Raadsvoorstel Onderwerp
: Verordening Wet Maatschappelijke ondersteuning Roerdalen 2011.
Indiener agendapunt
: Het college van burgemeester en wethouders, portefeuillehouder(s): J. Teuwen
Gevraagd besluit
:
Bijlage(n)
:
Bijlage(n) ter inzage
:
Consequenties
: Geen.
1. De Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Roerdalen 2010 in te trekken. 2. De Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Roerdalen 2011 vast te stellen.
Toelichting:
In de gemeentelijke Wmo-verordening en het bijbehorende Wmo besluit is het primaat van verhuizing opgenomen. Deze regeling is gekoppeld aan een vergoeding voor verhuiskosten. Het primaat van verhuizen houdt in dat bij een aanvraag voor een duurdere woningaanpassing eerst wordt bezien of verhuizing naar een meer adequate en goedkopere woning een oplossing kan bieden. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat de toepassing van het primaat van verhuizen onduidelijkheden oplevert. Voorgesteld wordt om deze regeling duidelijker vast te leggen in de Wmo-verordening. Volgens de Wmo verordening kunnen personen met een medische indicatie in aanmerking komen voor een (collectieve) vervoersvoorziening. Aan deze voorziening is een inkomensgrens verbonden waardoor personen met een inkomen van 150 % of hoger van een norminkomen geacht worden zelfstandig in hun vervoersbehoefte te kunnen voorzien. Concreet betekent dit dat vanaf deze grens geen recht meer bestaat op een vervoersvoorziening.
1
Tijdens een beroepsprocedure heeft de rechtbank te Roermond uitgesproken dat de betreffende bepaling in de verordening (artikel 29) niet duidelijk geformuleerd is en om deze reden is dit artikel onverbindend verklaard. Voorgesteld wordt om de redactie van artikel 29 van de verordening en de bijbehorende toelichting redactioneel aan te passen om vergelijkbare juridische problemen in de nabije toekomst te voorkomen. Het betreft een tijdelijke reparatie omdat op korte termijn in het kader van de “kanteling” van de Wmo een volledig nieuwe verordening aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. A. Primaat van verhuizen In de gemeentelijke Wmo-verordening is het primaat van verhuizing opgenomen. Deze regeling is gekoppeld aan een verhuiskostenvergoeding (in geval van een gedwongen verhuizing betaalt de gemeente een vergoeding). Het primaat van verhuizen houdt in dat bij een aanvraag voor een duurdere woningaanpassing eerst wordt bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat de toepassing van het primaat van verhuizen in de praktijk onduidelijkheden oplevert. Voorgesteld wordt om deze regeling duidelijker te omschrijven in de Wmo-verordening. Eveneens blijkt onduidelijkheid te bestaan over het maximale bedrag dat voor een woningaanpassing kan worden verstrekt. In het Gemeentelijk Wmo-besluit staat dat voor een woningaanpassing een bedrag van maximaal € 20.240,- kan worden verstrekt. In de verordening van de Wmo staat vermeld dat woningaanpassingen boven een bedrag van € 45.000,- niet meer tot de compensatieplicht van de gemeente kan worden gerekend. Deze afwijkende bedragen roepen de vraag op of een vergoeding tussen € 20.240,- en € 45.000,- mogelijk is. Op grond van ervaringen in uitvoeringspraktijk wordt voorgesteld om in de gemeentelijke Wmo-verordening bedragen op te nemen die gelden voor de toepassing van het primaat van verhuizen.Tevens wordt geadviseerd om het bedrag van € 45.000,- dat in artikel 16 van de Wmo verordening wordt genoemd als bovengrens van de gemeentelijke compensatieplicht te schrappen en de bovengrens te verlagen tot € 20240,-. Het bedrag van € 45.000,- is ontleend aan de oude Wvg-regeling waarbij de gemeenten deze categorie woningaanpassingen kon declareren bij het Rijk. Onder de huidige Wmo-regeling, waarbij de kosten van een dergelijke dure woningaanpassing voor rekening van de gemeente zouden komen, valt te betwijfelen of de kosten binnen de compensatieplicht van de gemeente vallen. Om die reden lijkt het juridisch houdbaar om het maximumbedrag gelijk te stellen met € 20.240,- dat in het gemeentelijk Wmo besluit wordt vermeld.
