Resolutie windenergie: "Geld naar de Zee dragen" Standpunt aangenomen op: 2005-06-22 - 12:00, te Utrecht Constaterende dat: 1. De directe en de indirecte CO2-emmissies van windenergie relatief laag zijn. 2. Naast milieuvoordelen er ook -nadelen kleven aan grootschalige windmolenparken in zee en op land in termen van bedreiging voor (zee)flora en fauna, ruimtebeslag en geluidsoverlast. 3. Het Rijk streeft naar 10 % duurzame energie in 2020 en zich daarom voorneemt in de periode tot 2020 grootschalige windmolenparken met een vermogen van 6000 MW op zee en 1500 MW op het land te realiseren. 4. De bouw van het 6000 MW-park minstens 15 miljard euro gaat kosten om het nationale brandstofverbruik met 5 % te verlagen. 5. De windmolens draaien op forse overheidssubsidies (MEP): de verwachte subsidiestroom alleen al voor het 6000 MW-park bedraagt gedurende minstens 10 jaar circa 1,5 miljard euro per jaar. 6. Windenergie een onvoldoende betrouwbare factor is in de energievoorzieningszekerheid en relatief duur is. 7. De subsidie-effectiviteit (€/ton CO2) van windenergie relatief laag is. 8. Het Regeerakkoord spreekt over het op de meest kostenefficiënte wijze nakomen van de Kyoto-verplichtingen. 9. De toepassing van grootschalige windmolenparken het elektriciteitsnet destabiliseert. 10. Denemarken bijzonder slechte ervaring heeft opgedaan met het gratis exporteren van gesubsidieerde windenergie op momenten met een laag stroomverbruik en harde wind evenals het importeren van dure energie bij windstilte. Overwegende dat: 1. De windenergiebranche ook op de lange termijn afhankelijk is van overheidssteun. 2. Subsidies bedrijven dienen te helpen wanneer de omschakeling naar een milieuvriendelijk beleid hen voor een korte periode voor (financiële) problemen plaatst. 3. Windmolens op zee door de corrosieve omgeving meer onderhoud vergen dan windmolens op het land. 4. De bouw van windmolenparken niet zal leiden tot de sluiting van operationele, conventionele centrales. 5. De economie gebaat is bij een lage energieprijs en een betrouwbare energievoorziening. 6. Vanuit het grondbeginsel rentmeesterschap de overheden zorgdragen voor een goed milieu en een goede economie. 7. Vanuit het grondbeginsel rentmeesterschap het wenselijk is een deel van de aardgasbaten in te zetten voor de bevordering van een kostenefficiënte, milieuvriendelijke energiehuishouding. 8. Indien verstandig wordt omgegaan met energie, de energievraag gematigd kan worden. Spreekt uit dat: 1. De Nederlandse overheid de energievoorzieningszekerheid moet garanderen en hoge prioriteit geeft aan het reduceren van de CO2-uitstoot.
2. De subsidies voor nieuwe commerciële windparken moet worden beëindigd. 3. Een deel van de aardgasopbrengsten moet worden gereserveerd voor de verdere ontwikkeling van milieuvriendelijke, kostenefficiënte energie. 4. De overheid prioriteit moet geven aan energieonderzoek, energiebesparing, de schone opwekking van energie uit niet-groene energiebronnen en opties die een hoge subsidieeffectiviteit meebrengen, zoals warmtekrachtkoppeling.
Roept het Dagelijks Bestuur op deze mening aan de betrokken CDA-volksvertegenwoordigers, de CDA-Commissie Duurzame Ontwikkeling en het Kabinet bekend te maken en hen op te roepen naar dit standpunt te handelen; Verzoekt het CDJA dit standpunt wijd en zijd te verspreiden; en gaat over tot de orde van de dag.
Noot van de redactie: de bijlages maken geen deel uit van het officiële CDJA standpunt maar dienen ter verduidelijking van de resolutie.
