17
Proloog. Een Belgisch jaar als geen ander Voor de Belgische kerkprovincie kreeg de pedofiele explosie een datum en een gezicht. De fatale dag was 23 april 2010, toen aartsbisschop Léonard en Peter Rossel, de woordvoerder van de Brugse bisschop Vangheluwe, op een persconferentie bevestigden dat paus Benedictus het ontslag van Vangheluwe als bisschop had aanvaard. Vangheluwe was op dat moment 73 en sinds 1985 bisschop van Brugge. Eerder op het jaar, op 7 februari 2010, vierde hij nog in volle glorie, in een barstensvolle Sint-Salvatorkathedraal, zijn 25ste verjaardag als bisschop. Tot dus op 23 april zou blijken dat Vangheluwe in de jaren 1970 en 1980, eerst als priester, later nog als bisschop, een minderjarige neef had misbruikt. Later zou blijken dat hij die neef seksueel misbruikte ‘van zijn 5de tot zijn 18de jaar’. Die neef schreef immers een brief naar de bisschoppen van België over ‘zijn relatie’ met zijn bisschoppelijke oom, zodat Vangheluwe niet anders kon dan tegenover de commissieAdriaenssens de feiten toe te geven. Vooral in Vlaanderen sloeg het ontslag van de bisschop van Brugge in als een bom. Het bisdom Brugge stond immers model als ‘het nog meest katholieke bisdom’ met een behoorlijk priesterbestand, veel missionarissen – nog door paus Johannes-Paulus II geroemd als ‘het meest missionaire bisdom ter wereld’ – en volle kerken. Als bisschop reed Vangheluwe in de jaren 1985-2010 trouwens een vrijwel onberispelijk parcours, met open vizier, rechtdoorzee, redelijk progressief, en hij was een goede communicator, met veel aandacht voor de gewone dingen des levens. Ook toevalligheden zouden de zaak-Vangheluwe vleugels geven. Zo was het meteen de eerste zaak op het bord van aartsbisschop Léonard en commissievoorzitter Adriaenssens. André Léonard, twintig jaar lang bisschop van Namen, was pas in januari 2010 zijn voorganger kardinaal Danneels opgevolgd als aartsbisschop van Mechelen-Brussel. Peter Adriaenssens, kinderpsychiater aan de KU Leuven, was pas in februari
18
K I N DE R M I S B RU I K E N M AC H T
2010 aan de slag gegaan als de nieuwe voorzitter van de naar hem genoemde commissie-Adriaenssens, voluit ‘de interdiocesane commissie voor de behandeling van klachten van seksueel misbruik in een pastorale relatie’. Léonard en Adriaenssens waren de spilfiguren op de historische persconferentie van 23 april, waar ze het ontslag van Vangheluwe aankondigden. ‘De Kerk wil duidelijk maken’, aldus Léonard op bewuste persconferentie, ‘dat er in deze problematiek geen middenweg bestaat. Ze wil resoluut een bladzijde omdraaien uit een niet eens zo ver verleden, waar stilte of doofpot verkozen werden.’ Die woorden vormden dan weer een echo van een eerdere uitspraak van Léonard, op 4 april in zijn paashomilie, een uitspraak die niet meteen begrepen werd maar die al duidelijk ingegeven was door wat er in de lucht hing. ‘Gedurende verschillende decennia heeft de Kerk, net als andere instituties, het probleem van pedofilie in haar midden niet voldoende diep ingeschat, waar ze toch alle evangelische redenen had om te waken over het respect voor de waardigheid van de kinderen. Door een schuldig stilzwijgen heeft men vaak de voorkeur gegeven aan de reputatie van sommige kerkleiders in plaats van aan de misbruikte kinderen. Ook hier moeten we, door de waarheid, hen die vreselijk mishandeld werden in hun waardigheid herstellen.’ Het ontslag van Vangheluwe en de nieuwe aanpak van Léonard en Adriaenssens hebben het seksueel misbruik van kinderen ‘in een pastorale relatie’ bespreekbaar gemaakt. Tot dan toe had de commissie-Halsberghe, de voorganger van de commissie-Adriaenssens, in negen jaar tijd hooguit een dertigtal klachten ontvangen over seksueel misbruik door priesters en religieuzen in België. Van 23 april tot 24 juni 2010, de twee maanden tussen het ontslag van Vangheluwe en de gerechtelijke raid op het aartsbisdom en op de commissie-Adriaenssens, waren er dat 475. Op 10 september 2010 zette Adriaenssens het eindverslag van zijn commissie in verkorte vorm op het internet, met de meest schrijnende vormen van seksueel misbruik van kinderen die een perverse geest maar kan bedenken.
