Snelle installatie handleiding
iConnect handleiding
Aanvullende informatie Artikelnummer: EL-4700 Versie: 1.0
ARAS Security B.V. Postbus 218 5150 AE Drunen NL Thomas Edisonweg 5 5151 DH Drunen NL
Helpdesk 0900 27 27 43 57 www.aras.nl techhelp@aras.nl
Algemene informatie Wijzigingen voorbehouden. Kijk op onze support site http://support.aras.nl/ voor actueel nieuws en FAQ.
Inhoudsopgave 1. Introductie ............................................................................................................................................ 2 2. Systeem installatie ............................................................................................................................... 3 3. Systeem layout .................................................................................................................................... 4 3.1. Systeem architectuur .................................................................................................................... 4 3.2. Hardware layout ............................................................................................................................ 6 3.3. Hoofdprint van de centrale ............................................................................................................ 7 4. Systeem Programmering ..................................................................................................................... 8 4.1. Toetsen navigatie menu................................................................................................................ 8 4.2. Toegang tot het installateurs menu .............................................................................................. 8 4.3. Taal en standaard instellingen selecteren .................................................................................... 8 4.4 Draadloze Communicatie............................................................................................................... 9 4.4.2 Registreren 2-weg draadloze apparaten .................................................................................... 9 4.4.2.1 Detectoren ............................................................................................................................... 9
5
4.4.2.2
Handzenders ..................................................................................................................... 11
4.4.2.3.
Draadloos bedienpaneel .................................................................................................... 13
4.4.2.4
Draadloze sirene ................................................................................................................ 13
4.4.3.
Verwijder draadloos apparaat ............................................................................................ 14
4.5
Programmering doormelding met de meldkamer .................................................................. 15
4.6
Instellingen voor “volg mij” bestemmingen ............................................................................ 16
4.7
Tijd en datum instellen ........................................................................................................... 16
4.8
Aanmaken/wijzigen van gebruikers ....................................................................................... 17
4.9
GPRS instellingen.................................................................................................................. 18
4.10
Verbinden met Cloud (GPRS/LAN Configuraties) ................................................................. 18
4.11
PIR Camera ........................................................................................................................... 20
Testen van het systeem ................................................................................................................. 21
1. Introductie Bedankt voor het kiezen van het iConnect hybride inbraaksysteem. Deze verkorte handleiding beschrijft de belangrijkste stappen voor het installeren en programmeren van de iConnect met behulp van de toetsen op de centrale.
2
2. Systeem installatie 1. Open de behuizing van de centrale. 2. Plaats het achterste deel tegen de muur en markeer de bevestigingsgaten.
Aantekening:
Markeer indien nodig de locatie van de achterste sabotage schakelaar. Deze vindt u achter het moederbord. 3. Plaats de pluggen op de juiste posities. 4. Leid de voedingskabel door de bedradingsopening aan de achterkant en sluit deze aan op de voedingsklemmen van het moederbord.
Waarschuwing:
De netvoeding nog niet inschakelen in dit stadium! 5. Sluit Indien nodig de netwerkkabel aan en/of plaats een SIM-kaart in de GSM / GPRS-module. 6. Sluit de accu aan op de connector. Als er een alarm optreedt, geeft u de hoofdgebruikerscode in (standaard '1234'), om het alarm uit te zetten. 7. Monteer de achterkant tegen de muur. 8. Sluit de behuizing en schakel de netvoeding in.
Aantekening:
Het wordt aanbevolen om een systeemscan uit te voeren om de systeemconfiguratie te controleren. Een systeemscan wordt uitgevoerd vanuit het hoofdmenu: '[9] Programmeren'> '[7] Initialiseren'> '[5] Zoek Apparatuur'> '[√]'. De gegenereerde lijst toont de herkende systeemcomponenten. Als een component niet is opgenomen in de lijst, controleer dan dit component en voer de scan nogmaals uit.
3
3. Systeem layout 3.1. Systeem architectuur Figuur 1 toont de componenten van het systeem en de interactie met externe communicatienetwerken.
Figuur 1: Systeem opbouw
4
Figuur 2: Hoofdprint 1 Contrast LCD 2 Luidspreker 3 Sirene 4 Jumper (JP1) voor sirene volumeregeling 5 Bandkabel
Aantekening:
Raadpleeg de volledige installatiehandleiding voor meer informatie over de jumperinstellingen.
