Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Tempus Fugit. Een aggiornamento van toekomstverkenningen voor de zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap Statistische bijlage en methodologische noten
Prof. dr. Jozef Pacolet Joris Vanormelingen Annelies De Coninck
Bijlage bij rapport nr 17
6 augustus 2015
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Kapucijnenvoer 39 – B-3000 Leuven Tel 0032 16 33 70 70 – Fax 0032 16 33 69 22 E-mail: swvg@med kuleuven be Website: http://www steunpuntwvg be Publicatie nr 2014/01 SWVG-Rapport 17 Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Titel rapport:
Tempus fugit: Een aggiornamento van toekomstverkenningen voor de zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap. Statistische bijlage en methodologische noten
Promotor: Onderzoekers:
Prof. dr. Jozef Pacolet1 Prof. Dr. Jozef Pacolet, Joris Vanormelingen, Annelies De Coninck2
Administratieve ondersteuning: Lut Van Hoof, Manuela Schröder Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron No material may be made public without an explicit reference to the source
Promotoren en Partners van het Steunpunt KU Leuven Prof dr Chantal Van Audenhove (Promotor-Coördinator), Lucas en ACHG Prof dr Johan Put, Instituut voor Sociaal recht Prof dr Karel Hoppenbrouwers, Dienst Jeugdgezondheidszorg Prof dr Koen Hermans, LUCAS, Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy Prof dr Jozef Pacolet, HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving UGent Prof dr Lea Maes, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof dr Lieven Annemans, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof dr Jan De Maeseneer, Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg Prof dr Ilse De Bourdeaudhuij, Vakgroep Bewegings– en Sportwetenschappen VUB Prof dr Johan Vanderfaeillie, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie Thomas More Dr Peter De Graef, Vakgroep Toegepaste Psychologie
1 HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving, KU Leuven 2 HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving, KU Leuven
Inhoud
Conventionele tekens
5
Lijst tabellen
7
Lijst figuren
11
bijlage 1 bijlage 2
bijlage 3 bijlage 4
Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
13
25 61 69
Conventionele tekens
n.b.
Het gegeven is niet beschikbaar omdat de opleiding niet bestaat
n.i.
Het gegeven is niet ingevuld maar de opleiding bestaat wel
5
Lijst tabellen
Figuur b1.1
Redeneerschema toekomstverkenningen Tempus Fugit: cijfervoorbeeld bachelor verpleegkunde ziekenhuissector
Tabel b1.1
bevolkingsvooruitzichten) Tabel b2.1
18
Evolutie van het (geschat) aantal eerstejaarsstudenten in de opleiding tot bachelor verpleegkunde, bachelor vroedkunde en HBO5-verpleegkundige in de Vlaamse Gemeenschap (1980-2013)
Tabel b2.2
15
Demografie, Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest (1980-2012: waarnemingen; 2013-2061:
26
Evolutie van het aantal afgeleverde diploma's (1ste en 2de)* in de opleiding tot bachelor verpleegkunde, bachelor vroedkunde en HBO5-verpleegkundige in de Vlaamse Gemeenschap (1970-2012)
Tabel b2.3
en begeleider kinderopvang (Vlaamse Gemeenschap, 1985-2013) Tabel b2.4
27
Aantal leerlingen in aantal BSO-opleidingen voorafgaand aan beroep van verzorgende, zorgkundige 29
Aantal unieke inschrijvingen, leerlingen, studenten, cursisten per schooljaar in de reguliere en nietreguliere opleidingen VWO, DBSO, BuSO en VDAB voorafgaand aan beroep van verzorgende of zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 2000-2013)
Tabel b2.5
Gemeenschap, 1985-2013) Tabel b2.6
33
Aantal eerstejaars in de niet-reguliere opleiding tot begeleider in de kinderopvang (Vlaamse Gemeenschap, 1986-2013)
Tabel b2.8
32
Aantal eerstejaars in de niet-reguliere opleiding tot polyvalent verzorgende en zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 1996-2013)
Tabel b2.7
30
Aantal eerstejaars en aantrekkingskracht van de BSO-opleidingen tot verzorgende (Vlaamse
34
Aantal eerstejaars (3de graad) en aantrekkingskracht van de TSO-opleidingen als doorstroomrichtingen (Vlaamse Gemeenschap, 1985-2013)
35
Tabel b2.9
Natraject TSO-opleiding gezondheids-en welzijnswetenschappen
36
Tabel b2.10
Natraject TSO-opleiding sociale en technische wetenschappen
36
Tabel b2.11
Aantal leerlingen in de opleidingen (regulier en niet-regulier) tot logistiek assistent binnen de zorgsector (Vlaamse Gemeenschap, 1995-2013)
Tabel b2.12
(Vlaamse Gemeenschap, 1984-2012) Tabel b2.13
41
Aantal diploma’s secundair onderwijs (TSO, 2de jaar, 3de graad) in doorstroomrichtingen (Vlaamse Gemeenschap, 1984-2013)
Tabel b2.16
40
Afgeleverde certificaten en attesten in de niet-reguliere opleidingen (ondersteund door de VDAB) tot begeleider in de (buitenschoolse) kinderopvang* (Vlaamse Gemeenschap, 1997-2012)
Tabel b2.15
39
Afgeleverde certificaten in de niet-reguliere opleidingen (ondersteund door de VDAB) tot polyvalent verzorgende en zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 1996-2012)
Tabel b2.14
38
Afgeleverde studiegetuigschriften en diploma’s BSO-verzorgende, zorgkundige en kinderzorg
42
Evolutie van het aantal gediplomeerden in de opleiding (regulier en niet-regulier) tot logistiek assistent* (Vlaamse Gemeenschap, 1994-2013)
43
Tabel b2.17
Evolutie van aantal studenten in een maatschappelijke opleidingen (regulier en niet-regulier)
44
Tabel b2.18
Evolutie van (geschat) aantal eerstejaars in een aantal maatschappelijke opleidingen
45
Tabel b2.19
Evolutie van het totaal aantal studenten sociaal werk in het niet-regulier onderwijs* (Vlaamse Gemeenschap, 2002-2013)
46
Tabel b2.20
Evolutie van het aantal studenten in een opleiding (regulier en niet-regulier) tot opvoeder
47
Tabel b2.21
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in reguliere een opleiding tot opvoeder
48
7
Tabel b2.22
Evolutie van het aantal gediplomeerden in een opleiding tot sociaal werker (Vlaamse Gemeenschap, 1979-2013)
Tabel b2.23
Evolutie van het aantal gediplomeerden in een opleiding tot opvoeder (Vlaamse Gemeenschap, 1980-2012)
Tabel b2.24
49 51
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in de opleiding kinesitherapie aan de hogescholen en universiteiten (Vlaamse Gemeenschap, 1967-2013)
53
Tabel b2.25
Evolutie van het aantal afgestudeerde kinesitherapeuten in de Vlaamse Gemeenschap (1967-2013)
54
Tabel b2.26
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1980-2013)
Tabel b2.27
56
Evolutie van het aantal afgestudeerden in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1970-2013)
58
Tabel b3.1
Overgang van gegradueerde (HBO5) naar professionele bachelor VPK via brugprogramma
62
Tabel b3.2
Overgang van thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en kinderzorg naar professionele bachelor verpleegkunde
Tabel b3.3
bestaande uit pas afgestudeerden TSO en BSO (2012-2013) Tabel b3.4
84
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
8
82
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Tabel b4.14
81
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistenten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.13
80
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistenten (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.12
79
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.11
78
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.10
77
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.9
76
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.8
75
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.7
74
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.6
73
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.5
72
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.4
71
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.3
66
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Tabel b4.2
64
Overgang van de TSO-doorstroomrichtingen naar zorgopleidingen op niveau van professionele bachelor
Tabel b4.1
64
Geschat percentage van afgestudeerden verzorgende die verder studeren in de BSO-opleiding (3de jaar, 3de graad) thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige of kinderzorg (BSO)
Tabel b3.6
63
Berekening aandeel van afgestudeerden zorgopleiding in secundair onderwijs die verder een diploma gegradueerde verpleegkunde behalen
Tabel b3.5
63
Overzicht van werkelijk aantal eerstejaars in de opleidingen gegradueerde verpleegkunde*
85
Tabel b4.15
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Tabel b4.16
86
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
87
Tabel b4.17
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
88
Tabel b4.18
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
89
Tabel b4.19
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
90
Tabel b4.20
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
91
Tabel b4.21
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistent (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
92
Tabel b4.22
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistent (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de
Tabel b4.23
woonzorgcentra
93
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de thuiszorg
95
Tabel b4.24 Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuiszorg Tabel b4.25
thuisverpleging Tabel b4.26
110
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Tabel b4.40
109
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Tabel b4.39
108
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Tabel b4.38
107
Kalibratieoefening van de begeleiders en onthaalouders (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de kinderopvang
Tabel b4.37
106
Kalibratieoefening van de begeleiders en onthaalouders (in aantallen) werkzaam in de kinderopvang
Tabel b4.36
105
Kalibratieoefening van de opvoeders (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de residentiële voorzieningen voor personen met een handicap
Tabel b4.35
104
Kalibratieoefening van de opvoeders (in aantallen) werkzaam in de residentiële voorzieningen voor personen met een handicap
Tabel b4.34
103
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Tabel b4.33
102
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Tabel b4.32
101
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Tabel b4.31
100
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Tabel b4.30
99
Kalibratieoefening van de zelfstandige gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuisverpleging
Tabel b4.29
98
Kalibratieoefening van de zelfstandige gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de thuisverpleging
Tabel b4.28
97
Kalibratieoefening van de zelfstandige bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuisverpleging
Tabel b4.27
96
Kalibratieoefening van de zelfstandige bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de
111
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
112
Tabel b4.41
Kalibratieoefening van de zelfstandige kinesitherapeuten (in aantallen)
114
Tabel b4.42
Kalibratieoefening van de zelfstandige kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten)
115
9
Lijst figuren
Figuur b1.1
Redeneerschema toekomstverkenningen Tempus Fugit: cijfervoorbeeld bachelor verpleegkunde ziekenhuissector
15
11
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
b1.1
Inleiding
De toekomstverkenningen voor zowel vraag als aanbod volgen de principes die wij in het HIVA in het verleden reeds hanteerden, en die ook al geruime tijd in voege zijn in de Planningcel FOD Volksgezondheid. In 2005-2006 hebben wij de ervaring van beide onderzoeksgroepen, samen met de collega’s van het SESA (UCL) geïntegreerd in een set van rekenbladen die enerzijds de evolutie in het onderwijs in beeld brengen, het huidige aanbod (dat tevens de vraag is) met toevoeging van het toekomstig aanbod vanuit het onderwijs, en ten slotte de gedetailleerde vraaganalyse. De geïntegreerde benadering hebben wij toen uitgewerkt voor de verpleegkundigen, en voor de kinesitherapeuten. De collega’s van het SESA hebben de analyses uitgevoerd voor de artsen en tandartsen. Voor meer informatie over deze werkmodellen zie onder meer onze publicaties van die periode (zie bibliografie basisrapport Tempus Fugit). Nadien heeft de FOD Volksgezondheid de ervaring die werd opgebouwd binnen deze reeks van nieuwe projecten, verder geïntegreerd in een eigen nieuw planningsmodel, dat thans de basis vormt voor diverse analyses die worden uitgevoerd binnen diverse werkgroepen van de FOD Volksgezondheid, Planningscommissie Medisch aanbod. Wij hebben teruggegrepen naar de werkbladen (in Excel) voornamelijk voor de verpleegkundigen, om deze uit te breiden tot alle zorgberoepen met uitzondering van een aantal medische beroepsgroepen als artsen, tandartsen, enz. De actualisering hebben wij voor de meeste van deze beroepen kunnen doen wat de uitstroom vanuit het onderwijs betreft. Zij is maar voor een beperkt aantal beroepen kunnen gebeuren wat het totaal aanbod en de vraagzijde betreft. 4 modules of werkboeken worden gehanteerd: 1. een module onderwijs waarin wij alle informatie omtrent de instroom en de uitstroom uit het onderwijssysteem hebben ingevuld. De module bevat zowel de huidige situatie als de toekomstverkenningen; 2. 2 modules ‘huidig aanbod’ en ‘toekomstig aanbod’ waarin wij de huidige werkgelegenheid in beeld brengen, en dan laten evolueren doorheen de toekomstige perioden om het toekomstig aanbod in beeld te brengen, aangevuld met de instroom van het onderwijs; 3. een 4de module waar wij opnieuw vertrekkende van het huidige aanbod dat ook gelijk is met de huidige vraag, de toekomstige vraag in de zorgvoorzieningen inschatten, en dit gebaseerd op een aantal groeiscenario’s die wij weerhouden voor de vraag naar zorg. Het spreekt voor zich dat er tussen deze verschillende werkboeken veel informatie gemeenschappelijk is maar telkens anders wordt gehanteerd. Zo levert de module onderwijs het aantal afgestudeerden op die wij toevoegen aan het huidige aanbod in de module ‘toekomstig aanbod’. Het huidig aanbod is ook de huidige vraag, en de mate dat men in de sector reeds actieve beroepskrachten ziet op pensioen gaan of op andere manieren ziet uitstromen, heeft een impact op de nieuwe vraag naar beroepskrachten en beïnvloedt ook het aanbod. In dit rapport hebben wij redelijk gedetailleerd de informatie gebruikt uit de onderwijsmodule. Voor de vraagzijde en de toekomstverkenningen van het aanbod, analyses die per beroepsgroep en per
13
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
werksetting in 3 werkbladen/werkboeken gebeurden, is het onmogelijk hier alle detail te rapporteren. De inhoud en werkwijze is evenwel gedetailleerd in vroegere rapporten aan bod gekomen. Wij geven echter hierna een cijfervoorbeeld van de cruciale parameters en concepten voor de modules aanbod en vraag en toekomstige vraag en toekomstig aanbod.
14
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Figuur b1.1
Redeneerschema toekomstverkenningen Tempus Fugit: cijfervoorbeeld bachelor verpleegkunde ziekenhuissector
Bron Module arbeidsvraag verpleegkunde; zie ook de handleiding S. Merckx, J. Pacolet, Het planningsmodel verpleegkunde en vroedkunde: handleiding rekenmodel
Wij vertrekken van de werkgelegenheid naar leeftijd, in koppen en in VTE voor een bepaalde diplomagroep en voor de startjaren van onze analyse 2009 en 2014. Normaal moeten dit exacte tellingen zijn, liefst op basis van administratieve gegevens. Vooral het feit dat wij hier het beeld nodig hebben naar 15
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
diplomagroep, een variabele die in weinig administratieve bestanden terug te vinden is, of zeker niet eenduidig, maakt dat wij soms informatie moeten ramen of extrapoleren. Hier hebben wij het ons extra moeilijk gemaakt door als scharnierjaar met het verleden en de toekomstverkenningen 2014 te kiezen, vanuit het oogmerk dat dit op het ogenblik van de publicatie voor de lezer en gebruikers overeen zal komen met het lopende jaar. 2014 nemen wij dan ook als startjaar voor diverse groei-indexen. Het heeft wel tot gevolg gehad dat wij vertrekkende van de meest recente situatie, meestal 2012, soms 2013 en één enkele keer januari 2014, de informatie van die jaren hebben moeten extrapoleren tot 2014. Wij noemden het ‘kalibreren’ tot het gewenste huidige jaar 2014 als startjaar voor de toekomstverkenningen. Kader 1.1 Kalibreren van modellen Kalibreren vindt onder andere plaats bij het ontwikkelen van bijvoorbeeld een simulatiemodel. De kalibratie is in dat geval het statistisch proces dat plaats vindt tijdens de modelontwikkeling (voor het instellen van interne modelparameters), maar ook daarna (voor externe door de gebruiker op te geven parameters). Op basis van empirische gegevens worden de modelparameters (variabelen) gemeten of geschat en ingesteld. Dit noemt men het kalibreren van het model. Na deze fase kan de modelvalidatie plaatsvinden.3
De verhouding tussen voltijdsequivalent en aantal koppen is een parameter die verschilt per sector en per beroepsgroep en in de tijd. Wij houden de meest recente situatie echter constant voor de toekomst. Een belangrijke volgende parameter is de overgangskans, dat diegenen die voor een bepaalde leeftijdsgroep actief zijn in de sector, 5 jaar later en 5 jaar ouder nog actief zijn. Wij drukken de verhouding uit als percentage. Deze percentages worden berekend voor de overgang van 2009 naar 5 jaar ouder en 5 jaar later in 2014. Deze verhoudingen worden dan steeds opnieuw toegepast op de volgende groep die in die leeftijd terecht komt. Vanaf een bepaalde leeftijd wordt dit percentage lager dan 100%. Het betekent dat men de sector verlaat, en zal moeten vervangen worden bij gelijkblijvende tewerkstelling. Daarnaast is er de uitbreidingsvraag. Dit is het verschil tussen de werkgelegenheid in 2014 en 5 jaar vroeger. Het is de netto-vraag naar nieuwe beroepskrachten. Positieve getallen wijzen op een groei van de sector. Op basis van de gemaakte hypothesen over de groei van de sector, zal deze totale vraag evolueren. De som van de vervangingsvraag en de uitbreidingsvraag is het totaal of bruto instroom of bruto vraag. Het betreft het totaal. Let wel, wij spreken hier opnieuw van netto stromen omdat in werkelijkheid nog meer dynamiek in een sector bestaat, met name men vertrekt van de ene voorziening maar gaat werken in een andere. Voor de 2 bedrijven is er aan de ene kant een vertrek en aan de andere kant een nieuwe aanwerving, maar per saldo voor de sector in het geheel, in onze statistieken, zou er geen beweging zijn gebeurd. De bruto instroom wordt ingevuld door nieuwe afgestudeerden, die wij verdelen over de jongste leeftijdscategorieën. Een beperkt deel van nieuwe intredes zijn de herintreders die gestopt waren met werken en terug opduiken in de sector. Per beroepsgroep kunnen wij deze scenario’s invullen per werksetting. Finaal kunnen wij zij ook aggregeren om zodoende de totale vraag te kennen, de totale werkgelegenheid, en de totale nieuwe instroom omwille van de expansievraag en de vervangingsvraag. Bij elke van de deelsectoren laten wij maar instromen wat werkelijk nodig is. Bij de inschatting van het totale arbeidsaanbod laten wij in elke werksetting het arbeidsaanbod wegvloeien zoals dit ook te zien was in de deelsectoren, maar voegen wij tenslotte het volledige nieuwe aanbod toe aan de groep die over blijft. De bruto instroom is daar gelijk aan de uitstroom van gediplomeerden uit het onderwijs.
3 http://nl.wikipedia.org/wiki/Kalibreren
16
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
b1.2
Demografie
Om toekomstvoorspellingen voor de in-en uitstroom betreffende het onderwijs mogelijk te maken, baseren we ons op de demografische bevolkingsvooruitzichten. Voor de demografische cijfers baseren we ons op de bevolkingsstatistieken van het ADSEI. In tabel b1.1 wordt een overzicht gegeven van de bevolkingscijfers die worden aangewend in Tempus Fugit. Een belangrijke opmerking is dat we geen cijfers hebben omtrent de Vlaamse Gemeenschap. Via een eenvoudige hypothese en berekening bekomen we de bevolking binnen de Vlaamse Gemeenschap: bevolking Vlaamse Gemeenschap = bevolking Vlaams Gewest + 17% Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
17
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Tabel b1.1
Schooljaar
Demografie, Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest (1980-2012: waarnemingen; 2013-2061: bevolkingsvooruitzichten)
Aantal 18-jarigen Vlaams Gewest
Aantal 18-jarigen Brussels Gewest
Aantal 18-jarigen Vlaamse Gemeenschap
Aantal 16-jarigen Vlaams Gewest
Aantal 16-jarigen Brussels Gewest
Aantal 16-jarigen Vlaamse Gemeenschap
1980
94 976
13 719
97 309
n.b.
n.b.
n.b.
1981
95 266
13 457
97 554
n.b.
n.b.
n.b.
1982
96 350
13 470
98 640
n.b.
n.b.
n.b.
1983
96 801
13 369
99 074
n.b.
n.b.
n.b.
1984
92 731
12 847
94 915
n.b.
n.b.
n.b.
1985
89 254
12 338
91 351
n.b.
n.b.
84 466
1986
86 227
11 957
88 260
n.b.
n.b.
84 510
1987
83 657
11 729
85 651
n.b.
n.b.
82 370
1988
82 772
11 810
84 780
n.b.
n.b.
82 214
1989
82 570
12 184
84 641
n.b.
n.b.
78 350
1990
80 568
11 878
82 587
n.b.
n.b.
