Reflectie Een beschouwing over de visie van Susan Johnson c.s. over de integratie van seksualiteit en hechting in de emotionally-focused partnerrelatietherapie Annemarie Snijder*
Samenvatting In een recent artikel van Susan Johnson (Johnson & Zuccarini, 2010) wordt aan de behandelaar binnen de partnerrelatietherapie handvatten gegeven om de seksuele problematiek van partners te begrijpen vanuit de hechtingsproblematiek zoals die te zien is binnen de negatieve interactiecirkel, een begrip uit de fasering van de behandelopzet van de EFT/PRT (Snijder & Johnson, 2008; Snijder, 2009). In deze reflectie wordt er vanuit een metapositie naar de opvattingen van Johnson (Johnson & Zuccarini, 2010) over de relatie seksuele problematiek en hechtingsstoornissen gekeken. Trefwoorden: seksualiteit, hechting, emotionally-focused PRT
Inleiding Het seksueel functioneren en de ervaren hechting binnen een partnerrelatie hebben uiteraard met elkaar te maken. Des te verwonderlijker is het dat er in de hechtingstheorieën over partnerrelaties deze koppeling niet onmiddellijk en met meer nadruk werd gemaakt. In haar artikel hierover in het Journal of Marital & Family Therapy probeert Johnson (Johnson & Zuccarini, 2010) dit te doen door nadruk te leggen op de integratie van deze twee items, waardoor de behandeling van seksuele problematiek binnen een partnerrelatie samengaat met de behandeling van de hechtingsproblematiek. De erkenning van deze integratie zien we ook bij Leiblum (2007), die stelt dat je het thema seksualiteit niet los kunt benaderen van de context van de relatie. Partners die tevreden zijn met hun relatie vinden seks wel belangrijk, maar niet in dezelfde mate als dit het geval is in de relatie tussen teleurgestelde en seksueel gefrustreerde partners. Waar we het over eens kunnen zijn is de opvatting, dat om tot een bevredigende volwassen liefde met een goede seksuele relatie te komen, het nodig is dat de partners open, ontvankelijk en beschikbaar voor elkaar zijn. Wanneer seksualiteit, zorgzaamheid en hechting niet meer met elkaar verbonden zijn, ondermijnen ze elkaar eerder. *
Annemarie Snijder is filosoof, vrijgevestigd psycholoog/psychotherapeut, eindredacteur van Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, supervisor en leertherapeut van de VCgP.
Annemarie Snijder Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
336
We zien dit gebeuren wanneer de partners verstrikt zijn in een negatief interactiepatroon van aanvallen en terugtrekken, verwijten en afsluiten. Seksuele problemen reflecteren de relatieproblemen, met name waar het gaat om de ervaren afstandelijkheid. Er zijn therapeuten die deze problemen los van elkaar behandelen, maar de vraag is of dat op de lange termijn goed werkt. In de weergave van de seksuele problemen bij Johnson (Johnson & Zuccarini, 2010) herkennen we duidelijk de negatieve interactiecirkel in een teveel aan fusiebehoeftes versus te veel angst en afstand. Johnson behandelt volwassen liefdesrelaties als gehechtheidrelaties. Onderzoek naar de blijvende resultaten hiervan geeft hiervoor een gemiddeld slagingspercentage van 70-73%. Dat is zonder meer goed nieuws, maar wanneer we kijken naar de indicatiecriteria voor deze behandeling (Snijder & Johnson, 2008; Snijder, 2009), dan zijn enige opmerkingen hierover misschien wel op zijn plaats. Johnson vraagt van de partners dat ze hun verbinding willen handhaven, dat ze in staat zijn om naar zichzelf en de bijbehorende emoties te kijken, dat ze open kunnen zijn naar elkaar en de inspanningen van de therapeut en in staat zijn de gepresenteerde hechtingstheorie te begrijpen en op zichzelf toe te passen. Contra-indicaties zijn er ook. Een derde in het spel stoort de voorgestelde behandeling, evenals fysiek of verbaal geweld, of het vastzitten van de partners in secundaire emoties, waarvoor eerst een individuele behandeling geïndiceerd is. Het ontbreekt deze partners dus niet zozeer aan liefde als wel aan de mogelijkheden om dit op een bevredigende manier tot uiting te brengen. De behandeling sluit aan bij wat de partners wel willen, maar op dat moment nog niet kunnen, en waarvoor de behandeling hen een ‘tool’ in handen geeft. Je kunt je voorstellen dat deze manier van aansluiten bij wat er wel is een van de factoren vormt die het goede en blijvende therapieresultaat mede kan verklaren.