5
3.2. Hardware layout Het doel van deze sectie is om de verschillende systeemcomponenten te presenteren (figuur 3). Afgezien van het moederbord, is elke communicatiemodule als extra optie beschikbaar en kan in de behuizing worden geïnstalleerd.
Figuur 3: Systeem layout 1 2 3
Hoofd/Aansluit-print Communicatie module (GPRS + GSM + LAN) Back-up batterij
6
3.3. Hoofdprint van de centrale De hoofdprint van de centrale is het hart van het systeem en verbind de diverse communicatiemodules middels een aantal connectoren zoals weergegeven in figuur 4.
Figuur 4: Hoofdprint van de centrale 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Telefoonaansluiting Bandkabel connector voor de communicatie modules Programmeerbare relais uitgang (100mA max) en jumpers voor PGM-controle (JP3, JP4) Bekabelde detector ingangen (Zone 33,34) (DEOL 2k2) Systeem bus (niet beschikbaar) Bandkabel connector LCD keypad, ingebouwde speaker, microfoon en sirene Voorzijde sabotageschakelaar Connector naar Domotica module Netvoeding aansluiting Domotica module aansluiting Netvoeding zekering Accu connector en jumper voor instelling bescherming ontlading (JP2)
Aantekening:
Raadpleeg de iConnect volledige installatiehandleiding voor meer informatie over deze jumperinstellingen.
7
4. Systeem Programmering 4.1. Toetsen navigatie menu Deze gedeelte legt uit hoe u de iConnect kunt programmeren via het toetsenbord, hetzij op het hoofdtoestel of op het LCD draadloze toetsenbord. Tabel 1 beschrijft het gebruik van de toetsen tijdens de programmering van de centrale. ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------√ Gebruikt om in het getoonde menu te komen, of om de bijgewerkte gegevens op te slaan ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------X Gebruikt om de huidige selectie te annuleren of om terug te keren naar het vorige menu ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------▲/▼ Gebruikt om door de getoonde menu-opties te scrollen [0]-[9]
Gebruikt om: 1. waar nodig numerieke waardes in te voeren 2. snelle stappen in het menu te maken. Druk op de toets om direct toegang te krijgen tot de gewenste programmeeroptie 3. om benamingen in te geven ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 1: Gebruik bedienpaneel
4.2. Toegang tot het installateurs menu 1 Druk vanuit het hoofscherm op [√] 2 Voer uw installateurcode in (standaard '1111'). 3 Kies met behulp van de pijltjestoetsen de optie '[9] Programmeren'.
4.3. Taal en standaard instellingen selecteren De iConnect ondersteunt meerdere talen. Bij de allereerste opstart van de centrale opent automatisch het standaard instellingenmenu. Taal en standaard instellingen moeten worden gedefinieerd voordat de configuratie parameters kunnen worden ingesteld of zenders worden aangeleerd. Aantekening:
Het kiezen van de taal-en standaardinstellingen, heeft een volledige reset als gevolg. Alle eerdere configuratie-instellingen worden teruggezet naar de standaardinstellingen en alle eerder geregistreerde onderdelen worden gewist. Hoe handmatig de taal-en standaardinstellingen in te voeren: 1. Ga naar het hoofdmenu, selecteer [9]>[7]>[1] (Programmeren>Initialiseren>Alles Init.) 2. Selecteer een taal (Stem + LCD scherm) en druk op [√]. 3. Selecteer de standaard instellingen en druk op [√]. 4. Druk op [√] om de centrale te herstarten.
8
4.4 Draadloze Communicatie 4.4.1 Kalibratie hoofdunit De eerste stap is het kalibreren van de centrale. Tijdens dit kalibratieproces selecteert de ontvanger het beste RF-kanaal naar aanleiding van de achtergrond "ruis" in de omgeving. Deze ruis kan worden opgewekt door andere apparaten op dezelfde frequentie in de buurt. Selecteer menu [9]>[1]>[9]>[1] (Programmeren >Apparatuur>RF Network>Establishment De iConnect scant de omgeving naar het kanaal met het laagste ruisniveau. Zodra opslaan verschijnt druk op [√] om dit beste kanaal vast te leggen.
4.4.2 Registreren 2-weg draadloze apparaten Om een 2-weg apparaat te herkennen moet de iConnect zender geregistreerd zijn. Het wordt aanbevolen om alle apparaten via het bedieningspaneel te registreren voordat u gaat installeren. Alvorens de draadloze apparaten/accessoires definitief te installeren plaatst u ze eerst tijdelijk op de gewenste locaties en voert een reeks testen uit. Dit testen kan je namelijk laten zien dat je het paneel of sommige van de apparaten / accessoires moet verplaatsen.