Bijlage 1: Toelichting resolutie windenergie
Bij constaterende dat: 1. De directe en de indirecte CO2-emmissies van windenergie relatief laag zijn. Broeikasgassen zoals kooldioxide en methaan zorgen ervoor dat de door de aarde gereflecteerde zonnewarmte wordt vastgehouden in de dampkring. De hoeveelheid binnenkomende stralingsenergie is groter dan de hoeveelheid uitgaande energie. Het gevolg is dat de aarde daardoor opwarmt. Dit verschijnsel wordt het ‘broeikaseffect’ genoemd. Het overschot aan energiewarmte, circa 1 W/m², leidt tot het smelten van de ijskappen en het opwarmen van de oceanen. Koolstofdioxide, CO2, is de belangrijkste broeikasfactor. Koolstofdioxide wordt onder andere uitgestoten bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Dit zijn brandstoffen die anno 2005 massaal worden verbruikt. (Twee andere belangrijke nadelen van de verbranding van fossiele brandstoffen zijn de roetdeeltjes die zeer schadelijk zijn voor de gezondheid met een verlies aan mensenlevens als gevolg[1] en de energieafhankelijkheid van instabiele regio’s.) Het smelten van de ijskappen kan rampzalige gevolgen hebben voor de veelal dichtbevolkte laaggelegen deltagebieden, waaronder Nederland. In Nederland wordt voor deze eeuw rekening gehouden met een gemiddelde zeespiegelstijging van 60 cm. Om de uitstoot van broeikasversterkende stoffen tegen te gaan (waaronder CO2), heeft Nederland in de jaren negentig het Kyoto-protocol ondertekend. Daarin verplicht Nederland zich om de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990.
Figuur 1: CO2-emmissies. Bron: International Atom Energy Agency (IAEA) Uit figuur 1 blijkt, dat zowel de directe als de indirecte emissies van windenergie relatief laag zijn.
2. Naast milieuvoordelen er ook nadelen kleven aan grootschalige windmolenparken in zee en op land in termen van bedreiging voor (zee)flora en –fauna, ruimtebeslag en geluidsoverlast. Milieunadelen van plaatsing van grootschalige windmolenparken in zee zijn de bedreiging voor de water- en trekvogels (zie ook http://www.vogelbescherming.nl/ ) en de veranderingen in zeewaterstroming die een groot molenpark kan veroorzaken in relatie tot de zeeflora- en fauna. Ook al zijn er nog vragen over de reikwijdte van met name de invloed op de zeestroming, duidelijk is dat er zeker ook negatieve effecten zijn. Plaatsing op land brengt geluidsoverlast en gevaar voor trekvogels met zich mee, alsmede horizonvervuiling. Tevens doen parken op land een beslag op de reeds schaarse ruimte in Nederland, waar we telkens afwegingen moeten maken tussen wonen, werken (landbouwgronden), recreëren en natuur. Onderstaand een artikel uit Hamburger Abendblatt van 15 september 2004 waarin wordt gewezen op het gevaar van windmolens voor vogels en vleermuizen:
In het Manifest van Darmstadt uiten 83 Duitse hoogleraren hun zorgen over de verstoring van het karakteristieke landschapsbeeld en waardevolle natuur- en rustgebieden en het radicaal vervreemden van het historische beeld van onze steden. De wetenschappers wijzen erop dat de negatieve gevolgen worden onderschat: “…Dalende prijzen van onroerend goed weerspiegelen het kwaliteitsverlies in het leefmilieu – niet alleen in de omgeving van windturbines, maar in grote delen van Sleeswijk Holstein. Steeds meer mensen omschrijven hun leefsituatie als onverdraaglijk als ze rechtstreeks blootgesteld worden aan de akoestische en optische effecten van windturbines. Er wordt gesproken over ziekmeldingen en arbeidsongeschiktheid, er wordt toenemend geklaagd over hartritmestoornissen en angstaanvallen, die in verband gebracht worden met de ‘dicodreun’ het laagfrequente geluid dat windparken voort kunnen brengen. Ook de dierenwereld lijdt onder deze technologie. Aan de kusten langs de Noord- en Oostzee worden vogels verjaagd van hun broed- rust- en foerageplaatsen. In het binnenland worden steeds meer verdringingseffecten gezien…” In het Manifest wordt verder opgeroepen de subsidie op windenergie te stoppen.
