Media e n
198 2
pluriform i to it
Voorstudies en achtergronden mediabeleid
Een beoordeling van de stand van taken
J . J . van Cuilenburg D . Mc Quail
D
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
De serie ' Voorstudies an achtergronden ' omvat werkstukken , die in het kader van de werkzaamheden van de WRR tot stand zijn gekomen an Haar zijn oordeel van zodanige kwaliteit an betekenis zijn , dat publikatie gewenst is . De verantwoordelijkheid voor de inhoud an do ingenomen standpunten berust bij de auteurs . Hot materiaal in daze publikatie stond ten dienste van de WRR bij het opstellen van het Rappo rt aan de Rege ri ng over het massamediabeleid .
Prof. dr . J . J . van Cuilenburg is hoogleraar in do kommunicatiewetenschap aan de Vrije Universiteit to Amsterdam .
Prof. dr . D . McQuail is hoogleraar in de leer der communicatiemiddelen aan de Universiteit van Amsterdam .
m
Media en
198 2 pluriform itei t Voorstu d ies en a chter g ronden mediabeleid
E en beoorde ling van de stand van taken
J . J . van Cuilenburg D . McQuai l
's-Grave nh a g e, S t aatsuitg e verij 1982
INHOUDSOPGAV E
pagina VOORWOOR D
7
1 . INLEIDIN G
9
1 .1 Achtergron d
9
1 .2 Probleemstellin g 1 .3
Opzet van deze studi e
1 .4
Criteria, criteria-toepassing, criteria-toepasser : drie verschillende zake n
10 11
12
2 . FUNCTIES VAN MASSAMEDI A
13
2 .1
13
Waarom een functionele benadering ?
2 .2 Functionele media-theori e
13
2 .3 De keuze van media-functies in dit onderzoe k
16
2 .4 Media-functies op politiek gebie d
19
2 .5 Media-functies op sociaal-economisch gebie d
21
2 .6 Media-functies op sociaal-cultureel gebie d
22
3 . ENKELE OPMERKINGEN OVER MAATSCHAPPELIJKE PLURIFOR MITEI T
24
3 .1 Het begrip "pluriformiteit "
24
3 .2 Pluriformiteit, verzuiling, ontzuilin g
27
3 .3 Maatschappelijke pluriformiteit op politiek terrei n
29
3 .4
Maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-econo misch terrei n
3 .5
31
Maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-culturee l terrei n
33
4 . MEDIA-PLURIFORMITEI T
35
4 .1 Het begrip "media-pluriformiteit "
35
4 .2 Structuur van onze beschouwin g
41
4 .3 De institutionele bases van media-pluriformiteit : een typologi e 4 .4 Excurs : media-pluriformiteit in enige Westerse lande n
42
4 .5 Visies op pluriformiteit van de Nederlandse media
52
46
5.
POLITIEKE PLURIFORMITEIT : DIMENSIES EN CRITERI A
56
5 .1
Terminologie en uitwerking opze t
56
5 .2
Macro, meso, micro : het niveau van criterium-toepassin g
58
5 .3
Afspiegeling en openheid in het politieke nieuws
61
5 .4
Afspiegeling en openheid in het politieke commentaar
64
5 .5
De politieke informatie-functie van medi a
68
5 .6
De politieke opini~ringsfunctie van medi a
71
5 .7
De politieke expressie- en de kritiek-functie van medi a
73
5 .8
De politieke mobilisatie-functie van media
75
5 .9
Overzicht en samenvattin g
77
6.
CULTURELE EN ECONOMISCHE PLURIFORMITEIT : DIMENSIES EN CRITERI A
79
6 .1 Media en sociaal-culturele pluriformitei t
79
6 .2 De sociaal-culturele informatie-functie van medi a
81
6 .3 De sociaal-culturele opini~rings- en expressie functie van medi a
84
6 .4 Media en sociaal-economische pluriformitei t
85
6 .5
87
De sociaal-economische informatie-functie van medi a
6 .6 De sociaal-economische opinierings- en expressie functie van medi a
90
6 .7 Overzicht en samenvattin q
91
7
DE LANDELIJKE DAGBLADPER S
92
7 .1
De dagbladpers : bereik en overlappin g
92
7 .2
De kwantitatieve ontwikkeling van de dagbl a dpers
93
7 .3
Een politiek profiel van landelijke lezer s
94
7. 4
Een sociaal-economisch en sociaal - cultureel profiel van landelijke lezer s
96
7 .5
Kranten en politiek : het politieke nieuw s
99
7 .6
Bestek '81 : een " case s tudy " Haar volledigheid van parlementaire berichtgeving in de landelijke pers
99
7 .7
Kranten en politiek : politieke opinierin g
105
7 .8
Kranten en politieke expressie en kritiek
7 .9
De positie van de kleine drie
108 110
7 .10
Sociaal-economis c h en sociaal-cultureel nieuws
11 2
7 .1 1
Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit
7 .12
van de dagbladper s
113
Re s terende vra g en
115
8.
DE REGIONALE PER S
8 .1
Inleiding
117
8 .2
Het regionale aanbo d
117
8 .3
Functies van de regionale pers
120
8 .4
" One- and more-paper-cities "
12 3
8 .5
Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit
117
van de regionale per s
126
9 . DE TIJDSCHRIFTPER S
128
9 .1 Inleidin g
128
9 .2 Een pluriform en oligopolistisch aanbo d
13 1
9 .3 Globale ontwikkeling van enkele tijdschrifttype n Binds 197 0
134
9 .4 Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformitei t van de tijdschriftper s
1 41
10 .
DE OMROEP
1 44
10 .1
Inleiding
1 44
10 .2
Leden, omroepblad-abonnees en omroep-voorkeu r
1 47
10 . 3
Omroepleden : pol i tieke en godsdienstige pluriform ite i t
1 49
10 .4
Determinanten van omroepkeuze en omroepvoorkeur
151
10 .5 10 .6
Het prograrrma-aanbo d Het programma-aanbod ingedeel d
157 16 0
10 . 7
Zendtijdverdeling : een kwestie van afspiegeling of openheid ?
162
10 .8
Het Journaal, actualiteiten en Den Haag Vandaag
163
10 .9
Net publiek en de programna' s Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit
16 7
van het omroepbe s te l
17 0
10 .10
11 . EEN PLURIFORM MEDIA-BESTEL : SAMENVATTING EN EVA LUATI E
172
11 .1 Inleidin g
172
11 .2 De landelijke da g bladper s
172
11 .3 De regional per s
174
11 .4 De tijdschriftper s
175
11 .5 De omroe p
176
11 .6 Terug Haar de pr o bleemstellin g 11 .7 En de overheid?
177
LITERATUUR
17 9
181
VOORWOORD Deze studie is een "joint venture" van de beide Amsterdamse universiteiten . Zij kwam tot stand door een intensieve samenwerking van de vakgroep Massacortrnunicatie (Universiteit van Amsterdam) en de vakgroep Kommunikatiewetenschap (Vrije Universiteit) . Het onderzoek werd verricht door een team waarvan naast de beide auteurs ook John Faasse (VU), mevr .drs . Henny Verberkt (UvA) en drs . Wouter Stolwijk (VU) deel uitmaakten . John Faasse verrichtte een belangrijk deel van het werk voor de case-study Haar de regionale pers ; Henny Verberkt leverde het materiaal voor de beschouwing over de omroep ; en Wouter Stolwijk verzorgde de analyse van de tijdschriftpers . Zonder hun inzet en enthousiasme zou deze studie niet binnen de gestelde termijnen zijn geschreven . De NOS en de NOTU waren zo bereidwillig, ons van relevant onderzoeksmateriaal to voorzien voor de analyse van de omroep, resp . de tijdschriftpers . De samenwerking met dr . Kees van der Haak en drs . Jack Saarloos (beide NOS) en de heer Rob Riphagen (NOTU) was hoogst plezierig . Een speciaal woord van dank gaat uit Haar drs . Otto Scholten (VU) . Hij was zo genereus, nu reeds gegevens uit zijn dissertatie "Kraut en Democratie" (in druk) aan de publiciteit vrij to geven . Zonder zijn onderzoek Haar "pers en parlement" (1978) zouden wig weinig over de pluriformiteit van de landelijke dagbladpers hebben kunnen zeggen . Ook zijn wij hem, en drs . Jan Kleinnijenhuis (VU) dank verschuldigd voor de kanttekeningen die zij bij ons laatste concept hebben geplaatst . Mevr . Vera Boots verzorgde de lay-out en het typewerk . Cortmunicatiewetenschappers weten hoe belangrijk die twee voor een geslaagde cortmunicatie zijn .
Jan van Cuilenburg (Vrije Universiteit )
Denis McQuai l (Universiteit van Amsterdam ) Amsterdam, april 1982 .
7
1.
INLEIDIN G
1 .1 . Achtergron d In maart 1979 richtte de regering zich tot de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid met het verzoek haar van advies to dienen over de ontwikkeling van een "ge5ntegreerd massamediabeleid " . 1)
De aanleiding tot deze aanvraag vormden twee
adviezen van de Omroepraad aan de minister van Cultuur, Recreatie .2) en Maatschappelijk Werk, uitgebracht in 1977 en 1978 In die adviezen signaleert de Omroepraad technologische ontwikkelingen goals glaskabel, beeldplaten, teletekst en viewdata, die Haar verwachting zullen Leiden tot een steeds grotere verwevenheid van verschillende vormen van massacommunicatie, met name omroep en pers . Tegen deze achtergrond achtte de Omroepraad het van belang, dat de WRR de regering adviseert over het op middellange termijn to voeren mediabeleid . Uit de adviesaanvrage van de regering blijkt, dat van de WRR met name informatie wordt verwacht over technische ontwikkelingen op middellange termijn die voor de massamedia van belang zijn ; over de gevolgen daarvan voor de pers, het omroepbestel en voor andere vormen van massacomnunicatie ; en informatie over de mogelijke gevolgen voor de samenleving in het Licht van sociale en culturele ontwikkelingen . De WRR heeft de adviesaanvrage als volgt geinterpreteerd . 3)
Uitg angspunt vormen de ontwikkelingen in de
transmissietechniek - met name op het terrein van telecorr municatie - en in de geheugenopslag en dataprocessing in het algemeen, voorzover deze relevant zijn voor massacomnunicatie . Verwacht mag worden dat deze ontwikkelin g en gevolgen zullen hebben voor de structuur en het functioneren van bestaande massamedia . Om iets to noemen, de nieuwe technologie bevordert enerzijds g rootschaligheid, maar maakt anderzijds ook nieuwe kleinschalige vormen van massacommunicatie mogelijk . Om daarin inzicht to krijgen houdt de Wetenscha p peli j ke Raad zich naa s t vele andere taken ook bezig met "de ontwikkelin g van de verschillen in pluriform i teit tussen de media " . Op 20 maart 1981 heeft de WRR aan de Unive r siteit van Amsterdam ( vak g roe p Massacorrmunicatie) en aan de Vrije Universiteit (vak g roep Kommunikatiewetenschap) een opdracht verstrekt om een " voorstudie " Haar media-pluriformiteit in ons land to verrichten . De onderhavige publicatie doet verslag van deze voorstudie .
1 . Zie Nederland s e S taat s courant, 29-3-1979, nr . 63 . 2 . Zie ibid ., 12-12-1988, nr . 24 2 en 15-2-1978, nr . 33 . 3 . Zie WRR-Mededelin g en, nr . 18, mei 1981 .
9
1 .2 . Probleelnstellin g
Deze voorstudie Haar media-pluriformiteit in Nederland is grotendeels uitgevoerd in de periode april tot november 1981 . Zij richt zich op beantwoording van de volgende probleemstelling : al~emene_vraagstellin g Hoe groot is de media-pluriformiteit in Nederland op het terrein van informatievoorziening, meningsvorming en verstrooiing en in hoeverre stemt zij overeen met de maatschappelijk e pluriformiteit?
deelvra g e n 1 . functie s Welke functies vervullen massamedia met het oog op de informatievoorziening, meningsvorming en verstrooiing van burgers in onze samenleving ? 2 . begrip "pluriformiteit " Wat is in het algemeen to verstaan onder " maatschappelijke " e n onder " media-pluriformiteit"? 3 . dimensie s Welke soorten maatschappelijke en/of media-pluriformiteit zijn van belang met het oog op de informatievoorziening, de meningsvorming en de verstrooiing van burgers, en Welke is het gewicht van elk van die soorten pluriformiteit ? 4 . omvang maatschappelijke pluriformitei t Hoe groot is de maatschappelijke pluriformiteit in ons land, dan wel Welke redelijke, globale schatting is daarvan to maken ; 66 n en ander gegeven de dimensies bedoeld onder (3)
?
5 . omvanq media-pluriformitei t Hoe groot is de pluriformiteit van de media ( -typen) in ons land, dan we] Welke redelijke, globale schatting is daarvan to maken ; 66 n en ander gegeven de dimensies bedoeld onder (3)
?
6 . beoordelin g Welke beoordeling kan - gegeven de maatschappelijke pluriformiteit als bedoeld onder (4) - worden gegeven van de media-pluriformiteit in ons land ? 4 . Dit onderzoek betreft de landelijke pers in 1974 (hierna : VU-onderzoek 1974) en in 1978 (hierna : VU-onderzoek 1978) . Het eerste onderzoek werd gerapporteerd in J .J . van Cuilenburg, Lezer, krant en politiek, 1977 en G .W . Noomen, Beweren en motiveren, 1977 . Het on erzoe - 78 zal uitvoerig worden vers agen in cholten, Krant en democratic, to verschijnen in 1982 als VU-dissertatie .
10
1 .3 . Opzet van deze studi e De beantwoording van deze probleemstelling onderstelt tenminste een drietal zaken : (i) theorie (deelvragen 1, 2 en 3) ; (ii) empirisch onderzoek (deelvragen 4 en 5) en (iii) beoordeling (deelvraag 6) . In hoofdstuk 2 zullen wij de theorie ter hand nemen ; het richt zich op de vraag, Welke functies media in onze samenleving vervullen . In het kader van media-pluriformiteit blijkt het zinvol de aandacht vooral to richten op zaken als informeren, opinieren, expressie, kritiek, amusement en mobilisatie . De omschrijving van de begrippen "maatschappelijke pluriformiteit" en " media-pluriformiteit " komt in hoofdstuk 3 en 4 aan de orde . Geargumenteerd zal worden dat met name pluriformiteit ov politiek, sociaal-economisch en sociaal-cultureel gebied van belang is . In hoofdstuk 5 wordt den en ander uitgewerkt voor het functioneren van media op politiek gebied . In dat hoofdstuk zullen ook de voornaamste criteria voor media-pluriformiteit worden ontwikkeld, t .w . afspiegeling en openheid in zowel de nieuwsvoorziening als het commentaar ( opiniering ) door de media . In hoofdstuk 6 richten wij ons op media-pluriformiteit in de sociaal-culturele en in de sociaal-economische sfeer . Het empirisch deel van ons onderzoek wordt gerapporteerd in de hoofdstukken 7 t/m 10 . In die hoofdstukken behandelen wij achtereenvolgens case-studies Haar de landelijke dagbladpers, de regionals pers, de tijdschriftpers en de omroep, in het bijzonder de televisie . Het behoeft weinig betoog dat he t - gegeven de beschikbare tijd, mankracht en " know-how " - onmogelijk is, de empirische deelvragen 4 en 5 min of meer volledig to beantwoorden . Niet voor niets wordt in die vragen gesproken van een "redelijke, globale schatting" van maatschappelijke en mediapluriformiteit . Noodgedwongen zullen wij ons beperken tot een " bewijsvoering " op basis van beschikbare onderzoeks g egevens (NDP, NOS, NOTU etc .) . Die zijn echter in de regel niet op onze probleemstelling toegesneden . Dat brengt met zich mee dat onze analy s e vaak een globaal en voorlopig karakter zal hebben . Anders gezegd, de case-studies pretenderen been confirmatie, maar slechts een adstructie van ons betoog . Daarbij kunnen we een uitzondering maken voor de landelijke pers . In die case-study zullen wij sterk varen op onderzoek dat door de Vrije Universiteit is verricht Haar de politieke pluriformiteit van landelijke kranten . 4)
Wij
zullen dit onderzoek vri j uitvoerig beschr i jven, omdat daaraan onzes inziens kan worden geillustreerd, Welke onderzoeksgegevens nodig zijn, wil men eni g szins sluitende uitspraken kunnen doen over pluriformiteit van media . Elk " empirisch hoofd s tuk " zal worden afgesloten met een paragraaf waarin het functioneren van de medi a in het Licht van de maatschappelijke pluriformiteit zal worden be-
11
oordeeld . In hoofdstuk 11 tenslotte zullen wig trachWn de algemene vraagstelling van deze studie to beantwoorden . 1 .4 . Criteria, criteria-toepassing, criteria-toepasser : drie verschillende zake n
Onze probleemstelling richt zich op de afstemming van media-pluriformiteit op de maatschappelijke pluriformiteit ; zij loopt uiteindelijk uit op de vraag, Welke beoordeling - gegeven die maatschappelijke pluriformiteit - van de media kan worden gegeven . Een belangrijk deel van ons werk zal bestaan uit het ontwikkelen van criteria, maatstaven aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of de pluriformiteit van de media overeenkomt met, afgestemd is op de maatschappelijke pluriformiteit . Hier past een belangrijke kanttekening die wij bij ons werk willen maken : bij criteria, criteria-toepassing en de criteria-toepasser gaat het om drie verschillende zaken, die niet per definitie in elkaar verlengde liggen . Met de ontwikkeling van criteria is geenszins de vraag beantwoord, hoe en door wie ze zouden moeten worden toegepast . In deze studie gaan wij uitdrukkelijk niet verder dan het formuleren van criteria voor media in het Licht van het gegeven en de onderstelde wenselijkheid van maatschappelijke pluriformiteit . Van een hele andere orde en vallend buiten onze vraagstelling zijn kwesties als : wie legt die criteria aan - de overheid? -, en Welk beleid - als al - moet worden gevoerd als de media niet aan de criteria blijken to voldoen? Bij beschouwingen daarover kan men zich ook niet tot de sfeer van media-pluriformiteit alleen beperken ; heel andere zaken zullen daarbij ook gewogen moeten worden zoals de vrijheid van informatie en het recht op vrije meningsuiting . Die afweging, hoe belangrijk ook, zullen wij hier niet maken ; zij vergt een afzonderlijke studie . Wij volstaan met de opmerking dat pluriformiteitscriteria onzes inziens slechts de status mag worden verleend van mediabarometers, waaraan kan worden afgelezen hoe goed of slecht de media op een bepaald punt functioneren . In ons slothoofdstuk komen wig nog kort op deze problematiek terug .
12
FUVCTIES VAN MASSAh ED I A 2 .1 . Waarom een functionele benadering ?
Het begrip " media-functie " zal in onze komende beschouwing een centraal begrip zijn . Onze aanpak zou men "functioneel" of " functionalistisch " kunnen noemen ; hij vertoont althans een zekere verwantschap met het sociaal-wetenschap p elijke functionalisme . De keuze voor het functie-begrip stoelt voornamelijk op praktische gronden ; het voornaamste argument is dat het zeer gebruikelijk is, massamedia in termen van een "functionele taal" to beschrijven . Daarbij zij onmiddellijk toegegeven, dat die taal door mensen uit de mediawereld en het media-onderzoek nogal eens verschillend wordt gebruikt . Er zijn daarnaast echter nog drie andere argumenten die in ons onderzoek pleiten voor een functionele aanpak . In de eerste plaats, veel vroeger verricht onderzoek dat voor ons relevant is, is gebaseerd op een functionele benadering . In de tweede plaats, we hebben een kader nodig waarbinnen we waarnemingen over media kunnen relateren aan gegevens over de samenleving . De functionele benadering voorziet in zo'n kader - wat de tekortkomingen daarvan ook zijn - ; met functionele be g rippen kan ee n " brug " worden geslagen tussen wat de media feitelijk doen en het gebruik dat van die media door het publiek wordt gemaakt . Een derde argument is, dat ons werk behoort tot de categorie studies die zich bezighoudt met de evaluatie van " media performance " op zichzelf en ten opzichte van de samenleving als geheel of onderdelen daarvan . Wil evaluatie mo g elijk zijn dan hebben we criteria nodig, die verankerd zijn in opvattingen over maatschap p elijke doelstellingen en over taken, die door de media worden geaccepteerd of aan media worden toegeschreven . En juist het element "task" is 66 n van de centrale betekenissen van het begrip "functie" . 1 ) 2 .2 .
Functionele media-theori e De functionele media-theorie kent een Lange tradi-
tie, to beginnen m et het werk van Lasswell die drie al g emene communicatie-functies in een samenleving onderscheidde : "surveillance of the environment " , " correlation of component parts of society in respondin g to the environment " en "transmission of social heritage from one generation to the next ." 2)
Door Fauconnier wordt dit
drietal gelijkgesteld met : ( 1) berichtgevin g - het verzamelen e n
1 . D . McQua i l, Review of sociological writing on the press, 1976, pa ss im . 2 . H .D . Lasswell, The structure and function of communication in society, in : The communication of ideas , onder redactie van L . Bry s on, 1948, p . 32-51 .
13
verspreiden van gegevens over gebeurtenissen in de samenleving ; (2) opinievorming - het afstemmen van de delen van de samenleving op hun omgeving ; (3) socialisatie .3) Gelijktijdig met Lasswell en meer gericht op massa corrmunicatie hebben Merton en Lazarsfeld drie functies aan massamedia toegeschreven : het ethiseren en ondersteunen van sociale normen ; het verlenen van sociale status aan individuen of groepen mensen en het legitimeren van hun positie in de samenleving ; het verschaffen van een "sociaal narcoticum" door informatie over problemen to verschaffen in plaats van ze daadwerkelijk aan to pakken .4 )
Belangwekkend is hier ook
het werk van Wright dat voor een groot deel op dit snort ideeen en op de functionalistische theorie van Merton is gebaseerd .5 ) Wright poneerde een "functional inventory" voor massamedia en wel in de vorm van een fundamentele vraag : wat zijn de (1) manifeste en (2) latente (3) functies en (4) dysfuncties van massacorrmunicatieve boodschappen die (5) berichtgeving en (6) opinievorming en (7) cultuuroverdracht en (8) ontspanning beogen voor (9) de samenleving, (10) subgroepen, (11) het individu en (12) ) het cultureel systeem? 6 Bij de verdere ontwikkeling van theorie en onderzoek is door cortQnunicatiewetenschappers een aantal specifieke consequenties van massacommunicatie ge7dentificeerd . Deze gevolgen worden vaak "functies" genoemd . Te noemen zijn : 7) ) sociale integratie ; sociale controle ; legitimering 8 ; het verschaffen van culturele identiteit en het bijdragen aan nationale eenheid 9 ) ; "agenda setting" (structureren van aandacht ; ) scheppen van "issues") 10 ; het vervullen van een forum- of po) ) diumfunctie 11 ; het geven van advies en leiding 12 ; het ver) vullen van een waakhond-functie 13 ; socialisatie 14) en sociale en politieke mobilisatie . Het voert hier to ver, uitvoeri g op al dit snort functies in to gaan en alle door Wright onderscheiden toepassingsgebieden en analyse-niveaus de revue to laten passeren . Voor onze studie is met name de functionele ana-
3 . G . Fauconnier, Massacommunicatie : een terreinverkenni ng , 1973 , p . 53 . Zie ook : idem, • a s~ same3ia en samen evin,I97 3 ,p . 75-117 . 4 . R .K . Merton en P .F . Lazars e ,Mass communication : popular taste and organised social action, in : L . Bryson, op . cit ., p . 95-118 . 5 . R .K . Merton, Social theory and social structure, 1957 . Tysis and mass communication, in : 6 . C .R . Wright, Functional Public Opinion Quarter, 1960, (24), p . 605 - 620 . 7 . M . Janowltz,_TFe correnunity press in an urban setting, 1952 . 8 . R . Miliband, TR_e-sT_aTe_ in capitalist s oci ety, 19b9 . 9 . Communication and political development, onder redactie van L .N . e-= : 10 . M .E . McCombs en D .K . Shaw, The agenda setting function of the mass media, in : Public 0 inion Quarterly, 1972, (29 ) , p . 176-18 7 . 11 . B . Fjaestad en P . o m ow, we id"s k newsmens views on the role of the press, 1975 . 12 . um er en D . McQuail, Television in p olitics, 1968 . 13 . B . Cohen, The press and foreign po ice , 1963 . 14 . R .E . Dawson en K .rewitt, Politic a socialisation, 1969 .
14
lyse van media op het niveau van de samenleving van belang . Aan de functionele benadering van de samenleving van de massamedia op het niveau van de samenleving ligt de idee ten grondslag dat elke samenleving bepaalde " behoeften" kent , die vervuld moeten worden, wil zij althans "normaal" kunnen functioneren . Men denke aan behoefte aan informatie, aan bestuur en continuiteit in waarden en normen . In die benadering wordt het belang van een ge T ntegreerde, conflictloze en tot consensus tenderende samenleving sterk benadrukt . Men zou de functionele benadering in dat opzicht wel "niet objectief" kunnen noemen, irtmers uitgangspunt is een bepaalde maatschappijvorm, zodat de criteria voor "functionaliteit " en voor wat men " behoeften van de samenleving" noemt, sterk afhangen van de waarden en de machtsstructuur van die samenleving . De functionele theorie wordt zo sterk beinvloed door de waarde die eenheid en continuiteit hebben binnen het maatschappelijk bestel ; conflicten en maatschappelijke spanningen kunnen slechts in de theorie worden ingepast, indien zij mede bijdragen tot een "nuttige" aanpassing van de samenleving aa n haar omgeving of to rijmen zijn met bepaalde vrijheden binnen de rechtsstaat . Dit wordt erkend door de voorstanders van het functionalisme 1 5 ) en tegelijkertijd benadrukt door degenen die het functionalisme als inherent conservatief beschouwen (conflicttheoretici) . Zo opereren de massamedia, vanuit een marxistisch perspectief bezien, in ieder kapitalistisch stelsel in het belang ) van de heersende klasse en de handhaving van haar ideologie,l6 In die opvatting worden media hoofdzakelijk beschouwd als instrumenten van sociale controle in handen van een minderheid die de macht bezit . Het is de vraag of dit snort kritiek het functionalisme als zodanig raakt, d .w .z . het functionalisme als benaderin g swijze . Wij menen dat dit niet het geval is . Terecht wordt wel opgemerkt dat zelfs de kritiek op het functionalisme in de functionalistische terminologie kan worden uitgedrukt . Zo kan men zeggen dat de media als functie hebben (doelstellin g of gevolg), de heersende ideologie en de macht van de heersende klasse to handhaven . Een argument temeer, het functionalisme niet zonder meer los to laten . Zeker, gevoe g d bij het feit dat - zoals we reeds stelden - het in de praktijk moeilijk is, dit snort taa l in beschouwin g en over media to vermijden .
15 . Cf . Wright, loc . cit . 16 . Gedoeld wordt hier op de discussie die met name door marxisten , neo- marxisten en aanhangers van de Frankfurter Schule wordt ge voerd . Cf . F . Bockelman, Theorie der Massenkor r ununikation i m Prozess der Aufklarun bur er is en Oeffentlichkeit, 1975 ; J . ` C . Hamel i nk , Habermas, Stru c turwan e der e 'f entTi chTc ei Perspectives for public communication, 1975 ; H . Holzer, Massen T rrenuni a ion und emokrat i e in der Bundesrepublik Deutsc an , . W .D . Hund, are ac roc und n ormations et i sc
15
2 .3 . De keuze van media-functies in dit onderzoe k Ons onderzoek richt zich op de relatie tussen maatschappelijke pluriformiteit en media-pluriformiteit . Het functie-begrip kan daarbij waardevol zijn als " overbrug g ings-begrip " , als begrip waarin de relatie tussen media en samenleving tot uitdrukking kan worden gebracht . Bij wijze van werkdefinitie zullen wig uitgaan van de volgende omschrijving van " media-functie " de verrichting van een medium/de media in termen van het (potenti6le) gevolg voor de samenleving of delen daarvan . Dat wat media feitelijk doen, wat zij ons voorschotelen, is zeer divers en kan vanuit tal van gezichtspunten worden gecatalogiseerd : media verschaffen nieuws, vertonen films en series, presenteren quizes, en wat al niet . Uitgaande van onze werkdefinitie rubriceren wij die zeer verschillende " verrichtingen" op basis van het gevolg of het potenti~le gevolq daarvan aan de publiekszijde . Zo kan - het voorbeeld is niet schokkend - het uitzenden van nieuws (verrichting) onder de informatie-functie van media worden gerangschikt, omdat het publiek door die uitzending geinformeerd raakt (gevolg) . En een quiz (verrichtinq) onder de amusementsfunctie, overigens los van de vraag of het doel van de communicator - ons amuseren - wel (gevolg) of niet (potentieel gevolg) wordt bereikt . De vraag doet zich vervolgens voor, Welke indeling van media-verrichtingen voor ons doel het meest zinvol is . Laten we eens beginnen met een heel brede categorie van verrichtingen , die kan worden aangeduid als " integratie-functie " , een functie die in veel mediatheorie~n een belangrijke plaats inneemt . In functionalistische theorieen wordt vaak de nadruk gelegd op de bijdrage van media aan de continuiteit van en de sociale controle in de samenleving . Centraal staat in het functionalisme de gedachte, dat de "delen" van elk sociaal systeem een ge T ntegreerd geheel vormen en alleen veranderen in relatie tot elkaar . Tegen die achtergrond kan " integratie" als de meest algemene functie van media worden beschouwd : media dragen bij aan " correlating " van de verschillende onderdelen van de samenleving, aan culturele continuiteit en aan socialisatie . Er zijn onderzoeksgegevens waaruit het integratie-effect van massamedia blijkt . Deze gegevens ) wijzen erop dat 17 - media bijdragen aan consensus over sociale waarden en een wereldbeeld verschaffen dat door grote groepen mensen kan worden gedeeld ;
17 . Theoretisch cf . : L . Wirth, Consensus and mass communication, in : American Sociological Review, 1948, (13), p . 1-15 . Empirisch cf . : M . Janowitz, op . cit . ; L .N . Pye (red .), op . cit . en I . Jackson, The provincial press and the community, 1971 .
