22
Hans van der Steen
Stoeien judo judospelen .... Tejo van den Berg verzocht mij een tijd geleden om een nadere invulling te geven aan het judoën a.d.h.v. het artikel Spijk '87. En of er een bepaalde opbouw inzit qua complexiteit. Toen ik mij door de nieuwe terminologie heen geworsteld had vond ik de opbouw terug in de ontwerpregels. Een iets andere indeling en een kleine aanvulling kunnen een naar ik meen goede praktische aanvulling zijn. Inleiding De gedachtengang van Gerrit Maliepaard kan ik goed volgen . De twee uiterste polen vechten (krachtsinzet , meer individueel gerichte aandacht) en vrijen (zorg hebben voor de ander, respekt tonen) horen ·bij elkaar, de één kan niet zonder de ander. Gebeurt dat wel dan is er een verkeerde verhouding, tot uiting komend in ruzie of lichamelijk misbruik maken . De struikelpunten zijn misschien ook gelegen in het hanteren van de terminologieën en het naar mijn mening te snel afscheid nemen van het judoën. Hierdoor ontneem je didaktisch gezien jezelf de mogelijkheid om door te groeien . Stoeien zie ik meer als een spontane niet gereglementeerde wijze van elkaars krachten verkennen , na dit spontane spel volgt het meer gereglementeerd stoeien en daaruit volgt o.a. judo. De struikelpunten zijn gelegen in de naamgeving en de omschrijving van het hoofdprobleem. Ik heb voor judo gekozen omdat dit spel op een intrinsiek prettige wijze de beide partners uitnodigt om zich aan regels te houden, er zit een diepere betekenis achter, met als hoofdthema: zorg voor elkaar hebben . Het is niet alleen gericht op de ander uit balans brengen. Het is een spel van zo lang mogelijk in balans blijven en de ander zien te verrassen . Dit judo is niet te vergelijken met het wedstrijd judoën, ik heb ook maar enkele technieken nodig om het spel te spelen . Het zou misschien een andere term verdienen , ik weet alleen niet goed welke. Te meer daar de kinderen er ook een stukje eigenwaarde uit halen als je hen een judopak aangeeft en het judoën noemt. Het hoofdprobleem zoals dat in het artikel beschreven wordt vind ik onduidelijk. Aan de ene kant wordt er snel afstand genomen van het judoën, wat ik niet goed kan begrijpen , omdat er daarmee ook een verdere didaktische groei weggenomen wordt , terwijl er bij het formuleren van het hoofdprobleem wel judovormen aangehaald worden; zoals: de ander uit balans brengen/vastpakken/- houden/duwen en trekken. Ik mis het spanningsveld dat ontstaat als er gestoeid wordt. Het spanningsveld van ; het aftasten van elkaars krachten in de soms ongerichte strijd met die ander, die naarmate de geoefendheid toeneemt steeds gerichter wordt en op judo begint te lijken . (Het wedstrijdjudo is en blijft uit den boze voor de school/therapie. Ik heb slechts enkele technieken van het judo nodig .) Dit alles ingebed in een klimaat van tolerantie.
Hoofdprobleem Het hoofdprobleem wil ik alsvolgt beschrijven; elkaars krachten aftasten met gebruikmaking van trek en duwvormen, waarbij het uit balans krijgen of in balans blijven het kriterium van welslagen is. Het ziet er in het begin uit als een ongerichte strijd , dat naarmate de geoefendheid toeneemt meer regels krijgt. Daarbij houden beide spelers voortdurend rekening met elkaars grenzen van sociaal welbevinden , door elkaar goed vast te houden , zorgvuldig te zijn in het uit balans brengen van werpen , kantelen , vasthouden , bevrijden , afpakken , behouden en aldus begrip te hebben of krijgen voor elkaars beperkingen. Op deze manier wordtjudoën een way of life. In dit hele proces van groei en verandering komen de kinderen heel wat bewegingsproblemen tegen , die een kombinatie zijn van zowel motorische, emotionele, als sociale. De ontwerpregels geven hierbij enig houvast; ze helpen je op weg. Maar ze vertellen ons niets over wat je kan doen als de voorstellen niet goed begrepen worden of als je dreigt vast te lopen. De ontwerpregels zijn de niet onbelangrijke verbindingsstukken voor het raamwerk. Op welke plaats die verbindingsstukken moeten komen is afhankelijk van de aard en samenstelling van de groepen. In de volgende hoofdstukken zal ik een overzicht geven van de ontwerpregels zoals ik ze hanteer voor de kinderen uit het geïntegreerd speciaal onderwijs. En kan mogelijk een kapstok worden voor collega's die ook zo willen denken en voelen .