3. Het Rijk streeft naar 10 % duurzame energie in 2020 en zich daarom voorneemt in de periode tot 2020 grootschalige windmolenparken met een vermogen van 6000 MW op zee en 1500 MW op het land te realiseren.[2] Het gaat hier om maximale vermogens bij windkracht 8 Beaufort. 6000 MW is ongeveer de energievraag van Nederland op bepaalde tijden van de dag. 4. Het 6000 MW-park minstens 15 miljard euro gaat kosten om het nationale brandstofverbruik met 5 % te verlagen.[3] De totale investeringskosten zijn volgens het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) als volgt opgebouwd: Basisinvestering
12,4 miljard euro
Reservecapaciteit
2,7 miljard euro (bij 75 % = 4,5 GW reservevermogen)
TOTAAL
15,1 miljard euro voor een 6000 MW-molenpark
Voor een uitgebreide kostenanalyse wordt verwezen naar bijlage 2. Waarschijnlijk is een reservecapaciteit van 90 % van het opgesteld vermogen noodzakelijk. Dit betekent dat de investeringskosten met 0,54 miljard euro zullen gaan toenemen. De investeringskosten van een 6 GW windmolenpark komen overeen met de aanlegkosten van tenminste drie Betuwelijnen (ca. 5 miljard euro p/st.) Opgemerkt wordt dat een investering in een kerncentrale bij dezelfde energieopbrengst circa vier keer minder kost, een fractie van de ruimte in beslag neemt en nagenoeg dezelfde CO2uitstootvermindering geeft. 5. De windmolens draaien op forse overheidssubsidies (MEP): de verwachte subsidiestroom alleen al voor het 6000 MW-park bedraagt gedurende minstens 10 jaar circa 1,5 miljard euro per jaar. Via de zogeheten MEP-regeling (Milieukwaliteit Energieproductie) subsidieert de overheid groene energiebronnen. De MEP-vergoedingen voor 2005 zijn[4]:
wind op zee: 9,7 €ct/kWh wind op land: 7,7 €ct/kWh
Deze subsidie wordt gedurende tien jaar verstrekt. Het KIVI concludeert dat structurele overheidssteun nodig zal blijven aangezien windenergie niet kan concurreren met conventionele energie. De berekening van de jaarlijkse subsidiestroom voor een 6000 MW-park is ondergebracht in bijlage 2.
6. Windenergie een onvoldoende betrouwbare factor is in de energievoorzieningszekerheid en relatief duur is.[5] Een belangrijk punt bij elke energiebron is de betrouwbaarheid. Betrouwbaarheid heeft betrekking op de beschikbaarheid van grondstoffen en productiemiddelen en uiteindelijk van de beschikbaarheid van het eindproduct, de energie. Beschikbaarheid wordt al snel uitgelegd als betrouwbaarheid gezien het belang van energie voor onze samenleving. De beschikbaarheid van wind lijkt logisch, maar is dat niet. Grote delen van het jaar waait het of te weinig, of te veel. Windturbines zijn pas operationeel vanaf ca. windkracht 4. Stormachtige wind maakt het langer operationeel houden van de turbines zo risicovol voor de omgeving en de turbines dat ze worden stilgezet. Dit maakt dat van het totale geïnstalleerde vermogen (de potentiële productie capaciteit) van windturbines slechts een derde tot een vijfde bijdraagt aan de stroomproductie[6]. De onvoorspelbaarheid van wind maakt het bovendien nodig dat achter elke MW aan geleverde windenergie ‘back-up’ vermogen klaar moet staan. Een reservevermogen van tenminste 75 % van het te realiseren windvermogen is noodzakelijk, waarbij een verminderde voorzieningszekerheid op momenten van windstilte en een te hoge windsnelheid wordt geaccepteerd3. 100 % reservevermogen is noodzakelijk als op momenten van windstilte en een te hoge windsnelheid de zekerheid 100 % moet zijn. Derhalve wordt meestal de conclusie getrokken dat 90% als veilige waarde moet worden aangehouden. Conventionele centrales moeten derhalve nagenoeg operationeel blijven, wat kostenverhogend werkt. De investeringskosten van windgeneratoren zijn per Watt hoger dan die van conventionele centrales: offshorepark, 6000 MW: 2,5 €/W, windmolen op het land: 1 €/W, conventionele centrale op het land: 0,6 €/W. Ook over de kostprijs van windenergie wordt nogal gevarieerd gedacht. Duidelijkheid hierover is lastig te krijgen: worden subsidies wel of niet meegerekend, wordt het back-up vermogen wel of niet meegerekend? Veilige marge lijkt om aan te houden dat windenergie ca. 7 tot 12 eurocent per kWh, waarbij door verschillende bronnen vaak het getal van 10 eurocent wordt genoemd. Echter, volgens recente gegevens[7] bedraagt de kostprijs (excl. MEPvergoeding, zie blz. 4) circa 12 €ct/kWh voor ‘landwindenergie’ en 14 €ct/kWh voor ‘zeewindenergie’. De kostprijs van conventionele energie ligt in de orde grootte van 4 €ct/kWh. In [3] wordt gesteld dat de prijs van één kWh windenergie in de ordegrootte van 3 keer hoger ligt dan bij een conventionele centrale.
