Reader Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Tbv Stoomcursus voor wethouders en gemeenteambtenaren, transitie Jeugdzorg Oktober/november 2012 TvY / RvV, NJi
1
Introductie Jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR) zijn werkvormen die in Nederland tot op heden gebaseerd zijn op civiel- resp. strafrechtelijke uitspraken. De uitvoering van de opgelegde maatregelen is daarom verplicht. Moet de inrichting van JB en JR zo blijven als het is? In andere landen is de route om te komen tot een besluit over ‘toezicht’ soms heel anders vormgegeven. En is uitvoering van JR wel zo heel anders dan de trajecten die al lang door gemeenten worden vormgegeven in het kader van ‘veiligheid’ (Jeugd Preventie Project, Nieuwe Perspectieven), variërend in zwaarte al naar gelang de persoon en de mate van criminele activiteit. Het is de vraag in hoeverre er door gemeenten straks een eigen invulling gegeven kan worden aan JB en JR-maatregelen. Of er ruimte zal bestaan om in de uitvoering keuzes te maken die samenhangen met hoe de zorg voor jeugd en gezin op lokaal/regionaal wordt ingericht, zal vooral afhangen van hoe de nieuwe wet wordt geformuleerd. Deze reader bevat informatie over de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Er zijn facts and figures opgenomen (oriëntatie op de historische tendensen in JB en JR, de omvang op landelijk niveau en de specifieke vormgeving van JB en JR in de Nederlandse context, waar mogelijk en relevant in vergelijking tot hoe dat in andere landen is geregeld) en een beschrijving van enkele relevante discussies en varianten voor het nieuwe stelsel.
2
Jeugdbescherming Proces van signalering tot en met maatregel Bij het proces van signalering tot en met de uitvoering van jeugdbescherming zijn in hoofdzaak de volgende instanties betrokken. •
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) . Het AMK heeft grofweg drie taken. De eerste is advies geven aan iemand die vermoedt dat een kind mishandeld wordt en daarom contact opneemt met het AMK. De AMK-medewerker schat samen met de persoon die contact heeft opgenomen de situatie in en geeft advies. De persoon die contact heeft opgenomen blijft verantwoordelijk voor de verdere stappen. De tweede taak is ondersteuning bij de uitvoering van een advies (consult genoemd). Als in overleg met de persoon blijkt dat een onderzoek nodig is, spreekt het AMK van een melding en neemt de medewerking de verantwoordelijkheid over. In dat geval voert het AMK het onderzoek uit en regelt waar nodig bescherming en/of hulp. Lijkt een jeugdbeschermingsmaatregel nodig, dan schakelt het AMK de Raad voor de kinderbescherming in.
•
Raad voor de kinderbescherming (RvK). Vermoedens van mishandeling, verwaarlozing of andere ernstige bedreigingen voor de ontwikkelingen van een jeugdige kunnen via het AMK, maar ook rechtstreeks worden gemeld bij Rvk. De Raad heeft een zogeheten ‘rekesterende taak’. Ze onderzoekt of voor een jeugdige een beschermingsmaatregel nodig is, vanwege ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de jeugdige en de weerstand van de volwassenen die het ouderlijk gezag hebben om op vrijwillige basis hulp te aanvaarden. Een verzoek tot het nemen van een maatregel legt de Raad voor aan de rechter, die uiteindelijk beslist.
