Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011
Prevalentie en karakteristieken van tinnitus na muziekevenementen bij jongeren tussen 18 en 30 jaar
Sofie Degeest Kimberly De Wispelaere
Promotor: Professor. Dr. Bart Vinck Co-promotor: Dr. Hannah Keppler
Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en audiologische wetenschappen
ABSTRACT
Tinnitus is een vaak voorkomende klacht bij personen die worden blootgesteld aan lawaai. Reeds verschillende onderzoeken hebben zich gericht op het voorkomen van tinnitus in de professionele sfeer. Echter, ook op muziekevenementen worden personen blootgesteld aan hoge geluidsniveaus. Het huidig onderzoek richt zich op de prevalentie en karakteristieken van tinnitus na muziekevenementen bij jongeren van 18 tot 30 jaar. Een vragenlijst werd online verspreid en peilde naar demografische gegevens, karakteristieken van tinnitus en de impact op het functioneren via een Nederlandstalige versie van de Tinnitus Handicap Inventory. Er werd een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke (<72 uur) en permanente tinnitus. De data van 151 personen werd gebruikt om de prevalentie en karakteristieken van tinnitus na te gaan. Verdere onderzoeken werden gedaan bij zeven personen met permanente tinnitus om de karakteristieken van het gehoor en de tinnitus in kaart te brengen. Het onderzoek bestond uit tympanometrie, reflexmetingen, tonale audiometrie, een meting van de otoakoestische emissies en een tinnitusanalyse. De resultaten tonen aan dat 80,13% van de ondervraagden ooit tinnitus heeft ervaren, waarvan 91,74% met tijdelijke tinnitus en 8,26% met permanente tinnitus. Tijdelijke tinnitus werd voornamelijk bilateraal waargenomen en is continu van aard. Er was meestal sprake van een zuivere toon met een hoge toonhoogte. Permanente tinnitus was voornamelijk tussen één en vijf jaar aanwezig en toonde gelijkaardige karakteristieken als tijdelijke tinnitus. De resultaten van de Tinnitus Handicap Inventory toonden aan dat de tinnitus bij de meerderheid van de personen met permanente tinnitus weinig impact heeft op het dagelijks functioneren. Ten slotte tonen de resultaten van deze studie aan dat er geen relatie kan gevonden worden tussen de frequentie en duur van het bijwonen van muziekevenementen en de kans op tinnitus kan verkleind worden met 1,52 wanneer men gehoorbescherming draagt.
ABSTRACT
Tinnitus is a common complaint in people exposed to noise. Several studies have focused on the prevention of tinnitus in the professional environment. However, also on music events persons are exposed to excessive noise. The current study focuses on the prevalence and characteristics of tinnitus following musical events for young people aged 18 to 30 years. A questionnaire was distributed online and concerned demographic data, characteristics of tinnitus and the impact on the daily life by a dutch version of the Tinnitus Handicap 1
Inventory. A distinction was made between temporary (<72 hours) and permanent tinnitus. The data of 151 individuals was used to examine the prevalence and characteristics of tinnitus. Further investigations were made to seven people with permanent tinnitus to investigate the characteristics of hearing and tinnitus. The audiological protocol consisted of tympanometry, reflex measurements, tonal audiometry, a measurement of otoacoustic emissions and tinnitus analysis. The results show that 80.13% of the respondents have ever experienced tinnitus, of which 91.74% with temporary tinnitus and 8.26% with permanent tinnitus. Temporary tinnitus was mainly observed bilaterally and is continuous in nature. The tinnitus was mostly a pure tone with a high pitch. Permanent tinnitus was mainly present between one and five years and showed similar characteristics as temporary tinnitus. The results of the Tinnitus Handicap Inventory showed that the tinnitus in the majority of people with permanent tinnitus has little impact on daily functioning. Finally, the results of this study showed that there was no relationship between the frequency and duration of attending music events and that the risk of tinnitus can be reduced by 1.52 when wearing hearing protection.
INLEIDING Tinnitus, afkomstig van het Latijnse „tinnire‟, wat fluiten betekent, is de perceptie van geluid bij de afwezigheid van een externe akoestische stimulus. (Bailey et al., 2001 in Shargorodsky, Curhan & Farwell, 2010). Omtrent de criteria om van tinnitus te spreken, heeft men lang gediscussieerd. Coles, Davis en Hazell definieerden tinnitus als een geluid dat minstens vijf minuten aanhoudt. (Coles, 1984; Davis, 1995; Hazell, 1995 in Henry, Dennis & Schechter, 2005). Dauman en Tyler breidden deze definitie uit tot een geluid dat meerdere keren per week minstens vijf minuten duurt (Dauman & Tyler, 1992 in Henry, Dennis & Schechter, 2005). Echter tot op heden bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie van tinnitus (Davis & Rafaie, 2000).
Er zijn verschillende mogelijkheden om tinnitus te classificeren. Enerzijds wordt er door Møller een onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve tinnitus (Møller, 2003). Subjectieve tinnitus wordt gedefinieerd als een intern geluid dat alleen door de patiënt zelf wordt gehoord, daar objectieve tinnitus ook door een andere persoon kan worden waargenomen. Objectieve tinnitus komt echter zeldzaam voor (Hazell, 1995). Anderzijds definieert Hazell het verschil tussen somatische en neurofysiologische tinnitus, waarbij somatische tinnitus voornamelijk te wijten is aan een onderliggend medisch probleem. 2
Dauman en Tyler (Dauman & Tyler, 1992 in Henry, Dennis & Schechter, 2005) maakten een onderscheid tussen tijdelijke en permanente tinnitus. Enerzijds is tijdelijke tinnitus waarschijnlijk te wijten aan een tijdelijke dysfunctie van het auditieve systeem door blootstelling aan lawaai op professioneel of recreatief vlak of door ototoxiciteit. Anderzijds is permanente tinnitus constant of intermittent.
Er zijn verschillende factoren die worden geassocieerd met tinnitus en worden dan ook vaak aanzien als de oorzaak van het fantoomgeluid. Een bepaalde gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld een impulsgeluid, kan bijvoorbeeld de oorzaak zijn van het ontstaan van tinnitus. Het mechanisme echter dat de tinnitus onderhoudt, is psychosomatisch van aard (Henry, Dennis & Schechter, 2005). Jastreboff omschreef een neurofysiologisch model omtrent het ontstaan en het in stand houden van tinnitus. De generatie van tinnitus is enkel mogelijk indien er aanvankelijk een dysfunctie is in het auditief perifeer systeem en er simultaan abnormaalheden optreden in het centraal zenuwstelsel. De detectie van tinnitus is gebaseerd op patroonherkenning en doet zich voor op subcorticaal niveau. Verstoring van de spontane neuronale activiteit op de auditieve zenuw creëert een patroon. Deze patronen worden subcorticaal gerangschikt en versterkt volgens graad van belang. Bovendien worden deze patronen opgeslagen in het auditief geheugen en vervolgens doorgegeven aan de cortex waar bewust geluid wordt gehoord. De patronen krijgen door het limbisch systeem een gevoelslabel toegewezen. Tinnituspatiënten zullen deze patronen associëren met sterk negatieve gevoelens of een bedreiging. De uiteindelijke instandhouding van tinnitus is een proces waarbij zowel corticale gebieden, het limbisch systeem en het autonoom zenuwstelsel bij betrokken zijn. Het limbisch systeem zal het autonoom zenuwstelsel activeren, die het lichaam kan klaarmaken om te reageren indien er een bedreiging aanwezig is; de tinnitus wordt zo een geconditioneerde stimulus die leidt tot een geconditioneerde aversieve respons. (Hazell, 2000).
Er wordt vaak gesteld dat de meest voorkomende oorzaak van tinnitus geluidsblootstelling is (Axelsson & Barrenas, 1992; Penner & Bilger 1995 in Henry, Dennis & Schechter, 2005). Een duidelijke relatie tussen tinnitus en gehoorverlies werd reeds aangetoond (Axelsson & Barrenas, 1992; Davis & Refaie, 2000). Bovendien heeft een meerderheid van de tinnituspatiënten een graad van gehoorverlies (Axelsson & Ringdahl, 1989; Davis en Refaie, 2000). Vernon en Meikle (2000) toonde aan dat 70% tot 80% van de tinnituspatiënten significante gehoorsproblemen hebben. De relatie tussen tinnitus en gehoorverlies leidt tot een 3
grotere prevalentie van tinnitus in populaties met een grotere prevalentie van gehoorverlies (Hoffman & Reed, 2004). Medicatie wordt in verband gebracht met zowel permanente als tijdelijke tinnitus (DiSorga, 2001 in Henry, Dennis & Schechter, 2005). Andere factoren die in verband worden gebracht met tinnitus zijn ouderdom, hoofd – en halstrauma‟s, vasculaire en cerebrovasculaire ziektes, systemische afwijkingen, infecties, auto-immuunziektes, oorproblemen en afwijkingen van het temporomandibulaire gewricht (Perry & Gantz, 2000; Vernon & Møller, 1995). In de Oregon Tinnitus Clinic werd een onderzoek gedaan bij 2000 patiënten. Uit dit onderzoek bleek dat bij 40% van de patiënten de oorzaak van de tinnitus idiopatisch was. De oorzaken van tinnitus bij de overige patiënten konden onderverdeeld worden in vier categorieën: (1) geluidsblootstelling, (2) hoofd – en halstrauma, (3) hoofd – en halsaandoeningen, (4) andere medische condities (Henry, Dennis & Schechter, 2005). Een andere factor die geassocieerd wordt met tinnitus is leeftijd. De prevalentie van tinnitus neemt toe met toenemende leeftijd, vooral vanaf 65 jaar (Axcelsson & Barrenas, 1992; Beck et al., 2002 in Henry, Dennis & Schechter, 2005). Hoewel tinnitus vaak wordt geassocieerd met gehoorverlies bij oudere patiënten worden ook andere factoren meer prevalent. Deze factoren moeten bijgevolg erkend worden als potentiële oorzaken van tinnitus.