23 Vervolgens zal ik aan de hand van enkele praktijkbeschrijvingen proberen aan te geven op welke aspekten van geaardheid van de kinderen , groepssamenstelling ik let, hoe dat samenspel tussen de kinderen onderling met mij verloopt, en hoe dat kan dienen als hulp bij het ontdekken van de eigen situatie.
Hoofdstuk 1; nadere definiëring Tussen vechten en vrijen De stoeispelen zijn voor mij meer dan alleen maar datgene wat er aan bewegingsaktie getoond wordt. Als ik naar het stoeien van de kinderen kijk dan zie ik niet alleen dat ze elkaar vastpakken, maar ik zie ook hun gezichtsuitdrukking hun houding en de manier van bewegen . Ik zie de spanning , het nog op zoek zijn naar de juiste krachtsverhoudingen, timing, moed , blinde fixatie op overwinnen (leven), angst , verdriet, ontwijken , wegvluchten of verslappen . Er is een spanningsveld van elkaars krachten meten. Wie gaat er winnen? Met hoofd omhoog , borst vooruit, gespannen benen en armen en soms met een vuurrood hoofd werpen ze zich in de strijd , verliezen ze even hun hele omgeving, want het gaat er nu om spannen . Kan ik hem aan of moet ik nu opgeven ; tja, als het niet lukt, dan zal ik toch even stiekem of openlijk mijn eer moeten redden door vals te spelen. Dit is een puur egocentrisch gerichte manier van spelen . Het lijfsbehoud staat voorop. Er wordt gevochten. Hier tegenover staat een geheel andere manier van spelen . Bij elke vorm van inspanning, vermoeidheid, tegenkracht/druk geeft het kind geen weerstand meer. Het biedt zich zelf aan , als de te overwinnen persoon. Het vlucht weg door op te geven , weg te lopen, zich slap te houden of klagen over pijntjes, valsspelen e.d.. Bij het grondgevecht is het kind zo meegaand dat het op 'vrijen' lijkt. Het kind lijkt wel bang , te aardig , van zichzelf weg te gaan , zich af te sluiten of heel passief te genieten van de aanraking . Hier is de aandacht niet egocentrisch van aard , maar meer meegaand met de ander of zich afhankelijk van die ander opstellen. Dit zijn twee uiterste manieren van hoe kinderen een stoeispel kunnen spelen. Het 'vrijen' en het 'vechten' zijn twee uitersten. Deze beide polen horen bij elkaar, de één kan niet zonder de ander. Gebeurt dat wel dan is er een verkeerde machtsverhouding, tot uiting komend in ruzie of lichamelijk misbruik maken. In de groep komen deze twee uitersten en nog vele andere stijlvariaties voor. Het is de bedoeling dat de kinderen met verschillende stijlen uiteindelijk toch goed gaan samenspelen/werken. Het is wat idealistisch om te denken dat we hen kunnen veranderen . Het is wel mogelijk dat ze leren onder bepaalde voorwaarden met elkaar te spelen. Het gereglementeerd stoeien kan daarbij helpen want bij dit spel worden de twee polen aan elkaar gekoppeld. Ik spreek daarom liever ook van gereglementeerd stoeien , omdat de regels die je gebruikt daarvoor zorgen. Aan de ene kant worden de kinderen uitgenodigd om in aktie te komen door de aantrekkingskracht van het spel , en aan de andere kant worden ze verplicht om dat zorgvuldig volgens de regels te doen. De judospelen zijn daarvoor juist een geschikt hulpmiddel. Omdat het judospel een zeer gereglementeerd spel is. Het leert hen om; op te komen voor zichzelf (inzet te tonen) met respekt voor de ander, zorgvuldig met elkaar omgaan . Vasthouden bij een worp, begin en einde aan te geven door te groeten, geen pijn doen en op tijd stoppen of stop zeggen , geduld hebben, discipline krijgen , zelfbeheersing, regels zorgvuldig hanteren , mee leren geven om de ander beter te voelen (aan te voelen/te begrijpen) mee leren buigen om vervolgens de zwakke en sterke punten te ontdekken . In een groep zijn er altijd zo veel verschillende belangen dat het niet altijd mogelijk is om het ideale plaatje te realiseren. Er zijn bange, wilde en wat vreemde kinderen. Het harmoniemodel is het streven . De weg daar naar toe wordt bepaald door het lesverloop, de inhoud. Essentie: Bij het gereglementeerd stoeien Uudospelen) zullen de twee uiterste polen altijd met elkaar in verbinding staan . Ze zijn als een dyade aan elkaar gekoppeld. Het is een tweetal dat elkaar definieert, ze kunnen niet zonder elkaar en zijn voortdurend op zoek naar een evenwicht (lees scriptie ; Judo werken aan het kontakt) . Bij het gereglementeerd stoeien is het de bedoeling dat de spelers spelenderwijs elkaars krachten meten en daarbij rekening houden met elkaar.