16
- locale media de binding van het publiek aan de lokale gemeenschap vergroten ; - het informatie-aanbod van media gespreksstof bij sociale contacten oplevert en aldus dient als basis voor sociale interactie ; - maatschappelijke organisaties media hanteren voor het contact met hun leden en andere aanhangers . Samenvattend, media dragen bij aan het totstandkomen en de instandhouding van relaties tussen individuen onderling, tussen individuen en sociale groepen en organisaties, en tussen groepen en organisaties enerzijds en "de" samenleving anderzijds . Het zal duidelijk zijn dat - als het voorgaande allemaal waar is - we hier to maken hebben met een zeer cruciale media-functie . Toch zullen wij de integratie-functie niet in onze beschouwing over media-pluriformiteit betrekken, en wel on twee redenen . In de eerste plaats, vrijwel alles wat media verrichten kan bijdragen aan integratie van de samenleving ; het gaat bij de integratie-functie on een zeer brede categorie van media-verrichtingen . In de tweede plaats, met het voorgaande samenhangend, integrerende media-inhoud is in de praktijk als zodanig moeilijk to herkennen . Het komt ons zinvoller voor, minder omvangrijke categorie~n van media-verrichtingen to onderscheiden, zoals "informeren" en " opinieren " , verrichtingen die overigens zelf ook sociale integratie als neven-effect kunnen hebben . In het vervol g van ons betoog zullen wij een zesta l media-functies onderscheiden : 1, de informatie-functi e Bij deze functie gaat het on het verschaffen van nieuws en andere soorten informatie over zaken en gebeurtenissen in de samenleving . Er zijn verschillende definities van "informatie" mogelijk ; in vrijwel alle omschrijvingen staat het feitelijke en objectieve karakter van de informatie centraal . 2 . de opini 6 ringsfuncti e Deze functie heeft betrekking op zaken als interpretatie, beoordeling, het vormen van waarde-oordelen over zaken en gebeurtenissen in de samenleving . Soms kan de grens tussen informatie en opinie - conmentaar - scherp worden getrokken, maar vaak zijn die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden, sterk met elkaar verweven . 3 . de expressie-functi e Massacorrmunicatie kan dienen als podium of forum voor individuen en groepen om hun opvattingen to uiten en hun eigen politieke, culturele en sociale identiteit to realiseren . De expressie-functie wordt door media vervuld, als verschillende
17
strom i ngen van l evens- en maatschappij-beschouwing in een samenleving via de media tot uitdrukking kunnen komen . 4, de kritiek-functi e Verschillende cortmunicatieve activiteiten kunnen onder deze categorie worden samengenomen . Ten eerste, de traditionele " waakhond " -functie met betrekking tot de overheid, die aan de " vrije pers " wordt toegeschreven . Ten tweede, activiteiten in de sfeer van "investigative reporting" die zich richt op misstanden in de samenleving . Ten derde, discussie tussen en confrontatie van verschillende, met elkaar concurrerende opvattingen en ideeen in de sfeer van politiek, cultuur en economie . 5 . de amusementsfuncti e Film, series, muziek, feuilletons . . . Niet ontkend kan worden dat een belangrijk deel van het media-aanbod zich richt op ontspanning van het publiek en op het verschaffen van "escape " aan de zorgen van alledag . 6 . de mobilisatie-functi e Media kunnen worden gebruikt om mensen tot een bepaald collectief of individueel gedrag aan to zetten of to winnen voor bepaalde doelstellingen . Dit kan men de " mobilisatie-functie" van de media noemen . Propaganda voor religieuze, culturele, politieke, maar ook comnerci~le doeleinden valt hieronder . De meeste aandacht zullen wij in deze studie besteden aan de eerste vier functies . Hoe belangrijk media-amusement kwantitatief ook is en Welke belangri j ke culturele en economische gevolgen daarmee samenhangen, wij gaan er grotendeels aan voorbij, omdat er nog Been theorie ~ n en begrippen zijn om pluriformiteit in amusement adequaat to kunnen bestuderen . On andere redenen zullen wij ook weinig aandacht besteden aan het verschijnsel van media-mobilisatie . Ern daarvan is dat veel activiteiten van media in deze sfeer ook onder andere functies gerubriceerd kunnen worden : (cam nerciele) reclame onder informatie ; politieke, religieuze en culturele propaganda onder "opin A ring", "expressie " en "kritiek " .
18
Schema 1 : Overzicht van media-functies - een samenvattin g
functi e
aanbod-zijde : mediumverrichtin g
publiekszijde : (potentieel) gevol g
informatie-
het informeren
geTnformeerd rake n
functi e
(kennisname ) opini~rings-
het opini~ren/
menings-
functi e
cortunentaa r
vormi ng
expressie-
het tot-uitdruk-
ge5nformeerd-
functi e
king brenge n
rake n (kennisname )
kritiek-
het kritisere n
kritiek verwerken,
functi e
aantrekke n het amusere n
ontspannin g
mobilisatie-
het mobiliseren,
gemobiliseerd
functie
propageren,
raken, aanhanger
activeren
worden/blijve n
amusementsfuncti e
Media begeven zich op veel terreinen van het maatschappelijk leven ; op elk daarvan kunnen 66n of meer van de genoemde functies worden vervuld . Het is uiteraard ondoenlijk al die terreinen in onze beschouwing to betrekken . Wij zullen ons beperken tot die gebieden die vanuit de pluriformiteitsoptiek het belangrijkst zijn, t .w . de politiek, de sociaal-culturele - en de sociaaleconomische sfeer van het maatschappelijk gebeuren . In de komende drie paragrafen zullen wij kort onze gedachtengang terzake van elk van deze drie sferen schetsen ; een uitvoeriger verhandeling volgt in hoofdstuk 5 en 6 . 2 .4 . Media-functies op politiek gebie d In vrijwel alle beschouwingen over democratie wordt aan de massamedia een aantal belangrijke taken toegeschreven . Een steeds veranderende, complexe samenleving kan onmogelijk aan de eisen van democratie voldoen, zonder een voortdurende en adequate informatievoorziening over en expressie van verschillende politieke opvattingen, wensen en ideeen . Het begrip "democra-
19
tie" be rust in wezen op de opvatting dat alle burgers in vrijheid aan de politieke besluitvorming in de samenleving kunnen deelnemen . Dat voor zinvolle politieke participatie het beschikbaarzijn van informatie een noodzakelijke voorwaarde is, behoeft geen betoog . Evenmin dat openbaarheid van de politieke discussie voor democratic onontbeerlijk is . Openbaarheid wordt in onze samenleving grotendeels ge6ffectueerd via de massamedia . Hierin ligt dan ook voor een groot deel - wellicht voor het belangrijkst e deel - haar task ; zij dienen de "politische Basiskorrenunikation" in de samenleving mogelijk to maken . Dit begrip, afkomstig van de Duitse auteur Geissler, kan worden gedefinieerd als "( ) Korrmunikation aller zur Teilnahme an der Organisation berechtigden Mitglieder - der "Basis" - mit den Mitgliedern and Gremien der Organisationsleitung Bowie mit den Problemen, die einer Entscheidung Burch die Organisation bedUrfen oder fir eine Entscheidung der ) Organisation relevant sind ." 18 In politick opzicht kunnen de media beschouwd worden als een intermediair tussen enerzijds de politieke top en anderzijds de politieke basis van onze parlementaire democratic . Het begrip "top" dient men ruim to nemen ; het duidt niet alleen op ministers, kamerleden en hoge partijfunctionarissen, maar op alien die regelmatig in het politieke proces initiatieven ontplooien, Bus ook actieve partij- en vakbondsleden en leden van actiegroepen . De Duitse socioloog Dahrendorf noemt deze groep de "aktive Oeffentlichkeit" ; de omvang daarvan schat hij op 1 tot 5% van alle burgers . Daartegenover staat de "passive Oeffentlichkeit", de 90 tot 99% van de burgers die uitsluitend als kiezer aan het politieke proces deelneemt . "An wenigen Punkten ist die Aufgabe der Massamedia so unentbehrlich fUr eine freie Gesellschaft wie an den Geleken von ak) tiver and passiver Oeffentlichkeit ." 19 Massamedia behoren als onafhankelijke instituten to signaleren of en hoe het politieke proces zich binnen gestelde grenzen voltrekt, en dienen als representanten van onderscheiden politieke stromingen in een samenleving, een bijdrage to leveren aan een duidelijke defini~ring van die grenzen . De intermediaire functie van de media omvat tegen de ) achtergrond van Bit "top-basis"-schema drieerlei .20 In de eerste plaats vervullen de media een zgn . informatiefunctie : Bit is d e
18 . R . Geissler, Massenmedien, Basiskommunikation and Demokratie , 1973, p . 2 . 19 . R . Dahrendorf, Aktive and passive Oeffentlichkeit : Uber Teilnahm e and Initiative im politischen Prozess, in : Zur Theorie de r p olitischen Kommunikation, onder redactie van Lang en ucher , T37 p . 108 . 20 . Cf . R . Wildenmann en W . Kaltefleiter, Funktionen der Massenmedien , 1973, (1965), p . 15 e .v .
20
meest oorspronkelijke functie van de massamedia ; zij informeren de burgers over het beleid, de beleidsvoornemens en de beleidsuitvoering van de overheid . Het gaat daarbij om een informatiestroom van top Haar basis ; de "passive Oeffentlichkeit " krijgt daarbij een beeld van de politieke initiatieven die door de " top" worden ontplooid, en het beleid dat wordt gevoerd . In de tweede plaats vervullen de media de zgn, expressiefunctie : zij informeren de overheid (de "aktive Oeffentlichkeit") over wat er onder de bevolking leeft . Bij deze functie gaat het primair om informatie van de basis Haar de top, waarbij in zekere zin de - al dan niet smalle politieke marges worden gedefinieerd . Verwant is de derde functie van de media, de zgn, kritiekfunctie : met name in hun politieke corrmentaren en achtergrondinformatie oefenen media kritiek uit op het beleid van de regering (inhoud) en op de wijze waarop dat beleid tot stand komt (vorm) . Vatten we 66n en ander samen dan ontstaat het volgende beeld :
Schema 2 : Massamedia als intermediair tussen politieke top en -----politieke basi s
"AKTIVE OEFFENTLICHKEIT "
TOP informatie 1 BASIS
T
expressie en kritie k "PASSIVE OEFFENTLICHKEIT "
Media-functies als politieke opini ~ ring en mobilisatie zijn ook in dit schema onder to brengen . In beide gevallen gaat het om communicatie van de top Haar de basis . Bij opini~ring verschaffen media door informatie over en analyse en beoordeling van het politieke gebeuren aan de top, de basis bouwstenen voor de menin g svorming, elementen waaruit de publieke opinie kan worden opgebouwd . Bij mobilisatie zijn de media instrumenten van de politieke top om de basis to activeren en to winnen voor bepaalde standpunten en ideeen . 2 .5 .
M edia-functies op sociaal-economisch gebie d Een tweede gebied waarop massamedia zich begeven, i s
het sociaal-economische . Ook al is het moeilijk, de grenzen van dit gebied precies aan to geven, duidelijk is wel, dat het hier gaat om zaken als "arbeid", " inkomen", "beroep " en " markt" . De maatschapoelijke pluriformiteit op sociaal-economisch terrein heeft betrekking op een groot aantal verschillende aspecten : verschillen in inkomen, verschillen in werkterrein en in functie, verschillen in positie op de markt voor goederen en diensten en op de arbeidsmarkt . Massamedia weerspiegelen al dit snort verschillen en dragen er aan bij dat men-
21
sen hun positie in de samenleving kunnen bepalen . Voorzover mensen georganiseerd zijn op grond van hun sociaal-economische positie (bijvoorbeeld in vakbonden, consumentenorganisaties, werkgeversorganisaties en beroepsverenigingen) spelen media een rol bij het tot stand brengen van betrekkingen tussen zulke groeperingen . De meest essenti M e functie is ook hier de informatie-functie ; door sociaal-economische info rmatie kunnen media de deelname aan het economisch Leven vergemakkelijken . Maar ook andere media-functies zijn op dit gebied relevant . Mensen moeten zich een mening kunnen vormen over economische omstandigheden en deze kunnen beoordelen . Dit betekent dat sociaal-economische opini ~ ring evenzeer tot de taken van de media moet worden g erekend als informatie-verschaffing , over sociaal-economische aangelegenheden . Daarnaast vragen georganiseerde g ro epen en ongeorganiseerde sociaal-economische strata om mogelijkheden tot expressie, om mogelijkheden om hun opvattingen en economische verlangens aan de samenleving kenbaar to maken . Op sociaal-economisch gebied treffen we dus in beginsel dezelfde media-functies aan als op het politieke gebied, zij het dat het belang van de verschillende functies enigszins anders is . In de praktijk ligt hier wat meer nadruk op de informatie-functie, omdat zaken als ideologie, waarde-oordelen en levensbeschouwing een minder prominente plaats innemen dan in de politieke sfeer . Veel van wat media feitelijk op sociaal-economisch gebied doen is immers to vatten onder min of meer "objectieve" informatie-verstrekking over zaken als werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden, lonen en prijzen en sociale omstandigheden . 2 .6 . Media-functies OD sociaal-cultureel aebie d Ook aan de sociaal-culturele pluriformiteit van de samenleving zijn zeer verschillende aspecten to onderscheiden : bijvoorbeeld godsdienst, taal, ethnische oorsprong, levensbeschouwing, culturele en artisitieke preferenties . Zoals eerder on g emerkt, is in theorie~n over de functies van massamedia altijd vrij veel aandacht be s teed aan de bijdra g e van media aan de culturele continuiteit van de samenleving ; culturele integratie stond daarbij veel meer op de voorgrond dan culturele verscheidenheid . Maar de reed s genoemde functies zijn relevant voor beide zaken . Alleen komt bij culturele pluriformiteit het accent to li g gen op de express i e-functie van de media . Vanuit die optiek zijn med i a vooral to be s chouwen als i nstrumenten van " zelf-expre s sie " voor culturele minderheden en groepen die verschillende culturele stromingen re p re s enteren . Van minder gewicht zijn hier de opinierings- en kritiek - functie, in de zin zoals hiervoor omschreven . Dit geldt niet voor de sociaal-culturele informatie-functie . Zij is belan g rijk, zowel
22
voor de onderscheiden culturele stromingen en groepen - informatie Haar de "aanhang " toe - als voor de samenleving als geheel, m .n, waar het gaat om informatie over sub-culturen en over culturele "alternatieven" .
23
3ENKELE OPMERKINGEN OVER MAATSCHAPPELIJKE PLIRIFORMITEI T 3 .1 . Het begrip "pluriformiteit "
"Pluriformiteit " is een betrekkelijk nieuw woord in de Nederlandse taal . In het desbetreffende deel van het Woordenboek der Nederlandse Taal zal men nog tevergeefs Haar dit woord zoeken ; dat deel verscheen in 1949 . In de meest recente editie van Van Dale wordt "pluriformiteit " omschreven als " veelvormigheid" ; zo betekent de " pluriformiteit der Kerk " de "veelheid der kerkvormen bij geestelijke eenheid . " 1)
Deze omschrijving steit verscheidenheid aan uiterlijke vormen tegenover Hs n inhoudelijk "wezensken-
merk " . Men zou aldus kunnen zeggen dat bij " pluriformiteit " de verhouding tussen een genus en zijn species in het geding is . Men kan over "pluriformiteit " niet spreken zonder eerst het genus to bepalen, zonder eerst aan to geven op grond waarvan de species een genus vormen . Bij maatschappelijke pluriformiteit ligt W en ander nogal voor de hand : het genus is de Nederlandse samenleving, de species de individuen en groepen die van die samenleving deel uit maken . In de meest formele omschrijving zou men " pluriformiteit " kunnen definieren als het onderling verschillen van analyse-eenheden Haar een bepaald kenmerk of bepaalde kenmerken . Om het begrip echt hanteerbaar to maken zullen vervolgens drie vragen beantwoord moeten worden . Ten eerste, wat zijn de analyse-eenheden : wie / wat verschilt van wie/wat? Vergelijken we individuen met elkaar, of groepen, klassen, sociale strata? Ten tweede, Welke kenmerken moeten op grand waarvan gekozen worden ter vergelijkin g van analyse eenheden? Het gaat natuurlijk niet om alle denkbare kenmerken , maar om maatschappelijk relevante kenmerken, d .w .z . kerm erken waarvan de keuze vanuit"de"maatschappelijke discussie is to verdedi g en . Ten derde, wat is to verstaan onder een "verschil " en hoe kunnen verschillen tot elkaar worden herleid? Ander s , Welke meetlat gebruiken we? e luriformiteit , _e luralism e De term " pluriformiteit " is niet g emakkelijk to on derscheiden van andere t e rmen, zoal s " diversiteit", "heterogeniteit" en "verscheidenheid " . Vaak worden zij be sc houwd als s ynoniemen . 2) Het subtiele onder s cheid dat Van Dale bij "pluriformiteit" nog maakt tu s sen vorm en inhoud treft men in het gangbare taal g e bruik dan ook nauwelijks meer aan . Aan het lij s tje s ynoniemen kun-
1 . Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1976, p . 1888 . 2 . Cf . Medianota, waarin deze termen door elkaar wor en gebruikt .
24
nen ook "pluraliteit" en " pluralisme" worden toegevoegd, begrippen die anders dan " pluriformiteit " een zekere traditie kennen in de politicologie en - in iets mindere mate - in de sociologie en de communicatiewetenschap . Zo wordt de term " pluralisme" gebruikt in media-theorieen waarin het belang van de " free market " voor media wordt benadrukt . 3)
Het pluralisme staat echter vooral bekend als
politieke theorie . In en na de Eerste Wereldoorlog werd het inhoud gegeven door een groep Engelse en Franse theoretici, waarvan Harold J . Laski wel het meest prominent is . Het begrip "pluralisme" verwijst in hun werk in het bijzonder Haar het beginsel van de spreiding van de staatsmacht en Haar het beginsel van concurrentie tus) sen vele, verschillende elites en belangengroepen . 4 In de sociologie heeft het pluralisme veel minder opgeld gedaan dan in de politicologie . Genoemd kan worden - halverwege sociologie en politicologie - Lijphart, die het object van een politiek-sociologische theorie van het pluralisme omschreef al s " ( ) de empirische verhoudingen tussen de sociale structuur en politiek gedrag in democratische stelsels . " 5)
Ern van de centrale
stellingen in deze politiek-sociologische theorie, zo stelt Lijphart, lijkt to zijn " ( ) dat de stabiliteit van een democratisch stelsel in een heterogene. maatschappij groot gevaar loopt, vooral indien de maatschappi j in belangrijke opzichten, bijvoorbeeld wat betreft ras, taal, of godsdienst, zeer heterogeen is . " 6)
Tegen-
standers van deze stelling merken op, dat een to grote homogeniteit ook zekere risico's in zich bergt ; vooral in 19e eeuwse liberale denkbeelden over democratie wordt juist gewezen op het grote nut van sociale heterogeniteit . Lijphart meent dat het verschil tu s sen voor- en tegenstanders slechts gradueel is : "Een democratie, waarin de bur g ers een ho l e mate van persoonlijke vrijheid bezitten en die tegelijkertijd politiek stabiel is, moet zowel een minimum aan homogeniteit als een minimum aan heterogeniteit hebben . (De vraag is met name :) Hoeveel precies is dit minimum aan homogeni) teit en heterogeniteit? " 7 Hoe verwant de termen " pluriformiteit " en " pluraliteit "/" plu r alisme " ook zi j n en hoe sterk het denken over pluriformiteit heden ten da g e welli c ht no g gevoed wordt door bepaald e
3 . Cf . J . Curran en J . Seaton, Power without responsibility, 1981 , hoofdstuk 14 . 4 . Cf . H .J . Laski, The rise of Eurorean Liberalism : an essay i n interpretation, T93 en Dahl, ~e f'ace o emocra i s theory, 1957 en idem, Polyarchy : par t icipat ion andopposition , 1971 . 5 . A . Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Neder landse politie~C 1968, p . 182 . 6 . Ibid . 7 . Ibid ., p . 184 .
25
pluralisme-theoriedn, het voert in deze studie tever op de implicaties daarvan uitvoerig in to gaan . Voor ons doel is het genoeg, maatschappelijke pluriformiteit als een gegeven en media-pluriformiteit als een wenselijkheid - en wellicht een gegeven - to beschouwen . een definiti e Keren we terug Haar de vragen die wig aan het begin opwierpen - Welke analyse-eenheden, Welke kenmerken? -, dan kunnen we stellen dat het bij maatschappeli j ke pluriformiteit uiteindelijk gaat on individuen die van elkaar verschillen (analyseeenheden) Haar kenmerken op . politiek, sociaal-cultureel en sociaaleconomisch terrein . Onze werkdefinitie van "maatschappeli j ke pluriformiteit" sluit daarop aan : het verschillen van mensen in een samenleving op politiek, sociaal-cultureel en sociaal-econauisch gebied . Deze definitie sluit overigens niet uit dat veel differentiatie in de samenleving het best kan worden gezien als differentiatie tussen collectiva, zoals groepen, klassen en sociale strata . Er wordt alleen van uitgegaan, dat de kleinste eenheden waaruit de maatschappelijke pluriformiteit is opgebouwd, altijd individuen zijn . Voorlopig hanteren wij de volgende indeling . terrein dimensie s politi ek maatschappelijke sociaalpluriformiteit culturee l sociaaleconomisch
pl P2 P3 . . . . cl j c 2 c3 . . .
*
el e2 e3 . . . .
Met deze indeling zijn uiteraard de dimensies va n maatschappelijke pluriformiteit nog niet aangegeven, maar wel de terreinen waarop wij die zullen zoeken : op politiek, sociaal-cultureel en sociaal-economisch terrein . Daarnaast maakt dit sche ma duidelijk dat "maatschappelijke pluriformiteit" een overkoepelend begrip is, althans in onze gedachtengang . In zekere zin kan men zeggen dat " maatschappelijke pluriformiteit" een "gewogen optelsom" is van alle to onderscheiden, relevante soorten pluriformiteit, waarbij de " wegingsfactor" afhangt van het maatschappelijk belang dat aan de onderscheiden soorten pluriformiteit wordt gehecht . Anders gezegd, de ene snort maatschappelijke pluriformiteit is voor de samenleving belangrijker dan de andere . Natuurlijk komen we er nooit achter, hoe precies de "maatschap n elijke welting " in elkaar steekt . Daarom is het goed bij het spreken over maatschappelijke
26
pluriformiteit steeds zo concreet mogelijk aan to geven, over Welke snort pluriformiteit men het dan heeft . 3 .2 . Pluriformiteit, verzuiling, ontzuilin g Zeker tot het midden van de jaren zestig was het gebruikelijk ons land als een verzuilde samenleving to typeren ; in een beschouwing over maatschappelijke pluriformiteit mag enige aandacht voor "verzuiling" dan ook niet ontbreken . Wat werd met dat begrip bedoeld? Thurlings definieerde "verzuiling" als " ( ) een structuur van parallelle, ten opzichte van elkaar gesegregeerde en gepolariseerde organistorische complexen, werkzaam in primair profane sferen binnen een maatschaopij die de rechten van het levensbeschouwelijke pluralisme in Principe heeft erkend ." $)
Het belangrijkste
aspect binnen deze definitie is de levensbeschouwelijke grondslag ; zuilen kenmerkten zich volgens Thurlings door hun ideologisch karakter . Vanwege het ontbreken van een duidelijk herkenbare levensbeschouwing beschouwde Thurlin g s de - wat men wel noemde - "neutrale zuil " dan ook niet als echte zuil . De neutrale zuil ontleende zijn karakter slechts "( ) aan het feit dat zijn " leden" niet tot ~ 6 n van de zuilvorm ende levensbeschouwingen gerekend kunnen worden . " 9) Waar Thurlings levensbeschouwing en verticale scheidslijnen centraal stelt, verbindt Lijphart in 1968 het verschijnsel " verzuiling " niet uitsluitend met religieuze groeperingen . " De sociale scheilijnen verdelen het Nederlandse volk zowel horizontaal als verticaal . De horizontals lijnen zijn van sociaal - economische aard, de verticals lijnen zijn van confessionele aard . " 10) Lij p hart onderscheidt vervol g ens een katholieke, een protestantschristelijke en een " algemene " zuil . Dwars door dez e drie verticals zuilen heen loopt een horizontals, sociaal-econo mische scheidslijn, die met name in de algemene zuil bijzonder belangrijk is, omdat de levensbeschouwelijke samenhang daar minder sterk is dan in de confessionele zuilen . "We kunnen daaro m ook spreken over twee zuilen : een liberals en een socialistische zuil, door klassentegenstellingen van elkaar verdeeld, maar 11 ) samen de algemene zuil vormend . " Ook al spreken we sours nog wel van " omroepzuilen" , weinigen zullen ons land vandaag nog " verzuild " noemen ; vanaf globaal gesproken 1965 heeft zich een proces van ontzuiling voltrokken . Lijphart merkt daarover in 1979 op : "Ontzuiling betekent ( ) decon-
8. 9. 10 . 11 .
J .M .G . Thurlings, De wankele zuil, 1971, p . 12 . Ibid ., p . 7 . A . Lijphart, op .cit ., p . 19 . Ibid ., p . 26 .
27
fessionalisering ( ), ontideologisering, toenemende sociale communicatie en contacten, en het Tosser worden van de banden tussen de verschillende zuilenorganisaties (politieke partijen, belangengroe) pen, publiciteitsmedia, enz .) ." 12 Middendorp heeft onderzoek Haar ontzuiling verricht . Op basis van enqu8tes komt hij tot de conclusie dat "( ) in de tweede helft van de jaren zestig sprake was van politisering in termen van deconfessionalisering en ideologisering en van individualisering in termen van het loslaten van traditionele opvattingen op het gebied van huwelijk, gezin en seksualiteit en op religieus gebied ." 13 )
Daarbij vat hij ontzuiling
op als onderdeel van een breder proces van politisering, die op haar beurt deel uitmaakt van bredere culturele veranderingen die ) onder meer inhouden : democratisering en individualisering,l4 Voor de periode 1970 - 1975 is het beeld volgens Middendorp minder eenduidig . In de politieke sfeer zien we - waarschijnli,jk mede onder invloed van de economische crisis - conservatieve en traditionele tendenties : een toegenomen behoefte aan orde en rust en een afkeer van hervormingen van de samenleving . In de niet-politieke sfeer zetten de tendenties uit de jaren zestig zich echter voort ; daar is geen sprake van restauratie, van de wens om terug to keren .l5 ) Haar de vroegere situatie Keren we terug Haar het beg rip "maatschappelijke pluriformiteit" . In een verzuilde samenleving heeft dit een tamelijk concrete betekenis : pluriformiteit is verscheidenheid tussen zuilen, tussen collectiva die georganiseerd zijn op basis van vooral levensbeschouwelijke en politieke uitgangspunten . In een situatie van ontzuiling is dat anders . In de eerste plaats, de groeiende individualisering die met ontzuilinq gepaard gaat, maakt het meet noodzakelijk, maatschappelijke pluriformiteit to concipieren als de "som" van vele individuele verschillen op velerlei terrein . Dit is overigens een argument an bij het definieren van "pluriformiteit" het individu als "analyse-eenheid" to nemen (3 .1 .) . In de tweede plaats, ontzuiling leidt ertoe dat naast "verticale" scheidslijnen in de samenleving, "horizontale" maatschappelijke verschillen steeds meet in het vizier komen . Verschillen in inkomen, opleiding, consumptie-patroon en "life-style", die uiteraard altijd al hebben bestaan, krijgen door ontzuiling vanzelf maatschappelijk meet belangstelling . Dit brengt noodzakelijkerwijs met zich mee dat men het begrip "maatschappelijke pluriformiteit" breder moet conci-
12 . A . Lijphart, genoemd werk, herziene editie, 1979, p . 204 . 13 . C .P . Middendorp, Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederland, 1979, p . 16T. 14 . bid ., p . 166 . 15 . Ibid ., p . 169/170 .
28
pidren .16
)
Wij zullen dat in deze studie doen door naast politieke
en sociaal-culturele pluriformiteit ook aandacht to besteden aan sociaal-economische pluriformiteit, d .w .z . aan pluriformiteit Tang s " horizontale" lijnen . 3 .3 .
Maatschappelijke pluriformiteit op politiek terrei n Het behoort tot de ongemakken waarmee politicologen
worden geconfronteerd, dat er geen eenduidige betekenisafspraak bestaat over het centrale begrip van hun wetenschap, de "politiek " . Elke definitie van " politiek" is , een keuze uit vele . Wij sluiten ons aan bij Kuypers die met een parafrase op Lasswells formule bij de bestudering van de politiek de vraag centraal wil stellen : "wie ) bereikt wat, voor wie, hoe en wanneer?" 17 Volgens Kuypers gaat het bij politiek om het vormgeven aan de toekomst van een samenleving als geheel en om het uitoefenen van invloed op die vormgeving .1 8)
Politieke pluriformiteit heeft in het verlengde daarvan
to maken met verschillen in beoordeling van de bestaande maatschappelijke en politieke orde en met verschillen in opvattingen over de richting waarin en de wijze waarop die orde zou moeten worden veranderd . Sorr xnigen zijn met onze huidige samenleving tamelijk tevreden, anderen vinden dat zij in meer of mindere mate veranderd zou moeten worden . Men zou dit het materi 6 le aspect van politieke pluriformiteit kunnen noemen : mensen verschillen in opvattingen over de meest wenselijke samenleving ; hoe moet die er uit zien en op Welke punten dient zij to verschillen van de huidige? Er is oo k een formeel aspect aan politieke pluriformiteit to onderscheiden ; de wijze waarop het politieke systeem functioneert kan verschillend worden beoordeeld . Daarbij gaat het om vragen als : ziet men vee l of weinig in parlementair-democratische besluitvorming, in de spelregel s van de representatieve democratie ; Welke rol moet men toeschrijven aan actiegroepen en hoe is de meest ideale verhouding tussen parlementaire en buiten-parlementaire actie? Tot de formele dimensie van politieke pluriformiteit kan men ook meningsverschillen over de middelenkeuze rekenen : hoe en in Welk tempo moeten maatschappelijke veranderingen worden nagestreefd? En, daarmee samenhangend, de vraag Haar de meest wenselijke rol van de overheid . Schematisch, in een meer liberale visie verwacht men het meest van het particulier initiatief ; in een meer socialistische gedachtengan g
16 . Voor de betekenis hiervan voor de media zie : W . Knulst en A . van der Staay, De nieuwe kijker, in : De audiovisuele revolutie, onder redactie van A . Kooyman, 1980, p . e .v . 17 . G . Kuypers, Grondbegrippen van politiek, 1973, p . 273 . 18 . Cf . ibid,, p . Tien p . 164 e .v .
29
wordt van een omvangrijke overheidsbemoeienis het meeste heil verwacht . Tegen deze achtergrond komen wij tot de volgende definitie van "politieke pluriformiteit" : het verschillen van mensen in opvatting over de vraag, hoe de samenleving er idealiter uit zou moeten zien (materieel), en over de vraag, Tangs Welke weg zij zou moeten worden verwerkelijkt (formeel, middelenkeuze) .
erogressiviteit_en_conservatisme ------------De politieke pluriformiteit in een samenleving zou men kunnen aflezen aan verkiezingsuitslagen : hoe meer politieke partijen in het parlement vertegenwoordigd zijn en hoe meer de bevolking zich spreidt over de verschillende politieke partijen, hoe groter de politieke pluriformiteit . Om snel een indruk van de pluriformiteit in een samenleving to krijgen, is zo'n gedachtengang zeker bruikbaar . Bij een verdergaande beschouwing is hij echter niet toereikend . Ten eerste, omdat het aantal partijen dat verkozen kan worden, sterk afhangt van het kiesstelsel in een samenleving, van de regels die bij verkiezingen Belden . Ten tweede, omdat veel politie k e p art ij en " vleu g els " kenne n , d . w . z . een zekere interne pl u riformiteit hebben ; zou men zich uitsluitend op stembusuitslagen baseren, dan onderschat men de politieke pluriformiteit die in de samenleving bestaat . Het komt ons daarom juister voor, ons rechtstreeks to baseren op de verschillende politieke opvattingen die mensen er zelf in een samenleving op nahouden . Het begrip " politieke richting", uiteen to leggen in " progressiviteit " , " conservatisme " en " reactionarisme", biedt hier aanknopingspunten . In eerder onderzoek hebben wij ons uitvoerig beziggehouden met de definiering en operationalisering van het concept ) "politieke richting" 19 ; wij volstaan hier met een korte beschrijving . "Politiek conservatisme " kan omschreven worden als het streven dat gericht is op handhaving van " de bestaande maatschappelijke situatie" ; mensen die daarvoor pleiten zi j n politiek conservatief . Voeren mensen een pleidooi voor verandering dan is hun opstelling of progressief Of reactionair, al Haar gelang de acrd van de voorgestelde verandering . Vraag is uiteraard wat onder " de bestaande maatschappelijke situatie" moet worden verstaan ; dit begrip kan in principe op een oneindig aantal manieren Hader worden geconcretiseerd . Met Kuypers kan echter gesteld worden dat het in "de" politiek vooral gaat an het abstracte beginsel van vrijheid, gelijkheid en saamhorigheid .20 )
Natuurli j k gaat het in actuele discussies nooi t
19 . Cf . J .J . van Cuilenburg, Lezer, krant en politiek, 1977, p . 29 e .v . 20 . Cf . G . Kuypers, op . cit ., p . 1Z1 en 12Z ; en idem,-H spel in Nederland, 1967, p . 165-192 .
