Afterworknet , dinsdag 13 oktober 2015
Beste en geliefde aanwezigen,
Dat was een vrolijk verhaal, twee weken geleden, in de kranten. Een bijeenkomst van honderdplussers, nog allemaal zeer helder van geest. Zesentwintig van deze gouden ouden waren bij elkaar, vooral vrouwen, want die leven nog steeds het langst- voor een groot onderzoek. Onderzoekers van het VU MC doen onderzoek hoe deze honderdplussers zo oud geworden zijn, zonder dat hun geest is aangetast. Want bij al deze dames en heren is geen spoortje van alzheimer te vinden. In het totaal nemen 153 honderdplussers deel aan dit onderzoek. Per 1 januari van dit jaar telde Nederland 3560 mensen van 99 jaar en ouder, waarvan 3047 vrouwen en 513 mannen. Vrouwen zijn dus nog altijd het sterkste geslacht. Een van de aanwezigen was mevrouw Lili Jampoller, die zonder noemenswaardige gezondheidsklachten 101 is geworden. Ze loopt en woont nog zelfstandig en heeft geen gehoorklachten. Zij was conservator bij het Van Gogh Museum in Amsterdam en was erbij toen de eerste steen van dit museum gelegd werd. Onlangs schreef ze nog een boek en geeft zo nu en dan lezingen. ‘Ik heb het druk, maar hiervoor – voor de bijeenkomst van honderdplussers - maak ik graag tijd’, zei ze, want ze was nieuwgierig naar de kennismaking met allemaal leeftijdsgenoten. ‘Reuze interessant” zei ze na afloop, “ik ben er volgend jaar graag weer bij”. Zo zouden we natuurlijk allemaal wel oud willen worden: helder van geest, zelfstandig en nog in staat tot zinvol en leuk werk. Maar helaas, dat is toch echt voor een minderheid van alle ouderen weggelegd, maar dat wil niet zeggen dat anderen, die her en der een mankement vertonen, tot nietsdoen en stilzitten zijn veroordeeld. Volstrekt niet. Sinds mijn pensioen in 2008 interview ik elke maand een Bekende Oudere Nederlander over oud worden en werk. Want allemaal werken ze door, van rabbijn Tamarah Benima, die net 65 is geworden tot schrijfster Inez van Dullemen van 90, van wie pas weer een nieuw boek is verschenen. Nou is dat misschien niet zo gek, want ik spreek geen stratenmakers, bouwvakkers of betonvlechters. De mensen die ik interview werken vrijwel allemaal vooral met hun brein en minder met hun handen en dat scheelt een slok op een borrel, wat betreft slijtage. Of zoals de onlangs op 70-jarige leeftijd gepensioneerde Saskia Stuiveling, voorzitter van de Rekenkamer, tegen mij zei: ”Mijn beroep is qua lichamelijke belasting niet bepaald van stratenmakersniveau. In zittende beroepen bepaalt vooral je hoofd wat je doet, niet je lijf en dus kun je best door tot je zeventigste’, wat zij dus ook gedaan heeft. Zoals bekend gaat de pensioenleeftijd binnenkort omhoog naar 67 jaar en op termijn naar 70. Wat met die kwieke honderdjarigen, die er in de toekomst steeds meer lijken te komen, niet zo gek is. Maar hoe dan ook, op welke leeftijd dan ook, oud worden, blijft oud worden en steeds dichterbij bij het einde komen. En dat kun je natuurlijk best een tijdlang verdringen door hard te werken of andere boeiende dingen te doen, maar om nooit één gedachte aan dat komende einde te wijden, is misschien wel begrijpelijk, maar toch heel raar. Op elke andere leeftijd in het leven, is een mens bezig met z’n toekomst: als ik maar eenmaal van school ben, op kamers zit, de universiteit achter de rug heb, m’n proeftijd erop heb zitten en ga zo maar door. En dan zou een mens na de 65 opeens nooit meer over z’n toekomst moeten denken, omdat er op die leeftijd meer aftakeling dan groei inzit, dat is toch vreemd.