Omtrent prevalentie van tinnitus zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd. Eén van de eerste studies betreffende de prevalentie van gehoorverlies, inclusief tinnitus, werd uitgevoerd door Hinchcliff (Hinchcliff, 1961 in Davis & Refaie, 2000). De prevalentie van tinnitus varieerde van 21% tot 39% in respectievelijk de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar en van 55 tot 64 jaar. Leske (Leske, 1981 in Davis & Refaie, 2000 ) publiceerde een rapport waaruit bleek dat 32,4% van de volwassen populatie in de VS een vorm van tinnitus gekend heeft. Brown (Brown, 1990 in Davis & Refaie, 2000) concludeerde dat tinnitus bij 4,5% van de Amerikaanse bevolking voorkomt en dat dit percentage steeg tot 12,3% bij personen vanaf 55 jaar. Verder toonden Quaranta et al. (Quaranta et al., 1996 in Davis & Refaie, 2000) aan dat 14,5% van de volwassenen in Italië langdurige spontane tinnitus ervoeren. Data betreffende de prevalentie van tinnitus zijn tegenstrijdig. Dit is te wijten aan verschillende factoren. Ten eerste bevatten deze studies slechts één vraag omtrent tinnitus, hetzij schriftelijk of via interviews verkregen. (Davis & Refaie, 2000) en zijn niet gestandaardiseerd (Henry, Dennis & Schechter, 2005). Ten tweede, andere factoren zoals de distributie van leeftijd en de aan of afwezigheid van gehoorverlies kunnen de prevalentie van tinnitus beïnvloeden. Ten slotte maken deze studies niet altijd het onderscheid tussen normale en pathologische tinnitus. 4
Ondanks deze beperkingen blijkt uit deze studies dat de prevalentie van tinnitus bij volwassenen 10% tot 15% bedraagt (Henry, Dennis & Schechter, 2005). Tinnitus komt niet zelden voor bij jongvolwassenen. Het percentage tinnitus neemt toe tot 37% bij jongeren tussen 17 en 18 jaar waarvan 63% één tot vier keer per week een discotheek bezoekt en 30% muziek beluistert op het maximale volume met een draagbare muziekspeler (Savastano, 2004).
Vermits tinnitus een vaak voorkomende klacht is bij personen die worden blootgesteld aan lawaai, speelt de industrie hierin een belangrijke rol. Reeds verschillende onderzoeken hebben zich gericht op het voorkomen van tinnitus in de professionele sfeer. Rubak et al. (2008) onderzochten het risico op tinnitus na lawaaiblootstelling in de professionele sfeer bij zowel normaalhorenden als personen met gehoorverlies. De gemiddelde intensiteit waaraan de deelnemers werden blootgesteld, bedroeg 83,7 dB(A). Een gehoorverlies was significant meer aanwezig bij personen met tinnitus (43%) dan bij personen zonder tinnitus (22%). Er werd geconcludeerd dat het risico op tinnitus toenam met lawaaiblootstelling indien er reeds gehoorverlies aanwezig was. Steinmetz et al. (2009) onderzochten de karakteristieken van tinnitus bij individuen die professioneel werden blootgesteld aan lawaai. De deelnemers werden gedurende een relatief korte periode (gemiddeld 6.8 jaar) blootgesteld aan lawaai met een intensiteit tussen 86 dB(A) en 91 dB(A). Tweeëntwintig procent van de deelnemers gaf aan last te hebben van tinnitus. De prevalentie bij mannen (16%) was hoger dan bij vrouwen (9%). Eenenzeventig procent van de deelnemers had een normaal gehoor. Bilaterale tinnitus was het meest prevalent (46%) en bovendien gaf 40% van de populatie aan een sissend geluid te horen. Tinnitus met een matige intensiteit (49%), was wekelijks aanwezig (41%) en voornamelijk ‟s nachts (34%). Axelsson en Prasher (2000) publiceerde een rapport waarin een overzicht werd gegeven van tinnitus in zowel de professionele als de recreatieve sfeer. Een vergelijking van studies toonde een grote variatie van de incidentie van tinnitus in de professionele sfeer aan. Het lijkt aanvaardbaar te suggereren dat 20% tot 40% van de werknemers, tewerkgesteld in lawaai, last hebben van tinnitus. Er werd bovendien vastgesteld dat door een aantal positieve wijzigingen de incidentie van tinnitus binnen de industrie afneemt. Er is echter een verschuiving in etiologie van tinnitus waarneembaar. Terwijl lawaaiblootstelling in de industrie afneemt, is er een toename in de recreationele sfeer merkbaar. Er zijn reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd die de schadelijke invloed van luide muziek op het gehoor nagaan. Echter studies die peilen naar de prevalentie van tinnitus na muziekevenementen zijn zeldzaam. 5
Gegevens omtrent de karakteristieken in de literatuur zijn vaak tegenstrijdig gezien men vaak geen rekening houdt met het soort tinnitus en eventuele relatie met andere otologische symptomen. In een studie bij 1400 tinnituspatiënten waarbij de tinnitus niet te wijten was aan een onderliggende otologische aandoening trachtte men informatie omtrent tinnitus te verkrijgen (Savastano, 2004). In de meeste gevallen was de duur van de tinnitus minder dan één jaar of meer dan vijf jaar. Bij 75% van de patiënten is de tinnitus plots opgetreden. Verder was in 55,2% van de gevallen de tinnitus unilateraal, 41,4% bilateraal en 3,4% centraal. De meeste patiënten ervoeren hun tinnitus als continu (64%). De frequenties die overeenkomstig de frequentiebepaling (pitch – matching) het meeste voorkomen zijn deze tussen 0 en 1000 Hz en boven 8000 Hz. Het luidheidsniveau van de tinnitus is bij 58,6% van de patiënten lager dan 10 dB SL met een gemiddelde van 5,22 dB. In de meeste gevallen wordt het minimum maskeerniveau (minimum masking level, MML) tussen 0 en 30 dB SL genoteerd. Voor de overige patiënten is het luidheidsniveau groter dan 10 dB met een gemiddelde van 15,62 dB. Hierbij ziet men in de meeste gevallen een MML tussen 31 en 60 dB. Er werd geen relatie gevonden tussen het luidheidsniveau en de residuele inhibitie.
De Tinnitus Handicap Inventory (THI) is een subjectieve schaal die peilt naar de impact van tinnitus op het dagelijks leven. Newman, Jacobson en Spitzer (1996) ontworpen een vragenlijst die onder andere kort en eenvoudig te hanteren en interpreteren is, de THI. Een studie werd opgezet om de validiteit van deze vragenlijst na te gaan. Uit deze studie bleek dat de THI kan gebruikt worden in de klinische praktijk om de graad van impact op het dagelijks leven na te gaan die bovendien niet beïnvloed wordt door leeftijd, geslacht of gehoorverlies. Het gebruik van de THI is aangewezen in de context met betrekking tot onderzoek, alsook in de klinische setting kan het gebruik hiervan nuttig zijn. McCombe et al. (2001) hebben vijf gradaties van ernst omschreven: (1) graad 1 of licht (THI 0 – 16), waarbij de tinnitus enkel gehoord wordt in stille omgevingen en weinig interfereert met het dagelijks leven, (2) graad 2 of mild (THI 18 – 36), waarbij de tinnitus makkelijk kan gemaskeerd worden door de omgeving en soms interfereert met het dagelijkse leven, (3) graad 3 of matig (THI 38 – 56), waarbij de tinnitus kan waargenomen worden met de aanwezig van achtergrondlawaai en frequent interfereert met het dagelijks leven, (4) graad 4 of ernstig (THI 57 – 76), waarbij de tinnitus bijna altijd wordt waargenomen en vaak interfereert met het dagelijks leven en (5) graad 5 of catastrofaal (THI 76 – 100), waarbij de tinnitus altijd aanwezig is en normaal
6
functioneren in het dagelijks leven verhindert. Hierbij werd aangegeven dat het optreden van gehoorverlies waarschijnlijk is bij graad 4 en 5, maar niet essentieel.
Het huidig onderzoek richt zich op de prevalentie en karakteristieken van tinnitus na muziekevenementen bij jongeren van 18 tot 30 jaar.
METHODOLOGIE
1. Deelnemers Vooreerst werd gestart met het opstellen van een vragenlijst. Deze vragenlijst werd samengesteld op basis van reeds twee bestaande vragenlijsten. De gebruikte lijsten zijn Tinnitus Sample Case History Questionnaire (TSCHQ) en Tinnitus Handicap Inventory (THI) van Newman et al. (1996). De uiteindelijke vragenlijst bestond uit (1) demografische gegevens voor de verwerking van de prevalentiegegevens, (2) vragen in verband met de karakteristieken van tinnitus en (3) een Nederlandstalige versie van de THI om de impact van tinnitus op het leven na te gaan. De THI bestaat uit drie subschalen: de functionele rolbeperkingen betreffende geestelijk, sociaal en fysiek functioneren (twaalf items), de affectieve reacties op tinnitus (acht items) en catastroferende reacties op tinnitus (vijf items). Er zijn drie antwoordcategorieën; “ ja” (score 4), “ soms” (score 2) en “ nee” (score 0).