Keerpunt Nederland Eigenaardig genoeg viel het Belgische keerpunt inzake meldingen van seksueel misbruik door geestelijken − in het voorjaar van 2010 − slechts
P ROLO O G. E E N BE LG I SC H JA A R A L S G E E N A N DE R
19
een tweetal maanden na een gelijkaardig keerpunt in Nederland. Daar barstte de bom op 26 februari 2010, toen voor het eerst Nederlandse salesianen beschuldigd werden van jarenlang seksueel misbruik. Uit onderzoek van NRC Handelsblad en de Wereldomroep bleek dat dit misbruik in de jaren 1960 en 1970 het duidelijkst was in Huize Don Rua, een salesiaans klooster annex internaat – goed voor een honderdtal jongens van 12 tot 18 – van de salesianen in het Gelderse ’s Heerenberg. De ‘hoogste baas’ van de salesianen in Nederland was in die jaren Ad Van Luyn, oud-leraar in ’s Heerenberg en van 1994 tot 2011 bisschop van Rotterdam. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat drie (ex-)paters en broeders geviseerd werden die nog altijd actief waren in het jongerenwerk of die bestuursfuncties bekleedden. 33 slachtoffers die zich in het voorjaar van 2010 bij NRC Handelsblad en de Wereldomroep meldden, legden getuigenissen af over 23 paters en broeders salesianen. Meteen kwam het in Nederland tot een explosie van meldingen zonder voorgaande. Zo kreeg een kerkelijk klachtenbureau voor seksueel misbruik door geestelijken en andere kerkelijke werkers in Nederland, de commissie Hulp & Recht in de jaren 1995-2001 hooguit 196 meldingen binnen, waarvan er veertig gegrond verklaard werden. De onafhankelijke onderzoekscommissie die de Nederlandse bisschoppen op 9 maart 2010 installeerden om seksueel misbruik binnen de Kerk te onderzoeken, voorgezeten door ex-CDA-minister Wim Deetman, kreeg in vijf maanden tijd meldingen binnen van ruim 900 slachtoffers. Geen wonder dat kardinaal Simonis, van 1983 tot 2007 aartsbisschop van Utrecht en primaat van de katholieke Kerk in Nederland, op 23 maart 2010 in het Nederlandse tv-programma Pauw & Witteman zo onthutst op aantijgingen van seksueel misbruik door priesters of religieuzen reageerde dat hij zich in het Duits moest behelpen. Wir haben es nicht gewusst, zei Simonis letterlijk. ‘We wisten het gewoon niet.’ Nauwelijks beseffend dat dit na 1945 het meest gehoorde excuus was in het verslagen Duitsland, maar dan betrekking hebbend op de vernietiging van zes miljoen Europese Joden door het toenmalige naziregime. Een uitspraak die kardinaal Simonis zou blijven achtervolgen. Uiteraard stonden ook de Belgische en Nederlandse katholieke Kerken in 2010 niet op zichzelf. Het waren de zoveelste dominostenen in een wereldwijd fenomeen – de bespreekbaarheid van seksueel misbruik in de
20
K I N DE R M I S B RU I K E N M AC H T
Kerk – dat de voorbije dertig jaar vooral Noord-Amerika en West-Europa veroverde, met verre uitlopers naar Australië, Nieuw-Zeeland, LatijnsAmerika en zelfs de Filipijnen. Aanvankelijk werd het seksuele misbruik in de Kerk wel eens ‘een Amerikaans probleem’ genoemd, omdat Amerika in de jaren 1980 het eerst aan bod kwam. Toen bleek dat ook Canada erdoor besmet was, werd het ‘een Noord-Amerikaans probleem’. Vanuit Europa kwamen Ierland en Engeland het eerst in het vizier, en bleek het om ‘een Angelsaksisch’ of ‘Noord-Atlantisch probleem’ te gaan. Tot ook