4.4.2.1 Detectoren De iConnect ondersteunt 34 beveiligingszones. Per zone kan slechts één detector worden geregistreerd. Zones 1-32 zijn bedoeld voor draadloze detectoren, terwijl de zones 33 en 34 on-board bedrade zones zijn. Aantekening:
De minimale afstand tussen de detectoren en het paneel bedraagd 1,5m. Zodra een detector wordt verwijderd uit het paneel moet dit worden opgevolgd door de verwijdering van het paneel in de detector. Als dit niet gebeurt, zal het leiden tot een "out of Sync" situatie. Stap 1: Registreer een detector 1 2 3
4
Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[1] (Programmeren >Apparatuur>Zones) Selecteer met behulp van de pijltjestoetsen een bepaalde zone en druk op [√]. Het systeem start de registratiemodus. Stuur een transmissie van de detector op de volgende manier: • Open de detectorbehuizing (sabotageschakelaar moet geopend zijn) • Plaats de batterijen. De detector zal een transmissie verzenden. Als de verzending met succes door het systeem wordt ontvangen zal het een bevestigend geluid afspelen. Als er geen bevestigend geluid hoorbaar is, stuur dan nog een transmissie door het indrukken en loslaten van de sabotageschakelaar van het apparaat. Nadat de detector is geregistreerd ziet u op het display: 'opslaan..'. Druk op [√] om te bevestigen en ga verder met het invoeren van andere parameters voor het gekozen apparaat (zie hieronder). Het is mogelijk om terug te gaan middels de toets 'X' en meteen volgende zones toe te voegen.
9
Stap 2: Instellen van de parameters 3
Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[1] (Programmeren>Apparatuur>Zones) 4 Selecteer met behulp van de pijltjestoetsen een bepaalde zone en druk op [√]. 5 Stel de belangrijkste parameters in voor elke zone volgens tabel 2 --------------------------------------------------------------------------------------------------------------Sneltoets Optienaam Beschrijving en aantekeningen --------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>2 Zone type Alarmtype gegenereerd door deze zone --------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>3 Functie Wanneer is de zone actief ? 1 (F): volledige inschakeling 2 (P): gedeeltelijke inschakeling 3 (PE): de zone is in omtrek ingeschakeld ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>4 Naam Omschrijving die helpt bij het identificeren van het apparaat wanneer het systeem wordt bediend of geprogrammeerd -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>5 Luid Alarm Wel of geen activering van de sirene als de zone in alarm komt ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>6 Deurbel Activeer de interne sirene wanneer de zone wordt getriggerd. Let op: Om de deurbel te activeren; activeer de ‘algemeen bel’ [sneltoetsen: 7>9] ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>1>7 Open zone in Schakel het systeem geforceerd in, ook als de zone nog niet gereed is. De functie geforceerd inschakelen moet geactiveerd zijn binnen systeemopties. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Er zijn nog meer opties in het systeem maar deze zijn nog niet in deze handleiding opgenomen. Tabel 2: Parameter instellingen Aantekening:
PIR / Camera detectoren hebben speciale parameters die kunnen worden gedefinieerd met behulp van de sneltoetsen 9>1>1>11 Scroll indien gewenst door de andere menu-parameters om instellingen te wijzigen.
10
Stap 3: Test detectoren 1 2 3
4
Ga naar het hoofdscherm en druk op [√] Voer de installateurcode in (standaard code ‘1111’) Selecteer [7]>[04]>[2] (Service>Detectoren>Detector Test) om de TX communicatie test te starten. Deze test stelt u in staat om zenders te identificeren en hun signaal sterkte te testen. Activeer de detector die u wil testen; de details van de zender verschijnen op het scherm. Als resultaat hoort u een serie tonen, welke de signaalsterkte van de zender aangeeft. Signaal sterkte Tonen 1-Laag 1 Toon 2-Gemiddeld 2 Tonen 3-Goed 3 Tonen 4-Uitstekend 4 Tonen Tabel 3: Signaal sterkte
Aantekening: als de signaalsterkte lager is dan 2, verplaats de zender dan naar een betere locatie.