Figuur 2: Kostenvergelijking energiedragers uitgaande van CO2-emmissiehandel. Bron: Competitiveness comparison of the electricity production alternatives, Lappeenranta University of Technology Een door de Lappeenrante University of Technology uitgevoerde kostenanalyse wijst eveneens uit dat de kosten van elektriciteitwinning door middel van windmolens relatief hoog zijn (figuur 2). Daarbij is rekening gehouden met emissiehandel.
7. De subsidie-effectiviteit (€/ton CO2) van windenergie relatief laag is. Tabel 1: Subsidie-effectiviteit van enkele subsidieregelingen van de overheid. Bron: Milieukosten energiemaatregelen, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
Tabel 1 laat zien dat de subsidie-effectiviteit van de optie warmtekrachtkoppeling hoog is. Het RIVM constateert verder dat het kabinet Balkenende II gekozen heeft voor de opties met de laagste subsidie-effectiviteit. Zo is de Energiepremie onlangs geschrapt. 8. Het Regeerakkoord spreekt over het op de meest kostenefficiënte wijze nakomen van de Kyoto-verplichtingen. Zie de paragraaf Ruimte, Milieu, Landbouw, Mobiliteit. Wanneer de praktijk wordt vergeleken met tabel 1 dan blijkt dat de regering ook voor de minst kostenefficiënte opties kiest. 9. De toepassing van grootschalige windmolenparken het elektriciteitsnet destabiliseert.8 Windmolens produceren alleen energie als het waait. De energieproductie van een windmolen op zee over een periode van één jaar ziet er globaal als volgt uit3,[8]:
1 maand: 100 % energie 9 maanden: <100 % energie 2 maanden: geen energie
Conclusie: conventionele centrales moeten een groot deel van de tijd bijspringen. Een windmolen functioneert alleen tussen windkracht 4 en windkracht 8 Beaufort. Is de windkracht kleiner dan 4 Beaufort dan gaat de molen niet draaien, en bij een windkracht groter dan 8 Beaufort moeten de windmolens binnen twintig minuten uitgeschakeld worden. Deze tijd is te kort om de conventionele centrales op te starten waardoor zonder aanvullende maatregelen de stroom uitvalt. Van essentieel belang voor de stabiliteit van de energieleveranties is, dat indien de vraag naar energie toeneemt, direct extra energie geproduceerd en geleverd kan worden. Met andere woorden: de vraag en het aanbod moeten gelijk zijn. Conventionele centrales kunnen wel vraaggestuurd energie produceren, windmolens niet. Een windmolenpark met een vermogen van 6000 MW zorgt voor (ongewenste) pieken op het net. Het overschot aan windstroom moet direct ergens afgenomen worden of de windmolens moeten worden uitgezet. De Denen kunnen hierover meepraten. 10. Denemarken bijzonder slechte ervaring heeft opgedaan met het gratis exporteren van gesubsidieerde windenergie op momenten met een laag stroomverbruik en harde wind evenals het importeren van dure energie bij windstilte.3,[9] De Deense regering heeft op basis van de slechte ervaringen de subsidies op windenergie aanzienlijk verlaagd en de bouw van een drietal windmolenparken op zee opgeschort.