30
of vrijwel nooit on het abstracte beginsel zelf, maar on de voortdurende concretisering daarvan . Zo gaat het bij vrijheid in ons land nu on zaken als : vrijheid van abortus ; vrijheid van inrichting van onderwijs ; vrijheid on radio- en tv-uitzendingen to verzorgen (piraterij) e .d . Bij gelijkheid kan men denken aan : inkomensnivellering ; vrouwenemancipatie ; Internationale arbeidsverdeling en ontwikkelingshulp en de verhouding tussen economisch actieven en nietactieven . Onder saamhorigheid tenslotte zijn hedendaagse issues to rangschikken als : kernbewapening en de verhouding tot het Oostblok ; saamhorigheid met culturele en ethnische minderheden ; anti-discriminatie-wetgeving e .d . Keren we terug Haar het begrip "conservatisme" dan gaat het daarbij in onze gedachtengang om het streven, de momentele stand van zaken in de samenleving op het gebied van vrijheid, gelijkheid en saamhorigheid to handhaven . "Progressiviteit" kan vervolgens worden omschreven als het streven, de vrijheid, gelijkheid en saamhorigheid in de samenleving to vergroten . "Reactionisme" , tenslotte, duidt op het omgekeerde : vergroting van de onvrijheid, vergroting van de ongelijkheid en vermindering van de saamhorigheid in de samenleving . Net is mogelijk gebleken op basis van gerichte enqu6te-vragen een Schaal voor politieke richting to ontwikkelen, zodat iets meer over de politieke pluriformiteit van onze samenleving kan worden gezegd dan op basis van verkiezings.21 ) uitslagen mogelijk zou zijn geweest 3 .4 . Maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-economisch terrei n Alle samenlevingen kennen in meer of mindere mat e het verschijnsel van stratificatie in termen van materiels welvaart en van daarmee samenhangende socials waardering . De meest voorkomende stratificatie-dimensies zijn : eigendom, beroep, inkomen, sociale status en opleiding . De vraag Welke daarvan relevant zijn voor maatschappelijke pluriformiteit hangt enigszins of van de vi) sie die men op de samenleving heeft .22 In een " conflict-model " hangen verschillen in materiels welvaart sterk samen met het gebruik van politieke en economische macht, waarbij d .m .v . de zeggenschap over de productiemiddelen de bestaande ongelijkheid in stand wordt gehouden . Bijgevolg wordt socials stratificatie gedefinieerd in termen van klassen, die tegengestelde belangen hebben, en waar-
21 . Cf . J .J . van Cuilenburg, op . cit ., p . 277-285 . 22 . Over " conflict " en "consensus", cf . J . Rex, Key problems of sociological theory, 1961 . Voor Nederland over e armoniemodel " en "conflictmodel", zie : A . Peper, De overgangsjaren van de Nederlandse arbeidsverhoudingen, in : Economisch Statistische Berichten, 1971, p . 28 e .v .
31
bij de positie van de ene klasse ten koste gaat van die van de andere . De aanhangers van een " consensus-model " gaan er over het algemeen van uit, dat sociale stratificatie functioneel moet worden verklaard, d .w .z . vanuit de bijdrage die verschillende groepen leveren aan het economisch functioneren van de samenleving . Sociale stratificatie weerspiegelt in die optiek ook sterk het proces van langzame, evolutionaire ontwikkeling van de samenleving . Het verschijnsel wordt als natuurlijk en onvermijdelijk gezien, en niet noodzakelijkerwijs als een gevaar voor stabiliteit en een bron van conflict . Overigens Leiden beide visies in de praktijk tot een nagenoeg zelfde keuze van relevante kenmerken van sociale stratificatie ; alleen het belang dat aan de verschillende aspecten wordt gehecht kan nogal verschillen . Wij hoeven hier geen keuze tussen het conflict- en het consensus-model to maken . W e kunnen volstaan met het kiezen van dimensies, die relevant zijn in beide modellen . Vier dimensies zijn onzes inziens indicatief voor de sociaal-economische pluriformiteit van een samenleving : 1 . inkome n Het inkomen is een vrij precieze indicator van koopkracht en in iets mindere mate van wat men "standard of living" zou kunnen noemen . Daarnaast correleert het inkomen - zij het niet perfect met zaken als klasse en sociale status . Het inkomen is ook aan de mediazijde een belangrijk aspect van pluriformiteit : het media aanbod wordt sours afgestemd op verschillen in inkomensniveaus en het mediapubliek wordt sours gestructureerd overeenkomstig de inkomensverdeling .
2 . beroepspositi e Hierbij gaat het our verschillen in snort en in niveau van het werk en our het onderscheid tussen economisch actieven en economisch niet-actieven in de samenleving . Verschillen in beroepspositie hangen sterk samen met verschillen in inkomen, macht, sociale status, opvattingen, interessen en "werk-cultuur" . Van bijzonder belang voor de media is, dat iemands beroep ook sterk de visie op de bestaande economische orde en de ori~ntatie op de "sociale partners" bepaalt : de lagere beroepen ori6nteren zich in de regel op de vakbeweging ; werkgevers en leiding-gevenden op werkgeversorganisaties ; niet-actieven op de overheid of op de vakbeweging . 3 . economische secto r Gangbaar is de globale indeling van de economie in primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector . Voor de media is deze indeling relevant omdat zij samenhangt met verschillen in behoefte aan en belangstelling voor bepaalde soorten informatie .
32
4 . marktpositi e Individuen vervullen op een groot aantal wisselende markten wisselende rollen : op de ene markt is men vrager, op de andere wellicht aanbieder . Het aantal markten binnen een volkshuishouding is uiteraard zeer groot en in zekere zin rechtevenredig met de verscheidenheid in economische bedrijvigheid in de samenleving . Voor het alledaagse Leven zijn echter vooral belangrijk : de consumptiegoederenmarkt, de gezondheidsmarkt, de woningmarkt, de arbeidsmarkt en de financiele markt . Media kunnen een bijdrage leveren aan het goed functioneren van deze markten, met name waar het de onderlinge afstemming van vraag en aanbod betreft . Samenvattend defini ~ ren wij " sociaal-economisch e pluriformiteit" als : het verschillen van mensen in economische positie, in het bijzonder ten aanzien van hun inkomen, beroep, sector- en marktpositi e 3 .5 . Maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-cultureel terrei n
De sociaal-culturele sfeer van het maatschappelij k Leven is zo uitgebreid en alomvattend, dat slechts een selectieve en enigszins arbitraire behandeling mogelijk is . In principe omvat sociaal-culturele pluriformiteit alle min of meer duurzame verschillen in geloof, gewoonte, ervaring, "way of life " en opvattingen . Wij zullen ons echter beperken tot die aspecten die het meest relevant zijn voor massamedia en die ook samenhangen met structurele determinanten van culturele verschillen, zoals godsdienst, woonplaats, sociale klasse, opleiding, ethnische herkanst, sexe en leeftijd . Deze factoren zijn " structureel" omdat hun invloed " onvrijwillig " , althans moeilijk to ontlopen is ; in veel gevallen krijgen zij ook een herkenbare organisatorische vorm . Uiteraard gaat de sociaal-culturele pluriformiteit niet geheel op , in culturele verschillen die een structurele basis hebben . Er is veel culturele variatie die ongeorganiseerd, informeel en wisselend is ; to denken valt bijvoorbeeld aan mode-verschijnselen zoals de krakerscultuur en de punkcultuur . Maar juist het informele en wisselende . karakter daarvan maakt een zinvolle beschouwing daarover, althans in deze studie, vrijwel onmogelijk . Tegen deze achtergrond komen wij tot het volgende : 1 . godsdienst en levensbeschouw i Wie de geschiedenis van ons land kent zal toegeven, dat sociaalculturele pluriformiteit - zeker tot en met de Caren zestig - eerst en vooral betrekking had op godsdienst en levensbeschouwing . Wat van ontzuiling en deconfessionalisering ook gezegd kan worden, niet dat die processen zich al zover hebben voltrokken, dat godsdiensti-
33
ge en levensbeschouwelijke verschillen onbelangrijk zijn geworden . Deze verschillen kunnen ook nu nog als de belangrijkste dimensie van sociaal-culturele pluriformiteit in ons land worden beschouwd . 2 . ethnicitei t Gesteld kan worden dat ons land Binds vijftien jaar steeds verder groeit in de richting van een multi-raciale samenleving . Daarmee zullen verschillen in nationaliteit en ethnische afkomst maatschappelijk steeds belangrijker worden, temeer omdat 66n en ander vaak samenhangt met verschillen in taal, huidskleur, sociale positie, gewoonten en waarden en normen . 3 . woonplaats en stree k Voor ons land valt hierbij met name to denken aan culturele verschillen die samenhangen met urbanisatie-graad . 4, culturele preferenti e Smaken verschillen, is een gegeven voor sociaal-culturele pluriformiteit . Die "smaken" kunnen worden ingedeeld Haar voorkeur voor kunst "met een grote K" of "Heine k", of zoals de Engelsen zeggen : Haar "high", "popular" en "folk culture" . 5 . leeftij d Veel culturele variatie is leeftijdsgebonden . Vanuit de optiek van maatschappelijke pluriformiteit is daarbij vooral to denken aan het bestaan van een "jeugd-cultuur", die zich vaak duidelijk onderscheidt van die der ouderen . 6 . sex e De groeiende aanhang van het feminisme in ons land heeft geleid tot het ontstaan van een "vrouw-vriendelijke" subcultuur naast het dominante waarden- en normenpatroon, waarin de positie van de vrouw niet als gelijkwaardig, althans niet als gelijk aan die van de man wordt gezien . Verwacht mag worden dat verschillen van opvatting in deze sfeer een steeds belangrijker aspect van culturele pluriformiteit zullen worden . Samenvattend definieren wij sociaal-culturele pluriformiteit als : het verschillen van mensen in hun denken en gedrag, voorzover dat verschillen sterk samenhangt met godsdienst, levensbeschouwing en culturele preferentie, dan wel zijn basis heeft in ethnische afkomst, woonplaats, leeftijd en sexe
34
4MEDIA-PLURIFORMITEI T 4 .1 . Het begrip 'media-pluriformiteit ' Vroeger noemde men ons media-bestel gewoon 'verzuild' , maar 'verzuiling' raakte in onbruik en nieuwere woorden deden hun intrede : 'verscheidenheid', later 'diversiteit' en sinds het midden van de jaren zeventig 'pluriformiteit' . Voorzover no to gaan valt, werd het woord 'pluriformiteit' in een publieke discussie over media voor het eerst gebruikt in 1969 ; in een Kamer-debat over de begroting van CRM merkt het Kamerlid voor D'66, Visser, op dat het overgangsbestel voor de omroep zijns inziens op het punt van pluriformiteit niet aan de verwachtingen had voldaan .l) Hoe dat zij, met de Medianota van 1975 is het woord 'pluriformiteit' gemeen goed geworden, en niet alleen dat : uitdrukkelijker dan ooit tevoren wordt media-pluriformitei t gezien als een hoog goed : " De massamedia vormen ( ) niet alleen een construerend deel van de democratie, zij zijn het hart van de openbaarheid zonder Welke onze maatschappij niet volgens de geldende opvattingen, regels en doelstellingen kan functioneren . Die maatschappij is veelzijdig en veelvormig . ( ) Daarom ook dient aan het functioneren van de media de eis to worden gesteld, dat zij de maatschappelijke pluriformiteit weerspiegelen en aan bestaande behoeftepatronen zoveel mogelijk beantwoorden . Er dient een kader to zijn waarin de verscheidenheid, dus de keuzemogelijkheid van informatie, gewaarborgd wordt ." 2 ) De Medianota signaleert twee problemen, die de discussie over mediapluriformiteit en de vorming van een daarop gericht beleid bemoeilijken . In de eerste plaats het ontbreken van onderzoeksgegevens over de bestaande pluriformiteit van de media . De gegevens die thans ter beschikking staan, hebben hoofdzakelijkbetrekking op het aantal kranten dat verschijnt, en het ontvangersbereik van de media, en niet op de verscheidenheid van de inhoud en de vorm van de communicatie . In de tweede plaats, in het verlengde daarvan, het feit dat het thans nog onmogelijk is een algemeen geldige formule op to stellen die de relatie tussen de maatschappelijke pluriformiteit en de diversiteit van de media op normatieve wijze vastlegt .3 ) een definiti e De discussie over onze massamedia is gediend met een precieze omschrijving van het begri p 'media-pluriformiteit' . Daaraan heeft het tot nu toe veelal ontbroken . In deze studie zullen wij uitgaan van de volgende definitie :
1 . Tweede Kamer, 1968-1969, p . 2186 rk - p . 2188 rk . Met dank aan N . Boerma voor het speurwer k 2 . Medianota, p . 9/10 3 . Tb ice. 13 .
35
de mate van media-pluriformitei t de mate waarin de inhoud van massamedia (dagbladen, tijdschriften en progrartma's van omroeporganisaties) Haar een bepaald kenmerk of bepaalde kenmerken heterogeen is . Twee opmerkingen hierbij . In de eerste plaats, deze definitie is een product-definitie : het begrip 'media-pluriformiteit' heeft betrekking op het product, op de inhoud van kranten, tijdschriften en rtv-programma's . Bij de definitie is niet van belang, wie het product aanbiedt, hoe de eigendomsverhoudingen liggen e .d . Uiteraard kan bijvoorbeeld verregaande economische concentratie in het uitgeversbedrijf, op 66 nhoping van eigendom van media, media-pluriformiteit in de weg staan, maar dit is geenszins per definitie het geval . In de tweede plaats, uit onze definitie volgt dat er evenzovele soorten pluriformiteit zijn als er kenmerken zijn, waarnaar media-producten van elkaar kunnen verschillen . Het heeft dan ook weinig zin in het algemeen to spreken over "de " pluriformiteit van de media . Daaronder zou zoiets verstaan moeten worden als de mate waarin alle producten in alle Nederlandse media Haar alle mogelijke kenmerken van elkaar verschillen : Pt = al P1 + a2 P2 + . . . . + ak P k waarbij Pt de totale mate van pluriformiteit van de media Pk de mate van pluriformiteit van de media volgens kenmerk k ak het maatschappelijk belang dat aan pluriformiteit van de media volgens kenmerk k wordt gehech t Deze heuristische formule maakt duidelijk, dat het praktisch weinig zinvol is, over "de" media-pluriformiteit to spreken : men zou alle relevante kenmerken (dimensies) moeten kennen en vervolgens van elk van die kenmerken moeten weten, hoe groot het maatschappelijk belang is, dat daaraan behoort to worden gehecht . Daarom is het goed, in discussies over pluriformiteit precies aan to geven, waarover men het heeft, en waarom een bepaalde snort pluriformiteit maatschappelijk gezien van belang is . Dit laatste onderstelt het expliciteren van normatieve uitgangspunten : Waarom is verscheidenheid in politiek opzicht belangrijk, en is het belangrijker dan verscheidenheid in tijdstippen van verschijnen ?
pluriformiteitsdimensie s Daarmee komen wij voor de vraag, Welke media-kenmerken - ook wel 'dimensies' to noemen - voor de pluriformiteit met name van belang zijn . Hiervoor stelden wij al, dat wij het functioneren van de media vooral vanuit politiek, sociaal-economisch en sociaal-cultureel gezichtspunt zullen bestuderen (hoofdstuk 2) . Deze keuze verdraagt zich goed met de vrij algemeen aanvaarde opvatting, dat het bij media-pluriformiteit vooral gaat om verschille n in en tussen media op het gebied van levens- en maatschappijbeschou-
36
wing . Schaafsma omschreef reeds in 1968 'verscheidenheid in de pers' als "( ) het verschijnsel ( ) van een groot aantal kranten met stuk voor stuk een eigen karakter ( )", waarbij dat eigen karakter dan wordt gezien in termen van levensbeschouwelijke achtergrond en politieke voorkeur . 4)
Rooij is enige jaren later echter van mening dat
niet alleen politiek-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aspecten van belang zijn, maar dat ook gelet moet worden op niet-politieke verschillen in selectiebeleid, accentuering en benaderingswijze van de stof . Daarnaast noemt Rooij ook heel andere criteria dan de gebruikelijke, zoals : verschillen in verspreidingsgebied (landelijke en regionale bladen) en in tijdstip van verschijnen (ochtend- en avondbladen) . 5)
De Medianota kiest voor een veel minder ruime opvat-
ting : " Voor deze nota - dit behoeft eigenlijk geen betoog - is vrijwel alleen van belang de geestelijke pluriformiteit, voortkomend uit een vrije keuze van uitgangspunten en denkwijzen als het gaat om de ontplooiing van de mens en - nauw daarmee samenhangend - de ontwikkeling van de maatschappij ." 6)
Een vergelijkbare opvatting treffen
we aan bij de NVJ, die in verband met verscheidenheid spreekt over "de eigen identiteit van de diverse bladen ." 7 )
Deze omschrijving
sluit aan bij onze "product-omschri j ving" van het begrip 'media-pluriformiteit' : het gaat om de inhoud van bladen en prograrmia's, niet om hun wijze van distributie en de geografie van hun bereik, hoe belangrijk dit snort aspecten ook kunnen zijn . Daarbij tekenen wij wel aan dat bij 'media-inhoud ' niet alleen gelet moet worden op het "wat wordt er gezegd? " , maar ook op het " hoe?" . Tot media-pluriformiteit moeten ook zaken worden gerekend als "verschillen in benadering en presentatiewijze van programmasoorten en onderwerpen " en " pluriformiteit van inzicht en benadering " . Anders gezeg d - wig sluiten ons hier aan bij Smets - : pluriformiteit gaat verder dan veelkleurigheid en veelzijdigheid vanuit sociale, politieke en culturele achtergronden . 8)
In de hoofdstukken 5 en 6 zullen wij uitvoeriger op de keu-
ze van media-dimensies terugkomen . eluriformiteitsniveau s Een belangrijk onderscheid in de pluriformiteitsdiscussie is dat tussen interne en externe pluriformiteit . Bij interne pluriformiteit gaat het om verschillen binnen het informatie-aanbod van 66n "zender", krant X, omroeporganisatie Y of tijdschrift Z .
4 . H . Schaafsma, Krant, radio en televisie, 1968, p . 14 e .v . 5 . Eindrapport van de ormiissie e rid s onds voor de Pers, 1972, bijlage I, p . 47 e .v . 6 . Medianota, p . 13 . 7 . De Journalist, 2 September 1976, p . 41 . 8 . H . Smets, Grenzen van de medianota, in : Massacortmunicatie, 1977, (5), p . 90/91 .
37
Externe pluriformiteit daarentegen heeft betrekking op verschillen tussen media, waarbij die media zelf min of meer als homogene grootheid worden beschouwd . Nog zal blijken dat de meningen over de wenselijkheid van interne pluriformiteit aanzienlijk uiteenlopen . Wat de empirische omvang van interne p luriformiteit in ons land betreft, de Medianota is daarover niet erg optimistisch : " Theoretisch is de 'inwendige' pluriformiteit niet uitgesloten ( ) maar men moet verwachten dat een op een duidelijke eenheid van redactie gebaseerde kwaliteit, grote beperkingen voor deze pluriformiteit met zich mee brengt ." 9)
Hoe dit zij - wij zullen in hoofdstuk 5 wel wat op dit
pessimisme afdingen -, deze kwestie hangt nauw samen met de vraag, op Welke niveau media-pluriformiteit aan een beschouwing onderworpen dient to worden . In het navolgende zullen wij drie pluriformiteitsniveaus onderscheiden het macro-, het meso- en het micro-niveau . Interne pluriformiteit speelt zich of op micro-niveau, het niveau van het afzonderlijke medium ; externe pluriformiteit daarente g en kan men uitsluitend aantreffen op meso-niveau - de da g bladpers, het omroepbestel - of op macro-niveau - het gehele media-systeem, ongeacht he t medium-type - .
meten_an_eluriformiteit ----- --- - - -----De discussie over media-pluriformiteit is niet alleen gediend met een zorgvuldig onderscheiden van externe en interne verscheidenheid en van pluriformiteitsniveaus, maar ook met het uit-elkaar-houden van het "Sein " en het " Sollen " : het vaststellen van een bepaalde verscheidenheid is 66 n din g , het beoordelen daarvan een ander . De empiri s che vaststelling van de graad van mediadiversiteit onderstelt dat de keuze van relevante dimensies reeds gemaakt is . Gegeven zo'n keuze kan pluriformiteit statisti s ch als volgt worden uitgedrukt : voor discontinue kenmerken 10
)
Pk = (- E Pi log Pi) / log n waarbij Pk de pluriformiteit van de media in termen van kenmerk k n het aantal klassen waarin kenmerk k is onderverdeeld Pi de proportie van artikelen/programma's in de i de cate • gorie van kenmerk k
9 . Medianota, p . 14 . 10 . Deze maatstaf is afkomstig uit de wiskundige informatie-theorie en staat daarin bekend als "entropie-maatstaf" . Zij is geschikt om de statistische spreiding in een discontinue (nominale) verdeling to berekenen . Wij gebruiken haar in "genormaliseerde" vorm, d .w .z . geijkt op het aantal klassen van het kenmerk, waarop de verdeling betrekking heeft (cf . J . naltung, Theory and methods of social research, 1973, (1967), p . 214) . In genormaliseerde vor m an de maatsta waarden aannemen tussen P = 0, hanogeniteit en P = 1, maximale heterogeniteit/pluriformiteit .
38
voor continue kenmerken Pk - Sk
/ 7
waarbij s k
11)
k
de standaardafwijking t .o .v . het gemiddelde in termen van kenmerk k het rekenkundig gemiddelde in termen van kenmerk
Xk
k
Een voorbeeld van een discontinu - een nominaal - media-kenmerk is het informatie-aanbod onderverdeeld Haar soorten informatie . Stel dat dit aanbod in drie klassen is onder to verdelen - politiek, cultuur en sport -, dan is het medium dat aan alle drie evenveel aandacht besteedt (elk 33%) empirisch gezien pluriformer dan het medium dat aan politiek 80% en de beide overige onderwerpen elk 10% aandacht besteedt . Schema-1 : Aandachtsverdeling in twee media : een voorbeeld van pluriformiteit t .a .v . een discontinue kenmer k meer_eluriform minder_eluriform % 80 %
33% 33% 33 % i i I pol cul t i sport
i 10% 10% I spo r
pol cult
Deze empirische constatering last overigens onverlet, hoe vanuit gegeven gezichtspunten deze verschillen moeten worden beoordeeld . Het is een misvatting to menen, dat meer verschillen binnen of tussen media vanuit de pluriformiteitsoptiek ook altijd beter is ; we stelden al : vaststellen en beoordelen zijn twee . Van continue kenmerken is sprake bij media-kenmerken als de moeilijkheidsgraad van artikelen en de progressiviteit/het conservatisme van redactionele cort Qnentaren ; bij dit snort kenmerken gaat het niet om onderverdeling in elkaar uitsluitende, niet overlappende klassen, maar om geleidelijke overgangen van minder Haar meer . Ook hier een voorbeeld van twee fictieve media . Schema_2 : P ro gressiviteit en conservatisme in twee media : een voorbeeld van pluriformiteit t .a .v . een continue kenmer k meer aluriform
minder pluriform
progressief conservatief progressief
conservatie f
11 . Cf . J .J . van Cuilenburg, Lezer, kraut en politiek, 1977, p . 74 e .v . Deze maatstaf staat in de statistische literatuur bekend als variabiliteitscoefficient .
39
eluriformiteitscriteri a Een belangri j k deel van onze studie zal zijn gewijd aan het ontwikkelen van zgn . pluriformiteitscriteria, maatstaven aan de hand waarvan kan worden vastgesteld, of de empirische media-verscheidenheid vanuit bepaalde gezichtspunten van beoordeling adequaat is, d .w .z . is afgestemd op de maatschappelijke verscheidenheid . Daarop vooruitlopend willen wij hier kort de twee voornaamste gezichtspunten introduceren . In de eerste plaats, de zgn . afspiegelingsnorm : van een optimale afstemming van de media op de samenleving is sprake, indien " de " opvattingen in de media als een spiegel kunnen worden gezien van "de " opvattingen in de samenleving . In de tweede plaats, de zgn, openheidsnorm : Haar deze norm is van optimale afstemming sprake, indien de media alle - redelijkerwijs denkbare - opvattingen in de samenleving een gelijke toegangskans ("equal access ") verschaffen . Bij afspiege ling vergelijktmen de "media-curve" met de "populatie - curve " ; bij openheid wordt de " media-curve" in verband gebracht met de curve, zo12 ) als die er voor de media uit zou zien bij volledige openheid .
12 . De mate waarin deze nor-men zijn gerealiseerd kan worden berekend met de formule voor af spiegelin gsgraad, resp . openheidsgraad . A=
1- EYi Y? ma x
waarbij A af s piegelin g sgraa d Y het ver s chil tussen de frequentieverdelin g i in de media ( het medium ) en die in de bevolking, p er continuUmpositie i = 1,2 . . . k i, max het verschil tussen de frequentieverdeling Y in de media (het medium ) in een situati e van maximale n i et-af s pie g elin g en die in de bevolkin g , per continuumpo s itie i = 1,2 . . . k De afspie g elin g sgraad kan alle mogeli j ke waarden aannemen va n 0 t/ m 1 . Van maximale niet-af s pie g eling (A = 0) i s s prake, indien uitsluitend de mins in de bevolkinq voorkomende c ontinu Umpo s itie in de media (het med i um) wordt aan g etroffen . 0
_ =1
I r E X~ / E X ~ , ma x
waarbij 0 openheidsgraa d Xi het verschil tussen de frequentieverdeling in de media (het medium) en de frequentieverdeling onder de openheidsnor m X i het verschil tussen de frequentieverdeling in , max de media (het medium) in een situatie van maximale niet-openheid en de frequentieverdeling onder de openheidsnorm De openheidsgraad kan alle mogelijke waarden aannemen van 0 t/m 1 . Van maximale niet-openheid is sprake, indien in de media (het medium) slechts 66n bepaalde continuumpositie Haar voren komt, zodat alle overige continuUmposities die in de samenleving worden aanqetroffen, niet in de media (het medium) aan bod komen . Voor een uitwerking : cf . J .J . van Cuilenburg, op . cit ., p . 82 e .v . met dien verstande dat "openheid" in die publicatie nog "dekking" wordt genoemd .
40
Een voorbeeld in de sfeer van de politieke richting van de media en de bevolking kan 66n en ander duidelijk maken . Schema 3 : Twee belangrijke gezichtspunten van beoordeling : afspiege------ling en openheid (een fictief voorbeeld )
-- afspiegeling -Denkbeeldige frequentie van politieke opvattingen van de Nederlandse bevolking en de per s
9 progressief
conservatief p olitieke richting
-- openheid -Denkbeeldige en theoretische frequentie verdeling van politieke opvattingen van de per s
onder openheidsnorm ---
_
~' -----------per s
progre s sie f
conservatief politieke richtin g
4.2.
S tructuur van onze beschouwing
Deze studie gaat over media en samenleving . Aan de kant van de samenleving richtten wij ons tot nu toe op (hoofdstuk 3) maatschappelijke pluriformiteit op (a) bepaalde terreinen van het sociale Leven, een maatschappelijke pluriformiteit die (b) in termen van bepaalde dimensies kan worden omschreven . Aan de zijde van de media onderscheidden wi j (c) functies (hoofdstuk 2), (d) media-niveaus, (e) media-dimensies en (f) pluriformiteitscriteria (dit hoofdstuk) . Vanuit deze zes centrale begrippen zullen wij ons betoog over media-pluriformiteit opzetten . Daarbij zullen wij onze beschouwing als volgt structureren :
41
Schema-4 : Structuur van onze beschouwin g a, met betrekking tot een ---- TERREIN VAN HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN politiek ; sociaal-economisch ; sociaal-culturee l b, overeenkomstig een gekoze n
---- DIMENSIE VAN MAATSCHAPPELIJKE PLURIFORMITEI T = een kenmerk in termen waarvan differentiatie tussen mensen kan worden beschreve n
c, wordt een bepaalde
---- FUNCTI E informeren, opini6ren, etc .
d, vervuld door ---- MASSAMEDIA OP EEN BEPAALD NIVEA U micro (66n medium) ; meso (een medium-type) ; macro (alle media ) e . een furtctie-vervulling die kan worden beschreven in termen van een ---- MEDIA-DIMENSI E = een kenmerk in termen waarvan mediainhoud kan worden gedifferentieerd, op een wijze corresponderend met (b ) f . en worden beoordeel d in termen van ---- PLURIFORMITEITSCRITERI A = maatstaven aan de hand waarvan kan worden bepaald, of en in hoeverre media hun functies op pluriforme wijze vervulle n
4 .3 . De institutionele bases van media-pluriformiteit : een typologi c Er zijn verschillende institutionele manieren waarop samenlevingen een pluriform media-bestel tot stand kunnen brengen en in stand kunnen houden . Hier zullen wij een aantal " modellen", ideaal-typen, ontwikkelen, waarmee de principes kunnen worden beschreven, die aan verschillende soorten pluriforme media-systemen ten grondslag liggen . Soms kan een nationaal media-stelsel geheel in termen van 66 n model worden beschreven, maar meestal vertoont zo'n stelsel de kenmerken van meer dan 66 n ideaal-type . Daarnaast geldt dat elk model in de praktijk varianten en sub-typen kent . Wij zullen vijf institutionele modellen onderscheiden : - media-pluriformiteit op markt-basis ; - media-pluriformiteit op klasse-basis ; - media-pluriformiteit op culturele basis ; - media-pluriformiteit op ethnisch/linguistische basis ; - geconstrueerde media-pluriformiteit .
