelijkheden onvoldoende zijn. 2. Het Windplan Wieringermeer is gebaseerd op de gedachte van een robuust systeem dat in samenhang is ontwikkeld vanuit de vier pijlers; ruimtelijke kwaliteit, economische haalbaarheid, natuur / milieu en draagvlak. Het robuuste systeem heeft de potentie van een nieuwe betekenisvolle laag in het cultuurlandschap van de polder. Saneren en opschalen leidt tot een herschikking van molens waardoor op objectniveau een situatie kan verbeteren of verslechteren, uiteraard binnen de geldende normen en milieuwetgeving. 3. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I22-4. 4. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I22-5. 5. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over planschade en waardevermindering van woningen e.a., zoals opgenomen in hoofdstuk 2. 6. De aanleiding voor het opstellen van de structuurvisie Windplan Wieringermeer zijn de drie in het structuurplan 2006- 2016 opgenomen opgaven, opschalen van bestaande lijnopstellingen, uitbreiden van het bestaande testpark van ECN en herstructurering van solitaire turbines. Uitsluitend hiervoor wordt binnen de gemeentegrenzen ruimte gezocht en binnen gestelde kaders ruimte geboden. Er is binnen de structuurvisie derhalve geen sprake van het vergeven van planologische ruimte voor nieuwe windinitiatieven. Gelet op het bovenstaande en omdat de gemeente in dit kader geen grondeigenaar van betekenis is, is er ook geen sprake van het vergeven of aanbesteden van windrechten en is het gelijkheidsbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel in dit kader dan
50
ook hier niet aan de orde. 8. De wens om gevrijwaard te blijven kan niet worden gehonoreerd, omdat exploitanten van bestaande lijnopstellingen reeds planologische rechten hebben om hun lijnopstellingen op te schalen. Bovendien achten wij, gelet op het landelijke en provinciale beleid op het gebied van wind op land en de rol die zij daarin zien voor de Wieringermeer en de door de gemeenteraad vastgestelde drie onder punt 6. genoemde raadsopgaven, een extra ontwikkeling van windenergie in de Wieringermeer wenselijk en onvermijdelijk. Wat betreft compensatie wordt verwezen naar onze beoordeling bij punt 1/7. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 38
Windkracht Wieringermeer
Inhoud reactie 1. Windkracht Wieringermeer (WW) heeft 91 nieuwe turbines in de klasse 3-3,5 MW nodig om zowel aan de eigen als de gemeentelijke doelstellingen te voldoen. Het model Boogspant voorziet in de mogelijkheid 54 turbines in die klasse te plaatsen + 13 turbines waarvan de daadwerkelijke plaatsing als onzeker wordt beschouwd. In een bijgevoegde notitie wordt het model Boogspant + voorgesteld dat voorziet in het oprekken van Boogspant waarmee 13 extra “zekere” turbines kunnen worden geplaatst en de introductie van een nieuwe lijn langs de Kleitocht waarmee ook 13 extra “zekere” turbines kunnen worden gerealiseerd. Dit maakt een totaal van 80 “zekere” turbines en 13 “onzekere” turbines. Voor de resterende benodigde 11 “zekere” turbines worden enkele aanvullende suggesties gedaan, waaronder het verder zekerstellen van de 13 “onzekere” turbines in het model Boogspant. 2. Het is onduidelijk wat wordt bedoeld met de systemen die van hetzelfde type moeten zijn. Gelet op de noodzakelijke fasering is het gewenst voor elk systeem uitsluitend een gelijke ashoogte voor te schrijven. Voor het ECN-testveld dient dit niet te gelden vanwege het testkarakter daarvan. 3. De voorwaarde van de onderlinge afstand van 4 maal de ashoogte is niet werkbaar. De onderlinge afstand is vooral gerelateerd aan de rotordiameter en wordt bepaald aa de hand van. technische en economische overwegingen. WW stelt voor deze voorwaarde te laten vervallen. 4. De ashoogtebeperking van 120 meter is een te grote beperking. Onder verwijzing naar de opschaling van “de ambtenaar” naar 135 m wordt verzocht een maximale ashoogte van 135 meter aan te houden. 5. De MER gaat uit van een referentiesituatie, waarbij de oude lijnen en solitaire turbines al weg zijn. De milieuconsequenties van de overgangsfase, waarin solitaire turbines nog een periode gelijkdraaien met nieuwe lijnen, zijn niet in de MER beschouwd. Dit brengt grote risico’s met zich mee met betrekking tot geluid en ecologie. Bovendien gaat de autonome ontwikkeling in de MER niet uit van de huidige planologische opschalingsmogelijkheden en de mogelijkheid dat solitaire turbines op de huidige locatie blijven bestaan, in het geval solitaire eigenaren daarvoor kiezen.