75 032
1991
77 035
11 472
78 985
70 423
10 275
72 170
1992
73 563
10 998
75 433
67 462
10 102
69 179
1993
70 914
10 387
72 680
69 276
10 143
71 000
1994
68 018
10 312
69 771
71 075
10 233
72 815
1995
69 800
10 472
71 580
72 280
10 467
74 059
1996
71 504
10 539
73 296
73 396
10 469
75 176
1997
72 639
10 787
74 473
73 294
10 749
75 121
1998
73 708
10 772
75 539
73 296
10 629
75 103
1999
73 654
11 041
75 531
71 136
10 354
72 896
2000
73 758
11 001
75 628
69 803
10 167
71 531
2001
71 538
10 751
73 366
67 851
10 383
69 616
2002
70 312
10 521
72 101
66 620
10 177
68 350
2003
68 575
10 878
70 424
68 417
10 618
70 222
2004
67 517
10 623
69 323
68 715
10 805
70 552
2005
69 222
11 127
71 114
69 992
11 059
71 872
2006
69 556
11 370
71 489
70 933
11 202
72 837
2007
71 006
11 492
72 960
73 733
11 314
75 656
2008
71 905
11 691
73 892
74 812
11 430
76 755
2009
74 688
11 919
76 714
74 523
11 461
76 471
2010
75 750
12 108
77 808
72 701
11 452
74 648
2011
75 610
12 246
77 692
70 106
11 607
72 079
2012
73 860
12 272
75 946
69 905
11 650
71 886
2013
71 094
12 350
73 194
70 193
11 965
72 227
2014
70 940
12 371
73 043
70 654
12 251
72 737
2015
71 242
12 661
73 394
69 465
12 236
71 545
2016
71 644
12 910
73 839
68 797
12 659
70 949
2017
70 423
12 872
72 611
69 407
12 871
71 595
2018
69 716
13 251
71 969
68 242
13 106
70 470
2019
70 263
13 439
72 548
67 897
13 044
70 114
2020
69 098
13 635
71 416
68 658
13 402
70 936
18
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Tabel b1.1
Schooljaar
Demografie Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest (1980-2012: waarnemingen; 2013-2061: bevolkingsvooruitzichten) (vervolg)
Aantal 18-jarigen Vlaams Gewest
Aantal 18-jarigen Brussels Gewest
Aantal 18-jarigen Vlaamse Gemeenschap
Aantal 16-jarigen Vlaams Gewest
Aantal 16-jarigen Brussels Gewest
Aantal 16-jarigen Vlaamse Gemeenschap
2021
68 705
13 547
71 008
71 158
13 808
73 505
2022
69 436
13 871
71 794
72 549
14 084
74 943
2023
71 905
14 252
74 328
74 435
14 415
76 886
2024
73 273
14 487
75 736
75 399
14 518
77 867
2025
75 113
14 788
77 627
77 373
14 706
79 873
2026
76 040
14 872
78 568
76 914
15 005
79 465
2027
77 969
15 039
80 526
77 771
15 163
80 349
2028
77 495
15 308
80 097
76 830
14 926
79 367
2029
78 326
15 447
80 952
76 775
15 032
79 330
2030
77 366
15 205
79 951
76 991
15 092
79 557
2031
77 310
15 290
79 909
77 300
15 170
79 879
2032
77 503
15 338
80 110
77 637
15 223
80 225
2033
77 804
15 404
80 423
77 916
15 261
80 510
2034
78 147
15 444
80 772
78 156
15 282
80 754
2035
78 422
15 478
81 053
78 257
15 296
80 857
2036
78 667
15 500
81 302
78 254
15 274
80 851
2037
78 770
15 502
81 405
78 119
15 253
80 712
2038
78 764
15 483
81 396
77 889
15 222
80 477
2039
78 625
15 462
81 254
77 554
15 193
80 137
2040
78 394
15 435
81 018
77 193
15 151
79 769
2041
78 077
15 404
80 696
76 803
15 096
79 369
2042
77 715
15 367
80 327
76 398
15 049
78 956
2043
77 337
15 319
79 941
76 025
15 012
78 577
2044
76 944
15 273
79 540
75 721
14 972
78 266
2045
76 579
15 245
79 171
75 447
14 923
77 984
2046
76 282
15 206
78 867
75 275
14 885
77 805
2047
76 007
15 164
78 585
75 231
14 858
77 757
2048
75 833
15 130
78 405
75 304
14 827
77 825
2049
75 780
15 110
78 349
75 466
14 814
77 984
2050
75 861
15 085
78 425
75 681
14 804
78 198
2051
76 025
15 072
78 587
75 999
14 798
78 515
2052
76 251
15 065
78 812
76 334
14 797
78 849
2053
76 558
15 065
79 119
76 662
14 797
79 177
2054
76 893
15 068
79 455
76 962
14 807
79 479
2055
77 222
15 067
79 783
77 209
14 818
79 728
2056
77 529
15 076
80 092
77 457
14 829
79 978
2057
77 774
15 089
80 339
77 669
14 837
80 191
2058
78 016
15 101
80 583
77 836
14 859
80 362
2059
78 230
15 109
80 799
77 984
14 866
80 511
78 401
15 130
80 973
78 122
14 883
80 652
2060
* Vlaamse Gemeenschap = Vlaams Gewest + 17% Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bron Tot en met 1990 bevolkingsprognoses Plus est en vous herbekeken, deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000. Vanaf 1991 aangevuld met ADSEI-bevolkingsvooruitzichten (2013-2061)
19
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
b1.3
Instroom onderwijs
Een 1ste fase in het schetsen van het aanbod betreft de instroom vanuit het onderwijs. Voor een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van het totale pakket aan zorgopleidingen, opteren we voor de onderwijsstatistieken van het Vlaams Onderwijs. Ondanks de grote hoeveelheid aan informatie die het Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs ons biedt, zijn we toch een aantal databeperkingen tegengekomen. Om deze ‘data-leemtes’ zo betrouwbaar mogelijk in te vullen, hanteren we een aantal hypotheses die in volgende paragrafen worden toegelicht. Kader 1.2 Overzicht specifieke benamingen bepaalde statistieken aantal studenten en leerlingen De aangewende onderwijsstatistieken uit het Statistisch Jaarboeken handelen niet over de exacte aantallen van studenten. Zo wordt het aantal studenten namelijk geschat via het werkelijk aantal inschrijvingen. Deze inschrijvingen zijn echter een overschatting van de werkelijke studentenpopulatie. In wat volgt, wordt de nodige duiding gegeven bij de telling van aantal studenten op een aantal onderwijsniveaus, met name het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs. Hoger onderwijs Aantal inschrijvingen met een diplomacontract. Een diplomacontract is hierbij een contract dat je als student kan aangaan met een hoger onderwijsinstelling. Hiermee schrijf je je als student in met het oog op het behalen van een graad of diploma van een opleiding voor een volledig schakel- of voorbereidingsprogramma of voor een postgraduaatsopleiding. (Statistisch Jaarboek van het Vlaams onderwijs: voorpublicatie 2012-2013, Hoger onderwijs, p. 188). Volwassenenonderwijs Aantal unieke inschrijvingen. De definitie van unieke inschrijving voor een opleiding komt hierbij overeen met het volgende: “iemand die zich gedurende een referteperiode 2 of meer keer inschrijft in dezelfde opleiding en binnen hetzelfde stelsel, wordt slechts eenmaal geteld. Wanneer hij/zij zich 2 (of meer) keer inschrijft in dezelfde opleiding, maar in een verschillend stelsel (de ene keer lineair, de andere keer modulair), dan wordt hij tweemaal geteld. Wanneer hij/zij zich in 2 verschillende opleidingen - al dan niet binnen hetzelfde studiegebied - inschrijft, wordt hij tweemaal geteld.” (Statistisch Jaarboek van het Vlaams onderwijs: voorpublicatie 2012-2013); Volwassenenonderwijs, p. 251). Deze manier van tellen, levert echter dubbeltellingen op waardoor het totaalcijfer het werkelijk aantal studenten overstijgt. Ter illustratie: in het schooljaar 2012-2013 telt het studiegebied Personenzorg (waartoe onder andere de opleidingen tot verzorgende en zorgkundige behoren) 9 000 unieke inschrijvingen tegenover 7 000 studenten (fysieke personen). VDAB en project 600 Aantal gestarte cursisten in 1 jaar. Modulair onderwijsstructuur in het volwassenenonderwijs en gedeeltelijk in het secundair onderwijs De modularisering van opleidingen in het volwassenenonderwijs zorgt ervoor dat er minder transparantie is omtrent het werkelijk aantal studenten en welk cursuspakket deze studenten volgen. Zo staat de modularisering voor meer flexibilisering, hetgeen betekent dat er verschillende opleidingstrajecten mogelijk zijn. Zo kan men als student kiezen voor een variabele opleidingsduur en kan men bovendien, afhankelijk van de eerder verworven competenties (beroepssfeer) of de eerder verworden kwalificaties (vooropleiding), een verkort traject volgen. Dit betekent dus dat de studenten binnen dezelfde opleiding een verschillend traject kunnen volgen om uiteindelijk toch tot hetzelfde resultaat, met name het studiebewijs, te komen. Een voorbeeld van een zorgopleiding in het volwassenenonderwijs dat een modulaire structuur heeft, is de opleiding HBO5-verpleegkunde. Daarnaast zijn er ook een aantal zorgopleidingen met een modulaire structuur in het secundair onderwijs (voor meer informatie zie hoofdstuk 2 uit het hoofdrapport).
20
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Kader1.3 Hypothesen schatting aantal eerstejaars Hypothese: schatting aantal eerstejaars in het hoger onderwijs (professionele en academische bachelor) In het kader van het flexibiliseringsdecreet van 30 april 2004 zijn er een aantal maatregelen genomen om het hoger onderwijs meer flexibel te maken. Dit wil zeggen dat studenten vrij kunnen kiezen hoeveel opleidingsonderdelen van minimaal 3 studiepunten zij kunnen opnemen. Methodologisch gezien betekent dit dat het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs vanaf het schooljaar 2005-2006 niet langer meer de opleidingen opdeelt naar studiejaar maar enkel nog naar behaald diploma (professionele bachelor, academische bachelor en master). Vanaf het schooljaar 2005-2006 gaan we ons baseren op volgende hypothese voor het schatten van het aantal eerstejaars: - We nemen de gemiddelde verhouding tussen het aantal eerstejaars en het totaal aantal studenten binnen eenzelfde opleidingen en dit over de laatste 5 jaar (indien mogelijk) waar we de eerstejaars nog werkelijk kunnen traceren (2000-2001 tot en met 2004-2005). Het gemiddeld verhoudingspercentage wordt vervolgens toegepast op de beschikbare totaalcijfers. - Ter verifiëring tellen we daarnaast ook het aantal generatiestudenten4 om zo na te gaan in welke mate de verhouding tussen de generatiestudenten en ons geschat aantal eerstejaars constant blijft. Als benchmark hanteren we hierbij de verhouding tussen het aantal generatiestudenten en het werkelijk aantal eerstejaars over de periode 2001-2002 tot en met 2004-2005. Bovendien kan dit laatste percentage dienen om voor de nieuwe opleidingen (met name vanaf het schooljaar 2005-2006) het aantal eerstejaars te schatten. Opmerking: geen schatting aantal eerstejaars in de opleidingen BuSO, DBSO en VWO Wat betreft de opleidingen op het niveau van buitengewoon secundair onderwijs (BuSO), het deeltijds beroeps secundair onderwijs (DBSO) en het volwassenenonderwijs (VWO) (met name deze waarvoor geen VDAB-cijfers voorhanden zijn), zullen we enkel de totale studentenpopulatie weergeven en geen schatting maken van het aantal eerstejaars.5 De reden hiervoor is dat het aantal eerstejaars moeilijk betrouwbaar te schatten is gezien de geringe eenduidige informatie omtrent deze onderwijsstatistieken.
Om het aantal studenten, met name het aantal eerstejaars, naar de toekomst toe te schatten, maken we gebruik van het aantrekkingspercentage. In het merendeel van de gevallen (enkel niet bij de specialisatiejaren TSO en BSO) wordt de aantrekking van de opleidingen berekend tussen het aantal eerstejaars in de opleiding en het aantal 16-jarigen (voor de secundaire opleidingen) en het aantal 18-jarigen (voor de hogere opleidingen) binnen de Vlaamse Gemeenschap. De demografische factor speelt hierbij dus een belangrijke rol (zie tabel b1.1). Schatting aantal eerstejaars 3de graad secundair onderwijs (TSO en BSO)
Om het aantal eerstejaars naar de toekomst toe te schatten, maken we steeds gebruik van het aantrekkingspercentage. Het aantrekkingspercentage wordt hierbij op 2 verschillende manieren berekend. Het aantrekkingspercentage is hierbij gelijk aan de verhouding tussen het aantal eerstejaars 3de graad BSO/TSO en het aantal 16-jarigen n de Vlaamse Gemeenschap. Zowel de prognoses als de scenario’s zullen hierbij gebruik maken van het laagste en hoogste aantrekkingspercentage over de laatste 5 jaar. Zo bekomen we dus 2 scenario’s op de langere termijn, met name een hoog en een laag. Schatting aantal derdejaars 3de graad secundair onderwijs (TSO en BSO)
Het aantrekkingspercentage voor de specialisatiegraad, met name het 3de jaar 3de graad (BSO) of Se-n-Se (TSO) wordt berekend op basis van de verhouding tussen het aantal afgestudeerden in de specialisatiegraad en het aantal afgestudeerden in de relevante vooropleiding in het 2de jaar van de 3de graad. In de onderliggende hypothese gaan we ervan uit dat iedereen die het 3de jaar begint ook slaagt. Aangezien we ons in de prognoses baseren op het gekend aantal eerstejaars, vallen het hoge en het lage scenario samen. In de scenario’s op de langere termijn daarentegen, baseren we ons op het geschat aantal toekomstige afgestudeerden uit de vooropleiding. We gaan hierbij uit van het gemiddeld 4 Een generatiestudent kan hierbij gedefinieerd worden als “een student die zich in een bepaald academiejaar voor het
eerst inschrijft met een diplomacontract voor een professioneel of academisch gerichte bachelor in het Vlaamse hoger onderwijs. Het statuut van generatiestudent geldt voor dat volledige academiejaar “ (Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs). Vanaf het schooljaar 2008-2009 zijn er dubbeltellingen mogelijk in de aangewende statistieken uit het Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs. Een student die zich binnen het academiejaar voor meerdere opleidingen heeft ingeschreven, wordt bij elke inschrijving geteld als generatiestudent. Voordien werd enkel de eerste inschrijving van de generatiestudent opgenomen in de onderwijsstatistieken. 5 Tot en met 2005-2006 beschikken we echter wel nog over het aantal eerstejaars van de lineaire opleidingen op het niveau Hoger Beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs (HBO5-VWO). 21
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
aantrekkingspercentage over de laatste 5 jaar. Het hoog en het laag scenario wordt bepaald op basis van het aantal gediplomeerden in het hoog en laag scenario over de laatste 5 studiejaren van de vooropleiding. Schatting aantal eerstejaars hoger onderwijs (professionele bachelor en academische bachelor)
Het aantrekkingspercentage wordt berekend op basis van de verhouding tussen het aantal eerstejaars in een opleiding hoger onderwijs en het aantal 18-jarigen in de Vlaamse Gemeenschap. Een overzicht van de verschillende berekeningsmethodes van het aantrekkingspercentage wordt in onderstaand kader weergegeven. Kader 1.4 Algemene berekening aantrekkingspercentages6 Secundair onderwijs - 1ste jaar 3de graad TSO/BSO: 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒓𝒆𝒌𝒌𝒊𝒏𝒈𝒔𝐩𝐞𝐫𝐜𝐞𝐧𝐭𝐚𝐠𝐞 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) =
𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔 𝟑𝒅𝒆 𝒈𝒓𝒂𝒂𝒅 𝐁𝐒𝐎⁄𝐓𝐒𝐎 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝟏𝟔 − 𝒋𝒂𝒓𝒊𝒈𝒆𝒏 𝑽𝑳 𝑮𝒆𝒎𝒆𝒆𝒏𝒔𝒄𝒉𝒂𝒑 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋)
∗ 𝟏𝟎𝟎
- 3de jaar 3de graad TSO/BSO: 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒓𝒆𝒌𝒌𝒊𝒏𝒈𝒔𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) =
𝒍𝒆𝒆𝒓𝒍𝒊𝒏𝒈𝒆𝒏 𝟑𝒅𝒆 𝒋 𝟑𝒅𝒆 𝒈𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒂𝒇𝒈𝒆𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒆𝒓𝒅𝒆𝒏 𝟐𝒅𝒆 𝒋 𝟑𝒅𝒆 𝒈𝒓 (𝒋 − 𝟏) − (𝒋)
Hoger onderwijs7 Professionele bachelor en academische bachelor 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒓𝒆𝒌𝒌𝒊𝒏𝒈𝒔𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) =
b1.4
b1.4.1
𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒊𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝑨𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝟏𝟖 − 𝒋𝒂𝒓𝒊𝒈𝒆𝒏 𝑽𝒍 𝑮𝒆𝒎𝒆𝒆𝒏𝒔𝒄𝒉𝒂𝒑 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋)
Uitstroom onderwijs
Soorten studiebewijzen8
Om in het bos de bomen nog te onderscheiden, volgt hierna een summier overzicht van de diverse termen voor studiebewijzen die gehanteerd worden. Secundair onderwijs
-
BSO (2de jaar, 3de graad): studiegetuigschrift. BSO (3de jaar, 3de graad), TSO en ASO (2de jaar, 3de graad): diploma secundair onderwijs. TSO (Se-n-Se): certificaat. DBSO: studiegetuigschrift (min. 4 schooljaren), diploma secundair onderwijs (min. 5 schooljaren), certificaat (volledige opleiding geslaagd). - BuSO: attest (opleidingsvorm 1 en 2), getuigschrift (opleidingsvorm 3), studiebewijzen conform gewoon secundair onderwijs (opleidingsvorm 4).
6 ‘j-(j+1)’ is bijvoorbeeld schooljaar 2001-2002, omdat de schooljaren telkens over 2 jaren lopen. 7 Ondanks de mogelijke zij-instroom, blijven we voor het hoger onderwijs steeds het aantrekkingskracht berekenen
t.o.v. het aantal 18-jarigen. Een aantrekkingskracht op basis van een hogere voor de zij-instromers heeft weinig zin. Zo is het aantrekkingspercentage geen exact cijfer is maar louter een gestileerde index t.o.v. een gestandaardiseerde noemer, met name het aantal 18-jarigen. 8 Meer informatie vind je op website van onderwijs Vlaanderen. Voor het secundair onderwijs: gids voor leerlingen in het secundair onderwijs); voor het volwassenenonderwijs: http://www.ond.vlaanderen.be/volwassenenonderwijs/cursisten/opleidingsaanbod_centra.htm#Welke_studiebewij zen_of_diplomas_kan_ik_behalen_in_het_Volwassenenonderwijs; voor de VDAB: contactpersonen Peter De Tollenaere en Joris Gabriëls. 22
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Hoger onderwijs
- Professionele bachelor (3de jaar): bachelorsdiploma. - Master aan hogeschool of universiteit: masterdiploma (vanaf 4de jaar mogelijk afhankelijk van de opleiding). Volwassenenonderwijs
- Certificaat: dit studiebewijs wordt verkregen na een modulaire opleiding op het niveau secundair volwassenenonderwijs of op het niveau hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs indien het gaat om een opleiding van minder dan 900 lestijden. - Graduaatsdiploma: studiebewijs dat wordt verkregen na een opleiding op het niveau hoger beroepsonderwijs van meer dan 900 lestijden. - Deelcertificaat: voltooiing van een module binnen een modulaire opleiding. - Attest is de vroegere benaming voor een deelcertificaat, hetgeen dus wordt uitgereikt na het behalen van een module van een opleiding. - Diploma secundair onderwijs: bekrachtigt de opleiding ‘Algemene Vorming’. VDAB9
- VDAB-attest: attest dat louter geldt als een bewijs dat men de opleiding gevolgd heeft. - VDAB-bekwaamheidsattest. Dit attest geldt als een soort toegangsattest (erkend door de VDAB) om bepaalde beroepen te mogen uitoefenen. Dit attest is als studiebewijs evenwaardig aan een getuigschrift vanuit het voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding polyvalent verzorgende in de Diensten Gezinszorg bijvoorbeeld wordt dit gelijkgesteld aan een getuigschrift dat men verkrijgt na een overeenstemmende opleiding in de 3de graad BSO in het voltijds onderwijs. Als de VDAB samenwerkt met niet-onderwijspartners (zoals de diensten Gezinszorg) worden dit bekwaamheidsattest uitgereikt door de VDAB zelf. - Eindcertificaat: studiebewijs behaald na voltooiing opleiding aangeboden door VDAB-onderwijspartners (bv. CVO); dit is voor bepaalde beroepen nodig om in orde te zijn met kwalificatievereisten. Dit certificaat wordt dus uitgereikt door een VDAB-onderwijspartner.
b1.4.2
Beperking onderwijsstatistieken
Om het aantal diploma’s tot op heden in beeld te brengen, maken we gebruik van de onderwijsstatistieken uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs. Het in kaart brengen van de diploma’s uit het volwassenenonderwijs heeft echter een heel aantal methodologische problemen met zich meegebracht. Zo ondervindt het Vlaams Ministerie momenteel de nodige problemen om de diploma’s vanuit de CVO’s correct te registreren. In de nabije toekomst zou deze databank wel volledig opgesteld moeten zijn, hetgeen echter te laat is voor huidig onderzoek. In de huidige studie beschikken we wel reeds voor het schooljaar 2011-2012 over correcte en volledige cijfers.
b1.4.3
Berekening slaagpercentages en schatting aantal gediplomeerden
Wat betreft zowel het regulier onderwijs als het niet-regulier onderwijs via de VDAB beschikken we wel over de nodige data omtrent de gediplomeerden uit het verleden. Om het aantal gediplomeerden naar de toekomst toe te schatten, maken we meestal gebruik van het slaagpercentage. De berekeningsmethodes van de slaagpercentages worden weergegeven in kader 1.5 en hieronder verder toegelicht.
9 https://partners.vdab.be/esftendering/documenten/polyvalent%20verzorgende.pdf en Joris Gabriëls (VDAB).
23
bijlage 1 Methodologie van manpowerplanning voor de zorgsector en de demografische context
Kader 1.5 Berekening slaagpercentages Secundair onderwijs - 2de jaar 3de graad TSO/BSO: 𝑺𝒍𝒂𝒂𝒈𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) = - 3de jaar 3de graad TSO/BSO: 𝑺𝒍𝒂𝒂𝒈𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) = Hoger onderwijs - Professionele bachelor opleiding (3de jaar) 𝑺𝒍𝒂𝒂𝒈𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) = - Academische 4-jarige opleiding (4de jaar) 𝑺𝒍𝒂𝒂𝒈𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) = - Academische 5-jarge opleiding (5de jaar) 𝑺𝒍𝒂𝒂𝒈𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) =
𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒂′ 𝒔𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋 + 𝟏) − (𝒋 + 𝟐) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒂′ 𝒔 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏)
𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒂′ 𝒔 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋 + 𝟐) − (𝒋 + 𝟑) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒂′ 𝒔 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋 + 𝟑) − (𝒋 + 𝟒) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒂′ 𝒔 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋 + 𝟒) − (𝒋 + 𝟓) ∗ 𝟏𝟎𝟎 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒆𝒆𝒓𝒔𝒕𝒆𝒋𝒂𝒂𝒓𝒔𝒔𝒕𝒖𝒅𝒆𝒏𝒕𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏)
Schatting aantal gediplomeerden 3de graad secundair onderwijs (TSO en BSO)
Dit slaagpercentage wordt berekend op basis van de verhouding tussen het aantal gediplomeerden en het aantal eerstejaars en dit uiteraard binnen dezelfde studiecohorte. Dit laatste wil zeggen dat we ervanuit gaan dat elke student het normale traject doorloopt. Bij een opleiding van in dit geval 2 studiejaren zullen we ons dus baseren op het aantal eerstejaars in het schooljaar voordien. Schatting aantal gediplomeerden 3de jaar 3de graad secundair onderwijs (TSO en BSO)
We baseren ons op het gemiddeld slaagpercentage over de laatste 5 jaar en het geschat aantal eerstejaars in de toekomst om de nodige scenario’s te maken. Aangezien een specialisatiejaar slechts 1 studiejaar duurt, wordt het slaagpercentage bekomen door het aantal gediplomeerden in het specialisatiejaar (3de jaar, 3de graad) te delen door het aantal leerlingen in het specialisatiejaar binnen hetzelfde schooljaar. Vervolgens wordt het bekomen slaagpercentage vermenigvuldigd met het geschat aantal starters in dit specialisatiejaar. Schatting aantal gediplomeerden hoger onderwijs (professionele bachelor en academische master)
Het slaagpercentage wordt berekend op basis van de verhouding tussen het aantal gediplomeerden en het aantal eerstejaars. Voor de professionele bachelor opleiding bijvoorbeeld, betekent dit het aantal gediplomeerden binnen een bepaald schooljaar gedeeld door het aantal eerstejaars 2 schooljaren voordien. Aangezien we niet bij de onderwijsstatistieken van alle opleidingen over het nodige detail beschikken, zo is bijvoorbeeld de link tussen het aantal eerstejaars en academische bachelor en masterdiploma niet altijd eenduidig, zullen we gebruik maken van een alternatieve hypothese. Een nadeel bij deze berekeningsmethodes is dat er geen prognoses voor de nabije toekomst kunnen gemaakt worden. Zo wordt een mogelijke toename van de interesse of desinteresse over de afgelopen jaren niet in de hypothese opgenomen. Deze alternatieve berekeningsmethode wordt verder geduid in onderstaand kader. Kader 1.6 Alternatieve berekening: combinatie aantrekkingspercentages en slaagpercentages Aangezien het direct verband tussen het aantal eerstejaars en het aantal gediplomeerden voor bepaalde opleidingen niet altijd even eenduidig is en dus moeilijk te berekenen, hanteren we nog een alternatieve hypothese. Deze alternatieve hypothese is een combinatie van de voorgaande berekeningen betreffende het aantrekkingspercentage en het slaagpercentage De berekening is als volgt: 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝒈𝒆𝒅𝒊𝒑𝒍𝒐𝒎𝒆𝒆𝒓𝒅𝒆𝒏 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) 𝑨𝒂𝒏𝒕𝒓𝒆𝒌𝒌𝒊𝒏𝒈𝒔𝒑𝒆𝒓𝒄𝒆𝒏𝒕𝒂𝒈𝒆 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏) = 𝒂𝒂𝒏𝒕𝒂𝒍 𝟏𝟖 − 𝒋𝒂𝒓𝒊𝒈𝒆𝒏 𝑽𝒍𝒂𝒂𝒎𝒔𝒆 𝑮𝒆𝒎𝒆𝒆𝒏𝒔𝒄𝒉𝒂𝒑 𝒋𝒂𝒂𝒓 (𝒋) − (𝒋 + 𝟏)
24
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 19992014 en toekomstverkenning 2014-2059
b2.1
b2.1.1
Verpleegkunde
Aantal eerstejaarsstudenten
De zij-instroom voor de opleiding tot gegradueerde verpleegkunde (HBO5) bestaat uit de opleidingsinitiatieven project 600 en de VDAB. De zij- instroom voor de opleiding professionele bachelor verpleegkunde bestaat uit de opleidingsinitiatieven project 600, opleidingen ondersteund door de VDAB, het brugprogramma en de bijscholing kine/paramedici. Om tot de cijfers project 600 te komen, hebben we voor de openbare sector de nodige assumpties moeten toepassen om tot een schatting van het aantal eerstejaars per opleidingsniveau (bachelor of HBO5) te komen: - aangezien de RSZPPO-gegevens voor de openbare sector geen detail geven van de studenten naar niveau van opleidingen (HBO5 of bachelor), vonderstellen wij, overeenkomstig de verhouding naar niveau bij het aantal nieuwe gestarte kandidaten in 2006-2013, dat gemiddeld genomen 10% de opleiding op niveau professionele bachelor start;10 - de verdeling van het aantal eerstejaars voor de openbare sector is geschat op basis van de gemiddelde verhouding tussen het aantal eerstejaars en de totale studentenpopulatie voor de jaren 2000-2006 in het regulier onderwijs. De data voor de privésector (²) zijn daarentegen wel allemaal werkelijke cijfers.