•
Rechter. De rechter bepaalt of een maatregel aan de orde is. Er bestaan verschillende maatregelen, die aan ouders als volgt worden uitgelegd1: o
Voogdij. In de Nederlandse wet staat dat iedereen die jonger is dan 18 jaar onder gezag moet staan. Met andere woorden: hij of zij heeft iemand nodig die wettelijk verantwoordelijk voor hem of haar is. Vaak zijn dat gewoon de ouders. Zij hebben het gezag, ze zorgen voor eten, een huis en zij voeden op. Ook regelen zij de geldzaken, betalen bijvoorbeeld de rekeningen van de dokter of sportclub. Maar wat als ouders niet goed voor hun kind zorgen? Of als ze dat plotseling niet meer kunnen? Bijvoorbeeld omdat ze overlijden, ernstig ziek zijn of voor lange tijd naar het buitenland gaan? Of ouders zorgen zo slecht voor hun kind, ondanks veel hulp, dat het thuis te gevaarlijk is. Dan moet iemand anders het gezag over het kind of de jongere overnemen. Dit kan een persoon of een instelling zijn. Deze krijgt dan de voogdij. Bureau Jeugdzorg een van de instellingen die de verantwoordelijkheid kan overnemen als de rechter beslist dat ouders dat niet meer kunnen of mogen. Vanaf het moment dat Bureau Jeugdzorg de voogd wordt, is deze de wettelijk vertegenwoordiger. Bureau Jeugdzorg wijst een medewerker aan die je namens de organisatie bijstaat. Dit is de voogdijwerker van Bureau Jeugdzorg. Het kind woont niet bij BJAA, maar in
1
Bron: Folder ‘Ondertoezichtstelling’ van Bureau Jeugdzorg Utrecht en http://www.bjaa.nl/jongerenopvoeders/voor-ouders-opvoeders/verplichte-jeugdzorg/verplichte-jeugdzorg (dd. 22-08-1022)
3
bijvoorbeeld een pleeggezin of instelling. Het contact met de ouders blijft ook nu belangrijk. Alleen in heel gevaarlijke situaties is contact niet toegestaan. o
Voorlopige voogdij. Deze maatregel neemt de kinderrechter als hij vindt dat acuut ingrijpen noodzakelijk is. De ouders wordt het gezag ontnomen en dit wordt overgedragen aan Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter spreekt de maatregel voorlopige voogdij uit op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of van de Officier van justitie. Het contact met de ouders blijft ook nu belangrijk. Alleen in heel gevaarlijke situaties kan dit contact niet worden toegestaan. Nadat voorlopige voogdij is uitgesproken, heeft de Raad maximaal 6 weken de tijd om een verzoek bij de rechter in te dienen. Hierin vraagt de Raad om een definitieve gezagsvoorziening of om een ontheffing van of ontzetting uit het ouderlijk gezag. Verstrijkt de termijn van 6 weken zonder dat een dergelijk verzoek is ingediend, dan vervalt de voorlopige voogdij. Ouders kunnen in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de kinderrechter.
o
Ondertoezichtstelling (OTS). De OTS is een kinderbeschermingsmaatregel waarbij de ouder het gezag houdt, maar waarbij de ouder verplicht hulp en toezicht krijgt bij de opvoeding van uw kind. Die hulp is niet vrijblijvend. Het doel van de OTS is te zorgen voor een verbetering van de opvoedingssituatie van het kind. Zodra de ouder er zelfstandig voor kan zorgen dat het kind veilig op kan groeien, wordt de OTS beëindigd. Als de rechter een OTS oplegt, krijgt uw kind ook een gezinsvoogd toegewezen. Deze is in dienst van Bureau Jeugdzorg, op de afdeling Jeugdbescherming. Hij gaat zich bemoeien met de opvoeding van uw kind. U moet hem betrekken bij alle belangrijke beslissingen over uw kind. Bij een OTS houdt u zelf het gezag en blijft u verantwoordelijk voor uw kind. U bent wel verplicht de gezinsvoogd te betrekken en u moet zich houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd. In de aanwijzing staat bijvoorbeeld dat uw kind na school nog een aantal uren naar een huiswerkklas moet of bepaalde zorg moet krijgen. Een dergelijke aanwijzing is altijd op papier gezet en wordt persoonlijk overhandigd of naar u opgestuurd. De kinderrechter legt de OTS op voor ten hoogste een jaar. Tegen het einde van dat jaar bekijkt uw gezinsvoogd met u of een verlenging nodig is. De gezinsvoogd bekijkt dat ook met zijn leidinggevende en een gedragswetenschapper van Bureau Jeugdzorg. Als verlenging nodig lijkt, dan vraagt uw gezinsvoogd de kinderrechter om verlenging met opnieuw maximaal één jaar. De rechter beoordeelt de situatie en bepaalt dan of verlenging nodig is. Voordat de rechter een besluit neemt, kunt u uw mening aan de rechter vertellen. Dit kan schriftelijk of tijdens de zitting op de rechtbank. De OTS eindigt in ieder geval als uw kind 18 jaar wordt.