51
6. Een toets op de radarverstoring ontbreekt, terwijl een groot deel van het zoekgebied in het radarverstoringsgebied ligt. Deze toetsing wordt noodzakelijk geacht voordat de structuurvisie wordt vastgesteld. 7. In het MER wordt een overgangsfase van 5 jaar genoemd dat solitaire turbines gelijkdraaien met de nieuwe lijnen. Omdat het nog niet duidelijk is hoeveel jaar gelijkdraaien economisch noodzakelijk is en solitaire turbine-eigenaren SDE-beschikkingen hebben van 15 jaar, wordt verzocht in voorkomende gevallen een periode van maximaal 15 jaar gelijkdraaien toe te staan. 8. De MER gaat uitsluitend uit van het nulalternatief (waarbij de oude lijnen en solitaire turbines al weg zijn) als referentie. Dit is onzeker, omdat elke eigenaar van een solitaire turbine zelf afweegt of hij/zij wel/niet meegaat in het windplan. 9. ECN gaat er vanuit dat de structuurvisie op de testlocaties prototypes met een maximale ashoogte van 150 meter kan plaatsen, ondanks dat de onderliggende MER uitgaat van en ashoogte van 100-135 meter. 10. Gezien recente ontwikkelingen verzoekt het ECN een maximale rotordiameter van 200 meter toe te staan voor prototypes op de testlocaties. 11. Om het windveld boven de ashoogte van prototypen te meten verzoekt ECN meetmasten toe te staan van maximaal 200 meter hoog. 12. De voorwaarde van een onderlinge afstand van turbines is voor de testlocaties niet werkbaar vanwege het testkarakter. Verzocht wordt deze voorwaarde voor de testlocaties te laten vervallen. 13. Omdat binnen één systeem eenzelfde type turbine moet worden geplaatst en Wagendorp + het ECN testveld als één systeem wordt gezien is dit niet werkbaar. ECN wil niet afhankelijk zijn van Wagendorp CV bij de turbinekeuze. Vanwege onderzoeksbelang zal ECN waarschijnlijk andere keuzes maken dan de productielijn van Wagendorp CV. Deze eis zou voor dit systeem moeten komen te vervallen. 14. De voorwaarde van “de gulden snede” dient voor de testlocaties van ECN niet te gelden, omdat prototypes voor off-shore die bij het ECN worden getest vaak niet die “gulden snede” verhouding (nodig) hebben. 15. Mede onder verwijzing naar de optie van WW om de bestaande ECN –lijnen in oostelijke richting te verlengen verzoekt WW de bestaande ECN-testveld onder vigeur van de Structuurvisie te brengen. 16. ECN is voornemens de bestaande noordelijke ECN-lijn van 5 onderzoeksturbines in 2019 op te schalen. Hierbij wenst ECN de mogelijkheid een type te kiezen die afwijkt van de nieuwe westelijk geprojecteerde onderzoekslijn langs de Hoekvaart. 17. WW is voornemens op basis van de Structuurvisie, met inachtneming van de inspraakreactie, een concreet voorstel in te dienen voor realisatie van het windplan. Vanwege de wettelijke verplichting daartoe heeft WW aan het ministerie van ELI verzocht de Rijkscoördinatieregeling toe te passen. Beoordeling reactie 1. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I 30-2/3 en paragraaf 2.1.1.
52
2. De ontwerpstructuurvisie gaat uit van drie systemen. De westcontour, de verlengde Waterkaaptocht en het systeem in de zuidoosthoek waarbij in elk afzonderlijk systeem een zelfde type windturbine zou moeten worden geplaatst, met uitzondering van de afwijkende zone van de testturbines. Wij zien in, dat het voorschrijven van eenzelfde type voor verschillende interpretatie vatbaar is. Het is uit ruimtelijk oogpunt van belang dat de turbines een zelfde verschijningsvorm hebben. Dit kan los gezien worden van het door uitvoerende partijen te kiezen technische windturbine type. Het systeem in de zuidoosthoek bestaat op de verbeelding van de ontwerpstructuurvisie uit drie zones, waarvan één afwijkende zone van de testturbines van ECN. Om duidelijkheid te scheppen over de interpretatie van wat een systeem en wat een zone is, achten wij het zinvol om in de structuurvisie aan te geven dat de voorwaarde van eenzelfde verschijningsvorm van de turbines geldt voor elke op de verbeelding aangegeven zone, in plaats van elk systeem. In het op te stellen beeldskwaliteitplan zullen wij de definitie van “een zelfde verschijningsvorm” nader uitwerken en omschrijven. 3. De onderlinge afstand van turbines wordt bepaald op basis van wettelijke voorschriften met betrekking tot met name de externe veiligheid. Hier geldt een vuistregel van 4 maal de rotordiameter. De onderlinge verhouding tussen de rotordiameter en de ashoogte wordt bepaald door de voorwaarde van de toe te passen `gulden snede` verhouding tussen ashoogte en rotordiameter. Dit biedt in de uitwerking van de structuurvisie voldoende garanties voor een minimale onderlinge afstand. De voorwaarde voor de onderlinge afstand kan daarmee komen te vervallen. 4. In de voorbereiding van de structuurvisie is onderzocht welke maximale omvang van windturbines uit landschappelijk en milieutechnisch oogpunt zou kunnen worden toegepast in de Wieringermeer. Er is tevens in de markt onderzocht wat een reële maximale omvang van turbines zou zijn die in realisatieperiode zou worden toegepast. Op basis hiervan is de maximale ashoogte van 120 meter gekozen. Deze maximale ashoogte betekent naar onze mening geen onevenredige beperking in de economische uitvoering van de structuurvisie en zal worden gehandhaafd. 5. Uitgangspunt is dat binnen de planperiode van de Structuurvisie de oude lijnen en solitaire turbines zijn verdwenen. De Commissie MER is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. Op projectniveau worden de milieugevolgen opnieuwen meer gedetailleerd onderzocht, waarin de tussenfase wel wordt meegenomen. 6. De mate van radarverstoring is sterk afhankelijk van het specifieke windturbinetype. In de voorbereiding van de structuurvisie hebben wij enkele windturbinetypes (V112, 5XM, en V70) op radarverstoring laten testen. De resultaten hiervan zijn betrokken bij het proces. Omdat de structuurvisie niet voorschrijft welk windturbinetype moet worden geplaatst, wordt onderzoek naar de verstoring op voorhand niet noodzakelijk geacht. Dit onderzoek dient echter wel plaats te vinden in de fase van uitwerking van de plannen. Het bovengenoemde standpunt wordt bevestigd door de overlegreactie van de Inspectie VROM, waarin vanuit Defensie op de ontwerpstructuurvisie is gereageerd. 7. In de structuurvisie wordt geen maximale termijn van gelijkdraaien voorgeschreven. In de MER wordt uitgegaan van een “worst case” scenario van maximaal 5 jaar gelijkdraaien. Dit is gebaseerd op een conclusie uit het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid dat er een liquiditeitsgat ontstaat bij die agrarische bedrijven waarbij de opbrengst uit de windturbine een wezenlijk onderdeel vormt van de totale bedrijfsvoe-
53