10 RSZPPO-gegevens project 600 (Sarah De Schuytener).
25
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.1
Evolutie van het (geschat) aantal eerstejaarsstudenten in de opleiding tot bachelor verpleegkunde, bachelor vroedkunde en HBO5-verpleegkundige in de Vlaamse Gemeenschap (1980-2013) HBO5HBO5HBO5Totaal HBO5 ProProProverpleegverpleegverpleegverpleeg- fessionele fessionale fessionele kunde kunde kunde kunde bachelor bachelor bachelor (excl. zij- (project 600, (VDABverpleegverpleegverpleeginstroom)* opleiding) privé en kunde kunde kunde publiek) (excl. zij- (bijscholing (project 600) instroom)* kineparamedici)
Professionele bachelor verpleegkunde (VDABopleiding)
Totaal Proprofessionele fessionele bachelorbachelor vroedkunde verpleegkunde*
1980-1981
2 336
n.b.
n.b.
2 336
2 545
n.b.
n.b.
n.b.
2 545
n.b.
1981-1982
2 542
n.b.
n.b.
2 542
2 790
n.b.
n.b.
n.b.
2 790
n.b.
1982-1983
2 470
n.b.
n.b.
2 470
2 602
n.b.
n.b.
n.b.
2 602
n.b.
1983-1984
2 390
n.b.
n.b.
2 390
2 468
n.b.
n.b.
n.b.
2 468
n.b.
1984-1985
2 183
n.b.
n.b.
2 183
2 264
n.b.
n.b.
n.b.
2 264
n.b.
1985-1986
1 983
n.b.
n.b.
1 983
2 141
n.b.
n.b.
n.b.
2 141
n.b.
1986-1987
1 628
n.b.
n.b.
1 628
2 061
n.b.
n.b.
n.b.
2 061
n.b.
1987-1988
1 625
n.b.
n.b.
1 625
2 248
n.b.
n.b.
n.b.
2 248
n.b.
1988-1989
1 434
n.b.
n.b.
1 434
2 321
n.b.
n.b.
n.b.
2 321
n.b.
1989-1990
1 348
n.b.
n.b.
1 348
1 885
n.b.
n.b.
n.b.
1 885
n.b.
1990-1991
1 199
n.b.
n.b.
1 199
1 790
n.b.
n.b.
n.b.
1 790
n.b.
1991-1992
1 238
n.b.
n.b.
1 238
1 959
n.b.
n.b.
n.b.
1 959
n.b.
1992-1993
1 340
n.b.
n.b.
1 340
1 950
n.b.
n.b.
n.b.
1 950
n.b.
1993-1994
1 528
n.b.
n.b.
1 528
2 253
n.b.
n.b.
n.b.
2 253
n.b.
1994-1995
1 677
n.b.
n.b.
1 677
2 372
n.b.
n.b.
n.b.
2 372
n.b.
1995-1996
1 491
n.b.
n.b.
1 491
2 036
n.b.
n.b.
n.b.
2 036
410
1996-1997
1 706
n.b.
n.b.
1 706
2 240
n.b.
n.b.
n.b.
2 240
356
1997-1998
1 678
n.b.
n.b.
1 678
2 257
n.b.
n.b.
n.b.
2 257
404
1998-1999
1 538
n.b.
n.b.
1 538
2 194
n.b.
n.b.
n.b.
2 194
420
1999-2000
1 400
n.b.
n.b.
1 400
1 723
n.b.
n.b.
n.b.
1 723
415
2000-2001
1 232
305
93
1 630
1 443
n.b.
96
66
1 605
395
2001-2002
1 084
250
142
1 476
1 471
1
30
65
1 567
420
2002-2003
878
181
242
1 301
1 572
42
16
72
1 702
468
2003-2004
1 226
103
465
1 794
1 542
10
30
208
1 790
545
2004-2005
1 107
52
508
1 667
1 550
0
11
171
1 732
511
2005-2006
1 119
16
463
1 598
1 684
3
5
163
1 855
563
2006-2007
1 103
100
529
1 732
1 749
1
22
189
1 961
616
2007-2008
1 242
34
476
1 752
1 881
n.b.
12
150
2 043
660
2008-2009
1 071
164
638
1 873
1 983
n.b.
25
176
2 184
714
2009-2010
1 069
148
851
2 068
2 175
n.b.
24
273
2 472
806
2010-2011
1 048
254
989
2 291
2 350
n.b.
34
322
2 706
826
2011-2012
1 388
175
891
2 454
2 603
nb
30
323
2 956
888
2012-2013
1 217
126
1 352
2 695
2 960
nb
32
427
3 419
921
* Aantal eerstejaars professionele bachelor verpleegkunde inclusief vroedkunde tot en met 1994-1995. Bron Plus est en vous deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap (1995-2010) aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2006-2013), gegevens project 600 (Febi en RSZPPO) en VDAB-jaarverslagen (2001-2013)
26
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
b2.1.2 Tabel b2.2
Aantal afgestudeerden Evolutie van het aantal afgeleverde diploma's (1ste en 2de)* in de opleiding tot bachelor verpleegkunde, bachelor vroedkunde en HBO5-verpleegkundige in de Vlaamse Gemeenschap (19702012) HBO5verpleegkunde (regulier)
HBO5verpleegkunde (project 600)
HBO5verpleegkund e (VDABopleiding)
Totaal HBO5 verpleegkunde
Professionele bachelor verpleegkunde (regulier onderwijs)
Professionelebachelor verpleegkunde (bijscholing kineparamedici)
Professionele bachelor verpleegkunde (project 600)
Professionele bachelor verpleegkunde (VDABopleiding)
Professionele bachelor verpleegkunde (brugprogramma)
Totaal professionele bachelor verpleegkunde**
Ziekenhuisassistent (raming)
Professionele bachelorvroedkunde
1970-1971
n.b.
n.b.
n.b.
704
901
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
901
382
n.b.
1971-1972
n.b.
n.b.
n.b.
737
868
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
868
392
n.b.
1972-1973
n.b.
n.b.
n.b.
730
974
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
974
365
n.b.
1973-1974
n.b.
n.b.
n.b.
744
931
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
931
331
n.b.
1974-1975
n.b.
n.b.
n.b.
701
967
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
967
306
n.b.
1975-1976
n.b.
n.b.
n.b.
816
1 099
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 099
395
n.b.
1976-1977
n.b.
n.b.
n.b.
850
1 195
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 195
422
n.b.
1977-1978
n.b.
n.b.
n.b.
1 016
1 479
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 479
391
n.b.
1978-1979
n.b.
n.b.
n.b.
1 175
1 598
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 598
445
n.b.
1979-1980
n.b.
n.b.
n.b.
1 239
1 646
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 646
152
n.b.
1980-1981
1 349
n.b.
n.b.
1 349
1 708
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 708
282
n.b.
1981-1982
1 383
n.b.
n.b.
1 383
1 742
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 742
308
n.b.
1982-1983
1 458
n.b.
n.b.
1 458
1 789
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 789
288
n.b.
1983-1984
1 540
n.b.
n.b.
1 540
1 837
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 837
249
n.b.
1984-1985
1 478
n.b.
n.b.
1 478
1 818
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 818
230
n.b.
1985-1986
1 429
n.b.
n.b.
1 429
1 834
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 834
174
n.b.
1986-1987
1 361
n.b.
n.b.
1 361
1 611
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 611
119
n.b.
1987-1988
1 272
n.b.
n.b.
1 272
1 598
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 598
92
n.b.
1988-1989
1 177
n.b.
n.b.
1 177
1 596
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 596
111
n.b.
1989-1990
1 137
n.b.
n.b.
1 137
1 632
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 632
81
n.b.
1990-1991
987
n.b.
n.b.
987
1 676
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 676
99
n.b.
1991-1992
885
n.b.
n.b.
885
1 566
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 566
126
n.b.
27
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.2
Evolutie van het aantal afgeleverde diploma's (1ste en 2de)* in de opleiding tot bachelor verpleegkunde, bachelor vroedkunde en HBO5-verpleegkundige in de Vlaamse Gemeenschap (19702012) (vervolg) HBO5verpleegkunde (regulier)
HBO5verpleegkunde (project 600)
HBO5verpleegkunde (VDABopleiding)
Totaal HBO5 verpleegkunde
Professionele bachelor verpleeg-kunde (regulier onderwijs)
Professionelebachelor verpleegkunde (bijscholing kineparamedici)
Professionele bachelor verpleegkunde (project 600)
Professionele bachelor verpleegkunde (VDABopleiding)
Professionele bachelor verpleegkunde (brugprogramma)
Totaal professionele bachelor verpleegkunde**
Ziekenhuisassistent (raming)
Professionele bachelor vroedkunde
1992-1993
845
n.b.
n.b.
845
1 437
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 437
527
n.b.
1993-1994
830
n.b.
n.b.
830
1 568
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 568
90
n.b.
1994-1995
929
n.b.
n.b.
929
1 447
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 447
119
n.b.
1995-1996
1 064
n.b.
n.b.
1 064
1 714
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 714
n.b.
1996-1997
1 037
n.b.
n.b.
1 037
1 717
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 717
n.b.
1997-1998
1 072
n.b.
n.b.
1 072
1 437
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 437
n.b.
179
1998-1999
1 172
n.b.
n.b.
1 172
1 351
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 351
n.b.
196
1999-2000
1 119
n.b.
n.b.
1 119
1 353
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 353
n.b.
226
2000-2001
998
77
1 137
1 268
n.b.
13
388
1 706
n.b.
200
2001-2002
969
38
n.i.
1 007
1 073
n.b.
3
n.i.
566
1 642
n.b.
231
2002-2003
797
187
n.i.
984
969
20
47
n.i.
400
1 436
n.b.
236
2003-2004
770
101
141
1 012
911
28
29
77
394
1 439
n.b.
279
2004-2005
681
81
211
973
1 093
24
12
95
217
1 441
n.b.
262
2005-2006
669
92
239
1 000
1 031
10
17
133
294
1 485
n.b.
282
2006-2007
605
76
309
990
1 081
3
14
116
207
1 421
n.b.
258
2007-2008
712
38
272
1 022
1 054
1
5
111
173
1 344
n.b.
270
2008-2009
711
117
282
1 110
1 162
n.b.
22
105
40
1 329
n.b.
305
2009-2010
647
87
228
962
1 330
n.b.
13
94
41
1 478
n.b.
354
2010-2011
668
238
244
1 150
1 338
n.b.
36
105
180
1 659
n.b.
341
2011-2012
688
238
308
1 234
1 391
n.b.
41
166
283
1 881
n.b.
437
2010-2011
668
238
244
1 150
1 338
nb
36
105
180
1 659
nb
341
2011-2012
688
238
308
1 234
1 391
nb
41
166
283
1 881
nb
437
62
37
n.b. n.b.
* Bruto cijfers diploma’s. **Aantal diploma’s professionele bachelor verpleegkunde inclusief vroedkunde tot en met 1996-1997. Bron Plus est en vous, deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap (1995-2010) aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2006-2013), gegevens project 600 (Febi en RSZPPO) en VDAB-jaarverslagen (2001-2013)
28
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2
Zorgkundigen/verzorgenden/begeleiders kinderopvang, TSO-doorstroomrichtingen en logistiek medewerkers.
b2.2.1
Aantal studenten
b2.2.1.1
Verzorgenden, zorgkundigen en begeleiders kinderopvang
Tabel b2.3
Aantal leerlingen in aantal BSO-opleidingen voorafgaand aan beroep van verzorgende, zorgkundige en begeleider kinderopvang (Vlaamse Gemeenschap, 1985-2013)
Schooljaar
3de graad (1ste en 2de jaar) Gezins-en sanitaire hulp
3de graad (3de jaar)
Totaal
Kinder- Verzorging* Verzorgende Personen- Kinderzorg Thuis- en verzorging zorg ** bejaardenzorg/zorgkundige
1985-1986
3 431
2 560
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
5 991
1986-1987
3 077
2 293
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
5 370
1987-1988
2 857
2 027
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4 884
1988-1989
2 811
2 095
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4 906
1989-1990
2 568
2 071
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4 639
1990-1991
2 289
2 186
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4 475
1991-1992
2 171
2 091
n.b.
n.b.
363
n.b.
n.b.
4 625
1992-1993
1 907
2 125
n.b.
n.b.
408
n.b.
n.b.
4 440
1993-1994
2 111
2 376
n.b.
n.b.
413
n.b.
n.b.
4 900
1994-1995
2 346
2 578
n.b.
n.b.
523
n.b.
n.b.
5 447
1995-1996
1 141
1 198
2 929
n.b.
767
n.b.
n.b.
6 035
1996-1997
n.b.
n.b.
5 587
n.b.
900
n.b.
n.b.
6 487
1997-1998
n.b.
n.b.
5 943
n.b.
n.b.
647
717
7 307
1998-1999
n.b.
n.b.
5 841
n.b.
n.b.
860
781
7 482
1999-2000
n.b.
n.b.
5 767
n.b.
n.b.
964
853
7 584
2000-2001
n.b.
n.b.
5 707
n.b.
n.b.
979
765
7 451
2001-2002
n.b.
n.b.
5 643
n.b.
n.b.
1 106
721
7 470
2002-2003
n.b.
n.b.
5 599
n.b.
n.b.
1 090
699
7 388
2003-2004
n.b.
n.b.
5 508
n.b.
n.b.
1 116
754
7 378
2004-2005
n.b.
n.b.
5 629
n.b.
n.b.
1 101
824
7 554
2005-2006
n.b.
n.b.
5 762
n.b.
n.b.
1 070
833
7 665
2006-2007
n.b.
n.b.
5 886
n.b.
n.b.
1 067
806
7 759
2007-2008
n.b.
n.b.
6 032
n.b.
n.b.
1 097
892
8 021
2008-2009
n.b.
n.b.
6 276
785
n.b.
1 166
1 003
9 230
2009-2010
n.b.
n.b.
6 377
767
n.b.
1 177
1 230
9 551
2010-2011
n.b.
n.b.
6 227
712
n.b.
1 206
1 309
9 454
2011-2012
n.b.
n.b.
6 196
661
n.b.
1 182
1 424
9 463
n.b.
n.b.
6 504
617
n.b.
1 104
1 523
9 748
2012-2013
* Opleiding verzorgende bestond tot en met 1994-1995 uit de opleidingen gezins-en sanitaire hulp en kinderverzorging (overgangsjaar: 1995-1996). **Tot en met 1996-1997 waren de opleiding kinderzorg en thuis –en bejaardenzorg/zorgkundige gegroepeerd onder één opleiding, met name personenzorg. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met aanvulling data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
29
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.4
Aantal unieke inschrijvingen, leerlingen, studenten, cursisten per schooljaar in de reguliere en niet-reguliere opleidingen VWO, DBSO, BuSO en VDAB voorafgaand aan beroep van verzorgende of zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 2000-2013)
Schooljaar
Niet-regulier onderwijs Secundair VWO (excl. VDAB in CVO) 1 Polyvalent verzorgende
Polyvalent verzorgende/ thuis- en bejaarden-zorg; zorgkundige/verzor gende/ zorgkundige 2 CVO
VDAB Zorgkundige (bijkomende opleiding)
Zorgkundige (bijkomende opleiding)
DienstenGezinszorg
CVO
Totaal 4
Regulier onderwijs
Totaal VDABzorgkundige
DBSO
Polyvalent verzorgende (voltijdse opleiding)
Polyvalent verzorgende (voltijdse en deeltijdse opleiding)
Diensten Gezinszorg
CVO
Totaal VDABpolyvalent verzorgende
Verzorgende
Verzorgende/ zorgkundige
BuSO TotaalDBSO
Verzorgende
2000-2001
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 203
100
1 303
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 303
2001-2002
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
760
138
898
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
898
2002-2003
181
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
827
178
1 005
n.b.
n.b.
n.b.
142
1 328
2003-2004
308
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
932
137
932
1
n.b.
1
447
1 688
2004-2005
447
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
892
165
892
59
n.b.
59
337
1 735
2005-2006
484
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
930
176
930
67
n.b.
67
267
1 748
n.b.
n.b.
n.b.
800
199
801
78
n.b.
78
172
1 547
2006-2007
n.b.
2007-2008
n.b.
715
474
98
572
820
183
829
93
n.b.
93
63
2 272
2008-2009
n.b.
1 051
590
183
773
902
177
935
109
n.b.
109
1
2 869
2009-2010
n.b.
1 472
713
222
935
1 072
219
1 142
114
19
133
3 682
2010-2011
n.b.
2 023
715
294
1009
1 109
373
1 285
147
66
213
4 530
2011-2012
n.b.
2 515
724
208
932
1 073
377
1 256
153
85
238
4 941
2012-20133
n.b.
3 240
750
120
870
836
216
1 052
150
94
244
5 272
1
496
Deze cijfers slaan op het aantal unieke inschrijvingen in het volwassenenonderwijs onderwijs hetgeen hoger ligt dan het effectief aantal studenten. Dit heeft tot gevolg dat er dubbeltellingen plaatsvinden. In het schooljaar 2012-2013 bijvoorbeeld telt het studiegebied Personenzorg (waartoe o.a. de opleidingen tot verzorgende en zorgkundige behoren) 9 000 unieke inschrijvingen tegenover 7 000 studenten (fysieke personen). 2 Deze groep bestaat door de jaren heen uit volgende opleidingen: polyvalent verzorgende, polyvalent verzorgende/thuis- en bejaardenzorg, polyvalent verzorgende/thuis- en bejaardenzorg BSO 3 en zorgkundige. 3 Voor het schooljaar 2012-2013 zijn er voorlopige gegevens beschikbaar in het VDAB-jaarverslag (2013) Naar 2014 toe wordt er wel een schatting gemaakt van 768 zorgkundigen in de opleiding ondersteund door de VDAB (Social profit VDAB-planning, 2014). 4 Totaal omvat volgende opleidingen: polyvalent verzorgende/zorgkundige (sec. VWO, excl. VDAB in CVO), totaal VDAB-polyvalent verzorgende, totaal DBSO en BuSO-verzorgende. Bron Aanvulling data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013) en de jaarverslagen van de VDAB (2000-2013))
30
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Toelichting tabel b2.4
Bij tabel b2.4 moet worden opgemerkt dat we vanaf 2006-2007 de opleiding zorgkundige laten aanvangen. Het is vanaf 2007-2008 dat de VDAB een (verkorte) opleiding tot zorgkundige aanbiedt. Het is ook pas vanaf 13 februari 2006 dat er overgangsmaatregelen van start gaan om verzorgenden om te vormen tot zorgkundigen. We moeten deze redenering hanteren aangezien er in de onderwijsstatistieken zelf geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de opleidingen verzorgende en zorgkundige. Zoals eerder al vermeld is het verwantschap tussen beide opleidingen dan ook erg groot. Na een opleiding tot verzorgende kan men namelijk via een verkort traject zorgkundige worden. Deze kwalificatieverhoging naar zorgkundige wordt meer en meer vereist om tewerkgesteld te mogen worden in de verschillende zorgsectoren. De VDAB-opleiding tot zorgkundige/polyvalent verzorgende wordt vooralsnog voornamelijk tot stand gebracht in de Diensten Gezinszorg; de overige opleidingen worden aangeboden in CVO’ s.11 De overgang van leerlingen in de opleiding tot verzorgende naar zorgkundige zorgt echt voor een kunstmatige verhoging van de werkelijke totale leerlingenpopulatie in de opleidingen tot verzorgende en zorgkundige.
11
Contactpersoon Joris Gabriëls (VDAB). 31
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.5
Aantal eerstejaars en aantrekkingskracht van de BSO-opleidingen tot verzorgende (Vlaamse Gemeenschap, 1985-2013)
Schooljaar
Aantal 16-jarigen
Gezins- en sanitaire hulp
Kinderverzorging
Verzorging
Verzorgende (modulair)*
Totaal
Aantrekkingskracht BSO (in %)
1985-1986
84 466
1 533
1 358
n.b.
n.b.
2 891
3,42
1986-1987
84 510
1 402
1 083
n.b.
n.b.
2 485
2,94
1987-1988
82 370
1 444
1 018
n.b.
n.b.
2 462
2,99
1988-1989
82 214
1 371
1 147
n.b.
n.b.
2 518
3,06
1989-1990
78 350
1 280
1 077
n.b.
n.b.
2 357
3,01
1990-1991
75 032
1 147
1 262
n.b.
n.b.
2 409
3,21
1991-1992
72 170
1 087
1 083
n.b.
n.b.
2 170
3,01
1992-1993
69 179
1 007
1 201
n.b.
n.b.
2 208
3,19
1993-1994
71 000
1 018
1 326
n.b.
n.b.
2 344
3,30
1994-1995
72 815
1 294
1 410
n.b.
n.b.
2 704
3,71
1995-1996
74 059
n.b.
n.b.
2 929
n.b.
2 929
3,95
1996-1997
75 176
n.b.
n.b.
3 015
n.b.