42
media_eluriformiteit_oe_markt_basis ----- - - ------ - --Dit model ligt in zekere zin ten grondslag aan de klassiek-liberale "Free Press Theory" waarin de media geacht worden een " free market place of ideas " to vormen . Door de vrije werking van de markt zal de media-pluriformiteit een afspiegeling zijn van de verscheidenheid in de vraag aan de publiekzijde op een bepaald tijdstip . Die vrije markt zorgt er aan de aanbod-zijde voor dat nieuwe geluiden voortdurend toegang tot de media hebben en draagt aldus ertoe bij, dat de media zich voortdurend aanpassen aan de wensen en behoeften van het publiek . In hoog-ontwikkelde corrmerci d le media-systemen streeft men Haar duidelijke defin W ing van doelgroepen in termen van sociaal-economische karakteristieken . In het bijzonder worden doelgroepen gedefinieerd op basis van : koopkracht, interesse voor bepaalde soorten informatie en consumptie-patroon . Het gevolg daarvan is dat de omvang en de samenstelling van de mediamarkt sterk afhankelijk is van factoren als leeftijd, beroep, opleiding, sexe en andere indicatoren van de sociale positie en rol . In dit markt-model heeft media-pluriformiteit vrijwel uitsluitend betrekking op economische mogelijkheden en behoeften ; media-pluriformiteit is hier pluriformiteit in sociaal-economisch opzicht . De inhoud van de media weerspiegelt differentiatie van het publiek op het punt va n - inkomen (consumptie-mogelijkheden) ; - vrije tijd (aard en omvang) ; - gezin en werk (als factoren van invloed op het consumptiepatroon) ; - opleiding (in relatie tot omvang en card van de consumptie) . Maatschappelijke pluriformiteit op godsdienstig, politiek, ethnisch of cultureel gebied zal in de media veel minder sterk worden afgespiegeld, tenzij 66 n van deze terreinen sterk correleert met economische dimensies . Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien de samenleving een rigide scheiding van klassen kent . Een media-bestel op pure markt-basis is uiteindelijk een systeem gebaseerd op de koopkrachtige vraag . In zo'n situatie hangt media-pluriformiteit sterk samen met grootheden als inkomen en be s tedingsmogelijkheden : de product-differentiatie in termen van media-inhoud is groot voor de hogere inkomensg ro epen , terwijl groepen met weinig koopkracht een geringe verscheidenheid aan media-producten wordt geboden .
media-pluriformiteit op klasse - basis en op culturele basi s -- - -- - -------- - ------------------------------------In deze twee modellen wordt media-pluriformiteit in sterke mate bepaald door rigide, vaak reeds Lang bestaande scheidslijnen tussen klassen en tussen groepen met verschillende culturele
43
achtergrond . Media-verscheidenheid vindt haar basis in het bestaan van een sociale hi~rarchie van klassen dan wel een hi 6 rarchie in culturele en morele waarden . Kenmerkend voor deze overigens nauw verwante modellen is het naast elkaar voorkomen van "elite-media " en "non-elite-media", "massa-media " in een bepaalde betekenis van het woord . De vrije markt kan ook in een "klassen-samenleving " een media-bestel opleveren dat de verscheidenheid in termen van "elite versus non-elite " weerspiegelt . De markt wordt dan echter wel vaak "ondersteund" door sociale instituties op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur en door indirecte subsidies voor " high culture" en "elite-publicaties" . De kern van media-pluriformiteit is in deze modellen gelegen in onderscheidingen als " high " en "low culture " , goed en slecht, elite versus massa, en sours oud versus nieuw . De elitemedia richten zich op het handhaven van traditionele vormen van cultuur en benadrukken dat deze vormen "het beste " in de cultuur vertegenwoordigen . Tegenover volkscultuur stellen zij kunst, cultuur en wetenschap als hogere en to verdedigen waarden-stelsels . De diversiteit van de media komt tot uitdrukking in een grote differentiatie binnen de elite-media enerzijds, en een duidelijke scheiding tussen deze media en de media voor " de massa " anderzijds . Binnen deze laatste groep van media zijn de verschillen over het algemeen klein, en zo zij al bestaan, wordt het maatschap p elijk belan g daarva n l a a g aan g es lage n .
media_eluriformiteit_o p _ethnisch(linguistische_basi s Dit model refereert aan samenlevingen die een sociale differentiatie kennen op basis van taal en/of ethnische achtergrond . Er zijn weinig samenlevin g en die zulke differentiatie niet kennen, maar de aard en omvang daarvan verschilt aanzienlijk . Binnen dit model bestaan dan ook tal van variaties op basis van gezichtspunten zoals : geografische omvang ; populatie- g rootte ; niveau van sociaal-economische ontwikkeling ; mate waarin verschillende taalgemeenschappen in een minderheidspositie verkeren ; correlatie tussen taalverschillen en andere kenmerken van differentiatie (economisch, godsdienstig, cultureel) ; p olitieke en economische macht van verschillende taalgemeenschappen . Hoe in ethnische en lingu T stisch gedifferentieerde samenlevingen aan media-pluriformiteit gestalte wordt gegeve n hangt sterk of van de genoemde factoren . Met name is daarbij ook de vraag van belang, of de ethnisch-lin g uistische scheidsli j nen reeds bestonden en institutioneel werden erkend, voordat moderne massacommunicatie tot ontwikkeling kwam . In beginsel varieert media-pluriformiteit in dit model tussen een volledige duplicatie van media-
44
instituties lands linguSstische lijnen (zoals bijvoorbeeld in Belgie) tot bererkte voorzieningen voor minderheidsgroepen binnen het dominants media-systeem . E@n en ander zal ook sterk afhangen van geografische factoren, met name de vraag of taalgemeenschappen geografisch gesegregeerd zijn .
geconstrueerde_media_eluriformitei t Bij geconstrueerde media-Dluriformiteit opereert het media-bestel op basis van institutionele regelingen die een interventie in de vrije markt behelzen . Met deze interventie tracht men verschillende groepen in de samenleving toegang tot de media to verschaffen en een bepaalde samenstelling van het informatie-aanbod to waarborgen . Het bekendste voorbeeld van dit model is uiteraard het stelsel van " public broadcasting " zoals veel Westeuropese landen dit kennen . Langs min of meer arbitraire weg - d .w .z, buiten de markt om - tracht men in het media-aanbod een zekere balans tot stand to brengen tussen amusement, informatie en cultuur . Tevens zorgt men ervoor dat bepaalde politieke, godsdienstige en andere maatschappelijke stromingen in de media een platform kunnen vinden . Gebruikelijk is ook dat zulke stelsels een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid aanvaarden voor minderheden, die onder een vrije-markt-systeem in de media niet aan hun trekken zouden komen . Te denken valt aan ethnische minderheden, lin g uistische minderheden en relatief kleine re g ionale groeperingen . In zekere zin is ook in socialistische landen sprake van een stelsel van geconstrueerde media-pluriformiteit : de vrije markt is beperkt of geheel afwezig ; de toe g ang tot de media is gereserveerd voor instituties als regering en partij, en voor de vakbeweging en andere arbeidersorganisaties . Daarmee wordt duidelijk dat de principes op basis waarvan men tot geconstrueerde media-pluriformiteit komt, nogal kunnen varieren . Een belangrijk as p ect is hier in ieder geval, de mate van autonomie die media-organisaties wordt gelaten in hun beleid . Tegen deze achtergrond is het onmogelijk, een alge mene uits p raak to doen over de s nort media-pluriformiteit die onder dit model zal ontstaan ; L66s n en ander wordt sterk nationaal bepaald . In Westeuropa is het resultaat meestal een media-systeem da t pluriform is Haar re g ionals en/of politieke en culturele gezichtspunten . Zo kennen veel landen re g elingen die een g elijke ontvangstmo g elijkheid voor alle re g io's waarborgen, die gelijke toegang tot de media verschaffen aan erkende p olitieke groe D erin g en en die culturele en educatieve activiteiten ondersteunen . Korto m , institutionele interventie kan worden gezien als een completering van en aanvulling op de vrije media - markt .
45
4 .4 . Excurs : Media-pluriformiteit in enige Westerse lande n In de vorige paragraaf hebben wij nogal abstract de voornaamste institutionele bases geschetst voor de totstandbrenging van media-pluriformiteit . Uit onze analyse bleek dat het ontstaan van mediastelsels wordt bepaald door zeer verschillende factoren . Aangezien per samenleving het evenwicht tussen deze factoren nogal kan vari 6 ren, is het niet to verwonderen dat weinig mediastelsel eenzelfde pluriformiteit of eenzelfde streven daarnaar vertonen . Het vraagstuk van de pluriformiteit wordt, zelfs in samenlevingen met min of meer dezelfde liberaal-democratische idealen, op verschillende wijze gedefinieerd en gewaardeerd . Het doel van deze paragraaf is, kanttekeningen to maken bij en toelichting to geven op de ervaring van enkele samenlevingen met betrekking tot media-pluriformiteit . Het is binnen het kader van onze studie onmoqelijk een volledig overzicht to geven van dit aspect van de mediatheorie en het mediabeleid . Wij volstaan met opmerkin g en die mede een achtergrond kunnen vormen voor het bespreken van de s p ecifieke Nederlandse situatie . de Verenigde_State n De Verenigde Staten vormen het meest treffende voorbeeld van een land met een mediabestel georganiseerd volgens de beginselen van de vrije markt, waarin het mechanisms van vraag en aanbod de belofte most waarmaken van de " free marketplace of ideas" . De Verenigde Staten hebben altijd blijk gegeven van een sterke afkeer van overheidsbemoeienis met de media . Desondanks zijn persconcentratie en duidelijk gebleken tekortkomin g en van de pers, de aanleiding geweest voor 66 n van de eerste weloverwogen beginselverklaringen met betrekking tot de pers, opgesteld door de (niet) gouvernementele) Commission of Freedom on the Press (1947),13 De Commission wees op de mogelijke noodzaak van overheidsbemoeienis om to verzekeren dat de pers de functieszou vervullen die in een democratische samenleving van haar mogen worden verwacht . Een van die functies was dat zij een daadwerkelijk forum zou bieden voor de uitwisseling van commentaar en kritiek . Een ander verlangen was dat de pers een representatief beeld zou moeten geven van verschillende groepen binnen de samenleving, en hun beweegredenen, waarden en doelstellingen zou moeten uitleggen . Ook al werd het Rapport niet goed ontvangen en heeft het niet tot overheidsmaatregelen geleid, toch hebben de problemen waarvoor het een oplossing tracht-
13 . Commission on Freedom of the Press, A free and responsible press, 1947 .
46
to to bieden, met name de toenemende mediaconcentratie, steeds sterker de aandacht van wetenschappeli j ke onderzoekers getrokken . Daarnaast leidde het rapport tot enige pogingen om een beroep to doen op de anti-trust wetgeving ter beperking van monopolies . Met betrekking tot radio en televisie in de Verenigde Staten werd er al vrij vroeg geklaaqd dat de commerci 6 e opzet van het bestel leidde tot verarming van het culturele aanbod, doordat ernaar wordt gestreefd de programna's of to sterrunen op de smaak van het grote publiek . Net streven Haar hoge luister- en kijkcijfers sluit dan misschien een zekere kwaliteit niet uit, maar leek toch de verscheidenheid to belertmeren : men spande zich voornamelijk in om de geslaagde programma ' s uit voorgaande jaren of van andere omroepen na to bootsen . De mogelijkheden voor vernieuwing, experimenten en invoer uit het buitenland leken beperkt . De macht van het kapitaal werd tevens beschouwd als een mogelijke bedreiging voor de vrije nieuwsgaring en als mogelijke belerrunering voor . het uiten van kritiek . Gedurende de jaren zestio werden enige pogingen ondernomen, in het ) bijzonder door Nicholas Johnson 14 , lid van de "Federal Communication Commission " , om deze canmissie ertoe aan to zetten haar bevoegdheden met betrekking tot-het opstellen van voorschriften en het verstrekken van vergunningen meer doelgericht to gebruiken om de pluriformiteit van radio- of televisieuitzendingen to bevorderen . Een praktisch resultaat van deze periode was de instelling van de "Public Broadcasting Service " in 1967, als niet-corrIInercieel alternatief voor de bestaande omroepen . Sedertdien heeft men in sterkere mate de hoop gevestigd op diversifiering door middel van kabelnetten, waardoo r het treffen van voorzieningen voor minderheden op plaatselijk niveau , t e chnisch en economisch haalbaar wordt . Een andere kwestie van belang voor media-pluriformiteit, doemde aan het eind van de jaren zestig op met betrekking tot nieuwsuitzendin g en via de televisie . Het B ing hierbij in de eerste plaats om de vraag of de drie voornaamste " networks " werkelijk alternatieven voor elkaar zijn, en in de tweede plaats om de vraag of zij onpart i jdig zijn . Vi c e-President Spiro Ag new verkondigde in 1969, dat de publieke opinie werd g evormd door een kleine, besloten broederschap van bevoorrechten, die door niemand worden gekozen e n een door de Regering gesanctioneerd en toe g elaten mono p olie hebben
.l5)
Hij doelde hiermee voornamelijk op de makers en presentatoren van nieuwsuitzendingen . Aan de hand van onderzoekingen konden bewijzen worden aan g edragen ter staving van de beschuldigin g dat linkse ) vooroordelen werden g ekoesterd 16 , dan wel dat er blijk werd gege-
14 . N . Johnson, What the FCC must do, in : Columbia Journalism Review , Winter 1969-1970, p . 28-33 . 15 . Geciteerd in A . Smith, The shadow of the cave, 1973, p . I . 16 . Bijvoorbeeld E . Efron, The news wasters, 1 .
47
ven van rechtse vooringenomenheid . 17 )
Hoe dat zij, de algemene gelijk-
vormigheid van de voornaamste "networks " lijkt zeker to zijn bevestigd . Een Amerikaanse socioloog, Herbert Gans, die veel aandacht heeft geschonken aan pluriformiteit in zowel het algemene aanbod op de televisie als het televisienieuws, oppert dat nieuws niet opzettelijk een rechtse of linkse si g natuur heeft, maar toch een vertekend en niet-representatief beeld van de Amerikaanse samenleving geeft en in de praktijk geen recht doet aan het hele Scala van meningen en activiteiten . De informatiebronnen zijn vrijwel dezelfde ; de selectie geschiedt aan de hand van beperkte maatstaven en men richt zich op de belangen en belangstelling van de middengroepen en de inwoners van de grote steden .18 )
Hij stelde de invoering voor van wat hij " multi-
perspectival news " noemt, waarbij zou warden gestreefd Haar een optimale pluriformiteit in toegang en referentiekaders . Zulk nieuws zou veeleer vanaf de basis, dan van bovenaf moeten komen ; het zou zich meer moeten bezighouden met het evalueren van overheidsbeleid voor het grote publiek ; het zou in sterkere mate representatief moeten zijn voor de " gewone " Amerikanen uit alle geledingen van de bevolking . Toen Gans bij een eerdere gelegenheid met dit voorstel kwam, zei hi j het volgende : "In a heterogeneous society, in which no one version of the truth necessarily prevails, the most reasonable solution, it seems to me, is to have as much diversity and pluralism, both of viewpoints and perspectives of every cultural and political group in the society, be they rich or poor, young or old, left or right, black or white, educated or uneducated . " 19 ) Gans erkent dat er, om tot "multiperspectival" nieuws to komen, drastische institutionele veranderingen nodig zijn en dat dit streven niet to verwezenlijken is zonder enigerlei vorm van overheidsbemoeienis .
Canada De situatie in Canada 20
;
is van belang omdat in he t
mediabestel van dat land tenminste drie van de beschreven modellen terug to vinden zijn . De pers en een deel van de omroep zijn in handen van particuliere ondernemingen ; er is " Public broadcasting " (C .B .C .) en een overkoepelende commissie van toezicht (CRTC) ; en het land beschikt over zowel een Engelstalig, als een Franstalig mediastelsel . Canada moet twee belangrijke culturen met elkaar verzoene n
17 . 18 . 19 . 20 .
Bijvoorbeeld O .R . Cirino, Don't blame the people, 1971 . H . Gans, Deciding what's news, 1 Geciteerd7ln A-Smiop . cit . , p . 175 . Voor een beschrijving zie : Communications in Canadian society, onder redactie van B . Singer, 19
48
en moet zich tegelijkertijd ontwikkelen als "multiculturele" samenleving, waarin verschillende andere, zeer grote groepen irrmigranten (en inheemse Indianen) zich moeten kunnen ontplooien, met behoud van hun eigen identiteit . Dit cultuurverschijnsel is wel genoemd : het "Canadian mosaic" . Ondanks het feit dat Canada hecht aan pluralisme, heeft het onder ogen moeten zien dat een multicultureel karakter wel eens onverenigbaar zou kunnen zijn met de wens, een Canadese identiteit to creeren en een betrekkelijk kleine en zeer verspreid wonende bevolking samen to binden, in een land dat qua oppervlakte het op 66n na grootste land ter wereld is . Voor het Canadese comnunicatiebeleid heeft media-pluriformiteit in taalkundig en cultureel opzicht een tamelijk concrete betekenis . Die pluriformiteit wordt - zo meent men - in de eerste plaats bedreigd door de afhankelijkheid van invoer uit het buitenland (in het bijzonder Amerika) en door het feit dat Amerikaanse zenders over de grens in Canada kunnen worden ontvangen, en in de tweede plaats door de druk van commerci6le zijde in de richting van de concentratie, in het bijzonder in de dagbladsector . West_Euroe a In West-Europa moet bij media-pluriformiteit een onderscheid worden gemaakt tussen de pers enerzijds, en radio en televisie anderzijds, aangezien de pers in bijna alle landen vrijwel geheel tot het terrein van het vrije ondernemerschap behoort, terwijl radio en televisie meestal een of andere vorm van overheidstoezicht kennen . In het geval van de pers werd de pluriformiteit vooral in de weg gestaan door economische krachten ; het aantal zelfstandige uitgevers liep sterk terug en het aantal zelfstandige publikaties nam enigszins af . Bij radio en televisie waren de belerrmeringen voor pluriformiteit slechts gedeeltelijk van economische aard (wegens de stijgende kosten van eigen produktie) ; zij vonden voornamelijk hun oorsprong in structurele beperkingen, zoals het aantal kanalen e n in de druk van het moeten voldoen aan een tamelijk eenzijdige vraa g van het publiek Haar amusement . Deze opmerkingen Belden weliswaar tamelijk algemeen voor West-Europa, maar er bestaan toch wel verschillen tussen de landen onderlino . De betekenis en het belang van pluriformiteit voor een samenleving waar het de pers betreft, varieren overeenkomstig drie grondbeginselen : i) dat iedere politieke groepering (of eventueel iedere godsdienstige groep of taalgroep) een eigen persorgaan moet hebben ; ii) dat de inwoners van een bepaalde stad of streek een reele keuze moeten hebben uit kranten (dit geldt mutatis mutandis ook op nationaal niveau) ; iii) dat de pers voorziet in de behoefte aan informatie van verschillende sociaal-culturele en sociaal-economische groeperingen . Deze beginselen wegen niet overal even zwaar . Zo ,stond het eerste beginsel op de voorgrond in landen waar de pers van oudsher is gebonden aan of wordt beheerst door politieke partij-
49
en (zoals in Noorwegen) . Het tweede beginsel (keuze in stad of regio) gold vooral daar waar de politiek-belangrijke pers voornamelijk regionaal van karakter is (zoals in Zweden) . Het derde beginsel was van belang daar waar belangrijke sociaal-culturele verschillen bestaan (zoals in Belgic en Nederland) of waar sprake is van een sterk (sociaal-economisch) klassenonderscheid (zoals in Engeland) . Ieder land ervaart de bedreiging van media-pluriformiteit veelal als een problem waartegen, om tamelijk uiteenlopende redenen, politieke maatregelen zouden moeten worden genomen . Zo manifesteerde de afname van media-pluriformiteit zich in het na-oorlogse Engeland zeer sterk in de vermindering van het aantal landelijke ) kranten links van het midden .21 In Duitsland richtte, nadat na de oorlog de pers opnieuw was opgezet, de aandacht zich vooral op de groei van de zeer grote Springergroep, en tevens op het teruglopen van het aantal zelfstandiae, kleine, plaatselijke kranten . De herinnering aan de Nazi-tijd speelde een zeer belangrijke rol bij het verlangen Haar politieke pluriformiteit binnen de pers . In Frankrijk dateert de zorg om pluriformiteit van de invoering van de uiterst liberale Perswet van 1881, waarin media-pluriformiteit werd geassocieerd met politieke vrijheid . Gedurende de jaren zestig en zeventig kreeg de Franse pers to maken met zowel een samenvoeging van afzonderlijke bladen, als een stagnatie in de totale oplagecijfers . Vooral zorgwekkend echter waren de relatief slechte situatie waarin de opiniepers zich beyond, en de toenemende persconcentratie (Hersant) . In Belgic lag het probleem in de noodzaak een verscheidenheid aan confessionele kranten en een levensvatbare pers voor beide taalgroepen in stand to houden tegenover de bedreiging door buitenlandse (met name Franse) kranten . In Scandinavie werd de weerstand tegen persconcentratie voornamelijk ingegeven door de wens de traditie voort to zetten van een partijpers met voor het publiek de mogelijkheid, plaatselijk uit twee of meer kranten to kiezen . In zijn overzicht van het subsidiebeleid t .a .v . de Europese pers constateert Anthony Smith dat er geen enkel Westeuropees land is waar niet een of andere vorm van overheidssteun bestaat om een halt toe to roepen aan de teruggang van het huidige niveau van media-pluriformiteit . Er zijn echter wel verschillen . Enerzijds zijn er Engeland en lerland, waar weinig subsidieregelingen bestaan, en anderzijds Zweden en Noorwegen, met hun uitgebreide en gedetailleerde beleidsmaatregelen, gericht op ondersteuning van de pers . Hoewel de reacties op de dreiging van persconcentratie sterk uiteenlopen, valt er nauwelijks aan to twijfelen dat het motief voor d e
21 . Cf . dal Commission on the Press, (report), 1977 en D . McQuail, Analysis of newspaper cone esearc eries Royal Commission on the Press, 1977 .
50
meeste subsidieregelingen de wens is, democratische grondbeginselen to beschermen . Zoals Smith schrijft : " The newspaper had become and remains in most of the countries studied (but not in Britain) the mainstay of political life . It is felt to be impossible for a political party to conduct its dialogue with its nation without the adherence of a group of papers covering the entire population ." En hij voegt daaraan toe dat " ( ) in obliging newspapers to stay in existence which would otherwise die a government is making a statement about the nature of political life, is by implication saying that certain expressions of certain presently existing political group s 22 ) are essential to the proper governance of society ." De situatie in Zweden is bijzonder interessant, gezien de uitgebreide subsidieregelingen in combinatie met het beginsel van staatsonthouding ten aanzien van de inhoud van de pers . Volgens een onlangs verschenen studie kent het Zweedse persbeleid twee grondbeginselen . Ten eerste, concurrentie tussen kranten op de regionals markt . Ten tweeds, daar waar van monopolie sprake is, doorbreking daarvan door het stimuleren van de oprichting van nieuwe persorganen . " State press policy rest on the conviction that the mass media must fulfill certain functions . Newspapers are deemed necessary if the public i s to receive satisfactory information and commentary on current affairs . A selection of newspapers is essential to the maintenance of group communication . Furthermore, monopoly status may impair newspapers ' surveillance (i .e . critical) function . The principal aim guiding the formulation of Swedish press policy has been to preserve competition between newspapers to the extent possible . Where such competition no longer exists, the aim has been to 23 ) stimulate the development of alternative media ." In het algemeen kan worden gesteld, dat het persbeleid in West-Europa a) voornamelijk is gericht op het behoud van de bestaande keuzemogelijkheden, hoewel ook enige aandacht wordt geschonken aan de behoefte aan nieuwe publicaties ; b) vooral is geconcentreerd op het bestaan van voldoende politieke pluriformit teit ; c) is ontworpen met als oogmerk iedere rechtstreekse controle van de pers door de overheid to voorkomen . De (subsidie)regelingen zijn veelal ingegeven door dezelfde economische ontwikkelingen ; zij zijn door de pers zelf met sterk gemengde gevoelens ontvangen en hebben waarschijnlijk allemaal enigszins de invloed ondergaan van het voorbeeld van de onder overheidstoezicht staande radio en televisie, waardoor inmenging op het terrein van de publieke informatievoorziening een schijn van rechtmatigheid verkreeg . Het belang van pluriformiteit voor radio en televisi e
22 . A . Smith, Subsidies and the press in Europe, 1977, p . 2-3 . 23 . K .E . Gusta ssen-7.-Fadenius,3we3isTi press policy, 1976, p . 8 .
51
in West-Europa behoeft nauwelijks betoog . Vrijwel alle landen kennen wettelijke regelingen voor toekenning van en toezicht op het gebruik van zendtijd, overeenkomstig het beginsel van pluriformiteit . In het algemeen verwacht men dat radio en televisie een afspiegeling geven van de verschillen in de samenleving Haar : politieke overtuiging, regio, culturele achtergrond en/of opleidingsniveau . Radio en televisie moeten tevens voorzien in verschillende behoeften van de gehele bevolking en de bijzondere behoeften van bepaalde minderheden, zoals kinderen, buitenlandse werknemers, bepaalde beroepsgroepen enzovoorts . De regelingen zijn voorbeelden van verschillende soorten van "geconstrueerde pluriformiteit" . 4 .5 . Visies op pluriformiteit van de Nederlandse medi a Met de Medianota van 1975 komt de discussie over media-pluriformiteit pas goed op gan g . Het is een verdienste van deze nota, dat daarmee het " wat " en "waartoe " van pluriformiteit scherper voor ogen kwam . Niet dat de nota een eind kon ma ken aan de vaagheid en dubbelzinnigheid van het begrip " pluriformiteit", maar wel werd duidelijk, on Welke punten zich de discussie vooral zou hebben to richten . Met name een drietal kwesties kwam centraal to staa n - de samenhang tussen uitgeversconcentratie en media-pluriform ite it ; - de verhouding tussen externe en interne diversiteit (zowel bij de pers als bij de omroep) ; - de positie van de verschillende media-typen ten opzichte van elkaar, met een accent op de positie van de tijdschriftpers . eersconcentratie_en_eluriformitei t Men kan niet ontkennen dat in de laatste twee decennia sprake is gewee s t van een vrij omvangrijke persconcentratie . Sorr miigen verbinden daaraan vrij automatisch de conclusie, dat daardoor ook de media-pluriformiteit in on s land fors afgenomen is . Ook wel wordt persconcentratie gelijk gesteld met het omgekeerde van media- p luriformiteit . Zo in het Eindrapport van de Cortmissie Bedrijfsfonds voor de Pers, waarin pessimistis c h wordt g econstateerd : "( ) dat de diversiteit in de pers, gerekend Haar het aantal redactioneel zelf s tandige eenheden, in het bijzonder in de dagbladpers, al s een belangrijke component in het totale informatieaanbod, de laatste ja) ren in versnelde mate is afgenomen . " 24 Op deze definitionele gelijkstelling valt wel het 66 n en ander of to Bingen : het aantal zelf standige redactionele eenheden zegt weinig over de diversiteit va n
24 . Eindrapport Commissie Bedrijfsfonds voor de Pers, 1972, p . 23 .
52
het geheel ; alle kranten kunnen irmiers wel precies hetzelfde beweren . In zekere zin gaat het hier om een vraag die alleen met empirisch onderzoek Haar de inhoud van kranten valt to beantwoorden . Daarbi j is het ook van belang - zoals in de Medianota terecht gebeurt -, rekening to houden met positieve effecten van fusies en samenwerking van media : In die gevallen waarin het voortbestaan van een anders ten ondergang gedoemd blad door samenwerking of samengaan, eventueel in gewijzigde vorm, met een ander persorgaan veilig gesteld kan wor= den of ruimere financi6le mogelijkheden en mede daardoor kwaliteitsverbetering van de betrokken bladen kunnen worden verkregen, is het ) resultaat daarvan veeleer positief to waarderen ." 25 Gezwegen nog van de rol die redactiestatuten in process en van persconcentratie .26 ) kunnen spelen
interne en_externe_eluriformitei t Met deze kwestie hangt de tweede - de verhouding tussen externe en interne pluriformiteit - in zekere zin samen . Zo ontkent de NOTU dat persconcentratie leidt tot vermindering van pluriformiteit ; zij wijst dan met name op de grote betekenis van interne ) pluriformiteit .27 Het pessimisme van de Medianota op dit punt wordt evenmin gedeeld door het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren : " Daar het gros der lezers slechts W dagblad onder ogen kri j gt, betekent een groter aantal uiteenlopende kranten nog niet een in feite grotere verscheidenheid aan informatie . Pluriformiteit in 66 n kraut bevordert deze verscheidenheid echter met stelligheid . De nota gaat er ten onrechte aan voorbi j dat deze redactionele formule steeds meer ingang vindt . " 28 ) Standpunten zoals van NOTU, NDP en het Genootschap vinden ook bijval in de corrmunicatiewetenschappelijke hoek, bijvoorbeeld bij Wentink die stelt dat samenwerkingsvormen op redactioneel terrein geenszins tot verlies van pluriformiteit behoeven to Leiden . Hij wijst op het belang van commercieel rendabele mediaondernemingen : "Een corrmercieel rendabele onderneming kan in staat zijn om het dagblad meer als forum to laten functioneren waarvoor allerlei belangengroeperingen, geestelijke en politieke strominge n hun opvattingen kenbaar kunnen maken ." 29)
Vanuit het benadrukken van de forumfunctie van de kraut komt Wentink tot het begrip " pluri-
25 . Medianota, p . 29 . 26 . e~ersraad wees daar reeds op in een comnentaar op een werkconcept van de Medianota : Advies van de Persraad, 27 december 1974, Nederlandse Staatscourant, 18 maart 1975, p . 5 . 27 . Media zeggen neen tegen de nota van Doorn, NOTU, 1976 . 28 . e er an s enoo sc ap van oo ta redacUeuren, Samenvattin stand unt to vertolken o de hearing nota massamediabelei o 1 september 1975 . 29 . entin Me i a e ei oorge i c t, in Massacortmunicatie , p . 65 .