Liefde vanuit het hechtingsperspectief Het hechtingsperspectief biedt de relatietherapeut een begrijpelijke en een empirisch gevalideerde methode om partnerproblemen te benaderen. Bij de methode van Johnson (2004) vinden we een combinatie van een systemische benadering met een experiëntiële benadering (Elliott e.a., 2005). Het innerlijk werkmodel van het zelf en de onderliggende emotionele problematiek van de partners krijgen hierbij de aandacht. In de oorspronkelijke formulering van de hechtingstheorie voor volwassenen (Shaver, Hazan & Bradshaw, 1988) worden drie gedragspatronen genoemd: nabijheid zoeken, verdriet bij separatie en het gebruik van de hechtingsfiguur als veilige haven bij stress, verzorging en seks. Hierbij is het zoeken naar emotionele verbinding dominant, en dit aspect beïnvloedt de twee andere gedragspatronen.
Hechting en seksualiteit Via de benadering van de hechtingspatronen kan het seksuele gedrag en de seksuele zelfervaring van partners beter worden begrepen. Een veilige hechting bevordert
Reflectie
337 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
Soms staat de seksuele relatie op de voorgrond binnen de partnerrelatie, bijvoorbeeld tijdens de eerste fase van de verliefdheid. De seksuele aantrekkingskracht brengt de partners bij elkaar en de manier waarop dat gebeurt bevordert de hechting. Wanneer je een verliefd stelletje bekijkt, dan zie je hoe ze soms ‘babytaal’ gebruiken, zich in elkaar verliezen op een manier die hen ook ‘ziek’ – want incompleet – kan maken. Later in de partnerrelatie worden emotionele ondersteuning en de ervaren hechting belangrijker. De betekenis van de seksuele relatie wisselt in de loop van de tijd, na de opwinding komt de vertrouwdheid, de zorg en het ervaren van bij elkaar te horen. Bowlby (1988) beschrijft de verschillende soorten hechting, die uiteraard ook in een partnerrelatie zullen spelen. Een positieve hechting geeft een gevoel van veiligheid, bevordert het zelfvertrouwen en de expansiekracht en bevordert ook de autonomie. Hoe zekerder we gehecht zijn, hoe meer we afzonderlijk en verschillend durven te zijn. Gezondheid binnen een partnerrelatie gaat over een onderlinge afhankelijkheid en van daaruit zelfstandigheid. Bij hechting staat de emotie centraal, waarbij de emotionele toegankelijkheid en de emotionele responsiviteit belangrijk zijn. Wanneer dat niet lukt ontstaat er woede, een vastklampen vanuit wanhoop, paniek en pogingen om de afstand te overbruggen. Het lijkt vanzelfsprekend dat woede als poging om dichterbij te komen gedoemd is te mislukken. Bij een veilige hechting is een eventuele verbreking van de verbinding tijdelijk. Wanneer er echter sprake is van een onzekere hechting komt bij een verbreking van de verbinding de vraag op: ‘Ben je er nog wel voor me’; of de overbekende vraag: ‘Hou je nog van mij?’ Bij een angstige en dus onveilige hechting kunnen er bij een dreigende breuk twee schijnbaar tegengestelde reacties komen: een activering van het hechtingssysteem – de negatieve interactiecirkel start met opeisen – of, bij gebrek aan resultaat, een deactivering van het systeem, waarin de ander wordt buitengesloten en ook de opgeëiste partner zich terugtrekt. De relatiecrisis wordt bij deze tweede reactie heftiger met een dreiging van een relatiebreuk. Kijken we naar de interne representatie van het werkmodel van het zelf en de ander (Elliott e.a., 2005) dan zien we bij een veilige hechting dat de partner zichzelf de moeite waard vindt om bemind te worden, zorg te krijgen, en zich hierbij vol vertrouwen en competent voelt. De partner wordt daarbij gezien als betrouwbaar, je kunt er op leunen. Het wordt duidelijk dat de zelfopvatting en de opvatting over de partner elkaar spiegelen. Een negatief zelfbeeld creëert wantrouwen en een zich snel afgewezen voelen. Een onzekere zelfopvatting vraagt van de partner een eindeloze bevestiging, die niet werkt behalve als een kortstondige troost.
