Deelrapport 2
Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven
Erik Louw Sylvia Janssen m.m.v. Martijn van Hove
Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven.
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zeeland
Auteurs: Dr. E. Louw Dr. S.J.T. Jansen m.m.v. Martijn van Hove
De begeleidingscommissie vanuit de Provincie Zeeland bestond uit: Drs. A. Drijgers, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Drs. L.G. Kaagman, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Ing. H.J.G. Uitterhoeve, Projectleider Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone Drs. P. Woets, Directie Economie en Mobiliteit, Afdeling Economie
April 2011 Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] http://www.otb.tudelft.nl Copyright 2011 by Onderzoeksinstituut OTB, Technische Universiteit Delft No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding ............................................................................................ 8 Inleiding ......................................................................................................................... 8 Probleemschets ............................................................................................................. 8 Onderzoeksvragen en aanpak ..................................................................................... 9 Leeswijzer....................................................................................................................... 9
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Bedrijven, werkgelegenheid en pendel ............................................ 11 Inleiding .......................................................................................................................11 Ontwikkelingen van het aantal vestigingen.............................................................11 Ontwikkelingen in de werkgelegenheid ...................................................................14 Ontwikkeling van de pendel......................................................................................17 Conclusies ....................................................................................................................19
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en kenmerken van bedrijven .................................................................21 Inleiding .......................................................................................................................21 Opzet van de enquête ................................................................................................21 Respons ........................................................................................................................22 Kenmerken van bedrijven .........................................................................................23 Interviews.....................................................................................................................24
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel ............. 25 Inleiding .......................................................................................................................25 Nieuwe vestigingen.....................................................................................................25 Verhuisde bedrijven (enquête) ..................................................................................25 Verhuisde bedrijven (interviews) ..............................................................................26 Conclusies ....................................................................................................................27
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Afzetmarkt en omzet ....................................................................... 28 Inleiding .......................................................................................................................28 Ontwikkelingen in de afzetmarkt .............................................................................28 Ontwikkelingen in de omzet .....................................................................................33 Conclusies ....................................................................................................................35
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Toeleveranciers en werknemers ...................................................... 36 Inleiding .......................................................................................................................36 Toeleveranciers en bevoorrading .............................................................................36 Medewerkers................................................................................................................40 Nieuwe medewerkers .................................................................................................42 Conclusies ....................................................................................................................44
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Oeververbindingen: reistijden en reiskosten .................................. 46 Inleiding .......................................................................................................................46 Het gebruik van de oeververbindingen ...................................................................46 Verandering in reistijden ............................................................................................49 Toltarieven ...................................................................................................................50 Conclusies ....................................................................................................................51
8
De Westerscheldetunnel en de Zeeuwse economie: meningen van bedrijven ................................................................................... 53 Inleiding .......................................................................................................................53 Het belang van de tunnel voor de regionale economie .........................................53
8.1 8.2
8.3 8.4 8.5
Het belang van de tunnel voor individuele bedrijven ........................................... 56 Opmerkingen van ondernemers .............................................................................. 59 Conclusies ................................................................................................................... 61
9
Conclusies ....................................................................................... 63
6
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
7
1
Inleiding
1.1
Inleiding
Dit rapport presenteert de resultaten van een onderzoek naar effecten van de opening van de Westerscheldetunnel in 2003 op het Zeeuwse bedrijfsleven. Voor 2003 was ZeeuwsVlaanderen door twee pontveren met de rest van Zeeland verbonden. Met de opening van de Westerscheldetunnel vervielen deze pontveren als ‘autoveer’ en bleef het veer Vlissingen – Breskens alleen als veerdienst voor voetgangers en fietsers over. Een dergelijke ingrijpende verandering in de bereikbaarheid van regio’s is betrekkelijk zeldzaam en mede daarom wetenschappelijk weinig onderzocht. Op korte termijn zijn vooral mobiliteitseffecten te verwachten: verandert het verplaatsingsgedrag van bewoners en bedrijven? Op langere termijn kunnen ook veranderingen in de ruimtelijke spreiding van bedrijven en bewoners gaan optreden. Nieuwe infrastructuur kan voor bedrijven de mogelijkheid bieden om een extra vestiging te openen of juist een vestiging te sluiten omdat het marktgebied van deze vestiging nu efficiënter door andere vestigingen bediend kan worden. Over deze effecten is voor de opening van de tunnel veel gespeculeerd en na de opening is er in de Zeeuwse pers nog steeds veel aandacht voor. Voor 2003 waren de verwachtingen hoog gespannen; vooral in Zeeuws-Vlaanderen. Een in 2000 verricht onderzoek van Allaert en NEI, voorspelde dat de tunnel mogelijk 5.500 nieuwe banen kon opleveren. Daarna sloeg het beeld om en werd de toon van de berichtgeving duidelijk negatiever. In 2006 verscheen echter in dagblad Trouw een artikel met als kop ‘Westerscheldetunnel kost banen en bedrijvigheid’.1 Vier jaar later stond in de Provinciale Zeeuwse Courant een artikel onder de kop ‘Tunnel kost Terneuzenaren ‘eigen’ banen’.2 Wat de effecten werkelijk zijn, willen we via dit onderzoek nagaan. Het is nu ruim zeven jaar nadat de tunnel werd geopend en bedrijven en bewoners zijn aan de tunnel gewend. De korte termijn effecten zullen grotendeels uitgewerkt zijn of een meer permanente status hebben gekregen en de langere termijn effecten zullen meetbaar moeten zijn. Dit deelonderzoek maakt onderdeel uit van een groter onderzoek naar de ruimtelijk structurerende werking van de Westerscheldetunnel. In deelrapport 1 zijn bereikbaarheidsanalyses gedaan en is gekeken naar de effecten van een bereikbaarheidsverandering op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de bevolking en het voorzieningenpeil. In deelrapport 3 wordt gekeken naar de effecten van de tunnel op bewoners, meer in het bijzonder of hun activiteiten- en verplaatsingspatroon gewijzigd is door de komst van de tunnel. In deelrapport 4 is gekeken naar de effecten van de tunnel op voorzieningen. Naast deze deelrapporten verscheen er een overkoepelende integrale samenvatting van de resultaten. 1.2
Probleemschets
Een belangrijke discussie in de wetenschappelijke literatuur betreft de vraag of de aanleg van nieuwe infrastructuur tussen een kerngebied en een relatief perifeer gebied leidt tot een versterking van de kern ten koste van de periferie. De ‘New Economic Geography’ stelt bijvoorbeeld, voortbouwend op Myrdal’s ‘cumulatieve causatie’-model, dat een regio 1 2
8
Artikel van Peter Lieve gepubliceerd op 10 januari 2006. Artikel van Harmen van der Werf gepubliceerd op 14 april 2010. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
die een voorsprong heeft ten opzichte van een andere regio deze voorsprong alleen maar zal uitbouwen als gevolg van de relatief grotere schaalvoordelen die in de kernregio behaald kunnen worden (Krugman, 1991; Krugman en Venables, 1996; Fujita et al., 1999). Bij de aanleg van infrastructuur wordt wat dat betreft wel onderscheid gemaakt tussen generatieve en distributieve effecten. Het generatieve effect betreft de totale verandering in economische activiteiten in alle bij het infrastructuurproject betrokken regio’s. Het gaat daarbij over het totale effect, bijvoorbeeld een toename van de werkgelegenheid in de betrokken regio’s. Aangezien deze verandering niet in alle regio’s even groot is (sommige regio’s profiteren disproportioneel meer, andere minder) is er ook sprake van een intraregionaal distributief effect (Bruinsma en Rietveld, 2001). Binnen de betrokken regio’s kan de totale werkgelegenheid weliswaar stijgen, maar dat wil niet zeggen dat in elke regio afzonderlijk sprake is van een stijging. In sommige regio’s zal de werkgelegenheid veel stijgen, terwijl in andere sprake kan zijn van een (absolute of relatieve) daling. Met andere woorden, het economisch zwaartepunt binnen de regio kan verschuiven. Een onderzoek naar de ex-post effecten van de Westerscheldetunnel levert een bijdrage aan dit wetenschappelijke debat over de wisselwerking tussen infrastructuur (en daarmee bereikbaarheid) en het ruimtelijk patroon van activiteiten. 1.3
Onderzoeksvragen en aanpak
In deze deelstudie wordt in beeld gebracht welke effecten voor bedrijven zich hebben voorgedaan als gevolg van de veranderingen in bereikbaarheid na de opheffing van de pontveren en de opening van de Westerscheldetunnel. De aandacht richt zich daarbij op de wijze waarop bedrijven zijn omgegaan met deze nieuwe situatie, de effecten op de positie van de bedrijven ten opzichte van toeleveranciers, afnemers/consumenten, werknemers en eventuele gerealiseerde en geplande relocaties. Het deelonderzoek valt in drie delen uiteen. Allereerst zijn een aantal beschikbare databronnen over de werkgelegenheid, de bedrijvigheid en het woon-werkverkeer (pendel) geanalyseerd. Daarbij is vooral gekeken of de opening van de tunnel een trendbreuk heeft veroorzaakt ten opzichte van de ontwikkeling tot 2003. Wanneer de werkgelegenheidsontwikkeling voor 2003 een duidelijk ander verloop heeft dan daarna zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor een mogelijk effect van de Westerscheldetunnel. Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een enquête onder Zeeuwse bedrijven. In deze enquête werden vragen gesteld over hun afzetgebied, werkgelegenheid, werknemers en reistijden en reiskosten. Ook hier werd, zo veel als mogelijk, geprobeerd de situatie van voor en na de opening van de tunnel te vergelijken. Deze enquête werd in juni-juli 2010 gehouden. Het derde en kleinste deel van het onderzoek bestaat uit interviews met bedrijven waarvan het vermoeden bestond dat ze verplaatst waren onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel. 1.4
Leeswijzer
In dit rapport zijn de verschillende onderwerpen zoveel mogelijk gebundeld in een hoofdstuk. In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling van de werkgelegenheid, het aantal vestigingen en de pendel geanalyseerd. Dit wordt gedaan aan de hand van bestaande statistische gegevens. Hoofdstuk 3 gaat in op de opzet en uitvoering van de bedrijvenenquête en de interviews. In de hoofdstukken 4 tot en met 8 worden de resultaten van de bedrijvenenquête beschreven en geanalyseerd. Elk hoofdstuk kan apart worden gelezen. Hoofdstuk 4 gaat TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
9
over de locatieverandering en locatiekeuze van de bedrijven onder invloed van de Westerscheldetunnel. Hoofdstuk 5 gaat in op de ruimtelijke omvang van de afzetmarkt en de ontwikkeling van de omzet van bedrijven. In hoofdstuk 6 komen de relaties van bedrijven met toeleveranciers aan de orde. Ook wordt ingegaan op mogelijke veranderingen van herkomst van werknemers van de bedrijven. Het gebruik dat bedrijven maakten en maken van oeververbindingen komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toltarieven van de Westerscheldetunnel. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op stellingen die de bedrijven zijn voorgelegd over het effect van de Westerscheldetunnel op de Zeeuwse economie. Dit rapport wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk 9. Hierin worden de belangrijkste conclusies uit de voorgaande hoofdstukken samengevoegd. In dit rapport maken we gebruik van de regio indeling zoals aangegeven in afbeelding 1.1. Afbeelding 1.1 Gemeenten en regio indeling.
10
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
2
Bedrijven, werkgelegenheid en pendel
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we in op de ontwikkeling van het aantal vestigingen (paragraaf 2.2), de werkgelegenheid bij deze vestigingen (paragraaf 2.3) en de pendel (paragraaf 2.4). Daarbij wordt zowel de ontwikkeling voor als na de opening van de tunnel in beeld gebracht. Hiermee proberen we na te gaan of de opening van de tunnel voor een verandering heeft gezorgd. De vraag die daarbij centraal staat is of de opening van de tunnel een bestaande trend heeft versterkt of verzwakt, of dat er misschien geen invloed valt waar te nemen. Bij de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid is het daarbij moeilijk om op basis van statistische informatie vast te stellen of een bepaalde ontwikkeling valt toe te schrijven aan de tunnel of niet. Om hier toch inzicht in te krijgen is o.a. de enquête uitgevoerd die in de hoofdstukken drie en vier zal worden behandeld. Bij de ontwikkeling van de pendel is het wat eenvoudiger om direct de invloed van de opening van de tunnel te vermoeden. Het gaat immers om een direct effect van de tunnel, namelijk een toename van het woon-werkverkeer door de tunnel. De data over vestigingen en werkgelegenheid die in dit hoofdstuk worden geanalyseerd zijn primair afkomstig uit de ABF Vastgoed Monitor. De gegevens over de pendel zijn ontleend uit publicaties van de provincie Zeeland.
2.2
Ontwikkelingen van het aantal vestigingen
In 1996 bedroeg het aantal vestigingen van bedrijven en instellingen in Zeeland 23.600. In 2003, het jaar waarin de Westerscheldetunnel werd geopend, bedroeg dit aantal 26.400. In 2008 was dit aantal verder opgelopen tot 28.700. Tussen 1996 en 2008 steeg het aantal vestigingen met 22%. In dezelfde periode steeg het aantal vestigingen in Nederland met bijna 37%. De stijging van het aantal vestigingen is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. Op de Bevelanden is het aantal vestigingen met 25% het meest gestegen. Op Walcheren en Schouwen-Duiveland / Tholen lag de stijging met 23% net iets boven het Zeeuws gemiddelde. In Zeeuws-Vlaanderen was de groei met 16% het laagst. Qua absolute omvang van het aantal vestigingen ontlopen de regio’s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren elkaar niet veel. Het aantal vestigingen is op de Bevelanden met ruim 8.000 het hoogst, gevolgd door Zeeuws-Vlaanderen met 7.700 en Walcheren met 7.500 vestigingen. De regio Schouwen-Duiveland / Tholen heeft bijna 5.500 vestigingen (cijfers uit 2008). Tot 2007 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meeste vestigingen, maar door de relatief lage groei in het aantal vestigingen heeft zij deze positie in 2007 verloren. Wanneer we de groei van het aantal vestigingen in de Zeeuwse regio’s wat nader bekijken blijken er duidelijk verschillen te zijn tussen de regio’s (zie figuur 2.1). Wat allereerst opvalt, is dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen zeer constant is in vergelijking met de andere Zeeuwse regio’s. De conjunctuur lijkt op de ontwikkeling van het aantal vestigingen nauwelijks invloed te hebben, terwijl dat in de andere regio’s wel het geval is. De recessie van 2001 en de economische hoogtijdagen van 2005-2008 zijn duidelijk in de ontwikkeling van het aantal vestigingen te zien. Voor Zeeuws-Vlaanderen betekent dit dat de groei in het aantal vestingen na 2005 duidelijk achter blijft bij deze in de andere Zeeuwse regio’s. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
11
Figuur 2.1 Ontwikkeling van het aantal vestigingen per regio tussen 1996 en 2008 (1996=100). 130 125
index (1996=100)
120 115 110 105 100 95 90 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Zeeuws-Vlaanderen Walcheren Zeeland
De Bevelanden Schouwen-Duiveland en Tholen
Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
Uit figuur 2.1 komt geen duidelijke invloed van de tunnel op het aantal vestigingen tot uiting. De ontwikkeling van het aantal vestigingen vertoont voor en na 2003 dezelfde trendmatig ontwikkeling die vooral door de conjunctuur lijkt te zijn veroorzaakt. Het feit dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen sinds 2003 beduidend onder dat van de andere Zeeuwse regio’s ligt kan niet worden geïnterpreteerd als zijnde een duidelijk effect van de opening van de Westerscheldetunnel omdat voor 2003 de ontwikkeling van aantal vestigingen zich in Zeeuws-Vlaanderen al veel stabieler toonde. Dit heeft zich na 2003 voortgezet. De relatief lage groei van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen wordt veroorzaakt door een relatief lager aantal oprichtingen van bedrijven per jaar en een relatief iets hoger aantal bedrijfsbeëindigingen in vergelijking tot de andere Zeeuwse regio’s met een vergelijkbare grootte (Walcheren en de Bevelanden). Het saldo tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen valt voor Zeeuws-Vlaanderen daardoor steeds iets minder positief uit dan voor de andere regio’s (zie figuur 2.2).
12
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 2.2 Saldo van het aantal bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen per regio in de periode 2001-2008.* 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2001
2002
Zeeuws Vlaanderen
2003 Walcheren
2004
2005
De Bevelanden
2006
2007
2008
Schouwen-Duiveland en Tholen
* Het gaat hier uitsluitend om bij de KvK ingeschreven bedrijven en instellingen. Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
De Zeeuwse gemeente met de meeste vestigingen is Schouwen-Duiveland (zie figuur 2.3).3 In 2008 waren er 3.530 vestigingen. Terneuzen is de tweede gemeente in de ranglijst met aantal vestigingen, gevolgd door Middelburg en Goes. Uit de figuur blijkt tevens dat in alle gemeenten het aantal vestigingen tussen 1996 en 2008 is toegenomen. Wanneer gekeken wordt naar de gemiddelde groei per jaar in de tijdvakken 1996-2003 en 2003-2008 dan blijken er aanzienlijke verschillen per gemeente te zijn (zie figuur 2.4). In Goes, Borsele, Vlissingen en Reimerswaal is het groei tempo in de periode na 2003 veel groter dan daarvoor. Opvallend is dat alleen in de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten het groeitempo na 2003 is teruggevallen. Vooral de terugval van Terneuzen is opmerkelijk. In de periode 1996-2003 was het groeitempo met een stijging van gemiddeld 52 vestigingen per jaar daar nog het hoogste van Zeeland. Na 2003 viel dit terug tot gemiddeld 20 per jaar.