3 015
4,01
1997-1998
75 121
n.b.
n.b.
3 208
n.b.
3 208
4,27
1998-1999
75 103
n.b.
n.b.
3 017
n.b.
3 017
4,02
1999-2000
72 896
n.b.
n.b.
3 083
n.b.
3 083
4,23
2000-2001
71 531
n.b.
n.b.
2 997
n.b.
2 997
4,19
2001-2002
69 616
n.b.
n.b.
2 974
n.b.
2 974
4,27
2002-2003
68 350
n.b.
n.b.
2 908
n.b.
2 908
4,25
2003-2004
70 222
n.b.
n.b.
2 830
n.b.
2 830
4,03
2004-2005
70 552
n.b.
n.b.
3 049
n.b.
3 049
4,32
2005-2006
71 872
n.b.
n.b.
3 060
n.b.
3 060
4,26
2006-2007
72 837
n.b.
n.b.
3 185
n.b.
3 185
4,37
2007-2008
75 656
n.b.
n.b.
3 185
n.b.
3 185
4,21
2008-2009
76 755
n.b.
n.b.
3 333
393
3 726
4,85
2009-2010
76 471
n.b.
n.b.
3 360
384
3 744
4,90
2010-2011
74 648
n.b.
n.b.
3 239
356
3 595
4,82
2011-2012
72 079
n.b.
n.b.
3 284
331
3 615
5,01
2012-2013
71 886
n.b.
n.b.
3 521
309
3 830
5,33
* Gezien de modulaire structuur van deze opleiding tot verzorgende is het aantal eerstejaars geschat. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ met aanvulling van data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
32
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.6 Schooljaar
Aantal eerstejaars in de niet-reguliere opleiding tot polyvalent verzorgende en zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 1996-2013) VDAB
Secundair VWO (excl. VDAB in CVO)* Polyvalent verzorgende
Polyvalent verzorgende/ thuis- en bejaardenzorg; zorgkundige/ verzorgende/ zorgkundige*
Diensten Gezinszorg
CVO
Zorgkundige (bijkomende opleiding)
Zorgkundige (bijkomende opleiding)
Totaal VDABzorgkundige
CVO
Diensten Gezinszorg Polyvalent verzorgende (voltijdse opleiding)
Polyvalent verzorgende (voltijdse opleiding)
Polyvalent verzorgende (deeltijdse opleiding)
Polyvalent verzorgende (voltijdse en deeltijdse opleiding)
Totaal VDABpolyvalent verzorgende
1996-1997
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
191
n.b.
n.b.
n.b.
191
1997-1998
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
700
n.b.
n.b.
n.b.
700
1998-1999
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
642
n.b.
n.b.
n.b.
642
1999-2000
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
822
27
n.b.
27
849
2000-2001
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 203
100
n.b.
100
1 303
2001-2002
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
760
138
n.b.
138
898
2002-2003
2
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
827
178
n.b.
178
1 005
2003-2004
94
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
932
n.b.
60
60
992
2004-2005
124
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
892
n.b.
100
100
992
2005-2006
177
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
930
n.b.
65
65
995
2006-2007
n.b.
144
n.b.
n.b.
n.b.
800
1
104
105
905
2007-2008
n.b.
231
474
98
572
820
9
73
82
902
2008-2009
n.b.
342
590
183
773
902
33
76
109
1 011
2009-2010
n.b.
519
713
222
935
1 072
70
71
141
1 213
2010-2011
n.b.
688
715
294
1 009
1 109
176
89
265
1 374
2011-2012
n.b.
975
724
208
932
1 073
183
87
270
1 343
n.b.
1 519
750
120
870
970
82
0
82
1 052
2012-2013
* Gezien de modulaire structuur van deze opleiding tot verzorgende is het aantal eerstejaars geschat. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ met aanvulling van data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013) en gegevens VDAB-jaarverslagen (2001-2013)
33
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.7
Schooljaar
Aantal eerstejaars in de niet-reguliere opleiding tot begeleider in de kinderopvang (Vlaamse Gemeenschap, 19862013)
Secundair VWO (excl. VDAB in CVO)
VDAB
Begeleider in de kinderopvang
Begeleider in de buitenschoolse kinderopvang
Begeleider in de kinderopvang (in CVO)
Begeleider in de buitenschoolse kinderopvang (niet in CVO)
1986-1987
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1987-1988
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1988-1989
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1989-1990
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1990-1991
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1991-1992
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1992-1993
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1993-1994
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1994-1995
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1995-1996
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1996-1997
n.b.
n.b.
n.b.
74
1997-1998
n.b.
n.b.
n.b.
385
1998-1999
n.b.
n.b.
n.b.
497
1999-2000
n.b.
n.b.
n.b.
599
2000-2001
n.b.
n.b.
n.b.
539
2001-2002
n.b.
n.b.
n.b.
450
2002-2003
56
n.b.
n.b.
449
2003-2004
199
n.b.
n.b.
397
2004-2005
374
n.b.
15
364
2005-2006
525
n.b.
139
334
2006-2007
550
n.b.
1
300
2007-2008
700
21
3
192
2008-2009
661
60
52
329
2009-2010
689
16
32
101
2010-2011
854
95
46
148
2011-2012
969
182
35
175
2012-2013
990
198
n.b.
n.b.
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ met aanvulling van data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (schooljaren 2001-2002 tot en met 2012-2013) en gegevens VDABjaarverslagen (1996-2012)
34
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2.1.2
Tabel b2.8
TSO-doorstroomrichtingen
Aantal eerstejaars (3de graad) en aantrekkingskracht van de TSO-opleidingen als doorstroomrichtingen (Vlaamse Gemeenschap, 1985-2013)
Schooljaar
Aantal 16-jarigen
Gezondheids- en welzijnswetenschappen
Sociale en technische wetenschappen
Totaal
Aantrekkingskracht TSO
1985-1986
84 466
750
n.b.
750
0,89
1986-1987
84 510
734
n.b.
734
0,87
1987-1988
82 370
708
n.b.
708
0,86
1988-1989
82 214
671
n.b.
671
0,82
1989-1990
78 350
657
n.b.
657
0,84
1990-1991
75 032
567
n.b.
567
0,76
1991-1992
72 170
621
n.b.
621
0,86
1992-1993
69 179
659
n.b.
659
0,95
1993-1994
71 000
658
n.b.
658
0,93
1994-1995
72 815
761
n.b.
761
1,05
1995-1996
74 059
733
2 036
2 769
3,74
1996-1997
75 176
843
2 343
3 186
4,24
1997-1998
75 121
877
2 552
3 429
4,56
1998-1999
75 103
825
2 579
3 404
4,53
1999-2000
72 896
821
2 597
3 418
4,69
2000-2001
71 531
757
2 492
3 249
4,54
2001-2002
69 616
796
2 679
3 475
4,99
2002-2003
68 350
834
2 816
3 650
5,34
2003-2004
70 222
1 004
2 898
3 902
5,56
2004-2005
70 552
1 069
3 318
4 387
6,22
2005-2006
71 872
1 111
3 613
4 724
6,57
2006-2007
72 837
1 157
3 755
4 912
6,74
2007-2008
75 656
1 297
3 969
5 266
6,96
2008-2009
76 755
1 348
4 239
5 587
7,28
2009-2010
76 471
1 369
4 663
6 032
7,89
2010-2011
74 648
1 272
4 458
5 730
7,68
2011-2012
72 079
1 255
4 606
5 861
8,13
71 886
1 336
4 740
6 076
8,45
2012-2013
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
35
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.9
Natraject TSO-opleiding gezondheids-en welzijnswetenschappen
Natraject
Participatiegraad (in %)
Gemiddeld slaagpercentage*
Academische bachelor (universiteit)
2,8
n.b.
Academische bachelor (hogeschool)
0,5
n.b.
76,9
n.b.
3,4
55,8
Onderwijs: kleuteronderwijs
12,2
68,0
Onderwijs: lager onderwijs
8,0
53,3
Onderwijs: secundair onderwijs
4,9
50,4
Orthopedagogie
6,9
51,8
Sociaal werk
6,4
46,1
Toegepaste psychologie
2,4
43,3
19,1
65,8
Vroedkunde
5,3
55,7
Geen HO**
21,2
n.b.
Professionele bachelor, waarvan: Ergotherapie
Verpleegkunde
* Het gemiddeld slaagpercentage komt overeen met het studiesucces. Dit wordt berekend aan de hand van de verhouding tussen het aantal geslaagde studiepunten en het aantal opgenomen studiepunten. De cijfers handelen over de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010. **De categorie ‘Geen hoger onderwijs’ moet gezien worden als een restcategorie en omvat zowel leerlingen die niet verder studeren als leerlingen die bijvoorbeeld een opleiding verpleegkunde op niveau van HBO5 volgen. Bron Eigen samenvattende tabel op basis van gegevens uit de studie ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO)
Tabel b2.10
Natraject TSO-opleiding sociale en technische wetenschappen
Natraject
Participatiegraad (in %)
Gemiddeld slaagpercentage*
Academische bachelor (universiteit)
3,2
n.b.
Academische bachelor (hogeschool)
1,6
n.b.
78,0
n.b.
Bedrijfsmanagement
3,0
47,2
Ergotherapie
3,0
56,6
Onderwijs: kleuteronderwijs
8,6
65,2
Onderwijs: lager onderwijs
10,2
51,2
Onderwijs: secundair onderwijs
9,1
53,1
Orthopedagogie
7,0
51,2
Sociaal werk
8,1
46,1
Toegepaste psychologie
2,7
47,9
Verpleegkunde
7,6
60,6
Voedings- en dieetkunde
2,8
52,8
Vroedkunde
2,6
59,5
18,5
n.b.
Professionele bachelor, waarvan:
Geen HO**
* Het gemiddeld slaagpercentage komt overeen met het studiesucces. Dit wordt berekend aan de hand van de verhouding tussen het aantal geslaagde studiepunten en het aantal opgenomen studiepunten. De cijfers handelen over de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010. **De categorie ‘Geen hoger onderwijs’ moet gezien worden als een restcategorie en omvat zowel leerlingen die niet verder studeren als leerlingen die bijvoorbeeld een opleiding verpleegkunde op niveau van HBO5 volgen. Bron Eigen samenvattende tabel op basis van gegevens uit de studie ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO)
36
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Toelichting tabel b2.8, tabel b2.19 en tabel b2.10
Bij het analyseren van bovenstaande tabellen moet er worden opgemerkt dat deze TSO-opleidingen in grote mate doorstroomrichtingen zijn. Dit gegeven is belangrijk om later in ons verhaal de effectieve doorstroming naar de arbeidsmarkt te kaderen; met name om de bruto-instroom van de gediplomeerden naar de arbeidsmarkt te filteren om tot de werkelijke netto-instroom te komen. De meest gekozen richting voor de afgestudeerden gezondheids-en welzijnswetenschappen blijft de professionele bachelor verpleegkunde. Van de afgestudeerden die kiezen voor een professionele bacheloropleiding is in vergelijking met onze vorige studie (Pacolet et al., 2002) de participatie in de opleiding verpleegkunde en opleiding vroedkunde echter sterk gedaald van 50% naar 33%. Wat betreft de studierichting sociale en technische wetenschappen zien we dat er eerder een gelijkmatige spreiding van het aantal participanten is over een aantal zorggerelateerde opleidingen. Het aandeel van verpleegkunde en vroedkunde samen in het totaal dat kiest voor een professionele bachelor is ongeveer 12%, wat aanzienlijk minder is dan bij de richting gezondheidswetenschappen. Wanneer wij bovendien zien dat het gros van deze TSO-opleidingen kiest voor de ‘sociale en technische wetenschappen’, is de voornaamste ‘voorselectie’ reeds daar gebeurd. Het heroriënteren van deze keuze zou reeds een aanzienlijke reserve voor een mogelijke keuze voor verpleegkunde kunnen impliceren. Voor beide opleidingen geldt dat ongeveer 2 op de 3 kiest voor een zorgopleiding. Het slaagpercentage ligt in beide gevallen ook net boven de 50%. Als wij rekening houden met het aantal afgestudeerden in deze TSO-opleidingen (zie tabel b2.15), dan blijkt nog maar eens dat de richting sociale en technische wetenschappen het viervoud is van de richting gezondheidswetenschappen. En met een participatiegraad van 19,1% voor verpleegkunde in de richting gezondheidswetenschappen en 7,6% in de sociale en technische wetenschappen, zijn beide richtingen toch nog aan elkaar gewaagd als voortraject voor de bachelor verpleegkunde. Immers is voor het schooljaar 2011-2012, 19,1% van 1 006 (of 191) zelfs minder belangrijk dan 7,6% van 3 785 (of 288). Stelt u voor wat de rekrutering zou zijn als men 19,1% zou kunnen toepassen op de 3 785! Merk ook op dat er in de ‘niet HO’ nog een aanzienlijk potentieel zit voor HBO5-verpleegkunde.
37
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2.1.3
Logistieke medewerkers
Tabel b2.11
Aantal leerlingen in de opleidingen (regulier en niet-regulier) tot logistiek assistent binnen de zorgsector (Vlaamse Gemeenschap, 1995-2013)
Richting
Regulier onderwijs BSO-3de graad
Niet-regulier onderwijs DBSO
BuSO
Logistiek Logistiek helper in de assistent in zorgziekenhuizen instellingen en zorginstellingen
Sec. VWO
VDAB*
Logistiek assistent
Logistiek assistent
Totaal
Schooljaar
Organisatiehulp (2de jaar)
Organisatieassistent (3de jaar)
Logistiek assistent in de ziekenhuizen en zorginstellingen (modulair)
Logistiek assistent in de ziekenhuizen
1995-1996
489
131
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
620
1996-1997
513
104
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
617
1997-1998
492
145
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
637
1998-1999
501
138
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
639
1999-2000
521
163
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
684
2000-2001
529
166
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
496
1 191
2001-2002
538
177
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
321
1 036
2002-2003
540
163
n.b.
11
200
6
n.b.
321
1 241
2003-2004
533
191
n.b.
11
205
614
n.b.
311
1 865
2004-2005
578
175
n.b.
22
199
860
n.b.
336
2 170
2005-2006
588
181
n.b.
41
206
1 057
n.b.
214
2 287
2006-2007
602
200
n.b.
19
200
1 168
n.b.
214
2 403
2007-2008
666
204
n.b.
16
245
1 268
n.b.
252
2 651
2008-2009
677
209
12
11
259
1 284
n.b.
223
2 675
2009-2010
766
234
19
66
299
1 288
n.b.
187
2 859
2010-2011
773
229
7
84
308
1 293
n.b.
167
2 861
2011-2012
775
272
6
57
349
1 326
218
152
3 155
2012-2013
758
252
10
63
350
1 503
770
142
3 848
* Voor het schooljaar 2013-2014 wordt het aantal ingeschreven personen voor een opleiding logistiek assistent via de VDAB geraamd op 78.
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs en gegevens VDAB-jaarverslagen (2001-2013)
38
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2.2
Aantal afgestudeerden
b2.2.2.1
Tabel b2.12
Verzorgenden, zorgkundigen en begeleiders kinderopvang
Afgeleverde studiegetuigschriften en diploma’s BSO-verzorgende, zorgkundige en kinderzorg (Vlaamse Gemeenschap, 1984-2012)
Schooljaar
Studiegetuigschrift (2de jaar, 3de graad)
Totaal**
Studiegetuigschrift (3de jaar, 3de graad) en diploma secundair onderwijs*
Verzorging Verzorgende Kinderzorg
Thuis- en Verzorgende bejaardenzorg/zorgkundige
Gezins-en sanitaire hulp
Kinderverzorging
1984-1985
1 254
1 416
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2 670
1985-1986
859
1 174
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2 033
1986-1987
938
1 179
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2 117
1987-1988
936
928
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 864
1988-1989
923
846
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 769
1989-1990
873
902
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 775
1990-1991
882
835
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 717
1991-1992
869
898
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 767
1992-1993
810
868
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 678
1993-1994
780
974
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1 754
1994-1995
978
1 080
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2 563
1995-1996
1 057
1 132
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2 924
1996-1997
n.b.
n.b.
2 404
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
3 238
1997-1998
n.b.
n.b.
2 528
n.b.
616
1 301
n.b.
3 829
1998-1999
n.b.
n.b.
2 644
n.b.
810
1 558
n.b.
4 202
1999-2000
n.b.
n.b.
2 492
n.b.
878
1 686
n.b.
4 178
2000-2001
n.b.
n.b.
2 573
n.b.
925
729
n.b.
4 227
2001-2002
n.b.
n.b.
2 477
n.b.
1 054
666
n.b.
4 197
2002-2003
n.b.
n.b.
2 498
n.b.
1 009
650
n.b.
4 157
2003-2004
n.b.
n.b.
2 473
n.b.
1 034
709
n.b.
4 216
2004-2005
n.b.
n.b.
2 366
n.b.
1 025
776
n.b.
4 167
2005-2006
n.b.
n.b.
2 441
n.b.
975
774
n.b.
4 190
2006-2007
n.b.
n.b.
2 425
n.b.
965
755
n.b.
4 145
2007-2008
n.b.
n.b.
2 549
n.b.
996
831
n.b.
4 376
2008-2009
n.b.
n.b.
2 805
147
1 065
904
59
4 833
2009-2010
n.b.
n.b.
2 888
141
1 063
1 074
74
5 099
2010-2011
n.b.
n.b.
2 903
160
1 111
1 158
90
5 262
2011-2012
n.b. n.b. 2 792 133 1 087 1 284 85 5 248 * Wanneer een leerling een opleiding op het niveau BSO 3de jaar 3de graad tot een goed einde brengt, verkrijgt hij zowel een studiegetuigschrift 3de jaar 3de graad alsook een diploma secundair onderwijs. **Het totaal aantal unieke afgestudeerden is een overschatting aangezien een deel leerlingen na het behalen van een diploma verzorging(2de jaar 3de graad) nog verder studeert in een opleiding tot zorgkundige/thuisen bejaardenzorg of kinderzorg. Een belangrijke motivatie hierbij is dat deze leerlingen bij voltooiing van het specialisatiejaar een diploma secundair onderwijs in ontvangst mogen nemen. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector Deel 1: Het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
39
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.13
Afgeleverde certificaten in de niet-reguliere opleidingen (ondersteund door de VDAB) tot polyvalent verzorgende en zorgkundige (Vlaamse Gemeenschap, 1996-2012)
Schooljaar Polyvalent Polyvalent Polyvalent Polyvalent Zorg-kundige verzorgende verzorgende verzorgende verzorgende (Diensten (Diensten (CVO) (CVO) (CVO) Gezinszorg) Gezinszorg) voltijds deeltijds TOTAAL
Zorgkundige (CVO)
Polyvalent Zorgkundige verzorgende Totaal VDAB Totaal VDAB
19961997
2
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2
n.b.
19971998
355
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
355
n.b.
19981999
451
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
451
n.b.
19992000
625
24
n.b.
24
n.b.
n.b.
649
n.b.
20002001
542
88
n.b.
88
n.b.
n.b.
630
n.b.
20012002
532
132
n.b.
132
n.b.
n.b.
664
n.b.
20022003
580
174
n.b.
174
n.b.
n.b.
754
n.b.
20032004
683
0
74
74
n.b.
n.b.
757
n.b.
20042005
665
0
59
59
n.b.
n.b.
724
n.b.
20052006
637
0
103
103
n.b.
n.b.
740
n.b.
20062007
548
0
83
83
n.b.
n.b.
631
n.b.
20072008
604
8
85
93
454
93
697
547
20082009
622
21
58
79
561
172
701
733
20092010
772
38
70
108
688
218
880
906
20102011
783
126
92
218
691
276
1001
967
20112012
792
144
91
235
701
190
1 027
891
Bron Actualisatie op basis van data uit het VDAB-jaarverslagen (1996-2012)
40
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.14
Afgeleverde certificaten en attesten in de niet-reguliere opleidingen (ondersteund door de VDAB) tot begeleider in de (buitenschoolse) kinderopvang* (Vlaamse Gemeenschap, 1997-2012)
Schooljaar
Secundair VWO
VDAB
Begeleider in de buitenschoolse kinderopvang (excl. VDAB)
Begeleider in de kinderopvang
1997-1998
n.b.
n.b.
123
n.b.
1998-1999
n.b.
n.b.
332
n.b.
1999-2000
n.b.
n.b.
409
n.b.
2000-2001
n.b.
n.b.
362
14
2001-2002
n.b.
n.b.
308
28
2002-2003
n.b.
n.b.
331
11
2003-2004
n.b.
n.b.
273
0
2004-2005
n.b.
n.b.
243
0
2005-2006
n.b.
n.b.
216
0
2006-2007
n.b.
n.b.
217
112
2007-2008
n.b.
n.b.
108
8
2008-2009
n.b.
n.b.
193
0
2009-2010
n.b.
n.b.
55
21
2010-2011
n.b.
n.b.
92
41
2011-2012
53
424
96
63
(excl. VDAB)
Begeleider in de buitenschoolse kinderopvang (NIET in CVO)
Begeleider in de kinderopvang (in CVO)
* In de toekomst worden de opleidingen begeleider in de buitenschoolse kinderopvang en kinderopvang herleid naar 1 opleiding: kinderbegeleiding. De opleiding tot begeleider in de buitenschoolse kinderopvang leidt louter tot een attest. Indien men nadien verder studeert tot begeleider in de kinderopvang bekomt men pas een certificaat. Bron Actualisatie op basis van data uit het VDAB-jaarverslagen (1998-2012) en het Statistische Jaarboek (20112012)
41
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2.2.2
Tabel b2.15
TSO-Doorstroomrichtingen
Aantal diploma’s secundair onderwijs (TSO, 2de jaar, 3de graad) in doorstroomrichtingen (Vlaamse Gemeenschap, 1984-2013)
Schooljaar
Gezondheids-en welzijnswetenschappen
Sociale en technische wetenschappen
Totaal
1984-1985
238
n.b.
238
1985-1986
690
n.b.
690
1986-1987
631
n.b.
631
1987-1988
549
n.b.
549
1988-1989
547
n.b.
547
1989-1990
484
n.b.
484
1990-1991
543
n.b.
543
1991-1992
378
n.b.
378
1992-1993
460
n.b.
460
1993-1994
466
n.b.
466
1994-1995
517
1 367
1 884
1995-1996
611
1 473
2 084
1996-1997
591
1 780
2 371
1997-1998
669
2 023
2 692
1998-1999
688
2 231
2 919
1999-2000
653
2 233
2 886
2000-2001
625
2 233
2 858
2001-2002
583
2 120
2 703
2002-2003
652
2 242
2 894
2003-2004
681
2 351
3 032
2004-2005
797
2 477
3 274
2005-2006
887
2 815
3 702
2006-2007
893
3 024
3 917
2007-2008
951
3 200
4 151
2008-2009
1 059
3 388
4 447
2009-2010
1 072
3 572
4 644
2010-2011
1 087
3 903
4 990
2011-2012
1 006
3 785
4 791
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
42
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.2.2.3
Logistieke medewerkers
Tabel b2.16
Evolutie van het aantal gediplomeerden in de opleiding (regulier en niet-regulier) tot logistiek assistent* (Vlaamse Gemeenschap, 1994-2013)
Schooljaar
Studiegetuigschrift Diploma 3de jaar, 2de jaar, 3de graad 3de graad BSO BSO (inclusief studiegetuigschriften) Organisatiehulp Organisatieassistent
Certificaat
Getuigschrift
VDAB-getuigschrift (niet-regulier onderwijs)
Logistiek helper in Logistiek assistent in Logistiek assistent zorginstellingen + ziekenhuizen en (VDAB) logistiek assistent in zorginstellingen ziekenhuizen (DBSO) (BuSO)
1994-1995
220
50
n.b.
n.b.
n.b.