Annemarie Snijder
ontspannen seks. De ervaren zekerheid laat de partners meer open communiceren, meer empathisch zijn en goed reageren op elkaar, zowel binnen als buiten het gebied van de seks. Aan de andere kant kunnen angst en vermijding verbonden worden met meer negatieve gevoelens over de seksuele relatie. Bij een onveilige hechting wordt seks soms vermeden. Samenvattend kunnen we stellen dat het seksuele relatiepatroon, binnen of buiten de vaste partnerrelatie, duidelijk beïnvloed wordt door de gevoelde zekerheid bij iedere partner en de daarmee verbonden hechtingsstrategieën.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
338
Hechtingsstrategieën en seksuele verbondenheid Naar dit onderwerp is veel onderzoek verricht (Johnson & Zuccarini, 2010), waarvan de uitkomsten met een grote waarschijnlijkheid overeenkomen met de gehanteerde hechtingstheorie. Veel studies laten zien hoe hechtingszekerheid significant bijdraagt aan hoe een partner seksueel wordt benaderd en hoe de partners zich daarin binden. Zo is er bij een vermijdende hechting meer soloseks of onenightstands. Zowel hechtingsangst als -vermijding kan bij mannen resulteren in fysiek geweld, dwang en controle. Terwijl de zeker gehechte partners nabijheid zoeken, willen angstig gehechte partners gerustgesteld worden en zoeken ze zekerheid. Vermijdend gehechte adolescenten hebben vaak seks om in de groep te passen. Onveilige gehechtheid in het algemeen (zowel angstig gehecht als vermijdend) gaan samen met een laag seksueel zelfvertrouwen, weinig zicht op de eigen aantrekkelijkheid en het gevoel dat de seksuele relatie bepaald wordt door de partner of door situationele factoren. Onveilige en daarmee onzekere hechting geeft – uiteraard – seksuele problemen. Er wordt een grotere nadruk gelegd op de seksuele prestatie en er is een verminderd vermogen om zich te verdiepen in mogelijke variaties binnen de seksuele relatie. Partners met een angstige hechting wegen de dagelijkse probleempjes in een relatie erg zwaar en stellen steeds de kwaliteit van de seksuele relatie ter discussie. Verandering, evenals problemen van de partner worden geïnterpreteerd als afwijzing. Angstig gehechte mannen zoeken bevestiging via de seksuele frequentie, terwijl de vrouwen zich meer op de kwaliteit van de seksuele relatie richten. Over het algemeen lijken onzekere angstige partners seks op zich niet zo belangrijk te vinden, maar zich meer te richten op de hechtingsaspecten van het seksuele contact. Onzekere vermijdende partners zien de ander als onbetrouwbaar en neigen zich vooral te richten op hun eigen plezier en de seksuele daad. Ze wijzen de emotionele connectie af, dus geen knuffelen of kusjes geven. De integratie van seksualiteit en hechting start in de partnerrelatietherapie met de bewerking van het hechtingssysteem en de ontwikkeling van een veilige emotionele verbinding tussen de partners. Een veilige hechting, gekarakteriseerd door een gevoeligheid en responsiviteit voor emotionele en lichamelijke aanwijzingen, is de beste grond voor bevredigende seks, hetgeen weer het zelfvertrouwen van beide partners bevordert.