o
Voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS). In geval van een crisis kan de situatie zo bedreigend zijn voor uw kind dat wij meteen de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. Zij vragen aan de kinderrechter om de situatie te beoordelen. De rechter kan dan een Voorlopige Ondertoezichtstelling opleggen (VOTS). De VOTS mag maximaal drie maanden duren. In die drie maanden onderzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de opvoedingssituatie van uw kind. Op grond van dit onderzoek besluit de rechter of de VOTS wordt omgezet in een OTS. Bij een VOTS krijgt u de eerste zes weken een medewerker van ons team Spoedeisende Zorg toegewezen. Daarna wordt de uitvoering van de (voorlopige) ondertoezichtstelling overgedragen aan een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg.
o
Ontheffing of ontzetting: de ouders verliezen het gezag over het kind.
4
2
•
Bureau Jeugdzorg (BJz). De uitvoering van de (gezins)voogdij gebeurt BJz. In de meeste gevallen gaat het daarbij om een OTS. Wat BJz in dat geval doet, wordt als volgt aan de ouders uitgelegd2: Uw gezinsvoogd maakt samen met u en uw kind een plan van aanpak, waarvan u een kopie krijgt. In dit plan staat beschreven wat er goed gaat en wat er moet gebeuren om de opvoedingssituatie te verbeteren. De veiligheid en ontwikkeling van uw kind staan daarbij centraal. In dit plan staat beschreven aan welke problemen u en uw kind gaan werken en hoe de gezinsvoogd u daarbij ondersteunt. Ook uw mening over de problemen en de hulp wordt erin opgenomen. Het plan van aanpak vormt de rode draad in alle gesprekken met de gezinsvoogd. De gezinsvoogd spreekt met u af hoe vaak en hoe hij contact met u heeft. Dat kan een gesprek bij u thuis zijn, op kantoor of via de telefoon. Hij houdt ook contact met andere mensen die betrokken zijn bij uw gezin. Bijvoorbeeld met de school of de huisarts. Het kan zijn dat er andere hulpverlenende instellingen worden ingeschakeld om uw kind en u te helpen. Dit kan een instelling zijn die bij u thuis hulp verleent, zoals gezinsverzorging. Of een instelling die buitenshuis hulp aan uw kind biedt, bijvoorbeeld dagbehandeling. BJz vindt het belangrijk dat elk kind bij zijn ouder(s) blijft wonen. Maar soms is het beter dat uw kind (tijdelijk) ergens anders woont, bijvoorbeeld in een pleeggezin of leefgroep. De gezinsvoogd vraagt de kinderrechter hier dan toestemming voor. De kinderrechter beslist of deze ‘machtiging uithuisplaatsing’ wordt afgegeven of niet. De machtiging geldt voor maximaal één jaar. Daarna wordt bekeken of uw kind weer thuis kan komen wonen of dat de machtiging verlengd moet worden. Ook als uw kind niet meer thuis woont, blijft u verantwoordelijk voor uw kind.
•
Aanvullende hulp. In de meeste gevallen schakelt de gezinsvoogd aanvullende hulp in. Vaak gaat het daarbij om jeugd- en opvoedhulp in de vorm intensieve pedagogische thuishulp, daghulp of een uithuisplaatsing in een 24-uurs voorziening.