Daarnaast toont het display de status van detectoren met afkortingen zoals te zien in Tabel 4. Item Beschrijving Item Beschrijving -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------‘OK’ De zender functioneert correct ‘OS’ De zender is niet gesynchroniseerd ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------‘TA’ Sabotage staat ‘NA’ De zender is inactief ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------‘BT’ Batterij bijna leeg ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 4: Detector status
4.4.2.2
Handzenders
De iConnect ondersteunt een maximum van 19 handzenders. Stap 1: Registreer een handzender 1 2 3 4 5
Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[2] (Programmeren>apparatuur>afstand bed.) Selecteer het gewenste nummer met de pijltjestoetsen en druk op [√]. Het systeem start de registratiemodus. Druk op een knop op de sleutelhanger; zorg ervoor dat de groene LED op de sleutelhanger brandt wanneer de knop wordt ingedrukt. Aantekening: Een rode LED geeft een communicatieprobleem aan tussen de handzender en de centrale. Als 'opslaan..' verschijnt, drukt u op de toets [√].
11
Stap 2: Stel de parameters van de handzender in. 1 2 3
Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[2] (Programmeren>apparatuur>afstand bed.) Selecteer de gewenste handzender met de pijltjestoetsen en druk op [√]. Stel de parameters van elke sleutelhanger in volgens tabel 5.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------Sneltoets Optienaam Beschrijving en aantekeningen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>2>2 Type Keuze wel of geen doormelden van in/uit schakelingen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>2>3 Naam Omschrijving die helpt bij het identificeren van het apparaat wanneer het systeem wordt bediend of geprogrammeerd. Gebruik de toets om een spatie in te voegen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>2>4 B1 Functie Verwijst naar knop. Wijs de gewenste domotica module toe die bij deze knop hoort (01/16 of 30/31 voor PGM-uitgang). Het is mogelijk om 00 in te voeren om de standaard functie te programmeren. (Deel inschakelen) -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>1>2>5
B2 Functie
Verwijst naar knop. Wijs de gewenste domotica module toe die bij deze knop hoort (01/16 of 30/31 voor PGM-uitgang). Het is mogelijk om 00 in te voeren om de standaard functie te programmeren. (Omtrek inschakelen) ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 5: Handzender parameters Stap 3: Handzenders testen 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op ‘V’. 2. Voer de installatiecode in (standaard code ‘1111’) 3. Selecteer [7]>[04]>[2] (Service>Detectoren>Detector Test) om de communicatie test te starten.
12
4.4.2.3.
Draadloos bedienpaneel
Stap 1: Registreer een draadloos bedienpaneel De iConnect ondersteunt tot vier draadloze LCD-toetsenborden. 1. Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[3] (Programmeren>Apparatuur>Bedieningspan. 2. Selecteer het te registreren toetsenbord en druk op [√]. Het systeem start de registratie modus. 3. Plaats de batterijen in het bedienpaneel. 4. Druk op de achterzijde de sabotage schakelaar in zodra 'opslaan..' verschijnt, druk op [√]. 5. Wijzig eventueel de parameters van het bedienpaneel.
Stap 2: Toetsenbord testen 4. Ga naar het hoofdscherm en druk op ‘V’. 5. Voer de installatiecode in (standaard code ‘1111’) Selecteer [7]>[04]>[2] (Service>Detectoren>Detector Test) om de communicatie test te starten
4.4.2.4
Draadloze sirene
Stap 1: Registreer een draadloze sirene De iConnect ondersteund de externe 2-weg draadloze sirene. 1. Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[5]>[1] (Programmeren>Apparatuur> Sirene>WL Sirens). Selecteer een nummer uit de lijst (1-4) en druk op [√]. Het systeem start de registratiemodus. 2. Druk op de sirene sabotageschakelaar. Zodra ‘opslaan..’ verschijnt; druk op [√]. 3. Stel vervolgens de parameters van de sirene in. Vertraging draadloze sirene: tijdsinterval dat de sirene niet wordt gehoord. Dit gebeurt zodra een alarm geactiveerd is. Maximale sirene tijd: duur van de sirene tijd nadat een alarm is opgetreden. Stap 2: Sirene testen 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op [√]. 2. Voer de installatiecode in (standaard code ‘1111’) 3. Selecteer [7]>[03]>[2] (Service>Tests>Test sirene bu) om de test te starten toets [√].