Vervolgens werd de vragenlijst gevalideerd. Hiervoor werden de vragen mondeling voorgelegd aan een groep van 30 personen. De steekproef bestond uit 15 mannen en 15 vrouwen; de gemiddelde leeftijd bedroeg 20,5 jaar (18 jaar – 28 jaar). Ook het laatste gedeelte van de vragenlijst, de THI, werd gevalideerd, vermits we niet met zekerheid konden stellen of dit reeds gebeurd was voor de Nederlandstalige versie. Op basis van de resultaten werden enkele vragen aangepast. De definitieve vragenlijst werd vervolgens online verspreid. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de website www.enquetemaken.be.
Uiteindelijk werd de vragenlijst ingevuld door 156 personen. De data van vier deelnemers werd geëlimineerd omwille van het overschrijden van de leeftijdsgrens (30 jaar). Bijgevolg werd de data van 152 personen gebruikt om de prevalentie en karakteristieken van tinnitus na muziekevenementen bij jongeren na te gaan. Personen met permanente tinnitus hadden de 7
mogelijkheid op het einde van de vragenlijst hun contactgegevens in te vullen. Elf personen (7,24%) die de vragenlijst hadden ingevuld, hadden permanente tinnitus. Bij één persoon met permanente tinnitus werden geen verdere onderzoeken gedaan vermits na een intakegesprek bleek dat het niet ging over tinnitus na een muziekevenement. De data van deze persoon werd vervolgens verwijderd. Uiteindelijk werden verdere onderzoeken gedaan bij zeven personen om de karakteristieken van het gehoor en de tinnitus beiden in kaart te brengen. De database bestond bijgevolg nog uit 151 personen, waarvan tien (6,62%) personen met permanente tinnitus. Hiervan werden er zeven (4,64%) nader onderzocht.
2. Audiologisch protocol De onderzoeken gingen door in het Universitair Ziekenhuis te Gent en bestonden uit audiologisch testing en een tinnitusanalyse. Het protocol was opgebouwd uit otoscopie, tympanometrie, akoestische stapediusreflexmeting, tonale audiometrie en oto – akoestische emissies. Otoscopie had als doel de uitwendige gehoorgang en het trommelvlies te beoordelen zodat verdere testing niet kon beïnvloed worden door bijvoorbeeld de aanwezigheid van een oorprop of perforatie van het trommelvlies. Vervolgens werd de middenoorfunctie nagegaan door middel van tympanometrie en een akoestische stapediusreflexmeting. Voor beide metingen werd gebruik gemaakt van de GSI Tympstar Middle Ear Analyzer (Interacoustics). Bij tympanometrie werd gewerkt met een probefrequentie van 226 Hz; het volume van het oorkanaal (ml), de compliantie (ml) en de piekdruk (daPa) werden voor beide oren afzonderlijk gemeten. De stapediusreflexmeting werd ipsilateraal en contralateraal uitgevoerd met respectievelijk een 1000 Hz probefequentie en breedbandruis. De drempel werd voor beide oren afzonderlijk gemeten. Vervolgens werd tonale audiometrie uitgevoerd in een geluidsdichte cabine. De gebruikte audiometer en hoofdtelefoon waren respectievelijk van het type AC 40 en TDM – 39P (Interacoustics). De gehoordrempels, gemeten volgens de gemodificeerde Hughson – Westlake – methode, werden bepaald op de octaaffrequenties van 250 Hz tot 8000 Hz en op 3000 Hz en 6000 Hz. Ten slotte werd aan de hand van de tonale drempels bepaald of er al dan niet een lawaaidip aanwezig was. Een persoon vertoont een lawaaidip wanneer het audiogram voldoet aan drie criteria. Ten eerste dient de drempel op 500 Hz en 1000 Hz lager te liggen dan 15 dB HL. Ten tweede moet de drempel op 3000 Hz, 4000 Hz of 6000 Hz 15 dB hoger liggen dan de hoogste drempel op 500 Hz of 1000 Hz. Ten derde dient de drempel op 8000 Hz 10 dB lager te liggen dan de hoogste drempel op 3000 Hz, 4000 Hz of 6000 Hz. (Niskar et al., 2001) 8
a. Otoakoestische emissies Met otoakoestische emissies trachtten we de integriteit van de uitwendige haarcellen in het binnenoor na te gaan. De gebruikte hardware en software zijn respectievelijk Echoport 292 en ILO v6 (Otodynamics). Zowel SOAEs, TEOAEs (met en zonder contralaterale ruis) en DPOAEs werden opgemeten (Hall, 2000). De methode en de resultaten van de OAEs worden elders beschreven (Verhaeghe, 2011).
b. Tinnitusanalyse Het tweede gedeelte van het onderzoek bevatte de eigenlijke tinnitusanalyse (Hazell, 1987; Henry, Dennis, Schechter, 2005; James & Henry, 2004), welke bestond uit (1) een anamnesegesprek, (2) pitch – matching om de toonhoogte van de tinnitus te bepalen, (3) luidheidsbepaling (loudness – matching) om de luidheid van de tinnitus na te gaan en (4) maskeerbaarheid en residuele inhibitie om de maskeerbaarheid van de tinnitus in kaart te brengen. Het anamnesegesprek bestond uit algemene vragen en gaf de deelnemers de mogelijkheid zelf hun tinnitus te schetsen. Het betrof algemene vragen omtrent de aanvang, de duur, de karakteristieken en de invloed van de tinnitus op het leven. i. Pitch – matching Door middel van pitch – matching werd de toonhoogte bepaald. Hiervoor werd gebruik gemaakt van eerder genoemde audiometer en hoofdtelefoon. Indien nodig werd gebruikt gemaakt van de hoofdtelefoon Sennheiser MDA 200 met de mogelijkheid tot het genereren van hoogfrequente tonen (vanaf 10.000 Hz). Voor het bepalen van de toonhoogte werd een combinatie gebruikt van de two – alternative choice procedure en de octaafconfusietest. Hierbij wordt vooreerst aan het contralaterale oor een toon of ruis aangeboden waarbij de patiënt moet aangeven of de waargenomen tinnitus lager of hoger klinkt. Er werd gestart met het aanbieden van een signaal van 1000 Hz. Indien de patiënt aangaf dat de toonhoogte van de tinnitus hoger was, werd een signaal van 1000 Hz en 2000 Hz aangeboden. Echter indien de tinnitus lager klonk, werd een signaal van 500 Hz en 1000 Hz aangeboden. De patiënt moest vervolgens aangeven welke toon het dichtst bij de tinnitus aanleunde. De procedure werd herhaald tot er een octaaffrequentie werd gevonden waarvan de patiënt aangaf dat deze het nauwst
aansluit
bij
de
tinnitus.
Vervolgens
werden
op
dezelfde
manier
de
interoctaaffrequenties getest om de toonhoogte te bepalen op de dichtstbijzijnde halve octaaf. 9
ii. Loudness – matching Door middel van loudness – matching werd getracht de luidheid van de tinnitus in kaart te brengen. Hiervoor werd eerst de gehoordrempel bepaald op de frequentie die via pitch – matching werd gevonden. De toon of ruis werd aangeboden in het contralaterale oor of een arbitrair gekozen oor bij bilaterale tinnitus. Er werd gebruikt gemaakt van een ascenderende techniek; het luidheidniveau werd verhoogd met stappen van 1 dB tot de patiënt aangaf dat het aangeboden signaal even luid was als de tinnitus. De uiteindelijke luidheid van de tinnitus is het verschil tussen de gehoordrempel en de loudness – match op de frequentie bepaald via pitch – matching. Deze waarde wordt uitgedrukt in dB SL (sensation level).
iii. Maskeerbaarheid en residuele inhibitie Vooreerst werd het MML bepaald. Dit is het minimum niveau van breedbandruis dat nodig is voor de patiënt zodat deze zijn of haar tinnitus niet meer waarneemt. Als maskeerder werd gebruik gemaakt van witte ruis. Voor het bepalen van het MML werd eerst de gehoordrempel van de witte ruis bepaald. Indien de patiënt unilaterale tinnitus had werd de ruis ipsilateraal aangeboden. Echter indien er sprake was van bilaterale tinnitus werden beide oren apart getest. Om het uiteindelijke MML te bepalen werd de witte ruis aangeboden op de gevonden drempel. Vervolgens werd de intensiteit opgedreven met stappen van 1 dB tot de patiënt aangaf de tinnitus niet meer te horen. Als laatste stap werd de residuele inhibitie nagegaan. De residuele inhibitie werd uitgevoerd volgens de methode van Vernon, waarbij gedurende één minuut een breedbandruis wordt aangeboden op een intensiteit MML + 10 dB. De patiënt moest vervolgens aangeven of de tinnitus veranderd was. Hierbij zijn vier effecten mogelijk: (1) positief: de tinnitus is verdwenen, (2) partieel positief: de tinnitus klinkt stiller, (3) rebound: de tinnitus is luider geworden, en (4) negatief: de tinnitus is hetzelfde gebleven.
c. Statistische analyse Voor het analyseren van de data van de vragenlijst en de onderzoeken is gebruik gemaakt van SPSS 18.0. Aan de hand van samenvattingsmaten en staafdiagrammen werd de validiteit van de vragenlijst en de Nederlandstalige versie van de THI nagegaan. Voor het inzichtelijk maken van de antwoorden en berekende waarden van de gevalideerde vragenlijst werd er gebruik gemaakt van samenvattingsmaten. Ook werden er tabellen, staafdiagrammen en boxplots gebruikt om de resultaten van de vragenlijst en het 10
tinnitusonderzoek overzichtelijk weer te geven. Met behulp van de Chi-kwadraat-test werd nagegaan of er een verband bestaat tussen (1) subjectief gehoorverlies en het voorkomen van tinnitus, (2) tussen het altijd of nooit dragen van gehoorbescherming en het voorkomen van tinnitus en (3) tussen de frequentie en duur van het bijwonen van muziekevenementen en het voorkomen van tinnitus. Ten slotte werd de odds ratio voor elk van deze drie vraagstellingen bepaald.