Bron: Folder ‘Ondertoezichtstelling’ van Bureau Jeugdzorg Utrecht
5
Over aantallen Over de omvang van kindermishandeling in Nederland zijn een aantal publicaties verschenen. De studies Van IJzendoorn is herhaald, de nieuwste cijfers verschijnen medio september. In Nederland worden jaarlijks naar schatting 107.000 kinderen mishandeld. Een overzicht van de aantallen voor fysieke kindermishandeling voor jeugdigen tot 12 jaar is verschenen in bijlage B van het rapport “Over de fysieke veiligheid van het jonge kind” van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. http://www.onderzoeksraad.nl/index.php/onderzoeken/kindermishandeling-met-fatale-afloop/
Meldingen AMK In 2010 is er ruim 62.000 keer contact gezocht met het AMK en zijn er 18.000 vermoedens van kindermishandeling daadwerkelijk onderzocht. 12% van alle meldingen over kinderen zijn voor verder onderzoek doorgestuurd naar het AMK. De cijfers zijn terug te vinden via: http://www.jeugdzorgnederland.nl/contents/documents/jaarverslag-amk-2010.pdf Enkele observaties daarbij: • Veel meldingen zijn gerelateerd aan huiselijk geweld; • Groei zit vooral in categorie ‘pedagogische verwaarlozing’, wat zegt dat? • AMK verwijst door, verleent zelf geen hulp, dus AMK organiseert de vervolgtrajecten.
De positie van de AMK’s komt uitgebreider aan de orde bij het thema huiselijk geweld.
Aantal cliënten in 2008 en 2009
Deelsector
• Jeugdbescherming
Aantal
Aantal cliënten 2009
Budget 2009
cliënten
Totaal
Per 1000
Per
Per
2008
aantal
jeug-
jeugdige
jeugdige
digen*
in zorg
Algemeen*
47.877
51.014
14,5
Totaal budget
€ 275.000.000
€ 5.391
€ 77,96
Bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. (Te downloaden van www.nji.nl). De tabel is gemaakt samen met het ministerie van VWS. * Gerekend over alle jeugdigen in Nederland 0 t/m 17 jaar (3.527.375). Budget per jeugdige niet gewogen naar risicofactoren. **
Uitsplitsing bedragen voor de functies advies, consult en onderzoek door VWS geschat.
6
Een nadere uitsplitsing van de aantallen per soort maatregel is te vinden in de overzichten van het CBS te vinden op: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70809NED&D1=a&D2=a&HD= 090617-1551&HDR=T&STB=G1
Onderwerpen Voogdij
Voogdij asiel
Voorlopige voogdij
Nieuwe Beëindigde Pupillen Nieuwe Beëindigde Pupillen Nieuwe Beëindigde pupillen voogdij per pupillen voogdij per pupillen voorlopige 31/12 asiel 31/12 voogdij
Perioden
Ondertoezichtstelling
Pupillen Nieuwe Beëindigde Pupillen per pupillen ondertoezichtstelling per 31/12 31/12
aantal
1998
563
635
4743
3630
1686
6748
197
205
41
5447
4838
19445
1999
718
638
4823
5003
2545
9139
175
184
40
5598
5246
20441
2000
700
672
4848
6661
3865
11820
225
182
162
5513
5203
20955
2001
652
713
4791
5512
4566
12630
290
255
138
4957
5442
20605
2002
904
729
5001
3447
5468
10423
334
321
154
5378
5890
20429
2003
973
731
5137
1268
4759
6949
412
349
189
6670
5243
21415
2004
823
750
5190
545
2959
4535
549
450
186
6745
5594
22243
2005
872
769
5034
412
1694
3253
425
312
143
7701
5865
23979
2006
971
771
5212
333
1131
2477
408
291
168
8575
6251
26379
2007
1039
999
5460
415
795
2098
505
396
162
10568
8061
29605
2008
1145
923
5789
631
743
1986
401
269
178
11137
8624
32147
2009*
1444
828
6322
1290
675
2600
363
233
147
11264
9051
33164
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 25-8-2011
7
Aantal uithuisplaatsingen (in het geval van een jeugdbeschermingsmaatregel) Van het aantal cliënten met een jeugdbeschermingsmaatregel wordt ongeveer een op de drie al dan niet gedwongen uithuisgeplaatst. http://www.rijksbegroting.nl/2011/kamerstukken,2010/11/15/kst150024.html