13
4.4.3. Verwijder draadloos apparaat Het verwijderen van een draadloos apparaat in de iConnect vereist twee stappen zoals beschreven in tabel 6. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Apparaat verwijderen Stap 1 Stap 2 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Detector Installateursmenu, 1. Open de detector Sneltoets: 9>1>1> 2. Verwijder de batterijen Selecteer zone> 3. Druk de sabotageschakelaar in 12> [√]. 4. Plaats de batterijen terug terwijl sabotageschakelaar ingedrukt blijft 5 Open binnen 5 seconden de sabotageschakelaar en sluit weer. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Handzender
Installateursmenu, 1.Druk twee seconden + Sneltoets 9>1>2> tot de rode led stopt met knipperen Selecteer 2.Druk twee seconden op + afstand bed.>6> [√]. tot de rode led stopt met knipperen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Bedienpaneel Installateursmenu, 1. Verwijder de batterijen uit het Sneltoets 9>1>3> toetsenbord Selecteer 2. Plaats de batterijen terwijl u de Bed.pan.>3>[√]. achterkant sabotage schakelaar indrukt. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Draadloze sirene Installateursmenu, 1. Verwijder de batterijen uit de Sneltoets: sirene 9>1>5>3>[√]. 2. Plaats de batterijen terug terwijl u de achterkant sabotage schakelaar ingedrukt houd. 3 Open hierna binnen 5 seconden de sabotageschakelaar en sluit deze weer. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 6: Draadloze apparaten verwijderen.
14
4.5
Programmering doormelding met de meldkamer
Dit deel beschrijft de belangrijkste parameters om de doormelding te programmeren van de iConnect naar de Meldkamer 1. Ga naar het menu programmeren in het installateursmenu 2. Selecteer [5]>[1] (Communicatie>Aansluitnummer) 3. Selecteer het Aansluit Nr. (1-6) welke gebruikt moet worden voor de doormelding en druk op [√]. 4. Definieer de parameters zoals beschreven in Tabel 7. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Sneltoets Optienaam Beschrijving en aantekeningen --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>1 Telefoonnummer. Voer het telefoonnummer in. Gebruik de toets om het volgende in te geven: “T”-“, “- “P”- “+”- “x” - “ #” --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>2 Alcom Protocol Gebruikt om het communicatie protocol van het account te definiëren. Selecteer een van de volgende opties: IP-protocol, SMS Contact ID, SMS SIA, SIA,Contact ID Opmerking: Als account 1 wordt gedefinieerd als GPRS of LAN moet het communicatieprotocol worden gedefinieerd als IP-protocol. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>3 Alcom App Programmeer de communicatie interfaces. Account 1: Selecteer GSM, LAN of GPRS (wanneer u connective wil maken met ELAS, selecteer GPRS of LAN). Account 2-6: GSM --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>4 Inluisteren Activeer/deactiveer de mogelijkheid tot 2-weg verificatie gesprekken tussen het gebouw en de centralist bij de meldkamer --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9 >5>1>5 Aansluitnummer Voer hier de acht cijfers in. Begin met extra nullen als het aansluitnummer minder dan acht cijfers bevat. Gebruik de toets voor een hexadecimale waarde. Indien het geprogrammeerde protocol Contact ID is, is "A" geen geldige invoer. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>6 Kiespogingen Deze optie bepaalt het aantal keren dat het systeem probeert om een telefoonnummer te bellen voordat er naar het volgende nummer wordt gegaan in de lijst. Aantekening: deze functie is niet beschikbaar voor spraakdoormelding --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9>5>1>7 Backup interf. Wordt gebruikt om de backup communicatie te definiëren van het account. Selecteer of het account primair of backup is. Account 1 is altijd primair. Als account 1 is gedefinieerd als IP protocol, zullen alle transmissies uitgevoerd worden met gebruik van de primaire definitie.
15
(GPRS of LAN). In geval van een fout in de primaire verbinding, wordt de verbinding automatisch doorgestuurd naar de back-up IP-lijn IP (als de back-upinterface is ingeschakeld) --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 7: Parameters definiëren
4.6
Instellingen voor “volg mij” bestemmingen De “volg mij’ functie is ontworpen om de gebruiker op de hoogte te stellen dat bepaalde alarm gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Voor het instellen van “volg mij”, moet u het account instellen voor “volg mij”. 1. Ga naar het programmeer menu. 2. Selecteer [5]>[1] (Communicatie>Aansluitnummer) 3. Selecteer nummer wat gebruikt moet worden voor “Volg Mij” en druk op [√]. Aantekening: Account nummer 3 is speciaal bedoeld om gebruikt te worden met de ‘ volg mij’ functie. Dit is het enige telefoonnummer dat geprogrammeerd kan worden door de gebruiker op de volgende locatie (alleen als het gedefinieerd is als SMS of 2-weg audio): Hoofdmenu>’[5] Telephone’>’[1] Volg mij # 4. Voer het volg mij telefoonnummer in en druk op [√] 5. Selecteer het protocol uit een van de volgende opties: 2-weg audio “volg mij” SMS “volg mij Geluid rapportage 6. Definieer de communicatie interface voor “volg mij”: GSM 7. Stel eventuele extra parameters en druk op [√] om te bevestigen.