339 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
Verstoorde partnerrelaties en seksuele problemen In veel verstoorde partnerrelaties zitten de partners vast in de negatieve interactiecirkel van kritisch vragen/opeisen versus defensief terugtrekken. De vragende partner, meestal de vrouw, is gewoonlijk meer angstig en onzeker gehecht, zoekt bevestiging en affectie in de slaapkamer, terwijl de meer teruggetrokken partner, meestal de man, wel seks wil maar intimiteit vermijdt, waardoor er een emotionele distantie gehandhaafd blijft. Seksualiteit wordt hiermee eendimensionaal, sensatie en prestatie voor de een, affectie en geruststelling voor de ander, waardoor seks het slagveld wordt van vervreemding en angst. De oplossing voor dit verdriet van de partners is volgens de behandelingsmethode van Johnson (Snijder & Johnson, 2008) het de-escaleren van de negatieve interactiecirkel, de duidelijke opdracht van de eerste fase van de partnerrelatietherapie volgens de EFT-principes, waarna de partners geleerd wordt om hun interacties via een meer zeker hechtingsperspectief vorm te geven. Zoals hierboven al gezegd, geeft een verhoogde emotionele zekerheid van zichzelf en de ander ook ruimte om op een nieuwe voorwaarde de seksuele relatie vorm te geven. De partners leren hun gevoelde kwetsbaarheden te verwoorden en met elkaar te delen. Collega’s, die Sue Johnson hebben bezig gezien met de partners, hebben meegemaakt hoe juist daar haar kracht zit, in het stopzetten van de interactie van dat moment en het verwoorden van wat er volgens haar aan de gang is bij ieder van de partners, waarbij deze empathische gissingen wel worden afgecheckt. Ze doet aan de partners voor hoe je woorden kunt vinden voor je gevoelens, hoe het begrip van en voor jezelf en de ander de problematiek kan verzachten (softening, een krachtig medium) en hoe je door het vertellen over wat je voelt binnen kunt komen bij je partner (Johnson, 2008). Het verwoorden van de partnerliefde als een hechting opent een mogelijkheid voor een optimale seksualiteit. Stern (2004) beschrijft hoe veilige geliefden, die op elkaar zijn afgestemd, elkaar goed aanvoelen en op elkaar reageren in een wisselende staat van opgewondenheid, dit doen op eenzelfde manier als een empathische moeder die goed is afgestemd op haar baby. Het gevolg van de toegankelijkheid voor en het reageren op niet verbale signalen bewerkt een samengaan van emotionele, fysieke en seksuele aspecten, waardoor een meer bevredigende seksuele relatie binnen het bereik van de partners komt (Johnson, 2008, 2009).
Reflectie
Wordt al die veiligheid niet al te saai, op den duur? Waar blijft de opwinding, het verrassende? Die vraag is eigenlijk alleen maar aan de orde wanneer seksualiteit los gezien wordt van de groeiende emotionele binding en vertrouwdheid. De kwaliteit van de intimiteit neemt toe, het bekende maakt dat niet minder, intimiteit groeit en kan van daaruit nooit saai worden. Het geeft een andere opwinding, de prestatie van het je kunnen en durven binden.