3
De figuur 2.2 kan niet zondermeer worden vergeleken met de figuren 2.3 en 2.4 omdat deze tot stand zijn gekomen op basis van andere bronnen. Bij de figuren 2.3 en 2.4 is de bron het zogenaamde LISAbestand waarin alle vestigingen (commercieel en niet-commercieel) zijn opgenomen. Figuur 2.2 is gebaseerd op gegevens van de Kamers van Koophandel waarin niet alle vestigingen met werkgelegenheid zijn opgenomen. Een ander punt dat de vergelijking bemoeilijkt is dat de lengte van de tijdreeksen tussen de grafieken verschilt.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
13
Figuur 2.3
Totaal aantal vestigingen per gemeente in 1996, 2003 en 2008.
Schouwen-Duiveland Terneuzen Middelburg Goes Sluis Vlissingen Veere Tholen Hulst Borsele Reimerswaal 2008
Kapelle
2003
Noord-Beveland
1996 0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
aantal vestigingen
Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
Figuur 2.4 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal vestigingen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. Terneuzen Schouwen-Duiveland Middelburg Goes Sluis Tholen Vlissingen Reimerswaal Hulst Veere Kapelle Noord-Beveland
1996-2003
Borsele
2003-2008 0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
2.3
Ontwikkelingen in de werkgelegenheid
Het totaal aantal banen in Zeeland is tussen 1996 en 2008 met 11% gestegen tot een totaal van bijna 174.000. In dezelfde periode groeide in Nederland het aantal banen met 24%. 14
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
De stijging is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. De regio’s de Bevelanden en Schouwen-Duiveland / Tholen groeiden iets harder dan het Zeeuwse gemiddelde en Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen groeiden minder hard dan dit gemiddelde (zie figuur 2.5). Wel maakten de Zeeuwse regio’s dezelfde conjuncturele ontwikkeling door. Afgaande op figuur 2.5 heeft de opening van de tunnel in 2003 geen duidelijke invloed gehad op het aantal banen in de verschillende regio’s. Voor en na 2003 maken de regio’s min of meer dezelfde ontwikkeling door en verandert er weinig in hun relatieve positie. Eén uitzondering hierop lijkt de banengroei in Walcheren die sinds 2005 verhoudingsgewijs groot is. In absolute aantallen is Walcheren sinds 2006 de grootste regio met in 2008 53.000 banen. Tot 2006 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meest banen. Daar zijn nu 48.500 banen.
Figuur 2.5 Ontwikkeling van het aantal banen in de Zeeuwse regio’s tussen 1996 en 2008 (1996=100). 120
index (1996=100)
115
110
105
100
95
90 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Zeeuws-Vlaanderen
De Bevelanden
Walcheren
Schouwen-Duiveland en Tholen
Zeeland Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
Qua aantal banen is Terneuzen de grootste gemeente. Terneuzen had deze positie in 1996 en heeft die in 2008 nog steeds (zie figuur 2.6). Wel neemt de voorsprong van Terneuzen op nummer twee (Middelburg) en de meeste overige gemeenten af omdat het aantal banen minder snel groeit dan elders. Tussen 1996 en 2008 is het aantal banen sterk gegroeid in de gemeenten Goes en Middelburg, maar ook in de veel kleinere gemeenten Reimerswaal en Kapelle. Deze laatste twee gemeenten kenden een vrij gestage werkgelegenheidsgroei, dit in tegenstelling tot de groei in Goes en Middelburg. In Goes groeide het aantal banen vooral voor 2003, daarna stagneerde de groei. In Middelburg zien we juist een groei versnelling na 2003 (vooral in de periode 2005-2007).
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
15
Figuur 2.6 Totaal aantal banen per gemeente in 1996, 2003 en 2008. Terneuzen Middelburg Goes Vlissingen Schouwen-Duiveland Hulst Sluis Reimerswaal Tholen Veere Borsele
2008
Kapelle
2003
Noord-Beveland
1996 0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
Aantal banen
Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
Het verschil in groeitempo blijkt ook uit de gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente voor en na 2003 (zie figuur 2.7). Vooral Goes valt daarbij op. Voor 2003 nam het aantal banen met gemiddeld 470 per jaar toe, terwijl na 2003 er een afname met gemiddeld 13 per jaar was. De grootste groei na 2003 doet zich voor in Middelburg met gemiddeld bijna 600 banen per jaar. In Zeeuws-Vlaanderen valt op dat voor 2003 in alle drie de gemeenten het aantal banen groeide. Na 2003 is de gemiddelde groei in het aantal banen in Terneuzen slechts een fractie gedaald (van gemiddeld 87 naar 72), terwijl in Sluis en Hulst de groei bijna geheel is weggevallen. In Hulst groeide het aantal banen voor 2003 nog met gemiddeld 122 per jaar, daarna daalde het met gemiddeld 6 per jaar. In Sluis groeide het aantal banen tot 2003 met gemiddeld 85 per jaar. Na 2003 was de groei gereduceerd tot gemiddeld 9 banen per jaar.
16
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 2.7 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. Goes Middelburg Schouwen-Duiveland Tholen Reimerswaal Hulst Terneuzen Sluis Vlissingen Veere Borsele Kapelle
1996-2003
Noord-Beveland
2003-2008
-200
-100
0
100
200
300
400
500
600
Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.
2.4
Ontwikkeling van de pendel
Al eerder is geconstateerd dat de opening van de Westerscheldetunnel het woonwerkverkeer in Zeeland aanzienlijk heeft beïnvloed (Geertman et al., 2010). Tussen 2003 en 2008 bleek de pendel tussen Zeeuws-Vlaanderen en Overig Zeeland bijna te zijn verdubbeld. De pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland steeg van 1.176 personen naar 1.705 (een groei van 45%). In tegengestelde richting is de groei nog groter namelijk van 673 naar 1.735 (groei 158%). Hiermee was de groei van het woonwerkverkeer over de Westerschelde veel groter dan de groei van de pendel tussen alle Zeeuwse regio’s die in dezelfde periode 11% bedroeg. De vraag is of deze ontwikkeling alleen aan de Westerscheldetunnel kan worden toegeschreven, of dat het een trend is die al langer gaande is, maar door de tunnel versterkt is. Daarom vergelijken we de ontwikkeling vóór de opening van de tunnel met de ontwikkeling ná de opening. We kijken dan alleen naar de ontwikkeling tussen de regio’s ZeeuwsVlaanderen, Walcheren en de Bevelanden, omdat de pendelrelaties tussen SchouwenDuivenland en Tholen enerzijds en Zeeuws-Vlaanderen anderzijds in absolute aantallen dermate klein zijn, dat aan de verandering daarin geen conclusies te verbinden zijn. In tabel 2.1 zijn de procentuele veranderingen in de pendelstromen tussen de Zeeuwse regio’s voor en na de opening van de tunnel in 2003 weergegeven. Uit deze tabel is een aantal duidelijke ontwikkelingen te concluderen. Allereerst blijkt duidelijk dat voor de opening van de tunnel de stijging van de pendel tussen de regio’s aan weerszijden van de Westerschelde achterbleef bij de stijging van de pendel tussen alle Zeeuwse regio’s. Alleen de pendel van de Bevelanden naar Zeeuws-Vlaanderen steeg meer dan het Zeeuwse gemiddelde. De pendel van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden daalde zelfs.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
17
Tabel 2.1 Procentuele verandering in pendelstromen tussen Zeeuwse regio’s aan weerszijden van de Westerschelde in de periode 1997-2003 en 2003-2008. Woonregio - Werkregio 1997-2003 2003-2008 Walcheren - Zeeuws-Vlaanderen 25% 179% Zeeuws-Vlaanderen - Walcheren 12% 21% De Bevelanden - Zeeuws-Vlaanderen 42% 126% Zeeuws-Vlaanderen - De Bevelanden -28% 73% Totaal pendel tussen Zeeuwse regio’s 31% 11% Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.).
Na de opening van de tunnel steeg in Zeeland als geheel de pendel nog steeds, maar minder dan daarvoor. De pendel tussen de regio’s aan weerszijden van de Westerschelde steeg na 2003 echter veel sterker dan het Zeelands gemiddelde. De pendel tussen alle regio’s groeide, maar vooral de pendel van Walcheren en de Bevelanden naar ZeeuwsVlaanderen. In omgekeerde richting groeide de pendel ook maar aanzienlijk minder. Het patroon dat de pendel richting Zeeuws-Vlaanderen sterker groeide dan de pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen is ook al voor 2003 herkenbaar. Dit duidt erop dat de opening van de Westerscheldetunnel een trend heeft versterkt die al voor 2003 aanwezig was.4 De stijging van de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen is bijna geheel gericht op Terneuzen. De pendel vanuit Overig Zeeland naar Sluis en Hulst is beperkt en vertoont slechts kleine schommelingen. Dat de pendel naar Terneuzen is gestegen is niet vreemd wanneer men bedenkt dat Terneuzen qua werkgelegenheid de grootste gemeente is en er verhoudingsgewijs weinig inkomende pendel was en is (zie figuur 2.8). Het aandeel werkenden in Terneuzen dat daar niet woont (de inkomende pendel), is tussen 2003 en 2008 weliswaar gestegen van 25% naar 31%, maar ligt daarmee nog steeds onder het Zeeuwse gemiddelde (36%) en onder dat van de andere Zeeuwse steden als Middelburg (47%) en Vlissingen (46%). In de andere twee gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen ligt de inkomende pendel op een nog lager niveau dan in Terneuzen.
4
18
Doordat we slechts een relatief korte periode voor de opening van de tunnel kunnen overzien is het in theorie ook mogelijk dat mensen en bedrijven in hun vestigingsgedrag al rekening hebben gehouden met de opening van de tunnel, en dat daardoor de trend al voor de daadwerkelijke opening van de tunnel zichtbaar is. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 2.8 Ontwikkeling van de inkomende pendel: buiten de werkgemeente wonende personen als aandeel van het totaal aantal werkenden per gemeente. 60%
1997 2003
50%
2008
40%
30%
20%
10%
ge n lZ ee la nd
To ta a
si n
er e Vl is
Ve
Sl ui s Te rn eu ze n
pe lle M id d N el oo bu rd rg -B ev el an R ei d m er sw aa l
t
Ka
ul s H
s G oe
Bo
rs
el e
0%
Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.).
2.5
Conclusies
Op basis van onze analyse van de ontwikkeling van het aantal vestigingen en banen is het moeilijk een duidelijke waarneembare invloed (in termen van causale relaties) van de Westerscheldetunnel te constateren. Aan weerszijden van de Westerschelde doen zich weliswaar verschillende ontwikkelingen voor, maar een aantal daarvan zijn ook al voor de opening van de tunnel in 2003 waarneembaar. Bovendien maken de regio’s aan beide zijden van de Westerschelde dezelfde conjuncturele ontwikkeling door. Wel zijn er enkele ontwikkelingen na 2003 waarbij de opening van de tunnel mogelijk een rol heeft gespeeld: 1. De afname in de stijging van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen na 2003, terwijl in de andere Zeeuwse regio’s de groei van het aantal vestigingen na 2003 groter was dan daarvoor. 2. Op de rechter Westerschelde oever is het zwaartepunt van de groei (in vestigingen en banen) verplaatst van de Bevelanden voor 2003 naar Walcheren na 2003. 3. In Zeeuws-Vlaanderen is de groei in het aantal banen na 2003 in de gemeenten Hulst en Sluis bijna geheel weggevallen, terwijl in Terneuzen de groei in aantal banen wel doorzet (in een iets lager tempo). De opening van de Westerscheldetunnel heeft een duidelijk effect gehad op de pendelstromen. Lag de groei van de pendel voor de opening van de tunnel onder het Zeeuws gemiddelde, na de opening lag de groei boven dit gemiddelde. Dit duidt er op dat de barrière die de Westerschelde was voor het volgen van de trendmatige ontwikkeling van de pendel door de opening van de tunnel is geslecht. Na 2003 heeft een duidelijke inhaalslag plaatsgevonden. Zeer opvallend is de verandering in de (netto) richting van de pendel. Tot TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
19
2003 pendelden er meer mensen van Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland dan andersom. Na de opening van de tunnel is vooral de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen gegroeid, waardoor in 2008 de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen in absolute aantallen iets groter was dan de pendel naar Overig Zeeland. Dit is opvallend omdat de groei van de pendel meestal gericht is op gebieden waar de werkgelegenheid sterk groeit. Dit is echter in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval. Dit alles duidt erop dat de tunnel ervoor gezorgd heeft dat de voorheel vrij geïsoleerde arbeidsmarkt van Zeeuws-Vlaanderen beter toegankelijk is geworden. De grote stijging van de pendelstromen is hiervan een duidelijk gevolg.
20
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
3
Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en kenmerken van bedrijven
3.1
Inleiding
Om de statistische gegevens over de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de omvang van de werkgelegenheid beter te begrijpen is in de periode juni-juli 2010 een enquête onder bedrijven uitgevoerd. Aanvullend zijn een aantal interviews met bedrijven gehouden om meer achtergronden te achterhalen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van de enquête (paragraaf 3.2), de respons op de enquête (paragraaf 3.3.), de kenmerken van de responderende bedrijven (3.4) en de opzet van de interviews (paragraaf 3.5). De resultaten van de enquête worden in de daarna volgende hoofdstukken besproken. 3.2
Opzet van de enquête
De enquête is gehouden onder bedrijven en vestigingen die ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Er is voor deze aanpak gekozen omdat we primair zijn geïnteresseerd in het effect van de opening van de Westerscheldetunnel op het bedrijfsleven. Voor het enquêteren van ‘niet-commerciële’ instellingen (bijvoorbeeld overheidsinstellingen) zou een andere vragenlijst moeten worden gemaakt, voor een betrekkelijk kleine groep respondenten. Gezien de te verwachten respons van om en nabij de 10% zou dit bovendien geen effectief onderzoeksmiddel zijn. De enquête is gehouden in de regio’s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren onder bedrijven die voor 2005 zijn opgericht. De veronderstelling hierbij was dat de bedrijven in deze regio’s de effecten van de tunnel het duidelijkst hebben kunnen waarnemen. Het is niet uitgesloten dat ook bedrijven op Tholen en Schouwen-Duivenland door de tunnel worden beïnvloed, maar de kans daarop is kleiner door de relatief grote afstand tot de tunnel, het feit dat het kleinbedrijf in aantal overheerst en deze bedrijven over het algemeen een zeer lokaal afzetgebied hebben. De kans dat hun functioneren door de opening van de tunnel is beïnvloed is daarom klein.5 De bedrijven die in 2005 en daarna zijn opgericht zijn niet in de enquête meegenomen, omdat wordt aangenomen dat deze bedrijven te kort bestaan om effecten van de tunnel waar te nemen (voor hen is de tunnel een ‘fact-of-life’) en de overlevingskans van beginnende bedrijven klein is, waardoor de respons zeer klein zou zijn. De andere criteria waarmee de doelgroep is afgebakend zijn: • Bedrijven moeten minimaal 1 fte aan medewerkers hebben. Bedrijven met alleen parttimers zijn dus niet benaderd. • Landbouwbedrijven en holdings zijn niet benaderd. • Filiaal winkelvestigingen waarvan het correspondentieadres het hoofdkantoor is, zijn niet benaderd. In de enquête waren vragen opgenomen die zowel naar feitelijke informatie vroegen als vragen en stellingen die een vergelijking maakten tussen de periode voor en na de opening van de Westerscheldetunnel. Bij deze laatste vragen werd er veel van het geheugen van de 5
Deze veronderstelling is met de gekozen opzet te onderzoeken. Immers, in de regio’s waar de enquête werd gehouden zijn ook kleine bedrijven aanwezig.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
21
respondenten gevraagd. Daarom werd er gevraagd in de richting van veranderingen (bijvoorbeeld een toe- of afname van de omzet) in plaats van de omvang van de verandering. 3.3
Respons
In totaal zijn 8.958 vestigingen van bedrijven voor deelname aan de enquête benaderd. In totaal werden 603 bruikbare enquêtes ontvangen. Dit is een respons van 6,7%. Dit is een laag percentage maar voor digitale enquêtes onder bedrijven niet ongewoon. Het is op een aantal manieren mogelijk na te gaan of de respons representatief is voor de totale populatie. We kijken eerst naar de vestigingsgemeente (zie tabel 3.1). Een chikwadraat toets geeft een statistisch significant verschil aan tussen de twee groepen (p < 0.01). Bestudering van de percentages laat zien dat Terneuzen met 5 procentpunten is oververtegenwoordigd. De verschillen bij de andere gemeenten zijn niet groot. Wat opvalt is dat alle drie gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen in de enquête zijn oververtegenwoordigd. Dit is een indicatie dat het onderwerp ‘Westerscheldetunnel’ daar meer leeft dan in de andere gemeenten. Met uitzondering van Kapelle zijn alle gemeenten ten noorden van de Westerschelde iets ondervertegenwoordigd.
Tabel 3.1 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigingsgemeente in procenten (N=603). Populatie Respondentengroep Borsele 6,8% 5,2% Goes 13,5% 13,2% Hulst 7,9% 9,1% Kapelle 3,6% 4,1% Middelburg 12,6% 10,7% Noord-Beveland 3,2% 2,7% Reimerswaal 6,7% 5,2% Sluis 10,6% 12,4% Terneuzen 16,0% 21,8% Veere 8,8% 5,6% Vlissingen 10,5% 9,8% Anders 0% 0,2% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Een andere mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de antwoorden op de enquêtevraag “Is uw bedrijf voor of na de opening van de Westerscheldetunnel”, te vergelijken met de inschrijvingsdatum bij de Kamer van Koophandel. Op deze vraag heeft 9,1% van de respondenten geantwoord dat het bedrijf na de opening van de tunnel is opgericht. Van de populatie blijkt 11,0% na de opening van de tunnel bij de Kamer van Koophandel te zijn ingeschreven. Een derde mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de vraag naar het aantal medewerkers te vergelijken met de bedrijfsgrootte klasse waarmee de bedrijven bij de Kamer van Koophandel bekend staan. Een probleem wat zich hierbij voordoet is de hoge non-respons op deze vraag (18,9%) in de enquête. Ondanks dit hoge aandeel is duidelijke dat naarmate bedrijven groter worden de respons omhoog gaat (zie tabel 3.2). In de populatie heeft bijna de helft van de bedrijven een grootte van 1 wp, terwijl dit in de responsgroep slechts 25% is. Daar staat tegenover dat bedrijven groter dan 9 wp 11% van de po-
22
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
pulatie uitmaken, maar bijna een kwart van de responderende bedrijven vertegenwoordigen. Qua bedrijfsgrootte is de enquête dus niet representatief voor de populatie.