53
formiteit in de diepte " dat tegengesteld is aan " pluriformiteit in de breedte", die tot stand komt door het aanbod van meer or g anen van onafhankelijk van elkaar werkende ondernemingen . Juist pluriformiteit in de diepte is waarborg voor kwaliteit : het impliceert kennis van zaken, rationele benadering van problemen in een brede context, maatschappelijke ontwikkelingen volgen en in begrijpelijke taal aan een breed publiek ter kennis brengen .30 )
Anderen wijzen dit standpunt
resoluut af . Zo meent De Waarheid dat interne pluriformiteit leidt tot " ( ) neutraliteit of weinigzeggendheid " ; juist kranten met een eigen signatuur, een duidelijke identiteit, leveren een onmisbare bijdrage aan de pluriformiteit van de Nederlandse pers . 31 )
Ten Cate
merkt echter op dat dit standpunt in zekere zin paradoxaal is, want wat zegt iemand die een redenering zoals in de Waarheid volgt : "( ) ik ben erg voor diversiteit, maar streef ernaar via mijn eigen krant mijn eigen lezers zeer zorgvuldig allerlei andere meningen dan de mijne to onthouden . Als een kraut potdicht is voor afwijkende standpunten zoals b .v . het anti-revolutionaire Friesch Dagblad of zoals de cort m unistische W aarheid, dan moeten de baasjes daar hun mond houden over de noodzaak van pluriformiteit, want als zij dat ) niet doen, jagen zij alleen hun ei g en lezers maar op kosten . " 32 De kwestie lijkt ons onbeslist . Vraag is of het bij identiteit versus interne pluriformiteit om een " of-of " -keuze g aat . In 5 .4 . zullen wij het standpunt verdedi g en, dat " en-en " meer voor de hand ligt . verhouding_tussen_media_tY e en - -------- ----- Het derde discussie p unt betreft de onderlinge verhouding tussen de verschillende media-typen . Hoewel de Medianota een " samenhangend mediabeleid " voorstaat, valt op dat de verschillende media-typen afzonderlijk worden behandeld : de da g bladpers naast de omroep en de opinieweekbladen . Deze g e5soleerde benaderin g is van verschillende zijden gekritiseerd . Zo bijvoorbeeld in het blad Massacommunicatie : "( ) of het nu gaat om meer veelvor m igheid of om de vergroting van de kans dat meerdere stromingen aan het woord komen, in beide gevallen ( ) moet het totale medialandschap in ogenschouw (worden genomen) . " 33 )
Eenzelfde geluid treffen we
aan in De Journalist : " Van Doorn heeft zijn nota aan g ekondi g d als " samenhangend mediabeleid" . Toch behandelt hi j de media betrekkelijk los van elkaar, zonder to analyseren hoe ze op elkaar inwerken :
30 . idem, p . 67 . 31 . De Waarheid, 8 november 198 0 en 4 apr i l 1981 . 32 .L T.-Fe-n-T-a-f-e , Wat is diversiteit in menin g svorm i n g , in de Leeuwarder Courant van 29 april 1982 . 33 . Fl -.-S-m-eTs, op . cit ., p . 93 .
54
Hij laat de tijdschriften - on de opinieweekbladen na - voorlopig buiten schot . Het verzamelbegrip tijdschriften is misschien niet gemakkelijk operationeel to maken, maar dat kan toch geen reden ) zijn er zo weinig aandacht aan to schenken ." 34 Met dit laatste legt De Journalist de vinger op een zere plek : in het samenhangend mediabeleid - zoals dat althans werd voorgenomen - blijft een zeer belangrijk deel van het media-aanbod - dat van de tijdschriften buiten beschouwing . Hemels wijt deze onderwaardering van tijdschriften aan de gerichtheid van de overheid op politieke informatie, waardoor wezenlijke elementen als educatie en verstrooiing in de verdrukking komen . En hij waarschuwt : " De bezorgdheid voor de pluriformiteit van de Nederlandse pers dreigt zo een enigszins elitair en quasi-opvoedend karakter to krijgen . " 35 ) Hoe dit zij, 66 n en ander heeft zeker ook to maken met wat genoemd zou kunnen worden " het aprioristisch denken van beleidsmensen over tijdschriften " . Dit denken is vaak niet of nauweli j ks gebaseerd op empirisch onderzoek Haar het feitelijk functioneren van zeer onderscheiden tijdschriften als bijvoorbeeld opinieweekbladen tegenover algemene publiekstijdschriften . Wij komen daarop in hoofdstuk 9 terug . Ern en ander brengt ons tot de slotsom dat het niet verstandig is, al apriori to kiezen voor een ge5soleerde benadering van de verschillende media-typen en voor het buiten beschouwing laten van een hele groep media, zoals de tijdschrift p ers . Voordat zo'n keuze kan worden gemaakt zal - zo zullen wij in 5 .2 . betogen - eerst de vraag beantwoord moeten worden, of vanuit het feitelijk mediumgedrag van de gebruikers g ezien media-typen complementair zijn . Als media voor de gebruikers een complementaire functie vervullen - en niet zonder meer inwisselbaar, dus niet " lood on oud ijzer zijn" dan is er ook weinig reden, bepaalde media-typen reeds bijvoorbaat van de analyse uit to sluiten .
34 . H . Lockefeer, Behoud en vernieuwing zijn kenmerken van de medianota, in : De Journalist , 15 mei 1975 . 35 . J . Hemels, Persvrijheid? Een antwoord aan uilen en valken, 1975, p . 135 .
55
POLITIEKE PLURIFO R'1ITEIT : DIhENSIES EN CRITERI A 5 .1 . Terminologie en uitwerking opze t Maatschappelijke pluriformiteit en media-pluriformiteit krijgen - in deze beschouwing althans - pas in onderlinge samenhang ten voile betekenis . Onze probleemstelling richt zich uitdrukkelijk op deze samenhang ; zij luidt immers : "Hoe g root is de media-pluriformiteit in Nederland ( ) en in hoeverre stemt zij overeen met de maatschappelijke pluriformiteit? " . Beantwoording van deze vraag onderstelt minstens drie zaken . Ten eerste, een nauwkeurige omschrijving en ontleding van het concept " maatschappelijke pluriformiteit" . Ten tweede, defini~ring van het begrip "media-pluriformiteit " . In beide gevallen gaat het daarbij niet alleen om een verantwoorde begripsomschrijving, maar vooral ook om de keuze van de dimensies , de aspecten van die twee soorten pluriformiteit (dit hoofdstuk) . Tenslotte zal, in de derde plaats, aange g even moeten worden, hoe kan worden bepaald of en in hoeverre van overeenstem ming tussen media- en maatschappelijke pluriformiteit sprake is . Daarbij is dan de vraag Haar de criteria voor pluriformiteit aa n de orde . dimensie s Alvorens in dit hoofdstuk de samenhang tussen de politieke pluriformiteit in de samenleving en in de media to bestuderen, is het goed enkele terminolo g ische afspraken to maken . In dit hoofdstuk gaat het om dimensie s en pluriformiteitscriteria . Dimensies zijn aspecten van pluriformiteit, d .w .z . g ezichtspunten in termen waarvan verschillen in de samenlev i ng en in de media op po litiek, sociaal-economisch en / of sociaal-cultureel gebied kunnen worden beschreven . Meer pre c ies zullen wij onder " media-dimensies" verstaan : media-dimensie s kenmerken aan de hand waarvan redactionele/prograrrmatische media-producten kunnen worden beschreven en die : 6 n ( a ) hun complement vinden in overeenkomstige kenmerken aan publiek s zijde dan wel met publiek s kenmerken kunnen worden geassocieerd ; b n (b) relevant geacht kunnen worden voor een beoordelin g op basis van ge g ev e n criteria van het func tioneren van een medium/ de medi a Een voorbeeld van een medium - dimensie Haar deze definitie is de politieke kleur van een medium : media kunnen links of rechts zijn, pol i tiek behoudend of vooruitstrevend . Deze di m en s ie is relevant - vereiste b - voor bi j voorbeeld een bes c houwin g over de politieke expres s ie-functie van de media ; zij vindt bovendien - vereiste a haar complement aan de publiekszijde in de politieke kleur van het
56
mediapubliek . In niet alle gevallen zal sprake zijn van complementariteit van media- en publieksdimensies ; een voorbeeld van "associatie" is de moeilijkheidsgraad van media-informatie in relati e tot het opleidingsniveau van het publiek . criteri a Onze probleemstelling vraagt ook Haar criteria : criteriu m een maatstaf aan de hand waarvan de functievervulling van een medium/de media gegeven bepaalde normatieve uitgangspunten, c .q . doelstellingen, c .q . beoogde gevolgen kan worden beoordeeld . Een maatstaf kent globaal de waarden : a . "functie niet aanwezig, c .q . niet relevant voor het medium" (criterium kan niet worden toegepast ) b . "functie aanwezig" b .l "functie wordt slecht vervuld" Cb .2 "functie wordt goed vervuld " Nu gaat het ons niet on een algemene beoordeling van de media, maar om een beoordeling in het kader van "pluriformiteit " . Vraag is steeds, in hoeverre de media-pluriformiteit overeenstemt met, afgestemd is op de maatschappelijke pluriformiteit . Dit leidt tot een nadere definitie : pluriformiteitscriterium een maatstaf aan de hand waarvan kan worden vastgesteld, of en in hoeverre de functievervulling van de media/een medium is afgestemd op de (c .q . een bepaalde snort) maatschappelijke pluriformiteit . Een pluriformiteitscriterium kent globaal de waarden : " functie niet aanwezig, c . q . niet relevant voor het medium" (criterium kan niet worden toegepast ) b .l "media-pluriformiteit is niet b . " functie aanwezi g" • afgestemd op de maatschappelijke pluriformiteit " b .2 " media-oluriformiteit is wel afgeste m d op de maatschappelijke pluriformiteit "
C
hoecriteria - ontwikkelen? Hoe kan men criteria ontwikkelen? En hoe kunnen dimensies worden gekozen? Zoals reeds aange g even in 4 .2 kiezen wij voor een opzet waarbij het startpunt steeds gezocht wordt in een bepaalde maatschappelijke pluriformiteit, bijvoorbeeld het bestaan van verschillende politieke stromingen in ons land . Vervolgens zal - tegen deze achtergrond - de keuze van media-dimensies en pluriformiteitscriteria per onderscheiden media-functie kunnen plaatsvinden . De structuur van onze redenering komt kort samengevat o p het volgende neer : a . gegeven een bepaalde maatschappelijke pluriformiteit ( = dimensie van pluriformiteit) ;
57
b . gegeven een bepaalde functie van media (bijvoorbeeld d e informatie-functie) ; c . vraa9 : Welke media-dimensies zijn van belang met het oo g op (a) en in het kader van (b) ? d . vraag : hoe kan worden bepaald, of de functievervullin g door de media/het medium is afgestemd op de maatschappe lijke pluriformiteit onder (a) (vraag Haar de pluriformiteitscriteria) ? Ern en ander betekent dat de vraag Haar pluriformiteitscriteria , de keuze van media-dimensies onderstelt en nooit losgezien kan worden van de maatschappelijke pluriformiteit waarop de media zich in hun functievervulling richten . Anders gezegd, wil men de vraag onder (d) kunnen beantwoorden dan zullen (a), (b) en (c) bekende grootheden moeten zijn .
kerndimensie s Tot slot nog een opmerking over media-dimensies . Net is niet moeilijk in een beschouwing over media-pluriformiteit een groot aantal relevante dimensies ten tonele to voeren . Er zijn echter wel zekere grenzen . Ten eerste, een praktische : op Lan g niet alle punten valt empirisch materiaal aan to dragen waarmee het betoog zou kunnen worden gestaafd . Ten tweede, er is in zekere zin, door het "summarizing" karakter van sommige dimensies, sprake van een "afnemende meeropbrengst" . Zo correleert de politieke dimensie van conservatisme en progressiviteit sterk met allerlei andere politieke dimensies, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop men zijn doelstellingen tracht to bereiken . Dit brengt met zich mee dat we ons vaak kunnen beperken tot 66n of enkele centrale dimensies die model kunnen staan voor andere media-dimensies . 5 .2 . Macro, meso, micro : het niveau van criterium-toepass i Tot nu toe lieten we in het midden, op Welk niveau criter i a toegepast dienen to worden . Moet men ze aanleggen aan afzonderlijke media (micro), aan alle media binnen 66 n type (meso) of alleen aan alle media gezamenlijk (macro)? De discussie hierover kan hoog oplaaien . Neem de vrij algemeen aanvaarde eis, dat de media in hun nieuwsvoorziening het publiek een repressentatief beeld van de werkelijkheid hebben to verschaffen . Geldt zo'n eis nu voor media afzonderlijk dan wel voor de media als systeem? Mag het ene medium selectief zijn in zijn berichtgeving, andat het toch wel door andere media wordt gecorrigeerd? Heel verschillende gedachtengangen kunnen hier worden verdedigd . Bij kranten bijvoorbeeld zou men kunnen zeggen dat een micro-toepassing van criteria voor de hand ligt, op grond van het feit dat de meeste mensen slechts Ls6 n kraut lezen : als die ene
58
kraut in haar nieuws niet representatief is, dan krijgt de lezer een vertekend, een selectief beeld van de werkelijkheid . Daartegenover kan echter gesteld worden dat mensen hun mediagebruik gewoonlijk niet beperken tot 6@n type : radio en televisie vullen de kraut aan en omgekeerd . Dat betekent dat men de representativiteitseis kan stellen aan de media als systeem, als verzameling van alle afzonderlijke media, ongeacht het type waartoe zij behoren (macro) . Men gaat er dan wel vanuit dat de verschillende media-typen voor de wijze waarop mensen informatie verwerken, min of meer gelijkwaardig en daardoor onderling verwisselbaar zijn . Vindt men dat een tever gaande onderstelling, dan moet men noodzakelijkerwijs terugvallen op toepassing van criteria op micro niveau . Althans voor kranten, want de situatie verschilt per medium-type . Bij radio en televisie is, zoals bekend, het gebruik sterk opgericht : luister- en kijkgedrag wordt slechts zeer ten dele bepaald door de vraag, Welke omroep de uitzending verzorgt . Waar verschillende omroeporganisaties elkaar - wat de gebruiker betreft - kunnen aanvullen en daartoe ook enigszins de verplichting hebben, is toepassing van criteria op het omroepbestel als zodani g (meso) zinvol . keuiemogeli1kheid_en_feiteli d k_gedra 9 Bij de keuze van het niveau van criterium-toepassing is kennelijk het feitelijk mediumgedrag een belangrijk argument : de lezers lezen in meerderheid 66 n kraut, dus criteria op micro-niveau ; het kijkgedrag is gemiddeld ongericht naar omroeporganisatie, dus criteria op meso-niveau . Men kan bij deze kwestie echter ook het accent leggen op de keuzemogelijkheden voor het publiek . Overwegin g is dan of het publiek binnen een bepaald medium-type kan kiezen uit een meer of minder gevarieerd aanbod van afzonderlijke media (daaronder : omroeporganisaties) . Benadrukt men dit aspect, dan volgt daaruit dat pluriformiteitscriteria op het niveau van het mediumtype (meso) moeten worden toegepast : de dagbladpers, de tijdschriftpers, en de omroep vormen dan afzonderlijk de beoordelingskaders . Ook deze redenering is verdedigbaar . Overzien wij het geheel, da n blijkt deze kwe s tie samen to hangen met drie vragen : 1 . legt men het accent op het feitelijk mediumgedrag van de gebruiker of op zijn mo g elijkheden, to kiezen uit een gegeven media-aanbod ? 2 . indien men de nadruk legt op feitelijk gedrag : is dat gedrag selectief (bijvoorbeeld : slechts 66 n kraut ) of ongericht (alle kranten) ? 3 . kunnen media-typen (bijvoorbeeld de dagbladpers tegenover de omroep) als verwis s elbaar worden beschouwd ? Aan de hand van deze vragen kan men "logisch " een zestal mogelijke keuzen onderscheiden (schema 1) .
59
onze_keuz e Onze eigen positie in deze discussie kunnen wij he t best stellingsgewijs samenvatten : 1 . zowel het gezichtspunt van het feitelijk mediumgedrag als dat van de keuzemogelijkheden, dienen bij de toepassing van criteria to worden verdisconteerd ; 2 . de dagbladen enerzijds en radio en televisie anderzijds zijn vanuit het oogpunt van de wijze waarop gebruikers hun meningen kunnen vormen, Been verwisselbare media-typen ;
Schema-1 : Niveau van toepassing pluriformite9tscriteria : zes logische mogelijkhede n
waarop ligt accent? gedrag gebruiker media-typen niveau toepassing criteri a
feiteli
verwisselbaar
MA CRO (alle med i a als sys t e em )
niet verwisselbaar
M ICRO (p e r afz o n d e r lij k m e dium )
verwisselbaar
MACRO (al le m edia al s sy st egn )
selectief
,~k gedra g edia-gebruiker
M ESO (alle media per medium-type )
verwisselbaar
MACRO (alle m edia al s sys teem )
niet verwisselbaar
M ESO (alle media per medium-type )
keuzemogelijkhei d media-gebruiker
60
3 . de tijdschriftpers kan geacht worden, radio en televisie en de dagbladpers aan to vullen ; 4 . het lezen van kranten is selectief, men leest in de rege l slechts 66n kraut ; 5 . het kijken naar televisie is ongericht, hangt in de regel niet samen met de omroeporganisatie die de uitzending verzorgt . Wat betekent 66 n en ander voor de beoordeling van media-pluriformiteit? Voor de dagbladpers een keuze voor micro- 6 n meso-niveau ; zowel interne pluriformiteit (binnen 66 n kraut) als externe (tussen kranten) zijn relevante gezichtspunten . Wat de omroep betreft, gegeven het sterk ongericht zijn van het kijkgedrag naar omroep kan de toepassing van criteria beperkt blijven tot het meso-niveau . • In het verlengde daarvan : de vraag , hoe omroep X of Y de informatiefunctie vervult, is van veel minder gewicht dan de vraag, hoe het bestel in zijn geheel de burger . van nieuws vborziet . Het omroepbestel dient op zijn externe pluriformiteit to worden beoordeeld, d .w .z . op zijn pluriformiteit tussen de omroe p en . Tenslotte, de tijdschriftpers : het lezen van tijdschriften is in zekere zin " extra-mediumgebruik" ; het komt boven op de dagelijkse portie informatie van radio, televisie en kraut . Tijdschriften voorzien in informatie waar de snelle media niet of nauwelijks aan toe kunnen komen . Zij kunnen zich ook richten op deel-markten die voor algemene media als kranten en de televisie niet interessant zijn . De tijdschriftpers is typisch een complementair medium-type . Dit houdt in, dat ongeacht de vraag, of het gedrag van de gebruiker selectief is, en ongeacht de onderlinge verwisselbaarheid van media-typen, de beoordelinq van de tijdschriftpers zich op macro-niveau dient to bewegen . Centrale vraag daarbij is dan, hoe afzonderlijke tijdschriften - temidden van andere media-typen - hun complementaire functie vervullen . Deze conclusie geldt voor de opini 6 rende, maar ook voor de overige tijdschriften .
5 .3 . Afspiegeling en openheid in het politieke nieuw s De twee voornaamste pluriformiteitscriteria die me n aan de media kan aanleggen, zijn afspiegeling en openheid . Hun centrale plaats in de media-discussie rechtvaardigt een aparte besch ouwing, voorafgaand aan andere relevante criteria . In deze paragraaf zullen wij afspiegeling en openheid in verband brengen met de politieke informatie - functie van de media ; in 5 .4 . komt vervolgens het politieke commentaar vanuit de invalshoek van afspiegelin g en openheid aan de orde .
61
afseiegelin s Politiek nieuws neemt in het informatie-aanbod van de media een belangrijke - in kranten en oninieweekbladen zelfs de belangrijkste - plaats in . Het politieke nieuws zal de media-gebruiker in staat moeten stellen, zich een min of meer volledig, althans representatief beeld van de politieke werkelijkheid to vorrtien . "Volledigheid", "representativiteit" en "objectiviteit" zijn bij de beoordeling van nieuws in de media sleutelwoorden . Daarmee is niet gezegd, dat media niet zouden mogen of moeten selecteren . Selectie door de media uit het totale aanbod van politiek nieuws is onvermijdelijk . Wel geldt dat daaraan zekere kwalitatieve grenzen moeten worden gesteld, wil althans sprake kunnen zijn van afstemming van de media op de maatschappelijke pluriformiteit . Wat abstract gezegd, het beeld dat de media van de politieke werkelijkheid schetsen, zal betrouwbaarder zijn, naarmate de nieuwsselectie meer als een onwillekeurige keuze kan worden beschouwd . Anders, van optimale afstertming op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien de nieuwsselectie een aselecte steekproef is uit het "universum van politieke feiten" . Nog even los van de vraag, hoe dit universum to defini6ren - een mogelijke aanpak schetsen wij in 7 .6 . - kan op basis van deze gedachtengang een tweetal criteria worden geformuleerd : het criterium van de volledigheid van politiek nieuws en - daarvan afgeleid - het criterium van afspiegeling in politiek nieuws . Criterium 1 : " volledigheidscriterium " " van afstemning van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien het aanbod van politiek nieuws door de media (het medium) volledig is, d .w .z . kan worden beschouwd als een aselecte steekproef uit het "universum van politieke feiten" . " Criterium_la : "criterium van afspiegeling in politiek nieuws " " van afstemming van de media (het medium ) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien het aanbod van politiek nieuws door de media (het medium) zodanig is, dat over verschillende politieke standpunten in de bevolking wordt ge5nformeerd Haar rato van voorkomen in de bevolking " . op
---
- enhei d
Deze twee criteria kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de gedachtengang, dat de media de werkelijkheid dienen to weerspiegelen, dat de media de Spiegel, de reflectie van de werkelijkheid dienen to vormen . Er is echter - niet ten onrechte wel op gewezen dat media bij een perfecte weerspiegeling van de samenleving in hun effect behoudend, de samenleving bevestigend bezig zijn . Wat daarvan zij, gesteld kan wel worden dat alleen afspiegeling door de media weinig ruimte biedt aan
" afwijkende opinies " , in
62
zowel deze als gene richting . Het afwi j kende blijft afwi j kend, omdat het bij afspiegeling de media niet of nauwelijks haalt . Het afspiegelingscriterium behelst een premie op conventionaliteit : het gewone, het normale, het veel-voorkomende dient veel aandacht to krijgen en wordt daardoor nog gewoner en meer aangehangen . De vraag is, of de samenleving daarmee is gediend . Ons standpunt is : nee, niet alleen daarmee . Wil media-pluriformiteit in relatie tot maatschappelijke pluriformiteit geen steriele zaak worden, dan zal het afwijkende gelijkelijk moeten kunnen concurreren met het conventionele . Aileen dan kan media-pluriformiteit ook bijdragen aan dynamiek in de maatschappelijke pluriformiteit . Uitgewerkt Haar het nieuwsaanbod door de media betekent dit dat "equal access " , een geli j ke toegang van onderscheiden politieke stromingen - los van hun feitelijke aanhang en omvang in de samenleving - een nastrevenswaardig e zaak is . Criterium_2 : " criterium van gelijke toegang " " van afstenming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien het aanbod van politiek nieuws door de media (het medium) zodanig is, dat onderscheiden politieke stromingen in de bevolking een gelijke toegangskans tot de media (het medium) hebben " .
Criterium_2a : " criterium van openheid in politiek nieuws " " van afstemming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien het aanbod van politiek nieuws door de media (het medium) zodanig is, dat over verschillende politieke standpunten in de bevolking in (absoluut) gelijke omvang wordt geinformeerd . stri1digheid_yan_criteri a Er bestaat een zekere strijdigheid tussen het openheids- en het afspiegelingscriterium . Openheid vraagt om een gelijke behandeling in het nieuws van Heine en grote politieke stromingen ; van een open nieuwsvoorziening is sprake, indien Heine en grote stromingen in absolute zin evenveel aandacht krijgen . Afspiegeling daarentegen verschaft de Heine stroming in het nieuwsaanbod geen grotere plaats dan haar op grond van haar relatieve positie in de samenleving toekomt ; de meeste aandacht dient volgens dit criterium Haar grote politieke stromingen uit to gaan . In zekere z i n impliceert het voldoen aan openheid afbreuk aan afspiegeling en omgekeerd . l)
Wil men vasthouden aan beide dan zal men genoegen
moeten nemen met minder dan het maximale per afzonderlijk criterium .
1 . Uitgezonderd het zeldzame geval waarin elke stroming evenveel aanhang in de bevolking heeft ; in dat geval vallen maximale afspie g eling en maximale openheid samen .
63
Voorshands pleiten wig er voor, beide criteria gelijkelijk to wegen, d .w .z . in de beschouwingen even zwaar to laten meetellen . Dit komt erop Weer, dat wij van afsterrQning van de media op de maatschappeli ,ike pluriformiteit spreken, indien van beide criteria ten minste de helft van het maximaal mogelijke wordt gerealiseerd .
5 .4 . Afspiegeling en openheid in het politieke cortmentaa r Media informeren niet alleen, zij voorzien het politieke gebeuren ook van comnentaar en stellen daardoor media-gebruikers in staat, zich politieke menin g en en oordelen to vormen . Ook hier de vraag, wanneer van een optimale afstertming van de media op de politiek-maatschappelijke pluriformiteit sprake is . Deze vraag kan alleen beantwoord worden, indien men de samenhang in ogenschouw neemt tussen opini d ring en het verder gelegen belang dat daarmee is gediend . Waar het hier gaat om de politieke functies van de media komt nadrukkelijk het thema "media en democratie" in het vizier . Met recht kan de politieke correnentaar-functie een belangri j ke functie van de media worden genoemd, althans gezien vanuit de wenselijkheid van een democratische samenleving, zoals wij die in ons land gestalte trachten to geven . Men . zegt wel dat de media een " free market place of ideas " , "a forum for the exchange of comment and criticism" behoren to zijn . En daarnaast, dat media een " projection of a representative picture of constituent groups in a society" be) horen to geven . 2 Wat betekent dat? De klassieke, democratische filosofie en de zgn . normatieve, liberale - beter libertijnse theorie van de pers enerzijds en modernere kentheoretische opvattingen in de sfeer van het kritisch-rat i onalisme anderzijds bieden op dit punt aanknopingspunten .
libertijnse_eerstheori e In de 19e eeuwse liberale opvatting over de verhouding tussen burgers en de pers wordt er sterk van uitgegaan dat burgers rationeel tot politieke oordelen en keuzen komen . Het rationele individu staat open voor elke nieuwe informatie ook al strookt zij niet met eigen opvattingen . "Discussie" en "dialoog" zijn sleutelbegrippen ; het publiek wordt voorgesteld als een "r~sonierendes Publikum" . Uiteraard voldoet Lang niet iedereen en iedereen lang niet altijd aan het ideaalbeeld van het politiek-rationele individu .
2 . Cf . Commission on Freedom of the Press, A free and responsible press, 1947, p . 20-30 .
64
Dit neemt echter niet weg dat het zinvol is opini 6 ring door de media to bezien vanuit de vraag, in hoeverre daardoor politiek-rationele oordeelsvorming bij de burgers mogelijk wordt gemaakt . Nu is " rationaliteit" een beladen en moeilijk to definieren begrip ; wij zullen van een omstandige beschouwing daarover afzien . Zoveel is echter wel duidelijk dat het politieke commentaar in media aan waarde wint, wanneer sprake is van pro- en contra-argumentatie, van belichting vanuit verschillende politieke invalshoeken en van concurrentie van verschillende politieke visies . De libertaire perstheorie wijst in dit verband op " free competition of opinions " , de enige methode om vast to stellen of iets waar of niet waar is . Daaraan wordt de gedachte gekoppeld dat " ( ) from mutual toleration and comparison of diverse opinions the one that seems most rational will emerge and generally accepted . " 3)
Een optimistische g edachte, zeker wat de
toevoeging " accepted " betreft . Men behoeft echter het optimism e niet geheel to delen om het belang van een open confrontatie van politieke ideeen en standpunten to onderschrijven .
kritisch-rationalisme --------------------Tot een vergelijkbare opvatting komt in deze eeuw Karl R . Popper, maar nu vanuit een kentheoretische optiek . Hij stelt dat het wetenschappelijk onmogelijk is universele, voor alle tijden en plaatsen geldende uitspraken over de werkelijkheid to verifi~ren . Zo kan niemand de garantie bieden, dat ergens op de wereld toch geen zwaarte zwaan bestaat of heeft bestaan . Falsificatie, het weerleggen van universele uitspraken, is wel mo g elijk : 66n zwarte zwaan is voldoende . Al onze kennis is en blijft hypothetisch, zo stelt Popper . In het kritisch-rationalisme waarvan Popper de g ro ndlegger is, wordt de voorlopigheid van kennis als methodisch principe centraal gesteld : onze speurtocht moet meer gericht zijn op feiten die onze hypothesen ontzenuwen, dan op feiten die onze stellingen ondersteunen . 4)
Dit kentheoretisch argument kan op politie-
ke meningsvorming worden overgebracht . Besluitvorming in een democratie hoort uit to gaan van het Principe van "trial-and-error" . 5) Heel pregnant komt Poppers visie Haar voren in zijn opstel "Public opinion and liberal principles " : " Truth is not manifest ( ) . The search for truth demands at least (a) imagination, (b) trial an d
3 . F .S . Siebert, T . Peterson en W . Schramm, Four theories of th e press, 1969, (1956), p . 44 . 4 . Cf . K .R . Popper, The logic of scientific discovery, 1972, (1959) , p . 78 e .v . 5 . Cf . idem, The open society and its enemies, deel I, 1963, (1945) , P . 157 e .v . ; en i'aem, e armoe e van het historicisme, 1974, (1967) , p . 65 e .v .
65
error (and) (c) the gradual discovery of our prejudices by way of (a), of (b), and of critical discussion " . De waarde van deze discussie " ( ) depends largely upon the variety of competing views . Had there been no Tower of Babel, we should invent it . " 6 ) oeenhei d_ i n_corrmentaa r Deze gedachtengang willen wij overnemen . De opinieringsfunctie van media wint aan kwaliteit, wanneer de politiek vanuit zoveel mogelijk verschillende gezichtspunten wordt bezien . Voor de verstrekking van nieuws betekent dit dat media open dienen to staan voor een zo groot mogelijke verscheidenheid aan politieke opinies . Het kritisch-rationalisme biedt dan ook arg umenten voor "equal access " tot de media, voor het eerder (5 .3 .) door ons ontwikkelde criterium van openheid in politiek nieuws . Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het politieke corrmentaar : een grote verscheidenheid in cor r mentaren stelt het publiek in staat, zelf overwogen tot een politiek oordeel to komen . Het volgende criterium lijkt ons dan ook alleszins verdedigbaar :
Criterium 3 : " criterium van het open corrmentaar " " van afsterrming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien politieke commentaren in die media (dat medium) zodanig zijn, dat daarin verschillende politieke opvattingen in de bevolking in (absoluut) gelijke omvang aan bod komen "
---------------------------- - -e l uriformitei t dialectiek van de
Toepassing van dit criterium is niet geheel zonder problemen . Nog even los van de vraag, in Welke mate het criterium gerealiseerd zou moeten zijn, wil van optimale afstemming op maatschappelijke pluriformiteit sprake zijn, zal vastgesteld moeten worden, op Welk niveau - macro, meso en/of micro - openheid als criterium moet worden aangelegd . Toepassing op macro en mesoniveau - in de omschreven betekenis (5 .2 .) - lijkt weinig problematisch : het is geen overdreven eis van het omroepbestel (meso ) to vergen, in de politieke commentariering het gehele politieke spectrum to dekken . Maar geldt dit ook voor afzonderlijke omroeporganisaties? En voor afzonderlijke kranten? Mag men van hen verwachten dat zij in hun corrmentariering intern pluriform zijn (micro)? Door sorrmigen wordt wel gesteld dat interne pluriformiteit afbreuk doet aan de identiteit van het medium . Zeker, ho e
6 . Idem, Conjectures and refutations : the growth of scientific knowledge, 1968, (1963), p . 352 .