vanuit Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië meldingen van seksueel misbruik opdoken. De vloed van nieuwe meldingen van seksueel misbruik van kinderen door katholieke clerici bleek niet meer te stuiten. Wie vertrouwd is met de materie weet dat seksueel misbruik zich niet beperkt tot katholieke milieus. Het ligt voor de hand dat andere Kerken en vergelijkbare organisaties het op dit punt nauwelijks beter doen, en dat dit misbruik zich niet tot clerici beperkt. Aangenomen wordt dat het seksuele misbruik van kinderen nog het vaakst voorkomt in gezinsrelaties. Alleen is de katholieke kerkorganisatie zo uniek, zo hiërarchisch en zo gecentraliseerd dat seksueel misbruik er gemakkelijker in kaart kan worden gebracht. Bovendien is het de enige Kerk die uitsluitend bestuurd wordt door celibataire of ongehuwde mannen, die als prijs voor hun wijdingsmacht aan elke vorm van seksualiteit verzaken, zodat seksueel misbruik, zeker van kinderen, hen ook veel zwaarder aangerekend wordt.
Een wereldwijd probleem Seksueel misbruik van kinderen en zwakkeren is van alle tijden en alle volkeren. Maar de manier waarop een samenleving ermee omgaat, wordt door culturele en religieuze verschillen bepaald. Zo getuigen vrijwel alle slachtoffers van seksueel geweld door priesters en religieuzen, vaak veertig tot vijftig jaar na de feiten, van ‘de onweerstaanbare overmacht’ die in de jaren 1950 en 1960 in katholieke kringen nog van een priester of pater uitging. Je ertegen verzetten was bijna uitgesloten, klacht indienen ondenkbaar. Zelfs je ouders konden je niet geloven. De gewijde machthebber, het liefst nog in vol ornaat of met Romeinse priesterboord, was zo hoog boven de gelovige leek verheven dat hij onschendbaar was. ‘Twee
P ROLO O G. E E N BE LG I SC H JA A R A L S G E E N A N DE R
21
weken later kwam hij bij mij thuis’, schrijft Colm O’Gorman, een van de slachtoffers van de Ierse priester Sean Fortune, over zijn eerste ontmoeting met Fortune in het jaar dat hij veertien was. ‘Hij kwam onaangekondigd en in de vaste veronderstelling dat hij welkom was. Dat hij het door God gegeven recht had om zich ongevraagd overal te vertonen, stond buiten kijf. Zijn priesterboordje verleende hem toegang tot elk huis, het was zijn sleutel op onze voordeur.’ Wat de Nederlandse cultuurwetenschapper Geert Hofstede ‘de machtsafstand’ noemt, was zo groot dat priesters en religieuzen al in ‘een andere wereld’ leefden. Zeker in de nog homogeen katholieke gemeenschappen stak hun profiel er met kop en schouders bovenuit. Vaak waren ze dominant, arrogant en onweerstaanbaar. Tegelijk leek de ongelijkheid tussen priesters en leken, maar ook die tussen mannen en vrouwen, zo evident dat ook de gewone gelovige in die fundamentele ongelijkheid berustte. Priesters en religieuzen waren geen gewone mensen meer. Evenmin waren ze heiligen, maar ze waren wel de onmisbare bemiddelaars tussen deze wereld en het hiernamaals. Zij alleen hadden de sleutels van de eeuwigheid op zak, en ‘buiten de Kerk was er geen heil’. Met als toemaatje dat het individu en zeker de individuele leek, in een nog collectivistische en masculiene samenleving, de groepsdruk nauwelijks kon weerstaan en het nog vanzelfsprekend vond dat masculiene waarden – zoals materieel succes, assertiviteit