Tabel 3.2 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigingsgrootte in werkzame personen (wp) in procenten (N=603). Populatie Responsgroep 1 wp 49,0% 25,7% 2 – 4 wp 29,0% 22,7% 5 – 9 wp 10,8% 10,6% Meer dan 9 wp 11,1% 23,6% Onbekend 0% 17,4% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
3.4
Kenmerken van bedrijven
Onder de responderende bedrijven is de detailhandel met bijna 22% de grootste groep. Daarna volgt de zakelijke dienstverlening met 20%. De overige sectoren zijn met veel kleinere aandelen in de onderzoeksgroep vertegenwoordigd (zie tabel 3.3). De meerderheid van de geënquêteerde vestigingen behoort tot bedrijven met één vestiging, namelijk 83%. De overige vestigingen (in totaal 104) behoort tot een bedrijf met meerdere vestigingen. Van deze groep werd de geënquêteerde vestiging 68 keer als hoofdvestiging gekarakteriseerd. Bedrijven met meerdere vestigingen worden relatief vaak aangetroffen in de industrie en de groot- en detailhandel (zie tabel 3.3).
Tabel 3.3 Sector samenstelling en aandeel meer vestigingsbedrijven per sector in procenten (N=603). Aandeel bedrijven met Aandeel in populatie meerdere vestigingen Industrie 7,3% 29,5% Bouwnijverheid 10,1% 14,8% Groothandel 5,8% 25,7% Detailhandel (incl. autobranche) 21,7% 22,9% Horeca 4,1% 12,0% Recreatie en toerisme 4,6% 0% Transport en logistiek 6,3% 13,5% Financiële dienstverlening 4,3% 19,2% Zakelijke dienstverlening 20,1% 13,2% Anders 13,9% 13,1% Onbekend 1,7% 0% Totaal 100% 17,2% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Bedrijven met meerdere vestigingen treffen we relatief veel aan in Vlissingen en Sluis. 22% van de daar geënquêteerde vestigingen behoort tot een bedrijf met meerdere vestigingen. Andere gemeenten met relatief veel van dit soort bedrijven zijn Terneuzen (21%), Goes (21%) en Kapelle (18%). De vestigingen in Terneuzen en Sluis zijn overwegend hoofdvestigingen (in beide gevallen 81% van de daar gevestigde ‘meer vestigingsbedrijven’). In Vlissingen en Goes ligt dit aandeel rond de 50%. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
23
3.5
Interviews
Om meer informatie over bedrijfsverplaatsingen die onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel hebben plaatsgevonden te verkrijgen, zijn aanvullend op de enquête ook een aantal interviews met bedrijven gehouden. Deze interviews zijn uitgevoerd door student Martijn van Hove en zijn gehouden in juli 2010. Voor de interviews is in overleg met de Kamer van Koophandel een groslijst van mogelijk te benaderen bedrijven en instellingen samengesteld. Het betrof in alle gevallen verplaatsingen naar ‘de andere kant’ van de Westerschelde. Van deze bedrijven bestond het vermoeden dat hun verhuizing beïnvloed is door de opening van de tunnel. Uiteindelijk zijn er vijf telefonische interviews gehouden.
24
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
4
Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk behandelen wij de (mogelijke) invloed die de opening van de Westerscheldetunnel op de locatie van bedrijven heeft gehad. Over dit onderwerp zijn in de enquête vragen opgenomen. Allereerst wordt ingegaan op de locatiekeuze van de bedrijven die na de opening van de Westerscheldetunnel zijn gestart (paragraaf 4.2). Daarna is er aandacht voor de bedrijven die na de opening van de tunnel zijn verhuisd (paragraaf 4.3). De resultaten van de vijf interviews met bedrijven die zijn verhuisd worden behandeld in paragraaf 4.4. We sluiten het hoofdstuk af met enige conclusies. 4.2
Nieuwe vestigingen
Van de bedrijven in de enquête zijn er 54 na de opening van de tunnel en voor 2006 opgericht. Het betreft vooral bedrijven in de sectoren zakelijke dienstverlening en ‘anders’ (in iedere sector 15). Van de opgerichte vestigingen vestigden er zich 25 in Zeeuws-Vlaanderen, 17 op de Bevelanden en 12 op Walcheren. De vestigingslocatie van deze vestigingen wijkt statistisch niet significant af van de overige bedrijven in de enquête. Dit is opvallend omdat op basis van de analyse van het aantal bedrijfsoprichtingen in paragraaf 2.2 mocht worden verwacht dat het aantal starters in Zeeuws-Vlaanderen lager zou liggen dan in de andere regio’s.
Tabel 4.1 Vestigingsregio van bedrijven die voor en na de opening van de Westerscheldetunnel zijn opgericht (in procenten)(N=592). Totaal De BevelanZeeuwsWalcheren den Vlaanderen Oprichting voor opening tunnel 30% 43% 27% 100% Oprichting na opening tunnel 32% 46% 22% 100% Totaal 31% 43% 26% 100% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Van de 54 starters zeggen er slechts twee dat de opening van de tunnel hun locatiekeuze heeft beïnvloed. Het gaat daarbij om een bedrijf in Goes en een bedrijf in Terneuzen. De motieven die daarbij een rol speelden waren de betere bereikbaarheid van ZeeuwsVlaanderen (bedrijf in Terneuzen) en de nabijheid van klanten en personeel (bedrijf in Goes). 4.3
Verhuisde bedrijven (enquête)
Van de geënquêteerde bedrijven zijn er 62 na de opening van de tunnel verhuisd. Als we kijken naar de sectoren van deze bedrijven, dan komen het uit de literatuur bekende patronen naar voren: de zakelijke dienstverlening verhuist het meeste en de detailhandel is het meest honkvast. Ook verhuizen bedrijven minder naarmate ze groter zijn.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
25
Een kleine meerderheid van de verhuisde bedrijven (36) is verhuisd binnen de (huidige) vestigingsgemeente. De andere 25 bedrijven zijn naar een andere gemeente verhuisd.6 Van deze laatste groep hebben er vijf de sprong over de Westerschelde gemaakt. Twee bedrijven zijn van Walcheren naar Zeeuws-Vlaanderen verhuisd en één bedrijf van ZeeuwsVlaanderen naar Walcheren. Twee bedrijven vestigden zich in Zeeuws-Vlaanderen maar kwamen van elders (niet uit Walcheren of de Bevelanden). Binnen de groep verhuisde bedrijven geven acht bedrijven aan dat bij hen de opening van de tunnel de verhuizing heeft beïnvloed. Dit betekent dat de opening van de tunnel niet van invloed is geweest bij de overgrote meerderheid van de bedrijfsverplaatsingen. Tot deze acht bedrijven behoren de drie bedrijven die binnen Zeeland naar de andere kant van de Westerschelde zijn verhuisd, maar niet de bedrijven die van elders zijn gekomen. De veranderingen in bereikbaarheid die de Westerscheldetunnel heeft veroorzaakt zijn duidelijk terug te vinden in de motivering van de bedrijven. Van de acht bedrijven geven er vijf aan dat de oude locatie slechter bereikbaar werd. Bij vier bedrijven speelde de betere bereikbaarheid van de nieuwe locatie een rol. Twee bedrijven gaven aan dat het niet meer nodig was een vestiging aan de andere kant van de Westerschelde te hebben. Aan de bedrijven is ook gevraagd of zij naar aanleiding van de opening van de tunnel een vestiging aan de overkant hebben geopend of gesloten. Vier bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden geopend en vier andere bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden gesloten. Drie van de vier opgerichte vestigingen bevinden zich op de rechter Westerschelde oever (de Bevelanden en Walcheren). Bij de sluiting van vestigingen gaat het om dezelfde verhoudingen, echter nu zijn het drie vestigingen die in ZeeuwsVlaanderen worden opgeheven. Hoewel het dus om kleine aantallen gaat, wijst het effect wel in dezelfde richting: Zeeuws-Vlaanderen verliest iets en de Bevelanden en Walcheren winnen iets. 4.4
Verhuisde bedrijven (interviews)
De geïnterviewde vijf bedrijven behoorden tot het midden- en grootbedrijf. Bij vier bedrijven betrof de verplaatsing het samenvoegen van vestigingen of delen daarvan. Bij één bedrijf ging het om het openen van een vestiging. Dit bedrijf heeft in Terneuzen een vestiging geopend om de markt in Zeeuws-Vlaanderen en België beter te kunnen bedienen. De opening van de tunnel heeft voor dit bedrijf geen rol gespeeld bij de locatiekeuze. Wel ervaart het bedrijf voordelen van de tunnel. Het gaat daarbij vooral om kortere verplaatsingsafstanden en reistijden voor zowel personeel als klanten die op bezoek komen. Ook bij de vier bedrijven die vestigingen hebben samengevoegd, heeft de Westerscheldetunnel nauwelijks invloed gehad op de verhuizingen. Het ging in alle vier de gevallen om verplaatsingen van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden of Walcheren. De aanleiding tot het samenvoegen van vestigingen was altijd gelegen in interne motieven (kostenbesparingen, integratie en samenwerking van bedrijfsonderdelen). Drie van de bedrijven zeggen wel dat de tunnel voor reistijdwinst of een betere bereikbaarheid (voor klanten en personeel) heeft gezorgd. Bij één bedrijf werd alleen een administratieve eenheid verplaatst en samengevoegd, terwijl de baliefuncties in Zeeuws-Vlaanderen achterbleven. Hiermee werden bedrijfsinterne voordelen behaald, terwijl het klantencontact gehandhaafd werd.
6
26
Bij één bedrijf was de oude vestigingslocatie onbekend. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
4.5
Conclusies
Op basis van de resultaten van zowel de enquête als de interviews kan geconcludeerd worden dat de Westerscheldetunnel maar bij een zeer klein deel van de bedrijven de locatiekeuze bij de bedrijfsoprichting of bedrijfsverplaatsing heeft beïnvloed. Bij de bedrijven waar deze invloed er wel was speelde de verslechterde bereikbaarheid van de oude locatie of de betere bereikbaarheid van de nieuwe locatie een rol. Het geringe aantal bedrijven dat aangeeft dat de Westerscheldetunnel een rol heeft gespeeld bij hun bedrijfsverplaatsing of locatiekeuze kan aan de hand van drie factoren worden verklaard: • Veel bedrijven zijn klein en werken vooral voor de lokale markt. Een bereikbaarheidsverandering op de schaal van de regio zal op deze bedrijven maar een beperkt effect hebben. • Bij grotere bedrijven speelt het proces van concentratie van vestigingen vaak op landelijke schaal. Dit is een autonoom proces waarbij regionale situaties (bijvoorbeeld de bereikbaarheidsveranderingen door de Westerscheldetunnel) vaak een bescheiden rol spelen. • Uit de wetenschappelijke literatuur over bedrijfsverplaatsingen is bekend dat het overgrote deel van de bedrijfsverplaatsingen wordt veroorzaakt door groei van de onderneming (ruimtegebrek) en bedrijfsinterne factoren (vooral fusies en reorganisaties). Een verandering in de bereikbaarheid (zoals veroorzaakt door de komst van de Westerscheldetunnel) kan dan alleen van invloed zijn op de locatiekeuze van de nieuwe vestiging. Concluderend kunnen we zeggen dat de komst van de Westerscheldetunnel een geringe rol heeft gespeeld bij de bedrijfsverplaatsingen en dat deze rol vooral indirect is geweest. De rol van de Westerscheldetunnel is daarbij vooral faciliterend geweest.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
27
5
Afzetmarkt en omzet
5.1
Inleiding
Veranderingen in de infrastructuur kunnen niet alleen de locatiekeuze van bedrijven beïnvloeden, maar hebben ook invloed op het functioneren van bedrijven die niet verhuizen. Doordat een bedrijf beter of slechter bereikbaar wordt, kan de afzetmarkt en daardoor de omzet veranderen. Van een bedrijf dat beter bereikbaar wordt, wordt verwacht dat de afzetmarkt en omzet zullen toenemen. Van een slechtere bereikbaarheid wordt het omgekeerde verwacht. In dit hoofdstuk zullen we eerst kijken naar de ontwikkelingen in de omvang en locatie van de afzetmarkt (paragraag 5.2) en daarna naar de veranderingen in de omzet (paragraaf 5.3). Daarna worden in de conclusie beide met elkaar in relatie gebracht. 5.2
Ontwikkelingen in de afzetmarkt
Voor het analyseren van de afzetmarkt zijn in de enquête vragen opgenomen over de herkomst van de klanten van de bedrijven. Op basis van herkomst van de klanten kan omvang en locatie van de afzetmarkt worden bepaald. Een meerderheid van de bedrijven geeft aan dat de omvang van het gebied waaruit hun klanten komen sinds de opening van de tunnel gelijk is gebleven (64%). Tien procent zegt dat dit gebied kleiner is geworden en bij 19% is het groter geworden. Zeven procent weet het niet. Om na te gaan of de afzetmarkt zich in ruimtelijke zin heeft veranderd, is aan de bedrijven gevraagd uit welke gebieden zij meer of minder klanten hebben gekregen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in tabel 5.1. Hieruit blijkt dat het aantal klanten dat uit Zeeuws-Vlaanderen komt zowel meer dan gemiddeld is toegenomen als meer dan gemiddeld is afgenomen. Er hebben dus relatief veel verschuivingen in de relatie met Zeeuws-Vlaanderen plaatsgevonden. Het minst lijkt er gebeurd te zijn met de klanten uit de rest van Zeeland. Er lijken ook meer klanten uit België te zijn gekomen.
Tabel 5.1 Aandeel bedrijven dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschillende regio’s is toegenomen, gelijk gebleven of is afgenomen.* Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 20% 70% 10% Walcheren 20% 68% 11% Zeeuws-Vlaanderen 26% 59% 15% Rest van Zeeland 16% 74% 10% Rest van Nederland 22% 69% 9% België 30% 60% 10% Gemiddeld 22% 67% 11% * Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Door naar de drie regio’s afzonderlijk te kijken, kan worden nagegaan hoe de afzetmarkt voor de bedrijven in deze regio’s is veranderd na de opening van de tunnel. In tabel 5.2 geven we eerst de wijziging in de omvang van het herkomst gebied van de klanten weer. 28
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Het blijkt dat de verschillen tussen de drie onderzochte regio’s klein zijn. De grootste verschillen zijn te vinden tussen de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen. Op de Bevelanden vinden we meer bedrijven die zeggen dat hun afzetgebied groter is geworden en minder bedrijven waarvan het afzetgebied kleiner is geworden dan in Zeeuws-Vlaanderen. Walcheren lijkt heel sterk op het totaalbeeld.
Tabel 5.2 Antwoorden op de vraag of gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden per (huidige) vestigingsregio na de opening van de Westerscheldetunnel.* De BevelanWalcheren ZeeuwsTotaal den Vlaanderen Kleiner geworden 8% 9% 11% 10% Hetzelfde gebleven 64% 64% 65% 64% Groter geworden 23% 19% 16% 19% Weet niet 5% 9% 8% 7% Totaal 100% 100% 100% 100% * Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Op basis van tabel 5.2 kan verwacht worden dat voor bedrijven op de Bevelanden het aantal klanten in veel regio’s zal zijn toegenomen. Tabel 5.3 bevestigt dit vermoeden. Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden meer dan gemiddeld is toegenomen. De bedrijven op de Bevelanden trekken vooral meer klanten uit ZeeuwsVlaanderen en België. In verhouding is de groei van het aantal klanten in Walcheren het kleinst.