66
groter de interne pluriformiteit, hoe eager het gezicht, hoe geringer de herkenbaarheid van de identiteit van het medium, de kraut, de omroeporganisatie, maar is daarmee gezegd dat interne pluriformiteit op micro-niveau een overdreven, zelfs gevaarlijk criterium is? We staan hier voor een dilemma, een paradox, zoals de Leeuwarder Courant dat eens betitelde (4 .5 .) . Wanneer vanuit macro- en meso-optiek media-pluriformiteit zo alleszins verdedigbaar is, waarom op micro-niveau dan niet? Jagen die kranten die "potdicht" zijn voor afwijkende meningen hun lezers echt alleen maar op kosten, wanneer zij zulke krachtige pleidooien voeren voor pluriformiteit in de media ? Al eerder moesten we vaststellen dat gelijktijdig toepassing van verschillende criteria een zekere strijdigheid kan opleveren (5 .3 .) . Zo ook hier : aan de ene kant is interne pluriformiteit verdedigbaar, aan de andere kant kan niet ontkend worden dat interne pluriformiteit ten koste kan gaan van herkenbaarheid van de identiteit van het medium . Men kan dit de dialektiek van de pluriformiteit noemen . De vraag is vervolgens hoe deze dialectiek opgelost moet worden ; gaat het om een "ofof " -keuze of om " en-en " ? Wij menen dat de argumenten die in het algemeen voor pluriformiteit ook in het commentari 6 ren zijn aangevoerd, een keuze voor beide, een " en-en"-keuze op micro-niveau rechtvaardigen . Interne pluriformiteit is wenselijk voorzover zij de herkenbaarheid van het medium niet wezenlijk aantast . Dat betekent dat men niet in extremo openheid in afzonderlijke media tot uitgangspunt neemt, maar everttnin dat men omwille van de identiteit interne pluriformiteit van nul en generlei waarde acht .
afseiegeling_in_cormientaa r In eerste aanleg moet de functie van het politieke commentaar gezocht worden in de sfeer van de meningsvorming van het publiek : cortmentaren stellen het publiek in staat, tot politieke oordelen to komen ; open comnentaren kunnen bijdragen aan een weloverwogen oordeelsvorming . Maar corrmentaren kunnen ook vanuit een andere invalshoek worden beschouwd ; zip hebben in geginsel ook een functie naar de politieke " top " van de samenleving toe . Die functie wordt ook wel de "expressie-functie" g enoemd, In de media moet de politieke top kunnen terugvinden, hoe de bevolking over allerlei politieke zaken denkt ; de pers en andere media behoren een Spiegel to zijn van de in de bevolking levende politieke opvattingen . Representativiteit van de media voor de bevolking is voor expressie van wezenlijk belang . Daarvan kan slechts sprake zijn als de media-pluriformiteit in de politieke commentaren dezelfde vorm vertoont als de maatschappeli j ke pluriformiteit .
67
Criterium 4 : " criterium van afspiegeling in corrmentaar " " van afsterrning van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien politieke commentaren in die media (dat medium) zodanig zijn, dat daarin verschillende politieke opvattin o en in de bevolking (c .q . in bun achterban) in (relatief) gelijke omvang aan bod komen " De media functioneren op dit punt optimaal bij evenredigheid in commentari 6 ring ; "optimaal" betekent bijvoorbeeld dat als 30% van onze bevolking politiek links is, ook - idealiter - 30% van onze media dat is . In eerste aanleg gaat het hier uiteraard om een macro- en meso-criterium : de pers, de omroep als bestel dragen zorg voor een goede afs p ie g eling van de basis Haar de politieke top . Maar dit sluit het micro-niveau niet uit . Ook afzonderlijke kranten, tijdschriften en omroeporganisaties kunnen een afspiegeling bijdragen, en wel door een " goede " representant to zijn van hun achterbannen . Voorop gesteld echter dat die achterbannen politiek ook duidelijk localiseerbaar zijn . 5 .5 . De politieke informatie-functie van medi a In de voorgaande twee paragrafen kozen wij als invalshoek de twee belangrijkste pluriformiteitscriteria, openheid en afspiegeling . In het resterend deel van dit hoofdstuk zullen wij aan de hand van ons media-functie-schema systanatisch nagaan, Welke andere criteria overweging verdienen .
dimensie s Bij de politieke informatie-functie van de media gaa t het uiteraard vooral om de vraag, of de media de gebruikers een "feitelijk" beeld verschaffen van de politieke werkelijkheid en hoe repressentatief dat beeld is . Al Haar gelang de verschillende sectoren van "de " politiek informeren media over : a . het beleid van de overheid, zowel voorgenomen als gevoerd ; b . de politieke discussie in ons land, over de verschillend e standpunten die worden ingenomen ; c . de wijze waarop en het tempo waarin verschillende politieke actoren/groeperingen (daaronder begrepen buiten - parlementaire actievoerders) hun doelstellingen trachten to berei ken ; d . pol'itieke besluitvormingsprocedures en - processen . Uiteraard vallen meer zaken to bedenken : bijvoorbeeld politiek in het buitenland, internationals politiek en nationals en internationale veranderingsbewegingen zoals het feminisme . In onze verdere beschouwingen zullen wij ons echter kortheidshalve concentreren op een tweetal dimensies, t .w . :
68
a . aandacht (veel/weinig) van de media voor politiek nieuws in het algemeen ; b . de wijze waarop verschillende politieke standpunten door de media in de berichtgeving worden weergegeven . criteri a De voornaamste twee criteria die met de politieke informatie-functie in verband gebracht kunnen worden, behandelden wij hiervoor : het criterium van gelijke toegang en het criterium van afspiegeling in politiek nieuws (5 .3 .) . Een ander criterium dat zich in dit verband laat denken, is het hoeveelheidscriterium : Criterium 5 "hoeveelheidscriterium' ; " van afsteirming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) de gebruikers een redelijke hoeveelheid politiek nieuws 'aanbieden (aanbiedt) " Een minimale hoeveelheid politieke informatie moet het publiek worden verschaft, wil het zich een beeld kunnen vormen van het politieke gebeuren . Uiteraard spitst de vraag zich toe op wat "redelijk " in dit verband is, op de ondergrens aan de hoeveelheid politiek nieuws . Is het " redelijk" dat het publiek van alles wat er politiek gebeurt, door de media op de hoogte wordt gesteld? Uiteraard niet : selectie door de media is nodig, al was het maar omdat ieders tijd beperkt is en in de regel vrij snel " information overload " ontstaat . Aan de andere kant, het wordt voor het publiek moeilijker via de media van het politieke gebeuren kennis to nemen, naarmate de politiek in die media een minder prominente plaats inneemt : de aandacht wordt dan snel afgeleid en het risico van " ondersneeuwen " is niet ondenkbaar . Beide overwegingen combinerend kan men betogen, dat "redelijke hoeveelheid " minder is dan honderd procent van wat er allemaal to selecteren zou zijn, en meer is dan willekeurig Welke andere nieuwssoort in het medium . Bij wijze van voorbeeld : een krant waarin de sport veel meer pagina ' s weet to verwerven dan de politiek, voldoet niet aan het hier geformuleerde criterium . Is daarmee alles gezegd? Geldt dit criterium ook zb voor media waarin andere soorten informatie naast het nieuws een belangrijke rol spelen? Waar wordt deze ondergrens bereikt op radio en televisie, waar de politiek concurreert met series, natuur-films en pop-muziek? Zonder empirisch onderzoek Haar daadwerkelijk "ondersneeuwen " bij het publiek kunnen zulke vragen niet worden beantwoord . Wil men zonder onderzoek een operationele definitie van het hoeveelheidscriterium, dan zal men de weg moeten kiezen van afs p raken tussen betrokkenen, afspraken die altijd een min of meer arbitrair en daardoor aanvechtbaar karakter zullen dragen . Ten dele is dit ook de problematiek van het
69
volledig-programmavoorschrift voor omroeporganisaties (Omroepwet artikel 35, lid 2) . Omroepen hebben de plicht een programma uit to zenden "( ) dat in redelijke onderlinge verhouding tenminste omvat onderdelen van culturele, informatieve, educatieve en verstrooiende aard " . In al die jaren Omroepwet, is men er echter niet in geslaagd, tot een duidelijke afspraak to komen over wat dit voorschrift in concreto betekent . Het is dan ook het onmogelijke vragen - in het bestek van deze beschouwing althans - wel een operationele omschrijving van " redelijke hoeveelheid" to verlangen, ook al beperkt ons criterium zich tot politiek nieuws . Daaruit vloeit voort dat wij dit criterium slechts globaal kunnen hanteren . Voorlopig kan het alleen in verband gebracht worden met die media (krant, opinieweekblad), waarin nieuws en achtergrondinformatie een belangrijke plaats innemen . Uiteraard kan ook aan andere criteria worden gedacht . Twee willen wij ervan hier noemen . In de eerste plaats, het criterium van de begrijpelijkheid van politieke informatie . Begrijpelijkheid is voor carmunicatieprocessen een noodzakelijke voorwaarde, wil althans de carmunicatie ook geslaagd kunnen zijn . Dit lijkt tameli j k triviaal, maar dat neemt niet weg, dat het nog maar de vraag is of bij politieke berichtgeving altijd aan deze eis is voldaan . In de tweede plaats, meer inhoudelijk, criteria in de sfeer van wat Geissler noemt " Prinzipien einer aufkl~risch-demokratischen Massenkorrmunikation " . 7 )
Geissler stelt dat media een "vernUnft g emN sse
Transparenz der politischen Probleme and der politischen Praxis" tot stand dienen to brengen . Niet alleen moet de bevolking geinformeerd worden over de doelstellingen van verschillende politieke groeperingen, maar daarnaast moeten media ook " Ideolo g iekritik der Ziele " leveren en alternatieven formuleren, opdat een kritische politieke discussie mogelijk wordt .8)
Criteria in deze sfeer hebben
niet alleen betrekking op de informatie-functie van media ; geleidelijk aan komen we daarmee op het terrein van opiniering, expre s sie en kritiek . De pluriformiteitsdiscussie kan niet volstaan met criteria als afspiegeling en openheid . Of de aan g eboden politieke informatie van een zeker kwalitatief niveau is, aan zekere kwalitatieve eisen voldoet, zou ook aan de orde moeten komen . Maar hier past wel enige bescheidenheid . De stand van het communicatiewetenschappelijk onderzoek laat een onaantastbare beantwoording van vragen in de kwalitatieve sfeer nod n i et toe . Wij zullen dan ook dit snort criteria buiten onze verdere beschouwin g en moeten houden ,
7 . Cf . R . Geissler, Massenmedien, Basiska rmunikation and Demokratie 1973, p . 47 e . v . 8 . Cf . ibid ., p . 53 e .v .
70
5 .6 . De politieke opini 6 ringsfunctie van medi a Media vervullen een politieke opinieringsfunctie Haar de mate, waarin zij de media-gebruikers de mogelijkheid bieden, zich over politiek een mening to vormen . Uiteraard overlapt deze functie gedeeltelijk met de informatie-functie . Niet alleen sturen media de meningsvorming van burgers door hun nieuwsselecti e ("agenda setting function " ), maar daarnaast geldt dat het in de praktijk niet mogelijk is bij het publiek precies de grens tussen kennis-nemen van en meningsvorming over het nieuws precies aan to geven . Sterk verwant is de opinieringsfunctie ook met de hierna to behandelen expressie- en kritiek-functie : waar opini~ring overgaat in expressie en kritiek is praktisch gezien niet precies to bepalen . Dit neemt echter niet weg dat opiniering door de media analytisch als een op zichzelf staande functie kan worden beschouwd . Invalshoek zou daarbij kunnen zijn, de vraag of en in hoeverre de media bouwstenen verschaffen, met behulp waarvan het publiek zich een mening kan vormen . dimensie s Bij opiniering valt uiteraard in de eerste plaats to denken aan de hoeveelheid politiek nieuws zelf : media die veel politiek nieuws brengen verschaffen de burger meer bouwstenen on een politiek standpunt to vormen en aan to scherpen, dan media waarin dat nieuws een geringe rol speelt . Hetzelfde geldt voor de hoeveelheid achtergrondinformatie bij het politieke nieuws en de hoeveelheid po litieke carmentaren : meer-doen betekent ook hier meer-bijdragen aan de opiniering door gebruikers . Toch zullen dit snort dimensies hier niet centraal staan . Argument daarvoor is gedeelteli j k dat " hoeveelheidsdimensies " in het kader van de informatie-functie aan de orde kunnen komen . Daarnaast kan echter gesteld worden dat bij opiniering niet zozeer op hoeveelheid als wel op kwaliteit moet worden gelet . Kwantiteit kan kwaliteit op dit punt nauwelijks compenseren : meer informatie kan alleen dan bouwstenen voor opinievorming opleveren als die informatie zekere kwaliteiten bezit . In dit verband zijn Haar ons oordeel drie dimensies van belang : a . openheid in het politieke nieuws (cf . 5 .3) ; b . openheid in het politieke corrmentaar (cf . 5 .4) ; c . gegrondheid van cortmentari6ring over politie k De eerste twee dimensies behandelden wij hiervoor reeds ; bij de derde - "gegrondheid" - gaat het on de vraag, in hoeverre in politieke cortmentaren in de media (een medium) politieke standpunten van argumenten worden voorzien .
71
criteri a In het verlengde van deze keuze zijn drie criteri a van belang : - het criterium van openheid in politiek nieuws ; - het criterium van het open commentaar ; - het gegrondheidscriterium . De openheidscriteria - die reeds aan de orde kwamen - hebbe n vooral betrekking op de inhoud, het "wat " van de corrmentaarfunctie ; het gegrondheidscriterium betreft het "hoe", de wijze waarop commentaar wordt geleverd . Wil media-pluriformiteit in cor rmentariering optimaal functioneren dan zal het publiek de redeneringen achter de politieke standpunten, die in de media verdedigd worden, moeten kunnen volgen . Net gaat niet aan, het publiek van ongemotiveerde, slecht geargumenteerde politieke visies to voorzien . Een " rationele " politieke meningsvorming is slechts mogelijk op basis van argumenten . Zonder argumenten is politiek cor rmentaar niet meer dan pure propaganda, waarmee althans in een democratic geen redelijk doel gediend is . Net werk van Noomen over beweren en motiveren in dagbladen 9) biedt aanknopingspunten om to komen tot een gegrondheidscriterium voor de opiniering door media . Criterium 6 : "gegrondhe i dscriterium " "van afsterrming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) in de politieke commentaren en achter g rondinformatie zodanig to werk gaan (gaat ) , dat het publiek kan volgen, op basis van Welke argumenten een bepaald politick standpunt kan worden verdedigd " Dit criterium kan worden uitgewerkt in de ri c hting van een " stelligheidscriterium " . Noanen ontwikkelde een methode om de stelligheid van argumenten in hoofdredactionele comnentaren en politieke achtergrondinformatie to bepalen . Naar die methode zijn corrmentaren stelliger, en bijgevolg voor het publiek minder inzichtelijk, naarmate beweringen in die commentaren minder van motiveringen en minder van zgn . " informational context " zijn voorzien . Hoe stelliger, hoe meer ponerend in plaats van argumenterend, hoe minder door de media aan het gegrondheidscriterium wordt voldaan . " Criterium_6a : " stellighe i d s criterium " " van afstemmin g van de med i a ( het medium ) op de maatschappe lijke pluriformiteit i s s prake, indien die media ( dat medium ) de mediagebruiker op een niet -s telli g e manier van politieke commentaren en achtergrondinformatie voorzien (voorz i et) "
9 . Cf . G .W . Noomen, Beweren en moti ve ren , 1977, hele werk .
72
5 .7 . De politieke expressie- en de kritiek-functie van medi a Wat voegt het onderscheiden van een expressie- en een kritiek-functie nog toe aan onze voorgaande beschouwingen? Die meerwaarde kan vooral gezocht worden in een verschil in doelgroep bij de verschillende media-functies . Kan bij de infornatie- en bij de opinieringsfunctie het gehele media-publiek in beginsel als doelgroep worden beschouwd, bij expressie en kritiek gaat het on een publiek van veel bescheidener omvang . exeressie : dimensies en criteri a Expressie richt zich op de politieke top van een samenleving, op het overheidsapparaat, politieke partijen en het parlement, kortom : op die groep mensen die met Dahrendorf de " aktive Oeffentlichkeit" kan worden genoemd (2 .4 .) . De media informere n - goed of slecht ; volledig of onvolledig - deze " aktive Oeffentlichkeit" over wat er onder de bevolking leeft . Door de expressiefunctie to vervullen, defini~ren de media in zekere zin de al dan niet smalle marges van de politiek . Expressie vindt zowel plaats door berichtgeving ' (informatie-functie) als door cortmentari~ring over politieke kwesties (opin A ringsfunctie) . Dat betekent dat de meeste reeds onderscheiden media-dimensies ook relevant zijn voor media-expressie : door politiek nieuws to brengen en door politieke kleur to bekennen, al dan niet uitdrukkelijk namens een bepaalde " achterban", brengen media tot uitdrukking, wat er politiek onder de bevolking leeft . De vraag of dat, gegeven de politiek-maatschappelijke pluriformiteit in ons land, optimaal gebeurt, ka n o .i . vervolgens worden beantwoord op basis van een tweetal criteria die wij hiervoor reeds ontwikkelden (5 .3 en 5 .4) : het criterium van afspiegeling in politiek nieuws (criterium la) en het criterium van afspiegeling in comnentaar (criterium 4) .
kritiek :-dimensies-en-criteria --------------------------Ook bij de kritiek - functie gaat het om de informatiestroom van de politieke basis Haar de top . Verwoord in een klassieke terminologie kunnen media beschouwd worden als een "vierde macht " , de waakhond van de andere " machten " in een democratisch staatsbestel . Media kunnen zowel "Sachkritik" als "Stilkritik " leveren, d .w .z . kritiek op de inhoud van het overheidsbeleid en op de wijze waarop dat beleid gevormd en uitgevoerd wordt . Ook hier geldt dat praktisch gezien de overgang Haar andere media-functies vloeiend en vaag is . Media-kritiek treft men niet alleen als zelfstandige categoric aan, maar ook bij het vervullen van de informatie-, opinierings- en expressie-functie . Zo wordt een niet onbelangrijk deel van de media-kritiek uitgeoefend via de informatie-
73
functie . Op zeer indirecte wijze kan dit gebeuren door een bepaalde selectie van informatiebronnen : die keuze kan in haar effect kritiserend zijn . Relevant is bijvoorbeeld in dit verband het toenemende verschijnsel van forum-pagina's in kranten . Puur formeel nemen redacties in het open-stellen van hun kolomnen voor gastschrijvers zelf geen positie in het debat in ; zij informeren - zo zou men kunnen zeggen - het publiek slechts over de mening van meneer X of mevrouw Y . De (zelf)selectie van podium-schrijvers is echter Been neutrale kwestie ; in de regel impliceert zij ook kritiek op het voorwerp van de gastkolom . Daar komt nog bij, dat het zeer de vraag is of voor het publiek volstrekt duidelijk is, dat de redactie zich niet pers6 behoeft to identificeren met datgene dat de gastschrijver Haar voren brengt . Ook meer direct kan informeren kritiek impliceren . Te denken is in dit verband aan "investigative reporting" zoals die door saimige opinieweekbladen en publiekstijdschriften wordt bedreven . Ook al zou men zich daarbij beperken tot pure beschrijving van feiten en geschiedenissen, is het naief aan de kritische potentie van dit snort informatieve journalistiek voorbij to gaan . De Amerikaanse Watergate-affaire heeft in de jaren zeventig nog eens onderstreept, hoe door feitelijke berichtgeving politieke marges kunnen worden aangescherpt . Het meest expliciet echter komt politieke kritiek in de media Haar voren bij het comnentarieren . Het politieke commentaar zouden wij dan ook als de kerndimensie van de kritiekfunctie van de media willen beschouwen . De standpunten die in het commentaar worden verdedigd, kunnen worden opgevat als kritiek op politieke posities die daarmee niet in overeenstertming zijn . Anders, door zelf een politieke positie to bepalen, worden door de media andere afgewezen en gekritiseerd . Hoe media - in het Licht van de maatschappelijke pluriformiteit - hun kritiek-functie vervullen, kan nagegaan worden door twee aspecten to onderscheiden : de inhoud van de kritiek en de kwaliteit daarvan . Wat betreft de inhoud , relevant is de vraag, in hoeverre media de bevolkingsopvattingen in hun commentaren weerspiegelen . Of wanneer het om afzonderlijke media, kranten en omroeporganisaties gaat, de vraag, of en in hoeverre zip de spiegel zijn van hun homogene dan wel pluriforme achterban . Hier is het al eerder genoemde criterium van afspiegeling in corrmentaar (criterium 4) van belang . Ook bij het beschouwen van de kwaliteit van de kritiek kunnen we terugvallen op eerder ontwikkelde criteria . Van optimale afsterrming van de media op de maatschappelijke pluriformiteit kan op dit punt pas worden gesproken, als de kritiek van media kwalitatief ook hout snijdt . Verdedigbaar is dan ook da t het criterium van het open corrmentaar (criterium 3) en het ge9rond_ heidscriterium (criterium 6) eveneens met de kritiek-functie in verband gebracht worden .
74
5 .8 . De politieke mobilisatie-functie van medi a
Onze analyse was tot nu toe nogal " opvattingen-gericht " ; het accent lag op politieke meningsvorming . Bij de mobilisatie-functie van media gaat het on politiek handelen, althans on mogelijke oproepen daartoe . Mobilisatie door media heeft van cortmunicatiewetenschappers in West-Europa en de Verenigde Staten niet of nauwelijks aandacht gekregen . Ter illustratie : in het dikke "Handbook of Communication" van Pool en Schramm 10 ) treft men geen enkele verwijzing hiernaar of Haar iets dergelijks aan . Deze geringe aandacht is waarschijnlijk to verklaren uit het feit dat vrij algemeen ten onzent de opvatting is aanvaard, dat media niet de taak hebben, het publiek voor politieke actie to mobiliseren . En in het verlengde daarvan : dat men in ons land nauwelijks media aantreft, waarin mobilisatie voor concrete politieke actie is t o herkennen .
marxisme-leninisme -----------------Geheel anders ligt dat in Oost-Europa waar - althans in theorie - op dit punt een belangri j ke taak voor de media weggelegd is . In de marxistisch-leninistische opvatting over de pers staat dienstbaarheid aan de doeleinden van de Cormiunistische Partij centraal . Aanvankelijk hield Marx er een liberale persidee op na : " Damit die Presse ihre Bestirtmung erreiche, ist es vor allem notwendig, ihr keine Bestimmung von auszen vorzuschreiben ( ) " . 11) Later ontwikkelde hij gedachten in de richting van een partijpers, die organisatorische taken zou moeten vervullen - naast het bedrijven van propaganda - en gebaseerd zou moeten zijn op de grondbeginselen van het wetenschappelijk socialisme . Lenin is het geweest die, gebruik makend van Marx' denkbeelden, een proletarische, comnunistische pers heeft trachten to ontwikkelen, ook wel aangeduid als " een pers van het nieuwe type" . Wat is daaronder to verstaan? Het " Wdrterbuch der sozialistischen Journalistik " van de sectie Journalistiek van de Karl-Marx-Universit a t in Leipzig schrijft over " Presse neuen Typs " : " Jener Typ der so 2 ialistischen Presse, der gesetzm~szig dem Inhalt and den Bedingungen des Klassenkampfes in der Epoche des Uebergangs vom Imperialismus zum Sozialismus Bowie den Erfordernissen des sozialistische n G e s ellschaftssystems entspricht . " . 12 )
10 . Handbook of communication, onder redactie van I . de Sola Pool, W . Schramm e .a ., 1973 . 11 . Karl Marx en Friedrich Engels, geciteerd bij H . Koschwitz, Pressepolitik and Parteijournalismus in der USSR and der Volksre uChina, 1971, p . 12 . aT~rF-Tarx-Universitat Leipzig, Sektion Journalistik, W6rterbuch der sozialistischen Journalistik, p . 168 .
75
Dit Oostduitse standaardwerk voor journalisten citeert Lenin die de pers als strijdinstrument van de marxistischleninistische partij "nicht nur ein kollektiver Agitator, sondern .l3 ) auch ein kollektiver Organisator" noemde
veel_yragen Zoveel is wel duidelijk dat voor communistische massamedia - in ons land zal De Waarheid zich van deze conceptie niet willen verwi j deren - mobilisatie van het publiek voor politieke doeleinden tot de taakopvatting behoort . Vraag is echter hoe deze zelfconceptie en hoe in het algemeen de mobilisatie-functie van media relevant is voor een beschouwing over media-pluriformiteit . Kan bi j voorbeeld op grond van een mobiliserende taakstelling een geringere volledigheid in berichtgeving of een geringe interne pluriformiteit in commentariering worden gerechtvaardigd? En : hoe moet op " systeem-niveau" tegen mobilisatie ' en pluriformiteit worden aangekeken ; elke duideli j k herkenbare en samenhangende politieke groepering een eigen mobiliserend medium? Trouwens, hoe blijkt in concreto dat een medium mobilisatie bedrijf? Alleen direct, door oproepen tot deelname aan politieke acties of het stemmen op een bepaalde politieke partij? Of ook indirect, doordat een bepaalde informatie-selectie en opini 6 ring de ontvangers zelf aanzet tot politieke actie ? Het aantal vragen is hier voorshands groter dan het aantal antwoorden . Hoe dat zij, gesteld kan wel worden dat mobilisatie alleen dan relevant is voor de thematiek van media-pluriformiteit, indien media zich laten herkennen als spreekbuizen voor een uniek gedefinieerde politieke groepering in de samenleving . Anders, indien media zich als partij-media laten beschouwen . Dit nu is in ons land veel minder het geval dan vroeger . Zo treft men bij de landeli j ke pers alleen bid de " kleine Brie ", het Nederlands Dagblad, het Reformatorisch Dagblad en De Waarheid (resp . GPV, SGP en CPN) nog een duidelijke binding met een parti j -organisatie aan . Voor de omroep en de tijdschriftpers - incluis de opinieweekbladen - geldt eveneens dat van een duidelijke binding met een partij-organisatie niet meer kan worden gesproken . Dit brengt met zich mee dat al s men bij media-pluriformiteit de mobilisatie-functie aan de orde stelt, men slechts een bijzonder klein deel van de media in de beschquwing kan betrekken . Tegen die achtergrond menen wij dat mobilisatie voor de hedendaagse media-problematiek weinig relevant is .
13 . Lenin, geci teerd in ibid . Zie voor een recente beschrijving van de Sowjet-pers : W .P . van den Bercken, Het beeld van het Westen in de Sovjet-pers, 1979 .
76
5 .9 . Overzicht en samenvattin g functies-en-criteria -----------------Of en in hoeverre de media-pluriformiteit op politiek gebied is afgestemd op de maatschappelijke pluriformiteit, kan aan de hand van een zestal pluriformiteitscriteria worden bepaald : criterium
media-functi e
1 . criterium van informatie-functie (5 .3 ) afspiegeling in politiek nieuws expressie-functie (5 .7 ) 2 . criterium van informatie-functie (5 .3 ) openheid in politiek nieuws opinieringsfunctie (5 .6 ) 3 . criterium van opini6ringsfunctie (5 .4 ) het open commentaar kritiek-functie (5 .7 ) 4 . criterium van expressie-functie (5 .7 ) afspiegeling in commentaar kritiek-functie (5 .7 ) 5 . hoeveelheidscriterium informatie-functie (5 .5 ) 6 . gegrondheidscriterium opini6ringsfunctie (5 .4 ) kritiek-functie (5 .7 )
dialectiek_van_de_eluriformitei t Gelijktijdige toepassing van verschillende criteria kan Leiden tot tegenstrijdigheid in resultaten . Van een zekere dialectiek is sprake tussen met name de afspiegelingscriteria en de openheidscriteria : voldoen aan afspiegeling doet in de regel afbreuk aan openheid en omgekeerd (5 .3) . Strijdigheid kan ook bestaan tussen openheid in carmentariering (interne pluriformiteit) en de herkenbaarheid van het medium, de eigen identiteit (5 .4) . Omdat niet onomstotelijk kan worden uitgemaakt, welk van de strijdige criteria voorrang zou moeten hebben, wordt gepleit voor een optimalisering van verschillende gezichtspunten . dagbladen : _micro_en_mes o Omdat de meeste mensen slechts 66n krant lezen, lijk t toepassing van alle genoemde criteria op micro-niveau, het niveau van afzonderlijke dagbladen, verdedigbaar . Vanuit de optiek van keuze-mogelijkheden voor het publiek is daarnaast toepassing van deze criteria op meso-niveau, het niveau van de dagbladpers, zee r voor de hand liggend (5 .2) . omroee__mes o Gegeven het feit dat televisie-kijken een tamelij k omroep-ongerichte bezigheid is, behoeven pluriformiteitscriteria alleen op meso-niveau, het niveau van het omroepbestel, to worden toegepast (5 .2 .) . Een uitzondering dient echter gemaakt to worden
77
voor het NOS-Journaal . In dat geval is een micro-toepassing van de criteria van afspiegeling en van openheid in politiek nieuws (criteria 1 en 2) to verdedigen omdat het Journaal in de directe nieuwsvoorziening op de televisie nagenoeg een monopoliepositie inneemt . ti j dschriften :_macr o Op politiek gebied kan de tijdschriftpers als een complementair type ten opzichte van kranten en de televisie worden beschouwd . Dit brengt met zich mee dat met uitzondering van het gegrondheidscriterium (criterium 6) - een kwalitatief criterium dat op micro-niveau kan worden aangelegd - een macro-toepassing van criteria voor de hand ligt . Vraag daarbij dient dan to zijn, in hoeverre tijdschriften op politiek gebied dagbladen en omroeporganisaties aanvullen (5 .2 .) .
78
C . CULTURELE EN ECANOMISCHE PLlk2IFORMITEIT : DIhh"SIES EN CRITERI A 6 .1 . Media en sociaal-culturele pluriformitei t Wij Nederlanders laten ons er graag op voor staa n dat wij Leven in een land met een grote sociaal-culturele pluriformiteit . Of dat - vergeleken met andere landen - ook werkelijk zo is, is nog maar de vraag : ons land kent weinig linguistische en ethnische verschillen, terwijl ook culturele variaties tussen regio's betrekkelijk Bering zijn .,Daaraan doet de ontwikkeling van ons land in de richting van een multi-raciale samenleving op dit moment nog weinig af . Voor de media-discussie is echter dit "objectieve gegeven" van minder gewicht dan het maatschappelijk belang dat aan culturele verschillen wordt gehecht . Hoe men ook vergelijkenderwijs aankijkt tegen de omvang van de culturele pluriformiteit van onze samenleving, gegeven is in ieder geval dat verschillen in godsdienstig en levensbeschouwelijk opzicht door velen als zeer belangrijk worden gezien . Zij vormen in ons land de kern van de sociaal-culturele pluriformiteit . Onze aandacht zal dan ook vooral daarnaar uitgaan . Daarmee is niet gezegd dat andere aspecten van pluriformiteit Been gewicht in de schaal leggen : culturele differentiatie samenhangend met leeftijd en geslacht en samenhangend met bijvoorbeeld vrijetijdsbestedin g zal evenzeer in de beschouwing betrokken dienen to worden . media_contra_culturele_eluriformitei t Correnunicatie speelt een centrale rol bij culturele differentiatie . Zonder cortmunicatie kunnen groepen Been eigen culturele identiteit verwerven en handhaven, is het onmogelijk activiteiten to organiseren waarmee groepen hun waarden en opvattingen tot uitdrukking kunnen brengen en kan van het recruteren van nieuwe leden Been sprake zijn . Is massacommunicatie als bijzondere vorm van comnunicatie daarvoor ook belangrijk? Draagt massacormnunicatie positief of negatief bij aan de cohesie en continuiteit van sociaal culturele groepen? Bevordert massacommunicatie het voortbestaan van subculturen en het ontstaan van nieuwe? Verschillende communicatiewetenschappers hebben gewezen op de negatieve invloed van massamedia - met name de landelijk opererende - voor culturele minderheden en subculturen .l) Massamedia - zo wordt wel gesteld - hebben ten aanzien van de cultuur een sterk uniformerende werking . Hun boodschappe n
1 . G . Gerbner, Mass media and human communication theory, in : Human communication theory, onder redactie van F .E .X . Dance, 1967, Q . 40-57 .