1995-1996
212
126
n.b.
n.b.
n.b.
1996-1997
229
103
n.b.
n.b.
n.b.
1997-1998
214
139
n.b.
n.b.
339
1998-1999
240
134
n.b.
n.b.
594
1999-2000
202
160
0
n.b.
472
2000-2001
255
157
0
n.b.
406
2001-2002
220
171
23
n.b.
308
2002-2003
257
154
48
63
290
2003-2004
226
179
57
69
238
2004-2005
264
170
58
113
153
2005-2006
252
169
85
128
106
2006-2007
276
181
61
154
137
2007-2008
273
187
81
199
178
2008-2009
298
188
57
283
151
2009-2010
294
222
118
205
154
2010-2011
367
218
120
189
146
311
249
149
203
96
2011-2012
* Een diploma secundair onderwijs haalt men in het BSO pas na het 3de jaar 3de graad. Een studiegetuigschrift behaalt men na het 2de jaar 3de graad BSO. Enkel de VDAB-opleiding behoort tot het niet-regulier onderwijs. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013) en VDAB-jaarverslagen (1998-2012)
b2.3
b2.3.1
Opvoeders en sociaal werkers (sociaal-agogisch werk)
Aantal studenten
43
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.3.1.1
Tabel b2.17
Sociaal werkers
Evolutie van aantal studenten in een maatschappelijke opleidingen (regulier en niet-regulier)
Schooljaar
Professionele bachelor 1
Universiteit master
Universiteit (academische bachelor en master)
HBO5-VWO
Overige maatschappelijke opleidingen
Toegepaste psychologie
Klinische psychologie
Sociaal werk 2
Maatschappelijke opleidingen 3
113 138 132 129 134 136 159 129 120 139 175 188 198 214 261 n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 665 760 858 945 645 1 071 1 495 1 575 1 639 1 863 1 999 2 042 2 002
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 2 495 1 198 1 198 2 658 2 699 2 747 2 917 3 040 3 152 3 222 3 345
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 290 306 343 294 392 352 334 330 320 279 263
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 2 980 2 903 2 894 3 196 3 044 3 180 2 123 2 185 2 127 2 426 2 204
Sociaal werk
1980-1981 1981-1982 1982-1983 1983-1984 1984-1985 1985-1986 1986-1987 1987-1988 1988-1989 1989-1990 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 1
2 3
Niet-regulier onderwijs
Regulier onderwijs
1 467 1 487 1 438 1 417 1 358 1 289 1 326 1 076 1 026 1 083 1 205 1 220 1 495 1 753 2 042 3 464 3 597 3 723 3 469 3 557 3 545 3 175 3 466 3 804 6 623 6 409 6 142 6 126 6 076 6 265 6 413 6 612 6 426
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 25 90 123 153 1 040 1 122 1 126 1 390 1 893
Doorheen de jaren zijn bovenstaande bacheloropleidingen een aggregaat van een aantal opleidingen. ‘Sociaal werk’ (professionele bachelor) noemde vroeger ‘Maatschappelijk assistent’ (1980-1994), dat een 1ste studiejaar vormde van een aantal opleidingen(sociaal-cultureel werk, maatschappelijk werk, personeelswerk en syndicaal werk). Sociaal werk bevat deze opleidingen ook, inclusief assistent in de psychologie (mogelijk vanaf 1ste jaar) en maatschappelijke dienstverlening. ‘Overige maatschappelijke opleidingen’ (professionele bachelor) omvatten de opleidingen gezinswetenschappen, pedagogie van het jonge kind, sociale readaptatiewetenschappen en maatschappelijke veiligheid. ‘Toegepaste psychologie’ (professionele bachelor) bestaat uit assistent in de psychologie (1980-2004) en nadien uit toegepaste psychologie. Sociaal werk is het aggregaat van de opleidingen agogische wetenschappen, sociaal werk en sociale en culturele agogiek. ‘Maatschappelijke opleiding’ (HBO5) bestaat uit personeelswerk, maatschappelijke werk, sociaal-cultureel werk, assistent in de psychologie, gezinswetenschappen en sociale readaptatiewetenschappen.
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
44
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.18
Schooljaar
Evolutie van (geschat) aantal eerstejaars in een aantal maatschappelijke opleidingen
Sociaal werk
Overige maatschappelijke Toegepaste psychologie Klinische psychologie opleidingen (assistent in de psychologie tot en met (professionele bachelor) * 2003-2004) (professionele bachelor) (professionele bachelor) (academische bachelor) **
1980-1981
1 500
n.b.
113
n.b.
1981-1982
1 523
n.b.
138
n.b.
1982-1983
1 484
n.b.
132
n.b.
1983-1984
1 458
n.b.
129
n.b.
1984-1985
1 404
n.b.
134
n.b.
1985-1986
1 328
n.b.
136
n.b.
1986-1987
1 429
n.b.
159
n.b.
1987-1988
1 176
n.b.
129
n.b.
1988-1989
1 089
n.b.
120
n.b.
1989-1990
1 153
n.b.
139
n.b.
1990-1991
1 278
n.b.
175
n.b.
1991-1992
1 288
n.b.
188
n.b.
1992-1993
1 573
n.b.
198
n.b.
1993-1994
1 831
n.b.
214
n.b.
1994-1995
2 117
n.b.
261
n.b.
1995-1996
2 549
n.b.
n.b.
n.b.
1996-1997
2 761
n.b.
n.b.
n.b.
1997-1998
2 809
n.b.
n.b.
n.b.
1998-1999
2 780
n.b.
n.b.
n.b.
1999-2000
2 979
n.b.
n.b.
n.b.
2000-2001
2 888
n.b.
n.b.
n.b.
2001-2002
2 590
n.b.
377
758
2002-2003
2 824
n.b.
409
761
2003-2004
3 168
n.b.
445
716
2004-2005
2 932
25
645
832
2005-2006
2 837
65
520
1 415
2006-2007
2 719
60
726
1 437
2007-2008
2 712
74
765
1 462
2008-2009
2 690
505
796
1 553
2009-2010
2 778
545
905
1 619
2010-2011
2 791
547
971
1 679
2011-2012
2 876
793
992
1 716
2 845
1 045
972
1 781
2012-2013
* Overige maatschappelijke opleidingen bestaat uit gezinswetenschappen, pedagogie van het jonge kind, sociale readaptatiewetenschappen en maatschappelijke veiligheid. **Geschat aantal eerstejaars in de opleiding psychologie die later de master klinische psychologie gaan aanvangen (Zie plus est en vous, deel 1, p. 190). Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met eigen berekeningen op basis van data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
45
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.19
Evolutie van het totaal aantal studenten sociaal werk in het niet-regulier onderwijs* (Vlaamse Gemeenschap, 2002-2013)
Schooljaar
Personeelswerk
Maatschappelijk werk
Sociaalcultureel werk
Assistent in de psychologie
Gezinswetenschappen
2002-2003
118
1 253
150
75
975
409
2003-2004
97
1 139
190
76
973
428
2004-2005
101
1 135
170
102
1 024
362
2005-2006
91
1 508
198
93
1 015
291
2006-2007
78
1 321
397
74
954
220
2007-2008
129
1 581
364
66
894
146
2008-2009
135
1 466
297
127
n.b.
98
2009-2010
142
1 360
395
183
n.b.
105
2010-2011
162
1 310
387
169
n.b.
99
2011-2012
152
1 560
454
190
n.b.
70
2012-2013
155
1 350
501
198
n.b.
n.b.
Socialereadaptatiewetenschappen
* De opleidingen worden aangeboden op het niveau hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
46
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.3.1.2
Opvoeders
Tabel b2.20
Evolutie van het aantal studenten in een opleiding (regulier en niet-regulier) tot opvoeder
Schooljaar
TSO Jeugd- en gehandicaptenzorg
Internaatswerking
Professionele Universiteit bachelor Leefgroepwerking
Orthopedagogie
Opvoeder*
VWO** Jeugd- en Orthogehandicapten- pedagogie zorg TSO 3
Agogische bijscholing orthopedagogie
1980-1981
n.b.
n.b.
n.b.
290
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1981-1982
n.b.
n.b.
n.b.
329
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1982-1983
n.b.
n.b.
n.b.
ni
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1983-1984
n.b.
n.b.
n.b.
355
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1984-1985
n.b.
n.b.
n.b.
347
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1985-1986
882
n.b.
n.b.
347
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1986-1987
865
n.b.
n.b.
328
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1987-1988
761
5
9
347
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1988-1989
747
3
7
285
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1989-1990
628
1
26
254
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1990-1991
617
3
14
228
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1991-1992
673
18
13
327
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1992-1993
763
15
81
408
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1993-1994
970
24
82
472
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1994-1995
1 122
24
83
563
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1995-1996
1 262
13
156
1 278
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1996-1997
1 355
21
163
1 523
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1997-1998
1 418
19
190
1 850
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1998-1999
1 481
16
182
2 023
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1999-2000
1 583
17
199
1 984
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2000-2001
1 636
26
216
1 932
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2001-2002
1 626
18
201
1 966
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
2002-2003
1 618
31
227
2 052
1 066
1 615
1 018
648
2003-2004
1 617
27
323
2 308
1 079
1 793
1 003
1 001
2004-2005
1 675
20
369
2 528
991
1 401
1 150
1 136
2005-2006
1 642
15
335
2 927
1 011
1 290
1 234
1 280
2006-2007
1 594
29
376
3 407
1 022
1 108
1 226
1 422
2007-2008
1 629
20
335
3 638
1 062
1 483
1 735
1 841
2008-2009
1 654
28
314
3 555
1 109
1 128
1 437
1 448
2009-2010
1 546
36
285
3 680
1 104
1 144
1 553
1 499
2010-2011
1 396
24
304
3 779
1 124
1 084
1 388
1 134
2011-2012
1 300
38
312
4 065
1 117
1 068
1 385
1 110
2012-2013 1 272 32 296 4 313 1 118 964 1 322 1 099 * Opvoeder (universiteit) betreft het totaal aantal studenten in de academische bachelor en master in de opleidingen (doorheen de jaren) pedagogische wetenschappen en Psychologie en pedagogische wetenschappen. Om het aantal studenten met afstudeerrichting orthopedagogie te schatten, maken we gebruik van het verhoudingspercentage tussen het aantal afgestudeerden in de master orthopedagogie en het aantal eerstejaars in de respectievelijke academische vooropleidingen (Zie Plus est en vous, deel 1, p. 193). ** Het volwassenenonderwijs (VWO), in dit geval exclusief ondersteuning van de VDAB, biedt twee niveaus van opleidingen aan tot opvoeder: jeugd- en gehandicaptenzorg TSO 3 op het niveau secundair volwassenenonderwijs (Sec. VWO) en orthopedagogie (en agogische bijscholing) op niveau hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs (HBO5).
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013) en VDAB-jaarverslagen (1998-2013))
47
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Tabel b2.21
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in reguliere een opleiding tot opvoeder
Schooljaar
Jeugd- en gehandicaptenzorg (3de graad TSO)
1980-1981
n.b.
290
n.b.
1981-1982
n.b.
329
n.b.
1982-1983
n.b.
1983-1984
n.b.
355
n.b.
1984-1985
n.b.
347
n.b.
1985-1986
438
347
n.b.
1986-1987
475
328
n.b.
1987-1988
375
347
n.b.
1988-1989
376
285
n.b.
1989-1990
311
254
n.b.
1990-1991
339
228
n.b.
1991-1992
361
327
n.b.
1992-1993
461
408
n.b.
1993-1994
594
472
n.b.
1994-1995
657
563
n.b.
1995-1996
746
714
n.b.
1996-1997
752
828
n.b.
1997-1998
801
971
n.b.
1998-1999
860
1 021
n.b.
1999-2000
892
955
n.b.
2000-2001
902
903
n.b.
2001-2002
892
959
370
2002-2003
890
1 018
390
2003-2004
898
1 169
391
2004-2005
961
1 250
254
2005-2006
866
1 432
275
2006-2007
884
1 667
278
2007-2008
917
1 780
288
2008-2009
917
1 739
301
2009-2010
791
1 800
300
2010-2011
735
1 849
305
2011-2012
709
1 988
303
689
2 110
304
2012-2013
Orthopedagogie (bachelor)
n.b.
Orthopedagogie (universiteit)*
n.b.
* Orthopedagogie (universiteit) bestaande uit Pedagogische wetenschappen (2002-2003 tot en met 20042005) en het aantal eerstejaars 'psychologie en pedagogische wetenschappen'. Er werd een hypothese toegepast om het aantal eerstejaars orthopedagogie (academische bachelor) te bekomen. Deze hypothese, met name een verhoudingspercentage tussen het aantal diploma’s orthopedagogie een het aantal laatstejaars pedagogie, is overgenomen uit Plus est en vous deel 1 (2002). Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000 aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
48
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.3.2
Aantal afgestudeerden
b2.3.2.1 Tabel b2.22
Sociaal werkers Evolutie van het aantal gediplomeerden in een opleiding tot sociaal werker (Vlaamse Gemeenschap, 1979-2013)
Schooljaar
Professionele bachelor Sociaal werk*
Toegepaste psychologie
Universitaire master
Overige maatschappelijke opleidingen**
Sociaal werk
Klinische psychologie
1979-1980
270
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1980-1981
278
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1981-1982
262
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1982-1983
70
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1983-1984
81
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1984-1985
98
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1985-1986
101
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1986-1987
97
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1987-1988
99
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1988-1989
117
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1989-1990
132
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1990-1991
141
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1991-1992
374
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1992-1993
708
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1993-1994
784
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1994-1995
890
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1995-1996
1 094
n.b.
n.b.
n.b.
224
1996-1997
1 212
n.b.
n.b.
n.b.
291
1997-1998
1 380
n.b.
n.b.
n.b.
262
1998-1999
1 478
n.b.
n.b.
n.b.
303
1999-2000
1 300
n.b.
n.b.
n.b.
327
2000-2001
1 375
n.b.
n.b.
59
324
2001-2002
1 505
n.b.
n.b.
54
257
2002-2003
1 463
n.b.
n.b.
53
365
2003-2004
1 478
n.b.
n.b.
48
359
2004-2005
1 582
n.b.
n.b.
71
371
2005-2006
1 708
n.b.
134
382
2006-2007
1 486
315
17
170
401
2007-2008
1 470
332
29
134
452
2008-2009
1 547
352
209
128
422
2009-2010
1 494
330
215
86
401
2010-2011
1 491
391
208
101
419
2011-2012
1 478
417
246
86
362
n.b.
* Sociaal werk (professionele bachelor) bestaat uit een aantal afstudeerrichtingen: maatschappelijke advisering, assistent in de psychologie, personeelswerk, maatschappelijk werk, sociaal-cultureel werk, syndicaal werk en sociaal werk. De opdeling naar deze afstudeerrichtingen is echter sinds de flexibilisering van het hoger onderwijs (2004-2005) niet meer beschikbaar in de onderwijsstatistieken van het Vlaams Onderwijs. **Overige maatschappelijke opleidingen (professionele bachelor) omvat de opleidingen gezinswetenschappen en maatschappelijke veiligheid. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
49
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Hypothese toekomstige afgestudeerden.
Om de toekomstige afgestudeerden in een masteropleiding sociaal werk te schatten, hebben we ons gebaseerd op een alternatieve hypothese. In deze hypothese wordt een alternatief percentage berekend. Dit percentage komt namelijk overeen met de verhouding tussen het aantal gediplomeerden en het aantal 18-jarigen. De reden voor deze alternatieve berekening is het feit dat er geen duidelijk verband is tussen het aantal eerstejaars academische bachelor en het aantal afgestudeerden in één van deze masteropleidingen. Voor meer info omtrent deze, zie kader 1.6 (bijlage 1).
50
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.3.2.2
Tabel b2.23
Opvoeders
Evolutie van het aantal gediplomeerden in een opleiding tot opvoeder (Vlaamse Gemeenschap, 1980-2012)
Schooljaar
Jeugd - en gehandicaptenzorg (2de jaar 3de graad)
TSO
Professionele bachelor
Academische opleiding (unief)
Diploma SO
Bachelor diploma
Master diploma
Certificaat/ diploma SO
Graduaat
Orthopedagogie
Orthopedagogie
Jeugd- en gehandicaptenzorg
Orthopedagogie
Internaatswerking
Leefgroepwerking
TSOopvoeders
(3de jaar 3de graad)
(3de jaar 3de graad)
(totaal)
VDAB (in CVO) (= niet-regulier opleiding)*
1980-1981
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
101
n.b.
n.i.
n.i.
1981-1982
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
135
n.b.
n.i.
n.i.
1982-1983
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
126
n.b.
n.i.
n.i.
1983-1984
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
172
n.b.
n.i.
n.i.
1984-1985
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
166
n.b.
n.i.
n.i.
1985-1986
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
204
n.b.
n.i.
n.i.
1986-1987
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
177
n.b.
n.i.
n.i.
1987-1988
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
185
n.b.
n.i.
n.i.
1988-1989
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
176
n.b.
n.i.
n.i.
1989-1990
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
174
n.b.
n.i.
n.i.
1990-1991
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
160
n.b.
n.i.
n.i.
1991-1992
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
136
n.b.
n.i.
n.i.
1992-1993
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
127
n.b.
n.i.
n.i.
n.b.
1993-1994
127
n.b.
n.i.
n.i.
1994-1995
428
23
68
519
194
n.b.
n.i.
n.i.
1995-1996
486
13
132
631
242
79
n.i.
n.i.
1996-1997
574
18
147
739
273
117
n.i.
n.i.
1997-1998
555
18
153
726
348
125
n.i.
n.i.
1998-1999
591
15
146
752
412
120
n.i.
n.i.
1999-2000
634
16
160
810
455
163
n.i.
n.i.
2000-2001
681
23
194
898
427
133
n.i.
n.i.
2001-2002
685
14
171
870
460
141
n.i.
n.i.
2002-2003
679
26
186
891
435
149
2003-2004
667
22
249
938
483
146
98
113
2004-2005
648
16
301
965
520
139
124
145
2005-2006
705
12
262
979
602
158
140
188
2006-2007
633
27
287
947
678
157
118
222
2007-2008
632
16
250
898
785
228
111
245
2008-2009
673
22
237
932
917
235
84
175
2009-2010
679
30
214
923
808
223
77
107
2010-2011
601
18
242
861
834
226
72
98
549
27
240
816
847
229
86
130
2011-2012
n.b.
n.b.
n.b.
n.i.
n.i.
* De niet-reguliere opleiding wordt ondersteund door de VDAB en aangeboden als volwassenenonderwijs in de CVO’s: jeugd- gehandicaptensector (niveau secundair volwassenenonderwijs), orthopedagogie (niveau hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs).
Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000’ aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013) en gegevens VDAB-jaarverslagen (2004-2013)
51
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.4
Kinesitherapie
Verduidelijking wijzigingen onderwijsstructuur kinesitherapie afgelopen jaren
De studieduur van de opleidingen kinesitherapie verschilt doorheen de tijd. Zo werd de hogeschoolopleiding kinesitherapie pas vanaf het schooljaar 1998-1999 verlengd van 3 naar 4 jaar waarbij we dus deze voor het eerst als gediplomeerden tellen in het schooljaar 2001-2002. De universitaire opleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie werd vanaf het schooljaar 1999-2000 verlengd met 1 studiejaar: van 4 naar 5 jaar. De eerste afgestudeerden die dit traject volgden, bekwamen dus hun diploma in 2003-2004. Vanaf het academiejaar 2004-2005 (cf. bamastructuur) is er echter weer sprake van een vierjarige opleiding binnen de instelling van zowel het universitair onderwijs als het hogescholenonderwijs. Deze eerste gediplomeerden volgens deze nieuwe structuur, tellen we in het schooljaar 2007-2008. Aangezien gelijkaardige opleidingen een verschillende duur kennen, zullen er bijgevolg op een aantal moment zeer veel afgestudeerden zijn en op een ander moment dan weer minder. Sinds het schooljaar 2007-2008 (universitaire opleiding) en sinds het schooljaar 2009-2010 (hogeschool) is de opleiding 5 jaar geworden. Vanaf het schooljaar 2013-2014 is de opleiding volledig universitair geworden. In volgend overzicht overzicht worden de belangrijkste veranderingen binnen de opleiding kinesitherapie aangehaald: Hogeschool - 1998-1999: opleidingsduur wordt verlengd van 3 naar 4 jaar. De eerste studenten van de 4-jarige opleiding starten dus in 1998-1999 behalen hun diploma in 2001-2002. - 2009-2010: de opleiding wordt 5 jaar. De eerste studenten van de 5-jarige opleidingen beginnen in 2009-2010 en behalen hun diploma in 2013-2014. - 2013-2014: opleiding wordt enkel nog universitair ingericht. Universiteit - 1999-2000: opleidingsduur wordt verlengd van 4 naar 5 jaar. De eerste studenten van de 5-jarige opleiding starten bijgevolg hun opleiding in 1999-2000 en behalen hun diploma in 2003-2004. - 2004-2005: de opleiding wordt teruggebracht naar 4 jaar gezien de intrede van het bama-systeem (bachelor-master-systeem). De eerste studenten starten de 4-jarige opleiding in 2004-2005 en behalen hun diploma in 2008-2009. - 2007-2008: de opleiding wordt terug 5 jaar. Dit implicieert eerstejaars van de 5-jarige opleiding in 2007-2008 en de overeenkomstige diploma’s in 2011-2012. In bovernstaand overzicht moet er nog worden opgemerkt dat er reeds sinds het schooljaar 2008-2009 samenwerkingsverbanden zijn tussen de hogescholen en universiteiten voor de inrichting van de masteropleiding kinesitherapie. Een voorbeeld van zo’n samenwerking, is deze tussen de Provinciale Hogeschool (PHL)12 en de Universiteit Hasselt (UHasselt). In tabel b2.24 wordt de evolutie van het aantal generatiestudenten en het bijhorend geschat aantal eerstejaarsstudenten weergegeven.
12
52
Sinds 1 oktober 2013 zijn de hogescholen PHL en XIOS gefuseerd tot de hogeschool PXL.
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.4.1
Aantal eerstejaarsstudenten
Tabel b2.24
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in de opleiding kinesitherapie aan de hogescholen en universiteiten (Vlaamse Gemeenschap, 1967-2013)
Schooljaar
Hogeschool Eerstejaars*
Universiteit
Generatiestudenten
Eerstejaars*
Generatiestudenten
1967-1968 1968-1969 1969-1970 1970-1971 1971-1972 1972-1973 1973-1974 1974-1975 1975-1976 1976-1977 1977-1978 1978-1979 1979-1980 1980-1981 1981-1982 1982-1983 1983-1984 1984-1985 1985-1986 1986-1987 1987-1988 1988-1989 1989-1990 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994
n.b. n.b. 584 617 727 784 812 787 658 459 533 757 840 853 920 739 621 566 652 651 640 658 561 702 694 673 784
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
8 16 60 78 98 154 212 230 257 245 193 223 260 452 525 483 431 357 372 410 373 348 373 440 423 321 340
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
1994-1995
924
n.b.