Tabel 5.3 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven op de Bevelanden na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 22% 76% 3% Walcheren 19% 77% 4% Zeeuws-Vlaanderen 34% 54% 11% Rest van Zeeland 22% 73% 5% Rest van Nederland 27% 68% 5% België 32% 58% 10% Gemiddeld de Bevelanden 25% 69% 6% Gemiddeld overall 22% 67% 11% * Totale populatie bedrijven op de Bevelanden, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Voor de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen geldt in zekere zin het omgekeerde dan voor de bedrijven op de Bevelanden (zie tabel 5.4). Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden minder dan gemiddeld is toegenomen. Een uitzondering vormen de Bevelanden en België waar het aantal klanten meer dan gemiddeld is toegenomen. Het aantal bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschillende gebieden is afgenomen, is hoger dan gemiddeld. Het geldt vooral voor klanten uit de Bevelanden, Walcheren en de rest van Zeeland. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
29
Tabel 5.4 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 22% 59% 19% Walcheren 19% 58% 23% Zeeuws-Vlaanderen 20% 63% 17% Rest van Zeeland 11% 70% 19% Rest van Nederland 20% 68% 12% België 27% 62% 11% Gem. Zeeuws-Vlaanderen 20% 63% 17% Gemiddeld overall 22% 67% 11% * Totale populatie bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Voor de bedrijven op Walcheren zijn de veranderingen in de herkomst van het aantal klanten beperkt (tabel 5.5). Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden gelijk is gebleven. Het aantal bedrijven uit Walcheren dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschillende gebieden is afgenomen, is iets lager dan gemiddeld. Het geldt vooral voor klanten uit Walcheren en de rest van Zeeland en Nederland. Opvallend is dat de meeste dynamiek (aantal klanten toegenomen en afgenomen) zit in klanten uit ZeeuwsVlaanderen en België. Tabel 5.5 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven in Walcheren na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 16% 76% 8% Walcheren 23% 72% 5% Zeeuws-Vlaanderen 26% 58% 16% Rest van Zeeland 14% 82% 4% Rest van Nederland 27% 68% 5% België 32% 58% 10% Gemiddeld Walcheren 22% 70% 8% Gemiddeld overall 22% 67% 11% * Totale populatie bedrijven in Walcheren, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat in het algemeen de afzetmarkten van bedrijven de neiging hebben om groter te worden. De vraag is nu of de opening van de Westerscheldetunnel er ook voor gezorgd heeft dat bedrijven meer klanten aan de andere kant van de Westerschelde hebben gekregen. Dat blijkt niet het geval te zijn. Voor de opening van de tunnel had 64% van de toen aanwezige bedrijven klanten aan de andere zijde van de Westerschelde. Nu zegt eveneens 64% van de bedrijven dat. Qua afzetgebied is de barrièrewerking van de Westerschelde dus niet afgenomen met de komst van de tunnel. Dit beeld verandert echter wanneer gekeken wordt naar de verande-
30
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
ringen op bedrijfsniveau.7 Een kleine meerderheid van de bedrijven (57%) had zowel voor als na de opening van de tunnel klanten aan de andere kant van de Westerschelde. 28% van de bedrijven had toen en nu geen klanten aan de overkant. Dit betekent dat voor 85% van de bedrijven geen verandering is opgetreden in hun afzetmarkt in relatie tot de opening van de Westerscheldetunnel (zie tabel 5.6). Bij 12% van de bedrijven is er wel een verandering opgetreden. Dit is een interessante groep bedrijven om nader te bekijken. Tabel 5.6 Bedrijven die voor en na de opening van de tunnel wel en geen klanten hadden aan de andere kant van de Westerschelde (in procenten van totaal N=535). Nu klanten aan de andere zijde Totaal van de Westerschelde? Ja Nee Weet niet Voor opening tunnel Ja 57% 6% 0% 64% klanten aan andere zijde Nee 6% 28% 0% 34% Weet niet 1% 0% 1% 2% Westerschelde? Totaal 64% 35% 1% 100% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Er is een groep van 35 bedrijven die toen wel, maar nu geen klanten meer heeft aan de andere kant van de Westerschelde. Daarvan is een groot deel gevestigd in ZeeuwsVlaanderen (46%). Vooral in de gemeente Sluis is het effect groot geweest. Van de bedrijven die het klantenbestand aan de andere kant van de Westerschelde hebben verloren is 25% gevestigd in Sluis. De groep bedrijven die voor de opening van de tunnel geen klanten had aan de andere zijde van de Westerschelde maar nu wel, bestaat uit 30 bedrijven. Het grootste deel (30%) van deze bedrijven is gevestigd in de gemeenten waarin de tunnelingangen liggen, namelijk Terneuzen (17%) en Borsele (13%). Kijkend naar regio’s, dan zijn het vooral bedrijven uit de Bevelanden (43%) die toen niet en nu wel klanten aan de overkant hebben. Wanneer we kijken naar de veranderingen per regio valt op dat de verschillen beperkt zijn (zie tabel 5.7). Op de Bevelanden is het aantal bedrijven met klanten ‘aan de overkant’ iets toegenomen, terwijl dit aantal in Zeeuws-Vlaanderen iets is afgenomen. Wat opvalt, is dat op de Bevelanden relatief weinig bedrijven klanten in Zeeuws-Vlaanderen hadden en hebben. Daarentegen hebben bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen relatief vaak klanten aan de overzijde van de Westerschelde. Tabel 5.7 Aandeel bedrijven met klanten aan de andere kant van de Westerschelde per regio in procenten (N=535). Ja, voor en Nee, niet Wel voor, Niet voor, Combinana de opevoor en niet na wel na ties met ning niet na weet niet De Bevelanden 51% 34% 6% 8% 1% Zeeuws-Vlaanderen 62% 24% 7% 4% 3% Walcheren 57% 27% 7% 6% 2% Totaal 57% 28% 6% 65 2% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
7
Hierbij worden de bedrijven die na de opening van de tunnel zijn opgericht buiten beschouwing gelaten.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
31
Wanneer bedrijven hun afzetgebied vergroten kan dit tot gevolg hebben dat ze in elkaars marktgebied opereren. Ze zullen elkaars concurrentie gaan voelen. De opening van de Westerscheldetunnel kan in theorie zo een effect met zich brengen. Uit de enquête blijkt dit inderdaad het geval. Van de bedrijven die deze vraag hebben beantwoord zegt ruim een kwart (26%) dat de concurrentie van bedrijven van de andere kant van de Westerschelde is toegenomen. Dit effect treedt veel sterker op in Zeeuws-Vlaanderen dan op Walcheren en op de Bevelanden (zie tabel 5.8). In Zeeuws-Vlaanderen ervaren 2½ keer zoveel bedrijven concurrentie van bedrijven van de overzijde, dan bedrijven op de Bevelanden en Walcheren. Wanneer we kijken op gemeenteniveau dan valt vooral de Terneuzen op. 52% van de bedrijven in deze gemeente stelt dat de concurrentie met bedrijven van de andere kant van de Westerschelde is toegenomen. In Sluis en Hulst is dit aandeel met respectievelijk 33% en 28% veel lager. Deze uitkomsten corresponderen met de hiervoor gedane constatering dat bedrijven uit Walcheren en de Bevelanden in veel grotere mate hun aantal klanten in ZeeuwsVlaanderen hebben zien toenemen, dan dat Zeeuws-Vlaamse bedrijven meer klanten uit Walcheren en de Bevelanden hebben gekregen. Dit verschil is statistisch significant.
Tabel 5.8 Aandeel bedrijven per regio dan aangaf dat de concurrentie van bedrijven aan de andere zijde van de Westerschelde toe of afgenomen is na de opening van de tunnel (N=470).* Toegenomen Niet toegenomen Weet niet De Bevelanden 14% 78% 8% Zeeuws-Vlaanderen 41% 49% 10% Walcheren 15% 77% 8% Totaal 26% 65% 9% * Een chi-kwadraat test laat zien dat de verdeling over de antwoordcategorieën niet gelijk is voor de drie gebieden (p < 0.01). Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Het beeld dat zich vormt is dat bedrijven uit de Bevelanden en Walcheren zich veel meer op Zeeuws-Vlaanderen zijn gaan oriënteren, dan dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen zich op de Bevelanden en Walcheren zijn gaan richten.8 Dit kan zijn ontstaan doordat klanten van de bedrijven door de komst van de tunnel andere keuzen zijn gaan maken, maar het kan ook zijn dat de bedrijven daar zelf actief in zijn geweest door bijvoorbeeld meer aan acquisitie te doen aan de overkant. Om dit na te gaan zijn de bedrijven gevraagd of ze sinds de opening van de tunnel meer acquisitie activiteiten aan de ander zijde van de Westerscheldetunnel zijn gaan ondernemen. 15% van de bedrijven heeft daarop ‘ja’ geantwoord. De Zeeuws-Vlaamse bedrijven geven weliswaar iets vaker aan dat zij meer acquistitie zijn gaan plegen aan de overkant dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden, maar dit verschil is niet statistisch significant. Op de vraag of bedrijven meer zijn gaan samenwerken met bedrijven aan de overkant heeft 18% ‘ja’ geantwoord. Ook hier zijn de verschillen tussen de regio’s niet significant, maar valt wel op dat bedrijven uit de Bevelanden het meest zeggen meer te zijn gaan samenwerken met bedrijven van de overkant (21%).
8
32
Hierbij moeten we opmerken dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen al voor de opening van de Westerscheldetunnel meer op de ‘overkant’ waren georiënteerd dan bedrijven op de Bevelanden en Walcheren. Hierdoor kan de groei in het aantal bedrijven dat klanten heeft aan de overkant per definitie in Zeeuws-Vlaanderen minder hard groeien dan op de Bevelanden en Walcheren. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Op basis van de antwoorden op deze vragen kan geconcludeerd worden dat bedrijven in de drie regio’s op nagenoeg dezelfde manier gereageerd hebben op de opening van de Westerscheldetunnel. Of de klanten dat ook hebben gedaan is onderzocht door aan de bedrijven te vragen of het aantal offerteverzoeken van de overkant is toegenomen. Hierop heeft 16% van de bedrijven ‘ja’ geantwoord, maar de verschillen tussen de regio’s zijn ook hier niet significant. Wel zeggen bedrijven op de Bevelanden (18%) en ZeeuwsVlaanderen (17%) iets vaker ‘ja’, dan de bedrijven op Walcheren (13%). Hoewel de verschillen bij de antwoorden vaak klein zijn, valt wel op dat de relatie tussen de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen iets sterker is (of zich sterker ontwikkelt) dan de relatie Walcheren – Zeeuws-Vlaanderen. Dit kan duiden op een tunneleffect. Ook uit de interviews met de verhuisde bedrijven bleek dat de verplaatsing nauwelijks effect heeft gehad op hun afzetgebied. Het bedrijf dat in Zeeuws-Vlaanderen een vestiging opende heeft daardoor meer klanten uit deze regio getrokken en één van de vier bedrijven die geheel (of gedeeltelijk) uit Zeeuws-Vlaanderen vertrok zegt dat de omzet uit ZeeuwsVlaanderen iets is teruggelopen maar is toegenomen vanuit Walcheren en de Bevelanden. 5.3
Ontwikkelingen in de omzet
De ruimtelijke afbakening van de afzetmarkt (gemeten in herkomst van klanten) hoeft niet overeen te komen met de ruimtelijke herkomst van de omzet. In de enquête is daarom ook gevraagd naar de verandering in de ontwikkeling als gevolg van de opening van de tunnel. De resultaten zijn weergegeven in tabel 5.9. Het blijkt dat bijna driekwart van de bedrijven zegt dat de opening van de tunnel geen effect heeft gehad op de ontwikkeling van hun omzet. Op de Bevelanden is dit aandeel hoger (83%) en in ZeeuwsVlaanderen lager (65%) dan het gemiddelde over de drie regio’s. Opvallend is dat in alle drie de regio’s een zelfde aandeel bedrijven zegt dat hun omzet is gestegen (ongeveer 10%). Blijkbaar is het positieve effect van de tunnel redelijk egaal verdeeld over de regio’s. De bedrijven waar de omzet is gedaald zijn echter niet gelijkmatig over de drie regio’s verdeeld. In Zeeuws-Vlaanderen geven aanmerkelijk meer bedrijven aan dat hun omzet is gedaald dan op de Bevelanden en Walcheren, namelijk 19%. Tabel 5.9 Veranderingen in de omzet per bedrijf per regio als gevolg van de opening van de Westerscheldetunnel (N=519).* Ontwikkeling van de omzet Gestegen Gelijk geGedaald Weet niet Totaal bleven De Bevelanden 11% 83% 3% 3% 100% Zeeuws-Vlaanderen 10% 65% 19% 6% 100% Walcheren 9% 76% 9% 7% 100% Totaal 10% 73% 11% 5% 100% * Een chi-kwadraat test laat zien dat de verdeling over de antwoordcategorieën niet gelijk is voor de drie gebieden (p < 0.01). Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Van alle bedrijven die aangeven dat hun omzet is gedaald (59), is bijna driekwart gevestigd in Zeeuws-Vlaanderen. Van deze Zeeuws-Vlaamse ondernemers behoort een groot deel (ruim 40%) tot de detailhandel. Deze sector wordt meer dan andere sectoren met een omzetdaling te zijn geconfronteerd.9 Kijken we naar de vestigingsgemeente van de bedrij-
9
De onderzoekspopulatie in Zeeuws-Vlaanderen bestaat voor 25% uit detailhandelsvestigingen.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
33
ven in Zeeuws-Vlaanderen die zeggen een omzet daling te ondervinden dan blijkt iets meer dan de helft te komen uit Terneuzen, een derde uit Sluis en ruim een tiende uit Hulst. Wanneer we deze aandelen vergelijken met de aandelen van vestigingen van alle bedrijven in de enquête, dan blijkt dat in relatieve zin bedrijven in Terneuzen en Sluis iets vaker zeggen een omzetdaling te hebben, terwijl dit bij bedrijven in Hulst iets minder vaak voorkomt. 10% van de bedrijven in Hulst zegt dat hun omzet is gedaald, terwijl dit percentage in Terneuzen 21% en in Sluis 24% is. Het gaat hierbij steeds om kleine aantallen. Daarom mogen we aan het verschil tussen Terneuzen en Sluis geen betekenis toedichten. Bij de gemeenten buiten Zeeuws-Vlaanderen valt Vlissingen op. In deze gemeente stelt 19% van de bedrijven dat hun omzet is gedaald. In totaal geven 53 bedrijven aan dat hun omzet is gestegen door de komst van de tunnel. Daarvan is 32% afkomstig uit Terneuzen en 23% uit Goes. Ondanks dat veel bedrijven die hun omzet hebben zien stijgen uit Terneuzen komen, zegt van alle bedrijven in Terneuzen maar 15% dat hun omzet is gestegen. Hiertegenover staat dat 21% van de Terneuzense bedrijven stelt dat hun omzet is gedaald. In Goes zegt 18% van de bedrijven dat de omzet is gestegen. In Veere is dit aandeel zelfs 23%. Wanneer we nogmaals kijken naar de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen die stellen dat hun omzet als gevolg van de opening van de Westerscheldetunnel is gedaald, dan blijkt ruim driekwart (79%) van deze bedrijven ook aangeeft dat de concurrentie met bedrijven aan de overkant van de Westerschelde is toegenomen. Dit kan een oorzaak zijn van het omzetverlies. Een andere oorzaak kan een kleiner marktgebied zijn. 51% van de bedrijven geeft aan dat hun marktgebied kleiner is geworden. Als we vervolgens kijken naar de gebieden waaruit deze bedrijven minder klanten hebben gekregen, dan blijkt dat er nauwelijks verschil is tussen deze gebieden. Grosso modo zegt een zelfde aandeel bedrijven dat ze klanten hebben verloren uit de Bevelanden en Walchteren dan uit hun eigen ZeeuwsVlaamse regio. De omzetdaling kan daarom niet (uitsluitend) aan de opening van de Westerscheldetunnel worden toegeschreven. Alles bij elkaar genomen komt de Bevelanden er het best vanaf, vooral omdat daar maar een zeer klein deel van de bedrijven aangeeft dat hun omzet is gedaald. De meeste bedrijven met een omzetdaling vinden we in Zeeuws-Vlaanderen. In deze regio is het vooral de detailhandel die getroffen wordt. In Zeeuws-Vlaanderen wordt de omzetdaling het minst ondervonden door de bedrijven in Hulst. In de enquête is ook gevraagd naar de omvang van de omzetdaling en de omzetstijging. 50 bedrijven hebben aangegeven dat hun omzet met gemiddeld 17% is gestegen.10 Hieronder bevindt zich één bedrijf met een uitschieter van 150%. Daarom kunnen we hier beter kijken naar de mediaan en die is 10%.11 52 bedrijven hebben aangegeven dat hun omzet met gemiddeld 19% is gedaald (mediaan is 15%). Opvallend is dat de gemiddelde omzet stijging bij de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen iets hoger is dat bij de bedrijven aan de andere kant van de Westerschelde (gemiddeld 20% versus 10% exclusief de uitschieter). Bij de omzet daling zien we het omgekeerde. Gemiddeld genomen is de omzetdaling in Zeeuws-Vlaanderen iets lager dan in de Bevelanden en Walcheren samen (19% versus 21%). Dit betekent dat we kunnen concluderen dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vaker met omzetverlies worden geconfronteerd dan hun collega’s op Walcheren en de Bevelanden, maar dat daaraan niet mag worden verbonden dat de omvang van het omzet verlies in Zeeuws-Vlaanderen ook veel groter is.