RESULTATEN
De vragenlijst werd gevalideerd aan de hand van 30 personen. Op basis van samenvattingsmaten en staafdiagrammen werden enkele vragen aangepast. Ten eerste bij de vraag met betrekking tot de reden van het subjectief gehoorverlies (vraag 6) werden de antwoordmogelijkheden „MP3-speler‟ en „ik weet het niet‟ toegevoegd, vermits verscheidene proefpersonen het beluisteren van een MP3-speler als mogelijke oorzaak opgaven. Bovendien gaf een deel van de proefpersonen aan geen reden te kunnen opgeven. Ten tweede werden de vier antwoordmogelijkheden betreffende de gemiddelde duur van het bijwonen van muziekevenementen gecomprimeerd tot drie (vraag 9); „minder dan 1 uur‟, „tussen 1 en 4 uur‟, „tussen 4 en 8 uur‟ en ‟meer dan 8 uur‟ werden vervangen door tussen „1 en 3 uur‟, „tussen 3 en 6 uur‟ en „meer dan 6 uur‟. Ten derde werd bij de vraag betreffende de duur dat de tinnitus aanhoudt de categorie „minder dan 1 uur‟ opgesplitst in minder dan 30 minuten‟ en „tussen 30 minuten en 1 uur‟ (vraag 15). Dit omwille van de reden dat de meerderheid van de ondervraagden de antwoordmogelijkheid „minder dan 1 uur‟ opgaven waardoor er geen onderscheid meer kon gemaakt worden binnen deze groep. Ten slotte werd de antwoordmogelijkheid „wanneer ik alleen ben‟ toegevoegd bij de vraag betreffende situaties waarin tinnitus luider wordt waargenomen (vraag 28). Op basis van samenvattingsmaten en staafdiagrammen werden aan de THI geen aanpassing doorgevoerd. De vragenlijst werd ingevuld door 151 personen met een gemiddelde leeftijd van 23,2 jaar (SD ± 3,26; 18 jaar – 30 jaar). Meer vrouwen (66,23%) dan mannen (33,77%) namen deel aan de enquête. Vooreerst werd gestart met een peiling naar het subjectief gehoor van de deelnemers. Slechts 19,87% gaf aan de indruk te hebben minder goed te horen. De deelnemers namen het verlies voornamelijk waar aan beide oren (43,33%) en gaven als voornaamste oorzaken het bijwonen van muziekevenementen (30%) en het beluisteren van muziek met een MP3 – speler (20%). Overige oorzaken waren aangeboren (6,67%), otitis media (10%), medicatie (6,67%), lawaai op het werk (10%) en idiopatisch (26,67%). 11
Vervolgens werd de frequentie en de duur van het bijwonen van muziekevenementen nagegaan. Muziekevenementen werden gedefinieerd als evenementen waarbij de deelnemers gedurende aanzienlijke tijd werden blootgesteld aan muziek, ongeacht het genre. Hierbij werd bedoeld: concerten, muziekcafés, fuiven, discotheken en festivals. Met betrekking tot de frequentie werden vier categorieën vooropgesteld. Slechts 0,66% van de deelnemers gaf aan meer dan 2 keer per week een muziekevenement bij te wonen. De overige percentages bedroegen 27,15%; 35,76% en 36,42% voor respectievelijk 1 à 2 keer per week, 1 à 2 keer per maand en minder dan 1 keer per maand. Met betrekking tot de duur gaf de meerderheid van de deelnemers aan gemiddeld tussen 3 en 6 uur te blijven (70,86%); 24,50% blijft tussen 1 en 3 uur en 4,64% meer dan 6 uur. Slechts 5,96% van de deelnemers gaf aan altijd gehoorbescherming te dragen; de meerderheid (58,94%) draagt nooit gehoorbescherming; 12,58%; 7,95% en 14,57% respectievelijk zelden, soms of vaak. De meest gebruikte gehoorbescherming zijn kneedbare wegwerpdopjes (54,84%), gevolgd door otoplastieken (27,42%) en universele oordopjes (17,74%).
Vervolgens werd gepeild naar het effect van muziekblootstelling op het gehoor. Enerzijds werd bevraagd hoe vaak de deelnemers een volheidsgevoel ervaren na het bijwonen van een muziekevenement; zelden en soms waren met respectievelijk 33,11% en 35,10% de meest voorkomende antwoorden. Anderzijds werd de aanwezigheid van tinnitus nagegaan. Hierbij gaf 80,13% van de deelnemers aan ooit tinnitus te hebben ervaren na het bijwonen van een muziekevenement, waarbij een grotere prevalentie bij vrouwen (84%) dan bij mannen werd vastgesteld (72,55%). Met betrekking tot de frequentie bleek dat 36,36% en 38,84% respectievelijk zelden of soms tinnitus waarnemen. Slechts 19,83% en 4,96% hadden respectievelijk vaak en altijd tinnitus na een muziekevenement. Bij 91,74% van de deelnemers die ooit tinnitus hebben waargenomen na een muziekevenement is de tinnitus verdwenen binnen 72 uur (Figuur 1). Tien (8,26%) deelnemers gaven aan dat de tinnitus nooit is verdwenen.
12
Figuur 1: Een overzicht van de duur van tinnitus na een muziekevenement. Honderdeenentwingtig van de 151 (80,13%) ondervraagden gaven aan ooit tinnitus ervaart te hebben na een muziekevenement.
Tijdelijke tinnitus
Figuur 2.a. toont aan dat 92,80% van de deelnemers de tinnitus bilateraal waarneemt, waarbij bilateraal zowel in beide oren meer rechts (13,51%), beide oren meer links (5,41%), beide oren gelijk (46,85%) als in het hoofd (27,03%) omvat. Figuur 2.b. toont aan dat de tinnitus overwegend continu is (88,30%). De tinnitus werd door 75,70% waargenomen als een toon en 4,50% nam zowel een toon als een ruis waar (Figuur 2.c.). Met betrekking tot de toonhoogte was een hoge toonhoogte het meest prevalent (67%), waarbij zeer hoge toonhoogte (11,71%) en hoge toonhoogte (56,75%) werden samengevoegd (figuur 2.d.).
Permanente tinnitus
Figuur 2.a. toont aan dat 60% van de deelnemers de tinnitus bilateraal waarneemt, waarbij bilateraal zowel in beide oren meer rechts (10%), beide oren meer links (10%) en beide oren gelijk (40%) omvat. Figuur 2.b. toont aan dat de tinnitus overwegend continu is (70%). De tinnitus werd door 50% waargenomen als een toon en 10% nam zowel een toon als een ruis waar (Figuur 2.c.). Met betrekking tot de toonhoogte was een hoge toonhoogte het meest
13
prevalent (60%), waarbij zeer hoge toonhoogte (10%) en hoge toonhoogte (50%) werden samengevoegd (figuur 2.d.). Permanente tinnitus was bij 60% van de deelnemers tussen één en vijf jaar aanwezig en bovendien nam 40% van de deelnemers twee tonen waar en de overige 60% slechts één toon.
Figuur 2.a
Figuur 2.b
14
Figuur 2.c
Figuur 2.d Figuur 2: Overzicht (staafdiagrammen) van de karakteristieken van tijdelijke versus permanente tinnitus. (a) geeft een vergelijking tussen tijdelijke en permanente tinnitus betreffende de lokalisatie van de tinnitus, (b) betreffende de aard van de tinnitus, (c) betreffende de soort tinnitus en (d) betreffende de toonhoogte van de tinnitus.
Bij 80% van de deelnemers is de tinnitus niet luider geworden dan bij aanvang van het probleem, maar 60% gaf aan dat de luidheid kan variëren in verschillende omstandigheden, voornamelijk in stresssituaties (40%) en/of wanneer de persoon vermoeid is (60%). Andere 15
situaties (30%) waarin de tinnitus luider wordt, waren omgevingen waar het stil is, wanneer de persoon alcohol gedronken heeft of wanneer de persoon zich sterk focust op de tinnitus. Aan de hand van een tienpuntenschaal, waarbij nul staat voor erg zacht en tien voor erg luid, werd de subjectieve luidheid van de tinnitus nagegaan; hierbij werd een mediaan van 2,7 (1,0 – 7,0) genoteerd. Met betrekking tot het maskeren toonden de resultaten aan dat tinnitus verdwijnt bij 60% wanneer er achtergrondlawaai aanwezig is. Bovendien werd de aanwezigheid van hyperacusis in combinatie met tinnitus nagegaan; 40% en 30% gaven aan respectievelijk zelden of soms de indruk te hebben dat geluiden te luid klinken.
Ten slotte werd gepeild naar de impact van de tinnitus op het functioneren via de THI. Acht van de tien personen (80%) gaf aan moeite te ondervinden met het verstaan van anderen omwille van de tinnitus en zeven (70%) personen gaven aan dat ze omwille van de tinnitus moeilijk kunnen inslapen. Tinnitus blijkt bij een duidelijke meerderheid van de personen geen impact te hebben op het sociaal functioneren (80%), het werk en huishouden (90%) of de relatie met vrienden en familie (90%). Ook gaven negen (90%) personen aan dat de tinnitus het hen niet beneemt om nog te genieten van het leven. Echter, vier (40%) en drie (30%) personen gaven aan respectievelijk altijd en soms het gevoel hebben geen controle te hebben over de tinnitus. De tinnitus wordt erger in stressvolle situaties bij vier (40%) personen en soms bij twee (20%) personen. Geen van de proefpersonen gaf echter aan het gevoel te hebben niet meer met de tinnitus om te kunnen gaan (100%). De THI scores werden berekend om de graad van impact die de tinnitus heeft op het functioneren te bepalen. Bij vier van de tien (40%) personen met permanente tinnitus heeft de tinnitus een lichte impact (graad 1) op het functioneren. Bij vier van de tien (40%) proefpersonen werd graad 2 vastgesteld en bij twee (20%) personen graad 3. De drie personen die zich niet opgaven voor verder onderzoek hadden allemaal graad 1.