Alle ouderen, die ik de afgelopen jaren heb geïnterviewd, vraag ik altijd wat bij hen overweegt : de negatieve of de positieve kant van het ouder worden. Opvallend is, dat de meeste mensen ongeveer hetzelfde zeggen: ze snappen niet hoe ze ongemerkt zo oud zijn geworden, want ze voelen zich zonder uitzondering allemaal jonger. In ieder geval in hun hoofd. Bekend van schrijfster Annie Schmidt is de uitspraak dat ze zich nooit ouder dan 12 heeft gevoeld. Lastig en soms moeilijk te accepteren vinden de meesten hun lichamelijke achteruitgang, maar zo lang die hen niet afhoudt van de dingen ,die ze graag willen doen, kunnen ze daar wel mee leven. Sommige mensen kunnen daar met veel humor over spreken. Zo heeft de 76-jarige leider van de Dutch Swing College Band, Bob Kaper geen moeite met de verre reizen, die hij nog regelmatig met zijn orkest maakt. De drie toplanden voor zijn orkest zijn Indonesie, Maleisie en Thailand, niet naast de deur. Toch is zijn lichamelijke conditie geen 100 procent: hij heeft last van artrose, hartritmestoornissen en een oogziekte. Toen ik daar over doorvroeg, vertelde hij hoe hij al die klachten onder controle houdt, via een speciaal voor hem gemaakte brace voor zijn artrose-hand, waardoor hij toch klarinet kan blijven spelen, medicijnen en een operatie aan zijn oog. Het enige dat hij niet meer kan, vertelde hij grinnikend, is bomen rooien. Niet al te erg, concludeerden wij samen. Positieve kanten zitten er zeker ook aan ouder-worden, vertelt vrijwel iedereen mij. Zoals minder gevoelig worden voor de mening van anderen, meer rust ervaren, niet meer overstuur raken van allerlei problemen, omdat die óf bekend zijn en al eerder overwonnen zijn óf omdat de zwaarte en het belang ervan goed gerelativeerd kunnen worden. Eigenlijk niemand verlangt terug naar zijn of haar jeugd, omdat de verworven levenservaring als heel belangrijk en verrijkend wordt beschouwd. Verlies van uiterlijke schoonheid telt voor vrouwen duidelijk zwaarder dan voor mannen, vooral voor vrouwen, die als actrice of voor de televisie hebben gewerkt. Maar ook bij hen speelt relativering een grote rol. Sonja Barend heeft zich nooit laten verleiden tot welke cosmetische ingreep dan ook en ook peperdure crèmes zijn aan haar niet besteed. Ze smeert wel goed en degelijk, maar dan gewoon met crème van de Hema, waarbij ze niet speciaal verschil maakt tussen dag- en nachtcrème. ‘Weet m’n huid veel of het dag of nacht is’, zegt ze nuchter. Ik denk dat haar relativering ook alles te maken heeft met het feit, dat ze tot tweemaal toe kanker heeft gehad. Heel geestig vond ik haar uitspraak, dat het heerlijk zou zijn, wanneer je als gerimpelde oudere in een iets te warm bad zou kunnen stappen, waardoor je huid zou krimpen net als een wollen truitje, zodat alles weer keurig glad gestreken zou worden. Hoe je omgaat met lichamelijke kwalen en aftakeling, is natuurlijk erg afhankelijk van je karakter, de een tilt daar zwaarder aan dan de ander. Ex-rijksmuseum-directeur Henk van Os heeft daar wel een goede remedie voor: elke dag een moment voor PHPD. Toen hij me dat vertelde dacht ik dat hij een of andere ingewikkelde yogatherapie of zoiets op het oog had, maar niks ervan. PHPD staat voor Pijntje Hier Pijntje Daar en zijn advies is : praat daar elke keer als je een oude vriend of vriendin ontmoet tien minuten met elkaar over. Dat is heel troostvol en biedt herkenning. Daarna is het over en uit wat het praten over kwalen betreft en zijn andere gespreksonderwerpen aan de beurt. Een grote overeenkomst tussen alle ouderen, die ik heb geïnterviewd, of dat nu schrijvers, acteurs, wetenschappers of zakenmensen zijn, is het belang dat zij hechten aan werk. Allemaal werken ze nog, vrijwel allemaal in hun oude beroep of iets wat erop lijkt. Dat is natuurlijk een luxe, die lang niet iedereen heeft. Bij veel van ons is het : stoppen op je 65ste en drie maanden. In het beste geval is er een mooi afscheidsfeest en dat was het dan. De baas ziet er niets in om je nog een tijdje langer te