10 11
34
Dit zijn ongewogen gemiddelden omdat de werkelijke omzet niet bekend is. Wanneer de uitschieter niet wordt meegerekend daalt de omzet met gemiddeld 14%. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
5.4
Conclusies
Bij driekwart van de bedrijven is het gebied waaruit hun klanten komen gelijk gebleven sinds de opening van de Westerscheldetunnel. Bij de bedrijven waar wel een verandering in het afzetgebied is opgetreden is het bij 1 op de 3 afgenomen en bij de rest toegenomen. De bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vallen op omdat zij vaker dan de bedrijven op Walcheren en de Bevelanden, aangeven dat hun afzetgebied kleiner is geworden en minder vaak aangeven dat hun afzetgebied groter is geworden. Zowel voor als na de opening van de tunnel had 64% van de bedrijven klanten aan de overkant van de Westerschelde. Hoewel deze groep bedrijven even groot is gebleven is er wel een verandering in de samenstelling opgetreden. Er zijn bedrijven die hun marktgebied aan de overkant van de Westerschelde na de komst van de tunnel hebben verloren, maar ook bedrijven die hun marktgebied daar naartoe hebben uitgebreid. Bedrijven die marktgebied aan de overkant van de Westerschelde hebben verloren bevinden zich voor bijna de helft in Zeeuws-Vlaandenen en voor een kwart in de gemeente Sluis. Bedrijven die marktgebied aan de overkant van de Westerschelde hebben gewonnen bevinden zich voor 43% op de Bevelanden. Deze laatste ontwikkeling is ook terug te vinden in de omzetontwikkeling. Bedrijven gevestigd in Zeeuws-Vlaanderen geven veel vaker aan dat hun omzet als gevolg van de opening van de tunnel is gedaald dan de bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Ook merken ze dat de concurrentie van bedrijven uit de rest van Zeeland is toegenomen. Het omzetverlies van de Zeeuws-Vlaamse bedrijven kan echter niet uitsluitend worden toegeschreven aan de opening van de Westerscheldetunnen omdat ook hun marktgebied in Zeeuws-Vlaanderen zelf kleiner is geworden. Het beeld dat ontstaat, is dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vaker met negatieve gevolgen van de komst van de Westerscheldetunnel ondervinden dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Vooral bedrijven op de Bevelanden hebben van de komst van de Westerscheldetunnel weten te profiteren.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
35
6
Toeleveranciers en werknemers
6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we in op mogelijke effecten die de opening van de Westerscheldetunnel (mogelijk) teweeg heeft gebracht ten aanzien van relaties met toeleveranciers (paragraaf 6.2) en de herkomst van medewerkers. Bij de medewerkers kijken we naar de herkomst (woongebied) van de medewerkers (paragraaf 6.3) en de mogelijkheden om nieuwe medewerkers aan te trekken (paragraaf 6.4). We sluiten af met een aantal conclusies. 6.2
Toeleveranciers en bevoorrading
Een meerderheid van de bedrijven geeft aan dat de omvang van het gebied waaruit hun toeleveranciers komen sinds de opening van de tunnel gelijk is gebleven (76%). Vier procent zegt dat dit gebied kleiner is geworden en bij 11% is het groter geworden. Negen procent weet het niet. Voor de opening van de Westerscheldetunnel had 42% van de geënquêteerde bedrijven toeleveranciers aan de andere kant van de Westerschelde. Anno 2010 was dit aandeel licht gestegen tot 45%. Op het eerste gezicht lijkt er dus weinig te zijn veranderd. Door te kijken op het individuele bedrijfsniveau kunnen we zien of dat inderdaad zo is. De gegevens daarover zijn weergegeven in tabel 6.1. Uit deze tabel blijkt dat bij 90% van de bedrijven geen verandering is opgetreden bij het wel of niet hebben van toeleveranciers aan de overkant van de Westerschelde. Bij negen procent is dat wel gebeurd. Het komt twee keer zo vaak voor dat bedrijven een toeleverancierrelatie met de overkant hebben gekregen dan dat deze relatie verloren is gegaan. Tabel 6.1 Vestigingen die voor en na de opening van de tunnel wel en geen toeleveranciers hadden aan de andere kant van de Westerschelde (in procenten van totaal N=520). Nu toeleveranciers aan de andeTotaal re zijde van de Westerschelde? Ja Nee Weet niet Voor opening tunnel toe- Ja 39% 3% 0% 42% leveranciers aan andere Nee 6% 51% 0% 57% zijde Westerschelde? Weet niet 0% 1% 1% 1% Totaal 45% 54% 15% 100% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Ook bij deze toeleverancierrelatie hebben we weer gekeken of er regionale verschillen zijn. Wat daarbij opvalt is het relatief hoge percentage bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen dat aangeeft zowel voor als na de opening van de tunnel toeleveranciers aan de andere kant van de Westerschelde te hebben, namelijk 62% (zie tabel 6.2). Voor de bedrijven op Walcheren en de Bevelanden is dit aandeel ‘slechts’ een vijfde. Dit opmerkelijke verschil geeft aan dat de bedrijven qua toeleveranciers al voor de opening van de tunnel zeer sterk op de andere oever van de Westerschelde waren georiënteerd. De opening van de tunnel
36
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
heeft hierin geen verandering gebracht; nagenoeg hetzelfde aantal bedrijven heeft de toeleverancierrelatie met de overkant verloren als zien ontstaan. De grootste verandering in de richting van de toeleverancierrelatie is opgetreden bij de bedrijven op de Bevelanden. Daar zien we dat 2% van de bedrijven hun toeleverancierrelatie met Zeeuws-Vlaanderen hebben verloren, maar dat bij 8% van de bedrijven deze relatie is ontstaan. Voor de economie in Zeeuws-Vlaanderen is dit dus een gunstige ontwikkeling. Tabel 6.2 Aandeel bedrijven met toeleverancierrelaties aan de andere kant van de Westerschelde per regio in procenten (N=520). Ja, voor en Nee, niet Wel voor, Niet voor, Combinana de opevoor en niet na wel na ties met ning niet na weet niet De Bevelanden 20% 67% 2% 8% 3% Zeeuws-Vlaanderen 62% 28% 4% 5% 1% Walcheren 21% 73% 2% 3% 1% Totaal 39% 51% 3% 6% 1% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Op dezelfde manier als bij de klantrelaties in het vorige hoofdstuk, hebben we bij de toeleverancierrelaties per regio gekeken hoe de ruimtelijke relaties zijn veranderd sinds de opening van de tunnel (zie de tabellen 6.3 tot en met 6.5). Het eerste wat daarbij opvalt, is dat de effecten van de Westerscheldetunnel met betrekking tot toeleverancierrelaties kleiner zijn dan het effect bij de klantrelaties (zie de tabellen 5.3 tot en met 5.5). Het aandeel bedrijven waarvoor het aantal toeleveranciers gelijk is gebleven is veel groter dan bij klanten, terwijl de aandelen toegenomen en afgenomen veel kleiner zijn. Per regio zijn er wel enkele opmerkelijke verschillen in de ruimtelijke verandering van de toeleverancierrelaties. Op de Bevelanden valt de meer dan gemiddelde toename van toeleveranciers in Zeeuws-Vlaanderen en België op (tabel 6.3). Verder valt op dat van afname van toeleverancierrelaties nauwelijks sprake is; de afname is minder dan gemiddeld en varieert niet naar regio. Tabel 6.3 Antwoorden op de vraag of het aantal toeleveranciers uit de verschillende regio’s groter of kleiner is geworden voor bedrijven in de Bevelanden na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied toeleveranciers Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 7% 91% 2% Walcheren 5% 92% 2% Zeeuws-Vlaanderen 20% 79% 1% Rest van Zeeland 5% 94% 1% Rest van Nederland 11% 88% 1% België 19% 80% 2% Gemiddeld de Bevelanden 11% 87% 2% Gemiddeld overall 11% 84% 5% * Totale populatie bedrijven op de Bevelanden, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Voor Zeeuws-Vlaanderen geldt dat zowel de toe- als afname in de toeleverancierrelaties iets meer dan gemiddeld is veranderd in vergelijking met Walcheren en de Bevelanden. De toename is relatief groot in de relatie met België en iets minder met de Bevelanden en Walcheren (tabel 6.4). De afname is relatief groot in de relatie met Walcheren en de BeveTU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
37
landen. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden door het al hoge aandeel toeleverancierrelaties aan de andere zijde van de Westerschelde (zie tabel 6.2). Tabel 6.4 Antwoorden op de vraag of het aantal toeleveranciers uit de verschillende regio’s groter of kleiner is geworden voor bedrijven in ZeeuwsVlaanderen na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied toeleveranciers Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 15% 75% 10% Walcheren 15% 75% 10% Zeeuws-Vlaanderen 10% 84% 7% Rest van Zeeland 7% 84% 9% Rest van Nederland 13% 79% 8% België 20% 75% 5% Gem. Zeeuws-Vlaanderen 13% 79% 8% Gemiddeld overall 11% 84% 5% * Totale populatie bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Op Walcheren nemen de toeleverancierrelaties bovengemiddeld toe met België en Zeeuws-Vlaanderen (tabel 6.5). De aandelen bij deze groei zijn echter kleiner dan de groeiaandelen voor zowel Zeeuws-Vlaanderen als de Bevelanden.
Tabel 6.5 Antwoorden op de vraag of het aantal toeleveranciers uit de verschillende regio’s groter of kleiner is geworden voor bedrijven in Walcheren na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied toeleveranciers Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 5% 88% 7% Walcheren 8% 89% 2% Zeeuws-Vlaanderen 11% 83% 6% Rest van Zeeland 3% 94% 3% Rest van Nederland 4% 93% 3% België 13% 79% 8% Gemiddeld Walcheren 7% 88% 5% Gemiddeld overall 11% 84% 5% * Totale populatie bedrijven in Walcheren, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
In de enquête zijn ook twee stellingen over de bevoorrading van de bedrijven opgenomen. De ene stelling gaat over de snelheid van de bevoorrading en de ander over de betrouwbaarheid daarvan. In figuur 6.1 zijn de antwoorden op de stelling ‘Door de opening van de tunnel is de bevoorrading van mijn bedrijf betrouwbaarder geworden’ weergegeven. Het betreft alleen de antwoorden van de bedrijven die zowel voor als na de opening van de tunnel toeleveranciers aan de andere kant van de Westerschelde hadden. Wat opvalt is dat het aandeel bedrijven die het niet met de stelling eens of oneens zijn groot is (53%). Blijkbaar heeft de opening van de tunnel de bevoorrading van deze bedrijven niet betrouwbaarder gemaakt. Voor de bedrijven op Walcheren geldt dit het meest (71%). Dit impliceert dat de betrouwbaarheid groter wordt naarmate bedrijven dichter bij de tunnel zijn gevestigd. Het aandeel van de bedrijven dat het met de stelling eens is iets groter dan het aandeel dat het met de stelling oneens is. Dit wijst er op de grosso modo de tunnel heeft geleid tot een betrouwbaardere bevoorrading. Echter, het aandeel van de bedrijven dat het met de 38
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
stelling helemaal oneens is, is veel groter dan het aandeel dat het helemaal met de stelling eens is. Het geringe aantal bedrijven per gemeente maakt het in bijna alle gevallen onmogelijk de antwoorden op deze stelling ook op gemeenteniveaus te analyseren. Alleen voor de gemeenten Sluis en Terneuzen zijn er genoeg bedrijven. In Sluis houden de aandelen bedrijven die het met de stelling oneens of eens zijn elkaar min of meer in evenwicht (26% versus 29%). In Terneuzen daarentegen is het aandeel bedrijven dat het met de stelling oneens is (20%) beduidend kleiner dan het aandeel het met de stelling eens is (33%). Figuur 6.1 Antwoorden op de stelling ‘Door de opening van de tunnel is de bevoorrading van mijn bedrijf betrouwbaarder geworden’ van bedrijven die zowel voor als na de opening van de Westerschelde tunnel toeleveranciers aan de ‘overkant’ hadden (N=192). De Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Figuur 6.2 Antwoorden op de stelling ‘Door de opening van de tunnel verloopt de bevoorrading van mijn bedrijf sneller’ van bedrijven die zowel voor als na de opening van de Westerschelde tunnel toeleveranciers aan de ‘overkant’ hadden (N=192). De Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
39
De andere stelling over de bevoorrading luidde: ‘Door de opening van de tunnel verloopt de bevoorrading van mijn bedrijf sneller.’ Ook hier kijken we uitsluitend naar de bedrijven die zowel voor als na de opening van de tunnels toeleveranciers aan de andere kant van de Westerschelde hadden. De verdeling van de reacties op deze stelling zijn ongeveer hetzelfde als bij de vorige stelling (zie figuur 6.2). De verschillen zijn slechts gradueel. Dit zou er op kunnen wijzen dat veel bedrijven op beide stellingen hetzelfde antwoord hebben gegeven. Dit blijkt inderdaad het geval; 68% van de bedrijven heeft op beide stellingen hetzelfde antwoord gegeven. 6.3
Medewerkers
In hoofdstuk drie is geconstateerd dat de pendel tussen beide Westerschelde-oevers na de opening van de tunnel sterk is gestegen. Voor de bedrijven zou dat kunnen betekenen dat er na 2003 meer bedrijven zijn die werknemers van de overkant in dienst hebben dan daarvoor. Dit blijkt echter nauwelijks het geval. Van de geënquêteerde bedrijven gaf 13% aan dat zij voor de opening van de tunnel medewerkers in dienst hadden die aan de andere zijde van de Westerschelde woonden. In 2010 was dit aandeel gestegen tot 15%. Een minderheid van de bedrijven had en heeft dus medewerkers die aan de overkant van de Westerschelde wonen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat de kans op het hebben van werknemers ‘van de overkant’ toeneemt met de omvang van de onderneming (gemeten in werknemers) en gecombineerd met het gegeven dat het kleinbedrijf bijna de helft van de geënquêteerde bedrijven beslaat. De toename zit dan ook vooral bij bedrijven met tien of meer werknemers (zie figuur 6.3). Figuur 6.3 Aandeel bedrijven met werknemers aan overkant per grootteklasse (in werkzame personen: wp). 90
voor opening tunnel anno 2010
80 70 60 50 40 30 20 10 0 1 wp
2-4 wp
5-9 wp
10-49 wp
50 en meer wp
Totaal
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Bedrijven met werknemers van de overkant, hebben gemiddeld 5 medewerkers van de overkant. In dit gemiddelde is sinds de opening van de tunnel geen verandering gekomen. Dit betekent dat de toename van de pendel die in hoofdstuk drie werd geconstateerd, twee oorzaken heeft: 40
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
• •
Een stijging van het aantal bedrijven dat medewerkers van de overkant heeft (ziefiguur 6.3). Bij bedrijven die al voor de opening van de tunnel medewerkers van de overkant hadden steeg dit aantal van gemiddeld 5 naar 7 medewerkers.12
We kunnen ook kijken of er zich op bedrijfsniveau veel veranderingen hebben afgespeeld. Zijn er bijvoorbeeld ook bedrijven die voor de opening van de tunnel wel maar nu geen werknemers van de overkant hebben? Of dit zo is kunnen we zien in tabel 6.6. Wederom blijkt dat een meerderheid van de bedrijven (82%) zowel toen als nu geen medewerkers heeft die aan de andere kant van de Westerschelde wonen. Elf procent van de bedrijven heeft zowel toen als nu wel medewerkers van de andere kant. Twaalf bedrijven (2%) hebben nu geen medewerkers van de andere kant, maar toen wel. Drieëntwintig bedrijven (4%) hadden toen geen medewerkers van de andere kant, maar nu wel. We kunnen dus concluderen dat er op bedrijfsniveau wel veranderingen zijn geweest, maar dat deze relatief beperkt zijn gebleven. De trend is echter wel duidelijk: steeds meer bedrijven hebben medewerkers die aan de overkant van de Westerschelde wonen. Tabel 6.6 Vestigingen die voor en na de opening van de tunnel wel en geen werknemers hadden aan de andere kant van de Westerschelde (in procenten van totaal N=520). Nu werknemers van de andere Totaal zijde van de Westerschelde? Ja Nee Weet niet Voor opening tunnel Ja 11% 2% 0% 13% werknemers van andere Nee 4% 82% 0% 87% zijde Westerschelde? Weet niet 0% 0% 0% 0% Totaal 15% 85% 0% 100% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Vervolgens is gekeken naar het patroon per regio (zie tabel 6.7). Het blijkt dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen relatief vaker werknemers van de overkant hebben dan bedrijven gevestigd op de Bevelanden en Walcheren. Ook is de dynamiek (bedrijven die toen wel en nu niet of andersom werknemers hadden van de overkant) in Zeeuws-Vlaanderen groter dan in de andere regio’s. Dit patroon zagen we ook bij de toeleveranciers. Tabel 6.7 Aandeel bedrijven met werknemers woonachtig de andere kant van de Westerschelde per regio in procenten (N=520). Ja, voor en Nee, niet Wel voor, Niet voor, Combinana de opevoor en niet na wel na ties met ning niet na weet niet De Bevelanden 10% 84% 2% 3% 1% Zeeuws-Vlaanderen 12% 79% 3% 6% 0% Walcheren 8% 87% 2% 3% 0% Totaal 11% 82% 2% 4% 0% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
12
Aan de bedrijven die geen exact antwoord hadden op de vraag hoeveel medewerkers ze van de overkant hadden is gevraagd of dit aantal is toe- of afgenomen (N=35). 63% heeft geantwoord dat er sprake is van een toename en 6% van een afname.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
41
Aan de vijf geïnterviewde bedrijven zijn enkele vragen gesteld over het effect van hun verhuizing op het personeel. Bij vier van de vijf bedrijven heeft de verhuizing geen of slechts een kleine invloed gehad op de woonlocatie van hun medewerkers. Men vergoedt de kosten of er wordt gesteld dat de tunnel ervoor heeft gezorgd dat medewerkers de bedrijfsverplaatsing naar de andere kant van de Westerschelde kunnen ‘overleven’. Bij één bedrijf was dit laatste niet het geval. Drie van de vijf medewerkers die na de verhuizing niet meer aan dezelfde kant van de Westerschelde woonden en werkten, hebben na de verhuizing het bedrijf verlaten. 6.4
Nieuwe medewerkers
Wanneer bedrijven vaker medewerkers van de overkant hebben kan dat komen doordat bedrijven vaker medewerkers zijn gaan werven aan de overkant en/of omdat er meer sollicitanten van de overkant waren. Op de vraag of bedrijven actiever medewerkers zijn gaan werven aan de andere kant van de Westerschelde zegt 5% ‘ja’ en 95% ‘nee’.13 Verreweg de meeste bedrijven zijn dus niet actiever gaan werven. Wanneer we kijken naar de verschillen per regio dan valt op dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen iets vaker ‘ja’ antwoorden (6%) dan bedrijven op de Bevelanden en Walcheren. Het verschil is statistisch niet significant. Op de vraag of bedrijven vaker sollicitanten krijgen van de overkant antwoordt 17% van de bedrijven ‘ja’ en 80% ‘nee’. Bedrijven uit Walcheren zeggen het meest dat ze meer sollicitanten van de overkant krijgen. Echter, ook hier zijn de verschillen per regio zeer klein en statistisch niet significant. Het lijkt er dus op dat de tunnel vooral heeft geleidt tot een toename in arbeidsmarkt dynamiek bij de werknemers en veel minder bij de werkgevers. Aan de bedrijven is gevraagd hoe zij denken over de stelling: ‘Door de komst van de tunnel is mijn bedrijf aantrekkelijker geworden om bij te werken.’ Een kleine meerderheid van de bedrijven (59%) geeft hierop een neutraal antwoord (noch mee eens, noch niet mee oneens). Een kwart van de bedrijven is het met de stelling oneens en 15% is het er mee eens. Er is dus een lichte neiging om het met de stelling oneens te zijn. Dit verschilt echter tussen de gebieden (zie figuur 6.4). Vooral in Zeeuws-Vlaanderen is men het niet met deze uitspraak eens en in iets mindere mate op de Bevelanden (de chi-kwadraat is statistisch significant (p < 0.01).
