Risicomanagement bij onder toezicht gestelde kinderen Onderzoek bij Bureau Jeugdzorg Zeeland
Inspectie jeugdzorg Utrecht, januari 2010
Inspectie jeugdzorg
2
Inspectie jeugdzorg
Samenvatting
De Inspectie jeugdzorg heeft op verzoek van de Minister voor Jeugd en Gezin in de tweede helft van 2009 landelijk onderzoek gedaan naar risicomanagement bij de afdeling jeugdbescherming van de vijftien bureaus jeugdzorg en de drie landelijk werkende instellingen William Schrikker Groep, Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering en de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn. De onderzoeksvraag die hierbij centraal stond was of de instellingen risicomanagement systematisch toepassen bij de kinderen die onder hun toezicht zijn gesteld. Aanleiding voor dit onderzoek waren de resultaten uit eerdere onderzoeken van de inspectie naar risicomanagement (in 2007 en 2008). Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat risicomanagement binnen de jeugdbescherming nog onvoldoende systematisch en professioneel wordt toegepast. Met het huidige onderzoek is nagegaan of de aanbevelingen van de inspectie hebben geleid tot een betere kwaliteit van risicomanagement.
Het onderzoek richt zich op vier thema’s: -
deskundigheidsbevordering van medewerkers met betrekking tot risicomanagement;
-
risico’s inschatten;
-
risico’s beperken;
-
interne en externe overdrachten.
De inspectie verwacht van bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen dat medewerkers geschoold zijn in het uitvoeren van risicomanagement, dat zij systematisch risico’s voor de veiligheid van onder toezicht gestelde kinderen inschatten en dat zij deze vervolgens beperken. Daarnaast dient er systematisch informatie-overdracht plaats te vinden bij zowel interne overdrachten van een ondertoezichtstelling (binnen een instelling) als bij externe overdrachten (tussen instellingen). Het eindoordeel van de inspectie luidt dat BJZ Zeeland risicomanagement voldoende systematisch toepast voor de kinderen die onder haar toezicht zijn gesteld. De thema’s deskundigheidsbevordering en overdracht voldoen aan de verwachtingen van de inspectie. Binnen de thema’s risico’s inschatten en risico’s beperken is verbetering nodig. Bij deze thema’s ziet de inspectie risico’s voor de veiligheid van de ondertoezicht gestelde kinderen. In een eerder onderzoek (uit 2008) naar risicomanagement bij BJZ Zeeland luidde het eindoordeel van de inspectie dat BJZ Zeeland risicomanagement onvoldoende systematisch toepaste bij onder toezicht gestelde kinderen. De inspectie constateert dat de aandachtspunten die in het eerdere onderzoek zijn geconstateerd inmiddels grotendeels zijn aangepakt, doordat het 4-stappenmodel van de Deltamethode wordt gehanteerd en multidisciplinaire besluitvorming vaste norm is geworden.
3
Inspectie jeugdzorg
De inspectie is van oordeel dat de bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen op operationeel niveau dienen te functioneren wat betreft de toepassing van risicomanagement. Aangezien dit bij BJZ Zeeland nog niet bij alle indicatoren het geval is (9 van de 12 indicatoren zijn operationeel), beveelt de inspectie BJZ Zeeland aan om ervoor te zorgen dat alle indicatoren (zoals aangegeven in het beoordelingskader) binnen een jaar operationeel zijn. De inspectie beveelt de provincie Zeeland aan erop toe te zien dat BJZ Zeeland hieraan voldoet.
4
Inspectie jeugdzorg
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting............................................................................................................................................3 Hoofdstuk 1 Inleiding ...............................................................................................................................7 Hoofdstuk 2 Oordeel en onderbouwing.................................................................................................11 2.1
Deskundigheidsbevordering......................................................................................................11
2.2
Risico's inschatten .....................................................................................................................12
2.3
Risico's beperken ......................................................................................................................14
2.4
Overdracht .................................................................................................................................17
Hoofdstuk 3 Eindoordeel en aanbevelingen..........................................................................................19 3.1
Eindoordeel ...............................................................................................................................19
3.2
Aanbevelingen...........................................................................................................................20
Bijlage 1 Beoordelingskader Risicomanagement..................................................................................21
5
Inspectie jeugdzorg
6
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding Het is van belang dat de jeugdbescherming zicht heeft op risico’s voor de veiligheid van het onder toezicht gestelde kind en alert blijft op mogelijke nieuwe risico’s die zich tijdens de ondertoezichtstelling kunnen voordoen. Dit proces wordt aangeduid met de term risicomanagement. Onder risicomanagement wordt verstaan: alle activiteiten die zijn gericht op het onderzoeken, taxeren en beperken van het risico op voor de jeugdige ernstig bedreigende gebeurtenissen1. Bij risicomanagement gaat het in de eerste plaats om de veiligheid van het kind.
In 2007 en 2008 heeft de Inspectie jeugdzorg onderzoek gedaan naar risicomanagement bij onder 2
toezicht gestelde kinderen . Op basis van deze onderzoeken kwam de inspectie tot het oordeel dat risicomanagement binnen de jeugdbescherming nog onvoldoende systematisch en professioneel wordt toegepast (oktober 2008). De Minister voor Jeugd en Gezin heeft de Tweede Kamer laten weten het beeld uit de inspectie-onderzoeken zorgwekkend te vinden. De resultaten bij bureaus jeugdzorg die bezig waren om volgens de Deltamethode te gaan werken, bleken positiever. De Deltamethode is een landelijke methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, waarin de ontwikkeling en de veiligheid van het kind centraal staat. Uitgangspunt hierbij is dat gezinsvoogden een lagere caseload hebben dan voorheen (gemiddeld 15 tot 17 onder hun toezicht gestelde kinderen). De ondertoezichtstelling wordt volgens het 4-stappenmodel uitgevoerd (inventariseren, analyseren van bedreigingen, formuleren van gewenste ontwikkelingsuitkomsten en opstellen van een actie-agenda). Een belangrijk aspect van de Deltamethode is risicomanagement. De gezinsvoogd moet vanaf de start van de ondertoezichtstelling zicht krijgen op de bedreigingen voor het kind, in de gaten houden welk risico het kind loopt en hier actie op ondernemen. De Deltamethode onderscheidt zogeheten kernbeslissingen. Dit zijn belangrijke beslissingen, die een gezinsvoogd niet alleen mag nemen. Tijdens de uitvoering van de OTS gaat het om de volgende vier kernbeslissingen: de reactie op nieuwe signalen of meldingen, de beslissing om een machtiging uithuisplaatsing te vragen, de beslissing om een uithuis geplaatst kind terug naar huis te laten gaan, en de beslissing om een verlenging van de OTS te vragen, de OTS te laten beëindigen dan wel een verder strekkende maatregel te bevorderen.