Het audiologisch protocol werd afgenomen bij zeven proefpersonen. Vooreerst werd een tympanometrie en akoestische stapediusreflexmeting afgenomen. De tympanometrische resultaten weken bij geen van alle proefpersonen af van de normwaarden (Roeser, Valente, Hosford-Dunn, 2000). Het oorkanaalvolume was rechts gemiddeld 1,7 ml (SD ± 0,37; 1,3 ml – 2,2, ml). Links is het oorkanaalvolume gemiddeld 1,6 ml (SD ± 0,68; 0,9 ml – 2,8 ml). De compliantie en de druk was rechts respectievelijk 0,9 ml (SD ± 0,45; 0,4 ml – 1,7 ml) en -12,5 daPa (SD ± 23,61; -60 daPa – 0 daPa). Links zijn de waarden voor de compliantie en de druk 16
hoger, respectievelijk 0,9 ml (SD ± 0,44; 0,4 ml – 1,5 ml) en -0,71 daPa (SD ± 15,12; -30 daPa – 15 daPa). Rechts was de ipsilaterale reflexdrempel op 1000 Hz gemiddeld 88,3 dB SPL (SD ± 10,33; 70 dB SPL – 100 dB SPL). De ipsilaterale reflexdrempel links was gemiddeld 86,4 dB SPL (SD ± 6,90; 75 dB SPL – 95 dB SPL). De contralaterale reflexdrempel werd opgemeten met behulp van breedbandruis en was rechts gemiddeld 70,8 dB SPL (SD ± 9,17; 60 dB SPL – 80 dB SPL). Links was de contralaterale reflexdrempel gemiddeld 86,43 dB SPL (SD ± 13,38; 50 dB SPL – 85 dB SPL). Vervolgens werd een tonale audiometrie verricht. Tenzij bij één persoon, was de PTA bij alle proefpersonen bilateraal kleiner dan 5 dB HL. Bij twee personen zijn de drempels in de lage frequenties 10 dB HL of hoger. De drempels liggen duidelijk hoger op 6000 Hz en 8000 Hz. Op 6000 Hz wordt rechts een mediaan van 20,0 dB HL (SD ± 14, 68; 0 dB HL – 45 dB HL) en links een mediaan van 15,0 dB HL (SD ± 8,02; 0 dB HL – 25 dB HL) genoteerd. Op 8000 Hz wordt rechts een mediaan van 10,0 dB HL (SD ± 9,76; 0 dB HL – 30 dB HL) en links een mediaan van 10,0 dB HL (SD ±, 6,06; 0 dB HL – 20 dB HL) gezien. Bij drie proefpersonen werd een lawaaidip vastgesteld. Bij elk van deze drie personen is de lawaaidip unilateraal aanwezig op 6000 Hz, bij twee personen 20 dB HL en bij één persoon 45 dB HL groot. Bij drie personen die een lawaaidip vertonen werd volgens de THI bij twee personen graad 2 en bij één persoon graad 3 genoteerd. De overige personen waarbij geen lawaaidip, noch een gehoorverlies werd vastgesteld, werd geen beduidend hogere graad vastgesteld, namelijk graad 1 of graad 2.
Ten slotte werd een tinnitusanalyse uitgevoerd. Vier van de zeven proefpersonen (57,14%) had bilaterale tinnitus en bij drie personen (42;86%) was de tinnitus unilateraal aanwezig, waarvan bij twee personen (66,67%) aan het rechteroor en bij één persoon (33,33%) aan het linkeroor. Vooreerst werd de toonhoogte (Figuur 3) en luidheid (Figuur 4) van de tinnitus bepaald. De pitch in het rechteroor was minimum 750 Hz en maximum 14000 Hz met een mediaan van 1750 Hz. In het linkeroor was de frequentie van de tinnitus beduidend hoger met een mediaan van 6000 Hz en een range van minimum 1000 Hz en maximum 16000 Hz. De luidheid van de tinnitus was rechts gemiddeld 8,3 dB SL (SD ± 7,06; 3 dB SL – 22 dB SL). Links was de luidheid van de tinnitus lager met gemiddeld 6,8 dB SL (SD ± 6,06; 1 dB SL – 14 dB SL). Vervolgens werd de maskeerbaarheid van de tinnitus bepaald via het MML (Figuur 5) en de residuele inhibitie. Het MML was gemiddeld 15,3 dB HL (SD ± 5, 85; 6 dB HL – 21 dB HL) en 9,6 dB HL (SD ± 6,99; 1 dB HL – 18 dB HL) respectievelijk voor het rechter - en linkeroor. De residuele inhibitie was partieel positief voor drie van de zeven (42,86%) proefpersonen waarvan twee (28,57%) met bilaterale en één (14,29%) met 17
unilaterale tinnitus aan het rechteroor. Voor twee (28,57%) proefpersonen, beide met bilaterale tinnitus, was de residuele inhibitie negatief, wat betekent dat de tinnitus onveranderd bleef. Een rebound was aanwezig voor twee (28,57%) van de zeven proefpersonen.
Figuur 3: Histogram van de resultaten van de pitch – matching.
Figuur 4: Boxplot van de resultaten van de loudness – matching
18
Figuur 5: Boxplot van de resultaten van het minimum maskeerniveau.
Er was geen significante relatie tussen subjectieve slechthorendheid en het voorkomen van tinnitus (χ²(1)= 0,28, p > 0,05). Dertig (19,87%) personen hadden de indruk minder goed te horen. Hiervan gaven 23 (76,67%) personen aan ooit tinnitus ervaren te hebben na een muziekevenement. Van de 121 (80,13%) personen die aangaven dat ze geen gehoorverlies hebben, waren er 98 (80,99%) die ooit tinnitus ervaren hebben. De odds ratio is 0,77, wat betekent dat bij een subjectieve indruk van slechthorendheid de kans op tinnitus 0,77 keer groter is.
De relatie tussen het dragen van gehoorbescherming en het voorkomen van tinnitus was niet significant (χ²(1)= 319, p > 0,05). Negen (9,18%) personen dragen altijd gehoorbescherming, terwijl 89 (90,82%) personen nooit gehoorbescherming dragen. De overige 53 (35,10%) personen, die soms, zelden of vaak gehoorbescherming dragen, werden niet in rekening gebracht bij deze vergelijking.. Zevenenzestig personen (75,28%) die nooit en zes personen (66,67%) die altijd gehoorbescherming dragen hebben ooit tinnitus ervaren na muziekevenementen. De odds ratio gaf aan dat de kans op tinnitus 1,52 keer groter is wanneer er geen gehoorbescherming gedragen wordt.
Ten slotte werd de relatie tussen het voorkomen van tinnitus en de frequentie van blootstelling op muziekevenementen nagegaan; dit was niet significant (χ²(1)=0,00 p > 0,05). Er werden twee categorieën beschouwd, namelijk personen die wekelijks lang (24,50%) en personen die 19
maandelijks kort (21,19%) werden blootgesteld aan lawaai. Personen die wekelijks lang worden blootgesteld, gaan 1 à 2 week per week of meer gedurende 3 tot 6 uur of langer naar een muziekevenement. Personen die maandelijks kort worden blootgesteld, gaan 1 à 2 keer per maand of minder gedurende 1 tot 3 uur naar een muziekevenement. De overige personen (54,30%) werden niet in rekening gebracht. Zevenendertig personen (53,62%) werden wekelijks lang blootgesteld. Hiervan gaven 30 personen (81,08%) aan ooit tinnitus ervaren te hebben na een muziekevenement. Van de 32 (46,38%) personen die maandelijks kort worden blootgesteld hadden 26 (81,25%) personen ooit tinnitus ervaren. De odds ratio toont aan dat de kans op tinnitus 0,99 keer groter is wanneer iemand wekelijks lang wordt blootgesteld.
DISCUSSIE
De vragenlijst werd aangepast op basis van beschrijvende gegevens. De resultaten van de THI waren overeenkomstig met de Engelstalige versie. Er werden bijgevolg geen wijzigingen doorgevoerd. De resultaten van de definitieve vragenlijst toonden aan dat 80,13% van de ondervraagden ooit tinnitus na een muziekevenement heeft ervaren. Het percentage verkregen door het huidig onderzoek bevindt zich ruim boven andere prevalentiegegevens (Hinchcliff, 1961 in Davis & Refaie, 2000; Leske, 1981 in Davis & Refaie, 2000; Brown, 1990 in Davis & Refaie, 2000; Quaranta et al., 1996 in Davis & Refaie, 2000). Niettemin, het huidige onderzoek brengt zowel tijdelijke als permanente tinnitus in kaart. Wanneer enkel de permanente tinnitus beschouwd wordt, liggen de prevalentiecijfers lager. Indien er een vergelijking wordt gemaakt van de prevalentiegegevens tussen mannen en vrouwen, wordt een grotere prevalentie vastgesteld bij vrouwen dan bij mannen, in tegenstelling tot het onderzoek van Steinmetz et al. (2009) dat een grotere prevalentie toonde bij mannen dan bij vrouwen. De huidige enquête werd door meer vrouwen dan mannen ingevuld, wat een adequate vergelijking van de prevalentie en karakteristieken tussen de geslachten niet altijd mogelijk maakt. Mogelijke verklaring voor de discripantie bij de prevalentiecijfers zijn: (1) de aard van de lawaaiblootstelling, (2) het definiëren van tijdelijke versus permanente tinnitus, (3) de relatie met andere otologische symptomen, en (4) de karakteristieken van de onderzochte proefgroep.