24 Een zorgvuldige opbouw (ontwerpregels) draagt daar aan bij. Rekening houden met hun specifieke problemen en het aanbod zodanig struktureren dat ze als vanzelf verder komen in het leerproces helpt hen bij het op zoek gaan naar een zorgvuldige wijze van stoeien. Het is tijdens de les de bedoeling dat deze kinderen met elkaar gaan samenspelen/werken. In de volgende delen zal ik drie mogelijke types neerzetten. - Het wilde - Het vreemde - Het bange (Zie scriptie Judo, werken aan het kontakt.)
Hoofdstuk 2; de opbouw Er 1. 2. 3.
wordt in dit artikel een indeling gemaakt naar drie aspekten: verkenningsfase (op de grens van het stoeien). van stoeien naar gereglementeerd stoeien naar judo (onderkennen van het hoofdprobleem). de zelfverdedigingsvormen (zelfstandig werken, zelfverdediging voor meisjes, aikido, tai-chi , judo vormen).
Hier doorheen spelen de voorwaarden voor de goede arrangementen (ontsnappingsmomenten , tussentijds variëren van oefenvormen e.d.). Voorwaarden: Bij jonge kinderen maakt de leerkracht groepjes die naar zijn idee gelijkgestemd zijn , dus redelijk tolerant voor elkaar zijn . Bij de oudere kinderen vanaf zo'n 14 jaar kan het aan de leerlingen zelf overgelaten worden . En doe je meer leervoorstellen, welke je na afloop met elkaar evalueert en tegelijk wordt er dan gevraagd of er de volgende les op dit thema doorgegaan moet worden. zo snel mogelijk enkele basisregels invoeren zoals; * direkt stoppen als er om gevraagd wordt * aangeven waar ze moeten zitten bij uitleg en begin van de spelen * stilte, niet schreeuwen . Wie schreeuwt is af. Dit met het oog op de innerlijke onrust van veel kinderen . Drukte maakt drukker, 'gekker'. (Je moet voordat je verder gaat zeker weten dat ze deze regels accepteren , want anders blijf je in het verdere verloop daarop iedere keer terug komen . En wordt er niet echt iets geleerd). * telkens naar de groep kinderen duidelijk maken van waarom iemand te hard tikt , vaak valt, moeite heeft om .... Kortom naar elkaar duidelijk maken van wat hun handicap is en dat ze er zelf ook last van hebben en geholpen moeten worden . Wie wil er helpen? Wie is een vriend? Zijn dan zo de vragen .
25
2.1. Verkenningsfase Er worden diverse spelvormen aangeboden, waarbij de leerlingen nog niet in elkaars intieme ruimte komen (P. Kunstt '78, H. van der Steen '88.) In deze fase zullen de kinderen met elkaar in kontakt komen waarbij zij nog niet direkt hun krachten hoeven te meten, het gaat er nog niet om wie de sterkste is. Ze kunnen zich nog verstoppen in de groep, de schuld geven aan het materiaal e.d .. Wel zegt het al iets over hoe de kinderen op elkaar reageren . Deze informatie kan later van belang zijn en de leerkracht kan al wat vooropmerkingen maken over de wijze waarop er gespeeld wordt. Het welslagen van deze vormen is afhankelijk van hoe er samengewerkt wordt. Hoeveel ruimte heeft een ander nodig. Wanneer komt iemand in een ander z'n territorium . 'Meester hij tikt hard , hij duwt, ik wil niet met haar', 'hij snijdt af', 'zij spelen vals', enz. Hoe tolerant gaan ze met elkaar om? Spelen ze de baas, geven .ze elkaar de ruimte, wordt er geluisterd naar de opdracht, hoe lang houden ze vol? Enkele vormen: Fantasiespelen B.v. bij de fantasiespelen . De judomat wordt een huis en er wordt vader en moedertje gespeeld , politie en inbreker, cowboytje, vangen van de meester/juf die het wilde beest (boef enz.) is. Vormen die liggen op de grens van het stoeien Iemand op een deken slepen . Kracht en tegenkracht ervaren . Aktief en passief zijn (degene die gesleept wordt is passief). Aktief en aktief (weerstand variabel maken). Van een deken af trekken . Slepen van kinderen die op een handdoek zitten/liggen . Eerst één, vervolgens meerdere kinderen slepen . Hoeveel ruimte neemt iemand in op een klein matje, dat bestemd is