Historische trends in aantal cliënten (zie ook: presentatie Van Montfoort voor G32; http://g32.nl/dsresource?type=pdf&objectid=g32:985&versionid=&subobjectname)
3
Scenario’s positie van de jeugdbescherming
In de discussienota ‘Opvoeden versterken’ is voorgesteld de uitvoering van de jeugdbescherming bij zorgaanbieders onder te brengen. De uitvoering van de jeugdbescherming gebeurt meestal in het kader van een ondertoezichtstelling (ots). Volgens de nieuwe werkwijze in de gezinsvoogdij, de 3
Bron: Yperen, T. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
8
Deltamethode4, houdt dit in: (1) analyseren van de situatie en doelen stellen voor de hulp en steun; (2) bieden van hulp en steun; (3) toezicht en risicomanagement met betrekking tot de veiligheid van het kind; (4) inschakelen van geïndiceerde (intensieve) jeugdzorg en uithuisplaatsing. In het kader van deze methode kan de gezinsvoogd overwegen een sociaal netwerkoverleg, vergelijkbaar met de Eigen Kracht Conferentie, te organiseren. Uit de ervaring blijkt dat een dergelijk overleg voordelen kan opleveren: het werkt activerend en motiverend voor het gezin en versterkt de contacten in het netwerk. Het idee om de uitvoering van de gezinsvoogdij bij een zorgaanbieder onder te brengen komt voort uit het feit dat in veel ots’en het inschakelen van geïndiceerde jeugdzorg noodzakelijk is. Voordat een gezin aan die hulp komt, zijn er dan al heel wat stappen gezet. Bijvoorbeeld, nadat een instantie een zorgelijke situatie heeft gemeld (bijvoorbeeld bij het AMK), doet de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek, gevolgd door bemoeienis van een rechter die een maatregel oplegt, die vervolgens door een gezinsvoogd van bureau jeugdzorg moet worden uitgevoerd. Die gezinsvoogd gaat aan de hand van de Deltamethode met het gezin aan de slag, maar moet in de meeste gevallen weer aanvullende hulp inschakelen. Die nieuwe hulpverlener is vervolgens veel intensiever bij het gezin betrokken dan de gezinsvoogd, maar gebruikt vaak weer niet de Deltamethode. Dit alles is ongunstig voor de gezinnen waar het hier om gaat. Die hebben immers al te maken met een grote hoeveelheid instanties. Zij zijn gebaat met één krachtige, centrale figuur die veel met het gezin werkt en de verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft om aanvullende diensten te regelen (de zogeheten Wraparound care).5
Volgens Adri van Montfoort zou - zoals bij de bespreking van het AMK is opgemerkt - de uitvoering van taken van het AMK, de Raad voor de Kinderbescherming en de uitvoering van de jeugdbescherming in één instantie kunnen worden ondergebracht. De uitvoering van een ots gebeurt door een gezinsvoogd. Als die bij een zorgaanbieder wordt ondergebracht, brengt dat nieuwe problemen met zich mee. De lijnen naar de Raad worden bijvoorbeeld weer langer. Het risico is bovendien dat de Deltamethode – een nieuwe werkwijze voor ots die onlangs is uitgevoerd – om zeep wordt geholpen. Voorts beslist de instelling die de ots uitvoert over de inzet van aanvullende hulp én deze instelling voert de hulp zelf uit. De onafhankelijkheid is dan in het geding. Dat komt onder meer omdat de rechter tegenwoordig meer of afstand staat, het toezicht naar de gezinsvoogd heeft gedelegeerd en de hem eventueel machtigt om een kind uit huis te plaatsen. Eigenlijk zou de rechter weer een actievere rol moeten krijgen (zoal in de periode voor 1995 al het geval was): vóór het uitspreken van een maatregel zou hij een soort familie- of netwerkberaad moeten instellen om te bekijken of er echt geen andere optie is dan een maatregel. Ook zou hij weer meer direct een toezichthoudende en toetsende rol bij de uitvoering van een maatregel moeten hebben.