Bij overwegende dat: 1. De windenergiebranche ook op de lange termijn afhankelijk is van overheidssteun. Het KIVI komt tot de conclusie dat ‘een verlaging van de kostprijs wordt verwacht, maar in onvoldoende mate om het kostprijsniveau van conventionele energie te bereiken, waardoor overheidssteun nodig blijft.’3 De werkgroep MIR heeft grote twijfels of een significante verlaging van de kostprijs van windenergie offshore valt te verwachten:
Weliswaar kan er mogelijk een verhoging van de productiefactor worden bereikt door verbeterde windvoorspellingen, maar de vraag is of dat voldoende is om de hoge kosten van het offshore-(onderhouds- en beheers)werk te kunnen compenseren. De in deze resolutie gepresenteerde kosten van het 6000 MW-park waren actueel in 2002. Sinds 2003 is de staalprijs verdrievoudigd. De offshore-constructie bestaat grotendeels uit staal, dus er moet rekening worden gehouden met een forse toename van de aanlegkosten.
2. Subsidies de bedrijven dienen te helpen wanneer de omschakeling naar een milieuvriendelijk beleid hen voor een korte periode voor (financiële) problemen plaatst. Deze stelling is afgeleid uit paragraaf 3.4 van het Program van Uitgangspunten van het CDA. Bij spreekt uit dat: 2. De subsidies voor windenergie worden beëindigd. Deze uitspraak vloeit in het bijzonder voort uit de overwegingen één en twee:
Omdat de windturbinebranche ook op de lange termijn de broek niet kan ophouden, is een continue subsidiestroom noodzakelijk. Het gaat hier niet om een subsidie van een paar euro’s, maar om miljarden euro’s en dat om de CO2-uitstoot van Nederland met een paar schamele procenten naar beneden te krijgen. Wanneer een project gedurende de helft van de economische levensduur (20 jaar) gesubsidieerd moet worden, kan er geen sprake zijn van een ‘korte’ subsidieperiode.
De uitspraak is verder in lijn met de onderbouwingen van de stellingen voor het Duurzaamheidsdebat (Nationale Jeugdraad) dat op 20 november jl. plaatsvond. Een citaat uit een onderbouwing van de stelling ‘Niet de overheid, maar de markt moet bepalen of en welke duurzame energieopties worden geselecteerd’:
‘Wel moet er geen geld in een bodemloze put worden gegooid zoals bijvoorbeeld windenergie. Een ontwikkeling die zich al jaren heeft kunnen ontwikkelen maar waar nog steeds veel geld bij moet.’
De onderbouwde stellingen zijn in november 2004 door het Algemeen Bestuur goedgekeurd. 5. De overheid prioriteit geeft aan energieonderzoek, energiebesparing, de schone opwekking van energie uit niet-groene energiebronnen en opties die een hoge subsidie-effectiviteit meebrengen, zoals warmtekrachtkoppeling.
Deze uitspraak vloeit in het bijzonder voort uit de overwegingen één en twee:
Het moge duidelijk zijn dat wat betreft de ontwikkeling van de groene energiehuishouding er nog flinke stappen moeten worden gezet. Fundamenteel energieonderzoek naar kansrijke projecten (kernfusie, waterstofeconomie, etc.) is dan ook onontbeerlijk. De burger en de industrie moeten opgeroepen worden om het energieverbruik te matigen en het goede gedrag te stimuleren. Dit sluit prima aan op het verantwoordelijkheidsbeginsel, één van de fundamenten van het christen-democratische gedachtengoed. Minder energieverbruik, betekent een lagere energierekening, altijd mooi meegenomen. De overheid zou bijvoorbeeld in overweging kunnen nemen de BTW van apparatuur met een relatief zuinig gebruik te verlagen.
Van elektronicaconcerns mag verwacht worden dat ze hun verantwoordelijkheid nemen, door energiezuinige producten op de markt te brengen. De plasma-TV is een voorbeeld van hoe het niet moet. Terwijl een gewone (CRT) TV ongeveer 100 W verbruikt, trekt de plasma-TV, net als de koelkast, 350 W uit het stopcontact. De plasma-TV is daarmee een ware ‘energieslurper’. Als elk particulier huishouden (d.w.z. 7 miljoen huishoudens in Nederland volgens het CBS) zo’n 350 W-TV heeft aanstaan, dan is 1750.106 W (1750 MW) extra vermogen nodig. Dit komt overeen met drie extra operationele energiecentrales of 580 3.106 W windturbines die op volle toeren draaien.