13
42
Hierbij moet wel een relativerende opmerking worden geplaatst. Het is mogelijk dat veel bedrijven al voor de opening van de tunnel medewerkers probeerde te werven. Wanneer dat het geval is het logisch dat het aandeel ‘nee’ hoog is. Of dit zo is kan niet uit de enquête worden afgeleid. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 6.4 Antwoorden op de stelling ‘Door de komst van de tunnel is mijn bedrijf aantrekkelijker geworden om bij te werken’ in procenten per regio (N=500). De Bevelanden
Zeeuws-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
In het kader van de werking van de arbeidsmarkt, het is interessant om deze stelling in relatie te brengen met de werkgelegenheid van de bedrijven. Immers, wanneer een bedrijf met 100 medewerkers het eens is met de stelling heeft dat een zwaarder gewicht dan wanneer een bedrijf met twee medewerkers dat zegt. We hebben de aandelen in figuur 6.4 daarom herberekend en om te kijken hoeveel werknemers die antwoorden van de bedrijven vertegenwoordigen. Het resultaat is weergegeven in figuur 6.5. Nu blijkt dat er een grotere neiging is om het met de stelling eens te zijn. Uitgedrukt in werkgelegenheid is het bij ruim een derde aantrekkelijke geworden om bij te werken (gemeten in bedrijven is dit 15%). Vooral de werkgelegenheid op de Bevelanden is aantrekkelijker geworden.
Figuur 6.5 Antwoorden op de stelling ‘Door de komst van de tunnel is mijn bedrijf aantrekkelijker geworden om bij te werken’ in procenten per regio en naar rato van de werkgelegenheid bij de responderende bedrijven (N=420). De Bevelanden
Zeeuws-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
43
Een deel van de onaantrekkelijkheid van de Westerscheldetunnel kan mogelijk verklaard worden door de hoogte van de toltarieven. Daarom is aan de bedrijven gevraagd of ze het met de volgende stelling eens of oneens waren: ‘De hoogte van de tolrarieven is nadelig voor de werving van nieuwe medewerkers’. Een meerderheid van de bedrijven (61%) is het met deze stelling eens. Een minderheid (12%) is het met de stelling oneens. Ook hier hebben we weer gekeken naar de ruimtelijke spreiding van de antwoorden. Dan blijkt dat de ondernemers in Zeeuws-Vlaanderen het significant vaker met de stelling eens zijn dan hun collega’s op de Bevelanden en Walcheren (zie figuur 6.6). Omdat de toltarieven niet per richting verschillen kan het verschil in oordeel niet aan de hoogte ervan worden toegeschreven. Een mogelijke verklaring is dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vaker werknemers zoeken aan de overkant dan bedrijven op de Bevelanden en Walcheren, waardoor ze vaker met de toltarieven worden geconfronteerd. Wanneer dit zo is mag verwacht worden dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vaker de tolgelden van hun werknemers vergoeden dan de bedrijven aan de noordzijde van de Westerschelde. Dat blijkt echter nauwelijks het geval. In Zeeuws-Vlaanderen vergoedt 96% van de bedrijven de tolgelden geheel of gedeeltelijk, terwijl dat op de Bevelanden 93% is. Op Walcheren is het 87%. Figuur 6.6 Antwoorden op de stelling ‘De hoogte van de toltarieven is nadelig voor de werving van nieuwe medewerkers’ in procenten per regio (N=503). De Bevelanden
Zeeuws-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
6.5
Conclusies
Na de opening van de Westerscheldetunnel is slechts een kleine verandering opgetreden in de toeleverancierrelaties van de bedrijven. De effecten op de afzetmarkten die we in het vorige hoofdstuk zagen, zijn in verhouding groter. Uit de cijfers kan geconstateerd worden dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen veel vaker toeleverancierrelaties hebben met bedrijven op de andere oever van de Westerschelde, dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden met Zeeuws-Vlaanderen. De toeleveringsrelaties van bedrijven op Walcheren en de Bevelanden met bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen zijn meer dan gemiddeld toegenomen. Dit is gunstig voor de bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen. Ook zien we dat de relaties met België sterk zijn toegenomen. Dit wijst erop dat de tunnel ervoor heeft gezorgd dat meer bedrijven toeleverancierrelaties over langere afstanden zijn gaan onderhouden. Dit betekent dat het (vracht)verkeer door de Westerscheldetunnel niet uitsluitend een bestemming of begin44
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
punt in Zeeuws-Vlaanderen hoeft te hebben. Zeeuws-Vlaanderen wordt dus steeds meer een doorvoer regio, waar verkeer doorheen rijdt, zonder de regio ‘aan te doen’. Hoe groot deze verkeersstroom is kan op basis van het onderzoeksmateriaal niet worden geschat. Een overgrote meerderheid van de bedrijven heeft geen medewerkers die wonen op de andere oever van de Wersterschelde. De opening van de tunnel heeft hierin weinig verandering gebracht. De verandering die is opgetreden is vooral dat bedrijven uit ZeeuwsVlaanderen relatief vaker werknemers in dienst zijn gaan nemen die van de ‘overkant’ komen dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Deze constatering komt overeen met de analyse van de pendelcijfers en wijst erop dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen nu (kunnen) putten uit een ruimere arbeidsmarkt dan voor de opening van de tunnel. Algemeen kunnen we concluderen dat de relatie van Zeeuws-Vlaanderen met de noordoever van de Westerschelde voor de opening van de tunnel al sterker was dan andersom. Hoewel de relatie naar beide kanten is toegenomen lijkt het erop dat de banden van Zeeuws-Vlaanderen met de noordkant sterker zijn toegenomen dan de relatie andersom. De Zeeuws-Vlaamse economie is dus beter met de Nederlandse economie verbonden dan voor de opening van de tunnel. Wel is het zo dat de relatie tussen Zeeuws-Vlaanderen en de Bevelanden sterker is dan de relatie tussen Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
45
7
Oeververbindingen: reistijden en reiskosten
7.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we in op het gebruik van de oeververbindingen en op de effecten in termen van reistijden en reiskosten. Allereerst gaan we in op het gebruik van de oeververbindingen (paragraaf 7.2). Daarbij wordt tevens een vergelijking gemaakt met het gebruik van de oeververbindingen van voor de opening van de Westerscheldetunnel. Daarna wordt ingegaan op de (mogelijke) veranderingen in reistijden (paragraaf 7.3) en de betekenis van de toltarieven (paragraaf 7.4). We sluiten af met enkele conclusies. 7.2
Het gebruik van de oeververbindingen
Aan de bedrijven is allereerst gevraagd of ze voor en na de opening van de Westerscheldetunnel gebruik maakten van de oeververbindingen. Voor de opening van de tunnel maakte 68% van de bedrijven gebruik van één of meer oeververbindingen. Opvallend is dat op de vraag of bedrijven nu gebruik maken van oeververbindingen daar 45% bevestigend op antwoordde. In verhouding zijn dus minder bedrijven gebruik gaan maken van de oeververbindingen.14 Deze sterke daling in het gebruik van oeververbindingen is opvallend omdat in de voorgaande hoofdstukken werd geconstateerd dat na de opening van de tunnel meer bedrijven dan daarvoor klanten en/of toeleveranciers hebben aan de andere kant van de Westerschelde. Op basis daarvan was de verwachting dat, meer in plaats van minder bedrijven gebruik zouden zijn gaan maken van oeververbindingen.15 Hoe deze daling is te verklaren is moeilijk na te gaan. Feit is wel dat ook in de bewonersenquête een daling van het gebruik van de oeververbindingen is geconstateerd (Spaans, et al., 2010), al is de daling daar minder sterk dan bij de bedrijven. Wellicht is er sprake van een meer algemeen fenomeen waardoor zowel bedrijven als bewoners na de komt van de tunnel geen oeververbindingen meer gebruiken. Een onderscheid naar regio’s laat zien dat vooral bedrijven op Walcheren geen gebruik meer maken van oeververbindingen (zie figuur 7.1). De bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen maakten en maken nog steeds het meest gebruik van de oeververbindingen. In tabel 7.1 zijn de gegevens uit figuur 7.1 verder uitgesplitst, zodat de omvang van de groep bedrijven die hun gedrag heeft gewijzigd zichtbaar wordt. Ook hieruit blijkt dat Zeeuws-Vlaamse bedrijven vaker van de oeververbindingen gebruik maken dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Dit was zo voor de opening van de Westerscheldetunnel en is nu nog het geval. Op Walcheren vinden we relatief veel bedrijven (32%) die voor de opening van de tunnel wel en nu geen gebruik meer maken van oeververbindingen. Op de 14
15
46
Dit wil niet zeggen dat het gebruik van de oeververbindingen is toe- of afgenomen. Deze cijfers laten alleen zien dat de groep bedrijven die geen gebruik meer maakt van oeververbindingdingen is afgenomen. In figuur 7.1 is geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die voor en na de opening van de Westerscheldetunnel zijn opgericht. Dit zou een vertekenend effect kunnen hebben omdat recent (na de opening van de tunnel) opgerichte bedrijven over het algemeen klein zijn en een klein marktgebied hebben. De kans dat ze bedrijfsmatig van de Westerscheldetunnel gebruik maken is dus klein. Dit zou dus een deel van de daling kunnen verklaren. Echter wanneer we deze groep uit de analyse verwijderen verandert het beeld niet. Het aandeel bedrijven dat nu gebruik maakt van oeververbindingen is eveneens 45%. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Bevelanden is het aandeel bedrijven dat voor de opening van de tunnel geen gebruik maakte van oeververbindingen, maar nu wel het grootst (6%). Tabel 7.1 Aandeel bedrijven dat voor de opening van de tunnel en nu gebruik maakt van oeververbindingen per regio (N=568). Voor opening tunnel
De Bevelanden
Nu
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal 0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Tabel 7.1 Aandeel bedrijven dat voor de opening van de tunnel en nu gebruik maakt van oeververbindingen (N=514).* Ja, voor en Nee, niet Wel voor, Niet voor, Combinanu voor en niet nu wel nu ties met niet nu weet niet De Bevelanden 39% 30% 22% 6% 3% Zeeuws-Vlaanderen 51% 18% 26% 3% 3% Walcheren 29% 37% 32% 1% 1% Totaal 41% 27% 27% 4% 2% * Exclusief bedrijven die na de opening van de tunnel zijn opgericht. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Wanneer we kijken naar de bedrijven die voor de opening van de tunnel wel, maar nu geen gebruik maken van oeververbindingen dat zijn deze meer dan gemiddeld (27%) te vinden in de gemeenten Vlissingen (39%), Middelburg (29%), Borsele (29%) en Sluis (28%). Het zijn dus vooral bedrijven uit Vlissingen die vroeger wel van de oeververbindingen gebruik maakten en nu niet meer. Er is ook gekeken of deze bedrijven uit een bepaald sector afkomstig zijn. Dat bleek niet het geval. In alle sectoren lag het aandeel ‘wel voor en niet nu’ rond het gemiddelde. Alleen bij de sector groothandel lag het aandeel met 30% iets boven het gemiddelde. Van welke oeververbindingen maakten en maken de bedrijven gebruik? Voor de opening van de tunnel werden de veren Kruiningen-Perkpolder en Vlissingen-Breskens door ongeveer driekwart van de bedrijven gebruikt.16 Ongeveer de helft van de bedrijven ‘reed om’ via Antwerpen. Bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen maakten het meest van deze verbinding gebruik. Bedrijven op Walcheren gebruikten vaker de veerdienst VlissingenBreskens (zie tabel 7.2).
16
Het gaat hier dus uitsluitend om de bedrijven die gebruik maken van oeververbindingen.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
47
Tabel 7.2 Mate waarin bedrijven gebruik maakten van de oeververbindingen voor de opening van de Westerscheldetunnel als aandeel van de bedrijven die gebruik maakten van oeververbindingen. KruiningenVlissingen-Breskens Antwerpen Perkpolder De Bevelanden 88% 74% 36% Zeeuws-Vlaanderen 78% 65% 70% Walcheren 43% 96% 15% Totaal 73% 75% 48% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Anno 2010 is de Westerscheldetunnel de favoriete manier om de Westerschelde te kruisen. Bijna alle bedrijven die gebruik maken van oeververbindingen maken daarbij gebruik van de tunnel (zie tabel 7.3). Weinig bedrijven maken gebruik van het veer VlissingenBreskens. Voor de opening van de tunnel was het gebruik van het veer Vlissingen - Breskens nog 75% in vergelijking tot 7% nu. Dit veer heeft dus behoorlijk aan betekenis verloren bij de Zeeuwse bedrijven. Waarschijnlijk is dit te verklaren door de verandering van autoveer naar voetveer. Tabel 7.3 Mate waarin bedrijven nu gebruik maken van de oeververbindingen als aandeel van de bedrijven die gebruik maken van oeververbindingen. Westerscheldetunnel Vlissingen-Breskens Antwerpen De Bevelanden 95% 5% 45% Zeeuws-Vlaanderen 95% 6% 77% Walcheren 98% 15% 26% Totaal 95% 7% 58% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Het is interessant om na te gaan wat de vroegere gebruikers van het autoveer VlissingenBreskens zijn gaan doen. Welke oeververbindingen gebruiken ze nu? Het eerste wat daarbij opvalt is dat 41% van de bedrijven die het autoveer Vlissingen-Breskens gebruikten nu zegt geen van de oeververbindingen meer te gebruiken, terwijl 57% nu de tunnel gebruikt. Het voetveer wordt nauwelijks nog gebruikt door bedrijven die vroeger het autoveer gebruikten: slechts 7% van de vroegere autoveer gebruikers gebruikt nu het voetveer. Van de 107 bedrijven die vroeger het autoveer Vlissingen-Breskens gebruikten en nu geen van de oeververbindingen gebruikt, komt 38% uit Walcheren en 27% uit ZeeuwsVlaanderen. Als we kijken naar gemeente dan komt 19% uit Terneuzen, 18% uit Vlissingen, 16% uit Sluis en 15% uit Middelburg. In de enquête is ook gevraagd naar de invloed die de opening van de tunnel had op de frequentie (aantal ritten) bij het gebruik van de oeververbindingen. Gemiddeld genomen is het aantal ritten gelijk gebleven; 57% van de bedrijven zegt dat de opening van de tunnel geen verandering in het aantal ritten teweeg heeft gebracht. Wel is het aantal ritten, als het is veranderd, vaker toegenomen dan afgenomen. In Zeeuws-Vlaanderen is het aantal ritten iets vaker afgenomen, terwijl op de Bevelanden het aantal ritten iets vaker dan gemiddeld is toegenomen (zie tabel 7.4).