ring. Banken stellen bij nieuwe windprojecten financieringsvoorwaarden, dat bij de eerste jaren geen winstonttrekking mag plaatsvinden om in de eerste jaren van de exploitatie versneld af te lossen. Het liquiditeitsgat dat hiermee in de bedrijfsvoering ontstaat, kan met gelijkdraaien worden opgevangen. Dit argument legitimeert een gelijkdraaitermijn. In de uitwerking van het project zal moeten blijken welke gelijkdraaitermijn daadwerkelijk noodzakelijk is. Een uiteindelijk besluit over een gelijkdraaiperiode wordt te zijner tijd afgezet tegen onder andere de consequenties voor het landschap en de diverse milieuaspecten. 8. De Commissie m.e.r. is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. 9/11. Wij zijn van mening dat, met prototypes met een maximale ashoogte van 150 meter en de bijbehorende meetmasten van maximaal 150 meter hoog, de grens van wat het omliggende landschap en de omgeving kan dragen, is bereikt. Handhaven van deze maximale ashoogte betekent naar ons idee geen onevenredige beperking van de mogelijkheden van het testcentrum. 10. Afgezet tegen de bovengenoemde argumentatie met betrekking tot de maximale ashoogte en meetmasthoogte achten wij een verruiming van de maximale rotordiameter van 150 meter tot 175 meter wel aanvaardbaar. 12. De randvoorwaarde van een onderlinge afstand tussen testturbines van 4 maal de ashoogte wordt op basis van voortschrijdend inzicht en de argumenten in de inspraakreactie voor de testlocatie een onnodig beperkende randvoorwaarde geacht. Omdat het gehele zuidoostelijke systeem zich, vanwege de aanwezigheid van de testlocatie, nu reeds met een aanzienlijk onderzoekskarakter manifesteert, wordt het vanuit landschappelijk oogpunt niet bezwaarlijk geacht om deze voorwaarde te laten vervallen. 13. Voor beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I 34-2. 14. Gelet op het testkarakter van deze zone, en het feit dat bepaalde prototypen niet voldoen aan de verhouding van de ‘’gulden snede’’ wordt het niet reëel geacht deze randvoorwaarde voor de testzone te laten gelden. 15. Het opnemen van het bestaande windturbinetestpark onder vigeur van de Structuurvisie draagt bij aan de zichtbaarheid en de integraliteit van de totale opgave. Het vergroot tevens de informatiewaarde van de structuurvisiekaart. 16. De noordelijke lijn maakt thans deel uit van het testcentrum, zij het dat het onderzoekskarakter van deze lijn zich meer richt op effecten van turbines in lijnopstellingen en de onderlinge beïnvloeding. Voor dit onderzoek is een lijn van minimaal 5 turbines noodzakelijk. Dit onderzoekskarakter legitimeert twee afzonderlijke zones in de noordelijke lijn. Binnen elke zone kunnen 5 á 6 turbines voor dit doel worden geplaatst. Voor elk van de twee zones blijft wel de voorwaarde gelden van dezelfde verschijningsvorm. Hiermee blijft er een duidelijk onderscheid tussen de lijn van individuele testlocaties op de zuidelijke lijn en de onderzoekslijnen ten noorden daarvan. 17. Deze feitelijke mededeling behoeft geen inhoudelijke beoordeling. Conclusie
54
N.a.v. 2. de voorwaarde van eenzelfde type windturbine vervangen door een voorwaarde van eenzelfde verschijningsvorm. N.a.v. 3. de onderlinge afstand van 4 maal de ashoogte laten vervallen. N.a.v. 10. de rotordiameter voor de testzone langs de Schervenweg naar maximaal 175 meter verruimen. N.a.v. 12. de randvoorwaarde van de onderlinge afstand voor de teslocaties laten vervallen. N.a.v. 13. in de beschrijving wordt voor elke afzonderlijke zone i.p.v. voor elk systeem de voorwaarden gesteld dat deze eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. N.a.v. 14. de randvoorwaarde van “de gulden snede” laten vervallen voor de zuidelijke zone langs de Schervenweg van de testlocatie van ECN. N.a.v. 15. het bestaande windturbinetestpark wordt opgenomen in verbeelding en de beschrijving van de structuurvisie Windplan Wieringermeer. N.a.v. 16. in de noordelijke zone van het testcentrum langs de Hoekvaart de bestaande en nieuwe onderzoekslijn elk in een afzonderlijke zone onderbrengen. Voor het overige is deze reactie geen aanleiding om de structuurvisie aan te passen.
I 39
Bos en Blaauwboer
Inhoud reactie 1. Als directe omwonenden op korte afstand van de lijnopstelling Groettocht en de zone van de westcontour zijn wij in het verleden, bij de ontwikkeling van de Groettocht, respectloos behandeld. Er is toen financieel veel in het vooruitzicht gesteld, maar daar is slechte een schamele vergoeding van overgebleven. 2. Er is nu al overlast van geluid en slagschaduw. Dat wordt met de nieuwe molens veel erger. Daar komt ook nog eens de overlast van een nieuw pluimveebedrijf bij. Beoordeling reactie 1. De wijze waarop, u zich in het verleden behandeld heeft gevoeld, kan geen rol spelen in dit afwegingsproces waar, en onder welke voorwaarden, nieuwe windturbines zouden kunnen worden geplaatst. Met betrekking tot vergoedingen aan omwonenden en particpatiemogelijkheden stellen wij, gelijktijdig met de structuurvisie, een beleidsnotitie vast waarin wordt aangegeven met welke uitgangspunten en randvoorwaarden de uitvoerende private partijen participatieregelingen en vergoedingsregelingen moeten ontwikkelen. Op basis hiervan zal in de nadere uitwerking van het project blijken hoe de regelingen er exact uit zullen zien. 2. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar de thematische beschouwing over geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in hoofdstuk 2. In aanvulling op de bovengenoemde verwijzing wordt gesteld dat er in het kader van de structuurvisie Windplan Wieringermeer geen besluit wordt genomen over de vestiging van een nieuw pluimveebedrijf. Voor dit initiatief wordt een aparte vergunningsprocedure ge-
55
voerd, waarbij u de gelegenheid wordt geboden daarover uw zienswijzen en bezwaren kenbaar te maken. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
I 40
Vliegclub Wieringermeer
Inhoud reactie 1.De club maakt bezwaar tegen de komst van windturbines en meetmasten in de nabijheid van de MLA-luchthaven als deze conflicteren met de eisen die de inspectie Verkeer en Waterstaat aan het vliegveld stelt. 2. De club verzoekt om voorafgaand aan de vergunningverlening overleg te plegen met het bestuur en de Inspectie V&W over de plannen in relatie tot het zweefvliegveld. Beoordeling reactie 1/2. De zones op de structuurvisiekaart geven de grenzen aan waarbinnen turbines kunnen worden geplaatst. In de beschrijving van de structuurvisie worden aanvullende randvoorwaarden met betrekking tot ashoogte e.a. genoemd. Van vergunningverlening is in deze fase nog geen sprake. Het is aan de private partijen die het windplan gaan uitvoeren om, na vaststelling binnen de kaders van de structuurvisie, te bepalen welke turbine van welke ashoogte zij binnen de aangegeven zones wensen te plaatsen en waar zij die exact binnen de zones kunnen bouwen. Hierbij zullen zij aan de hand van allerlei onderzoeken moeten aantonen dat zij aan wettelijke normen (waaronder de regelgeving rond veilig gebruik van luchthavens en andere terreinen) kunnen voldoen. De gemeente zal vervolgens toetsen of het door de private partijen ingediende plan past in de structuurvisie en voldoet aan de gestelde normen. Pas als duidelijk is op welke afstand de turbines van woningen van derden komen te staan, worden vergunningprocedures/bestemmingsplanprocedures opgestart en wordt u in dat kader in de gelegenheid gesteld daarover uw zienswijze of bezwaar kenbaar te maken. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
56
2.3. Beantwoording overlegreacties Op 6 april 2011 is aan 32 instanties aangekondigd op welke wijze zij kennis konden nemen van de ontwerpstructuurvisie en bijbehorende stukken en daarop tot 30 mei 2011 konden reageren. In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de instanties die zijn gemaild en die een reactie hebben gegeven. De gemeente ontving elf inhoudelijke overlegreacties.