De minister heeft met de provincies en stadsregio’s afgesproken dat het onderdeel risicomanagement uit de Deltamethode versneld wordt ingevoerd bij alle bureaus jeugdzorg.
1
Definitie uit het “Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij: De nieuwe methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling”, Utrecht: MOgroep (januari 2007). 2 De inspectie heeft een schriftelijk onderzoek uitgevoerd bij alle bureaus jeugdzorg en een verdiepend onderzoek naar de praktijk in de provincies Utrecht, Noord-Brabant en Zeeland en de stadsregio Amsterdam. Dit heeft onder andere geresulteerd in de notitie “Risicomanagement bij onder toezicht gestelde kinderen: Een notitie naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie jeugdzorg” (oktober 2008).
7
Inspectie jeugdzorg
Op verzoek van de minister heeft de inspectie het oorspronkelijk in 2010 beoogde onderzoek naar de Deltamethode gezinsvoogdij voor wat betreft het onderdeel risicomanagement in de tweede helft van 2009 uitgevoerd bij de vijftien bureaus jeugdzorg (BJZ) en de drie landelijk werkende instellingen; William Schrikker Groep (WSG), Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R) en de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn (SGJ). Verwachtingen inspectie De inspectie heeft met dit onderzoek getoetst of risicomanagement binnen de jeugdbescherming systematisch wordt toegepast. Hierbij is zij nagegaan of de aanbevelingen van de inspectie (oktober 2008) hebben geleid tot een betere kwaliteit van risicomanagement. De inspectie verwacht van instellingen dat zij systematisch aan risicomanagement doen door te zorgen voor scholing van medewerkers in de uitvoering van risicomanagement, door te zorgen voor beleid van voldoende kwaliteit, én door te zorgen dat medewerkers dit beleid adequaat in de praktijk brengen. Daarom heeft de inspectie zowel de deskundigheidsbevordering, het beleid als de praktijk van de instellingen in het onderzoek betrokken. Het onderzoek De inspectie heeft de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Passen de bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen risicomanagement systematisch toe bij de kinderen die onder hun toezicht zijn gesteld?
Het onderzoek is verricht aan de hand van een beoordelingskader (zie bijlage 1). In het beoordelingskader zijn de verwachtingen van de inspectie die in het toetsingskader zijn geformuleerd, uitgewerkt aan de hand van vier criteria: -
de instelling voorziet in deskundigheidsbevordering van medewerkers met betrekking tot risicomanagement;
-
de instelling voert risico-inschattingen systematisch uit;
-
de instelling handelt systematisch bij het beperken van risico’s;
-
de instelling gaat systematisch om met interne en externe overdrachten.
De criteria zijn nader uitgewerkt in indicatoren. Bij het oordeel van de inspectie is gebruik gemaakt van een driepuntsschaal: "afwezig", "aanwezig" en "operationeel". Deze scores houden kort gezegd in: -
afwezig: er is geen beleid of het aanwezige beleid is te onvolledig/onduidelijk om de medewerkers van de instelling informatie te geven die hen kan leiden;
-
aanwezig: er is volledig/duidelijk beleid, dat de medewerkers van de instelling voldoende informatie geeft die hen kan leiden;
-
operationeel: het beleid is aanwezig én de medewerkers in de instelling kennen het beleid en handelen ernaar.
8
Inspectie jeugdzorg
De inspectie verwacht in dit onderzoek voor elke indicator een score operationeel. Het onderzoek is uitgevoerd in twee fasen: een beleidsanalyse en een praktijkonderzoek. De inspectie heeft via een schriftelijke vragenlijst in juli 2009 het beleid van alle bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen voor risicomanagement opgevraagd en dit beleid vervolgens geanalyseerd. Onder beleid is zowel specifieke instellingsbeleid gerekend als het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij (januari 2007). In overleg met de instelling is afgesproken op welke locatie het praktijkonderzoek zou plaatsvinden. Vervolgens heeft de inspectie in november 2009 het praktijkonderzoek bij BJZ Zeeland, locatie Middelburg uitgevoerd, waarin de toepassing van het beleid in de praktijk is getoetst. Het praktijkonderzoek bestond uit de volgende onderdelen: twee groepsinterviews met twee gezinsvoogden, een interview met drie inhoudelijk leidinggevenden (twee gedragsdeskundigen en een teamleider), een analyse van een zestal recente dossiers en het bijwonen van een multidisciplinair overleg. De geïnterviewden zijn afkomstig van verschillende locaties van BJZ Zeeland. Voor alle onderdelen van het praktijkonderzoek zijn gestructureerde vragenlijsten gebruikt.
In het eerdere onderzoek naar risicomanagement heeft de inspectie, op verzoek van de provincie 3
Zeeland, onder meer onderzoek verricht naar risicomanagement bij BJZ Zeeland . Het eindoordeel van de inspectie was toen dat BJZ Zeeland risicomanagement onvoldoende systematisch toepaste bij onder toezicht gestelde kinderen. BJZ Zeeland had nauwelijks beleid vastgesteld voor risicomanagement om de veiligheid van het onder toezicht gestelde kind te waarborgen. Dit had gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Het inschatten van risico’s gebeurde weinig systematisch, planmatig en expliciet. Het handelen van gezinsvoogden om risico’s te beperken was adequaat wanneer duidelijk een risico geconstateerd was. Wanneer dit echter niet het geval was, werd niet duidelijk of dit weloverwogen was of niet en of acties terecht achterwege werden gelaten. Ten slotte werden gezinsvoogden niet eenduidig ondersteund en aangestuurd door teamleiders en gedragswetenschappers bij het toepassen van risicomanagement. Hierdoor was het inschatten en beperken van risico’s voor het kind in te grote mate afhankelijk van de individuele medewerker. Leeswijzer Dit rapport geeft de resultaten weer van het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg bij BJZ Zeeland. In Hoofdstuk 2 staan de bevindingen van de inspectie over het toepassen van risicomanagement door BJZ Zeeland bij onder toezicht gestelde kinderen. In Hoofdstuk 3 geeft de inspectie haar eindoordeel en doet zij aanbevelingen aan BJZ Zeeland en de provincie Zeeland. In dit hoofdstuk wordt ook de relatie gelegd met het eerdere onderzoek naar risicomanagement. In Bijlage 1 staat het beoordelingskader, waarin de vier thema’s worden beschreven waarop de inspectie toetst (deskundigheidsbevordering, risico’s inschatten, risico’s beperken en overdracht).