Jo Hermanns stelt dat de Deltamethode op twee gedachten hinkt. Het is een enerzijds een methodiek van casemanagement in een gedwongen kader. Anderzijds is het een hulpverleningsmethodiek waarin analyse, doelen stellen en doelgericht werken centraal staan. De verdere inhoud van de hulp is echter qua omvang en inhoud bescheiden. Daardoor kan de illusie ontstaan dat de Deltamethode passende hulp biedt; de praktijk laat echter zien dat er in de meeste gevallen aanvullende hulp nodig is. Volgens Hermanns is er een veel duidelijker keuze nodig. De eerste mogelijkheid is dat de gezinsvoogd een vorm van toezicht en casemanagement in een gedwongen kader biedt. In dat geval kan hij pakweg 15 gezinnen onder zijn hoede hebben. De tweede mogelijkheid is dat het gaat om een vorm van hulpverlening in een gedwongen kader. Uitvoering gebeurt dan door gezinsvoogden als ‘change agents’, die maar weinig gezinnen hebben - bijvoorbeeld vijf - en die veel in de gezinnen kunnen zijn. Of die hulp wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld bureau jeugdzorg of een zorgaanbieder maakt dan niet uit: het gaat in beide gevallen om een intensief zorgaanbod voor een specifieke doelgroep. De keuze die gemaakt wordt voor de gezinsvoogd als ‘casemanager’ of als ‘change agent’ bepaalt ook waar de jeugdbescherming wordt ondergebracht. Het meest realistisch lijkt op dit moment de keuze voor (justitieel) casemanager.
4
Montfoort, A. van, Slot, W., Perquin, N. & Lever, M. (2009). Handboek deltamethode Gezinsvoogdij. Methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen. Utrecht: MOgroep Jeugdzorg. 5 Hermanns, J (2010). Goed geregelde jeugdzorg? In: H. Pijnenburg (Red.), Zorgen dat het werkt. Werkzame factoren in de zorg voor jeugd (p. 61-80). Amsterdam: SWP.
9
Aanhaking bij de leerplicht zou dan een optie kunnen zijn (bijvoorbeeld in het RMC). De jeugdreclassering zou wellicht aangehaakt kunnen worden bij de volwassenreclassering. Mede door deze bewegingen houdt het Bureau Jeugdzorg als constructie op te bestaan.