48
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Tabel 7.4 Aandeel bedrijven waar wel of geen verandering in het aantal ritten optrad als gevolg van de opening van de Westerscheldetunnel per regio (N=231). Toegenomen Niet noemensAfgenomen Weet niet waardig veranderd De Bevelanden 35% 51% 7% 7% Zeeuws-Vlaanderen 24% 55% 10% 11% Walcheren 18% 72% 5% 5% Totaal 26% 57% 8% 9% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
7.3
Verandering in reistijden
De verandering in bereikbaarheid die de Westerscheldetunnel heeft gebracht kan ook in beeld worden gebracht door verandering in reistijden. Daarom is aan de bedrijven gevraagd of de opening van de tunnel invloed op hun reistijden heeft gehad. Uit de antwoorden in tabel 7.5 kunnen we opmaken dat gemiddeld genomen de reistijden zijn afgenomen. Iets meer dan de helft (56%) van de bedrijven zegt dat hun reistijden zijn afgenomen. Bij bijna een kwart van de bedrijven is er geen verandering opgetreden en bij 17% is er sprake van een toename. De reistijden lijken met name afgenomen te zijn op de Bevelanden. Walcheren laat een gemengd beeld zien. Er zijn relatief veel bedrijven waarbij de reistijden zijn afgenomen, maar ook relatief veel bedrijven waarbij de reistijden zijn toegenomen. In Zeeuws-Vlaanderen geven in verhouding veel bedrijven aan dat er niet veel is veranderd. Tabel 7.5 Aandeel bedrijven waar wel of geen verandering in de reistijden optrad als gevolg van de opening van de Westerscheldetunnel per regio (N=231). Toegenomen Niet noemensAfgenomen Weet niet waardig veranderd De Bevelanden 14% 15% 65% 6% Zeeuws-Vlaanderen 17% 31% 49% 3% Walcheren 23% 10% 64% 3% Totaal 17% 22% 56% 4% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
In de wetenschappelijke literatuur wordt reistijdverlies vaak als kostenpost opgevat. Andersom geredeneerd zou reistijdwinst dus kosten moeten reduceren. Om na te gaan hoe bedrijven de afweging tussen reistijdwinst en toltarieven zien is hen de volgende stelling voorgelegd: ‘De toltarieven worden gecompenseerd door de winst in reistijd’. De helft van de ondernemers is het niet met deze stelling eens. De toltarieven wegen dus niet op tegen de behaalde reistijdwinst. De bedrijven gevestigd in Zeeuws-Vlaanderen zijn het meest met de stelling oneens (61%). Bedrijven op Walcheren zijn het relatief het meest eens met de stelling, namelijk 30% (tegenover 16% in Zeeuws-Vlaanderen).17 17
Dit zijn percentages van alle bedrijven die geantwoord hebben. Kijken we naar de antwoorden van de bedrijven die nu gebruik maken van oeververbindingen dan is het aandeel bedrijven dat het met de stelling oneens is nog iets hoger, namelijk 57%. Bij bedrijven die gebruik maken van de Westerscheldetunnel is dit aandeel 55%. Gebruik van de tunnel leidt dus niet tot een lager percentage oneens met de stelling, zoals de theorie suggereert.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
49
7.4
Toltarieven
Aan de bedrijven die werknemers hebben aan de andere kant van de Westerschelde is gevraagd of deze bedrijven de kosten van de tol aan hun medewerkers vergoeden. Uit de beantwoording van deze vraag blijkt dat ruim driekwart van de bedrijven deze kosten geheel vergoeden. Zeven procent vergoedt de kosten niet (zie tabel 7.6). Uit de tabel blijkt dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen de totale toltarieven iets vaker vergoeden dan bedrijven op de Bevelanden en Walcheren. Omdat het in deze twee regio’s steeds om een relatief klein aantal bedrijven gaat mogen hier verder geen conclusies aan worden verbonden. Tabel 7.6 Aandeel bedrijven dat de toltarieven geheel, gedeeltelijk of niet aan hun medewerkers vergoed (N=80). Geheel Gedeeltelijk Geen vergoeWeet niet ding De Bevelanden 75% 21% 4% 0% Zeeuws-Vlaanderen 83% 10% 7% 0% Walcheren 73% 13% 7% 7% Totaal 78% 14% 7% 1% Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Om na te gaan of de hoogte van de toltarieven voor het zakelijk verkeer van bedrijven belangrijk is, is aan bedrijven de volgende stelling voorgelegd: ‘De hoogte van de toltarieven is voor het vervoer van mijn bedrijf niet belangrijk.’ Een meerderheid (56%) van de bedrijven is het met deze stelling oneens (zie figuur 7.2). Het zijn vooral de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen die het met de stelling helemaal oneens zijn. Voor deze bedrijven is de hoogte van de tol dus belangrijk. Bijna een derde van de bedrijven op Walcheren stellen dat voor hen de hoogte van de toltarieven niet belangrijk is. Figuur 7.2 Antwoorden op de stelling ‘De hoogte van de toltarieven is voor het vervoer van mijn bedrijf niet belangrijk’ in procenten per regio (N=558). Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
In figuur 7.3 is bij de beantwoording van de stelling onderscheid gemaakt tussen alle bedrijven, bedrijven met klanten aan de overkant en bedrijven met toeleveranciers aan de overkant. Het is te verwachten dat bedrijven met klanten en/of toeleveranciers aan de an50
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
dere kant van de Westerschelde het vaker met de stelling oneens zijn, dan bedrijven die dat niet hebben. Figuur 7.3 bevestigt deze veronderstelling: wanneer we de bedrijven die geen klanten of toeleveranciers aan de overkant hebben uit de analyse weglaten dan stijgt het aandeel bedrijven dat het me de stelling oneens is. Ook blijkt dat het aandeel van bedrijven dat het met de stelling oneens is groter is bij bedrijven met toeleveranciers aan de overkant dan bij bedrijven met klanten aan de overkant. Alleen voor bedrijven in ZeeuwsVlaanderen gaat dit laatste niet op. Figuur 7.3 Aandeel bedrijven dat het met de stelling ‘De hoogte van de toltarieven is voor het vervoer van mijn bedrijf niet belangrijk’ helemaal of grotendeels oneens is voor alle bedrijven (N=588), voor bedrijven met klanten aan de overkant (N=356) en voor bedrijven met toeleveranciers aan de overkant (N=245) in procenten per regio. 80%
Alle bedrijven
70%
Bedrijven met klanten aan overkant
60%
Bedrijven met toeleveranciers aan overkant
50% 40% 30% 20% 10% 0% Bevelanden
ZeeuwsVlaanderen
Walcheren
Totaal
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Bij de interviews is gevraagd of de hoogte van de toltarieven een rol heeft gespeeld bij de verplaatsing van de vestigingen. Bij één bedrijf is dit het geval geweest. Daar zijn deze tarieven onderdeel geweest van de financiële afweging. De overige bedrijven stelden dat de toltarieven geen invloed hebben gehad.
7.5
Conclusies
Het opheffen van de autoveren en de opening van de Westerscheldetunnel heeft het gebruik van de oeververbindingen sterk veranderd. Het is niet verrassend dat nu de meeste bedrijven (95%) van de tunnel gebruik maken. Wel opvallend is dat nu minder bedrijven zeggen van een oeververbinding gebruik te maken dan voor de opening van de tunnel. Het zijn vooral bedrijven op Walcheren die minder gebruik maken van de oeververbindingen. Van de bedrijven die gebruik maken van de oeververbindingen zijn het relatief vaak (35%) bedrijven uit de Bevelanden die zeggen dat het gebruik is toegenomen. In Zeeuws-Vlaanderen zegt bijna een kwart van de bedrijven dat het gebruik is toegenomen.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
51
Een kleine meerderheid (56%) van de bedrijven ervaart een daling van de reistijden als gevolg van de komst van de tunnel. Dit percentage is op Walcheren en de Bevelanden hoger (rond de 65%) als in Zeeuws-Vlaanderen (49%). Relatief veel bedrijven op Walcheren (23%) geven aan dat voor hen de reistijd is toegenomen. We kunnen concluderen dat het opheffen van het autoveer Vlissingen – Breskens op de bedrijven een grotere invloed heeft gehad dan het opheffen van het veer Kruiningen – Perkpolder. Dit komt overeen met het beeld dat uit de voorgaande hoofdstukken naar voren komt, namelijk dat de opening van de tunnel vooral de relatie tussen ZeeuwsVlaanderen en de Bevelanden heeft versterkt en in mindere mate die tussen Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen. Een meerderheid van de bedrijven vindt dat de reistijdwinst niet opweegt tegen toltarieven. Het zijn vooral de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen die dat vinden.
52
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
8
De Westerscheldetunnel en de Zeeuwse economie: meningen van bedrijven
8.1
Inleiding
Aan het einde van de enquête hebben de bedrijven hun mening gegeven over een aantal stellingen over de relatie tussen de Westerscheldetunnel en de Zeeuwse economie. In paragraaf 8.2 worden de antwoorden op de stellingen over het belang van de Westerscheldetunnel voor de regionale economie behandeld. In paragraaf 8.3 wordt ingegaan op de stellingen over het belang van de tunnel voor de individuele bedrijven. In de enquête was ook de mogelijkheid opgenomen om opmerkingen te maken. Vele ondernemers hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een overzicht van de opmerkingen wordt in paragaaf 8.4 gegeven. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met paragraaf 8.5 waarin een aantal conclusies worden getrokken. 8.2
Het belang van de tunnel voor de regionale economie
Allereerst hebben we de bedrijven stellingen voorgelegd over het belang van de tunnel voor de economie van Zeeuws-Vlaanderen enerzijds en die van Walcheren en de Bevelanden anderzijds. Een ruime meerderheid van de bedrijven is van mening dat de tunnel voor de economieën van beide regio’s belangrijk is. Bijna 70% van de bedrijven vindt dat de tunnel belangrijk is voor de economie van Zeeuws-Vlaanderen (figuur 8.1). Met betrekking tot de economie van Walcheren en de Bevelanden ligt dit aandeel iets lager, namelijk op 63% (figuur 8.2).
Figuur 8.1 Antwoorden op de stelling ‘De tunnel is belangrijk voor de economie van Zeeuws-Vlaanderen’ per regio (N=564). Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
53
Opvallend is dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen het vaker oneens zijn met de stelling dat de tunnel goed is voor de economie in Zeeuws-Vlaanderen dan de bedrijven in Walcheren en de Bevelanden (respectievelijk 61% en 75%). Een kwart van de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen zegt eigenlijk dat de tunnel slecht is voor de economie in hun regio. Mogelijk kunnen we dit interpreteren dat de tunnel voor deze bedrijven geen voordelen heeft gebracht. Dit ligt namelijk in lijn met vele van de resultaten die we hiervoor hebben gezien. Ook opvallend is dat de Zeeuws-Vlaamse ondernemers iets minder vaak de tunnel belangrijk vinden voor de economie van Walcheren en de Bevelanden dan de ondernemers die in deze twee regio’s gevestigd zijn.
Figuur 8.2 Antwoorden op de stelling ‘De tunnel is belangrijk voor de economie van Walcheren en de Bevelanden’ per regio (N=557). Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Met een andere stelling hebben we gevraagd naar het effect van de opening van de tunnel op de economie in de vestigingsplaats van de onderneming. Deze stelling is dus veel directer gericht op de ondernemer dan de twee hiervoor behandelde stellingen die alleen ingaan op het belang van de tunnel voor de economie in een regio. Het blijkt dat vooral de ondernemers in Zeeuws-Vlaanderen veel negatiever antwoorden. De helft van de ondernemers in deze regio zegt via de stelling dat de opening van de tunnel geen gunstig effect heeft gehad op de economie in hun vestigingsplaats (zie figuur 8.3). Dit percentage is voor de Bevelanden en Walcheren respectievelijk 14% en 10%. De ondernemers op Walcheren en de Bevelanden staan het meest neutraal tegenover de stelling: ongeveer de helft is het er niet mee eens of mee oneens.
54
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 8.3 Antwoorden op de stelling ‘De opening van de tunnel heeft een gunstig effect op de economie van mijn gemeente’ per regio (N=497). De Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
In figuur 8.4 zijn de resultaten voor deze stelling per gemeente in Zeeuws-Vlaanderen weergegeven. Wat dan opvalt, is dat bedrijven in Hulst het veel vaker met de stelling oneens zijn dan de bedrijven in Terneuzen en Sluis. In Hulst is 63% van de bedrijven het met de stelling oneens, terwijl dit in Terneuzen en Sluis respectievelijk 45% en 50% is. In Hulst is bovendien maar één ondernemer (= 2%) het met de stelling eens. In Terneuzen en Sluis is dit aandeel vele malen hoger. Figuur 8.4 Antwoorden op de stelling ‘De opening van de tunnel heeft een gunstig effect op de economie van mijn gemeente’ per gemeente in ZeeuwsVlaanderen (N=215). Hulst
Terneuzen
Sluis Totaal Zeeuw sVlaanderen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Tenslotte zijn de ondernemers gevraagd hun oordeel te geven over de stelling: ‘De Westerscheldetunnel is belangrijk om de Zeeuwse economie internationaal te positioneren’. De ondernemers in de verschillende regio’s zijn het met deze stelling veel minder vaak oneens dan met de voorgaande stellingen. Een meerderheid is het met de stelling eens (zie tabel 8.5). Wel zijn de ondernemers in Zeeuws-Vlaanderen het iets vaker met de stelling oneens dan hun collega’s op de Bevelanden en (vooral) Walcheren. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
55
Figuur 8.5 Antwoorden op de stelling ‘De Westerscheldetunnel is belangrijk om de Zeeuwse economie internationaal te positioneren’’ per regio (N=561). De Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
8.3
Het belang van de tunnel voor individuele bedrijven
In de voorgaande hoofdstukken is al aandacht besteed aan een aantal stellingen die gaan over het belang van de tunnel voor de individuele bedrijven. Deze stellingen hadden betrekking op een specifiek onderwerp. Er zijn echter twee stellingen met een wat algemenere strekking. Deze behandelen we hier. De eerste algemene stelling luidt: ‘De opening van de tunnel heeft een negatief effect op mijn bedrijf gehad’. De reacties op deze stelling staan vermeld in figuur 8.6. Daaruit blijkt dat de meeste bedrijven het met de stelling oneens zijn. De opening van de tunnel heeft dus geen negatief effect op het bedrijf gehad. Slechts een klein deel zegt expliciet dat er wel een negatief effect is. De Zeeuws-Vlaamse bedrijven zijn het met de stelling vaker eens dan de bedrijven op de Bevelanden en op Walcheren. Bijna een kwart van de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen zegt dus een negatief effect van de tunnel te ervaren. Figuur 8.6 Antwoorden op de stelling ‘De opening van de tunnel heeft een negatief effect op mijn bedrijf gehad’ per regio (N=501). De Bevelanden
Zeeuws-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010. 56
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Figuur 8.7 Antwoorden op de stelling ‘De opening van de tunnel heeft een negatief effect op mijn bedrijf gehad’ per gemeente in Zeeuws-Vlaanderen (N=216). Hulst
Terneuzen
Sluis Totaal Zeeuw sVlaanderen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Wanneer we naar de gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen apart kijken (zie figuur 8.7) dan blijkt dat in alle gemeenten ongeveer een zelfde aandeel bedrijven het met de stelling eens te zijn. Dit betekent dat de bedrijven die een negatief effect ervaren min of meer evenredig over deze gemeenten zijn verdeeld. Opvallend is dat in Hulst relatief weinig bedrijven aangeven dat ze het met de stelling oneens zijn, terwijl in Terneuzen relatief veel bedrijven het met de stelling oneens zijn. Misschien betekent dit dat er in Terneuzen relatief veel positieve effecten worden gevoeld en dat bedrijven het daarom veel vaker met de stelling oneens zijn. We hebben ook gekeken of bedrijven uit verschillende sectoren anders op de stelling hebben gereageerd (figuur 8.8). Dat blijkt inderdaad het geval te zijn. In de industrie, de bouw en de groothandel is men het in grote meerderheid oneens met de stelling en ervaart men blijkbaar nauwelijks negatieve effecten. Het zijn vooral de ondernemers uit de horeca die het met de stelling eens zijn en dus zeggen een negatief effect van de tunnel te ondervinden. Verder zijn het de bedrijven in de detailhandel en de transportsector die het met de stelling relatief vaak eens zijn. De constatering dat de negatieve effecten vooral in de horeca en de detailhandel worden ondervonden komen overeen met de bevindingen in de bewonersenquête (zie deelrapport 3; Spaans et al., 2010). Daar werd geconstateerd dan mensen vooral voor horeca bezoeken minder de Westerschelde zijn gaan oversteken. Ook bij detailhandelbezoek doet dit zich voor, maar in iets mindere mate.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
57
Figuur 8.8 Antwoorden op de stelling ‘De opening van de tunnel heeft een negatief effect op mijn bedrijf gehad’ per sector (N=502). Industrie Bouw Groothandel Detailhandel Horeca Recreatie en toerisme Transport en logistiek Financiële dienstverlening Zakelijke dienstverlening Totaal 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
De andere algemene stelling luidde: ‘Door de opening van de tunnel is mijn bedrijf beter bereikbaar geworden’. Veertig procent van de bedrijven is het met deze stelling eens, twintig procent is het oneens (figuur 8.9). Wat opvalt, is dat de bedrijven in ZeeuwsVlaanderen veel explicieter zijn in hun antwoord dan de bedrijven op de Bevelanden en op Walcheren. Met andere woorden, ze zijn het vaker met de stelling eens of oneens. Dit betekent dat de bereikbaarheidseffecten van de Westerscheldetunnel in ZeeuwsVlaanderen duidelijker voelbaar zijn dan op Walcheren en de Bevelanden.
Figuur 8.9 Antwoorden op de stelling ‘Door de opening van de tunnel is mijn bedrijf beter bereikbaar geworden’ per regio (N=496). De Bevelanden
Zeeuw s-Vlaanderen
Walcheren
Totaal
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
58
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Kijken we naar de verschillende reacties op de stelling bij de drie gemeenten in ZeeuwsVlaanderen dan valt onmiddellijk het verschil op tussen Hulst enerzijds en Terneuzen en Sluis anderzijds (figuur 8.10). In Terneuzen zijn bedrijven veel vaker beter bereikbaar geworden dan in Hulst en Sluis. De verdeling van de antwoorden in Sluis lijken veel op die voor Zeeuws-Vlaanderen als geheel.
Figuur 8.10
Antwoorden op de stelling ‘Door de opening van de tunnel is mijn bedrijf beter bereikbaar geworden’ per gemeente in ZeeuwsVlaanderen (N=215).
Hulst
Terneuzen
Sluis Totaal Zeeuw sVlaanderen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Helemaal mee oneens
Grotendeels mee oneens
Grotendeels mee eens
Helemaal mee eens
60%
70%
80%
90%
100%
Niet mee eens, niet mee oneens
Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
8.4
Opmerkingen van ondernemers
Aan de ondernemers is in de enquête de mogelijkheid gegeven om opmerking te maken die ze hadden naar aanleiding van de gestelde vragen. Daarvan hebben vooral de ondernemers uit Zeeuws-Vlaanderen gebruik gemaakt. 27% van hen heeft een opmerking gemaakt. Bij de ondernemers op de Bevelanden en Walcheren ligt dit percentage met respectievelijk 17% en 12% veel lager. Alle gemaakte opmerking zijn gerubriceerd en weergegeven in de tabellen 8.1 (Zeeuws-Vlaanderen), 8.2 (de Bevelanden) en 8.3 (Walcheren). Uit de antwoorden blijkt een duidelijk ongenoegen met verschillende aspecten van de Westerscheldetunnel. Het zijn vooral de ondernemingen in Zeeuws-Vlaanderen die hun ongenoegen kenbaar maken. Vaak is men zeer ontevreden over de hoogte van de toltarieven en in het bijzonder de tarieven voor vracht- en bestelwagens.18 Een ondernemer uit Zeeuws-Vlaanderene schetst het volgende dilemma: “Wij rijden voornamelijk met vrachtauto's door de tunnel. Het is sneller en betrouwbaarder geworden, maar stukken duurder. Qua snelheid kunnen we nu concurreren met bedrijven aan de overkant van de Schelde, qua kostprijs liggen we altijd hoger.” 18
Een aantal keer wordt genoemd dat het vreemd is dat het tarief met de hoogte van een vracht- of bestelwagen varieert. “Alsof de tunnel daardoor harder slijt” merkt een ondernemer op.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
59
Een andere ondernemer stelt als voorbeeld dat deze per jaar meer dan € 100.000,- betaalt voor het gebruik van de Westerscheldetunnel. Opmerkingen over deze tarieven gaan vaak vergezeld met opmerkingen over de achterstelling van bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vergeleken bij de rest van Nederland. Vaak wordt de vraag gesteld waarom er wel betaald moet worden voor de Wersterscheldetunnel en voor tunnels (of veerdiensten) elders in Nederland niet. Men heeft het gevoel dat er sprake is van ongelijke behandeling. Veel ondernemers in Zeeuws-Vlaanderen wijzen ook op een negatief effect van de Westerscheldetunnel op de Zeeuws-Vlaamse economie. Het gaat daarbij onder andere om het verlies van werkgelegenheid, het verplaatsen van vestigingen (er wordt met name verwezen naar overheidsinstellingen en het Waterschap) en het uitblijven van de voorspelde groei in werkgelegenheid. Een paar keer wordt expliciet het (negatieve) effect van de tunnel op de detailhandel genoemd. Ondernemers op Walcheren noemen ook de hoogte van de toltarieven maar daar wordt de toename van de reistijd vaker genoemd. Dit duidt op het wegvallen van het autoveer Vlissingen-Breskens. Voor de ondernemers op de Bevelanden is de hoogte van de toltarieven wel het voornaamste item bij de opmerkingen. Een aantal onderwerpen komt in alle drie de regio’s terug. Dat zijn de langere reistijden, de wens dat het veer terug mag komen, dat de tunnel op de verkeerde plek ligt, de slechte toevoerwegen naar de tunnel (of de drukte daarop) in vooral Zeeuws-Vlaanderen en opmerkingen over de enquête zelf. Voor een deel hebben deze laatste opmerkingen betrekking op de door ondernemers ervaren vooringenomenheid van de enquête. Er zou vooral gevraagd worden naar de positieve effecten van de tunnel en niet naar de negatieve effecten.