Onder de schone opwekking van energie uit niet groene energiebronnen wordt in dit verband verstaan dat de CO2-uitstoot in de atmosfeer tijdens de productie geminimaliseerd wordt. Gedacht kan worden aan de opslag van CO2 in lege gasvelden en het gebruik van brandstoffen die een minimale CO2-uitstoot met zich meebrengen. Warmtekrachtkoppeling is een zeer (kosten)effectief alternatief om de CO2-uitstoot te reduceren (zie tabel 1). Ir. F. Klostermann (oud-hoofdingenieur bij Philips’ natuurkundig laboratorium) en prof. dr. ir. Sluijter (emeritus-hoogleraar TU Eindhoven) stellen dat door het nuttig gebruiken van de restwarmte van de Nederlandse elektriciteitscentrales de CO2besparing een factor 1,7 groter is dan de besparing die een 6000 MW windmolenpark oplevert.[10] De Rotterdamse Rijnmond-elektriciteitscentrale, die vorig jaar is opgeleverd, maakt optimaal gebruik van restwarmte. De elektriciteitscentrale is voorzien van twee gasturbines met een nominaal vermogen van 262 MW. De restwarmte wordt benut om stoom te genereren voor Shell én het aandrijven van een turbine van 280 MW. Het rendement van de elektriciteitscentrale neemt door het benutten van de restwarmte toe van 34 % naar 55 %.[11] Andere kosteneffectieve maatregelen om de CO2-uitstoot te reduceren zijn onder andere: o import van waterkrachtenergie uit bijvoorbeeld Noorwegen (denk aan de 600 MW NorNed-kabel); o investeren in CO2-reducerende voorzieningen in minder ontwikkelde landen.
Noot van de redactie: de bijlages maken geen deel uit van het officiële CDJA standpunt maar dienen ter verduidelijking van de resolutie.
Bijlage 2: Kostenanalyse
Kosten 6000 MW offshore windturbinepark Investeringskosten offshore windturbine 3 MW, op circa 25 km uit de kust:
ECN[12]: 1684 €/kW KIVI3 : 2500 €/kW
De kostenopbouw van een offshore windmolen ziet er als volgt uit (figuur 3):
Figuur 3: Kostenopbouw investering offshore windenergie. Bron: Kosten duurzame elektriciteit, Windenergie op zee, Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) 2003. Bij figuur 3 moeten twee kanttekeningen worden geplaatst: 1. De investeringskosten volgens ECN zijn zonder de benodigde reservecapaciteit van 90 % die net-experts noodzakelijk achten. De investering in reservevermogen bedraagt 600 €/kW. 2. De kosten van de toren en de fundatie zullen fors toenemen in vergelijking met de situatie in 2002. Oorzaak is de staalprijs die in de afgelopen twee jaar bijna is verdrievoudigd (figuur 4). De staalprijzen zijn enorm gestegen door de toenemende vraag naar staal uit China wegens de groeiende Chinese economie.
Figuur 4: Ontwikkeling staalprijs. Bron: Corus. Conclusie 1: De investeringskosten van ECN zijn niet volledig omdat de kosten van het reservevermogen buiten beschouwing zijn gebleven. Wordt daarnaast ook de gestegen staalprijs in beschouwing genomen, dan is het zeer aannemelijk dat de investeringskosten in de orde grootte liggen van 2500 €/kW. Deze waarde wordt in het vervolg van de kostenanalyse aangehouden. Verder lijkt het erop dat de exploitant van de turbines geen concessiekosten hoeft te betalen voor het gebruik van het kustgebied. Voor gaswinning bijvoorbeeld betalen de exploitanten wel concessiekosten. Totale investeringskosten 6000 MW windturbinepark De doelstelling van de overheid is om in 2020 10 % van de energieproductie duurzaam op te wekken. Dit komt overeen met 20 % van het elektriciteitsverbruik. Met een 6000 MW windturbinepark is een bijdrage van 20 % haalbaar. Aangezien een kwart van het brandstofverbruik voor rekening komt van de elektriciteitswinning, wordt met het windturbinepark aldus een brandstofverbruikreductie van 5 % gehaald. De reductie van de CO2-uitstoot bedraagt eveneens 5 %. Het megaproject kost in totaal minstens 15 miljard euro (= 6000 MW x 2,5 . 106 €/MW).