houden. Overigens is het niet zo dat pensionnering op je 65-ste een wettelijk voorschrift is, wat veel mensen , ook werkgevers, denken. Het staat wel vaak in een cao, maar van een cao mag met instemming van werknemer en werkgever worden afgeweken. Dat weten veel te weinig mensen, die gaan ervan uit dat stoppen op 65 een wet van Meden en Perzen is. Nee dus. Er is wel degelijk over te praten, maar dat moet dan wel ruim voor de 65-ste verjaardag gebeuren, want er moet wel een & ander voor geregeld worden, dat kan niet van de ene dag op de andere. Dat is trouwens sowieso de raad die ik elke 63- of 64-jarige wil geven, stel het nadenken over je pensioen en de tijd daarna niet uit tot de avond voor je afscheidsreceptie. Alles wat je daarna wilt gaan doen, moet namelijk geregeld worden. Of dat nu een studie, vrijwilligerswerk, een lange vakantie of doorwerken in je oude baan is: er moet over nagedacht en gepraat worden. Ik weet heel goed, dat dat voor veel mensen geen prettig idee is. We zien wel als het zover is, is hun motto. Ik kan dat niet krachtig genoeg afraden, want op de dag na je afscheidsreceptie, sta je tussen de bloemen, de flessen wijn en de boekenbonnen en denkt : wat nu ? Foto’s inplakken ? Welnee, die staan tegenwoordig keurig gerangschikt in je computer. En dus is de kans levensgroot aanwezig dat een groot gat je tegemoet gaapt als je helemaal niets geregeld hebt voor de rest van je leven. Soms moet je jezelf daartoe dwingen. Om mijn eigen verhaal te vertellen: ik zag als een berg op tegen de datum van 1 april 2008, de eerste dag dat ik werkloos thuis zou zitten. Twee jaar ervoor had ik voor het eerst hardop gezegd dat ik op mijn 65-ste zou stoppen. Die uitspraak viel me min of meer onbewust en onbedoeld uit m’n mond in een interview in 2006. In dat jaar vierde ik mijn 25-jarig jubileum als hoofdredacteur bij Opzij. Vanwege dit heugelijk feit werd ik her en der geínterviewd en sommige journalisten, die hun werk niet helemaal goed hadden gedaan, gingen ervan uit, dat ze mijn afscheidsinterview schreven. ‘Nee’ zei ik ferm ’dat is pas over twee jaar’. En als zoiets eenmaal zwart op wit in een krant of blad staat, is het een feit. Misschien maar goed ook, want zo werd ik gedwongen over mijn vertrek te gaan nadenken en iets te regelen voor de tijd erna. Anders had ik die onaangename klus vast nog lang, misschien wel te lang, voor me uitgeschoven. Al snel werd duidelijk dat ik niet voor m’n eigen blad kon blijven werken, aangezien mijn opvolgster dat niet zag zitten. Dus was ik gedwongen iets anders te verzinnen, want eén ding stond als een paal boven water, ik wilde blijven schrijven en dan vooral interviews. Dat was immers ooit, heel lang geleden, op mijn 18-de, de reden dat ik journalist wilde worden, met mensen praten over hun interesses, ideeën, plannen, angsten, plezier en verdriet, kortom : over hun leven. Ik meldde me bij mijn vroegere werkgever, het dagblad Trouw, waar ik als 18-jarige mijn carrière begonnen was. De hoofdredacteur verwelkomde me buitengewoon warm : ja hoor, ik kon in zijn krant terecht, met wat ik maar wilde: een column, interviews, reportages, zeg het maar. Ik denk, dat ik die man niet dankbaar genoeg kan zijn voor deze mogelijkheid. Een half jaar heb ik interviews voor Trouw geschreven, toen ook al over Bekende Mensen, die na hun 65-ste bleven doorwerken. Dat waren toen Neelie Kroes, Bob Smalhout, Foppe de Haan, Marijke Helwegen en Ad Scheepbouwer. Na een half jaar stapte ik met hetzelfde idee over naar het maandblad ZIN en voor dat blad interview ik nog steeds ouderen over dit onderwerp. Dat is inmiddels een indrukwekkende rij van mensen , van Imme Dros , Herman Pleij, Ria Bremer, Philip Freriks en Maarten van Rossem, tot Carry Tefsen, Mini & Maxi, Bram van der Vlugt, Willeke Alberti, Anne Wil Blankers, George Baker en zakenlieden als Jan Hommen, Wim van der Leegte en Bernard Wientjes. En al die mensen vertellen me over hun behoefte om door te werken na de officiële pensioendatum. Dat werk behoedt hen , zeggen ze eerlijk, voor somberheid en depressie. De een noemt het werk letterlijk z’n redding, de ander z’n passie, maar duidelijk is, dat ze er allemaal niet aan moeten denken hele dagen niets te doen. Hoeveel mooie boeken er ook te lezen zijn, hoeveel prachtige films