Aantekening:
Als u Cloud gebruikt, kan het nummer van de “volg mij” bestemmingen uitgebreid worden via SMS of Email.
4.7
Tijd en datum instellen De tijd en datum word gebruikt om gebeurtenissen in het geheugen weg te schrijven. Bovendien wordt de tijd ook weergegeven op het LCD scherm. 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op [√]. 2. Voer de installateurscode in (standaard: ‘1111’) 3. Selecteer [7]>[01] (Service>Datum en Tijd). 4. Selecteer’[1] Tijd instellen’. Voer de juiste tijd in en druk op [√] 5. Het display toont de optie ‘[2] Datum instel.’ Voer de juiste datum in en druk op [√].
Aantekening:
Als de tijd is ingesteld op 12-uurs formaat, kun je met de toets schakelen tussen AM en PM. Als het systeem is verbonden met de Cloud, zullen de datum en de tijd automatisch worden bijgewerkt.
16
4.8
Aanmaken/wijzigen van gebruikers De iConnect ondersteunt tot 32 individuele gebruikerscodes. Elke code bestaat uit vier cijfers. De mogelijkheid tot het uitvoeren van een handeling wordt bepaald door het machtigingsniveau van de gebruikerscode. Elke code wordt gedefinieerd met een eigen niveau. Volg Tabel 8 om het toegewezen machtigingsniveau aan elke code te bekijken. Codes 1-29 kunnen alleen bewerkt worden door de Master code. Codes 30-32 kunnen alleen bewerkt worden door de installateur (Code 32-Installateur code, Code 31-Bewaker Code en Code 30-Inluister Code) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Code nr. Machtigingsniveau Beschrijving -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------1 Master code Kan alle gebruikerscodes bewerken, met uitzondering van de installateur code, de bewaker code en inluistercode. Dit kan worden gedaan met behulp van de master-code. Let op: De standaard hoofdcode is 1234. Verander deze code onmiddellijk nadat het systeem is geïnstalleerd. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------2-19 Gecontroleerde Wanneer een gecontroleerde code wordt codes gebruikt voor het in- en uitschakelen, zal het systeem dit aan de meldkamer melden. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------20-25 Niet gecontroleerde Niet-gecontroleerde codes sturen geen in-/uitschakel codes berichten naar de meldkamer. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------26-27 Gelimiteerde codes Gelimiteerde codes zijn maar 24 uur geldig zijn. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------28 Gedwongen code Ontworpen voor situaties waarbij de gebruiker gedwongen is om het systeem te bedienen. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------29 Telecontrol code Ontworpen om de gebruiker een aantal taken via de telefoon uit te voeren. Dit kan worden uitgevoerd zodra er een telefoonverbinding is opgezet met het systeem. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------30 PAC inluister code Ontworpen om een centralist van de meldkamer in staat te stellen om 2-weg audio communicatie te voeren met het systeem. Dit kan binnen tien minuten nadat een alarm zich voordoet of door de sirene te stoppen. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------31 Bewaker code De bewakercode optie stelt een beveiligingsmedewerker in staat om het pand te controleren in geval van een alarm. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------32 Installateurs code De installateurscode heeft toegang tot het programmeeren het servicemenu. De standaard installateurcode is 1111. Wijzig deze code direct nadat het systeem is geïnstalleerd. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 8: Machtigingsniveau Instellen/bewerken gebruikers code
17
1. Ga naar het hoofdscherm en druk op [√]. 2. Voer de master code in (standaard code: ‘1234’) 3. Selecteer ‘[4] Gebruiker code’ 4. Selecteer de te bewerken code en druk op [√]. 5. Het display toont ‘[1] Wijzig Code. Druk op [√]. 6. Voer de nieuwe code in en druk op [√] om te bevestigen. 7. Scroll naar ‘[2] Naam’ optie en druk op [√]’. 8. Voer de gebruikersnaam in en druk op [√] om te bevestigen. 9. Druk op ‘X’ om een andere gebruiker te selecteren. 10. Herhaal punt 4-9 om de code in te stellen voor extra gebruikers.
Aantekening:
Om de code te verwijderen: voer ‘0000’ in. De installateur en mastercodes kunnen niet verwijderd worden.