3
‘Risicomanagement in de jeugdbescherming in de provincie Zeeland’ (juni 2008).
9
Inspectie jeugdzorg
10
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 2 Oordeel en onderbouwing
Inleiding Dit hoofdstuk bevat vier paragrafen die gewijd zijn aan de vier criteria uit het beoordelingskader: deskundigheidsbevordering, risico’s inschatten, risico’s beperken en overdracht. Elke paragraaf begint met een tabel, met daarin de uitwerking van het criterium in indicatoren en de scores van de inspectie per indicator, hierna volgt steeds een onderbouwing van de scores. BJZ Zeeland heeft ten tijde van het onderzoek 35 zaken op de wachtlijst staan. Er is een medewerker (uitzendkracht met veel ervaring in de jeugdbescherming) voor het wachtlijstbeheer. Deze vult op basis van het Raadsrapport met een gezinsvoogd de veiligheidslijst in. De hoogte van de risico’s wordt zonder overleg met een gedragswetenschapper aangeduid met rood, oranje of groen. Zaken met een hoog risico worden met voorrang verdeeld. De gemiddelde caseload van een fulltimer is 17 OTS-zaken.
Indicator Scholing medewerkers in de uitvoering van risicomanagement
Operationeel
risicomanagement
Afwezig
Criterium De instelling voorziet in deskundigheidsbevordering van medewerkers m.b.t.
Aanwezig
2.1 Deskundigheidsbevordering
√
Onderbouwing Scholing medewerkers in de uitvoering van risicomanagement BJZ Zeeland heeft beleid dat stelt dat alle gezinsvoogden en het middenkader van de afdeling jeugdbescherming geschoold moeten worden in de uitvoering van risicomanagement volgens de Deltamethode en Signs of Safety. In de praktijk hebben nagenoeg alle gezinsvoogden (96%, peildatum 1 juli 2009) en het gehele middenkader de Deltatraining afgerond. Een certificeringstraject voor het borgen van de methode moet nog worden vormgegeven. In de tweewekelijkse casuïstiekbesprekingen onder leiding van de teamleider is structureel aandacht voor de toepassing van de Deltamethode. Voor nieuwe gezinsvoogden is de Deltatraining standaard onderdeel van de functiescholing. Een aantal gezinsvoogden uit één team volgt op dit moment de training voor Signs of Safety. De rest van hun team start in januari 2010. De andere teams van BJZ Zeeland volgen daarna.
11
Inspectie jeugdzorg
2.2
Risico's inschatten
Indicatoren
√
Risico-inschattingen volgens standaard werkwijze Vaste momenten waarop risico-inschattingen plaatsvinden Criteria om risico’s opnieuw in te schatten buiten de vaste momenten
Operationeel
Afwezig
De instelling voert risico-inschattingen systematisch uit
Aanwezig
Criterium
√ √
Multidisciplinaire besluitvorming bij risico-inschattingen Vastleggen van risico-inschattingen
√ √
Onderbouwing Risico-inschattingen volgens standaard werkwijze BJZ Zeeland heeft beleid dat beschrijft dat de gezinsvoogd samen met de cliënt en betrokken derden fasegewijs aan de hand van de vier stappen uit de Deltamethodiek het Plan van Aanpak opbouwt. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van een instrument voor het meten van de veiligheid 4
(Delta veiligheidslijst ). Waar mogelijk moeten kinderen worden betrokken, zo schrijft het veiligheids5
beleidsplan voor . Dat meldt ook de mogelijkheid om de risicotaxatie-instrumenten STEP, Lirik en CARE in te zetten, waar de gedragdeskundigen voor opgeleid zijn. In de praktijk blijkt dat het beleid wordt uitgevoerd. Voorafgaand aan het eerste gesprek krijgen ouders onder andere een format voor de zorg- en sterke punten toegestuurd. Dat format vult een deel van de gezinsvoogden samen met de ouders is. Andere gezinsvoogden vullen de veiligheidslijst met de ouders in en formuleren zelf de zorg- en sterke punten. De gezinsvoogd verzamelt informatie bij het formele en informele netwerk, bijvoorbeeld familie, school, behandelaars ouders, politie etc.. Gezinsvoogden proberen zo snel mogelijk het kind te zien en te spreken. In alle zaken wordt de Delta Veiligheidslijst ingevuld, met uitzondering daar waar kinderen in pleeggezinnen verblijven. Volgens enkele gezinsvoogden is de veiligheidslijst nog te weinig ingeburgerd en is het te veel een los document. Het is bij BJZ Zeeland een Worddocument en er is geen koppeling met de zaak in het registratiesysteem IJ. Alle onderzochte dossiers bevatten Delta veiligheidslijsten. In het Plan van Aanpak worden vervolgens ontwikkelingsbedreigingen geformuleerd. Het Plan van Aanpak wordt aan de ouders voorgelegd wanneer het klaar is.