Prijs per kWh:
Conclusie 2: Offshore windenergie is ruim drie keer zo duur als conventionele energie. Wie betaald het verschil D (3 - 2)? De overheid geeft subsidies om windenergie aantrekkelijk te maken. EZ verstrekt de MEP[13]subsidie die bedoeld is voor producenten van hernieuwbare/duurzame elektriciteit en elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling. Voor 2005 bedraagt de subsidie 9,7 €ct/kWh. Producenten van onrendabele vormen van energie zijn gedurende tien jaar zeker van de MEPsubsidie. Op een economische levensduur van 20 jaar is dat geen kortlopende subsidie. Een opvallend detail is dat de website van VROM onder het kopje ‘Groene stroom’ spreekt over “Bovendien is groene stroom vrijwel even duur als gewone elektriciteit”. De burger wordt met dit soort informatie op het verkeerde been gezet. Achter het woord elektriciteit moet staan “…dankzij de massieve staatssteun.”. Wat zijn de kosten die gedurende tien jaar in rekening wordt gebracht voor de belastingbetaler?
Kosten 1500 MW onshore windturbinepark Totale investeringskosten
ECN: 1100 €/kW (excl. reservevermogen!)` 1500 MW windturbinepark = 1500 MW x 1,1 . 106 €/MW = 1,65 . 109€
Prijs per kWh:
Wat zijn de kosten die gedurende tien jaar in rekening wordt gebracht voor de belastingbetaler?
Eindconclusies kostenanalyse:
Offshore windenergie is 3 – 4 x zo duur als conventionele energie. Onshore windenergie is minstens 2 x zo duur als conventionele energie. Windenergie wordt kunstmatig aantrekkelijk gemaakt door een zeer forse overheidssubsidie.
Het beleid van de overheid met betrekking tot de grote windenergieprojecten leidt gedurende tien jaar tot een jaarlijkse subsidiestroom van minstens 1,7 miljard euro. Dit is de spreekwoordelijke molensteen die om de nek van de burger gaat hangen.
Noten:
[1] Klimaatverandering: Hoe halen we de lont uit het kruitvat?, Scientific American, nr. 2 2004. [2] Presentatie Duurzame energie, Beleidscontext in EU en Nederland, Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), 17 september 2004. [3] Windenergie, Resultaten van een debat tussen voor- en tegenstanders van windenergie, Onder auspiciën van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs, KIVI, juni 2002. [4] Ministerie van Economische Zaken, www.ez.nl, 28 december 2004. [5] Unaniem aangenomen CDJA-resolutie kernenergie d.d. 17 september 2004. [6] Dit is afhankelijk van het type windturbine, de installatiehoogte en vooral natuurlijk het weer. [7] Presentatie Duurzame energie, Beleidscontext in EU en Nederland, Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), 17 september 2004. [8] TV-Uitzending Zembla 4 november 2004, ‘Handel in wind’. [9] Er verwaait veel subsidie, Delta, nummer 7, 19 februari 2004, TU Delft. (Interview met prof. dr. ir. F. Kreuger, emeritus-hoogleraar aan de TU Delft). [10] Windmolenpark voor de kust heeft te veel nadelen, Noordhollands Dagblad, 1 december 2004. Het artikel heeft betrekking op een interview met ir. F. Klostermann (oudhoofdingenieur bij Philips’ natuurkundig laboratorium) en prof. dr. ir. F.W. Sluijter (emeritushoogleraar aan de TU Eindhoven). [11] Techniek in beeld, Testfase centrale Rijnmond, De Ingenieur, nummer 21, 3 december 2004. [12] Kosten duurzame elektriciteit, Windenergie op zee, Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) 2003. [13] MEP staat voor Milieukwaliteit Energieproductie.