426
n.b.
1995-1996
916
n.b.
480
n.b.
1996-1997
982
n.b.
461
n.b.
1997-1998
692
n.b.
275
n.b.
1998-1999
484
n.b.
281
n.b.
1999-2000
495
n.b.
360
n.b.
2000-2001
484
n.b.
325
n.b.
2001-2002
435
251
358
267
2002-2003
223
103
241
168
2003-2004
279
154
268
205
2004-2005
334
196
312
241
2005-2006
301
164
271
202
2006-2007
345
188
310
231
2007-2008
441
240
376
280
2008-2009
378
206
690
514
2009-2010
512
279
804
599
2010-2011
630
343
992
739
2011-2012
608
331
909
677
2012-2013
771
420
1 078
803
* Aantal eerstejaars is geschat vanaf 2005-2006. Bron Het planningsmodel Kinesitherapie: actualisering aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2006-2013)
53
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 b2.4.2
Aantal afgestudeerden
In tabel b2.25 geven wij het aantal afgestudeerden voor het verleden weer. Daar is in het academiejaar 2011-2012 reeds de verschuiving merkbaar naar afgestudeerden als master universiteit. Ook is de toename van het aantal gediplomeerden merkbaar.
Tabel b2.25
Schooljaar 1967-1968 1968-1969 1969-1970 1970-1971 1971-1972 1972-1973 1973-1974 1974-1975 1975-1976 1976-1977 1977-1978 1978-1979 1979-1980 1980-1981 1981-1982 1982-1983 1983-1984 1984-1985 1985-1986 1986-1987 1987-1988 1988-1989 1989-1990 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012
Evolutie van het aantal afgestudeerde kinesitherapeuten in de Vlaamse Gemeenschap (1967-2013)
Hogeschool n.b. n.b. n.b. 343 330 385 378 384 378 362 364 299 316 340 443 403 434 386 327 307 312 352 329 341 287 357 369 361 377 493 436 470 372 104 153 183 183 196 119 141 98 51 37 29 64
Universiteit 22 23 18 33 48 67 56 71 113 100 177 157 122 114 109 130 160 130 150 131 136 133 156 148 142 134 154 165 194 190 205 222 235 173 153 29 170 197 185 175 166 243 246 253 326
Totaal n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 454 552 533 594 516 477 438 448 485 485 489 429 491 523 526 571 683 641 692 607 277 306 212 353 393 304 316 264 294 283 282 390
Bron Het planningsmodel Kinesitherapie: actualisering aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2006-2013)
54
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Hypothese toekomstige afgestudeerden
Om het toekomstig aantal gediplomeerden te schatten, wordt er gebruik gemaakt van de hypothese weergegeven in kader 1.6 (bijlage 1). We maken niet meer gebruik van het slaagpercentage om het aantal gediplomeerden te schatten aangezien de link tussen het aantal eerstejaars en afgestudeerden zeer moeilijk te achterhalen is. Deze complexiteit wordt veroorzaakt door twee factoren: 1. Het aantal eerstejaars is geschat vanaf 2005-2006. Deze worden geschat door de gemiddelde verhouding van generatiestudenten ten op zichte van eerstejaarsstudenten uit het verleden, met name de academiejaren 2001-2002 tot en met 2004-2005, te vermenigvuldigen met het aantal generatiestudenten. 2. De laatste jaren werken de hogescholen en universiteiten steeds meer en meer samen via allerlei samenwerkingsverbanden. Dit heeft tot gevolg dat er weinig transparantie is omtrent welke instelling (de hogeschool dan wel de universiteit) de diploma’s uitreikt. Zo kan een eerstejaars geteld worden in een hogeschool, maar nadien een masterdiploma behalen aan de universiteit. Dit zorgt voor een onderschatting van de slaagpercentages in de hogescholen. Door deze hypothese aan te nemen, nemen we echter de sterk toenemende interesse in de opleiding niet op in onze toekomstverkenningen van het aantal afgestudeerden op de korte termijn.
b2.5
b2.5.1
De paramedici
Aantal eerstejaarsstudenten
Bij onderstaande tabel moet er worden opgemerkt dat ‘Laboratorium- en voedingstechnologEN’ een sommatie is van een aantal opleidingen, met name de volgende: - farmaceutische en biologische technieken; - medische laboratoriumtechnologie; - voedings-en dieetkunde; - biomedische laboratoriumtechnologie; - laboratorium-en voedingstechnologIE. De reden voor deze sommatie is om het overzicht te behouden van opleidingen die sterk gelijklopend zijn.
55
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.26
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1980-2013)
Schooljaar
56
Professionele bachelor
Academische bachelor
Ergotherapie
Podologie
Orthopedie
Logopedie en audiologie 1
Farmaceutische en biologische technieken
1980-1981
451
n.i.
n.i.
300
n.b.
n.b.
n.i.
n.b.
n.i.
1981-1982
425
n.i.
n.i.
306
n.b.
n.b.
n.i.
n.b.
1982-1983
403
n.i.
n.i.
310
n.b.
n.b.
n.i.
1983-1984
328
n.i.
n.i.
265
n.b.
286
1984-1985
338
n.i.
n.i.
278
n.b.
1985-1986
195
n.i.
n.i.
235
1986-1987
174
n.i.
n.i.
1987-1988
149
n.i.
1988-1989
142
1989-1990
Medische laboratoriumtechnologie
Voedingsen dieetkunde
Biomedische laboratoriumtechnologie
Laboratorium- en voedingstechnologie
Laboratorium- en voedingstechnologen 2
Medische beeldvorming
Optiek en optometrie
Logopedische en audiologische wetenschappen 3
Voedingsen dieetleer
n.b.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.b.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.b.
n.i.
n.b.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
277
n.b.
563
1 126
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
577
260
n.b.
837
1 674
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.b.
494
263
n.b.
757
1 514
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
248
n.b.
564
229
n.b.
793
1 586
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
228
42
415
244
n.b.
701
1 402
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
183
40
413
221
n.b.
674
1 348
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
163
n.i.
n.i.
153
64
248
181
n.b.
493
986
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1990-1991
171
n.i.
n.i.
167
59
324
189
n.b.
572
1 144
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1991-1992
189
n.i.
n.i.
257
54
305
167
n.b.
526
1 052
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1992-1993
259
19
n.i.
276
76
342
187
n.b.
587
1 192
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1993-1994
333
28
n.i.
309
77
314
194
n.b.
585
1 170
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1994-1995
420
38
n.i.
359
89
313
228
n.b.
630
1 260
n.i.
n.i.
n.i.
n.i.
1995-1996
408
40
18
312
43
271
200
n.b.
548
1 062
n.i.
n.i.
n.i.
54
1996-1997
499
28
33
393
116
205
209
n.b.
602
1 132
n.i.
n.i.
n.i.
43
1997-1998
535
28
39
408
113
194
241
n.b.
548
1 096
n.i.
n.i.
n.i.
36
1998-1999
550
39
41
337
163
214
152
n.b.
464
993
n.i.
n.i.
n.i.
66
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.26
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1980-2013) (vervolg)
Schooljaar
Professionele bachelor Ergotherapie
Podologie
Orthopedie
Logopedie en audiologie 1
1999-2000
463
25
35
2000-2001
494
22
2001-2002
477
2002-2003
Farmaceutische en biologische technieken
Medische laboratoriumtechnologie
306
129
34
370
27
30
505
48
2003-2004
568
2004-2005
Academische bachelor
Voedingsen dieetkunde
Biomedische laboratoriumtechnologie
Medische beeldvorming
Optiek en optometrie
Logopedische en audiologische wetenschappen 3
Voedingsen dieetleer
223
173
n.b.
525
1 050
n.i.
n.i.
n.i.
27
133
186
196
n.b.
615
1 130
n.i.
n.i.
n.i.
n.b.
281
13
73
215
n.b.
284
585
36
45
100
n.b.
18
299
18
68
240
n.b.
301
627
39
24
112
n.b.
44
25
336
18
88
219
n.b.
334
659
24
20
132
n.b.
649
41
31
429
n.b.
n.b.
335
389
1
725
41
32
140
n.b.
2005-2006
622
49
32
444
n.b.
n.b.
274
250
n.b.
524
43
36
172
n.b.
2006-2007
622
46
33
471
n.b.
n.b.
381
438
n.b.
819
56
33
193
n.b.
2007-2008
647
49
40
527
n.b.
n.b.
414
472
n.b.
886
53
29
207
n.b.
2008-2009
643
54
42
515
n.b.
n.b.
458
530
n.b.
989
62
25
234
n.b.
2009-2010
701
65
38
515
n.b.
n.b.
481
593
n.b.
1 074
69
36
230
n.b.
2010-2011
771
99
42
555
n.b.
n.b.
530
662
n.b.
1 193
82
50
249
n.b.
2011-2012
833
111
46
599
n.b.
n.b.
550
730
n.b.
1 279
88
55
246
n.b.
929
142
57
599
n.b.
n.b.
576
798
n.b.
1 373
93
61
243
n.b.
2012-2013 1
Laboratorium- en voedingstechnologie
Laboratorium- en voedingstechnologen 2
Vanaf 2000-2001 tot en met 2003-2004 bestaande uit aparte opleidingen logopedie en audiologie.
2
‘Laboratorium- en voedingstechnologen’ bestaande uit laboratoriums-en voedingstechnologie bestond tot en met 2003-2004 uit volgende opleidingen: farmaceutische en biologische technieken, medische laboratoriumtechnologie en voedings-en dieetkunde; vanaf 2007-2008 bestaande uit volgende opleidingen: biomedische laboratoriumtechnologie en voedings-en dieetkunde. 3 De opleiding ‘Logopedische en audiologische wetenschapen’ noemde tot en met 2009-2010 logopedie en audiologie. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000 aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
57
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
b2.5.2 Tabel b2.27
Aantal afgestudeerden Evolutie van het aantal afgestudeerden in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1970-2013)
Schooljaar
Professionele bachelor
Universitaire master
Ergotherapie
Podologie
Orthopedie
Logopedie en audiologie
Farmaceutische en biologische technieken
Medische laboratorium technieken
Voeding- en dieetkunde
Biomedische laboratoriumtechnologie
Laboratoriumen voedings technologie
Laboratorium- en voedingstechnologen*
Medische beeldvorming
Optiek en optometrie
Logopedische en audiologische wetenschappen
Voedingsen dieetleer
1970-1971
29
n.b.-
n.b.-
75
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1971-1972
42
n.b.-
n.b.-
62
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1972-1973
78
n.b.-
n.b.-
81
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1973-1974
81
n.b.-
n.b.-
102
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1974-1975
125
n.b.-
n.b.-
96
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1975-1976
140
n.b.-
n.b.-
104
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1976-1977
179
n.b.-
n.b.-
121
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1977-1978
193
n.b.-
n.b.-
186
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1978-1979
200
n.b.-
n.b.-
141
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1979-1980
164
n.b.-
n.b.-
138
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1980-1981
225
n.b.-
n.b.-
141
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1981-1982
190
n.b.-
n.b.-
157
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1982-1983
234
n.b.-
n.b.-
149
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1983-1984
218
n.b.-
n.b.-
143
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1984-1985
213
n.b.-
n.b.-
160
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1985-1986
183
n.b.-
n.b.-
148
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1986-1987
174
n.b.-
n.b.-
132
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1987-1988
136
n.b.-
n.b.-
135
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1988-1989
109
n.b.-
n.b.-
131
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1989-1990
86
n.b.-
n.b.-
107
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1990-1991
78
n.b.-
n.b.-
97
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1991-1992
89
n.b.-
n.b.-
96
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
58
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059
Tabel b2.27
Evolutie van het aantal afgestudeerden in een opleiding tot paramedicus (Vlaamse Gemeenschap, 1970-2013) (vervolg)
Schooljaar
Professionele bachelor Ergotherapie
Podo-logie
Orthopedie
Universitaire master
Logo-pedie en audiologie
Farmaceutische en biologische technieken
Medische laboratorium technieken
Voeding- en dieetkunde
Biomedische laboratoriumtechnologie
Laboratoriumen voedings technologie
Laboratorium- en voedingstechnologen*
Medische beeldvorming
Optiek en optometrie
Logopedische en audiologische wetenschappen
Voedingsen dieetleer
1992-1993
97
n.b.-
n.b.-
97
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1993-1994
111
n.b.-
n.b.-
125
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
n.i.
n.b.-
n.b.-
n.b.-
1994-1995
167
12
n.b.-
157
54
133
92
n.b.-
n.b.
279
n.i.
n.b.-
11
17
1995-1996
190
17
n.i.
194
63
118
122
n.b.-
n.b.
303
n.i.
n.b.-
23
13
1996-1997
237
22
10
205
44
165
121
n.b.-
n.b.
330
n.i.
n.b.-
52
34
1997-1998
222
18
9
181
72
158
90
n.b.-
n.b.
320
n.i.
n.b.-
68
32
1998-1999
254
20
13
213
124
118
112
n.b.-
n.b.
354
n.i.
n.b.-
60
32
1999-2000
268
19
16
215
133
119
112
n.b.-
n.b.
364
n.i.
n.b.-
89
21
2000-2001
289
25
15
221
136
106
98
n.b.-
n.b.
340
n.i.
12
50
15
2001-2002
242
10
11
6
11
132
121
n.b.-
n.b.
264
14
6
59
19
2002-2003
273
12
17
212
102
121
122
n.b.-
n.b.
345
13
11
52
10
2003-2004
274
19
17
171
104
96
113
n.b.-
n.b.
313
26
21
73
1
2004-2005
290
19
8
176
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
341
341
28
16
62
n.b.
2005-2006
314
14
9
205
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
375
375
20
16
61
n.b.
2006-2007
327
13
16
228
n.b.-
n.b.-
n.b.
n.b.-
220
220
27
23
96
n.b.
2007-2008
361
14
19
274
n.b.-
n.b.-
183
207
n.b.
390
35
23
112
n.b.
2008-2009
280
15
12
286
n.b.-
n.b.-
200
260
n.b.
460
32
12
132
n.b.
2009-2010
315
19
21
269
n.b.-
n.b.-
193
261
n.b.
454
26
15
131
n.b.
2010-2011
356
24
27
255
n.b.-
n.b.-
220
316
n.b.
536
36
10
145
n.b.
2011-2012
368
27
16
286
n.b.-
n.b.-
251
330
n.b.
581
41
32
165
n.b.
* ‘Laboratorium- en voedingstechnologen’ bestaande uit laboratoriums-en voedingstechnologie (benaming vanaf 2004-2005 tot en met 2006-2007); bestond tot en met 2003-2004 uit volgende opleidingen: farmaceutische en biologische technieken, medische laboratoriumtechnologie en voedings-en dieetkunde; vanaf 2007-2008 bestaande uit volgende opleidingen: biomedische laboratoriumtechnologie en voedings-en dieetkunde. Bron Plus est en vous herbekeken Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector deel 1: het aanbod van zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2000 aangevuld met data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs (2001-2013)
59
bijlage 2 Instroom van zorgberoepen via het regulier onderwijs en volwassenenonderwijs, recente periode 1999-2014 en toekomstverkenning 2014-2059 Hypothese toekomstige afgestudeerden
Om naar de toekomst toe het aantal afgestudeerden in de universitaire masteropleiding logopedische en audiologische wetenschappen te schatten, maken we gebruik van de alternatieve berekeningsmethode (kader. 1.6 bijlage 1). We passen dus de verhouding tussen het aantal gediplomeerden en 18jarigen (doorheen de afgelopen 5 jaar) toe op het toekomstig aantal 18-jarigen binnen de Vlaamse Gemeenschap.
60
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 19992014-2059
Om de werkelijke instroom van afgestudeerden naar de arbeidsmarkt te kennen, hebben we een aantal hypotheses gebruikt om zoveel mogelijk dubbeltellingen eruit te filteren. Door het wegfilteren van dubbeltellingen worden de bruto cijfers omgezet in netto cijfers. De hypotheses zijn hierbij voornamelijk gebaseerd op de studie ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO) en de informatie verkregen van An Van Grieken (VVKSO).
b3.1.1
Hypotheses
Hypothese 1: overgang van gegradueerde verpleegkunde (HBO5) naar professionele bachelor verpleegkunde via het brugprogramma
De huidige netto cijfers HBO5-gegradueeren worden berekend door het aantal afgestudeerden bachelor verpleegkunde (brugprogramma) in mindering te brengen met het aantal afgestudeerden HBO5verpleegkunde (bruto cijfers) 2 jaar voordien. De huidige netto cijfers van de afgestudeerden gegradueerde verpleegkunde (na aftrek van de afgestudeerden brugprogramma) alsook de berekening van het verhoudingspercentage om naar de toekomst toe deze netto cijfers te bekomen, is weergegeven in onderstaande tabel. Om naar de toekomst toe de netto cijfers te kennen omtrent het aantal bijkomende afgestudeerde gegradueerde verpleegkundigen (als einddiploma), gaan we het aantal gediplomeerden professionele bachelor via het brugprogramma in mindering brengen met het aantal gediplomeerden gegradueerde verpleegkunde, en dit gebruikmakend van een gemiddeld percentage (25%). Naar de toekomst toe (vanaf 2011) cijferen wij dus 25% van de afgestudeerde gegradueerden weg omdat zij nadien afstuderen als bachelor. Het illustreert overigens het belang van deze HBO5opleiding voor het aantal bachelor-afgestudeerden. We moeten opmerken dat het brugprogramma slechts één van de mogelijkheden is om zich te laten omscholen van gegradueerde verpleegkundige naar bachelor verpleegkundige. Andere opleidingstrajecten die dit ook mogelijk maken zijn het project 600 en opleidingen ondersteund door de VDAB. De verschillende opleidingstrajecten voor bachelor verpleegkunde worden verder verduidelijkt in het hoofdrapport onder hoofdstuk 2 (deel verpleegkunde).
61
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
Tabel b3.1
Overgang van gegradueerde (HBO5) naar professionele bachelor VPK via brugprogramma
Schooljaar
Bachelor diploma's brugprogramma
HBO5-diploma’s (netto cijfers )*
Verhouding (in %)**
1998-1999
n.b.
1 172
784
33
1999-2000
n.b.
1 119
553
51
2000-2001
388
1 137
737
35
2001-2002
566
1 007
613
39
2002-2003
400
984
767
22
2003-2004
394
1 012
718
29
2004-2005
217
973
766
21
2005-2006
294
1 000
827
17
2006-2007
207
990
950
4
2007-2008
173
1 022
981
4
2008-2009
40
1 110
930
16
2009-2010
41
962
679
29
2010-2011
180
1 150
1 150
/
2011-2012
283
1 234
1 234
/
Gemiddeld aandeel brugprogramma (in %)
HBO5-diploma's (bruto cijfers)
25
* Assumptie: opleiding duurt 2 jaar. **Verhouding tussen het aantal bachelor diploma’s brugprogramma in schooljaar (x+2-x+3) en HBO5-diploma’s (bruto cijfers) in schooljaar (x-x+1). Voor de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012 kan er geen percentage berekend worden op basis van werkelijke cijfers gezien de tijdspanne van 2 jaar. Zo zouden de cijfers betreffende diploma’s verpleegkunde (brugprogramma) in de nabije toekomst al gekend moeten zijn (2012-2013, 2013-2014). Bron Eigen verwerking van data uit het Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs
Hypothese 2: overgang van thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en kinderzorg (BSO, 3de jaar 3de graad) naar verpleegkundige (professionele bachelor)
De berekende verhoudingspercentages (1,57% en 0,35% in tabel b3.2) worden in mindering gebracht van de respectievelijke afgestudeerden thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en kinderzorg, en dit zowel voor het heden als het verleden, om zo tot de netto cijfers te komen.
62
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
Tabel b3.2
Overgang van thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en kinderzorg naar professionele bachelor verpleegkunde
BSO-opleiding (3de jaar, 3de graad)
Aantal studenten 1
Slaagpercentage
Aantal diploma’s professionele bachelor verpleegkunde 2
Verhouding diploma’s secundair onderwijs 3
Totaal diploma’s secundair onderwijs 4
Verhouding
(in %)
(in %) (B)
(in %) A/B
(A) Thuis-en bejaardenzorg/ zorgkundige Kinderzorg
115
43,10
17
82
1 050
1,57
47
23,60
4
18
1 064
0,35
1
Aantal studenten dat na hun studies thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige of kinderzorg, kiest voor de opleiding professionele bachelor verpleegkunde. De cijfers zijn hierbij voor de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010. 2 Aantal diploma’s professionele bachelor per schooljaar behaald door afgestudeerden thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige of kinderzorg. 3 Onderlinge verhouding tussen aantal afgestudeerden ‘thuis-en bejaardenzorg’ en ‘kinderzorg’ die vervolgens een bachelorsdiploma verpleegkundige halen. 4 Gemiddeld aantal bruto diploma’s (laatste 5 jaar) in de respectievelijke BSO-opleidingen ‘thuis-en bejaardenzorg/zorgkundige’ en ‘kinderzorg’. Bron Eigen verwerking van data afkomstig uit ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO)
Hypothese 3: overgang van afgestudeerden zorgopleidingen secundair onderwijs (BSO en TSO) naar gegradueerde verpleegkunde (HBO5)
Tabel b3.3
Overzicht van werkelijk aantal eerstejaars in de opleidingen gegradueerde verpleegkunde* bestaande uit pas afgestudeerden TSO en BSO (2012-2013)
BSO 2de jaar 3de graad
BSO 3de jaar 3de graad
TSO 2de jaar 3de graad
330
377
146
* De gegevens handelen over de personen ingeschreven in de 1ste module van het 1ste jaar gegradueerde verpleegkunde. In dit 1ste jaar zijn er echter 2 modules waarbij een aantal personen deze 1ste module mogen overslaan mits het slagen voor een toelatingsproef. De leerlingen 2de jaar 3de graad BSO moeten echter sowieso deze 1ste module aanvangen. De gegevens zijn geteld op 1 oktober 2012 en 1 maart 2013 en handelen over alle katholieke scholen in Vlaanderen. Bron Eigen verwerking data VVKSO (An Van Grieken)
De werkelijke cijfers omtrent het aantal eerstejaars in de opleiding tot gegradueerde verpleegkunde, komende uit een opleiding secundair onderwijs, worden aangewend om het aantal gediplomeerden in deze opleiding tot gegradueerde verpleegkunde te schatten (ziet tabel b3.3). We passen eenvoudigweg een slaagpercentage van 50% toe om het aantal afgestudeerden te berekenen. In tabel b3.4 wordt het aandeel (in percentage) gegradueerde verpleegkundigen per opleiding in mindering gebracht van iedere relevante opleiding secundair onderwijs. Deze aandeelpercentages wordt berekend op basis van de verhouding tussen het geschat aantal afgestudeerden gegradueerde verpleegkunde komende uit een opleiding secundair onderwijs en het totaal aantal afgestudeerden in de respectievelijke opleidingen van het secundair onderwijs (bruto cijfers).