79
zijn "metropolitan" en gestandaardiseerd ; zij dragen een universele cultuur over, een massacultuur . Daardoor reduceren massamedia culturele verschillen Quist . Dit geldt niet alleen nationaal, maar ook internationaal . Er is sprake van een toenemend internationalisme in de media, mede mogelijk gemaakt door technologische ontwikkelingen op het gebied van informatie en cortIInunicatie . De groeiende Internationale mediamarkt - zowel in de sfeer van "soft ware" als "hard ware" - kan een sterk cultuur-uniformerend effect hebben, binnen Staten en tussen Staten . En, nog afgezien hiervan : alle tijd en aandacht voor de (nationals) media , is tijd en aandacht die het publiek anders aan het lokale, regionale en subculturele gebeuren zou kunnen besteden . Nu gaat het to ver om zonder enig voorbehoud de stelling to verdedigen dat massacommunicatie en culturele pluriformiteit tegenstrijdige grootheden zijn . Maar evenzeer is het onverstandig zonder meer aan to nemen, dat massacommunicatie op sociaal-culturele pluriformiteit een gunstige uitwerking heeft .
mediafunctie s Niet alle mediafuncties die wij hebben onderscheiden zullen in onze beschouwing over sociaal-culturele pluriformiteit terugkeren . Wij zullen ons beperken tot informatie, opiniering en expressie . Dit heeft to maken met de huidige stand van kennis : over de cultureel-mobiliserende werking van media - mobilisatie-functie - is bi j voorbeeld nog weinig bekend . Overigens behoeft dit niet een al to groot bezwaar to zijn, want de kritiek - en de mobilisatiefunctie die wij hier buiten beschouwing laten, zijn sterk verwant aan opini~ring en expressie door de media ; zo kan gesteld worden dat culturele expressie in de media de kans op culturele mobilisatie vergroot .
moeili1k_localiseerbare_culturele_eluriformitei t Het is uiteraard ondoenlijk alle dimensies van sociaal-culturele pluriformiteit in de analyse to betrekken ; zoals gezegd zullen wij ons vooral richten op godsdienstige, levensen maatschappijbeschouwelijke pluriformiteit . Er is uiteraard meer culturele differentiatie . Er zijn veel culturele minderheden die niet of slechts zeer ten dele in termen van godsdienst en levensbeschouwing kunnen worden beschreven . Bijvoorbeeld : minderheden op grond van sexuele geaardheid (homofielen) en duidelijk ge~nstitutionaliseerde beroepsgroepen als beroepsmilitairen, artsen en advocaten . Daarnaast is er veel culturele differentiatie in de samenleving bij groepen die moeilijk localiseerbaar zijn, omdat zij slecht zijn georganiseerd ; zij missen spreekbuizen om hun stem to laten horen . Als dit snort groepen al expressiemoge-
80
lijkheden in de media vindt, dan toch min of meer toevallig . "Culturele criteria" dienen dan ook - meer dan pluriformiteitscriteria op politiek gebied - met enige relativiteit to worden bezien . Juist op cultureel gebied geldt dat verandering en creativiteit belangrijke taken zijn . De media dienen de bestaande culturele pluriformiteit niet alleen to weerspiegelen, maar ook aan verandering en creativiteit bij to dragen . Het is de vraag, of de dimensies van culturele pluriformiteit in de toekomst nog wel dezelfde zullen zijn . Vormen van culturele differentiatie die nu nog moeilijk to localiseren zijn, zijn wellicht over enige tijd duidelijk herkenbaar . Afspiegeling door de media van huidige vormen van culturele pluriformiteit is een goede zaak, en criteria op dit punt zijn zeker zinvol, maar dat garandeert nog geen afspiegeling van nieuwe vormen van culturele variatie . Met dit laatste komt ten dele ook de relevantie van openheidscriteria weer nadrukkelijk in het vizier (cf . de argumentatie in 5 .3 .) . Ten dele, omdat onze uitwerking van de openheidsidee in de richting van "equal access" voor verschillende maatschappelijke stromingen, niet verder kan gaan dan gelijke toegang voor bekende, reeds bestaande stromingen, groot en klein . 6 .2 . De sociaal-culturele informatiefunctie van medi a Waar bij politiek en economie gewoonlijk vrij duidelijk is, waar en wanneer media de informatiefunctie vervullen, is dat in de sociaal-culturele sfeer veel minder het geval : het sociaal-culturele "nieuws" laat zich veel minder gemakkelijk herkennen dan politiek en economisch nieuws . Sociaal-culturele informatie treffen we niet alleen aan in nieuwsberichten e .d ., maar ook - en misschien wel vooral - in fictie, reclame en amusement, met name in de vorm van stereotypen en beelden van sociale groepen en ) Voor de meeste mensen vormen dit snort mediaomstandigheden .2 producten het voornaamste deel van hun media-dieet . Het zou dan ook voor de hand liggen bij de sociaal-culturele mediafunctie s ook amusement en fictie in de beschouwing to betrekken . Maar, zoals we al in 2 .3 . opmerkten, de wetenschap staat hier voorshands met lege handen ; er zijn nog steeds geen geschikte theorie~n en begrippen om een verantwoorde analyse van media-amusement to maken . Dit brengt met zich mee, dat wig ons hier zullen moeten beperken tot wat men gewoonlijk "berichtgeving" noemt, en wel berichtgeving over sociaal-culturele taken en kwesties .
2 . Cf . G . Tuchman, Images of Women , 1979 ; L . Lowenthal, Literature, popular culture and society, I~961 ; Mass culture, onder reaa_c_Fie van B . Rosenberg en D .M . White, 1957 ; J . Fiske en J . Hartley, Reading television, 1978 .
81
dimensie s Nog even los van de vraag, of media ook een sociaalculturele informatiefunctie vervullen - Lang niet alle media doen dat -, gaat het in ons land bij deze functie vooral om informatie over : a . godsdienst, religie en levensbeschouwing ; b . artistieke en intellectuele stromingen, tradities en activiteiten (tentoonstellingen, concerten, toneel, congressen, symposia e .d .) ; c . ethnische en culturele minderheden ; d . culturele preferenties en behoeften van verschillende leeftijdsgroepen ; e . opvattingen, behoeften en aspiraties van vrouwen . Of en hoe media deze sociaal-culturele functie vervullen, kan in Principe worden afgelezen aan : a . aandacht (veel/weinig) van de media voor sociaal-cultureel nieuws in het algemeen ; b . de wijze waarop verschillende sociaal-culturele opvattingen, behoeften en posities door de media in de berichtgeving worden weergegeven .
het afseiegelings__en_het_openheidscriteriu m Wat de wijze van sociaal-culturele berichtgeving betreft kan op basis van analoge argumenten als aan g evoerd bi j de politieke functie van media (5 .3 en 5 .4) gesteld worden dat ook hier openheid en afspiegeling door de media relevant zijn . Daarbij gaat het om vragen als : - Krijgen verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen in de media aandacht Haar rato van hun aanhang in de bevolkin g (godsdienstig-levensbeschouwelijke afs p iegeling) ? - En ethnisch-culturele minderheidsgroepen (ethnische afspiegeling) ? - En artistieke en intellectuele stromin g en ? - Krij g en vers c hillende godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen in (absoluut) gelijke mate aandacht in de media ( godsdienstig-levensbeschouwel i jke openheid) ? - En ethnisch - culturele minderheidsgroepen (ethnische openheid) ? = En artistieke en intellectuele stromingen ? Probleem is echter dat deze vra g en veronderstellen dat het sociaalculturele s teekproefkader, het "universum", min of meer volled i g is
82
gedefinieerd . Wat bedoelen we daarmee? Men kan pas zinvol over culturele afspiegeling en openheid spreken als duidelijk is, wat er allemaal afgespiegeld zou kunnen worden en Welke stromingen er allemaal toegang tot de media zouden kunnen hebben . Het sociaal-culturele "universum " waaruit media hun nieuws selecteren moet min of meer nauwkeurig zijn omschreven . Dit is veel minder eenvoudig dan op politiek gebied . Het " politieke universum" kan worden beschreven in termen van relatief duidelijk herkenbare politieke actoren (de overheid, het parlement) en politieke stromingen, gerangschikt van links Haar rechts, van progressief Haar conservatief . Dat lig t Kier anders : het is onbegonnen werk, een volledig overzicht op to stellen van alle artistieke, intellectuele en levensbeschouwelijke stromingen die ons land kent, laat staan dat men er op korte termijn in zou slagen, ook de aanhang daarvan in de bevolking vast to stellen . Voor ethnisch-culturele groepen en voor godsdienstige stromingen - voorzover in kerkelijk verband georganiseerd - zou dat in principe kunnen, vooropgesteld dat men afziet van nuances en schakeringen binnen die groepen en stromingen . Ern en ander betekent dat men op dit gebied - bid de huidige stand van kennis niet veel verder komt dan tamelijk abstracte afspiegelings- en openheidscriteria- . Daarom is het zinvoller ons voorlopig to beperken tot kwantitatieve dimensies en criteria .
hoeveelheidscriterium --------------------Aandacht in de media voor godsdienstig, voor culturele en ethnische minderheidsgroepen e .d . kan worden beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor afstemning van de media op de sociaal-culturele plurifor m iteit van onze sam enleving . Media vervullen geen sociaal-culturele functie, als zij geen aandacht aan sociaal-culturele zaken besteden . Een tamelijk triviale vaststelling, die onmiddellijk tot de vraag leidt : hoeveel aandacht dan? We komen hier voor dezelfde problemen als bij nieuws over politiek (zie 5 .5 ) . Daar stelden we dat media een "redelijke hoeveelheid " politiek nieuws dienen to geven . Het is moeilijk min of meer operationeel aan to geven, wat " redelijk" in dit verband betekent . Ten aanzien van kranten en opinieweekbladen formuleerden wig het criterium dat de hoeveelheid politieke informatie meer zou moeten zijn dan de aandacht besteed aan willekeurig Welke andere categorie informatie . Uiteraard is zo'n operationalisatie enigszins arbitrair, maar zij laat zich we] verdedigen vanuit de gedachtengang, dat anders van "ondersneeuwen " sprake is . Kan zo'n redenering ook hier worden gevolgd? Zijn er minima aan de hoeveelheid sociaal-culturele informatie aan to geven, waaronder van "aandachttrekken" voor sociaal-culturele zaken niet meer kan worden gesproken? Met alle voorzichtigheid die geboden is, stellen wij
83
voor een 5%-criterium aan to houden . Zo'n criterium houdt in dat media alleen dan geacht kunnen worden een culturele informatiefunctie to vervullen, als de confrontatiekans voor dit snort zaken bij het publiek vijf of meer procent bedraagt . Anders, uit dit criterium volgt dat minder dan vijf procent aandacht in feit e neerkomt op geen aandacht . Criterium 7 : "hoeveelheidscriterium sociaal-cultureel nieuws " " van afsterrming van de media ( het medium ) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) in hun informatie-aanbod ten minimale vijf procent aandacht aan sociaal-culturele taken besteden ( besteedt) " . 6 .3 . De sociaal-culturele opinierings- en expressiefunctie van medi a oeinierin g Onze beschouwing over politieke opiniering door media ( 5 .6) is mutatis mutandis ook relevant voor de media op sociaalcultureel gebied . Van afsterrming van de opiniering s functie op de sociaal-culturele pluriformiteit in onze samenlevin g kan worden gesproken, indien media : - openheid betrachten in het s ociaal-culturele nie u w s ( cf . 5 . 3 ) ; - openheid betrachten in cor runentaren over sociaal -c ulturele aangelegenheden (cf . 5 .4 ) ; - op een gegronde manier sociaal-culturele aan g ele g enhede n van cormientaar voorzien ( cf . 5 . 6 ) . In de vorige paragraaf werd duidelijk dat sociaal-culturele afspiegelings- en openheidscriteria voorshands alleen nog in abstracto zijn to formuleren . Hetzelfde geldt hier, waar het gaat om openheid in sociaal-culturele opiniering . Wij zullen ons hier dan ook beperken tot het gegrondheidscriterium . Criterium_8 : "gegrondheidscriterium commentaren op sociaalcultureel gebied " "van afsterrming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) in de corm entaren en achtergrondinformatie over sociaal-culturele aangelegenheden zodaniq to werk gaan (gaat), dat het publiek kan volgen, op basis van Welke argumenten een bepaald sociaal-cultureel standpunt kan worden verdedigd" . Dit gegrondheidscriterium kan worden geoperationaliseerd in de richting van een stelligheidscriterium voor sociaal-culturele opiniering (cf . criterium 6a in 5 .6) . re ss i e ex e-Een belangrijk gezichtspunt voor de pluriformiteits-
84
discussie is de vraag, of de media verschillende sociaal-culturele bewegingen en groeperingen mogelijkheden tot expressie verschaffen . Dit belang hoeft hier niet omstandig to worden geargumenteerd ; verwezen zij Haar de centrale plaats van het culturele criterium i n de Omroepwet (artikel 13) . Deze expressie richt zich uiteraard niet alleen op de "eigen groep", maar ook op de "rest" van de samenleving . Evenals bij politieke expressie (5 .7) is ook hier afspiegelin9 door de media, zowel in de nieuwsvoorziening als in corrmentaren, het belangrijkste gezichtspunt . Bij cortmentaren gaat het dan on vragen als : - weerspiegelen de media in hun sociaal-culturele carmentaren en achtergrondinformatie de verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen ? - en de verschillende ethnisch-culturele minderheidsgroepen? - en de verschillende artistieke en intellectuele stromingen? - en de verschillende opvattingen over en binnen het feminisme ? Ook hier geldt dat het, bij gebrek aan een duidelijk gedefinieerd steekproefkader, op dit moment weinig zinvol is, pluriformiteitscriteria op dit punt to formuleren . lJij volstaan met de algemene regel dat media in hun commentaren en achtergrondinformatie sociaal-culturele stromingen en groeperingen aan bod dienen to laten komen Haar rato van hun aanhang in de samenleving . Uiteraard gaat het daarbij dan om een regel die op macro- en op meso-niveau dient to worden aangelegd (cf . 5 .4) . 6 .4 . Media en sociaal-economische pluriformitei t Wij zagen al (3 .4) dat het begrip " sociaal-economische pluriformiteit " betrekking heeft op de positie van mensen in de economische volkshuishouding . Aan die positie kunnen tal van aspecten worden onderscheiden, maar de belangrijkste hebben in ons type samenleving to maken met " markt", " productie " , " inkomen " en " beroep " . " Maatschappelijke pluriformiteit op sociaaleconomisch gebied " omschreven wij als het verschillen van mensen in economische positie, in het bijzonder ten aanzien van hun marktpositie, hun (economische) sectorpositie, hun beroepspositie en hun inkomenspositie . De vraag nu is, hoe ons mediabestel met de gegeven sociaal-economische pluriformiteit van onze samenleving in verband gebracht kan worden . sociaal-economische functies van media -------------------------------------Alle onderscheiden mediafuncties kunnen vanuit de optiek van de sociaal-economische pluriformiteit worden bezien . De voornaamste liggen echter op het terrein van informeren en
85
opini6ren en op het terrein van sociaal-economische expressie . Daarmee is niet gezegd dat media nirrmer een economische kritiekof mobilisatiefunctie vervullen ; zie de media van consumentenorganisaties en de vakbeweging . Maar feitelijk zijn de eerste drie functies verreweg het meest prominent . Wat kan - naast het puur informeren over economische kwesties - van de media op dit gebied worden verwacht? Ten eerste, dat de media-pluriformiteit parallel loopt aan de verscheidenheid van economische behoeften en belangen in de samenleving . Ten tweede, dat de media zich voor hun economisch nieuws richten op alternatieve informatiebronnen . Dit is vooral belangrijk bij economische belangenconflicten ; conflicten tussen bijvoorbeeld de verschillende sociale partners, werkgevers- en werknemersorganisaties .
een_kanttekenin g Vaak staat bij pluriformiteit politiek en cultuur in de media centraal . Men kan zich afvragen of economische mediapluriformiteit dezelfde status heeft of moet hebben . Op politiek en cultureel gebied bestaan in onze samenleving duidelijk verschillende, onderling concurrerende stromin g en en subculturen . Dit geldt op economisch gebied veel minder . Alleen waar economische verschillen ook een politiek aspect hebben - vakbeweging versus werkgevers - kunnen de aard en de omvang van de economische pluriformiteit in de samenleving met eni g e nauwkeurigheid worden vastgesteld . In het algemeen zijn de grenzen tussen de verschillende klassen en sociaal-economische strata echter niet duidelijk aan to geven . En los daarvan, ook al accepteert men economische differentiatie als een maatschappelijk feit, dan nog kan men de vraag stellen, of deze differentiatie altijd duidelijk zichtbare concurrentie tussen verschillende sociaal-economische groepen impliceert . In zekere zin is hier de vraa g in het gedin g , Welke waarde aan sociaal-economische verscheidenheid in de s amenleving moet worden gehecht . Hoe belangrijk is die verscheidenheid voo r de s amenleving ? En ten aanzien van media : waarom kwamen politieke en culturele media-pluriformiteit wel, en sociaal-economi sc he pluriformite i t niet op de politieke agenda ? Daarvoor zijn verschillende redenen aan to voeren . In de eer s te plaats, er zij n in de samenleving groepen en individuen die het recht op politie ke en culturele expressie via de media voor zichzelf opeisen ; de geschiedenis van de per s en de anroep g etui g t daarvan . In de twee de plaats, politieke en culturele media-plu Li f orm i teit kan en wordt verdedi gd op grond van " normatieve sociale theorie " , als doel in zichzelf en als logisch vervolg van het re c ht op vr i je meningsuitin g . In de derde plaats, er zijn tendenzen in het mediabe st e l - bijvoorbeeld persconcentratie - die vrij algemeen worden geTn-
86
terpreteerd als een bedreiging voor politieke en culturele pluriformiteit in de samenleving . Deze overwegingen Belden op sociaaleconomisch gebied veel minder . Blijft echter dat dit gebied een zeer wezenlijk deel van het maatschappelijk gebeuren vormt . Alleen al uit dien hoofde is voorbijgaan aan de sociaal-economische functie van media slecht to rechtvaardigen, tenzij media op dit punt neutraal t .o .v . de maatschappelijke pluriformiteit functioneren . Dit nu is niet per definitie het geval . Niet alle economische strata zijn in de media even zichtbaar . Op grond van een aantal argumenten kan de stelling aannemelijk worden gemaakt - althans men moet het niet uitsluiten -, dat de lagere sociaal-economische strata in onze samenleving door de media veel minder zichtbaar worden gemaakt dan de hogere . Zo werken criteria als nieuwswaarde en amusementswaarde eerder ten faveure van de sociaal economische elite en het afwijkende dan ten voordele van de non-elite en het normale .3 )
Evenmin moet men uit het oog verliezen dat de eigendom
en het management van de media in handen is van mensen die bijna altijd een hoog inkomen en een hoge sociaal-economische status hebben . Hetzelfde geldt - wellicht in iets mindere mate - voor journalisten en programnamakers . Dit vergroot de kans dat het beeld dat de media ons van de sociaal-economische werkelijkheid verschaffen, vertekend is, en wel in de richting van een ondervertegenwoordiging van de laagste sociaal-economische strata in onze samenleving . Op grond daarvan mag in een beschouwing over mediapluriformiteit het sociaal-economische niet ontbreken .
6 .5 . De sociaal-economische informatiefunctie van medi a dimensie s Uitgaande van onze omschrijving van "maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-economisch gebied" gaat het bij sociaal-economische informatie in de media om informatie over : a, de stand van de economie, het nationaal product en inkomen en de verdeling daarvan over de bevolking ; b, specifieke beroepsgroepen en economische sectoren ; c, het overleg tussen de zgn . "sociale partners" ; d, vraag en aanbod op onderscheiden markten en hun onderlinge afstemming (consumentenvoorlichting, arbeidsmarkt etc .) ; e . de feitelijke inrichting van onze economische orde en opvattingen over de gewenste economische orde r f . de sociaal-economische stratificatie van de samenlevin g
3 . J . Galtung en M .H . Ruge, The structure of foreign news, in : Journal of International Peace Research, 1965, (1),-p . 64 90 .
87
en over de economische en sociale omstandigheden waarin verschillende inkomensgroepen in de samenleving verkeren . Uiteraard zijn niet alle dimensies voor media-pluriformiteit even belangrijk . Evenmin mag men verwachten dat alle media op dit gebied gelijke prestaties leveren . Zo functioneert een vakbondsblad anders dan een vrouwenblad, en deze beide weer anders dan een algemeen medium als de kraut . Wat het belang van de verschillende dimensies betreft, wij menen dat het goed is, de discussie over sociaal-economische media-pluriformite i t voorshands vooral toe t o spitsen op twee dimensies : a . aandacht (veel/weinig) in de media voor economisch nieuws ; b . de wijze waarop verschillende standpunten in het social e overleg in de media worden weergegeven .
criteri a Het zal duidelijk zijn dat hoeveelheid s -, afsp i egelings- en openheidscriteria - in aan g epaste vorm - ook relevant zijn bij een beoordeling van de sociaal-economische informatie-functie van media . Het hoeveelheid s criterium is relevant voor de dimensie "aandacht voor economisch nieuws " . O ok hier geldt dat de maatschappelijke plurifor m iteit in de media pas tot haar recht komt, wanneer een zekere kwantitatieve ondergrens aa n sociaal-economische informatie wordt " gehaald " .
Criterium 9 : " hoeveelheidscriterium e c onom i sch nieuw s " "van afsterrQning van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) in hun informatie-aanbod ten minimale vijf procent aandacht aan sociaal-economisch nieuws besteden (besteedt)" . "Vijf procent", uiteraard is dit een arbitraire keuze . Telkens komen we voor hetzelfde probleem . Dat er een ondergrens aan de hoeveelheid economisch nieuws in de media is, wil van afstemning op de maatschappelijke pluriformiteit sprake kunnen zijn, kan niet worden betwist, maar waar die grens precies lift, kan voorshands alleen arbitrair worden beantwoord . Bij het sociaal-culturele nieuws suggereerden wij een 5%-criterium . Op grond van dezelfde argumenten (zie 6 .2) stellen wij voor, ook hier 5% aandacht als ondergrens aan to houden . De berichtgeving van media over het overleg tussen de zgn . "sociale partners", kan vanuit het gezichtspunt van afspiegeling en van openheid worden geanalyseerd . Zonder nadere argumentatie hier (cf . 5 .3) formuleren wij twee criteria :
88
Criterium_10 : "afspiegelingscriterium sociaal-economisch nieuws " "van afstemming van de media Shet medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (het medium) hun (zijn) aanbod van informatie over het overleg tussen werkqevers, werknemers en de overheid zodanig samenstellen (samenstelt) dat over de standpunten van werkgevers, resp . werknemersorganisa= ties wordt geTnforTneerd Haar de rato waarin die standpunten steun ondervinden in de bevolking" . Criterium_11 : " openheidscriterium sociaal-economisch nieuws " "van afsterrming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien het aanbod van informatie over het overleg tussen werkgevers, werknemers en de overheid in de media (het medium) zodanig is, dat over de standpunten van deze overlegpartners in (absoluut) gelijke omvang wordt geSnformeerd" .
sociaal_economische_stratificatie,_informatie_en ficti e De verscheidenheid waarmee sociaal-economische stratificatie zich in het maatschappelijk gebeuren en in de media manifesteert maakt het moeilijk, precieze criteria op dit punt to formuleren . Daarbij komt dat informatie over de sociaal-economische stratificatie en daarmee samenhangende verschijnselen niet alleen via pure berichtgeving het publiek bereikt, maar ook - en wellicht vooral - in het media-amusement, zoals films en tvseries .4) Ook hier uiteraard zijn vragen Haar afspiegeling en openheid belangrijk voor de beoordeling van de media : - geven de media in hun nieuws en in hun amusement een representatief beeld van de sociaal-econanische stratificatie in de samenleving, van de economische en sociale omstandigheden waarin verschillende maatschappelijke groeperingen verkeren (afspiegeling) ? - hebben verschillende sociaal-econanische strata in nieuws en amusement een gelijke kans op toegang tot de medi a (openheid ) ? Er is weini g onderzoek voor nodig om bijvoorbeeld ten aanzien van de televisie vast to stellen dat in de sector "fictie" het beeld van de stratificatie en de beroepsstructuur van de samenleving nogal a - typisch is ; men krij g t Licht de indruk dat de samenleving voor het overgrote deel bestaat uit mensen met hope opleidingen en goed betaalde banen . We stelden al (6 .4) dat er een zekere kans is dat de onderste sociaal-economische strata in de media ondervertegenwoordigd zullen zijn . Voor de discussie over media-pluriformiteit is dit een relevant gegeven, maar tegelijkertijd rijs t
4 . M .L . DeFleur, Occupational roles as portrayed on television, in : Public Opinion Quarterly, 1964, (28), p . 57-74 . Voor een overzicht zie U . R`HoTsti, C ontent analysis for the social sciences and humanities, 1969, p . b .
89
de vraag, hoe dit gegeven in concreto aan media-inhoud kan worden afgelezen . Het is niet zo moeilijk om algemene criteria van afspiegeling en openheid terzake van sociaal-economische stratificatie to formuleren, maar wel om die criteria zo to operationaliseren dat de media- en de maatschappelijke pluriformiteit op dit punt eenduidig met elkaar in verband gebracht kunnen worden . Ook hier komen we - evenals op het sociaal-culturele vlak (6 .2) voor het zgn . "steekproefkaderprobleem", een probleem dat in het bestek van deze studie onoplosbaar is . Tegen deze achtergrond is het niet zinvol concrete criteria op dit punt to formuleren . 6 .6 . De sociaal-economische opinierings- en expressiefunctie van medi a peini i~ rin g Over sociaal-economische opini~ring kunnen wij na het voorgaande (5 .6 en 6 .3) kort zijn . De voornaamste dimensie is hier het opini 6 ren van de media terzake van het overleg tussen de "sociale partners" : als media zich al sociaal-economisch profileren dan toch - in ons land althans - vooral door op een bepaalde manier parti j to kiezen in de discussie tussen werkgevers en werknemers . In het verlengde daarvan kunnen we - Haar analogie van het politieke opini~ren - twee criteria formuleren : Criterium_12 --------- -- : "criterium van het open sociaal-economisch
corrmentaar "
"van afsteirming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien de sociaal-economische commentaren en achtergrondinfornatie in die media (dat medium) zodanig zijn dat daarin de standpunten van werkgeversdrganisaties en werknemersorganisaties in (absoluut) gelijke omvang aan bod komen" . Criterium_13 : "gegrondheidscriterium commentaren op sociaaleconomisch gebied " " van afstemrning van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien die media (dat medium) in de commentaren en achtergrondinformatie over sociaal-economische aangelegenheden zodanig to werk gaan (gaat), dat het publiek kan volgen, op basis van Welke argumenten een bepaald sociaal-economisch standpunt kan worden verdedigd " . (cf . criterium 6 en 6a in 5 .6) . expressi e Bij expressie gaat het er om, of media in hun commentaren de standpunten van de verschillende " sociale partners " weerspiegelen . Criterium_14 : "criterium van afspiegeling in sociaal-economisch commentaar " " van afstemming van de media (het medium) op de maatschappelijke pluriformiteit is sprake, indien sociaal-economische
90
cortmentaren in die media (dat medium) zodanig zijn, dat daarin de verschillende opvattingen van de "sociale partners" (c .q . hun achterban) in (relatief) gelijke omvang aan bod komen" . (cf . criterium 4 in 5 .4) .
6 .7 .
Overzicht en samenvattin g
sociaal_culturele_eluriformitei t In beginsel zijn afspiegeling en openheid ook voor sociaal-culturele media-pluriformiteit relevant . Toch hebben wij van het ontwikkelen van operationele afspiegelings- en openheidscriteria afgezien . In de eerste plaats, omdat sociaal-culturele pluriformiteit in veel opzichten moe 'i lijk localiseerbaar is ; e r is veel culturele differentiatie in de samenleving die niet onmiddellijk duidelijk herkenbaar is, omdat zij een organisatorische basis mist (6 .1) . In de tweede plaats, omdat wig hier - anders dan op het politieke vlak - geconfronteerd worden met een " steekproefkaderprobleem " : het sociaal-culturele " universum" waaruit de media selecteren en dat zij hebben to weerspie g elen, is nauwelijks volledig to defini~ren (6 .2) . Voorshands hebben wij dan ook moeten vaststellen dat het nog niet mogelijk is, kwalitatieve criteria aan to leggen . Wel kunnen criteria van meer kwantitatieve (6 .2), c .q . formele (6 .3) aard worden ontwikkeld . criterium
mediafuncti e
1 . hoeveelheidscriterium sociaal-cultureel informatiefunctie nieuw s (6 .2 ) 2 . gegrondheidscriterium commentaren op opinieringsfunctie sociaal-cultureel gebied (6 .3) sociaal_economische_ e luriformiteit -- - ---- -- - ------- Of de sociaal-economische media-pluriformiteit i s afgestemd op de maatschappelijke verscheidenheid kan aan de hand van een zestal criteria worden bepaald : criteriu m
mediafuncti e
1 . hoeveelheidscriterium economisch nieuw s
informatiefunctie (6 .5 )
2 . afspiegelingscriterium sociaale c onomi s ch nieuw s
informatiefunctie (6 .5 )
3 . openheidscriterium sociaal-economisch nieuw s
informatiefunctie (6 .5 )
4 . criterium van het open sociaaleconomisch commentaa r 5 . gegrondheidscriterium commentaren op sociaal-economisch gebie d 6 . criterium van afspiegeling in sociaal-economisch commentaar
opinieringsfunctie (6 .6 ) opinieringsfunctie (6 .6 ) expressiefunctie (6 .6)
91
~
DE LANDELIJKE DAGBLAD°ERS 1
)
7 .1 . De dagbladpers : bereik en overlappin g Nederlanders van 18 jaar en ouder lezen gemiddeld 1 .17 kraut ; van hen leest echter 9% geen enkele kraut en 3}% dri e of meer kranten . tabel 1 : Bereik van kranten bij Nederlanders van 18 jaar en ouder (in procenten ) aantal kranten
percentage
geen 9 .2 666n 68 .0 twee 19 .2 drie of meer 3 .5 totaal
100 .0 a
)
Bron : NKO - 197 7 a) door afronding is de som niet gelijk aan het totaa l
1 . Onder " landelijke dagbladpers " wordt in dit hoofdstuk beg repen : Algemeen Dagblad, Nederlands Dagblad, NRC/Handelsblad, Het Parool, Reformatorisch Dagblad, De Telegraaf, Trouw, de Volkskrant, Het Vrije Volk en De Waarheid . Het Vrije Volk heeft zich rinds 1971 steeds meer op de regio-Rotterdam teruggetrokken ; het wordt dan ook tegenwoordig bij de "opla g encijfers " in De Journalist tot de regionale kranten gerekend . Wij hebben deze indeling niet gevolgd, omdat een deel van de to presenteren gegevens betrekking heeft op de eerste helft van de jaren zeventig en daarvoor, d .w .z . op een periode waarin het regionaliseringsproces zich nog niet geheel had voltrokken . Overigens kan men ook bij andere dagbladen de vraag stellen, of zij terecht "landelijk " worden genoemd : zo treffen we in Limburg slechts 6 lezers van het Reformatorisch Qagblad aan, terwijl het bereik van Het Parool voor verreweg het overgrote deel ligt in de p rovincie Noord-Holland (134 .680 op een totale oplage van 161 .029) (Bronx De Journalist, 21 augustus 1980) . Aan g etekend zij nog dat de hier to presenteren gegevens nau w elijks belangrijk anders zullen zijn, indien Het Vrije Volk buiten de landelijke categoric wordt gehouden . In dit hoofdstuk worden de volgende bronnen gebruikt : - CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek ; - Cebuco, Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit van de Nederlandse Dagbladpers ; - NKO-1977, Nationaal Kiezersonderzoek 1977 (landelijke steekproef in 1977 onder Nederlandse kiesgerechtigden ; n = 1856) ; - VU-onderzoek- 1974, inhoudsanalyse landelijke dagbladen 1974 (vervolgonderzoek Dagblad De Tijd) ; - VU-onderzoek-1978, i nhoudsanalyse landelijke dagbladen 1978 (ZWO-nr 43 - 56) ; - VU-onderzoek-1978a, landelijke steekproef 1978 (n = 447) ; - VU-onderzoek-1979, steekoroef onder landelijke lezers 1979 (n = 598) . De onderzoeken 1978 en 1979 maken deel uit van het project " Pers en Parlement " , waarover in meer uitvoerige vorm zal worden gerapporteerd in het proefschrift van 0 . Scholten, Kraut en Democratic (in druk) .