Annemarie Snijder Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
340
De EFT-PRT-behandeling Om te kijken hoe de behandeling van seksuele problematiek past in de emotionallyfocused partnerrelatietherapie zoals Johnson dit heeft opgezet en uitgewerkt, volgt hieronder een kort overzicht van deze therapievorm (Snijder, 2009). Het behandelingsproces van de EFT-PRT speelt zich af in drie fasen met negen stappen, die theoretisch wel te onderscheiden zijn maar in de praktijk door elkaar lopen. In de beginfase van het therapieproces met de-escalaties van de negatieve interactiecyclus, wordt het destructieve interactiepatroon verwoord, de partners van de eventuele negatieve benamingen ontdaan – misschien wel valide maar in deze context niet nodig – en wordt het destructieve patroon als de gezamenlijke vijand van de partners herbenoemd. Na het installeren van een goede werkrelatie, het benoemen van het interactieprobleem en de hechtingsbehoeften worden de conflictgebieden in kaart gebracht. Hiervoor worden de geschiedenis van de relatie en de levensgeschiedenis onderzocht vanuit het hechtingsperspectief. De primaire emoties, die aan de basis liggen van de interactieposities en die het fundament vormen van de escalatie, worden verkend waardoor het probleem geherdefinieerd kan worden in het kader van de interactiecyclus, de onderliggende emoties en de hechtingsbehoefte. Het einde van de eerste fase wordt bereikt wanneer er een de-escalatie van de negatieve cyclus plaats heeft gevonden. Dit is de eerste verschuiving van het therapeutisch proces. De middenfase richt zich op de posities in de interactie van de partners. In deze fase zijn er twee veranderingsmomenten die cruciale keerpunten vormen binnen de therapie. Het eerste veranderingsmoment doet zich voor wanneer de teruggetrokken partner toegankelijker wordt en actiever in het definiëren van de relatie. Het tweede veranderingsmoment (softening) vindt plaats wanneer een voorheen kritische, actieve partner behoeften durft uit te spreken en kwetsbaarheid riskeert, waardoor er een nieuwe vertrouwensband start waardoor het interactiepatroon verandert. De primaire gevoelens worden erkend, geaccepteerd, en krijgen een plaats in de interacties binnen de relatie (het verdriet achter de woede). Er komt een gevoeligheid voor de communicatie onder de uitgesproken woorden, de specifieke behoeften worden uitgedrukt en de emotionele betrokkenheid getoond. Hierdoor worden de hechtingsbetrokken interacties gestimuleerd en leren de partners bijvoorbeeld hoe ze elkaar kunnen troosten. Aan het einde van deze middenfase volgt er meestal een prototypisch bindingsmoment, waarin twee nu toegankelijke partners starten met een nieuw interactiepatroon dat wordt gekarakteriseerd door betrokkenheid en deelname. De afsluitingsfase wordt gevormd door consolidatie en integratie. In deze laatste fase vindt er meestal nog een specifiek hechtingsmoment plaats dat de kracht oplevert om ook de wonden uit het verleden te helen en de aard van de hechting te herdefiniëren. Kijken we naar de rol van de therapeut, dan zien we dat deze rol met het therapieproces mee evolueert. In het begin is de psychotherapeut actief, legt uit, doet voor en zet af en toe de interactie stil om er beter naar te kunnen kijken. Langzamerhand wordt de psychotherapeut minder directief en kunnen de partners zelf de nieuwe in-
341 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
Behandeling van seksuele problematiek binnen de EFT-PRT Niet alleen staat een veilige hechting voor een meer voldoening gevende seksuele relatie, ook andersom kunnen we stellen dat een meer erotische seksuele omgang bevorderlijk is voor het ervaren van een veilige gehechtheid. Johnson (Johnson & Zuccarini, 2010) vat de principes van een hechtingsgeoriënteerde benadering van de seksualiteit in partnerrelaties als volgt samen. –– Problematische seksuele reacties moeten worden geplaatst in een context van de negatieve interactiepatronen van opeisen en terugtrekken, waardoor de onveilige hechting steeds wordt bevestigd. –– De behoefte aan emotionele veiligheid moet worden erkend als de essentiële basis voor