voor twee personen . Kruipen over de mat (grond) langs elkaar, poortjes maken en tussen de poortjes door kruipen . Elkaar schouderduwtjes geven (en later om laten rollen). Insluitspelen, waarbij de tikkers de lopers proberen in te sluiten. B.v. de tikkers en lopers lopen in een bepaald territorium (op de matten). De tikkers hebben de handen op de rug en proberen door goed samen te werken de lopers van de mat af te krijgen. Je mag elkaar wel aanraken , maar niet omduwen . Loop- en renspelen Loop en renspelen rond of op een mat, vervolgens tikspelen en daarna vangspelen . Een estafettevorm , waarbij je gezamenlijk opdrachten krijgt te vervullen . Dit om hen aan korte kommando's en samenwerkingsopdrachten te laten wennen . Overloopvormen zonder elkaar te hinderen. Je komt elkaar tegen , passeert elkaar, en mag elkaar niet hinderen . Welke rij zit het eerst? Overloopspel waarbij je elkaar wel even mag tegen houden (later even vasthouden en op signaal los laten). Overloop/kiesspel. Een speler kiest een speler, beide spelers geven elkaar in het midden een hand, noemen hun namen . Vervolgens kunnen ze het spel spelen van wie heeft de ander het eerst opgetild? Als één van de spelers dat nog te eng vindt lopen ze door en gaan weer zitten, Overloopspelen , waarbij je een voorwerp van het ene gebied naar het andere gebied moet brengen , en onderweg kan je getikt worden en moet je het voorwerp afgeven. Een beschrijving van veel voorkomende wijze van spelen . 1. wild 2. vreemd 3. angstig ad 1. Hei kind dat wild speelt zal om de één of andere reden niet goed kunnen begrijpen waarom de anderen zo klagen. Voor zijn doen speelt hij juist goed, niemand kan hem pakken , tikken. Weliswaar moet hij de feiten af en toe wat verdraaien , maar voor zijn gevoel is hij de beste en moet dat ook zo blijven , en kan beslist niet begrijpen waarom, in zijn ogen die 'slome', zo traag is. ad 2. Het vreemde kind doet dan weer heel aktief mee, dan weer lijkt alles langs hem heen te gaan en begrijpt er niets van of doet alsof. Het lukt maar niet om dat kind lang goed betrokken te houden. ad 3. Voor het angstige kind gaat alles veel te snel en is het al snel veel te druk en loopt iedereen te hard of maken ze te veel lawaai. Als het nog staat te denken van wat en hoe.... is het spel al weer gespeeld.
26 Voorbeeld Wij hebben te maken met een leerling die niet kan stil zitten , voortdurend geluid moet maken , als hij rent dan struikelt hij, je ziet hem vaak de bocht uitvliegen en tegen iedereen aanbotsen . Het leernivo is laag, je moet alles blijven herhalen en dan nog is het de vraag of het wel aankomt. Het lijkt er sterk op dat hij zijn eigen weg gaat. Er zijn al vele waarschuwingen en straffen geweest om hem enigszins rustiger te laten spelen, met weinig resultaat . Hij maakt er geintjes over en laat aan de anderen zien dat hij wel durft. Op het moment zelf is hij van goede wil , maar daarna is hij alles weer vergeten. Hij is al een beetje een buitenbeentje geworden, en er wordt regelmatig om hem gelachen . Nog even en hij is de pias. Aan de ene kant vindt hij dit leuk, maar aan de andere kant heeft hij ook in de gaten dat hij niet serieus meer wordt genomen en dat men hem vaak uitlacht om zijn onhandigheden. Raakt dan in een driftbui en gaat in plaats van te tikken slaan. Gebeurde het te hard slaan de eerste keer nog per ongeluk, omdat hij zo onhandig is (De loper maakt een schijnbeweging door naar beneden te duiken, maar hij (de tikker) was te traag, moest zich snel korrigeren en bij die beweging schoot hij uit en raakte de loper vol in het gezicht). De loper wordt kwaad en gaat hem jennen, andere kinderen opstoken. Hij verliest zijn goede wil en neemt de rol in die men hem toebedeelt. Nu, de tweede keer, gaat hij wel de kwaaie harde, gemene tikker spelen met de nodige gevolgen.