63
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
Tabel b3.4
Berekening aandeel van afgestudeerden zorgopleiding in secundair onderwijs die verder een diploma gegradueerde verpleegkunde behalen
Geschat aantal afgestudeerden (assumptie: slaagpercentage van 50%)
Aandeel afgestudeerden in de respectievelijke BSO- of TSO-opleiding die een diploma verpleegkunde behalen in verhouding tot alle afgestudeerden in de respectievelijke opleidingen SO
BSO 2de jaar 3de graad
BSO 3de jaar 3de graad
TSO 2de jaar 3de graad
BSO 2de jaar 3de graad (in %)
BSO 3de jaar 3de graad (in %)
TSO 2de jaar 3de graad (in %)
Verzorgende
135
n.b.
n.b.
5,57
n.b.
n.b.
Thuis-en bejaardenzorg/zorgku ndige
n.b.
154
n.b.
n.b.
11,26
n.b.
Kinderzorg
n.b.
34
n.b.
n.b.
3,42
n.b.
Gezondheids-en welzijnswetenschapp en
n.b.
n.b.
31
n.b.
n.b.
3,80
Sociale en technische wetenschappen
n.b.
n.b.
37
n.b.
n.b.
0,96
Jeugd- en gehandicaptenzorg
n.b.
n.b.
5
n.b.
n.b.
0,91
Bron Eigen verwerking van data uit ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO)
Hypothese 4: overgang van verzorgende (BSO 2de jaar 3de graad) naar thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige of kinderzorg (BSO, 3de jaar 3de graad)
We nemen hierbij aan dat het jaar nadat men is afgestudeerd als verzorgende, men een opleiding volgt tot zorgkundige/thuis-en bejaardenzorg of kinderzorg. In tabel b3.5 zien we dat een afgestudeerde verzorgende in gelijke mate kiest om verder te sturen in de opleiding kinderzorg of in de opleiding thuisen bejaardenzorg/zorgkundige. Tabel b3.5
Geschat percentage van afgestudeerden verzorgende die verder studeren in de BSO-opleiding (3de jaar, 3de graad) thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige of kinderzorg (BSO)
Totaal aantal diploma's afgelopen 5 jaar Verhouding (in %)
Kinderzorg
Thuis- en bejaardenzorg /zorgkundige
Totaal
5 322
5 251
10 573
50
50
100
Bron Eigen verwerking data Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs
Hypothese 5: overgang van polyvalent verzorgende (VDAB) naar zorgkundige (VDAB)
We brengen het aantal polyvalent verzorgenden dat een bijkomend diploma zorgkundige verwerft, in mindering van de afgestudeerden verzorgende van het vorige lopende jaar (zijn niet noodzakelijk dezelfde personen). Vanaf 2007 kan men via de ondersteuning van de VDAB een opleiding tot zorgkundige volgen. In sommige gevallen ligt echter het aantal afgestudeerden verzorgende lager dan het aantal afgestudeerden zorgkundige; in dat geval stellen we aantal verzorgenden (netto diplomacijfers) gelijk aan 0.
64
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
Hypothese 6: overgang van organisatiehulp (2de jaar, 3de graad) naar organisatie-assistentie (3de jaar, 3de graad)
We veronderstellen dat het schooljaar nadat men een studiegetuigschrift organisatiehulp behaald heeft, men een diploma secundair onderwijs behaalt via de opleiding organisatie-assistentie en dat voor iedereen! Hypothese 7: overgang van professionele bachelor sociaal werk naar master sociaal werk
We nemen aan dat afgestudeerden professionele bachelor sociaal werk, het jaar nadien verder studeren in de master sociaal werk (indien ze dus deze opleiding aanvatten, gebeurt dit meteen na het behalen van de bachelor). Deze master sociaal werk wordt namelijk in de onderwijsstatistieken weergegeven als een master na professionele bachelor. Het zou uiteraard ook kunnen dat de bachelor sociaal werk pas na meerdere jaren verder de master sociaal werk aanvat, maar wij gaan uit van een vereenvoudigde hypothese dat dit steeds meteen het jaar nadien gebeurt. Hypothese 8: overgang van de TSO-doorstroomrichtingen (2de jaar, 3de graad) naar zorgopleidingen in het hoger onderwijs
In tabel b3.6 wordt het doorstroompercentage berekend door de participatiegraad te vermenigvuldigen met het slaagpercentage. Dit percentage wordt dus in mindering gebracht bij het aantal afgestudeerden in de TSO-doorstroomrichting om tot de netto cijfers te komen. We moeten hierbij opmerken dat we enkel de professionele bacheloropleidingen binnen de zorgsector hebben weerhouden. Indien men bijvoorbeeld verder studeert in het secundair onderwijs of in het Hoger Beroepsonderwijs (HBO5), wordt dit niet opgenomen in onze berekeningen. Daarnaast moet er ook worden opgemerkt dat er in praktijk een pak meer studenten verder studeren in hogere opleidingen. Ons percentage is vrij laag, hetgeen te wijten is aan twee factoren: - -onze gegevens zijn beperkt tot de belangrijkste doorstromingen naar het hoger onderwijs; doorstroming binnen het secundair onderwijs of naar het volwassenenonderwijs wordt hier dus niet weerhouden; - -we houden ook rekening met het slaagpercentage (het studiesucces) waardoor het aantal afgestudeerden een stuk lager ligt dan het aantal studenten in hogere opleidingen. - Deze laatste correctie is nodig aangezien wij corrigeren voor de afgestudeerden en niet de instroom.
65
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
Tabel b3.6
Overgang van de TSO-doorstroomrichtingen naar zorgopleidingen op niveau van professionele bachelor Gezondheids-en welzijnswetenschappen
Natraject
Participatie-graad Slaag-percentage (in %) (in %)
Sociale en technische wetenschappen Percentage doorstroming (in %)
Participatie-graad Slaag-percentage (in %) (in %)
Jeugd- en gehandicaptenzorg
Percentage doorstroming (in %)
Participatie-graad Slaag-percentage (in %) (in %)
Percentage doorstroming (in %)
Ergotherapie
3,40
55,8
1,90
3,00
56,6
1,70
3,60
52,40
1,89
Orthopedagogie
6,90
51,8
3,57
7,00
51,2
3,58
19,00
52,40
9,96
Sociaal werk
6,40
46,1
2,95
8,10
46,1
3,73
7,20
42
3,02
Toegepaste psychologie
2,40
43,3
1,04
2,70
47,9
1,29
2,80
49,3
1,38
19,10
65,8
12,57
7,60
60,6
4,61
5,60
53,5
3,00
2,80
52,8
1,48
2,60
59,5
1,55
Verpleegkunde Voedings- en dieetkunde Vroedkunde
5,30
Doorstroming naar professionele bachelor
55,7
2,95 24,98
Bron Eigen verwerking gegevens ‘Toekomst in kleuren’ (VVKSO)
66
17,94
19,24
bijlage 3 Bruto-en netto-instroom naar zorgdiploma, 1999-2014-2059
b3.1.2
Algemene bemerkingen
- Onze gegevens zijn beperkt tot de mogelijke overgangen tussen afgestudeerden in de opleidingen niveau secundair onderwijs en afgestudeerden in de opleidingen hoger onderwijs (professionele bachelor en academische bachelor). Omdat er ook overgangen zijn binnen het secundair onderwijs, hebben we zelf een aantal hypotheses aangenomen (zie hoger). - We hebben onze analyse van deze overgangsstromen beperkt tot de grootste diplomagroepen, met name de verzorgenden/zorgkundigen/kinderzorg, TSO-doorstroomrichtingen en de verpleegkundigen. We hebben dus bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen de bruto cijfers en de netto cijfers orthopedagogie (professionele bachelor). Bij het interpreteren van de cijfers omtrent deze overige diplomagroepen, moet men dus steeds in het achterhoofd houden dat dit om bruto cijfers gaat.
67
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.1
Methodologie ‘kalibratieoefening’
We beschikken over de werkelijke werkgelegenheidscijfers van 2009 en 2012. Deze cijfers worden ‘gekalibreerd’ naar 2014, en nemen daarbij de bestaande werkgelegenheidscijfers (2009 en 2012) als input. Hoe dit te werk gaat wordt hierna verder uitgelegd en is in de volgende reeks tabellen uitgewerkt voor de beschouwde beroepsgroepen en deelsectoren. De hierna volgende uitleg kan ook best gevolgd worden aan de hand van de eerste tabel hierna waar wij de kolommen extra aangeduid hebben met hoofdletters. 1. Wij vertrekken van de gekende werkgelegenheid ingedeeld per leeftijdsgroepen van 5 jaar voor het jaar 2009 (B) en 2012 (C). 2. Vooreerst worden de groeicijfers (op basis van de demografische evolutie) van het zorggebruik in de specifieke sector tussen 2012 en 2014 berekend. We beperken ons tot de groei tussen 2012 en 2014, omdat de werkelijke groei tussen 2009 en 2012 reeds gekend is en we met deze werkelijke groei ook rekening houden. Deze groeicijfers kunnen niet zomaar toegepast worden op de tewerkstellingsgegevens binnen alle leeftijdscohorten, want de leeftijdsstructuur verandert ook in de tijd. Het personeel wordt immers ouder en belandt zo in een volgende leeftijdscategorie, men stroomt in (vanuit het onderwijs, maar ook zijn er heel wat zij-instromers binnen verschillende leeftijdscategorieën) en personeel stroomt ook uit (pensioen bv.). Om de tewerkstelling binnen alle leeftijdscohorten in 2014 te ramen moeten we bijgevolg gedetailleerder te werk gaan. We passen de groeicijfers bijgevolg enkel toe op de totale tewerkstellingscijfers (2012-2014) (J). Daarmee kennen we het uiteindelijke ‘doel’, ofwel de bruto toename van de tewerkstelling in de sector (= aangroei tussen 2009 en 2014 in aantallen of VTE) (K). 3. In een volgende stap wordt de leeftijdsverdeling van de arbeidskrachten in 2014 geraamd. Dit wordt onder meer bepaald door de ‘overgangskansen’. Overgangskansen geven aan in welke mate het personeel op 5 jaar tijd overgaat naar de volgende leeftijdscohorte. In theorie is de overgangskans 1 als alle personeelsleden op 5 jaar tijd 1 leeftijdscohorte opschuiven omwille van het ouder worden. In realiteit worden deze overgangskansen beïnvloed door in- en uitstroom en kan het hoger of lager dan 1 uitvallen. De ‘theoretische werkgelegenheid’ in 2012 (G), waarbij rekening wordt gehouden met een overgangskans van 1, kan berekend worden door 3/5de van elke leeftijdsgroep (2009) (E) over te laten gaan naar de volgende leeftijdscohorte (2012). 2/5de blijft in de bestaande leeftijdscohorte (omdat slechts 3 van de 5-jarige periode achter de rug is) (F). Deze ‘theoretische werkgelegenheid’ delen door de werkelijke werkgelegenheidscijfers uit 2012 geeft de overgangskans van dit leeftijdsblok aan (I). Is dit minder dan 1 dan is er voor deze leeftijdscategorie een uitstroom geweest. Is dit hoger dan 1, dan is er bijkomend personeel ingestroomd. Deze overgangskansen worden zo berekend voor elke leeftijdscohorte vanaf 35 jaar en vervolgens toegepast op de werkgelegenheidscijfers van 2009. Dit brengt ons tot een raming van de tewerkstelling per leeftijdscohorte (>35jaar) in 2014 (E). Het aantal arbeidskrachten jonger dan 35 jaar wordt op een andere manier geraamd. 4. Het personeel wordt niet alleen ouder en stroomt in en uit de sector. Ook de sector groeit. We weten hoeveel personen er moeten bijkomen (= doel) omwille van de groei (K). We weten ook hoeveel personen er uitstromen en (her)intreden tussen 2009 en 2014 binnen de leeftijdsgroep
69
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
+35 jaar (op basis van de overgangskansen) (H). Het doel omwille van de groei, opgeteld met de uitstromers, verminderd met de instromers, brengt ons tot de totale behoefte aan instroom. Het is het totaal van de uitbreidings-en vervangingsvraag (vak K, in het voorbeeld 3 332 in totaal) die moet ingevuld worden door nieuwe instroom min 35 jaar. 5. We veronderstellen dat deze intreders vooral zullen instromen in de leeftijdscategorieën min 35 jaar. We verdelen deze netto-instroom over de eerste 3 leeftijdscohorten 20-24 jaar, 25-29 jaar en 30-34 jaar. We gebruiken daarvoor de verdeling van het aantal bijkomende arbeidskrachten van de desbetreffende sector binnen deze 3 leeftijdsblokken (te vinden in de RSZ-data 2007 en 2012 – cijfers België)13 (C). Zo blijkt voor de ziekenhuizen dat 44,9% van de instroom jonger dan 35 jaar, jonger is dan 25 jaar. 44,9% van de behoefte aan instroom gaat dan ook naar de leeftijdsgroep 2024 jaar. Zo komen we aan het aantal 20-24 jarigen voor het jaar 2014 (M, D). Voor de 25-29-jarigen gaan we uit van 49% van de netto-instroom, vermeerderd met het aantal 20-24-jarigen uit 2009. We veronderstellen dat zij allen 5 jaar later nog aanwezig zijn in de sector (overgangskans 1) (M, D). De rest van de netto-instroom komt terecht in de leeftijdscohorte 30-35 jaar. Dit vermeerderd met de werkgelegenheid van de 25-29-jarigen uit 2009, brengt ons tot het aantal personen tussen 3034 jaar van 2014 (M, D). 6. De kolom ‘raming tewerkstelling 2014’ is het eindresultaat van de kalibratieoefening (D). Wij passen deze berekeningen nu toe voor alle leeftijdsgroepen in de beschouwde sectoren. De oefening wordt daarna hernomen in VTE. De reeks tabellen hierna illustreren het detail van de analyse die nodig is voor manpowerplanning in de zorgsector: per beroepsgroep en per deelsector. De ‘kalibratieoefening’ is uitgevoerd om een recent scharnierjaar als startjaar te gebruiken. Bij een update, bijvoorbeeld in 2015 of 2016 zou men de ‘gekalibreerde’ cijfers van 2014 kunnen vervangen door de gerealiseerde cijfers.
13
70
NP-data van Jan Hertogen, http://www.npdata.be/
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.2
De ziekenhuissector
Tabel b4.1 A Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen B
C
D
E
F
G
H
I
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1 (= 1+2)
In -of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
M 20 - 24
1 742
1 884
1 496
25 - 29
3 025
3 081
3 376
30 - 34
3 613
3 380
3 227
Instroom
1 496 1 634 202
Subtotaal
3 332
35 - 39
3 544
3 456
3 483
2 168
1 417
3 586
-131
0,96
40 - 44
3 503
3 390
3 406
2 126
1 401
3 527
-138
0,96
45 - 49
3 531
3 636
3 624
2 102
1 413
3 514
121
1,03
50 - 54
3 282
3 579
3 683
2 119
1 313
3 432
152
1,04
55 - 59
1 500
2 304
2 942
1 969
600
2 570
-340
0,90
60 - 64
207
385
588
900
83
983
-913
0,39
65 - 69
0
0
0
124
0
124
-207
Totaal
23 949
25 094
25 825
K Doel 2009-2014
1 876
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
730
Uitstroom:
1 729
Herintreders:
273
Totaal uitbreidings-en vervangingsvraag
3 332
J
L Instroomverdeling
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Bron Eigen verwerking
71
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.2
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
1 659
1 750
1 249
1 249
25 - 29
2 844
2 852
3 023
1 364
30 - 34
3 128
2 919
3 013
169
35 - 39
2 711
2 804
2 962
1 877
1 084
2 961
-167
0,95
40 - 44
2 820
2 696
2 653
1 627
1 128
2 755
-58
0,98
45 - 49
2 876
2 919
2 896
1 692
1 150
2 843
76
1,03
50 - 54
2 665
2 876
2 963
1 725
1 066
2 792
87
1,03
55 - 59
1 226
1 839
2 346
1 599
490
2 090
-320
0,88
60 - 64
179
308
468
736
72
807
-758
0,38
107
0
107
-179
Doel 2009-2014
1 463
65 - 69 Totaal
20 109
20 962 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
72
21 572 610
Instroomverdeling: 20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
1 481
163
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.3
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
1 065
1 051
795
795
25 - 29
1 795
1 728
1 933
868
30 - 34
1 788
1 804
1 902
107
35 - 39
1 672
1 586
1 628
1 073
669
1 742
-160
0,91
40 - 44
1 984
1 739
1 618
1 003
794
1 797
-54
0,97
45 - 49
2 237
2 041
1 942
1 191
895
2 085
-43
0,98
50 - 54
2 169
2 357
2 386
1 342
868
2 210
149
1,07
55 - 59
1 080
1 477
1 848
1 302
432
1 733
-321
0,85
60 - 64
125
252
390
648
50
698
-689
0,36
75
0
75
-125
Doel 2009-2014
528
65 - 69 Totaal
13 915
14 035 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
14 443 408
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
1 391
149
Bron Eigen verwerking
73
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.4
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
1 051
990
617
617
25 - 29
1 666
1 601
1 725
674
30 - 34
1 505
1 525
1 750
83
35 - 39
1 399
1 285
1 322
903
560
1 462
-182
0,88
40 - 44
1 525
1 353
1 306
839
610
1 449
-93
0,93
45 - 49
1 719
1 563
1 488
915
687
1 602
-37
0,98
50 - 54
1 587
1 772
1 828
1 031
635
1 666
110
1,06
55 - 59
771
1 092
1 374
952
308
1 260
-212
0,87
60 - 64
97
190
292
462
39
501
-479
0,38
58
0
58
-97
Doel 2009-2014
383
65 - 69 Totaal
11 319
11 371 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
74
11 702 331
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
1 101
110
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.5
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
631
564
325
325
25 - 29
608
621
986
355
30 - 34
532
559
652
44
35 - 39
794
488
408
319
318
637
-124
0,77
40 - 44
742
702
721
476
297
773
-73
0,91
45 - 49
1 287
930
719
445
515
960
-23
0,97
50 - 54
1 351
1 272
1 247
772
540
1313
-40
0,97
55 - 59
863
941
1 100
811
345
1156
-251
0,81
60 - 64
120
193
294
518
48
566
-569
0,34
72
0
72
-120
0,77
Doel 2009-2014
-476
65 - 69 Totaal
6 928
6 270 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
6 452 182
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
1 200
0
Bron Eigen verwerking
75
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.6
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
527
492
262
262
25 - 29
512
527
813
286
30 - 34
420
446
547
35
35 - 39
475
377
358
252
190
442
-62
0,85
40 - 44
665
530
457
285
266
551
-19
0,96
45 - 49
936
691
595
399
374
774
-71
0,89
50 - 54
967
894
882
562
387
949
-54
0,94
55 - 59
618
667
780
580
247
828
-187
0,81
60 - 64
86
134
204
371
34
405
-414
0,33
51
0
51
-86
0,85
Doel 2009-2014
-309
65 - 69 Totaal
5 207
4 759 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
76
4 898 182
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
892
0
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.7
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
153
141
158
158
25 - 29
360
386
325
172
30 - 34
389
371
381
21
35 - 39
251
351
409
233
100
334
20
1,05
40 - 44
263
282
277
151
105
256
26
1,10
45 - 49
239
255
265
158
96
253
2
1,01
50 - 54
296
280
256
143
118
262
17
1,07
55 - 59
250
287
306
178
100
278
10
1,03
60 - 64
66
116
164
150
26
176
-86
0,66
40
0
40
-66
Doel 2009-2014
274
65 - 69 Totaal
2 267
2 469 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
2 541 72
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
152
74
Bron Eigen verwerking
77
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.8
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
123
109
119
119
25 - 29
292
311
254
130
30 - 34
315
291
308
16
35 - 39
202
270
315
189
81
270
0
1,00
40 - 44
185
221
229
121
74
195
27
1,13
45 - 49
181
196
198
111
73
184
12
1,07
50 - 54
226
205
187
109
90
199
6
1,03
55 - 59
203
221
231
135
81
217
5
1,02
60 - 64
54
96
136
122
21
143
-67
0,67
32
0
32
-54
1,00
Doel 2009-2014
195
65 - 69 Totaal
1 782
1 921 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
78
1 976 56
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
121
50
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.9
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
368
407
218
218
25 - 29
471
497
606
238
30 - 34
334
454
500
29
35 - 39
274
254
274
200
110
310
-60
0,82
40 - 44
288
302
296
164
115
280
22
1,08
45 - 49
282
264
266
173
113
286
-22
0,92
50 - 54
218
257
283
169
87
256
1
1,00
55 - 59
74
153
208
131
30
160
-10
0,95
60 - 64
9
24
37
44
4
48
-37
0,50
5
0
5
-9
65 - 69 Totaal
2 318
2 612 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
2 688 76
Doel 2009-2014
370
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
138
23
Bron Eigen verwerking
79
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.10
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
349
382
170
170
25 - 29
421
447
535
186
30 - 34
272
349
444
23
35 - 39
215
198
216
163
86
249
-56
0,79
40 - 44
201
216
222
129
80
209
7
1,03
45 - 49
200
187
188
121
80
200
-13
0,93
50 - 54
154
183
202
120
62
181
2
1,01
55 - 59
53
103
140
92
21
113
-14
0,91
60 - 64
8
18
26
32
3
35
-26
0,50
5
0
5
-8
65 - 69 Totaal
1 872
2 083 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
80
2 143 61
Doel 2009-2014
271
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
118
9
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.11
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistenten (in aantallen) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
10
9
47
47
25 - 29
16
9
61
51
30 - 34
20
11
22
6
35 - 39
30
24
20
12
12
24
0
0,99
40 - 44
59
25
18
18
23
42
-12
0,60
45 - 49
141
82
53
35
57
92
-6
0,90
50 - 54
444
224
121
85
178
263
-21
0,85
55 - 59
366
390
419
267
146
413
-25
0,94
60 - 64
42
68
105
220
17
236
-261
0,29
25
0
25
-42
Doel 2009-2014
-263
65 - 69 Totaal
1 129
842
866
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
24
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
367
0
Bron Eigen verwerking
81
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.12
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistenten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
8
8
33
33
25 - 29
14
7
44
36
30 - 34
14
9
18
4
35 - 39
21
18
14
8
8
17
1
1,07
40 - 44
44
18
13
13
17
30
-8
0,60
45 - 49
100
61
40
26
40
66
-3
0,92
50 - 54
308
154
84
60
123
183
-16
0,84
55 - 59
256
261
280
185
102
287
-28
0,91
60 - 64
31
49
75
153
12
166
-180
0,30
19
0
19
-31
Doel 2009-2014
-192
65 - 69 Totaal
794
585
602
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
17
Bron Eigen verwerking
82
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
44,89%
25-29 jaar:
49,04%
30-34 jaar:
6,06%
Uitstroom:
Herintreders:
267
1
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.3
De residentiële ouderenzorg
De gegevens van de verpleegkundigen van 2014 zijn rechtstreeks gekalibreerd op de gegevens van het jaar 2009. De procentuele groei 2009-2012 op het totaal werd uit de RSZ-data14 over de totale sector geplukt. De overgangskansen van de desbetreffende beroepen werden van de ziekenhuizen overgenomen. De kalibratieoefening van de verzorgenden en de kinesitherapeuten verliep zoals eerder uiteengezet maar kennen als input de tewerkstellingsgegevens van het jaar 2009 en 2013.