seksuele openheid en verantwoordelijkheid. –– Een de-escalatie van de algemene negatieve interactiepatronen is noodzakelijk om de eventuele negatieve seksuele patronen te kunnen onderzoeken. –– Wanneer dit gebeurd is dan worden de primaire emoties verbonden met de seksuele reacties en geplaatst in de context van hechtingsangsten en -behoeften. Te denken valt hierbij aan verdriet bij en angst voor afwijzing en verlating, schaamte voor een als niet acceptabel beleefd zelf. Deze thema’s worden in het therapeutisch gesprek behandeld en verdiept naar de onderliggende primaire gevoelens en de hechtingsmogelijkheden. –– Als een onderdeel van de laatste consolidatiefase van de partnerrelatietherapie, waarin de partners hun relatieverhaal opnieuw construeren, worden de partners aangespoord om een nieuw verhaal te maken over hun seksuele relatie, over hoe de problemen waren en hoe ze geleerd hebben deze te hanteren. –– Ten slotte stimuleert de therapeut de partners om te praten over hun seksualiteit, hoe ze geprikkeld kunnen en willen worden, waar ze naar verlangen en wat ze eventueel vrezen. Er wordt een model van de seksualiteit gegeven waarin seks gezien kan worden al een erotische exploratie, als een spel, waarin er ruimte is voor erotische opwinding op basis van de veilige beschikbaarheid van de partners voor elkaar. Op deze wijze blijft seks een ontdekkingstocht en hoeft daarom in een langer durende relatie ook niet saai te worden.
Reflectie
teractionele posities consolideren en nieuwe oplossingen vinden voor de bestaande problemen. De therapeut helpt de nieuwe constructieve interactiepatronen te benoemen en het relatieverhaal te vernieuwen. Op dit punt aangekomen kunnen de partners het verworven vertrouwen in hun relatie uitspreken en zijn ze klaar de therapie af te sluiten.
Annemarie Snijder
Tot slot nog enige overwegingen
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
342
Het is zonder meer een goed verhaal, hoe je via het thema hechting in een therapie seksuele en ook andere emotionele problemen van de cliënt kunt benaderen. De kwaliteit van het beschreven behandelprogramma van EFT (Snijder & Johnson, 2008) is gelegen in het feit dat het probeert om de kracht van sterke emotionele reacties, de basale hechtingsbehoeftes en -processen te gebruiken om in kortdurende behandelvorm een veranderingsproces te initiëren. De experiëntiële gerichtheid op de gevoelens van de beide partners, de waardevrije benadering daarvan, het bewerken van de negatieve interactiecirkel en de stimulerende procesbetrokkenheid zijn zeker te zien als een evenwichtige synthese tussen een intrapsychische en een interactioneelsystemische benadering. Dat er binnen de beschreven behandeling met de hechtingstheorie goede resultaten te boeken zijn, komt ook naar voren in het beschreven empirisch onderzoek. Dit klinkt allemaal ideaal, maar kun je daar geen second thoughts over hebben? Als eerste wil ik herhalen wat ik bij het begin van deze reflectie al aangaf; de gehanteerde indicatiecriteria, waarbij van de partners al een grote emotionele bereidheid gevraagd wordt, dragen zeker voor een deel bij aan het gerapporteerde succes. Als tweede kan men zich afvragen of je de gehele partnerrelatieproblematiek en daarin de seksuele problemen kunt vatten wanneer je de focus zo scherp op een basiselement zet. Wanneer de basishechting goed is bewerkt, dan komt het goed? Er spelen toch meer elementen mee die invloed hebben op het functioneren van de partners, zoals hun individuele ontwikkelingsprocessen en de contextuele invloeden. Bij dit laatste denk ik dan bijvoorbeeld aan de partnerrelatie van de ouders van beide partners. Dat is de eerste en meest belangrijke liefdesrelatie die de partners als kind hebben meegemaakt, en de kans op herhaling daarvan is groot. Het beïnvloedt onder meer de partnerkeuze. Bijvoorbeeld: als reactie op een dominante en zeer autoritaire vader koos mevrouw A. voor een zachte en, naar het leek, meegaande partner. In de partnerrelatie loopt ze nu vast op het passieve en zwijgende verzet van haar partner, waarmee hij haar domineert, een passieve vorm van de houding van haar vader.