4.9
GPRS instellingen Voer het volgende uit om GPRS communicatie tot stand te brengen: 1. Zorg ervoor dat de SIM-kaart geïnstalleerd is in de communicatiemodule.
Aantekening:
Als er een nieuwe SIM-kaart in de communicatiemodule word geïnstalleerd waarbij een PIN-code wordt gebruikt, moet deze PIN-code in het systeem geprogrammeerd worden voordat u de SIM-kaart in de GSM-module steekt. 2. Bewerk de APN (Acces Point Name) van uw GPRS-verbinding: a. Ga naar het hoofdmenu en druk op [√]. b. Voer de installatie code in (standaard code:’1111’) c. Selecteer [9]>[5]>[7]>[6]>[1] (Programmeren>Communicatie>Internet>GPRS options>APN) d. Voer de APN naam in die is opgegeven door de netwerkprovider. e. Druk op [√] zodra dit is afgerond.
4.10
Verbinden met Cloud (GPRS/LAN Configuraties)
De Cloud behandelt alle communicatie tussen het systeem, netwerkproviders en webgebruikers. Hierdoor is het mogelijk toezicht en controle te houden via het web of een smartphone applicatie. Internet-instellingen zijn meestal voorgeprogrammeerd (verstrekt door de Cloud administrator) in de standaardinstellingen van het systeem. De enige instellingen die u nodig hebt om te programmeren (verstrekt door de Cloud administrator) zijn als volgt: Programmeer het Cloud IP adres en poortinstelling. 1. Ga naar het hoofdmenu en druk op [√]. 2. Voer uw installatiecode in. 3. Voer in: [9]>[5]>[7]>[1] (Programmeren>Communicatie>Internet>Proxy address). 4. Voer het IP/DNS adres in van de Cloud en druk op [√]. 5. Voer het poortnummer in van de Cloud en druk op [√]. Aantekening:
Voor Cloud: definieer het IP adres: www.myelas.com en poortnummer: 33000.
18
Aantekening:
Vanaf versie 05.02.15 zijn de volgende stappen niet meer nodig. Programmeer de CPID: 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op[√]. 2. Voer uw installateurscode in. 3. Voer in [9]>[5]>[7]>[3] (Programmeren>Communicatie>Internet>CPID). 4. Voer het bedieningspaneel ID in met het alfanumerieke toetsenbord (zoals op de sticker van het paneel is weergegeven). LET OP enkel de eerste 11 cijfers !! 5. Druk op [√] Programmeer het CP paswoord: 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op [√]. 2. Voer uw installateurscode in. 3. Voer in [9]>[5]>[7]>[4] (Programmeren>Communicatie>Internet>CP paswoord) 4. Voer het wachtwoord in met behulp van het alfanumerieke toetsenbord (standaard Cloud wachtwoord is AAAAAA ) 5. Druk op [√]. Als het systeem niet in staat is om verbinding te maken met de Cloud, wordt een foutmelding weergegeven. Tabel 9 geeft de beschikbare foutmeldingen. LCD scherm Probleem omschrijving Actie -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Media weg LAN netwerk falen Controleer de netwerkaansluiting met de LAN module LAN Module -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Media weg GPRS netwerk falen Controleer de locatie van de SIM-kaart GPRS module Verifieer dat GPRS mogelijk is, controleer de SIM PIN-code. Controleer de APN instellingen (Naam [95761] Gebruikersnaam [95762] en het paswoord [95763]). ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------APPARAAT LAN netwerk falen Vervang de defecte module PROBLEMEN LAN MODULE ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------DHCP ERROR IP parameters kunnen Verander IP LAN instellingen (voer IP niet worden ingesteld handmatig in) of herstel DHCP service door het ontbreken van DHCP diensten ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------XML FAIL Systeem kan niet Contoleer Cloud IP adres (Snel toets communiceren toets [9571]) met de Cloud ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Tabel 9: Probleem meldingen
19
4.11
PIR Camera