Professor Bruning gaat nader in op de (on)mogelijkheden van de rol van de burgemeester als jeugdzorgwerker. Zij pleit ervoor de rollen van ‘hoeder’ van veiligheid in de wijk en de veiligheid van een kind binnen het gezin gescheiden te houden. Dat heeft vooral te maken de mensenrechtenverdragen die de verschillende doelen voor bemoeienis van de overheid met kinderen en gezinnen niet accepteren. Er is wel een goede samenwerking nodig tussen jeugdbescherming en veiligheid. Zie: http://media.leidenuniv.nl/legacy/microsoft-word--themabijeenkomstsamenwerkenophetgebiedvanveiligheidenjeugdbeleid.doc.pdf
De vraag is waar - gezien de discussie - de uitvoering van de jeugdbescherming in het stelsel is te positioneren. Er zijn hier in principe verschillende scenario’s mogelijk: • Aparte voorziening voor toezicht en casemanagement bij drang en dwang. In het eerste scenario ontwikkelt de gezinsvoogdij zich tot een vorm van toezicht en casemanagement bij een ots. Voor alle vormen van aanvullende hulp schakelt de gezinsvoogd een zorgaanbieder in. In theorie zou het toezicht en het casemanagement – gezien het grote accent op de coördinatie-taak – onder te brengen zijn bij het CJG. Maar als men wil voorkomen ouders het CJG gaan mijden omdat het gedwongen hulp coördineert6, kan men denken aan een aparte instantie, bijvoorbeeld een nieuwe combinatie van bureau jeugdzorg, AMK, de Raad voor de Kinderbescherming en het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. • Bureau Jeugdzorg Nieuwe Stijl.7 In het tweede scenario ontwikkelt BJz zich door tot een aanbieder van toezicht, casemanagement en hulp met dwang en drang. De voorziening is gespecialiseerd in hulp aan de doelgroep van kinderen met ernstige problemen, terwijl hun opvoeders zorg mijden of niet in staat zijn hulp te zoeken. Bij ots is de gezinsvoogd de centrale figuur die de hulp met de gezinnen plant en verder ambulante ondersteuning biedt. Bij een noodzaak tot intensievere hulp (intensieve ambulante hulp of thuishulp, daghulp, residentiële hulp of pleegzorg) klopt het bureau jeugdzorg aan bij een aanbieder deze intensievere zorg. In geval van een uithuisplaatsing heeft ze een machtiging van de rechter nodig. • Integrale uitvoering jeugdbescherming. Het derde scenario is vergelijkbaar met het tweede, al neemt hier een zorgaanbieder alle taken op zich: toezicht, casemanagement, begeleiding en hulp, inclusief intensievere vormen van hulp. Deze rol kan de zorgaanbieder alleen krijgen als ze een erkenning heeft van het ministerie van Justitie voor de uitvoering van deze taken. Bij ots is ook hier de gezinsvoogd de centrale figuur die de hulp met de gezinnen plant en voor een belangrijk deel uitvoert. Een systeem van machtiging en steekproefsgewijze achteraf-toetsing waakt over de integere inzet van hulpvormen. Het eerste scenario houdt een heel beperkte taak in, zonder hulpverleningsmogelijkheden. Hierin lijkt weinig toekomst te zitten, omdat de casemanager in deze opzet en aparte functionaris is, los van de hulp. Het tweede scenario impliceert een aparte positie, een specifieke doelgroep en een beperkte mogelijkheid tot uitvoering van zorg. Het derde scenario kent deze inperking niet; het impliceert dat de uitvoering van de jeugdbescherming zich doorontwikkelt als een functie van een zorgaanbieder. In alle scenario’s zou moeten gelden dat alle betrokken instanties voor het toezicht, het casemanagement 6
De Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg pleit om deze reden voor een scheiding tussen taken van jeugdbescherming en jeugdreclassering en het CJG. Zie: Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (2010). Jeugdzorg dichterbij. Den Haag: Tweede Kamer. 7 Dit is de constructie voorgesteld door MOgroep Jeugdzorg (2009). Naar een integrale jeugdzorg. Utrecht: MOgroep Jeugdzorg (thans Jeugdzorg Nederland).
10
en de hulp bij een gezin werken vanuit één en dezelfde, effectieve basismethodiek voor werken in het kader van drang en dwang, bijvoorbeeld de Deltamethode. Op die manier is er voor de cliënt een inhoudelijke samenhang in de hulp. In de nota ‘Opvoeden versterken’ is aan het derde scenario de voorkeur gegeven. De meeste gezinnen met een ots hebben immers intensieve hulp nodig. De veronderstelling is dat dan een maximale bundeling van jeugdzorgtaken voor de desbetreffende jeugdigen het meest effectief uitpakt: één gezin, één plan, één uitvoerder. Dat laat onverlet dat bij een deel van de gezinnen nog meer instanties betrokken zullen zijn, zoals de schuldhulpverlening of de volwassenen-ggz.
11