4
Het invullen van de vragen uit box 1 (risicofactoren) en box 2 (veiligheidsindicatoren) van de Delta veiligheidslijst geeft inzicht in de veiligheid van het kind en de factoren die deze veiligheid kunnen bedreigen. De lijst heeft betrekking op de situatie van de biologische ouders van het ondertoezicht gestelde kind, ook als het kind uit huis is geplaatst. 5 In augustus 2008 heeft de MOgroep het document “Veiligheidsbeleid en risicomanagement in Bureau Jeugdzorg" uitgebracht. Dit document biedt de bureaus jeugdzorg een kader om hun eigen veiligheidsbeleid verder vorm te geven. Binnen de MOgroep is afgesproken dat ieder bureau jeugdzorg aan de hand van een door de MOgroep opgesteld format uiterlijk 1 januari 2010 een eigen veiligheidsbeleidsplan heeft opgesteld.
12
Inspectie jeugdzorg
Vaste momenten waarop risico-inschattingen plaatsvinden Het beleid stelt dat risico-inschattingen standaard plaats dienen te vinden bij aanvang van de ondertoezichtstelling en bij de jaarlijkse evaluatie van het Plan van Aanpak.
In de praktijk wordt deels volgens het beleid gewerkt. In alle lopende zaken is eind 2008 een risico6
taxatie gemaakt (de zogeheten inhaalslag t.b.v. het ministerie voor Jeugd en Gezin) middels het invullen van de Delta veiligheidslijst. Alle onderzochte lopende dossiers bevatten ten minste één Delta veiligheidslijst. De vaste frequentie waarmee de lijsten worden ingevuld is wisselend en lijkt persoonsafhankelijk. Niet altijd is duidelijk waarom een Delta veiligheidslijst op een bepaald moment is ingevuld (geen zichtbare relatie met bv. de evaluatie plan van aanpak) en soms ontbreekt de datum van de risicotaxatielijst. Wel is bij nieuwe zaken zichtbaar dat in de beginfase van de ondertoezichtstelling steeds een risicotaxatielijst wordt ingevuld. Het middenkader geeft aan dat ten behoeve van een evaluatie risico’s in termen van ontwikkelingsbedreigingen in het Plan van Aanpak worden genoemd en dat een Delta veiligheidslijst niet opnieuw wordt ingevuld. Criteria om risico's opnieuw in te schatten buiten deze vaste momenten Volgens de Deltamethode is het 4-stappenmodel een cyclisch proces en wordt deze ook toegepast bij te nemen kernbeslissingen bij nieuwe signalen of meldingen, uithuisplaatsing, thuisplaatsing, einde OTS. BJZ Zeeland voegt in haar beleid zelf het “niet-pluisgevoel” en een signaal van een kind toe en beschrijft daarbij dat in die gevallen een gevalideerde checklist ingezet moet worden om het te expliceren.
In de praktijk wordt niet volgens het beleid gewerkt. De gezinsvoogden en het middenkader kennen de criteria. Het cyclische karakter van de Deltamethode is bij BJZ Zeeland echter geen standaard werkwijze wat betreft het risico’s inschatten buiten de vaste momenten. Een aantal gezinsvoogden vult wel een nieuwe veiligheidslijst in bij kernbeslissingen, anderen niet. Dit beeld is terug te zien in de onderzochte dossiers. De aandacht is meer gericht op acties en interventies dan op het opnieuw in kaart brengen en analyseren van de risico’s. Multidisciplinaire besluitvorming bij risico-inschattingen Het beleid beschrijft dat (kern-)beslissingen altijd in multidisciplinair overleg worden besproken: in ieder geval met de teamleider, en bij voorkeur ook de gedragsdeskundige. De teamleider tekent het Plan van Aanpak, met daarin de gemotiveerde ontwikkelingsbedreigingen. In de praktijk worden conform het beleid in het tweewekelijkse casuïstiekoverleg met de teamleider de hoogte van het veiligheidsrisico (middels het stoplichtmodel) en het Plan van Aanpak vastgesteld. De
6
Met Risicotaxatie wordt bedoeld het invullen van een instrument om risico’s in te schatten, zoals de Delta veiligheidslijst.
13
Inspectie jeugdzorg
gedragsdeskundige wordt soms in een eerder stadium al geraadpleegd als er veel zorgpunten blijken te zijn. In de tweewekelijkse methodische casuïstiekbespreking (MCB) worden casussen volgens de Deltamethodiek inhoudelijk besproken. Hierbij zijn naast de gezinsvoogden de teamleider en gedragsdeskundige aanwezig. Het 4-stappenmodel van de Deltamethode wordt daarbij gehanteerd. Tijdens het bijgewoonde casuïstiekoverleg werden de 4 stappen niet in alle zaken in dezelfde volgorde besproken. Ook werden ze niet per stap gemarkeerd. Verder werd uit het overleg niet duidelijk of het kind is gezien. Niet op alle locaties ondertekent de teamleider de Plannen van Aanpak. Daarmee is ook niet altijd zichtbaar in het dossier dat multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden. Vastleggen van risico-inschattingen BJZ Zeeland heeft geen beleid voor de wijze van vastleggen van risico-inschattingen. In de praktijk voegen de gezinsvoogden de veiligheidslijst en het Plan van Aanpak in het fysieke dossier. Volgens hen staat in het digitale kwaliteitshandboek beschreven wat ze moeten vastleggen in het dossier. In de bestudeerde fysieke dossiers is ten minste één risicotaxatie aangetroffen. De gezinsvoogd is verantwoordelijk voor de opbouw van het dossier. Er is geen bewaking van teamleider of gedragsdeskundige op de volledigheid van de dossiers. Op de locatie Terneuzen zorgen de administratieve medewerkers voor de volledigheid van de dossiers. Op die locatie zijn de dossiers beter navolgbaar. Streven is om dit ook in Middelburg door te voeren. In sommige dossiers zijn conclusies van de veiligheidslijst zichtbaar in het Plan van Aanpak. Dit is het gevolg van de invoering van en nieuw format van het Plan van Aanpak, waarin standaard plaats is ingeruimd voor de conclusies uit de risicotaxatie. Maar meestal is de veiligheidslijst een los document zonder conclusies. De ontwikkelingsbedreigingen in het Plan van Aanpak zijn wel overal zo geformuleerd dat motivatie van de inschatting en de ernst van risico’s duidelijk zijn. Dit is reden voor de inspectie om ondanks het gebrek aan beleid de score operationeel te kiezen.