Natuurlijk valt dit voorbeeld te bewerken via de EFT, maar in dit voorbeeld gaat het enkel over de invloed van de relatie van de ouders op de partners. Ook zijn er invloeden uit de leefomgeving die op de partnerrelatie werken. Denken we aan de woonsituatie, culturele en religieuze invloeden, economische invloeden en het hebben van kinderen, vooral als daar problemen mee zijn. Al deze externe zaken hebben zeker ook hun invloed op de seksuele relatie. Kijken we naar de alternatieve opzet voor een emotionally-focused partnerrelatietherapie van Greenberg en Goldman (2008), dan zien we daar ook een uitbrei-
Correspondentieadres A.M. Snijder-van den Eerenbeemt Boslaan 2 9301 KH Roden Email:
[email protected]
Reflectie
343 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/4
ding van de therapeutische factoren. Als de drie centrale thema’s bij het oplossen van partnerrelatieconflicten worden daar aangegeven: de behoefte aan hechting, de behoefte aan erkenning van je identiteit door jezelf en je partner en de wederzijdse aantrekkingskracht. De theorie van Johnson wordt uitgebreid met het begrip affectregulatie van de gevoelens van boosheid, verdriet, angst, schaamte en liefde. Het emotieschema (Elliott e.a., 2005) staat centraal bij het emotionele leren. Om jezelf te veranderen is het vermogen om onaangepaste emotieschema’s te benaderen, te kalmeren en te transformeren noodzakelijk. Het seksuele aspect van de partnerrelatie wordt in deze theorie niet zozeer geëxpliciteerd, maar zit wel verpakt in de nadruk op het voor elkaar aantrekkelijk zijn. Een ander voorbeeld van een bredere opzet van het omgaan met problemen in de partnerrelatie geven Snijder en Krips (1999), die het proceskarakter van de relatie vergelijken met het individuele ontwikkelingsproces van de partners. Ze geven ook een fase-indeling voor een langerdurende partnerrelatie, die verder gaat dan de indeling van Johnson (Snijder & Johnson, 2008). Na de verliefdheidsfase, gekenmerkt door fusie- en hechtingsbehoeften, waarin het zelf van de partners meer aan elkaar wordt gespiegeld dan dat het zich afgrenst, komt een differentiatiefase waarin de autonomie centraler staat. De partner wordt een ander, en aan de partners wordt gevraagd de ander ook in het anders-zijn te accepteren. Wanneer je deze fasen op het onderwerp seksualiteit bekijkt, dan lijkt het voor de hand te liggen dat de seksuele relatie in de eerste fase, waarin alles kan en alles mag, anders is dan in de volgende fase, waarin de partners meer zichtbaar worden in hun eigenheid. In deze fase komen hierdoor de eerst seksuele problemen, de partners voelen zich vaak onvoldoende gezien en begrepen door de ander. Hierna komen de fasen van het hebben van kinderen, het bekleden van een maatschappelijke positie, het ouder worden; ook allemaal zaken die de seksuele relatie kunnen beïnvloeden. Ten slotte: het als therapeut enkel focussen op het hechtingsprobleem als ondergrond voor de seksuele problematiek van partners lijkt me, hoe belangrijk ook, contextueel niet geheel compleet, en behoeft wat mij betreft zeker een nadere invulling. Komt niet na elke hechting een differentiatie en daarna een losmaking? Deze vraag naar het vervolg en de uitbreiding van de mogelijkheden van de gepresenteerde partnerrelatietherapievorm vormt voor nu de afsluiting van mijn overwegingen.