Vaak laat ik het niet zover komen , want dan heb ik het spel al stil gelegd om te voorkomen dat beide partijen een verkeerde weg gaan bewandelen. Ik leg dan het volgende uit: 'Jullie kennen hem allemaal, je ziet hem vaak botsen , struikelen en vallen . Hij kan niet rustig zitten enz ..... Ik geef een beschrijving van wat er te zien is. Dit herkent iedereen. Vervolgens geef ik aan dat hij er zelf ook last van heeft, want het overkomt hem. Hij kan niet stil zitten , schiet door enz ... Ik heb al veel gestraft en opmerkingen gemaakt die niet hielpen en bewandel nu een andere weg . Ik ga de groep zodanig beïnvloeden dat er iets nieuws kan gebeuren. Hij dreigt buiten de groep te vallen , dat is voor hem niet leuk en voor mij een mooie gelegenheid om hem voor mij te winnen. Hij heeft mij nu nodig. Voorheen dacht hij dat hij het met z'n clowneske gedrag wel kon redden . Ik doe een beroep op het sociale gevoel , tolerantie van de groep. Maak voor de kinderen een spannend verhaal over rode lampjes en sirenes die gaan branden en loeien als er gevaar is. Vervolgens geef ik aan dat als de tikker X druk doet, lawaai maakt enz ... , dat dan voor mij het signaal is van er is gevaar.. ., het heeft voor mij dezelfde werking als het rode lampje dat gaat branden (opvallend is het trouwens dat deze kinderen altijd zulke kleurrijke kleren aan hebben). Dus als hij lawaai maakt, komt dat omdat jullie te druk zijn . En als het druk is gebeuren er ongelukken , wordt er te hard getikt enz .. . Wie wil er dat er ongelukken gebeuren , te hard getikt wordt? Niemand natuurlijk. Jullie kunnen X helpen door niet te .... (en dan noem ik op wat er nodig is). Op deze manier komt X wel in een bijzondere positie te staan , op een manier die hij zelf ook niet echt wil. En de groep kan hem niet de schuld alleen geven , want ook zij hebben deel aan zijn druk zijn . Waardoor ze ook aan zichzelf moeten werken . Naarmate dit hen duidelijker wordt is er op een gegeven moment niet meer nodig dan te zeggen : ik geloof dat ik een lampje zie branden. Op deze manier introduceer ik de wederkerige verantwoordelijkheid van de aktiviteiten, zodat ik straks bij het stoeien wat makkelijker daarnaar kan verwijzen.
2.2 Onderkennen van het hoofdprobleem Van stoeien naar judo op een sociaal vriendelijke manier. In deze fase treden we binnen elkaars intieme ruimte. We doen dat op een zo veilig mogelijke manier. Voorwaarden: van laag naar hoog toe. Van liggend naar op de hurken naar staand. Hoe lager het zwaartepunt is des te minder hard kan men vallen. Er valt ook iets te zeggen om van hoog naar laag te gaan. De medespeler wordt dan gedwongen om goed voor de andere speler te zorgen , (vasthouden , goed laten vallen e.d .). Het is gebleken dat dit vaak een te hoge eis is voor een t;>eginneling . ontsnappingsmomenten inbouwen. Je hoeft niet mee te doen, je mag aan de kant gaan zitten . Moet je wel even zeggen , vaak is dit al een grote drempel. Je mag tijdens het werken er altijd even' uitstappen om je pak in orde te maken . met drie-tallen werken , waardoor er telkens één rust heeft. op tijd stop zeggen . judo kleding aan doen, dit pakt beter vast . Judomatten werkt prettiger. afspraken maken t.a.v. de aanvang van het stoeien of wanneer er gestopt moet worden. werken met 2-tallen, of meertallen. Partners zelf kiezen naar het ook kunnen omgaan met niet gekozen spelers. wel of geen keuze om tijdens het stoeien 'hulp' in te roepen.
27 kontext manipulatie; goed variëren van de diverse aktiviteiten. Snel overstappen van geconcentreerd werken naar vrijere vormen zoals bij spel en andersom: goed afwisselen van intensieve vormen met rustige vormen . grote speelruimte aanbieden of juist verkleinen: matten in groepjes verspreid in de zaal , of aaneengesloten. spelen met de grootte van het te veroveren objekt (bal/sok/stok). stabiel grondvlak of bewegend grondvlad (dikkemat op een bank-paard en ruiter) . kinderen meer of minder betrekken bij het toepassen van de ontwerpregels. met ogen dicht, één hand of met beide handen stoeien. meer of minder grijpmogelijkheden (b.v. de aanvaller heeft bokshandschoenen aan en/of heeft een bal vast zodat hij minder grijpmogelijkheden heeft. De kleding speelt hierbij ook een rol) . korte tijdsduur t.o.v. lan,ge tijdsduur om te stoeien. wel of geen toeschouwers die observeren.