De 2-weg draadloze RF-technologie ingebouwd in de iConnect, maakt het gebruik van geavanceerde PIR-camera's mogelijk. Dit biedt je bewegingsdetectie gecombineerd met video-opname. Tot maximaal 8 PIR camera’s kunnen worden toegewezen aan de iConnect. 1. Registreer de PIR camera als elk andere detector (zie uitleg in het deel van het registreren detectoren) 2. Stel de PIR camera parameters in zoals gedefinieerd in de installateursprogrammering in menu 9> 1> 1> 11 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Parameter Beschrijving LED Gebruikt om de PIR camera LED in of uit te schakelen Puls teller De pulsteller bepaalt hoeveel keer de detector in alarm moet komen voordat de zone in alarm komt. Alarm vertraging De vertraging tussen de verzonden rapportages naar het systeem (0120 seconden) Camera resolutie VGA (640x480), QVGA (320x240) QQVGA (160x120) Kleur Definieer of de afbeeldingen kleur of zwart/wit moeten zijn Compressie Gebruikt voor het comprimeren en het veranderen van het formaat van het beeldbestand. Hogere compressie vermindert de bestandsgrootte. Flitser Definieer of de Led belichting standaard is uitgeschakeld of ingeschakeld. #PIC Alarm Aantal afbeeldingen bij alarm: (1-9) Afbeelding vertraging Vertraging tussen elke nieuwe afbeelding (100ms-500ms) Gebruiker controle Definieert de toestemming om snapshots uit te voeren vanaf de Cloudlogin Zone toewijzen Door deze zone toewijzing kunt u via het installateursmenu voor 4 extra zones een momentopname vast leggen naast de PIR zelf Tabel 10: Pir Camera parameters 3. Stel de communicatie in tussen de iConnect en Cloud (zie Aansluiten op Cloud GPRS / LAN-configuraties) 4. Log in op de Web Applicatie met als master gebruiker. 5. Ga naar het hoofdscherm en selecteer de Video optie. 6. Pas het beeld als volgt aan voor elke camera: a. Selecteer camera b. Voer een momentopname uit vanuit de Cloud of het systeem via (sneltoetsen:7>0>3>5>) c. Ga naar het Video Event tab. d. Klik op de gewenste afbeelding. e. Stel de camera bij en herhaal stappen b t/m d.
20
5
Testen van het systeem
Voor het verlaten van de locatie is het belangrijk om het systeem volledig te testen. De iConnect heeft verschillende testtools om te controleren of het systeem optimaal zal functioneren, inclusief de draadloze communicatie. 1. Ga naar het hoofdscherm en druk op [√]. 2. Voer de installatiecode in 3. Ga naar de sneltoets zoals weergegeven volgens tabel 11 Snel toets 9>1>9>2
Optie Netwerk setup
Beschrijving en aantekeningen Het systeem voert communicatie testen uit met alle draadloze apparaten in het systeem (exclusief sleutelhangers) en geeft de ontvangen signaalsterkte weer. 7>03>1 Test Sirene bu De externe sirene laat een kort geluid horen. 7>03>2 Test Sirene bi De interne sirene laat een kort geluid horen. 7>03>4 Looptest Een lijst van geregistreerde sensoren verschijnt. Trigger elke sensor; bij ontvangst van een succesvolle verzending van een sensor wordt de sensor uit de lijst verwijderd. 7>04>1 Lijst detect Deze test toont een lijst van alle geregistreerde zenders en hun laatst gemelde status. Met behulp van de pijltjestoetsen, bladert u door de lijst. De TX lijst toont het zone/apparaat nummer of beschrijving (te wisselen met de toets), de signaalsterkte van de laatst ontvangen melding en de ontvangen status van de detector. 7>06 GSM signaal Laat de signaalsterkte zien van het mobiele netwerk. In ernstige gevallen van laag GSM-signaal kunt u overwegen gebruik te maken van een externe GSMantenne. 7>04>4 ENV.RSSI Meet het RF ruisniveau (RF-ruis gemeten door de ontvanger van het systeem). Het resultaat in de levels 1 tot 4 is gelijk aan de levels van de detector signaalsterkte. Het wordt aanbevolen dat het verschil tussen het RF ruisniveau en de signaalsterkte van de detector ten minste 2 is. Bijvoorbeeld, indien het RF ruisniveau 5 is en de sterkte van het TX signaal 6, overweeg dan verplaatsing van het systeem of de detector of maak gebruik van een repeater. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------5>1 Volg mij Voer het telefoonnummer in en voer een test uit om ervoor te zorgen dat “volg mij” werkt. 6>1 Bekijk geheugen Toont de laatste 1022 gebeurtenissen van het systeem. (Het type gebeurtenis, tijd en zonenummer.) Bovendien staat er hoe de doormelding is verlopen naar de meldkamer met de volgende codes:
21
R. Melding verzonden, F: Melding mislukt, C: Melding geannuleerd N: Geen melding, D: niet doorgemeld
22