In de meeste gevallen was de tinnitus tijdelijk van aard. Met betrekking tot de karakteristieken van tijdelijke tinnitus gaf de meerderheid aan bilateraal een continue zuivere toon waar te 20
nemen, waarbij de toonhoogte omschreven werd als hoog. De karakteristieken van permanente tinnitus, ook via de vragenlijst verkregen, tonen een gelijkaardige omschrijving van het waargenomen geluid; de tinnitus wordt voornamelijk bilateraal als een continue zuivere toon met een hoge toonhoogte waargenomen. Het gevaar hierbij is dat tijdelijke tinnitus ten alle tijden kan overgaan in permanente tinnitus. De karakteristieken van tinnitus waargenomen na muziekevenementen zijn geen indicatie dat de tinnitus tijdelijk of permanent zal zijn. De studie van Savastano (2004), met een steekproef van 1400 personen, toont echter aan dat de meerderheid van de tinnitus unilateraal, continu van aard, en minder dan 1 jaar of meer dan 5 jaar aanwezig is. De discripantie tussen de resultaten kan te wijten zijn aan het feit dat de steekproef van de huidige studie (151 proefpersonen, waarvan tien met permanente tinnitus) beduidend kleiner is dan de steekproef in de studie van Savastano (1400 proefpersonen).
Vervolgens peilde de THI naar de impact van de tinnitus op het functioneren en de sociale activiteiten van de personen met permanente tinnitus. Bij 40% van de personen met permanente tinnitus heeft de tinnitus een lichte impact, wat betekent dat de tinnitus enkel gehoord wordt in geluidloze omgevingen. De tinnitus heeft een milde impact op het functioneren bij 40% van de proefpersonen, en wordt bijgevolg gemaskeerd door omgevingsgeluiden waardoor de persoon geen last ondervindt van de tinnitus. Echter, 20% van de personen met permanente tinnitus horen de tinnitus in de aanwezigheid van achtergrondlawaai, maar dit belet hen niet in het normaal uitoefenen van de dagelijkse activiteiten. Van de tien personen met permanente tinnitus hebben zeven personen deelgenomen aan het audiologisch onderzoek. Bij de drie personen die niet wensten deel te nemen aan de onderzoeken heeft de tinnitus een lichte impact op het functioneren en de sociale activiteiten, terwijl de personen die zich wel opgaven deel te nemen aan het onderzoek een grotere impact ervaren van de tinnitus. Dit kan een indicatie zijn voor de mate waarin iemand hulp zoekt voor het probleem. Wanneer men een grotere impact op het dagelijkse leven ervaart is men meer geneigd om hulp te zoeken. Drie personen waarbij bovendien een lawaaidip werd vastgesteld, vertonen volgens de THI graad 2 en graad 3. Bij de overige personen waarbij een lawaaidip, noch een gehoorverlies werd vastgesteld, werd geen beduidend hogere graad vastgesteld. De studie van Dias en Cordeiro (2008) toonde aan dat er een statistisch verband bestaat tussen gehoorverlies en tinnitus. Uit de studie van Newman, Jacobson en Spitzer (1996) bleek dat de THI niet beïnvloed wordt door leeftijd, geslacht of gehoorverlies. De relatie tussen gehoorverlies en de 21
graad van impact werd in de huidige studie niet statistisch bekeken en bijgevolg kunnen hieromtrent ook geen sluitende conclusies getrokken worden.
Vervolgens werd aan de hand van een tinnitusprotocol de specifieke frequentie, luidheid en maskeerbaarheid van de tinnitus nagegaan. De frequentie van de tinnitus, bekomen via de pitch – matching ligt tussen 750 Hz en 2000 Hz of is groter dan 6000 Hz. De luidheidsniveaus waren bij de meerderheid van de personen lager dan 10 dB SL en de MML bevond zich tussen de 0 dB HL en 30 dB HL. De studie van Savastano (2004) toont gelijkaardige resultaten. Er dient echter vermeld te worden dat de resultaten afkomstig zijn van zeven proefpersonen en we deze met enige voorzichtigheid moeten benaderen. Met betrekking tot de relatie tussen de aanwezigheid van een subjectief gehoorverlies en het optreden van tinnitus werd een odds ratio van 0,77 genoteerd. Deze odds ratio toonde aan dat de subjectieve indruk van slechthorendheid de kans op tinnitus met 0.77 verhoogt. Echter, dit geeft geen indicatie tot een verhoogd risico op tinnitus indien er een subjectief gehoorverlies aanwezig is. Een duidelijke relatie tussen tinnitus en gehoorverlies werd reeds aangetoond (Axelsson & Barrenas, 1992; Davis & Refaie, 2000). Niettemin, de resultaten tonen geen duidelijke relatie aan, wat te wijten kan zijn aan het feit dat er slechts met een subjectieve indruk van slechthorendheid werd gewerkt; het gehoor van alle deelnemers werd niet gecontroleerd. Bijgevolg kan een deelnemer een normaal gehoor hebben, terwijl deze aangeeft subjectief minder goed te horen.
Vervolgens werd een vergelijking gemaakt tussen het dragen van gehoorbescherming en het optreden van tinnitus. De berekende odds ratio bedraagt hier 1,52, wat aangeeft dat de kans op het optreden van tinnitus 1,52 keer groter is wanneer geen gehoorbescherming wordt gedragen. Dit resultaat is echter niet significant, maar is wel een indicatie dat gehoorbescherming het risico op tinnitus vermindert.
Ten slotte werd een vergelijking gemaakt tussen het voorkomen van tinnitus en de frequentie van blootstelling op muziekevenementen. Hiervoor werden twee groepen met elkaar vergeleken. In groep 1 en groep 2 bevonden zich de personen die respectievelijk wekelijks lang en maandelijks kort aan muziek werden blootgesteld. De odds ratio toonde aan dat de kans op tinnitus 0.99 keer groter is wanneer iemand wekelijks lang wordt blootgesteld. De odds ratio suggereert dat de frequentie en duur van het bijwonen van muziekevenementen geen effect heeft op de kans om tinnitus waar te nemen. Dit resultaat was echter niet 22
significant. Indien de frequentie en de duur van het bijwonen van muziekevenementen geen effect hebben op het optreden van tinnitus moet de oorzaak elders worden gezocht. Het is aanneembaar te suggereren dat het geluidsniveau waaraan de personen worden blootgesteld bepalend is. Echter de geluidsniveaus waaraan de proefpersonen tijdens het huidig onderzoek werden blootgesteld zijn niet gekend. De berekende odds ratio‟s tonen geen relatie tussen de frequentie en duur van het bijwonen van muziekevenementen en het optreden van tinnitus, maar wel tussen het dragen van gehoorbescherming en het optreden van tinnitus. Hieruit kan gesuggereerd worden dat blootstelling aan luide geluidsniveaus op muziekevenementen kan leiden tot gehoorschade en/of tinnitus, onafhankelijk de frequentie en duur van de blootstelling. De meerderheid van de ondervraagden had niet de indruk gehoorverlies te hebben, hoewel 80,99% van deze personen ooit tinnitus ervaren heeft. Er kan verondersteld worden dat jongeren het probleem van gehoorschade onderschatten. De gevolgen van lawaaiblootstelling doen zich vaak pas na enige tijd voor. Men moet jongeren bewust maken van de gevolgen van lawaaiblootstelling en de impact van gehoorverlies en tinnitus op het leven. Preventiecampagnes die jongeren informeren omtrent de juiste gehoorbescherming en hen ertoe aansporen zich altijd te beschermen wanneer ze muziekevenementen bezoeken zijn aangewezen. De huidige studie is een eerste verkenning betreffende tinnitus in de recreationele sfeer. Vermits er gewerkt werd met een beperkte groep is er enige voorzichtigheid noodzakelijk bij het interpreteren van de resultaten. Verder onderzoek met meer proefpersonen, waarbij een evenredige verdeling van proefpersonen met tijdelijke en permanente tinnitus wordt voorzien, zou een meerwaarde kunnen betekenen.
CONCLUSIE
De resultaten van deze studie tonen aan dat 80,13% van de jongeren tussen 18 en 30 jaar ooit tinnitus heeft ervaren, waarvan 91,74% met tijdelijke tinnitus en 8,26% met permanente tinnitus. Tijdelijke tinnitus na muziekevenementen werd voornamelijk waargenomen in beide oren even luid (46,85%) of in het hoofd (27,03%) en is continu van aard (88,29%). Er was meestal sprake van een zuivere toon (75,70%) met een hoge toonhoogte (67%). Permanente tinnitus was bij 60% van de deelnemers tussen één en vijf jaar aanwezig en werd voornamelijk in beide oren even luid (40%) of aan het rechter oor (30%) waargenomen. Het oorsuizen was continu van aard (70%) en werd als een toon (50%), met hoge toonhoogte (60%), waargenomen. De resultaten van de THI toonden aan dat de tinnitus bij de 23
meerderheid van de personen met permanente tinnitus weinig impact heeft op het dagelijks functioneren. Bijgevolg kunnen we concluderen dat de karakteristieken van tijdelijke en permanente tinnitus gelijkaardig zijn. Het gevaar hierbij is dat tijdelijke tinnitus kan overgaan in permanente tinnitus. De karakteristieken van tinnitus waargenomen na muziekevenementen zijn geen indicatie dat tinnitus tijdelijk of permanent van aard zal zijn.