en onverbloemd geweld – de toon aangaven, een toon waarin hiërarchische verhoudingen, een kwestie van hoger en lager, de doorslag gaven. Die verhoudingen waren vanzelfsprekend in een Kerk die op alle niveaus uitsluitend door gewijde mannen bestuurd en beheerst werd. Maar die verhoudingen werden nog versterkt door een samenleving die in vele opzichten even autoritair en even hiërarchisch functioneerde. Het meest gold dat in een samenleving die nooit een scheiding van Kerk en Staat had gekend of die nooit van harte aanvaardde. Of waar de kardinaal en de katholieke partijleider, de bisschop en de graaf, de priester en de baron ondanks een formele scheiding van Kerk en Staat fundamenteel aan dezelfde kant stonden. Ze waren torenhoog boven het volk verheven, al werd de ene als machthebber geboren en ontleende de andere zijn macht aan de prerogatieven van de geestelijke stand. Het ligt voor de hand dat misdrijven op dat hoge niveau niet bestonden of niet mochten bestaan. Ze werden om beurten straal ontkend, gemini-
22
K I N DE R M I S B RU I K E N M AC H T
maliseerd of weggemoffeld. Waarbij eerder het slachtoffer dan de dader gecriminaliseerd werd. Want in een gesloten hiërarchische samenleving komen daders in hogere functies daar gemakkelijk mee weg, zolang Kerk en Staat en zelfs politiemensen en rechters op dat punt de handen in elkaar sloegen. Of zolang de staat de feitelijke immuniteit van priesters en religieuzen garandeerde, ter verdediging van het dubieuze status-quo dat hun machtsaanspraken bleef bevestigen. Seksueel misbruik door katholieke priesters en religieuzen werd pas bespreekbaar als gevolg van een dubbele revolutie. Enerzijds was er een versnelde democratisering na de Tweede Wereldoorlog, waarbij de aloude standsverschillen een fatale klap toegebracht werd. Anderzijds waren priesters en religieuzen als gevolg van het Tweede Vaticaans Concilie – in de jaren 1960 – al van hun sacrale sokkel gevallen. Beide ontwikkelingen maakten de weg vrij voor een seculiere of onttoverde samenleving waar vrijheid en gelijkheid de traditionele machtsafstand al behoorlijk hadden verkleind en die al op meer individualistische leest waren geschoeid. Die voorwaarden werden het eerst vervuld in de VS en Canada, staten waar de oude standsverschillen en het religieuze collectivisme om historische redenen nooit voet aan de grond hadden gekregen – altijd al ontvingen ze nieuwkomers van alle mogelijke geloofsovertuigingen of levensbeschouwingen – of die als eersten een scheiding van Kerk en Staat doorvoerden die op het Europese continent nog vele jaren op zich zou laten wachten. Europa, waar het revolutionaire Frankrijk een bisschop kan vervolgen als die weigert een van seksueel misbruik verdachte priester aan de Franse rechtspraak over te leveren maar waar Italië nauwelijks van zich laat horen omdat een priester niet door het Italiaanse gerecht op verdenking van zedenschennis vervolgd kan worden, omdat Italië op basis van de Italiaans-Vaticaanse akkoorden ‘binnen de grenzen van de redelijkheid’ hun onschendbaarheid en die van hun bisschoppen garandeert en ervan uitgaat dat de Kerk deze misdrijven – zoals het seksueel misbruik van kinderen, voor de Kerk gewoon een zonde tegen het Zesde Gebod – best zelf kan bestraffen.