57
Instantie
reactie
VROM-inspectie voor de leefomgeving Postbus 16191, 2500 BD Den Haag
[email protected]
26-05-2011 inhoudelijke reactie
Ministerie van IM
[email protected]
31-05-2011 inhoudelijke reactie
Rijkswaterstaat Directie Noord HollandPostbus 3119, 2001 DC Haarlem
[email protected] [email protected]
-
N.V. Nederlandse Gasunie Postbus 19, 9700 MA Groningen
[email protected]
-
Provincie Noord Holland Postbus 123, 2000 MD Haarlem
[email protected]
28 juni 2011 inhoudelijke reactie
Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB), Directie vastgoed, Regionale directie Noord & Oost, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle
[email protected]
-
Kamer van Koophandel Noordwest Holland, Postbus 68, 1800 AB Alkmaar
[email protected]
24-05-2011 reactie, instemming
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Postbus 130, 1135 ZK Edam
[email protected]
06-07-2011 inhoudelijke reactie
PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland NV, Postbus 2113, 1990 CA Velserbroek
[email protected]
23-05-2011 inhoudelijke reactie
Genootschap voor de Geschiedenis van Wieringermeer, Oester 11, 1775 JH Middenmeer
[email protected]
-
LTO-Noord afd. Wieringerland, Ulkeweg 17, 1775 NZ Middenmeer
[email protected]
-
Ministerie van Economische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC Den Haag
[email protected]
-
Stichting Welstandszorg Noord-Holland, Emmastraat 11, 1814 DP Alkmaar
[email protected]
-
58
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Regionale zaken, Vestiging West, Postbus 19143, 3501 DC Utrecht
[email protected]
-
Veiligheidsregio NHN, Postbus 416, 1800 AK Alkmaar
[email protected] [email protected]
Inhoudelijke reactie 17-052011
Ministerie van Defensie - Commando Diensten Centra, R. Landstra Postbus 8002, 3503 RA Utrecht
[email protected] [email protected]
-
RACM, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort
[email protected]
-
Ondernemers federatie Wieringermeer, Hoornseweg 33, 1775 RB Middenmeer
[email protected]
-
Dorpsraad Kreileroord, Bollenstraat 34, 1773 AK Kreileroord
[email protected]
-
Veiligheidsbureau Wieringen en Wieringermeer, Dorsmolen 15c, 1771 PA Wieringerwerf
[email protected]
-
KPN telecom, Postbus 9107, 3700 HR Apeldoorn
[email protected]
-
Milieufederatie Noord-Holland
[email protected]
Zie inspraakreactie I35
Gemeente Medemblik
[email protected]
26-05-2011 inhoudelijke reactie
Gemeente Opmeer
[email protected]
31-05-2011 inhoudelijke reactie
Gemeente Niedorp
[email protected]
-
Gemeente Anna Paulowna
[email protected]
-
Gemeente Den Helder
[email protected]
24-05-2011 inhoudelijke reactie
Gemeente Wieringen
[email protected]
-
Tennet
[email protected] [email protected]
-
Staatsbosbeheer, regio West, Postbus 58174, 1040 HD Amsterdam
[email protected]
31-05-2011 inhoudelijke reactie
Alliander
[email protected]
-
[email protected] Novec
[email protected]
-
Onderstaand zijn de overlegreacties inhoudelijk samengevat en beoordeeld. Voor zover deze gelijkluidend zijn en over één van de onderstaande vier thema’s gaat wordt in de onderstaande beoordeling verwezen naar de themagewijze behandeling in hoofdstuk 2.1. 2. t/m 2.1.5. -
Horizonvervuiling en aantasting van landschap
-
Geluid
-
Schaduwwerking
-
Planschade en waardevermindering onroerend goed
Voor zover een overlegreactie gelijkluidend is met een andere beoordeelde inspraak- of overlegreactie dan wordt daarnaar verwezen. O1
Veiligheidsregio
Inhoud reactie 1. In de MER worden aandachtspunten genoemd die de externe veiligheid negatief kunnen beïnvloeden, zoals de aanwezigheid van kwetsbare objecten. In de Structuurvisie wordt hier geen aandacht aan besteed. Geadviseerd wordt om beide documenten met elkaar in overeenstemming te brengen. 2. In de Structuurvisie dient te worden geanticipeerd op ruimtelijke reserveringen voor toekomstige buisleidingtracés in het kader van de in voorbereiding zijnde nationale Structuurvisie Buisleidingen, door deze toekomstige tracés uit te sluiten voor realisatie van windmolens. Beoordeling reactie 1. De MER maakt als onderbouwing van de Structuurvisie een onlosmakelijk onderdeel daar vanuit. Beide documenten zijn complementair aan elkaar. Het wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om de genoemde aspecten van veiligheid expliciet in de Structuuvisie op te nemen. 2. De Structuurvisie Buisleidingen heeft in juni 2011 in ontwerp ter visie gelegen. De in de structuurvisie Windplan Wieringermeer opgenomen zones bieden voldoende ruimte om, met inachtneming van de in de ontwerpstructuurvisie Buisleidingen opgenomen tracés, tot realisatie van windturbines te komen. Bij de uitwerking van de op basis van de structuurvisie ingediende plannen in bestemmingsplannen zal rekening worden gehouden met de genoemde structuurvisie Buisleidingen. Bij de overlegprocedure in het kader van deze bestemmingsplannen wordt u in de gelegenheid gesteld dit te beoordelen. Overigens heeft het Rijk in haar reactie geen aanleiding gezien om dit punt te noemen. Conclusie De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Structuurvisie.