2
Aanvankelijk was het primaat van verhuizing in de Wmo-regeling gekoppeld aan de hoogte van de verhuiskostenvergoeding. Deze vergoeding was destijds vastgesteld op € 5.000,- en werd betaald op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. Op grond van voortschrijdend inzicht is deze vergoeding vervolgens verlaagd tot een forfaitair bedrag van € 3.000,-. In de praktijk bleek de verhuiskostenvergoeding dit niveau nauwelijks te overschrijden. Tevens biedt een forfaitaire vergoeding ook administratieve en organisatorische voordelen (minder bureaucratisch). Aan deze verlaging van de verhuiskostenvergoeding is ten rechte de conclusie verbonden dat voor de beoordeling van het primaat van verhuizing ook een ander bedrag zou gelden. Deze redenering werd nog versterkt omdat in dezelfde periode een andere aanbieder voor trapliften door de gemeente is gecontracteerd met lagere tarieven. Kort gezegd: het primaat van een verhuizing zou volgens deze redenering aan de orde zijn als een woningaanpassing in de vorm van een traplift noodzakelijk is. Deze gedachtegang is echter onvoldoende genuanceerd. Een zwaarwegend instrument als een gedwongen verhuizing staat in geen verhouding tot de kosten van een woningaanpassing van € 3.000,- . Bij deze beoordeling spelen niet alleen financiële overwegingen maar ook sociale en maatschappelijke belangen van de aanvrager die vaak in een kwetsbare positie verkeert een rol. Op grond van die overweging wordt voorgesteld om bij een woningaanpassing beneden € 5.000,het primaat van verhuizing niet van toepassing te verklaren. Zoals vermeld dient de gemeente bij de toepassing van het primaat van verhuizing uit te gaan van een zorgvuldige belangenafweging. Dit betekent dat de bovenvermelde ondergrens van € 5.000,- niet zonder meer kan leiden tot de oplegging van een verhuisplicht bij iedere woningaanpassing van € 5.000,- en hoger. De gemeente dient ook in die situaties alle relevante omstandigheden bij het betreffende besluit te betrekken (denk hierbij aan de woningmarkt of de aanwezigheid van een sociaal netwerk cq mantelzorg). Op grond van deze overweging wordt geadviseerd om voor de categorie woningaanpassingen waarvan de kosten tussen de € 5.000,- en € 10.000,- liggen een keuzemogelijkheid te bieden. Bij de uiteindelijke keuze voor het al dan niet toepassen van het primaat van verhuizen geeft een gemotiveerde belangenafweging de doorslag. Sluitstuk van de regeling is de vaststelling van een bovengrens van € 10.000,waarbij het primaat van verhuizing bij alle woningaanpassingen wordt toegepast. De hoogte van de kosten van een dergelijke aanpassing is een voldoende rechtvaardiging voor deze grens.
3
B. Inkomensgrens vervoervoorzieningen Bij de invoering van de Wmo in 2007 heeft de gemeente Roerdalen er voor gekozen om bij de vaststelling van het recht op een vervoersvoorziening een inkomensgrens te hanteren. De gemeente beschikt over beleidsvrijheid ten aanzien van de verstrekking van compenserende voorzieningen. In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (dit de voorganger van de Wmo) achtte de Centrale Raad van Beroep de toepassing van een inkomensgrens om in aanmerking te komen voor een collectieve vervoersvoorziening onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar. De vraag is nu of deze jurisprudentie ook van toepassing is voor de Wmo. Volgens deze redenering wordt iemand met een inkomen van 1.5 x het norminkomen geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een eigen auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. De rechtbank te Roermond heeft de volgende bezwaren tegen de formulering van artikel 29: 1. Niet duidelijk is of de inkomensgrens enkel gehanteerd wordt voor personen die gebruik kunnen maken van een auto of dat het uitgangspunt is dat iedereen met een inkomen boven de gestelde grens zelf kan voorzien in de kosten van het vervoer in zijn directe leefomgeving. In het laatste geval zou de inkomensgrens ook gelden voor rolstoelgebruikers waarvoor een auto niet algemeen gebruikelijk kan zijn. Uit de bewoordingen van artikel 29 blijkt niet duidelijk, aldus het standpunt van de rechtbank, welk uitgangspunt is gekozen. 2. Niet duidelijk is of een voorziening in de kosten van het vervoer bij het overstijgen van de inkomensgrens niet noodzakelijk is, of dat dit tevens geldt voor de deelname aan een collectief vervoerssysteem tegen een gereduceerd tarief. 3. Collectief vervoer kan naar zijn aard niet gelijkgesteld worden aan een met auto vergelijkbare voorziening. Het gegeven dat een auto algemeen gebruikelijk geacht kan worden kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat dit ook voor collectief vervoer geldt. Op basis van de bovenstaande overwegingen concludeert de rechter dat artikel 29 van de Verordening onvoldoende duidelijk geformuleerd is. De toelichting bij de bepaling brengt geen helderheid zodat deze bepaling geen rechtszekerheid voor de burger biedt.
4
Voorgesteld wordt de bepaling als volgt aan te passen: 1. De verwijzing naar het feit dat het bezit van een eigen auto algemeen gebruikelijk is dient geschrapt te worden. 2. Tevens dient expliciet aangegeven te worden dat de inkomensgrens voor iedereen geldt en niet alleen voor personen die gebruik kunnen maken van een personenauto. 3. In de regeling dient expliciet vermeld te worden voor welke voorzieningen de inkomensgrens van toepassing is. St. Odiliënberg, 9 augustus 2011
Burgemeester en wethouders van Roerdalen, De secretaris, De burgemeester,
J.J.W.M. L’Ortije
drs. C.A.M. Hanselaar – van Loevezijn
5