14 NP-data van Jan Hertogen (2009 en 2012).
83
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.13
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1 (= 1+2)
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
20 - 24
137
574
574
25 - 29
370
264
127
30 - 34
608
428
59
35 - 39
672
586
-22
0,96
40 - 44
703
645
-26
0,96
45 - 49
855
728
24
1,03
50 - 54
557
892
37
1,04
55 - 59
255
499
-58
0,90
60 - 64
53
100
-155
0,39
65 - 69
13
0
-53
Totaal
4 223
4 521 (*) Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
4 717 196
Doel 2009-2014 Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
* De groei tussen 2009-2012 van de sector werd uit de RSZ-data van de woonzorgcentra geplukt (NP-data - Jan Hertogen). Bron Eigen verwerking
84
493
327
61
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.14
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
85
436
436
25 - 29
254
181
96
30 - 34
435
299
45
35 - 39
510
419
-16
0,96
40 - 44
550
491
-20
0,96
45 - 49
683
569
19
1,03
50 - 54
439
712
29
1,04
55 - 59
201
394
-45
0,90
60 - 64
42
79
-122
0,39
65 - 69
6
0
-42
Totaal
3 205
3 430 (*) Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
3 579 149
Doel 2009-2014
374
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
251
48
* De groei tussen 2009-2012 van de sector werd uit de RSZ-data van de woonzorgcentra geplukt (NP-data - Jan Hertogen). Bron Eigen verwerking
85
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.15
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
236
991
991
25 - 29
692
455
219
30 - 34
1 067
794
102
35 - 39
1 081
971
-95
0,91
40 - 44
1 212
1 046
-35
0,97
45 - 49
1 648
1 186
-26
0,98
50 - 54
773
1 757
110
1,07
55 - 59
350
658
-114
0,85
60 - 64
81
126
-223
0,36
65 - 69
11
0
-81
Totaal
6 150
7 653 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
86
7 985 332
Doel 2009-2014
835
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
586
Herintreders:
110
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.16
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
164
688
688
25 - 29
497
316
152
30 - 34
744
568
71
35 - 39
781
678
-67
0,91
40 - 44
850
756
-25
0,97
45 - 49
1 166
832
-18
0,98
50 - 54
525
1 243
78
1,07
55 - 59
242
447
-78
0,85
60 - 64
53
88
-155
0,36
65 - 69
5
0
-53
Totaal
5 027
5 381 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
5 615 233
Doel 2009-2014
587
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
401
78
Bron Eigen verwerking
87
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.17
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
433
3 722
5 642
5 642
25 - 29
3 834
3 968
1 680
1 247
30 - 34
3 595
3 381
4 412
578
35 - 39
2 365
2 406
2 787
2 157
946
3 103
-808
0,78
40 - 44
2 372
2 603
2 600
1 419
949
2 368
235
1,10
45 - 49
2 790
3 185
2 975
1 423
1 116
2 539
603
1,25
50 - 54
3 324
3 397
3 155
1 674
1 330
3 004
365
1,13
55 - 59
2 033
1 862
2 204
1 994
813
2 808
-1 120
0,66
60 - 64
956
460
584
1 220
383
1 603
-1 449
0,29
65 - 69
345
90
121
574
138
712
-835
Totaal
5 027
5 381
5 615
Doel 2009-2014
4 114
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
88
1 087
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
4 557
Herintreders:
1 203
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.18
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
296
2 546
3 703
3 703
25 - 29
2 553
2 642
1 114
819
30 - 34
2 279
2 144
2 933
380
35 - 39
1 527
1 553
1 789
1 368
611
1 978
-490
0,79
40 - 44
1 512
1 660
1 666
916
605
1 521
139
1,09
45 - 49
1 770
2 020
1 892
907
708
1 615
379
1,25
50 - 54
2 068
2 113
1 980
1 062
827
1 889
210
1,12
55 - 59
1 292
1 183
1 392
1 241
517
1 757
-676
0,67
60 - 64
578
278
357
775
231
1 006
-935
0,28
65 - 69
120
31
46
347
48
395
-532
0,08
Totaal
13 995
16 172
16 873
Doel 2009-2014
2 877
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
701
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
2 753
728
Bron Eigen verwerking
89
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.19
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
0
9
227
227
25 - 29
18
65
50
50
30 - 34
138
146
41
23
35 - 39
284
319
225
83
114
197
86
1,62
40 - 44
206
248
279
171
82
253
-5
0,98
45 - 49
166
245
265
123
66
190
60
1,29
50 - 54
221
267
235
100
88
188
69
1,42
55 - 59
160
188
211
133
64
197
-10
0,96
60 - 64
104
90
105
96
42
137
-55
0,66
65 - 69
39
19
25
62
16
78
-78
0,24
Totaal
1 336
1 596
1 665
Doel 2009-2014
329
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
90
69
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
187
Herintreders:
215
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.20
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
0
7
176
176
25 - 29
14
52
39
39
30 - 34
109
114
32
18
35 - 39
219
246
175
65
87
153
66
1,61
40 - 44
161
195
217
131
65
196
-1
0,99
45 - 49
128
189
206
97
51
148
44
1,27
50 - 54
162
195
176
77
65
142
49
1,38
55 - 59
123
145
160
97
49
147
-2
0,99
60 - 64
86
75
85
74
34
108
-38
0,69
65 - 69
24
9
12
51
10
61
-74
0,14
Totaal
1 026
1 225
1 279
Doel 2009-2014
253
Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
53
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
139
Herintreders:
159
Bron Eigen verwerking
91
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.21
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistent (in aantallen) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
0
390
390
25 - 29
0
86
86
30 - 34
15
40
40
35 - 39
112
15
0
0,99
40 - 44
210
67
-45
0,60
45 - 49
395
189
-21
0,90
50 - 54
373
338
-58
0,85
55 - 59
223
352
-21
0,94
60 - 64
46
64
-159
0,29
65 - 69
5
0
-46
Totaal
1.380
1.477 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
92
1.541 64
Doel 2009-2014
161
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
355
0
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.22
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de ziekenhuisassistent (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de woonzorgcentra
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
0
260
260
25 - 29
0
57
57
30 - 34
11
27
27
35 - 39
79
11
0
0,99
40 - 44
149
47
-32
0,60
45 - 49
271
134
-15
0,90
50 - 54
246
231
-39
0,85
55 - 59
145
232
-14
0,94
60 - 64
30
42
-103
0,29
65 - 69
2
0
-30
Totaal
933
998 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
1 042 43
Doel 2009-2014
109
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
75,55%
25-29 jaar:
16,70%
30-34 jaar:
7,74%
Uitstroom:
Herintreders:
235
0
Bron Eigen verwerking
93
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.4
De thuiszorg
De kalibratieoefening van de verzorgenden en verpleegkundigen die in loonverband in de thuiszorg werken, verliep zoals eerder beschreven. De werkgelegenheidscijfers van 2014 voor zelfstandige thuisverpleegkundigen werden rechtstreeks gekalibreerd vanuit het jaar 2009. De overgangskansen van de thuisverpleegkundigen in loonverband werden daarvoor gehanteerd.
94
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.23
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de verzorgenden (in aantallen) werkzaam in de thuiszorg
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
164
511
1 434
1 434
25 - 29
993
1 248
1 550
1 386
30 - 34
1 493
1 776
2 024
1 031
35 - 39
1 756
1 985
1 854
896
702
1 598
361
1,24
40 - 44
2 181
2 329
2 123
1 054
872
1 926
367
1,21
45 - 49
2 861
3 032
2 696
1 309
1 144
2 453
515
1,24
50 - 54
3 277
3 424
3 236
1 717
1 311
3 027
375
1,13
55 - 59
2 276
2 306
2 627
1 966
910
2 877
-650
0,80
60 - 64
999
727
937
1 366
400
1 765
-1 339
0,41
599
0
599
-999
Doel 2009-2014
2 482
65 - 69 Totaal
16 000
17 338 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
18 482 1 144
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
37,24%
25-29 jaar:
35,99%
30-34 jaar:
26,77%
Uitstroom:
2 988
Herintreders:
1 618
Bron Eigen verwerking
95
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.24 Kalibratieoefening van de verzorgenden (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuiszorg
Leeftijdscohorte
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
146
454
1 092
1 092
25 - 29
872
1 053
1 202
1 055
30 - 34
1 223
1 408
1 657
785
35 - 39
1 352
1 523
1 462
734
541
1 275
239
1,20
40 - 44
1 653
1 775
1 629
811
661
1 472
278
1,21
45 - 49
2 149
2 293
2 047
992
860
1 852
394
1,24
50 - 54
2 439
2 477
2 350
1 290
976
2 265
201
1,09
55 - 59
1 565
1 526
1 781
1 463
626
2 089
-657
0,73
60 - 64
667
490
636
939
267
1 206
-928
0,41
400
0
400
-667
Doel 2009-2014
1 790
65 - 69 Totaal
12 067
12 999 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
96
13 857 857
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
37,24%
25-29 jaar:
35,99%
30-34 jaar:
26,77%
Uitstroom:
2 253
Herintreders:
1 111
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.25
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de thuisverpleging
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
41
118
118
25 - 29
120
151
110
30 - 34
242
149
29
35 - 39
251
252
10
1,04
40 - 44
255
234
-17
0,93
45 - 49
281
313
58
1,23
50 - 54
154
313
32
1,11
55 - 59
68
136
-18
0,88
60 - 64
30
34
-34
0,50
65 - 69 Totaal
-30 1 450
1 700
Doel 2009-2014
250
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
107
Herintreders:
100
Bron Eigen verwerking
97
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.26
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuisverpleging
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
38
119
119
25 - 29
134
149
110
30 - 34
260
163
29
35 - 39
295
271
11
1,04
40 - 44
290
275
-20
0,93
45 - 49
357
356
66
1,23
50 - 54
168
398
41
1,11
55 - 59
67
148
-20
0,88
60 - 64
18
33
-34
0,50
65 - 69
3
0
-18
1,04
Totaal
1 631
1 913
Doel 2009-2014
282
Instroomverdeling:
Bron Eigen verwerking
98
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
Herintreders:
95
118
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.27
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de thuisverpleging
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
50
174
174
25 - 29
207
211
161
30 - 34
352
250
43
35 - 39
364
367
15
1,04
40 - 44
438
339
-25
0,93
45 - 49
480
538
100
1,23
50 - 54
236
535
55
1,11
55 - 59
129
209
-27
0,88
60 - 64
25
64
-65
0,50
65 - 69
9
0
-25
Totaal
2 290
2 685
Doel 2009-2014
395
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
151
Herintreders:
169
Bron Eigen verwerking
99
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.28
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de thuisverpleging
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
44
184
184
25 - 29
195
215
171
30 - 34
356
240
45
35 - 39
399
371
15
1,04
40 - 44
499
372
-27
0,93
45 - 49
573
613
114
1,23
50 - 54
257
638
65
1,11
55 - 59
145
227
-30
0,88
60 - 64
28
72
-73
0,50
65 - 69
5
0
-28
Totaal
2 500
2 932
Doel 2009-2014
432
Uitstroom:
163
Herintreders:
194
Instroomverdeling:
Bron Eigen verwerking
100
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.29
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
156
212
217
217
25 - 29
320
336
357
202
30 - 34
343
357
373
54
35 - 39
336
376
379
206
134
340
36
1,10
40 - 44
359
341
332
202
144
345
-4
0,99
45 - 49
400
489
468
216
160
376
108
1,30
50 - 54
249
401
473
240
100
340
72
1,18
55 - 59
153
198
233
150
61
211
-16
0,94
60 - 64
45
58
81
92
18
110
-72
0,53
27
0
27
-45
Doel 2009-2014
552
65 - 69 Totaal
2 361
2 767 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
2 913 146
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
138
Herintreders:
217
Bron Eigen verwerking
101
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.30
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
114
159
168
168
25 - 29
233
252
269
155
30 - 34
250
268
275
41
35 - 39
245
282
284
150
98
248
34
1,13
40 - 44
263
256
249
147
105
252
3
1,01
45 - 49
293
367
351
158
117
275
88
1,34
50 - 54
182
301
355
176
73
248
62
1,21
55 - 59
112
148
175
109
45
154
-7
0,96
60 - 64
33
44
61
67
13
80
-51
0,54
20
0
20
-33
Doel 2009-2014
461
65 - 69 Totaal
1 725
2 077 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
102
2 187 109
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
Herintreders:
91
188
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.31
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
346
445
450
450
25 - 29
711
706
763
417
30 - 34
762
748
822
111
35 - 39
747
788
795
457
299
756
32
1,04
40 - 44
799
715
696
448
320
768
-51
0,93
45 - 49
891
1.026
981
480
356
836
182
1,23
50 - 54
554
843
992
534
222
756
102
1,11
55 - 59
341
414
490
333
136
469
-65
0,88
60 - 64
100
122
170
205
40
245
-171
0,50
60
0
60
-100
Doel 2009-2014
907
65 - 69 Totaal
5 252
5 808 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
6 159 351
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
387
Herintreders:
316
Bron Eigen verwerking
103
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.32
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de gegradueerde verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten voor thuisverpleging (loonverband)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
254
333
343
343
25 - 29
522
528
572
318
30 - 34
560
560
607
84
35 - 39
549
590
594
336
220
556
34
1,06
40 - 44
587
535
520
329
235
564
-29
0,95
45 - 49
654
767
734
352
262
614
147
1,25
50 - 54
407
630
742
393
163
555
88
1,13
55 - 59
251
310
366
244
100
345
-41
0,90
60 - 64
73
91
127
150
29
180
-123
0,51
44
0
44
-73
Doel 2009-2014
748
65 - 69 Totaal
3 858
4 343 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
104
4 606 263
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
46,01%
25-29 jaar:
42,65%
30-34 jaar:
11,34%
Uitstroom:
266
Herintreders:
269
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.5
De (semi) residentiële voorzieningen voor personen met een handicap
Tabel b4.33
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de opvoeders (in aantallen) werkzaam in de residentiële voorzieningen voor personen met een handicap
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
1 282
1 113
362
362
25 - 29
2 188
1 971
2 206
924
30 - 34
1 989
2 087
2 156
-32
35 - 39
1 711
1 656
1 754
1 193
684
1 878
-235
0,88
40 - 44
1 761
1 573
1 555
1 027
704
1 731
-156
0,91
45 - 49
2 019
1 765
1 667
1 057
808
1 864
-94
0,95
50 - 54
1 735
1 913
2 027
1 211
694
1 905
8
1,00
55 - 59
698
1 277
1 678
1 041
279
1 320
-57
0,97
60 - 64
188
379
536
419
75
494
-162
0,77
113
0
113
-188
Doel 2009-2014
370
65 - 69 Totaal
13 571
13 734 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
13 941 207
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
28,88%
25-29 jaar:
73,68%
30-34 jaar:
-2,56%
Uitstroom:
Herintreders:
892
8
Bron Eigen verwerking
105
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.34
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de opvoeders (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de residentiële voorzieningen voor personen met een handicap
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
876
760
247
247
25 - 29
1 495
1 346
1 507
631
30 - 34
1 359
1 426
1 473
-22
35 - 39
1 169
1 131
1 198
815
468
1 283
-160
0,88
40 - 44
1 203
1 075
1 062
701
481
1 182
-107
0,91
45 - 49
1 379
1 206
1 139
722
552
1 273
-64
0,95
50 - 54
1 185
1 307
1 385
828
474
1 302
6
1,00
55 - 59
477
872
1 146
711
191
902
-39
0,97
60 - 64
128
259
366
286
51
337
-111
0,77
77
0
77
-128
Doel 2009-2014
252
65 - 69 Totaal
9 271
9 382 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
106
9 523 141
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
28,88%
25-29 jaar:
73,68%
30-34 jaar:
-2,56%
Uitstroom:
Herintreders:
609
6
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.6
Kinderopvang
Tabel b4.35
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de begeleiders en onthaalouders (in aantallen) werkzaam in de kinderopvang
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
2 947
3 159
1 625
1 625
25 - 29
3 322
3 542
4 812
1 865
30 - 34
3 016
3 153
3 547
225
35 - 39
3 091
2 873
2 844
1 809
1 236
3 046
-171
0,94
40 - 44
3 283
2 909
2 838
1 855
1 313
3 168
-253
0,92
45 - 49
3 549
3 438
3 330
1 970
1 419
3 389
48
1,01
50 - 54
3 080
3 368
3 556
2 129
1 232
3 361
7
1,00
55 - 59
2 158
2 359
2 680
1 848
863
2 711
-400
0,87
60 - 64
1 017
767
973
1 295
407
1 702
-1 185
0,45
610
0
610
-1 017
65 - 69 Totaal
25 462
25 568 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
26 206 638
Doel 2009-2014
744
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
43,75%
25-29 jaar:
50,21%
30-34 jaar:
6,05%
Uitstroom:
Herintreders:
3 026
54
Bron Eigen verwerking
107
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.36
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de begeleiders en onthaalouders (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de kinderopvang
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
1 969
2 129
1 044
1 044
25 - 29
2 278
2 387
3 167
1 199
30 - 34
2 034
2 124
2 422
144
35 - 39
2 094
1 936
1 913
1 220
838
2058
-121
0,94
40 - 44
2 246
1 960
1 905
1 256
898
2155
-189
0,91
45 - 49
2 458
2 316
2 232
1 347
983
2331
-14
0,99
50 - 54
2 085
2 269
2 416
1 475
834
2309
-43
0,98
55 - 59
1 351
1 589
1 850
1 251
540
1791
-235
0,89
60 - 64
442
517
707
810
177
987
-644
0,52
265
0
265
-442
Doel 2009-2014
700
65 - 69 Totaal
16 956
17 227 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
108
17 656 430
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
43,75%
25-29 jaar:
50,21%
30-34 jaar:
6,05%
Uitstroom:
Herintreders:
1 678
0
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.37
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
23
7
11
11
25 - 29
67
45
28
5
30 - 34
74
74
68
1
35 - 39
59
77
84
44
24
68
10
1,13
40 - 44
104
61
47
35
42
77
-12
0,79
45 - 49
101
92
93
62
40
103
-11
0,89
50 - 54
136
107
94
61
54
115
-7
0,93
55 - 59
97
123
139
82
39
120
3
1,02
60 - 64
8
42
66
58
3
61
-31
0,68
5
0
5
-8
65 - 69 Totaal
669
628 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
629 1
Doel 2009-2014
-40
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
65,47%
25-29 jaar:
28,21%
30-34 jaar:
6,32%
Uitstroom:
69
Herintreders:
13
Bron Eigen verwerking
109
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.38
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de bachelor verpleegkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
23
7
3
3
25 - 29
60
43
24
1
30 - 34
53
55
61
0
35 - 39
39
54
61
32
16
48
7
1,14
40 - 44
68
41
32
24
27
51
-7
0,81
45 - 49
74
66
64
41
30
70
-4
0,94
50 - 54
95
80
72
45
38
82
-2
0,97
55 - 59
67
91
102
57
27
84
8
1,08
60 - 64
4
32
51
40
2
42
-16
0,76
3
0
3
-4
65 - 69 Totaal
484
469 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
110
470 1
Doel 2009-2014
-14
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
65,47%
25-29 jaar:
28,21%
30-34 jaar:
6,32%
Uitstroom:
34
Herintreders:
15
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.39
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in aantallen) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
10
10
16
16
25 - 29
36
31
17
7
30 - 34
26
41
38
2
35 - 39
10
25
33
16
4
20
7
1,28
40 - 44
5
6
8
6
2
8
-3
0,75
45 - 49
3
4
5
3
1
4
0
0,95
50 - 54
1
3
4
2
0
2
1
1,36
55 - 59
3
2
1
1
1
2
0
1,11
60 - 64
0
1
2
2
0
2
-1
0,56
0
0
0
65 - 69 Totaal
94
123 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
123 0,2
Doel 2009-2014
1,28 29
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
65,47%
25-29 jaar:
28,21%
30-34 jaar:
6,32%
Uitstroom:
4
Herintreders:
8
Bron Eigen verwerking
111
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.40
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de vroedkundigen (in voltijdsequivalenten) werkzaam in de diensten preventieve gezinsbegeleiding
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
10
10
12
12
25 - 29
30
26
15
5
30 - 34
17
32
31
1
35 - 39
6
19
25
10
3
13
8
1,50
40 - 44
4
3
4
4
1
5
-2
0,65
45 - 49
2
3
3
2
1
3
0
0,99
50 - 54
1
2
3
1
0
1
1
1,44
55 - 59
1
1
0
0
1
1
0
0,61
60 - 64
0
1
2
1
0
1
1
1,67
0
0
0
65 - 69 Totaal
71
96 Groei 2012-2014 op basis van groeivoet:
Bron Eigen verwerking
112
97 0,2
Doel 2009-2014
26
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
65,47%
25-29 jaar:
28,21%
30-34 jaar:
6,32%
Uitstroom:
Herintreders:
2
10
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
b4.7
De zelfstandige kinesitherapeuten
Voor de zelfstandige kinesitherapeuten ontbreekt de informatie voor het jaar 2012. De oefening werd gekalibreerd vanuit 2009 naar 2014. De overgangskansen van de kinesitherapeuten, werkzaam in de ziekenhuizen en de woonzorgcentra, werden gehanteerd in deze oefening.
113
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.41
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige kinesitherapeuten (in aantallen)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
345
791
791
25 - 29
1 448
435
90
30 - 34
2 073
1 471
23
35 - 39
2 096
2 491
418
1,20
40 - 44
1 674
2 176
80
1,04
45 - 49
1 773
1 894
220
1,13
50 - 54
1 647
2 148
375
1,21
55 - 59
1 510
1 806
159
1,10
60 - 64
715
1 053
-457
0,70
65 - 69
259
68
-647
0,09
Totaal
13 540
14 332
Doel 2009-2014
792
Instroomverdeling:
Bron Eigen verwerking
114
20-24 jaar:
87,5%
25-29 jaar:
10%
30-34 jaar:
2,5%
Uitstroom:
1 363
Herintreders:
1 252
bijlage 4 Kalibratie van de cijfers rond 2012 naar het scharnierjaar 2014
Tabel b4.42
Leeftijdscohorte
Kalibratieoefening van de zelfstandige kinesitherapeuten (in voltijdsequivalenten)
Werkelijke tewerkstelling 2009
Werkelijke tewerkstelling 2012
RAMING tewerkstelling 2014 (-35 = verdelen van de behoefte aan instroom) (+35 = op basis van overgangskansen)
Personen die tussen 2009-2012 overgaan naar de volgende leeftijdscohorte (1)
Personen die tussen 2009-2012 binnen dezelfde leeftijdscohorte blijven (2)
Theoretische werkgelegenheid 2012 met overgangskansen 1
In of uitstroom
Overgangskansen (vergelijking cijfers 2012 met theoretische werkgelegenheid)
(= 1+2)
20 - 24
299
660
660
25 - 29
1 205
374
75
30 - 34
1 454
1 224
19
35 - 39
1 462
1 747
293
1,20
40 - 44
1 169
1 518
55
1,04
45 - 49
1 238
1 322
154
1,13
50 - 54
1 192
1 500
262
1,21
55 - 59
1 126
1 307
115
1,10
60 - 64
551
785
-341
0,70
65 - 69
214
52
-498
0,09
Totaal
9 910
10 490
Doel 2009-2014
580
Instroomverdeling:
20-24 jaar:
87,5%
25-29 jaar:
10%
30-34 jaar:
2,5%
Uitstroom:
Herintreders:
1 054
879
Bron Eigen verwerking
115