59
O2
PWN
Inhoud reactie 1. Er dient voldoende ruimte in het openbare gebied gereserveerd te blijven voor leidingstroken van nutsbedrijven. 2. Over eventuele bluswatervoorzieningen dient bijtijds overleg plaats te vinden met PWN. 3. In de gronden van het plangebied mogen geen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die de drinkwatervoorziening in gevaar kunnen brengen. Beoordeling reactie 1./2./3. Bij de uitwerking van de op basis van de structuurvisie ingediende plannen in bestemmingsplannen zal rekening worden gehouden met de genoemde aspecten. Bij de overlegprocedure in het kader van deze bestemmingsplannen wordt u in de gelegenheid gesteld dit te beoordelen. Conclusie De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Structuurvisie.
O3
Gemeente Den Helder Inhoud reactie 1. Als bij het uiteindelijke plan blijkt dat er geen verstoring van de radar van Defensie optreedt door het plaatsen van windturbines in dit kader, bestaat er geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Beoordeling reactie 1. Voor onze reactie verwijzen wij naar de beoordeling van overlegreactie O5 Conclusie De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Structuurvisie.
O4
Gemeente Medemblik
Inhoud reactie 1. Er bestaat bezwaar tegen de meest zuidelijk gesitueerde lijn omdat daarmee in het gebied nabij de stad Medemblik het open landelijke karakter verdwijnt en afwijkende functies een plaats krijgen. 2. Medemblik wenst mee te participeren in eventuele opbrengsten. 3. Het tracé van de zone dient nabij Medemblik de bestaande wegenstrucuur van de A7 en de Medemblikkersluisweg te volgen, onder verwijzing naar een kaartbeeld. Beoordeling reactie 1. In hoofdstuk 6.8.3 Effectbeoordeling beïnvloeding van het landschappelijk hoofdpatroon (hoogste schaalniveau) van het MER voor windplan Wieringermeer is specifiek
60
aandacht besteed aan het beeld van buiten de polder naar Wieringermeer. Het gebied West-Friesland, waaronder Medemblik en omgeving, is als aparte alinea opgenomen. In de huidige situatie bepalen de bestaande opstellingen binnen en buiten de Wieringermeer al mede het karakter. De algemene conclusie is dat de opstelling van de grotere molens de horizon, in alle onderzochte modellen, iets meer zullen bepalen. De nieuwe generatie windturbines zijn op grotere afstand zichtbaar, echter door hun maat en grote onderlinge afstand niet in staat om de ruimte in te kaderen. Ze nemen letterlijk ruimte in, maar kunnen geen ruimte maken. Het heeft daarom geen zin om windturbineopstellingen in te zetten voor een vorm van ‘landscaping’. Gesteld kan worden dat windturbines eerder de openheid benadrukken (daar is immers wind) dan dat ze de openheid blokken In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. 2. Deze structuurvisie voorziet als ruimtelijk document niet in een concrete participatieregeling. Gelijktijdig met de vaststelling van de Structuurvisie zullen wij met een beleidsnotitie de kaders voor participatie vaststellen. Binnen deze kaders zullen de uitvoerende partijen voorstellen voor participatie ontwikkelen die wij te zijner tijd aan deze beleidsnotitie zullen toetsen. In het proces van vaststelling van deze beleidsnotitie kunt u daarvan kennisnemen en zonodig op dit punt reageren. 3. De ruimtelijke kwaliteit van het Boogspantmodel is voor een belangrijk deel te verklaren uit de keuze voor een groot samenhangend systeem, los van bestaande structuren. Met dit uitgangspunt is er dan ook geen directe aanleiding om de bestaande wegenstructuur van de A7 en de Medemblikkersluisweg te volgen. Conclusie De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Structuurvisie.