en spannende dvd’s te bekijken zijn, hoeveel interessante reizen er te maken zijn en hoe leuk de oppasdagen op de kleinkinderen ook zijn, ze hebben allemaal nog een andere zinvolle levensvulling nodig. Soms is dat financieel gezien gewoon noodzakelijk, want mensen met vrije beroepen zoals zangers, acteurs en schrijvers hebben meestal nauwelijks een pensioen kunnen opbouwen. Zo vertelde schrijver A.L. Snijders, de man, die u elke zondagochtend op radio 4 een kort verhaaltje kunt horen voorlezen, dat hij, op zijn 76-ste gewoon moet doorwerken, ook al zou hij liever een stapje terug doen. Want werken met wekelijkse deadlines vindt hij niet echt fijn, maar wil hij blijven leven, zoals hij leeft, dan kan hij die wekelijkse opdrachten niet afzeggen. Misschien maar goed ook, denk ik, als liefhebber van zijn werk. Vaak vertellen mensen me dat hun werk een onderdeel van hun identiteit is. Ikzelf zeg dat ook en krijg dan vaak afkeurende reacties. ‘Is een mens niet meer dan z’n werk?’ vragen ze me bestraffend. Jazeker, een mens is óók echtgenoot, ouder, vriend, dochter of zoon, oma of opa, buur of tante of oom. Maar voor mij zijn dat allemaal geen levensvullende zaken, laat ik daar eerlijk over zijn. Daarnaast heb ik m’n werk nodig. Ik zeg wel eens dat ik eigenlijk een mannenleven heb geleid, want sinds wanneer voelen mannen het echtgenoot-of vaderschap als een levensvervulling ? ‘Wij moeten werken om de kost te verdienen’, zeggen ze vroom. Inderdaad, maar ook zonder dat zouden ze hun carrière en werk buitenshuis niet graag missen. Sedert de emancipatie van de vrouw, denken veel vrouwen daar hetzelfde over. Moederschap ?Prachtig ? Fantastisch, maar daarnaast hebben ook zij graag nog een bestaan buitenshuis. Zeker niet alleen voor het geld, maar minstens zo vaak omdat ze hun opleiding en hun talenten willen gebruiken. Inmiddels ben ik nu zo’n zeven jaar met pensioen en ik ben al helemaal gewend aan de vrijheid van dat bestaan. Een heerlijkheid, vooral omdat ik geen personeel meer heb, noch vergaderingen of functionerings- en begrotingsgesprekken. De plichten en afspraken die ik nu nog op mij neem, zijn geheel vrijwillig en overzichtelijk. Een interview hier, een column daar, maar de last van het voortbestaan van blad of krant rust gelukkig echt op de schouders van anderen. Soms neem ik wel eens te veel hooi op m’n vork, dan heb ik opeens vier interviews in twee weken. Dat is te gek, maar ‘nee-zeggen’ tegen een leuke opdracht, is nog steeds niet mijn sterkste kant. Zo is het een paar jaar achter elkaar gebeurd dat ik zomers niet op vakantie kon, omdat ik als freelancer een stel interviews moest schrijven, terwijl de vaste redacties, waarvoor ik werkte, op hun rug aan het strand lagen. Dat is natuurlijk te gek voor woorden, dus dat overkomt me niet meer. Soms krijgen gepensioneerden die nog doorwerken wel eens het verwijt dat zij daarmee betaald werk wegkapen voor de neus van werkloze jongeren. Dat is een schop onder de gordel, die ik als feministe al lang geleden heb leren weerstaan. Toen was het de opmerking die getrouwde vrouwen voor de voeten geworpen kregen, als zij betaald werk zochten. Waarom zou jij gaan werken ? Je hebt toch een man met een salaris, dan hoef jij toch geen werk af te pakken van werkloze jongeren? Want werkloze jongeren zijn geen hedendaags fenomeen, die bestaan al vanaf de jaartelling. Ik heb daar een afdoend antwoord op gevonden, wel een demagogisch antwoord, maar in dit soort gevallen kan een beetje demagogie geen kwaad, vind ik. Mijn antwoord :’Ik word diep ongelukkig als ik werkloos thuis moet blijven zitten. Vindt u mijn geluk minder belangrijk dan dat van een jongere‘? Nou, dan moet je wel heel harteloos en hardvochtig zijn, om daar “ja’ op te antwoorden. En als iemand dat toch durft, heb ik nog een uitsmijter in petto, namelijk: “Een jongere heeft, statisch gezien, nog een heel leven voor zich om gelukkig en succesvol te worden, ik heb nog maar een korte tijd.” En daarmee is de discussie dan wel afdoend gesloten.
Lieve dames en heren, dat waren zo wat gedachten over ouder worden en het nut van werk. Nu hoor ik graag uw ideeën daarover.
Dank u.