2.3
Risico's beperken
√ √
Richtlijnen hoe te handelen bij een verhoogd risico voor de veiligheid Maken en vastleggen van afspraken/ eisen t.a.v. de veiligheid van het kind Bewaken van het nakomen van gemaakte afspraken/veiligheidseisen Multidisciplinaire afspraken/veiligheidseisen
14
Operationeel
Afwezig
Indicatoren
Aanwezig
Criterium De instelling handelt systematisch bij het beperken van risico's
√ √
Inspectie jeugdzorg
Onderbouwing Richtlijnen hoe te handelen bij een verhoogd risico voor de veiligheid BJZ Zeeland beschrijft in het veiligheidsbeleidsplan dat de gezinsvoogd beschermende factoren en risico’s samen met het gezin, familie en netwerk bedenkt, bespreekt en bewaakt. Wanneer de situatie niet duidelijk is worden volgens het beleid checklists ingezet. Onderzoek dient er op gericht te zijn of de opvoedingssituatie op korte of lange termijn voor het kind voldoende veilig is. Volgens de Deltamethode kan een verhoogd risico aanleiding zijn voor extra afspraken, het inschakelen van meer intensieve hulp tot en met het uit huis plaatsen van een kind. De Signs of Safety wordt in het beleid benoemd, maar de implementatie ervan bij de jeugdbescherming bij BJZ Zeeland bevindt zich nog in een zeer pril stadium.
In de praktijk bespreken gezinsvoogden zoals het beleid voorschrijft, nieuwe zorgpunten altijd eerst met het gezin. Samen maken zij afspraken over wat nodig is om de risico’s voor de veiligheid van het kind te verkleinen. Bij twijfel over de ernst consulteren de gezinsvoogden een gedragsdeskundige of de teamleider. In ernstige gevallen maakt de gedragsdeskundige meteen een afspraak voor een vervolgconsult. Maken en vastleggen van afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind BJZ Zeeland heeft geen eigen beleid met betrekking tot het maken en vastleggen van afspraken/ eisen. De Deltamethode geeft concrete handvatten van in te zetten middelen in stap 4 van de Deltamethode. Volgens de Deltamethode dienen afspraken met betrekking tot de veiligheid waar mogelijk samen met het gezin te worden bedacht, besproken en vastgelegd. Middels een actieagenda moeten afspraken over in te zetten middelen worden opgesteld en vastgelegd.
In de praktijk wordt gewerkt volgens de Deltamethode. De actie-agenda in het Plan van Aanpak is uitgangspunt voor het handelen van de gezinsvoogd bij BJZ Zeeland. Uit dossieronderzoek blijkt dat de actie-agenda over het algemeen SMART wordt geformuleerd. Het is wel een statisch document, het wordt niet aangepast bij tussentijdse ontwikkelingen. Op formele momenten of wanneer ouders zich niet aan de afspraken houden, leggen gezinsvoogden de actie-agenda wel op tafel. De afspraken die gezinsvoogden tussentijds met betrekking tot de veiligheid maken met ouders of het netwerk of hulpverlening vermelden zij in een contactjournaal IJ. Dit was ook zichtbaar in de onderzochte dossiers. In eerste instantie wordt de contactfrequentie verhoogd en organiseert de gezinsvoogd meer evaluatiemomenten met ouders en netwerk. Soms wordt een veiligheidsplan (Signs of Safety) opgesteld, bijvoorbeeld bij vermoedens van seksueel misbruik. Dit gebeurt zo veel mogelijk in samenspraak met de ouders. Waar dat niet kan, heeft de gezinsvoogd de mogelijkheid een schriftelijke aanwijzing te geven. Gezinsvoogden leggen afspraken met betrekking tot de veiligheid van het kind die voortvloeien uit multidisciplinair overleg vast in een contactjournaal in IJ.
15
Inspectie jeugdzorg
Bewaken van het nakomen van gemaakte afspraken/veiligheidseisen Het beleid beschrijft dat de gezinsvoogd een planning maakt voor evaluatiemomenten op basis van de actieagenda. Per actie wordt vastgesteld of die is uitgevoerd. Dit moet de gezinsvoogd vastleggen in het cliëntdossier. Er staat niet beschreven dat de actie-agenda tussentijds moet worden bijgesteld wanneer nieuwe afspraken met betrekking tot de veiligheid van het kind worden gemaakt. Dit schrijft de Deltamethode wel voor. In de praktijk wordt het nakomen van gemaakte afspraken niet zo bewaakt als de Deltamethode beoogt. Gezinsvoogden stellen de actie-agenda bij verhoogde risico’s niet tussentijds bij om de afspraken met ouders te bewaken. Verslag van gesprekken met ouders wordt gedaan in de contactjournaals in IJ. Een enkele keer krijgen ouders een schriftelijke aanwijzing. De wijze waarop afspraken worden bewaakt door de gezinsvoogden is persoonsafhankelijk. Uit de dossiers en contactjournaals is niet eenduidig herleidbaar of en hoe afspraken worden bewaakt. Intern is de rol van de teamleider of gedragswetenschapper bij het bewaken minimaal en afhankelijk van het initiatief van de gezinsvoogd. De bedoeling is dat het Plan van Aanpak na overleg tussen gezinsvoogd en teamleider zonodig wordt aangepast, maar in de praktijk blijft het vaak bij een registratie van de afspraken uit het overleg in een contactjournaal. Hierop vindt geen controle plaats. Het dossieronderzoek bevestigt dit beeld. Multidisciplinaire afspraken/veiligheidseisen Kernbeslissingen en uit te zetten acties en interventies worden altijd in multidisciplinair overleg besproken, zo beschrijft het beleid van BJZ Zeeland. In ieder geval met de teamleider, bij voorkeur ook met de gedragsdeskundige.
In de praktijk wordt het beleid gevolgd. De gezinsvoogden vragen bij nieuwe zorgpunten een consult bij de gedragswetenschapper. De gedragswetenschapper stelt dan de vraag of het Plan van Aanpak nog actueel is, of er aanpassingen nodig zijn en of er actie nodig is. Meestal worden alleen afspraken omtrent acties richting ouders gemaakt. Voor het nemen van kernbeslissingen is minimaal de aanwezigheid van de teamleider voorwaarde, die het uiteindelijke besluit ook neemt. Bij BJZ Zeeland vindt eens per twee weken casuïstiekoverleg plaats tussen teamleider en gezinsvoogd. Hier worden het uitzetten van de lijn en te nemen of genomen kernbeslissingen besproken.