O5
VROM-inspectie, Ministerie van IM
Inhoud reactie 1. De locaties voor windturbines liggen nabij de A7. Hier geldt een beleidslijn van Rijkswaterstaat die minimale afstanden van windturbines vanaf rijkswegen voorschrijft. 2. Er is onvoldoende ruimte voor uitvoering van het initiatief van Windkracht Wieringermeer. Op basis van de gehanteerde ontwerpprincipes kan en dient er meer ruimte voor windenergie te worden gemaakt. 3. Het bestaande testpark van ECN dient in de structuurvisie te worden opgenomen, vanwege de informerende functie van de structuurvisie. 4. Er kunnen conflicterende situaties ontstaan op het gebied van geluid en externe veiligheid. 5. In de structuurvisie en bij de uitwerking daarvan dient aandacht te worden besteed aan de radarverstoring en de toetsing van projecten op verstoring. Beoordeling reactie
61
1. Bij de uitwerking van de op basis van de structuurvisie ingediende plannen in bestemmingsplannen zal rekening worden gehouden met de genoemde aspecten. Bij de overlegprocedure in het kader van deze bestemmingsplannen wordt u in de gelegenheid gesteld dit te beoordelen. 2. Wij onderkennen op basis van voortschrijdend inzicht en gewijzigde omstandigheden dat het model Boogspant onvoldoende ruimte en flexibiliteit biedt voor de economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie, ongeacht welke private partij of alliantie deze zal uitvoeren. Daarom stellen wij voor de in de ontwerpstructuurvisie geboden ruimte uit te breiden, overeenkomstig paragraaf 2.1.1. . 3. Voor de beoordeling van deze reactie verwijzen wij naar inspraakreactie I38-15 4. In de MER wordt onderkend, dat het aspect geluid en externe veiligheid conflicterend kunnen zijn. Bij de uitwerking van de op basis van de structuurvisie ingediende plannen in bestemmingsplannen zal rekening worden gehouden met de genoemde aspecten. Bij de overlegprocedure in het kader van deze bestemmingsplannen wordt u in de gelegenheid gesteld dit te beoordelen. 5. De ontwikkelingen rond de radarproblematiek lijken in een stroomversnelling te komen, mede door de rijksambitie om substantieel meer windenergie op land op te wekken en hiertoe een rijksstructuurvisie op te stellen. Wij verwachten dat in de periode na vaststelling van onze structuurvisie Windplan Wieringermeer, waarin aan een concreet plan zal worden gewerkt, er voor de radarproblematiek een passende oplossing voor handen is. Verder wordt verwezen naar onze beoordeling van de inspraakreactie I38-6. Conclusie Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Structuurvisie.
O6
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Ministerie van IM
Inhoud reactie 1. Als nieuwe windturbines als obstakels een hoogte krijgen van 150 meter of meer dan dienen deze van obstakels van verlichting te worden voorzien volgens de aangegeven richtlijnen. 2. Alle objecten met een hoogte van 100 meter of meer dienen aan luchtvarenden bekendgesteld te worden middels het aangegeven formulier. Beoordeling reactie In de planuitwerking zal rekening gehouden worden met de richtlijnen van obstakelverlichting. Op het moment dat definitief bekend is welke obstakels van welke hoogte op welke locatie zullen worden geplaatst, zal dit volgens het aangegeven formulier opgegeven worden. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
62
O7
Gemeente Opmeer
Inhoud reactie 1. De gemeente heeft grote bedenkingen bij het windplan, omdat deze een negatief effect heeft op de hooggekwalificeerde culturele identiteit en de waardevolle natuur(wetenschappelijke) waarden van de woonkern Aartswoud en de omliggende gronden. De gronden zijn aangewezen belvederegebied en archeologisch monument en maken deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur en hebben de status als stiltegebied. Deze beleidsdoelen zorgen voor het behoud en de leefbaarheid van Aartswoud en omgeving. Met verschillende natuur en recreatieprojecten ontwikkelt de omgeving van Aartswoud zich als aantrekkelijk toeristisch recreatief gebied. De realisatie van een reeks windturbines met de beoogde hoogte op korte afstand van het gebied conflicteert met alle genoemde beleidsdoelen en is onaanvaardbaar. Verzocht wordt om bij de voorbereiding van de bestemmingsplannen rekening te houden met het bovenstaande. Beoordeling reactie 2. De cultuurhistorische waarde van een gebied bestaat uit het ensemble van bebouwing en verkaveling. Die blijft intact. De waarde ervan wordt niet wezenlijk veranderd ten gevolge van een verandering van de omgeving ervan. Voor een verdere beoordeling van deze reactie wordt wat betreft de cultuurhistorische waarden van het landschap en de Omringdijk verwezen naar de beoordeling van reactie I14-4. Voor een beoordeling van deze reactie wordt wat betreft het stiltegebied verwezen naar de beoordeling van reactie I1 t/m 11-3/4. Voor een beoordeling van deze reactie wordt wat betreft het effect op het toerisme/recreatie verwezen naar de beoordeling van reactie I1 t/m 11-3/4. Overigens zou het wellicht van meerwaarde kunnen zijn als bestaande recreatieve netwerken aansluiten op nieuwe netwerken die kunnen ontstaan in het kader van het Windplan Wieringermeer. Wij zijn verder van mening dat de combinatie van natuur en windenergie niet persé hoeft te conflicteren. Uit onderzoek blijkt dat natuur en windenergie goed kunnen samengaan en elkaar zelfs kunnen aanvullen en versterken. Bij de uitwerking van de op basis van de structuurvisie ingediende plannen in bestemmingsplannen zullen de genoemde beleidsdoelen nader aan de orde komen. Bij de overlegprocedure in het kader van deze bestemmingsplannen wordt u in de gelegenheid gesteld dit te beoordelen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
O8
Kamer van Koophandel
Inhoud reactie De Kamer van Koophandel stemt in met de ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer Beoordeling reactie Deze reactie geeft geen aanleiding tot een beoordeling Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
63
O9
Staatsbosbeheer
Inhoud reactie 1. Beoordeling van windplannen vanuit de positie van Staatsbosbeheer als eigenaar van het Robbenoordbos en het Dijkgatsbos is complex. Windenergie als schone energie versus de consequenties voor landschap en ecologie. In beginsel staat Staatsbosbeheer positief tegenover duurzame energie, waarbij het landschap sturend is. 2. De ecologische effecten van Boogspant zijn aanzienlijk, gelet op de beschreven ecologische waarden voor flora en fauna. De bossen hebben bovendien recreatieve waarde. Plaatsing van windturbines zet deze belangen onder druk. 3. Gelet op de maatschappelijke relevantie van windenergie en het feit dat de windturbines nabij de A7 worden geplaatst, is Staatsbosbeheer geneigd het ruimtelijke aspect rond windturbines minder zwaar te laten wegen. 4. De kern van het bezwaar ligt bij windturbines die een directe negatieve invloed hebben op de ecologische waarden. Daarom wordt verzocht de plannen zodanig aan te passen dat de negatieve effecten voor trekvogels en vleermuizen sterk afnemen en de geluidsbelasting op het stiltegebied sterk afneemt. 5. De opbouw van het rapport maakt het lastig de overweging achter de keuze van het Boogspantmodel in beeld te krijgen en te beoordelen. 6. Het ontwerpen op het hoogste schaalniveau van de polder kan niet zover gaan, dat de landschappelijke structuren en ontginningsprincipes geheel losgelaten worden. 7. Onder verwijzing naar het advies van de provinciale adviseur voor de Ruimtelijke Kwaliteit wordt aandacht gevraagd voor de functie van windmolens als kwartiermakers voor toekomstige langetermijnopgaven. Staatsbosbeheer acht verbinding van de windopgave met natuur- en landschapsplannen voor de Noordboog en de Westvaartdersplassen kansrijk en wenselijk en zou in dat kader daarover in dialoog willen treden. Beoordeling reactie 1. Dit uitgangspunt wordt gedeeld. Het aan de Structuurvisie voorafgegane ontwerpproces is ook nadrukkelijk vanuit het landschap gestart. 2./3. Onderkend wordt dat andere sectorale belangen, zoals die van de natuur en de recreatie, onder druk kunnen komen te staan bij plaatsing van de windturbines in of nabij bos. Deze belangen zullen uiteindelijk bij de integrale afweging moeten worden gewogen tegenover de overige sectorale belangen en de algemene duurzaamheidsdoelstellingen. 4. Voor de beoordeling van deze reactie wordt verwezen naar onze beoordeling van inspraakreactie I1 t/m11-3/4 en I15. 5. De opbouw van het rapport is als volgt. Vanuit ruimtelijke kwaliteit zijn twee robuuste ruimtelijke scenario’s ontwikkeld, namelijk Boemerang en Polderrand. Beide scenario’s bleken niet economisch haalbaar. Een optimalisatieslag vanuit de vier pijlers ruimtelijke kwaliteit, economische haalbaarheid, natuur / milieu en draagvlak heeft geleid tot de ontwikkeling van model Boogspant.