Ten slotte tonen de resultaten van deze studie aan dat er geen relatie kan gevonden worden tussen de frequentie en duur van het bijwonen van muziekevenementen en tussen subjectieve slechthorendheid en het voorkomen van tinnitus. De resultaten tonen wel aan dat de kans op tinnitus met 1,52 keer gereduceerd wordt wanneer gehoorbescherming gedragen wordt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de duur en de frequentie van de blootstelling niet bepalend zijn voor het optreden van tinnitus. Echter er is een vermoeden dat het geluidsniveau waaraan de personen worden blootgesteld bepalend is voor het optreden van tinnitus. Bijgevolg dienen jongeren gesensibiliseerd te worden voor de gevaren van lawaaiblootstelling en aangespoord te worden om tijdens het bijwonen van muziekevenementen steeds gehoorbescherming te dragen DANKWOORD
Graag willen wij van de gelegenheid gebruik maken iedereen te bedanken die meegewerkt heeft aan het realiseren van dit scriptieonderzoek. Zonder hun steun, inzet en vertrouwen was het niet mogelijk dit eindwerk te voltooien.
Eerst en vooral willen wij graag onze promotor, Prof. Dr. Bart Vinck, en co-promotor, Dr. Hannah Keppler, bedanken voor hun begeleiding tijdens het uitwerken en uitschrijven van ons onderzoek. Hun inzicht en deskundige kennis hebben een enorme meerwaarde betekend. Ook de lessen klinische audiologie hebben ons de kennis en inzicht gegeven waardoor we het audiometrisch onderzoek optimaal konden opstellen en uitvoeren.
Verder willen we graag het Universitair Ziekenhuis Gent, en in het bijzonder de medewerkers en audiologen van de dienst neus-keel-oor, bedanken omdat wij hun infrastructuur en apparatuur ter beschikking kregen om onze onderzoeken uit te voeren.
24
Ook bedanken wij Elien Verhaeghe voor haar hulp bij het afnemen van het onderzoek en het verwerken van de resultaten van de otoakoestische emissies.
Ten slotte een bijzonder woord van dank naar alle personen die de vragenlijst ingevuld en doorgestuurd hebben naar kennissen alsook de personen die bereid waren mee te werken aan het tinnitusonderzoek. Zonder hen was het niet mogelijk dit onderzoek te voltooien.
25
REFERENTIES
Axelsson A., Prasher D. (2000). Tinnitus induced by occupational and leisure noise. Noise and Health, 2, 47-54 Axelsson, A., & Ringdahl, A. (1989). Tinnitus: A study of its prevalence and characteristics. British Journal of Audiology, 23, 53–62. Bailey, B.J., Calhoun, K.H., Derkay, C.S.,Friedman, N. & Gluckman, J. (2001). Head and Neck Surgery – Otolaryngology, 3rd edn. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins Coles, R.R.A. (1984). Epidemiology of tinnitus: (2) Demographic and clinical features. Journal of Laryngology and Otology (Suppl, 90, 195-202) Davis, A. C. (1995). Hearing in adults. London: Whurr Publishers Davis, A & Rafaie, E. (2000). Epidemiology of tinnitus. In R. Tyler (Ed.), Tinnitus Handbook (pp. 1-23), Diego, CA: Singular. Dauman, R, & Tyler, R.S. (1992). Some considerations on the classification of tinnitus. In J.M. Aran & R. Dauman (Eds.), Proceedings of the Fourth International Tinnitus Seminar (pp. 225-229). Bordeaux, France. Dias, A., Cordeiro, R. (2008). Association between hearing loss level and degree of discomfort introduced by tinnitus in workers exposed to noise. Rev Bras Otorrinolaringol, 74, 876-83. Hall, J. III. (2000). Handbook of otoacoustic emissions. Singular Thomson Learning San Diego Hazell, J. (1987). Tinnitus. Churchill Livingstone New York Hazell, J. W. P. (1995). Models of tinnitus: Generation, perception, clinical implications. In J. A.Vernon & A. R. Møller (Eds.), Mechanisms of tinnitus (pp. 57–72). Needham Heights, MA: Allyn & Bacon. Hazell, J. W. P. (2000). Tinnitus retraining therapy based on the Jastreboff model. Retrieved from http://www.tinnitus.org/home/frame/tin2_download.PDF Henry, J.A., Dennis, K.C., Schechter, M.A. (2005). General review of tinnitus: Prevalence, Mechanisms, Effects and Management. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 48, 1204-1235. Hoffman, H. J., & Reed, G. W. (2004). Epidemiology of tinnitus. In J. B. Snow, Jr. (Ed.), Tinnitus:Theory and management, (pp. 16–41). Lewiston, NY: BC Decker.
26
James A. Henry, PhD (2004). Audiologic assessment. In Snow. J (2004), Tinnitus: theory and management (p. 231) McCombe, A., Bagueley, D., Coles, R., McKenna, L., McKinney, C. & Windle-Taylor, P. (2001), Guidelines for the grading of tinnitus severity : The results of a working group commissioned by the British Association of Otolaryngologists, Head and Neck Surgeons, 1999. Clin. Otolaryngol, 26, 388-393. Møller, A. R. (2003). Pathophysiology of tinnitus. Otolaryngologic Clinics of North America, 36, 249–266, v–vi. Newman, C.W., Jacobson, G.P., Spitzer, J.B. (1996). Development of the Tinnitus Handicap Inventory. Arch Otolaryngology head and neck surgery, 122, 143 – 148. Niskar, A.S., Kieszak, S.M., Holmes, A.E., Esteban, E., Rubin, C., & Brody, D.J. (2001). Estimated Prevalence of Noise-Induced Hearing Threshold Shifts Among Children 6 to 19 Years of Age: The Third National Health and Nutrition Examination Survey, 1988–1994, United States. Pediatrics, 108, 40-43. Perry, B. P., & Gantz, B. J. (2000). Medical and surgical evaluation and management of tinnitus. In R.S. Tyler (Ed.), Tinnitus handbook (pp. 221–241). San Diego, CA: Singular. Quaranta et al. (1996). Epidemiology of tinnitus. In R. Tyler (Ed.), Tinnitus Handbook (pp. 1-23), Diego, CA: Singular. Roeser,R., Valente, M., Hosford-Dunn, H. (2000). Audiology Diagnosis: Acoustic Immittance
Measurements
(pp.
381-423),
Thieme
New
York
Rubak,T., Kock, S., Koefoed-Nielsen$,B., Lund, S.P., Bonde, J.P., Kolstad, H.A.(2008). The risk of tinnitus following occupational noise exposure in workers with hearing loss or normal hearing. International Journal of Audiology, 47, 109-114 Savastano, M.(2004). Characteristics of Tinnitus: Investigation of over 1400 Patients. The Journal of Otolaryngology, 33, 248-253 Shargorodsky, J., Curhan, G.C., Farwell, W.R. (2010). Prevalence and Characteristics of Tinnitus among US Adults. American journal of medicine, 123, 711-718 Steinmetz, L.G., Zeigelboim, B.S., Lacerda, A.B., Morata, T.C, & Marques, J.M. (2009). The characteristics of tinnitus in workers exposed to noise. Brazilian Journal of Otorhinolaryngology, 75, 7-14. Verhaeghe, E. (2011). Otoakoestische emissies bij tinnituspatiënten. Masterproef, Universiteit Gent, faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen.
27
Vernon, J. A., & Meikle, M. B. (2000). Tinnitus masking. In R. S. Tyler (Ed.), Tinnitus handbook (pp.313–356). San Diego, CA: Singular. Vernon, J. A., & Møller, A. R. (1995). Mechanisms of tinnitus. Needham Heights, MA: Allyn & Bacon.
28
APPENDIX
Vragenlijst tinnitus
Beste,
In het kader van onze thesis onderzoeken wij de prevalentie en karakteristieken van tinnitus na muziekevenementen bij jongeren. Tinnitus is de wetenschappelijke naam voor „oorsuizen‟: de aanwezigheid van een sis-, fluit-, piep- of bromgeluid in het oor bij de afwezigheid van een bron die dit geluid zou kunnen produceren.
Wij willen u dan ook vragen deze enquête eerlijk en naar waarheid in te vullen. Er is telkens slechts één antwoord mogelijk, tenzij anders vermeld. Uiteraard worden alle gegevens anoniem verwerkt. Wij danken u voor uw medewerking!
Sofie en Kimberly i.o.v. Prof. Dr. B. Vinck
We starten met enkele demografische gegevens. Vervolgens peilen we naar uw gehoor. 1. Geboortedatum:…………………………………………………………………………… ……………………………………………… 2. Woonplaats:………………………………………………………………………………… ………………………………………………..
3. Geslacht: o Man o Vrouw
29
4. Denkt u minder goed te horen? o Ja (Ga naar vraag 5) o Neen (Ga naar vraag 7) 5. Aan welk oor situeert zich het verlies? o Rechteroor o Linkeroor o Beide oren, rechts meer dan links o Beide oren, links meer dan rechts o Beide oren even veel 6. Wat is volgens u de reden van het gehoorverlies? (Meerdere antwoorden mogelijk) o Ik heb een aangeboren slechthorendheid o Frequente (midden)oorontstekingen in de jeugd o Trauma aan het hoofd (val, (verkeers)ongeval, voorwerp…) o Ziekte o Medicijnen waardoor gehoorverlies is opgetreden o Ik ben tewerkgesteld in lawaai waardoor ik gehoorverlies heb opgelopen o Ik woon regelmatig luide muziekevenementen bij waardoor ik minder hoor (uitgaan, fuiven, concerten, …) o MP3-speler o Ik weet het niet o Andere (specifieer) :……………… 7. Heeft u ooit een ooroperatie ondergaan? (bv.: plaatsen van buisjes) o Ja o Neen o Ik weet het niet 8. Hoe vaak bezoekt u muziekevenementen? (discotheken, fuiven, festivals, concerten, muziekcafés,…) o Meer dan 2 keer per week o 1 à 2 keer per week o 1 à 2 keer per maand o Minder dan 1 keer per maand 30
9. Hoelang blijft u gemiddeld op een muziekevenement? o Tussen 1 en 3 uur o Tussen 3 en 6 uur o > 6 uur
10. Hoe vaak draagt u gehoorbescherming tijdens muziekevenementen? o Nooit (Ga naar vraag 12) o Zelden o Soms o Vaak o Altijd
11. Welke soort gehoorbescherming draagt u?
o Kneedbare wegwerpdopjes
o Universele oordoppen (paddenstoelvormig)
○
o Otoplastieken (op maat gemaakte oordopjes)
31
Andere………………….