16
Inspectie jeugdzorg
2.4 Overdracht
Schriftelijke informatie-uitwisseling over de risico’s bij (interne en externe) overdracht Mondelinge/telefonische informatie-uitwisseling bij een verhoogd risico
Operationeel
Indicatoren
Afwezig
De instelling gaat systematisch om met interne en externe overdrachten
Aanwezig
Criterium
√ √
Onderbouwing Schriftelijke informatie-uitwisseling over de risico's bij (interne en externe) overdracht BJZ Zeeland heeft voor overdracht van een OTS-dossier geen beleid. De rol van het middenkader bij overdracht is niet beschreven. In de praktijk wordt het fysieke dossier, met daarin de Delta veiligheidslijst en het Plan van Aanpak met daarin gemotiveerde ontwikkelingsbedreigingen overgedragen. De teamleider meldt de overdracht bij het secretariaat. De gedragsdeskundige toetst het dossier op de inhoud. Mondelinge of telefonische informatie-uitwisseling bij een verhoogd risico Ook voor deze indicator heeft BJZ voor overdracht geen beleid. In de praktijk wordt er, onafhankelijk van de hoogte van de risico’s, gestreefd naar warme overdracht. Extern komt dit gezien de grote reisafstanden waar BJZ Zeeland mee te maken heeft meestal neer op telefonische overdracht na verzending van het dossier. In die overdracht is er aandacht voor de veiligheidslijst, het Plan van Aanpak en waarom er overgedragen wordt.
17
Inspectie jeugdzorg
18
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 3 Eindoordeel en aanbevelingen
In dit hoofdstuk geeft de Inspectie jeugdzorg haar eindoordeel over de mate waarin BJZ Zeeland systematisch risicomanagement toepast bij onder toezicht gestelde kinderen. Daarna volgt een aanbeveling aan BJZ Zeeland en aan de provincie Zeeland.
3.1
Eindoordeel
De inspectie verwacht van bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen dat medewerkers geschoold zijn in het uitvoeren van risicomanagement, dat zij systematisch risico’s voor de veiligheid van onder toezicht gestelde kinderen inschatten en dat zij deze vervolgens beperken. Daarnaast dient er systematisch informatie-overdracht plaats te vinden bij zowel interne overdrachten van een ondertoezichtstelling (binnen een instelling) als bij externe overdrachten (tussen instellingen).
Het eindoordeel van de inspectie luidt dat BJZ Zeeland risicomanagement voldoende systematisch toepast voor de kinderen die onder haar toezicht zijn gesteld. BJZ Zeeland scoort op 9 van de 12 indicatoren "operationeel" en voldoet daarmee voldoende aan de verwachting van de inspectie. De thema’s deskundigheidsbevordering en overdracht voldoen aan de verwachtingen van de inspectie. Binnen de thema’s risico’s inschatten en risico’s beperken is verbetering nodig. Bij deze thema’s ziet de inspectie risico’s voor de veiligheid van de onder toezicht gestelde kinderen.
De inspectie is positief over de volgende thema’s: -
deskundigheidsbevordering met betrekking tot risicomanagement Nagenoeg alle gezinsvoogden en het gehele middenkader zijn geschoold in risicomanagement via de Deltamethode.
-
systematisch omgaan met interne en externe overdracht De dossiers met daarin duidelijk omschreven risico’s worden overgedragen. Er wordt gestreefd naar mondelinge overdracht.
Verbetering is nodig binnen de volgende thema’s: -
Het systematisch inschatten van risico's Het instrument voor risicotaxatie wordt niet op eenduidige wijze toegepast. Zowel op de vaste momenten (start en verlenging of beëindiging OTS) als bij tussentijdse signalen voor een verhoogd
19
Inspectie jeugdzorg
risico wordt onvoldoende stilgestaan bij de inventarisatie en analyse van de risico’s. De aandacht is al snel gericht op beslissingen hoe te handelen. Positief is dat alle besluiten rond risico-inschattingen en kernbeslissingen in multidisciplinair kader worden genomen. De risico’s zijn in dossiers duidelijk vastgelegd, hoewel beleid daarvoor ontbreekt. -
Het systematisch beperken van risico’s Het bewaken van gemaakte afspraken en besluiten gebeurt niet systematisch. De actie-agenda in het eerste Plan van Aanpak is een statisch instrument en wordt niet standaard ingezet voor het bewaken van gemaakte afspraken met betrekking tot de veiligheid van het kind. Het middenkader toetst niet systematisch of de gezinsvoogd gemaakte afspraken ten aanzien van de veiligheid van het kind vastlegt en natrekt Hierdoor lopen onder toezicht gestelde kinderen het risico dat hun veiligheid onvoldoende wordt bewaakt en beschermd. Positief is dat gezinsvoogden het gezin en netwerk betrekken bij de totstandkoming van afspraken met betrekking tot de veiligheid van het kind en dat deze afspraken achteraf goed worden vastgelegd.
In een eerder onderzoek (uit 2008) naar risicomanagement bij BJZ Zeeland luidde het eindoordeel van de inspectie dat BJZ Zeeland risicomanagement onvoldoende systematisch toepaste bij onder toezicht gestelde kinderen. De inspectie constateert dat de aandachtspunten die in het eerdere onderzoek zijn geconstateerd inmiddels grotendeels zijn aangepakt, doordat het 4-stappenmodel van de Deltamethode wordt gehanteerd en multidisciplinaire besluitvorming vaste norm is geworden.
3.2
Aanbevelingen
De inspectie is van oordeel dat de bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen op operationeel niveau dienen te functioneren wat betreft de toepassing van risicomanagement. Aangezien dit bij BJZ Zeeland nog niet bij alle indicatoren het geval is (9 van de 12 indicatoren zijn operationeel), beveelt de inspectie BJZ Zeeland aan om ervoor te zorgen dat alle indicatoren (zoals aangegeven in het beoordelingskader) binnen een jaar operationeel zijn. De inspectie beveelt de provincie Zeeland aan erop toe te zien dat BJZ Zeeland hieraan voldoet.