64
6. In hoofdstuk 6.8 Landschap en cultuurhistorie alinea ‘inpassing en windenergie’ wordt gesteld dat bij het ontwerpen vanuit de feitelijke beleving van grootschalige windenergie op land de structuur in het bestaande landschap nauwelijks een rol speelt. Daarom is er niet gekozen voor planontwikkeling vanuit kaartbeeld, maar vanuit het perspectief van de werkelijke beleving van de polder. Hierin is wel degelijk de huidige structuur en de opbouw van het cultuurlandschap meegenomen. In het visualiserende onderzoek zijn we tot de conclusie gekomen, dat er mogelijk alleen op het allerhoogste schaalniveau van de polder verbinding ontstaat tussen de polderstructuur en het fenomeen grootschalige windenergie. 7. In het kader van de uitwerking van de participatiemogelijkheden op het gebied van spin-off en werk-met-werk kansen worden allianties met overige kansrijke projecten thans nader onderzocht. De gedachte van windmolens als kwartiermaker zal hierbij worden betrokken. Conclusie De zone in het Robbenoordbos wordt in zuidelijke richting teruggelegd. Deze reactie geeft verder geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
O10
Provincie Noord-Holland
Inhoud reactie 1. De provincie kan zich in algemene zin vinden in de integrale en innovatieve aanpak van deze complexe opgave. De gemeentelijke aanpak en ambitie, en de vertaling daarvan in de ontwerpstructuurvisie, sluit goed aan bij de doelstellingen van de Ruimtelijke Structuurvisie Noord-Holland 2040. Het Windplan Wieringermeer wordt beschouwd als een integrale herstructureringsopgave en past vanuit die invalshoek tevens in het Colaitieakkoord Provincie Noord-Holland 2011-2015. De uitvoering van het Windplan Wieringermeer betekent een belangrijke economische impuls voor de regio Kop van Noord-Holland. 2. Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is voor uitvoering van het Windplan een ontheffing nodig waarbij nut en noodzaak van de gewenste ontwikkeling dient te worden aangetoond. In dat kader is het van belang dat de AROcommissie, als verplicht adviesorgaan, in een vroegtijdig stadium bij het planproces wordt betrokken. 3. De suggestie van de VROM-Inspectie om de bestaande lijnen van het ECN in de structuurvisie te betrekken wordt onderschreven. 4. Tenslotte wordt gewezen op de noodzaak om de geluidsaspecten in de uitwerking zorgvuldig te onderzoeken. Beoordeling reactie 1. Met instemming en waardering wordt kennisgenomen van dit standpunt. 2. De noodzaak van een provinciale ontheffing is de gemeente. Ter voorbereiding op een formele aanvraag is recentelijk de ARO-commissie reeds inhoudelijk geïnformeerd en verzocht om een prealabel inhoudelijk advies over het Windplan Wieringermeer.
65
3. Voor de beoordeling van deze reactie verwijzen wij naar inspraakreactie I38-15 4. Gelet op het betrokken belang van een aanvaardbare geluidssituatie voor de inwoners van onze gemeente en alle bewoners buiten de gemeente maar in de nabij van de nieuwe windturbines zullen wij deze zorgvuldigheid betrachten bij zowel de voorbereiding als de toetsing van de door de uitvoerende partijen te ontwikkelen plannen. Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
O11
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Inhoud reactie 1. Het is onduidelijk of de waterveiligheid onderdeel uitmaakt van de infrastructuur en kunstwerken die in de vereffeningrelaties van hoofdstuk 4.2 staan genoemd. 2. Op de randvoorwaardenkaart ontbreekt de primaire waterkering van dijkring 13. Beoordeling reactie 1. Wij beschouwen de waterveiligheid als een aspect dat, daar waar dit aan de orde is, in de uitwerking integraal meegenomen moet worden. Hoofdstuk 4.2 gaat over de mogelijkheden van publiekrechtelijk kostenverhaal bij een privaatrechtelijke uitvoering van de structuurvisie. Door vaststelling van de Structuurvisie, waarin de structuur van het kostenverhaal en de vereveningsrelaties is vastgelegd, biedt dit de basis voor verevening. Het gaat in casu nog niet over inhoudelijke aspecten van de genoemde vereveningsrelaties. Dit komt in de uitwerking van de structuurvisie tot een concreet project aan de orde en bij de vaststelling van de Nota Kostenverhaal ten behoeve van de uitvoering van het windplan. Daarbij zullen wij, maar ook de uitvoerende partijen, bijtijds vooroverleg met het Hoogheemraadschap voeren. 2. Zowel het model Boogspant als de door ons voorgestelde oprekking en uitbreiding daarvan voorziet naar onze mening niet in zones die in de invloedssfeer van primaire waterkeringen vallen. Het ontbreken van dijring 13 op de randvoorwaardenkaart heeft derhalve geen inhoudelijke consequenties voor vaststelling van de structuurvisie. Wij zullen er echter op toezien dat in de uitwerking van de structuurvisie dit punt wel onder de aandacht wordt gebracht. Bij het vooroverleg in het kader van de watertoets wordt ook u in de gelegenheid gesteld dit onder de aandacht van de uitvoerende partijen te brengen.