12. Hoe vaak heeft u een volheidsgevoel na muziekevenementen? ( bv: het gevoel van een verkoudheid, het gevoel van proppen in de oren) o Nooit o Zelden o Soms o Vaak o Altijd
13. Heeft u ooit oorsuizen gehad na muziekevenementen? (Hierbij kan het gaan om een piep, suis of andere geluid dat u waarnam na het bijwonen van een muziekevenement en slechts enkele minuten, uren of dagen aanhield of om een geluid dat u nu nog steeds waarneemt) o Ja o Neen
Indien neen, dan stopt de vragenlijst hier voor u. Wij danken u van harte voor uw medewerking! Indien ja, ga naar vraag 14.
14.
Hoe vaak heeft u tinnitus na een muziekevenement? o Zelden o Soms o Vaak o Altijd
15. Hoelang hield de tinnitus aan na het muziekevenement? Indien u reeds meerdere malen tinnitus heeft gehad, gelieve de gemiddelde duur aan te duiden. o
< 30 minuten
o Tussen 30 minuten en 1 uur o Tussen 1 en 3 uur o Tussen 3 en 6 uur o Tussen 6 en 12 uur 32
o Tussen 12 en 24 uur o Tussen 24 en 48 uur o Tussen 48 en 72 uur o >72 uur o De tinnitus is nooit verdwenen (Ga naar vraag 20)
16. Waar hoorde u de tinnitus? o Rechter oor o Linker oor o Beide oren, meer rechts dan links o Beide oren, meer links dan rechts o Beide oren gelijk o In het hoofd (geen duidelijke kant aan te geven)
17. Was de tinnitus eerder pulserend of continu? o Pulserend (bv: synchroon met de hartslag, kloppend,…) o Continu
18. Klonk de tinnitus meer als een toon of meer als een ruis? o Toon o Ruis (bv: ruisen van de wind, zee of bomen ,…) o Andere: …………………
19. Kan u de toonhoogte van uw tinnitus aangeven? Indien u reeds meerdere tonen heeft gehoord, zijn meerdere antwoorden mogelijk. “Het begrip toonhoogte karakteriseert een geluid in termen van „hoog‟ en „laag‟. Wanneer een geluid hoog (scherp) klinkt dan gaat het om een geluid met een hoge toonhoogte, wanneer het laag (dof) klinkt is dit een geluid met een lage toonhoogte.” o Zeer hoge toonhoogte o Hoge toonhoogte o Gemiddelde toonhoogte o Lage toonhoogte 33
Hier stopt de vragenlijst voor u. Wij danken u van harte voor uw medewerking! Indien u nog steeds last heeft van tinnitus, vervolg met vraag 20.
20. Kan u aangeven hoelang u reeds tinnitus hebt? o < 1 maand o Tussen 1 en 6 maand o Tussen 6 maand en 1 jaar o Tussen 1 en 5 jaar o > 5 jaar
21. Waar hoort u de tinnitus? o Rechter oor o Linker oor o Beide oren, meer rechts dan links o Beide oren, meer links dan rechts o Beide oren gelijk o In het hoofd (geen duidelijke kant aan te geven)
22. Is de tinnitus eerder pulserend of continu? o Pulserend (bv: synchroon met de hartslag, kloppend,…) o Continu
23. Klinkt de tinnitus meer als een toon of meer als een ruis? Indien u meerdere tonen hoort zijn meerdere antwoorden mogelijk. o Toon o Ruis (bv: ruisen van de wind, zee of bomen ,…) o Andere: …………………
34
24. Hoeveel verschillende tonen hoort u? o 1 o 2 o 3 o >3
25. Beschrijf de toonhoogte van uw tinnitus. Indien u meerdere tonen hoort, kan u meerdere antwoorden aanvinken. “Het begrip toonhoogte karakteriseert een geluid in termen van „hoog‟ en „laag‟ Wanneer een geluid hoog klinkt dan gaat het om een geluid met een hoge toonhoogte, wanneer het laag klinkt is dit een geluid met een lage toonhoogte.” o Zeer hoge toonhoogte o Hoge toonhoogte o Gemiddelde toonhoogte o Lage toonhoogte
26. Heeft u de indruk dat uw tinnitus luider is dan bij aanvang van het probleem? o Ja o Neen
27. Verandert de luidheid van uw tinnitus? “Het begrip luidheid karakteriseert hoe sterk een geluid subjectief wordt ervaren” o Ja (Ga naar vraag 28) o Neen (Ga naar vraag 29)
28. In welke situaties klinkt uw tinnitus luider? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk) o Wanneer ik angstig ben o Wanneer ik stress heb o Wanneer ik boos ben o Wanneer ik vermoeid ben 35
o Wanneer ik alleen ben o Andere (specifieer) :…………….
29. Beschrijf de luidheid van uw tinnitus op dit moment op onderstaande schaal. “Het begrip luidheid karakteriseert hoe sterk een geluid subjectief wordt ervaren”
Erg zacht (0)
Matig (5)
Erg luid (10)
30. Indien u zich in een omgeving met lawaai bevindt (bv.: op straat, wanneer de radio op de achtergrond speelt, wanneer u met mensen in gesprek bent,…), merkt u een verschil in luidheid van uw tinnitus op? o De tinnitus klinkt luider o De tinnitus klinkt even luid o De tinnitus klinkt zachter o De tinnitus verdwijnt
31. Beschrijf uw tinnitus in woorden: ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………….
De volgende lijst zijn voorbeelden van mogelijke sensaties, u bent vrij om ook andere beschrijvingen te gebruiken: sissend, rinkelend, pulserend, zoemend, klikkend, krakend, tonaal (zoals een beltoon of andere soorten tonen), hummend, ploppend, loeien van de wind, ruizend, typemachine, fluitend, suizend.
36
32. Heeft u een probleem met geluiden verdragen omdat ze vaak veel te luid lijken? Oftewel, vindt u vaak dat geluiden te hard of te pijnlijk zijn die andere mensen om u heen aangenaam vinden? o Nooit o Zelden o Soms o Vaak o Altijd
33. Welke geluiden klinken onaangenaam voor u? (bv.: bestek, het klinken van glazen, papier verfrommelen,…) ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………
Als afsluiter willen we de invloed van tinnitus op uw leven nagaan. Hieronder vindt u 25 stellingen. Gelieve het meest correcte antwoord te omcirkelen.
1
Kunt u zich door uw tinnitus moeilijk concentreren?
Ja
Neen Soms
2
Kunt u door de luidheid van uw tinnitus anderen verstaan?
Ja
Neen Soms
3
Bent u boos vanwege de tinnitus?
Ja
Neen Soms
4
Voelt u zich verward door de tinnitus?
Ja
Neen Soms
5
Voelt u zich wanhopig door uw tinnitus?
Ja
Neen Soms
6
Klaagt u veel over uw tinnitus?
Ja
Neen Soms
7
Kunt u door uw tinnitus ‟s avonds moeilijk in slaap vallen?
Ja
Neen Soms
8
Heeft u het gevoel dat u niet aan uw tinnitus kuntontsnappen?
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
9
Interfereert uw tinnitus met het deelnemen aan sociale activiteiten (uit eten gaan, naar de bioscoop)?
37
10 Voelt u zich door de tinnitus gefrustreerd?
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
14 Bent u door de tinnitus sneller geïrriteerd?
Ja
Neen Soms
15 Heeft u door de tinnitus moeite met lezen?
Ja
Neen Soms
16 Bent u overstuur door de tinnitus?
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
Ja
Neen Soms
19 Heeft u het gevoel dat u geen controle heeft over uw tinnitus?
Ja
Neen Soms
20 Bent u door de tinnitus vaak vermoeid?
Ja
Neen Soms
21 Bent u door de tinnitus depressief?
Ja
Neen Soms
22 Voelt u zich angstig en bezorgd door de tinnitus?
Ja
Neen Soms
23 Heeft u het gevoel dat u niet langer met de tinnitus om kunt gaan?
Ja
Neen Soms
24 Wordt de tinnitus erger in stressvolle situaties?
Ja
Neen Soms
25 Voelt u zich onzeker door de tinnitus?
Ja
Neen Soms
11
Heeft u door uw tinnitus het gevoel dat u een vreselijke ziekte heeft?
12 Maakt de tinnitus u het moeilijk om van het leven te genieten? 13
17
18
Interfereert uw tinnitus met uw werk of huishoudelijke bezigheden?
Heeft u het gevoel dat de tinnitus uw relaties met familieleden en vrienden onder druk zet? Vindt u het moeilijk uw aandacht te verschuiven van de tinnitus naar andere zaken?
In het kader van ons onderzoek zou het nuttig zijn indien wij metingen kunnen doen bij personen die sinds geruime tijd last hebben van tinnitus. Deze metingen zouden plaatsvinden in het Universitair Ziekenhuis te Gent en duren een ruim halfuur Indien u bereid bent mee te werken, gelieve uw contactgegevens onderaan te noteren (naam, adres, telefoonnummer, emailadres). Wij verzekeren u dat uw gegevens uitsluitend gebruikt worden om u te contacteren voor verdere deelname aan het onderzoek. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 38
………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………
Wij bedanken u voor uw medewerking! Sofie en Kimberly
39