20
Inspectie jeugdzorg
Bijlage 1 Beoordelingskader Risicomanagement
Op basis van het toetsingskader komt de inspectie tot haar oordeel over de kwaliteit van het handelen van de instellingen op de onderzochte thema’s per 7 indicator. De instelling krijgt een score voor elke indicator in één van de volgende drie categorieën : -
Afwezig; dit wil zeggen dat er geen beleid is of dat het aanwezige beleid zo onvolledig/onduidelijk is dat het beleid geen informatie geeft aan de medewerkers van de instelling die hen kan leiden;
-
Aanwezig; dit wil zeggen dat er volledig/duidelijk beleid is dat voldoende informatie geeft aan de medewerkers van de instelling die hen kan leiden;
-
Operationeel; dit wil zeggen dat het beleid voldoende is (zie hierboven onder "aanwezig") en dat de medewerkers in de instelling het beleid kennen en ernaar handelen; de score operationeel vooronderstelt dus dat het beleid voldoet aan de omschrijving onder "aanwezig".
Toelichting op scoreclassificaties per indicator 8 Thema Deskundigheidsbevordering Criterium; BJZ/LWI voorziet in deskundigheidsbevordering van medewerkers m.b.t. risicomanagement Indicator
Afwezig
Aanwezig
1. Medewerkers zijn geschoold in de uitvoering van risicomanagement.
Het beleid beschrijft niet dat medewerkers geschoold worden in het uitvoeren van risicomanagement, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk.
In het beleid staat dat medewerkers geschoold worden in het uitvoeren van risicomanagement.
Operationeel Medewerkers zijn geschoold in het uitvoeren van risicomanagement.
Minimale criteria Minimaal 90% van de gezinsvoogden die langer dan een jaar in dienst zijn. Er is een opleidingsplan.
7
De inspectie verwacht niet dat de instellingen het niveau geborgd hebben bereikt voor de toepassing van risicomanagement. De implementatie van risicomanagement (meestal als onderdeel van de implementatie van de Deltamethode) is bij de meeste instellingen namelijk nog gaande of pas recent afgerond. Geborgd houdt in dat leidinggevenden in de instelling zorgen voor informatie, controle en bijsturing van de medewerkers én zorgen dat het beleid en de uitvoering periodiek geëvalueerd en zo nodig verbeterd wordt, dus dat de instelling op instellingsniveau leert van haar ervaringen; hiervoor is het nodig dat op onderdelen geregistreerd wordt wat er gebeurt. De score geborgd vooronderstelt dat het beleid voldoet en dat de medewerkers het beleid in de praktijk brengen. 8
De score van BJZ Zeeland per criterium is vetgedrukt
21
Inspectie jeugdzorg
Thema Risico’s inschatten Criterium: De instelling voert risico-inschattingen systematisch uit Indicator
Afwezig
Aanwezig
Operationeel
Minimale criteria
1. Risico-inschattingen volgens standaard werkwijze
Het beleid beschrijft niet hoe risico-inschattingen standaard plaatsvinden tijdens de ots, en hoe hierbij een gestandaardiseerd instrument te gebruiken, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk . Het beleid beschrijft niet op welke vaste momenten risicoinschattingen plaatsvinden tijdens de ondertoezichtstelling, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk. Het beleid beschrijft niet de criteria op grond waarvan risico’s opnieuw moeten worden ingeschat buiten deze vaste momenten dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk.
Het beleid beschrijft hoe risicoinschattingen standaard plaatsvinden tijdens de ots, in ieder geval hoe hierbij een gestandaardiseerd instrument te gebruiken.
Medewerkers weten hoe risico-inschattingen tijdens de ots moeten plaatsvinden en hoe hierbij een gestandaardiseerd instrument te gebruiken en werken overeenkomstig.
-
Het beleid beschrijft op welke momenten risicoinschattingen standaard plaatsvinden tijdens de ots.
Medewerkers weten op welke momenten risico-inschattingen tijdens de ots moeten plaatsvinden en werken overeenkomstig.
Vaste momenten, in ieder geval: - Bij aanvang ots - Bij aanvraag verlenging of beëindiging ots/bij evaluatie pva
Het beleid beschrijft de criteria op grond waarvan risico’s opnieuw moeten worden ingeschat buiten de vaste momenten.
Medewerkers kennen deze criteria en werken overeenkomstig.
-
Het beleid beschrijft niet hoe bij risico-inschattingen multidisciplinaire besluitvorming plaatsvindt, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk.
Het beleid beschrijft hoe bij risico-inschattingen multidisciplinaire besluitvorming plaatsvindt
2. Vaste momenten waarop risicoinschattingen plaatsvinden
3. Criteria om risico’s opnieuw in te schatten buiten de vaste momenten
4. Multidisciplinaire besluitvorming bij risicoinschattingen
-
Medewerkers weten hoe bij risico-inschattingen multidisciplinaire besluitvorming plaatsvindt en werken overeenkomstig.
Actief informatie verzamelen: in ieder geval betrekken (formeel en informeel) netwerk Kind zelf zien Gestandaardiseerd instrument
Bij life-events, (bijvoorbeeld wisseling samenstelling gezin; verhuizing). Bij signalen, meldingen van onveiligheid, kindermishandeling Bij aanvraag en beëindiging uhp
Gezinsvoogden: brengen iedere risicoinschatting in mdo in. Gedragsdeskundigen/ teamleiders/ praktijkleiders bewaken dat: - Risico-inschattingen multidisciplinair worden besproken Zichtbaar in kinddossiers: - Minimaal: risico-inschatting besproken met praktijkleider/ teamleider, naast de gezinsvoogd - Bij voorkeur: risico-inschatting besproken met een gedrags-
22
Inspectie jeugdzorg 5. Vastleggen van risicoinschattingen
Het beleid beschrijft niet hoe uitkomsten van risicoinschattingen in de dossiers worden vastgelegd, dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk .
Het beleid beschrijft hoe uitkomsten van risicoinschattingen in de dossiers worden vastgelegd
Medewerkers weten hoe de uitkomsten van de risicoinschattingen vastgelegd moeten worden in de dossiers en werken overeenkomstig.
deskundige, naast de gezinsvoogd Gezinsvoogden leggen risicoinschattingen, inclusief een eindoordeel, vast in de dossiers. Gedragsdeskundigen/ teamleiders/ praktijkleiders: bewaken dat risicoinschattingen, inclusief een eindoordeel, in de dossiers worden vastgelegd Zichtbaar in kinddossiers: - Welke risico’s - Eindoordeel: hoe bedreigend
23
Inspectie jeugdzorg
Thema Risico’s beperken Criterium: De instelling handelt systematisch bij het beperken van risico’s Indicator
Afwezig
Aanwezig
Operationeel
Minimale criteria
1. Richtlijnen hoe te handelen bij verhoogd risico voor de veiligheid
Het beleid beschrijft niet hoe te handelen bij een verhoogd risico voor de veiligheid van het kind en/of (een vermoeden van) kindermishandeling, dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk.
Het beleid beschrijft hoe te handelen bij een verhoogd risico.
De medewerkers weten hoe te handelen bij een verhoogd risico en werken overeenkomstig.
Gezinsvoogden handelen conform de richtlijnen bij een verhoogd risico voor het kind en/of (een vermoeden van) kindermishandeling.
2. Maken en vastleggen van afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid kind
Het beleid beschrijft niet dat bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind worden gemaakt/gesteld en worden vastgelegd in de dossiers, dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk.
Gedragswetenschappers/teamleiders/ praktijkleiders bewaken het handelen bij een verhoogd veiligheidsrisico conform richtlijnen.
Het beleid beschrijft dat bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind worden gemaakt/gesteld en worden vastgelegd in de dossiers.
Medewerkers weten dat bij geconstateerde risico’s afspraken moeten worden gemaakt/eisen moeten worden gesteld t.a.v. de veiligheid van het kind, dat deze moeten worden vastgelegd in de dossiers en werken overeenkomstig.
Conform richtlijnen: - Handelen bijstellen nav risicotaxatie. - Actief betrekken en activeren opvoeders en (formeel en informeel) netwerk. Gezinsvoogden maken concrete afspraken/stellen concrete eisen t.a.v. de veiligheid van het kind en leggen deze vast in het dossier. Gedragswetenschappers/ teamleiders/ praktijkleiders bewaken dat concrete afspraken worden gemaakt/ concrete eisen worden gesteld t.a.v. de veiligheid van het kind en dat deze worden vastgelegd in dossiers. Opvoeders (schriftelijk) informeren over afspraken.
24
Inspectie jeugdzorg 3. Bewaken van het nakomen van gemaakte afspraken/veiligheidseisen
4. Multidisciplinaire afspraken/veiligheidseisen
Het beleid beschrijft niet dat gemaakte afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind worden bewaakt, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk
Het beleid beschrijft dat gemaakte afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind worden bewaakt.
Medewerkers weten dat gemaakte afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind moeten worden bewaakt en werken overeenkomstig.
Gezinsvoogden bewaken het nakomen van de gemaakte afspraken/eisen.
Het beleid beschrijft niet hoe bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken over het handelen multidisciplinair gemaakt moeten worden, dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk.
Het beleid beschrijft hoe bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken multidisciplinair gemaakt worden.
Medewerkers weten hoe bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken over het handelen multidisciplinair gemaakt moeten worden en werken overeenkomstig.
Gezinsvoogden betrekken de gedragswetenschappers/teamleiders/ praktijkleiders bij de besluitvorming.
Gedragswetenschappers/ teamleiders/ praktijkleiders zien hier op toe.
Gedragswetenschappers/ teamleiders/ praktijkleiders bewaken dat bij geconstateerde veiligheidsrisico’s afspraken/eisen t.a.v. de veiligheid van het kind multidisciplinair worden gemaakt.
25
Inspectie jeugdzorg
Thema Overdracht Criterium: De instelling gaat systematisch om met interne en externe overdrachten Indicator
Afwezig
Aanwezig
1. Schriftelijk informatie uitwisseling over de risico’s bij interne en externe overdracht
Het beleid beschrijft niet dat bij interne of externe overdracht schriftelijk informatie moet worden uitgewisseld over risico’s en wat er gedaan is om deze te beperken, dan wel de omschrijving is onvolledig/onduidelijk.
Het beleid beschrijft dat bij interne of externe overdracht schriftelijk informatie moet worden uitgewisseld over de risico’s en wat er gedaan is om deze te beperken.
Het beleid beschrijft niet dat bij een verhoogd risico mondeling/ telefonisch informatie over de risico’s en de ondernomen/te ondernemen acties wordt uitgewisseld, dan wel de omschrijving is onvolledig/ onduidelijk.
In het beleid staat dat bij een verhoogd risico mondeling/ telefonisch informatie over de risico’s en de ondernomen/te ondernemen acties wordt uitgewisseld.
2. Mondelinge of telefonische informatieuitwisseling over de risico’s bij een verhoogd risico
Operationeel Medewerkers weten dat bij interne/externe overdracht schriftelijk informatie moet worden uitgewisseld over de risico’s en wat er gedaan is om deze te beperken en werken overeenkomstig.
Medewerkers weten dat bij een verhoogd risico mondeling/ telefonisch informatie moet worden uitgewisseld over de risico’s en de ondernomen/te ondernemen acties en werken overeenkomstig.
Minimale criteria Gezinsvoogden weten dat bij overdracht schriftelijk informatie moet worden uitgewisseld over de risico’s en wat er gedaan is om die te beperken en handelen overeenkomstig. Gedragswetenschappers/ teamleiders/ praktijkleiders bewaken dat bij overdracht schriftelijk informatie wordt uitgewisseld over de risico’s en wat er gedaan is om deze te beperken. Gezinsvoogden weten dat bij een verhoogd risico mondeling of telefonisch informatie over de risico’s en de ondernomen/te ondernemen acties moet worden uitgewisseld en handelen overeenkomstig. Gedragswetenschappers/ teamleiders/ praktijkleiders bewaken dat bij een verhoogd risico mondeling of telefonisch informatie over de risico’s en de ondernomen/te ondernemen acties wordt uitgewisseld.
26