Tabel 8.1 Opmerkingen van bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen (N=256) Aard van de opmerking Aandeel Geen opmerking gemaakt 73% Hoogte toltarieven 15% Negatief effect op economie Zeeuws-Vlaanderen 4% Het achter gesteld voelen bij de rest van Nederland 4% Diversen 3% Meer reistijd of langere route 3% Slechte toevoerwegen naar de tunnel 2% Het veer mag terugkomen 2% Opmerkingen over de enquête zelf 2% Minder werk door komst van de Westerscheldetunnel 2% De tunnel is onprettig 1% Zeeuws-Vlaanderen is voor toeristen onaantrekkelijk geworden 1% De detailhandel leidt onder de tunnel 1% De reistijd is korter geworden 1% Het fietsverkeer door de tunnel wordt gemist 1% De tunnel ligt op de verkeerde plek <1% Meer kosten aan reiskostenvergoeding voor personeel <1% De tunnel heeft geen effect <1% * Doordat bedrijven meerdere onderwerpen hebben aangekaart ligt het totaal boven de 100%. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
60
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Tabel 8.2 Opmerkingen van bedrijven op de Bevelanden (N=180) Aard van de opmerking Geen opmerking gemaakt Hoogte toltarieven De tunnel heeft geen effect op bedrijf Diversen Opmerkingen over de enquête zelf Het veer mag terugkomen Minder werk door komst van de Westerscheldetunnel Het fietsverkeer door de tunnel wordt gemist Meer reistijd of langere route Gezelligheid en rustpunt van de veren wordt gemist Reistijd is niet gewijzigd Slechte toevoerwegen naar de tunnel Tunnel is vaak dicht De tunnel ligt op de verkeerde plek
Aandeel 83% 6% 2% 2% 2% 1% 1% 1% 1% 1% <1% <1% <1% <1%
* Doordat bedrijven meerdere onderwerpen hebben aangekaart ligt het totaal boven de 100%. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
Tabel 8.3 Opmerkingen van bedrijven op Walcheren (N=154) Aard van de opmerking Geen opmerking gemaakt Meer reistijd of langere route Hoogte toltarieven Het veer mag terugkomen Opmerkingen over de enquête zelf Slechte toevoerwegen naar de tunnel in Zeeuws-Vlaanderen Gezelligheid en rustpunt van de veren wordt gemist Diversen De tunnel ligt op de verkeerde plek De tunnel is onprettig De tunnel is goed voor de transitfunctie Negatief effect op de economie van Vlissingen Het achter gesteld voelen bij de rest van Nederland
Aandeel 88% 6% 2% 2% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1%
* Doordat bedrijven meerdere onderwerpen hebben aangekaart ligt het totaal boven de 100%. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
8.5
Conclusies
In dit hoofdstuk werden de stellingen en opmerkingen over de betekenis van de Westerscheldetunnel voor de Zeeuwse economie en de individuele bedrijven behandeld. Opvallend is dat de ondernemers in Zeeuws-Vlaanderen veel uitgesprokener zijn in hun mening dan de bedrijven op Walcheren en de Bevelanden: ze zijn veel meer geneigd het met een stelling eens of oneens te zijn en hebben vaker opmerkingen. Ook hebben de ondernemers uit Zeeuws-Vlaanderen meer opmerkingen (veelal negatief) gemaakt over de tunnel. Dit is waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat deze bedrijven meer gebruik maken van de Westerscheldetunnel dan ondernemers op Walcheren en de Bevelanden. Het beeld dat uit de stellingen naar voren komt is dat bedrijven positiever oordelen over de Westerscheldetunnel naarmate de stellingen abstracter worden geformuleerd en ze minder betrekking hebben op hun eigen bedrijf. Naar het oordeel van de ondernemers TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
61
heeft de tunnel veel vaker een gunstig effect op de economie in de regio dan voor hun eigen vestigingsgemeente en hun bedrijf. In het algemeen oordelen bedrijven in ZeeuwsVlaanderen minder gunstig over de tunnel dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. In Zeeuws-Vlaanderen oordelen de ondernemers in Terneuzen iets positiever over het effect van de tunnel dan de bedrijven in Hulst en Sluis. Opvallend is dat het oordeel van de ondernemers in Hulst iets negatiever is dan die van de ondernemers in Sluis, terwijl uit de voorgaande hoofdstukken een aantal keer bleek dat de ondernemers in Sluis vaker aangeven dat ze concrete negatieve effecten van de opening van de tunnel hebben ervaren (minder klanten en omzet). In vergelijking tot bedrijven in Terneuzen en Sluis, stellen bedrijven in Hulst relatief weinig dat hun bereikbaarheid door de komst van de tunnel is verbeterd. Veel opmerkingen van ondernemers hebben betrekking op de hoogte van de toltarieven. Het zijn vooral de ondernemers uit Zeeuws-Vlaanderen die daarover klagen.
62
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
9
Conclusies
Volgens de economische theorie heeft een verbetering van de transportinfrastructuur tussen twee regio’s effect op de economieën in deze regio’s (Rietveld en Bruinsma, 1998). De richting van het effect kan zowel positief als negatief zijn en per locatie verschillen. De effecten kunnen direct zijn in de vorm van betere bereikbaarheid, snellere verbindingen of minder omrijkilometers. De positieve effecten die hiervan uitgaan kunnen op hun buurt weer zorgen voor positieve indirecte effecten waarbij de economische dynamiek wordt verstevigd en de werkgelegenheid toeneemt. Over de effecten van de Westerscheldetunnel hadden Boeckhout en Holt in 2001 de verwachting dat de negatieve effecten vooral in de randgebieden van Zeeuws-Vlaanderen zouden optreden. De positieve effecten werden vooral verwacht in de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone en Midden-Zeeland. Het Nederlands Economisch Instituut (NEI) verwachtte in 1983 dat een vaste oeververbinding op lange termijn kon zorgen voor 3.000 arbeidsplaatsen. Een in 2000 verricht onderzoek van Allaert en NEI, voorspelde dat de tunnel mogelijk 5.500 nieuwe banen kon opleveren. In hoeverre zijn deze verwachtingen uitgekomen? Het is ontegenzeggelijk waar dat de Westerscheldetunnel een effect heeft gehad op de bereikbaarheid van de bedrijven. Veertig procent van de bedrijven zegt dat hun bereikbaarheid is verbeterd, terwijl twintig procent zegt dat de bereikbaarheid is verslechterd. Veertig procent geeft aan dat er in termen van bereikbaarheid weinig is veranderd. Het effect van deze verandering op de werkgelegenheid is moeilijk exact vast te stellen, al lijkt de conclusie wel gerechtvaardigd dat de verwachtingen ten aanzien van het aantal extra arbeidsplaatsen (tot nu toe) te optimistisch is gebleken. In Zeeuws-Vlaanderen is de groei van het aantal banen na de opening van de Westerscheldetunnel na 2003 lager dan daarvoor. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat er rond 2003 een kleine recessie was. In Zeeuws-Vlaanderen is echter wel het verwachtte patroon van de werkgelegenheidsontwikkeling aangetroffen, namelijk dat er groei zou zijn in de Kanaalzone en een negatieve ontwikkeling in de randen van Zeeuws-Vlaanderen. Onze analyse van de werkgelegenheidsontwikkeling laat dit ook zien: het aantal banen in Terneuzen groeit na 2003 nog steeds, maar in Sluis en Hulst is sprake van stagnatie. De verwachtte groei van de werkgelegenheid in Midden-Zeeland is uitgebleven. In Goes steeg de werkgelegenheid tussen 1996 en 2003 weliswaar aanzienlijk met ruim 450 banen per jaar, maar na 2003 viel deze groei geheel weg. In Zeeland zijn er maar drie gemeenten waar de gemiddelde stijging van het aantal banen per jaar na 2003 hoger lag dan voor 2003, namelijk Kapelle, Reimerswaal en Middelburg. Uit de enquête en de interviews kon niet worden vastgesteld dat de opening van de Westerscheldetunnel het vestigingsgedrag van bedrijven direct heeft veranderd. Er zijn weliswaar bedrijven die stellen dat de opening van de tunnel hen heeft doen verhuizen (vooral wegens bereikbaarheidsmotieven), maar dit zijn er maar enkelen. Bovendien komen verplaatsingen naar de overkant van de Westerschelde maar in beperkte mate voor. Wel kan worden gesteld dat de tunnel een indirect effect heeft op bedrijfsverplaatsingen, namelijk in de zin dat de tunnel ‘faciliterend is geweest’. De tunnel heeft bedrijfsverplaatsingen die zich anders ook hadden voorgedaan, makelijker gemaakt.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
63
Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkelingen van de afzetgebieden en de omzet ontwikkeling van bedrijven, dan stelt een meerderheid van de bedrijven dat de opening van de tunnel (en de gelijktijdige verandering/opheffing van de veerdiensten) hierop geen invloed heeft gehad. Bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen geven vaker aan dat hun omzet en of afzetgebied aan de andere kant van de Westerschelde is veranderd, dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Bij de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen gaat het vaker om ‘verlies’ aan omzet of afzetmarkt dan om ‘groei’ van omzet of afzetgebied. Voor bedrijven op de Bevelanden geldt het omgekeerde; iets meer bedrijven zeggen te profiteren van de opening van de tunnel dan dat zij er nadeel van ondervinden. De verschillen tussen het aandeel bedrijven dat profiteert of nadeel van de tunnel ondervindt, is meestal klein en statistisch niet significant. Echter het patroon is hetzelfde. Van de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen zegt ruim 40% na de opening van de tunnel meer concurrentie van bedrijven uit de rest van Zeeland te ondervinden. Dit is een aanmerkelijk lager percentage dan in 2002 toe de Kamer van Koophandel bedrijven ondervroeg over hun verwachting ten aanzien van de verandering in concurrentieverhoudingen (zie figuur 9.1). Blijkbaar werd het effect van de tunnel wat dit betreft overschat. Dit geldt vooral voor de bedrijven uit Terneuzen en Hulst.
Figuur 9.1 Percentage bedrijven dat in 2002 een toename van de concurrente ‘van de overkant’ verwachtte en het percentage bedrijven dat in 2010 concurrentie van de ‘overkant’ ondervond. 80% 70% 60% 50% 2002
40%
2010
30% 20% 10% 0% Veere
VlissingenDe Terneuzen Middelburg Bevelanden
Hulst
Sluis
Bron: Kamer van Koophandel voor Zeeland (2003) en Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.
De opening van de tunnel heeft ook effect gehad op de toeleverancierrelaties van bedrijven, maar dit effect is veel kleiner dan bij de ontwikkeling van de omzet en het afzetgebied. Opvallend zijn vooral de toegenomen relaties met België. De pendel tussen Walcheren en de Bevelanden enerzijds en Zeeuws-Vlaanderen anderzijds is sterk toegenomen, vooral in de richting van Zeeuw-Vlaanderen. Dit betekent dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen uit een geografische grotere arbeidsmarkt hun medewerkers rekruteren dan voorheen. Ook worden Zeeuws-Vlaamse bedrijven vaker door bedrijven op Walcheren en de Bevelanden ingeschakeld als toeleveranciers. De Zeeuws64
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
Vlaamse economie is dus beter met de Nederlandse economie verbonden dan door de opening van de tunnel. Zeeuws-Vlaanderen heeft vooral sterkere pendelrelaties gekregen met Walcheren, terwijl bij de onderlinge bedrijfsrelaties het vooral de relaties met de Bevelanden (en in het bijzonder Terneuzen) die zijn versterkt. Opvallend is verder dat het aandeel bedrijven dat zegt gebruik te maken van oeververbindingen is gedaald. Hoewel dit voor bedrijven uit alle drie de bestudeerde regio’s geldt, zijn het vooral bedrijven op Walcheren die minder vaak naar de ‘overkant’ gaan. Zij geven bovendien relatief vaak aan dat hun reistijd als ze naar de ‘overkant’ gaan is toegenomen. Het lijkt er daarom op de het opheffen van het autoveer Vlissingen - Breskens een grotere invloed heeft gehad, dan het opheffen van het veer Kruiningen – Perkpolder.19 In het algemeen oordelen bedrijven positiever over de Westerscheldetunnel naarmate er in meer abstracte termen naar hun mening wordt gevraagd. Naar het oordeel van de ondernemers heeft de tunnel veel vaker een gunstig effect op de economie in de regio dan voor hun eigen vestigingsgemeente of hun eigen bedrijf. Bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen minder oordelen minder gunstig over de tunnel dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Relatief veel bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen zijn ontevreden over de hoogte van de toltarieven. Binnen Zeeuws-Vlaanderen oordelen de ondernemers in Terneuzen iets positiever over het effect van de tunnel dan de bedrijven in Hulst en Sluis.20 Opvallend is dat het oordeel van de ondernemers in Hulst iets negatiever is dan die van de ondernemers in Sluis, terwijl uit de voorgaande hoofdstukken een aantal keer bleek dat de ondernemers in Sluis vaker aangeven dat ze concrete negatieve effecten van de opening van de tunnel hebben ervaren (minder klanten en omzet). In vergelijking tot bedrijven in Terneuzen en Sluis, stellen bedrijven in Hulst relatief weinig dat hun bereikbaarheid door de komst van de tunnel is verbeterd. Concluderend kan gesteld worden dat door de opening van de Westerscheldetunnel de Zeeuws-Vlaamse economie beter met de Zeeuwse en Nederlandse economie is verbonden. Dit blijkt zowel uit de ontwikkeling van de contacten tussen bedrijven aan weerszijden van de Westerschelde als uit toename van de pendel. Tot een toename van de werkgelegenheid in Zeeuws-Vlaanderen heeft dit echter niet geleid. Tot een daling evenmin. Qua ontwikkeling van de werkgelegenheid bleef Zeeuws-Vlaanderen al voor de opening van de tunnel iets achter bij de rest van Zeeland en dit patroon heeft zich na 2003 voortgezet.
19
20
Zie hiervoor ook hoofdstuk 5 waarin ook het effect op bedrijven in Sluis en Vlissingen wordt behandeld. Uit een onderzoek van de Kamer van Koophandel Zeeland uit 2006 bleek hetzelfde.
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
65
Literatuur
Allaert, G. en Nederlands Economische Instituut (NEI), 2000, Dynamisch Centrum in de Delta: Strategische planvisie voor Terneuzen in het perspectief van de Westerscheldetunnel - Eindrapport. Rotterdam: Nederlands Economisch Instituut. Ausems, P.P., z.j., Pendel in Zeeland 1997-2003. Middelburg, Provincie Zeeland. Boeckhout, I.J. en D.J. Holt, 2001, De Westerscheldetunnel als vliegwiel voor sociaaleconomische ontwikkeling. In: F. Boekema en E. Duijpers (eds.), Westerscheldetunnel. Op weg naar nieuwe economische dynamiek in een Nederlands-Vlaamse grensregio? Maastricht: Shaker Publishing. Bruinsma, F.R. en P. Rietveld, 2001, Infrastructuurverbetering en regionaal economische ontwikkeling: een theoretische beschouwing en internationale evaringen. In: F. Boekma en E. Kuijpers (eds.), Westerscheldetunnel; Op weg naar nieuwe economische dynamiek in een Nederlands-Vlaamse grensregio? Maastricht: Shaker Publishing. Geertman, P., R. Lucas & B. Zielschot, 2010, Pendel in Zeeland 2003-2008. Middelburg, Provincie Zeeland. Fujita, M., P. Krugman en A.J. Venables, 1999, The Spatial Economy. Cities, Regions and International Trade. Cambridge, MA: MIT Press. Kamer van Koophandel Zeeland, 2003, De Westerscheldetunnel: Wat verwacht het Zeeuwse Bedrijfsleven? Z.p. Kamer van Koophandel Zeeland, 2006, Notitie: Effecten van de Westerscheldetunnel voor het Zeeuwse bedrijfsleven. Z.p. Krugman, P., 1991, Increasing returns and economic geography. Journal of Political Geography, 99, nr. 3, pp. 483-499. Krugman, P. en A.J. Venables, 1996, Integration, specialization, and adjustment. European Economic Review, 40, nr. 3-5, pp. 959-967. Nederlands Economisch Instituut, 1983, Maatschappelijke evaluatie van een vast oeververbinding over/onder de Westerschelde. Rotterdam: Nederlands Economisch Instituut Rietveld, P. & F. Bruinsma, 1998, Is transport infrastructure effective? Transport infrastructure and accessibility: impacts on the space economy. Berlijn: Springer Verlag. Spaans, M., E. Meijers en S. Jansen, 2010, Het effect van de Westerscheldetunnel op activiteiten(patronen) van bewoners. Deelrapport 2 onderzoeksproject Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel. Delft, TU Delft / Onderzoeksinstituut OTB.
66
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB
67
Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Postbus 5030, 2600 GA Delft Telefoon (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] www.otb.tudelft.nl