Conclusie Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerpstructuurvisie.
66
3. Overzicht aan te brengen wijzigingen in de ontwerpstructuurvisie In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van alle aan te brengen wijzigingen in de ontwerpstructuurvisie. Deze aanpassingen komen voort uit gewijzigde omstandigheden, voortschrijdend inzicht en naar aanleiding van de inspraak- en/of overlegreacties. Verder is een aantal ondergeschikte tekstuele zaken aangepast naar aanleiding van kennelijke onjuistheden en/of omissies. Deze aanpassingen zijn in dit hoofdstuk niet expliciet genoemd maar worden na vaststelling in de definitieve structuurvisie verwerkt.
Beschrijving (structuurvisietekst)
1.
In paragraaf 1.1. tekst invoegen van een begripsbepaling van “bestaande solitaire windturbines”. Dit zijn de windturbines die op het moment van ter visie legging (18 april 2011) van de ontwerpstructuurvisie daadwerkelijk in de gemeente stonden.
2.
In paragraaf 2.2.3. is de alinea “vervolgprocedure” niet meer actueel en vervalt daarom.
3.
Na paragraaf 2.2.3. een paragraaf 2.2.4. toevoegen met het proces van inspraak en overleg en een paragraaf 2.2.5. toevoegen met Stap 4 optimalisatie Boogspant.
4.
Paragraaf 3.1. starten met de tekst onder “één integraal project” .
5.
Paragraaf 3.1. opdelen in twee alinea’s. Een alinea met de beschrijving van het oorspronkelijke model Boogspant en een nieuwe alinea met de praktische vertaling naar het model “Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht”, met een nieuw figuur 3.2. van dat model.
6.
In paragraaf 3.2. tekst aanvullen met overwegingen bij de vier pijlers van afweging met betrekking tot het model ‘’Opgerekte Boogspant + Oudelandertocht’’.
7.
In paragraaf 3.2. de tekst aanpassen aan de definitieve Beleidsnotitie Participatie Windplan Wieringermeer.
8.
In paragraaf 3.3. aanvangen met een alinea over de prioritering en daarna een alinea over het beeldkwaliteitplan.
9.
In paragraaf 3.3. in de alinea over het beeldkwaliteitplan het principe van de gulden snede (de lengte van het rotorblad is circa ½ de ashoogte) niet laten gelden voor de turbines in de zone van de testlocatie van prototypen langs de Korte- en Lange Middenmeertocht.
10. Paragraaf 3.3 tweede bullit “Een minimale onderlinge afstand tussen windturbines van 4*de ashoogte van de betreffende turbines” laten vervallen 11. Paragraaf 3.3 “systeem” wijzigen in “zone” 12. Paragraaf 3.3. vierde bullit “type” wijzigen in “verschijningsvorm”. 13. Paragraaf 3.3. voor de zone van de testlocatie van prototypen langs de Korte- en Lange Middenmeertocht de maximale rotordiameter op 175 m. vaststellen 14. Figuur 3.2. structuurvisiekaart (wordt figuur 3.3) aanpassen in overeenstemming met de onderstaande wijzigingen van de verbeelding (structuurvisiekaart); 15. In de uitvoeringsparagraaf 4.1 borgen dat niet meer van de in de structuurvisie opgenomen ruimte wordt benut dan uit het oogpunt van de economische uitvoerbaarheid noodzakelijk voor
67
de uitvoering van de drie raadsopgaven in één integraal project en op basis van de in de oplegnotitie aangegeven prioriteitstelling.
Verbeelding (structuurvisiekaart) 1.
De structuurvisiekaart beter leesbaar maken door o.a. namen van dorpskernen en ondergronden met bebouwing op te nemen en de ondergrond van omgeving rond gemeentegrenzen opnemen en de legenda aan te passen en aan te vullen.
2.
De bestaande onderzoekslijn van het ECN testpark aan de Hoekvaart opnemen als aparte zone.
3.
De bestaande lijn van prototypes van windturbines van het ECN testpark langs de Korte Middenemeertocht toevoegen aan de zone van nieuwe testopstellingen langs de Lange Middenmeertocht.
4.
In oostelijke richting verlengen van de drie zones in het zuidoostelijke systeem (twee lijnen ECN en de lijn Wagendorp)
5.
De zone van de verlengde Waterkaaptocht aan de noordzijde 800 meter terugleggen in zuidelijke richting en aan de zuidzijde iets verlengen in zuidelijke richting.
6.
De westelijke zone langs de Omringdijk nabij de Waardpolder in oostelijke richting opschuiven.
7.
De westelijke zone nabij de Oudelandertocht en de Alkmaarseweg in zuidwestelijke richting uitbuigen en de westelijke zone nabij de Ulkeweg in noordwestelijke richting uitbuigen
8.
De huidige zones op de kaart uitbreiden met de extra zone evenwijdig aan en ten noorden van de Oudelandertocht, tussen de rijksweg A7 en de Alkmaarseweg,
9.
Ombuigen en verlengen van het noordelijke uiteinde van de zone langs de westrand van de polder.
10. De zone langs de zuidrand van de polder in oostelijke richting doortrekken tot en met het afvalinzamelstation aan de Koggerandweg 1.
Op de onderstaande afbeelding zijn de bovenstaande wijzigingsvoorstellen in een aangepaste zonekaart weeggegeven
68
Aangepaste zonekaart waarin de wijzigingsvoorstellen zijn verwerkt.
69
Bijlage:
Oplegnotitie Arcadis d.d. 04 augustus 2011
70