92
Verreweg de meeste mensen lezen slechts 66n kraut . Als er al een tweede in huffs komt, is dat er meestal 66n van het tegenovergestelde type : naast de landelijke kraut een regionale en omgekeerd . tabel 2 : Waar zitten de dubbel-lezers en wat lezen ze? (in percentages ) eerste kraut geen tweede tweede is tweede is totaal kraut regionaal landelijk regionaal 82 .6 landelijk 62 .4 totaal
75 . 0
5 .0
12 .4 100 .0
22 .1
15 .5 100 .0
11 .5
13 .6 100 .0 a
)
Bron : NKO - 197 7 a) door afronding is de som niet gelijk aan het totaa l
7 .2 . De kwantitatieve ontwikkelina van de daabl a Sinds de Tweede Wereldoorlog is de dagbladpers voortdurend gegroeid : het totaal van de oplagen nam van 1950 tot 1980 met 66% toe tot ruim 4 . 5 miljoen exemplaren . In dezelfde periode groeide onze bevolking met 45% . Per hoofd van de bevolking worden thans dan ook meer kranten gelezen dan dertig jaar geleden ; de gestegen welvaart zal aan dit verschijnsel zonder twijfel niet vreemd zijn . tabel_3 : Groei van de dagbladpers 1950 - 1980 a) (absoluut in miljoenen ) jaar landelijk re g ionaal totaal a b s . index abs . index abs . index 1950 1 . 19 1 00 196 0
1 .57 100
bevolking b) abs . inde x
2 .76 1 0 0
9 . 6 100
1 .41 118 1 .7 1 109 3 .12 113
11 .5 120
1970 1 . 87 157 2 . 13 136 4 . 00 1980 1 .8 9 159 2 .69 1 7 1
145
13 .1 136
4 .58 166
13 .9 14 5
Bron : kranten - Cebuco ; bevolking - CBS a) excl . zgn . vakdagblade n b) bevolking : 1947 resp . 1960 resp . 1971 resp . 197 8 Na een aanvankelijk snellere groei in de jaren zestig van de landelijke pers, heeft met name de regionale pers van de oplagentoename geprofiteerd . Van een drastische verschuiving is echter geen sprake : de regionale pers nam in 1980 bijna
93
60% van de totale markt voor . haar rekening, een aandeel dat niet veel afwijkt van dat in 1950 . 2 Bezien wij de landelijke dagbladpers op zichzel f dan moet gewezen worden op de forse groei van met name het Algemeen Dagblad en De Telegraaf : hun marktaandeel steeg van 13% in 1950 tot 61% in 1975 ; nadien bleef een verdere groei van deze bladen achterwege (tabel 4) .
tabel 4 : Groei van het Algemeen Dagblad en De Telegraaf 1950 - 1980 a) (in percentages van de landelijke oplage ) jaar
percentag e
1950 1960 1970 1975 1980
13 .5 29 .6 45 .1 60 .8 60 . 6
Bron : CEBUC O a) incl . kopbladen (w .o . Nieuws van de Dag ) 7 .3 . Een politiek profiel van landelijke lezers 3
)
Dat ons land in politiek opzicht een zeer pluriforme samenleving vormt, is algemeen bekend . Hanteren we de in 4 .1 . geintroduceerde statistische maatstaf voor pluriformiteit dan k an voor de verkiezingen van 1977 een P-score van 87% (P = .87 ; 1 = maximale pluriformiteit) worden berekend . Bi j de meeste grote landelijke kranten treffen we een vergelijkbare pluriformiteit onder de lezers aan ; alleen het lezerspubliek van Trouw en van Het Vrije Volk zijn op dit punt tamelijk homogeen (tabel 5) . Men kan politieke pluriformiteit uiteraard ook bezien vanuit de politieke opvattingen die worden gehuldigd . In termen van politieke progressiviteit en conservatisme 4) heeft de Volkskrant van de grote landelijke bladen de meest progressieve en NRC/Handelsblad de meest behoudende lezers (tabel 6) . Ook hier geldt dat de le-
2 . Regionale pers : 1950 : 56 .6% ; 1960 : 54 .7% ; 1970 : 52 .8% ; 1980 : 58 .0% van de totale oplage (incl . zgn . vakbladen) . De kopbladen zijn hierbij bij de zelfstandige dagbladen opgeteld . Bron : CEBUCO . 3 . Gezien het geringe aantal lezers van het Nederlands Dagblad, het Reforsnatorisch Dagblad en de Waarheid kunnen op basis van de steekproef geen zinvolle uitspraken over de lezerspublieken van die kranten worden gedaan . Deze kranten blijven dan ook in deze paragraaf en de volgende buiten beschouwing . 4 . Voor een beschrijving van de politieke richtingsschaal waarmee progressiviteit/conservatisme van politieke opvattingen kan worden vastgesteld, zie 3 .3 . en meer in het bijzonder J .J . van Cuilenburg, Lezer, kraut en politiek, 1977, p . 29-51 en p . 277-285 .
94
zerspublieken - evenals de bevolking - politiek zeer pluriform zijn . Zelfs bid Trouw en Het Vrije Volk is sprake van een grote publiekspluriformiteit : is bij de stemkeuze-1977 het CDA, resp . de PvdA dominant, wanneer het om politieke opvattingen gaat blijkt het lezerspubliek van die twee kranten zich over vrijwel het gehele spectrum to spreiden .
label 5 : De po l itieke samenste l ling van lezerspublieken v an la n delijke kr a nte n 1977 (in percentages )
kr an t
k lein lin k s a) PvdA CDC VVD
klein rechts b ) tota a l
C)
plu r ifo rmi t e i t d
Alg . Dagblad
11 .8
29 .4 23 .5 29 . 4
3 .6
97 .7
.89
NRC/ H
25 .0
12 .5 18 .8 43 .8
0 .0
100 .1
.80
Het Parool
10 .3
4 1 .4 31 .0 10 .3
6 .9
99 .9
.86
De Telegraaf
4 .4
21 .6 25 .4 43 . 3
3 .6
98 . 3
.81
Trou w
5.0
5 .0 82 .5 0 .0
2 .5
100 .0
.3 4
31 .5
35 .5 21 .1 7 .9
1 .3
97 .3
.82
Het Vrije Volk
8 .5
85 .1 6 .4 0 .0
0 .0
100 . 0
.32
bevolking
9 .7
33 .8 31 .9 17 .9
4 .6
97 .9
.8 7
de Volkskrant
Bron : N K O - 197 7 a) CP N, PPR , PSP , D'66 b) SGP, GPV, DS'70 , B P c) exclusief overige partije n d) genormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homo9eniteit ; 1 = maximale heterog e nite it-
95
)
tabel 6 : De politieke richting a) van landelijke lezers 197 9 kraut b
)
politieke richting lezer s
pluriformitei t
de Volkskrant
2 .91
.86
Het Vrije Volk
2 .94
.82
Het Parool
3 .61
.92
Algemeen Dagblad
3 .92
.9 8
De Telegraaf
4 .14
1 .00
Trou w
4 .24
.99
NRC/Handelsbla d
4 .4 0
.9 7
bevolking (1978)
3 .43
96
C)
Bron : VU-onderzoek 1978 resp . 197 9 a) Schaal lopend van 1 = meest progressief/minst behoudend tot 7 pt = meest behoudend/minst progressief ; per lezerspubliek gemiddelde scor e b) gerangschikt van meest progressief naar meest behouden d c) genormaliseerde entropie-maatstaf berekend op 4 gelijke klassen ; 0 = homogeniteit ; 1 = maximale heterogenitei t
7 .4 . Een sociaal-economisch en sociaal-cultureel profiel van landelijke lezer s Dit beeld van landelijke lezers op politiek gebied wordt bevestigd op kerkelijk terrein : de meeste landelijke bladen hebben een lezerspubliek dat nagenoeg even kerkelijk pluriform is als onze gehele bevolking . Uitzondering ook hier weer Trouw en Het Vrije Volk : de overgrote meerderheid van Trouw-lezers behoort tot de Gereformeerde Kerk, terwijl bij Het Vrije Volk bijna zeventig procent van de lezers niet bij enig kerkgenootschap is aangesloten .
96
tabel 7 : De kerkelijke samenstelling van lezerspublieken van landelijke kranten 1979 (in percentages )
kraut behoort / wenst gerekend to worden to t RK-kerk NH-kerk Geref . Kerk overige geen plurifor- a ) kerken kerk mitei t Alg . Dagblad
29 .6
22 .2
8 .1
3 .0
37 .0
.85
NRC/ H
17 .1
25 .7
5 .7
2 .9
4 8 .6
.79
Het Parool
11 .8
17 .6
2 .9
5 .9
61 .8
.70
De Telegraaf Trou w
32 . 9
19 .8
3.0
6 .0
38 . 3
.83
9 .1
29 .1
58 .2
3 .6
0 .0
.63
de Volkskrant
39 .6
10 .8
3 .6
0 .9
4 5 .0
.70
Het Vrije Vol k
8.6
17 .1
0 .0
5 .7
68 .6
.58
33 .9
20 .0
7 .2
4 .2
34 . 5
.8 6
bevolking (1977)
Bron : kranten - VU-onderzoek 1979 ; bevolking - NKO-197 7 a) genormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homogeniteit ; 1 = maximale heterogeniteit
NRC/Handelsblad en de Volkskrant zijn de twee kranten met het hoogst opgeleide lezerspubliek ; Algemeen Daghlad en Het Vrije Volk de twee met het laagste . Met uitzondering van Het Vrije Volk geldt dat de landelijke kranten zich - defacto althans richten op een qua opleidingsgraad zeer pluriform publiek (tabel 8) . Overigens geldt dat landelijke lezers in de regel hoger opgeleid zijn dan lezers van regionals bladen .5 )
5 . Gemiddelde opleiding regionals lezers : 2 .45 pt . ; landelijke lezers : 3 .57 pt op een Schaal lopend van 1 pt = uitsluitend lager onderwijs t/m 9 pt = universitair onderwijs .
97
tabel_8 : De samenstelling Haar opleidingsniveau a) van landelijke lezers 1977 (in percentages )
kraut laag middel- hoog plurifor- b baar mitei t Alg . Dagblad 49 .2 30 .0 20 .8
.9 4
NRC/H
8 .0 44 .0 48 .0
.8 3
Het Parool 42 .5 42 .5 15 .0
.9 2
De Telegraaf 43 .8 45 .5 10 .8
.8 7
Trouw
38 .2 38 .2 23 .6 de Volkskrant 14 .7 30 .5 54 .7
.9 8
Het Vrije Volk 71 .6 23 .9
4 .5
.6 6
29 .3 12 .6
.8 5
bevolking 58 . 1
)
.8 9
Bron : NKO - 197 7 a) " laag " = t/m voortgezet vakonderwijs op dag- of avondschool ; " middelbaar " = voortgezet algemeen onderwijs t/m 5-jarige HBS, Gymnasium, HAVO etc . ; " hoog " = HBO t/m universitair onderwij s b) qenormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homoqeniteit ; 1 = maximale heteroqenitei t Landeli j ke lezers verschillen weiniq van elkaar wat betreft hun inkomen, met uitzonderina van de lezers van NRC/ Handelsblad die per maand gemiddeld f . 600,-- bruto meer verdienen dan de andere landelijke lezers . In de regel zijn de lezerspublieken van de landelijke daqbladen Haar inkomen qezien zeer pluriform samengesteld .
tabel_9 : De gemiddelde (gezins)inkomens van landelijke lezers 1979 (in guldens bruto per maand )
kraut
gemiddeld plurifor- a) inkomen mitei t
Algemeen Dagblad 2787 NRC/Handelsblad 3572
.9 7 .8 1
Het
2632
.9 0
De
Parool
Telegraaf
2816
.9 7
2775
.9 7
de Volkskrant 2974
.9 9
Het Vrije Volk 2512
.8 5
Trouw
Bron : VU - onderzoek 197 9 a) genormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homogeniteit, 1 = maximale heterogeniteit
98
7 .5 Kranten en politiek : het politieke nieuw s In sommige kranten neemt het politieke nieuws een zeer prominente plaats in, in andere staat dit nieuws minder op de voorgrond . Het minst besteden Al4emeen Dagblad en De Telegraaf aandacht aan deze zaken : 18 resp . 22% van de totale aandacht gaat uit Haar politiek nieuws . Bij het Algemeen Dagblad is het zelfs zo, dat sport - in kwantitatieve zin - belangrijker is dan de politiek : in de categoric " sport" valt bij die kraut maar liefst 21 % van de totale redactionele inhoud . Bij De Telegraaf scoren sport en politick ex aequo : beide 22% . Het Nederlands Dagblad en de Waarheid besteden het meest aandacht aan politieke taken : iets meer dan of nagenoeg de helft van de totale redactionele inhoud van die kranten gaat over politick (tabel 10) . Brengen we deze gegevens in verband met het hoeveelheidscriterium (criterium 5) dan kan worden geconstateerd dat 8 van de 10 landelijke kranten daaraan voldoen : in die kranten vormt het politieke nieuws de belangrijkste nieuwscategorie . Een twijfelgeval is op dit punt De Telegraaf - sport en politick ex aequo -, terwijl het Algemeen Dagblad niet aan dit criterium voldoet - sport meer aandacht dan politick - .
tabel_10 : Aandacht voor politick nieuws in 10 landelijke dagbladen 1978 (in percentages van de totale aandacht )
krau t
politick politick politick binnenland buitenland totaa l
Alg . Dagblad
9
9
18
Nederlands Dagblad
22
29
51
NRC/Handelsblad
20
21
41
Het Parool
13
13
26
Reformatoriscn Dagblad
25
19
44
De Telegraa f
12
10
22
Trouw
27
11
38
de Volkskrant
17
17
34
Piet Vrije Volk
16
8
24
De Waarheid
30
16
46
Bron : VU - onderzoek 1978 7 .6 Bestek '81 : een " case study " Haar volledigheid van parlementaire berichtgeving in de landelijke per s Ern van de belangrijkste gezichtspunten voor de informatie-functie van media is de volledigheid van berichtgeving .
99
Wie echter iets over volledigheid van de media wil zeggen, onderstelt dat het mogelijk is "de" werkelijkheid waarover die media informeren, volledig to definidren . De vraag Haar de volledigheid kan immers alleen dan afdoende worden beantwoord, indien men precies weet, wat er allemaal in werkelijkheid is gebeurd . Idealiter moet men beschikken over een minitieus proces verbaal van het gebeurde of over woordelijke notulen van het gezegde . Het spreekt vanzelf dat in de meeste gevallen van onderzoek Haar berichtgeving door de media niet aan deze stringente eis kan worden voldaan . Een uitzondering hierop vormt echter het gebeuren in onze Staten-Generaal . In zekere zin kan men zeggen dat "de" werkelijkheid van dat gebeuren - althans wat het "officiele" en openbare gedeelte ervan betreft - volledig en schriftelijk is vastgelegd, en wel in de vorm van de Handelingen . De Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal vormden het uitgangspunt voor een " case study " van de Vrije Universiteit Haar parlementaire berichtgeving door de landelijke pers . Het ging hier om de berichtgeving over het zgn . " Bestek '81-debat" in oktober 1978 . In dat debat presenteerde het eerste kabinet-Van Agt zijn plannen voor de periode 1979 - 1981 . Een minutieuze analyse van het woordelijk verslag van dat debat leverde een verzameling van 1435 relevante feiten, zgn . informatie-eenheden , op . " Relevant feit " in dit verband kan van alles zijn : het kleinst moge lijke onderdeel van de redevoering van een parlementarier - zijn rede bestaat aldus uit een X aantal relevante feiten -, een interruptie, een motie, de uitslag van een sterrmiing . Tegenover deze 1435 relevante feiten staan de media ; zij selecteren, moeten dat en doen dat meer of minder volledi g , meer of minder afspiegelend, meer of minder selectief . Met behulp van een inhoudsanalyse van artikelen die op het Bestek-debat betrekking hebben, kon in het VU-onderzoek worden nagegaan, wat en hoeveel uit het debat door de media werd geselecteerd en Welke patronen zich in dat selectiepr oc es voordeden (tabel 11 ) . Deze tabel kan vanuit ver s chillende gez i cht s punte n worden gelezen . 1 . Van het Bestek '81-debat haalde 42% enigerlei kraut (onderste rij van de tabel) ; per gemiddelde kraut bedroeg de selectie 10% . De verschillen tussen de kranten zijn aanzienlijk : de Waarheid selecteerde het minst (4%) van het debat, NRC/Handelsblad he t meest (19%) . 2 . In de gemiddelde kraut werd het meest geselecteerd van wat door het CDA Haar voren werd gebracht (kolom "gemiddeld per kraut"), gevolgd door achtereenvolgens : PvdA, D'66, VVD en de regerin g - als we even afzien van de kleine partijen - . 3 . Aan de Heine partijen werd door de meeste kranten niet of nauwe-
100
lijks aandacht besteed . Zo komt - om een voorbeeld to noemen de CPN slechts in drie kranten aan bod en de BP slechts in twee . 4 . Weliswaar haalt 75% van de CPN-inbreng in het debat enigerlei kraut en 9% de ganiddelde kraut (zie rij "CPN " ), maar dit komt voornamelijk door de Waarheid, die van de CPN 71 % in haar kolommen opnam . Zou de Waarheid niet bestaan dan haalde slechts 2% van de CPN-bijdrage de gemiddelde kraut .
tabel_11 : Het Bestek '81-debat in de landelijke pers : de omvang van selectie (1978) a) (in percentages van het totaal aantal informatie-eenheden )
pol i ti eke actor
pers gemiddeld als per ge heel k raut
N RC N ed . V ol ks- Ref . Pa rool T ro uw HVV T e l e Dag- kraut Dag- graaf blad bla d
PvdA
54
CDA
62
D'66 VVD
48 12 28 22 20 46 10 26 14 12
SGP
36
PP R
22
CP N
75
GPV PSP
14
25
21
32
5
4
3
100 24 36
DS'70
19
R e g e ring
33
8
totaal
42
10
14
7
4
1
17 19
12
20
16
25
6
17
7
7
13
16
7 7
10 7
5
24 3 8
8
5
14
4
8 6
1 2
14
12
100 6 2
17
13
14
9
4 2
18
29
10
15 5
BP
20
33
AD Waarheid
1
1
7
1
3
14
30 18 24 4
2
71
7
29 13
12 17
3
12 16
1 8 9
6 8
6 8
6 7
6 7
5 6
33 4
B r on : VU-onder z o ek 197 8 a) part i je n i n vo l g o rd e va n o ptr ede n i n k amerd e bat ; kra n t e n in volgo r d e van ho ogs te n aar l aa gst e selectie-omvang
1 01
5 . lets vergelijkbaars geldt voor het GPV : Zou het Nederlands Dagblad niet bestaan dan haalde slechts 5% van de GPV-inbreng de gemiddelde krant . 6 . Voor De Telegraaf en het Algemeen Dagblad en in mindere mate Trouw en Het Vrije Volk bestaan kleine partijen niet of nauwelijks (zie de respectieve kolommen) . Vatten wig het voornaamste kort samen : de omvang van de selectie wisselt sterk van kraut tot kraut en het beeld dat door de pers als geheel wordt gegeven is er 66 n van "vier-stromenland " . unicitei t In hoeverre zijn kranten uniek in hun parlementair e berichtgeving? Vullen zij elkaar aan dan wel overlappen zij elkaar? Tabel 12 laat iets zien over de uniciteit voor kranten . Per kraut verschilt de situatie nogal . Dit kan worden vastgesteld door na to gaan, wat er met de omvang van de selectie gebeurt, indien een bepaalde kraut niet zou bestaan . Berekening van de " resterende " selectie-omvang leert dan dat NRC/Handelsblad, het Nederlands Dagblad en de Volkskrant als meest unieke, en De Telegraaf en het Algemeen Dagblad als minst unieke kranten moeten worden beschouwd . tabel_12 : Het Bestek '81-debat : omvan g van selectie bij wegvallen van telkens 66 n kraut 1978 (in percentages ) bij wegvallen van a
)
NRC/Handelsblad Nederlands Dagblad de Volkskrant Reformatorisch Dagblad het Vrije Vol k De Waarheid Trou w De Telegraaf Algemeen Dagbla d
resterende b ) omvanq selecti e 36 .7 37 .2 37 .9 40 .3 40 .7 40 .8 40 .9 41 .5 41 . 6
Baling c ) 13 11 10 4 3 3 3 1 1
Bron : VU-onderzoek 1978 a) gerangs.chikt van meer naar minder unie k b) in percentages van het totaal aantal informatie-eenheden c) gerelateerd aan 42% selectie " zonder wegvallen" ( tabel 11 )
afseiegelin g Hiervoor (5 .3) introduceerden wij afspiegeling als criterium voor de informatie-functie van media . Toegespitst op het Bestek-debat kan de vraag naar de afspiegeling door de pers als geheel,als volgt worden gesteld : in hoeverre weerspiegelen de landelijke dagbladen gezamenlijk in hun berichtgeving de kwantitatieve verhoudingen in het parlement? Deze vraag kan beantwoord worden door de aandachtsverdeling over de verschillende politieke partijen
102
in de dagbladpers to vergelijken met hun (kwantitatieve) bijdrage aan het Kamer-debat .
tabel_13 : Het Bestek '81-debat : afspiegeling door de landelijke dagbladpers als geheel a )
politieke actor b
)
C) aandacht in de d ) bijdrage aan Kamer-debat landelijke per s
PvdA CDA D'66 VVD "Hein rechts " " klein l inks "
17 .6 20 .5 20 .0 46 .1 14 .6 13 .4 12 .8 7 .9 18 .0 6 .7 17 .1 5. 4
Bron : VU-onderzoek 1978 a) afspiegelingsgraad over geheel landelijke pers = A = 67 .3%, waarbij 100% gelijk staat aan maximale afspiegelin g b) gerangschikt in volgorde van optreden in parlemen t c) in percentages van het aantal in het parlement genoemde informatie-eenhede n d) in percentages van het totaal aantal in de dagbladpers genoemde informatie-eenhede n
Uit tabel 13 blijkt dat de aandachtsverdeling in de landelijke pers niet geheel parallel loot aah de inbreng van de onderscheiden politieke actoren in het parlement . Met name valt de oververtegenwoordiging van het CDA en de ondervertegenwoordiging van de kleine partijen op . . Toch kan worden geconcludeerd dat de landelijke pers als geheel een vrij redelijke afspiegeling biedt van de parlementaire verhoudingen : wij berekenden een afspiegelingsgraad van 67%, d .w .z . dat 2/3 van het afspiegelingscriterium (criterium la) werd gerealiseerd .
Op micro-niveau (afzonderlijke kranten) moeten wi j tot een iets minder positief oordeel komen (tabel 14) . Met name De Telegraaf en De Waarheid hebben een geringe afspiegelingsgraad . Bij De Waarheid komt dit uiteraard door de sterke oververtegenwoordiging in de berichtgeving van de CPN ; bij De Telegraaf door overaccentuering van het CDA (cf . tabel 11) . Bij dit alles zij ook nog gewezen op de geringe omvang van de selectie van parlementair nieuws in beide kranten : De Waarheid 4%, De Telegraaf 7% . Een hoge afspiegelingsgraad hebben het Reformatorisch Dagblad, de Volkskrant, NRC/Handelsblad en Het Vrije Volk .
103
tabel 14 : Het Bestek '81-debat : afspiegeling door afzonderlijke kranten a )
krant b
)
Reformatorisch Dagblad de Volkskrant NRC/Handelsblad Net Vrije Volk Nederlands Dagblad Algemeen Dagbla d Net Parool Trouw De Waarheid De Telegraaf
afspiegelingsgraad
C)
80 78 76 73 70 65 62 61 50 46
Bron : VU-onderzoek 197 8 a) afspiegeling uitgaande van de aandachtsverdeling over politieke parti je n b) gerangschikt van hoogste Haar laagste afspiegelingsgraa d c ) in percentages, waarbij A = 100% gelijk staat aan maximale afspiegeling
oeenhei d Inmiddels zal duidelijk zijn dat de toegan g skansen voor de verschillende politieke partijen on g elijk zijn : voor het CDA is de toegang tot de landelijke media beter gewaarborgd dan voor de kleine partijen ; van volkomen " equal access" kan niet worden gesproken . Toch is ons oordeel op het punt van openheid - waar het hier om gaat - niet negatief voor de landelijke pers als geheel : uitgaande van de verdeling van de aandacht over de verschillende politieke actoren (cf . tabel 13, laatste kolom ) berekenden wij een openheidsgraad van 62 .1% . Gegeven een zekere strijdigheid tussen af spiegeling en openheid (5 .3) kan gezegd worden dat zowel op het punt van openheid als afspiegeling in politieke berichtgeving van een gunstige situatie sprake is . Bij de interne openheid van de p olitieke informatiefunctie wisselt het beeld nogal . De openheidsgraad van afzonderlijke kranten (micro-niveau) varieert van 3 2 tot 72% . De openheid is het gerin g st bij De Telegraaf en Het Vrije Volk en het grootst bij het Nederlands Dagblad, NRC/Handelsblad, de Volkskrant en het Reformatorisch Dagblad .
104
tabel_15 : Het Bestek '81-debat : openheid van afzonderli j ke kranten a ) krant b )
openheids- b graa d
)
Reformatorisch Dagblad 72 de Volkskrant 70 NRC/Handelsblad 64 Nederlands Dagblad 64 De Waarheid 53 Het Parool 48 Trouw 47 Algemeen Dagblad 42 Het Vrije Volk 38 De Telegraaf 32 Bron : VU-onderzoek 197 8 a) openheid uitgaande van de aandachtsverdeling over politieke parti j e n
b) gerangschikt van hoogste Haar laagste openheidsgraa d c) in percentages, waarbij 0 = 100% gelijk staat aan maximale openhei d
7 .7 . Kranten en Politiek : politieke opinieri n Ongeveer 2/3 tot 3/4 van de redactionele inhoud van de landelijke dagbladen bestaat uit " zuiver nieuws" ; de " rest" is achtergrondinformatie en comnentaar bij dat nieuws . 6)
Over die
rest zullen wij het in deze paragraaf hebben . Het leeuwendeel van de achtergrondinformatie en corrrnentaren in kranten heeft betrekking op " de " politiek in de ruime zin des woords, d .w .z . politiek varierend van een bepaalde overheidsmaatregel, een kamerdebat, tot acties tegen kernbewapening en voor sluiting van kerncentrales . Als ergens de krant " een meneer " is dan wel daar : kranten plaatsen het politieke nieuws in een kader, voorzien het van kanttekeningen en bepalen een eigen politieke positie . Terzake van media-pluriformiteit is hier de vraag relevant, Welke positie kranten zelf in de politieke discussie innemen en hoe zij tot die positie komen . Op basis van een inhoudsanalyse ~ ) kunnen kranten worden in g edeeld Haar de politieke richting van hun cor r~nentaren en politieke achtergrondinformatie . Voor 1974 en 1978 ziet het beeld er op een schaal lopend van 1 punt (zeer progressief /" links" ) tot 7 punten (zeer conservatief /" rechts " ) er als volgt uit :
6 . Hoeveelheid zgn . " zuivere informatie " in 1978 : Al g . Dagblad : 73% ; NRC/H : 69 % ; de Volk s krant : 7 5 % ; Trouw : 66 % ; De Telegraaf : 7 2% ; De Waarheid : 83 % ; Nederlands Dagblad : 79% ; Reformatorisc h Dagblad : 8 5% ; Parool : 66 % ; het Vrije Volk : 79 % (bron : VU-onder = zoek 1978 ) . 7 . Voor de meetprocedure voor " p olitieke richtinq " zie J .J . va n Cuilenburg, op . c it ., p . 286 -2 98 ; voor "stelliqheid" zie G .W . Noomen, Beweren en motiveren, 1977, p . 255-261 . De hier to pre senteren gegevens z ij n afkomstig uit VU-onderzoek 1974, res p . 1978 .
105
tabel 16 : De politieke opstelling van de landelijke dagbladpers in 1974 en 1978 a ) kraut b
)
De Waarheid Het Vrije Volk Trou w NRC/Handelsblad De Volkskrant De Tij d Het Parool Algemeen Dagblad Nederlands Dagblad Reformatorisch Dagblad De Telegraaf
politieke richtin g 1974
politieke richtin g 197 8
c) 2 .46 3 .47 2 .68 2 .63 3 .21 3 .85 5 .1 4 c) c) 5 .49
1 .53 2 .38 2 .50 2 .66 2 .8 5 c) 3 .28 4 .31 4 .52 4 .76 5 .2 1
Bron : VU-onderzoek 1974 en - 197 8 a) Schaal lopend van 1 pt = meest progressief/minst behoudend tot 7 pt = minst progressief/meest behouden d b) kranten gerangschikt van meer naar minder progressief in 1978 c) niet van toepassing dan wel niet onderzoch t oeenheid_in_commentaa r Twee criteria - zo stelden we (5 .6 .) - kunnen met de opinieringsfunctie van media in verband gebracht worden : het criterium van het open corrmentaar (criterium 3) en het gegrondheidscriterium (criterium 6 en 6a) . Net eerste criterium heeft betrekking op de openheidsgraad van politieke comnentaren . Voor de landelijke pers in haar geheel berekenden wij een openheidsgraad van 70% in 1978 en 71% in 1974 . Over deze cijfers twee opmerkingen . In de eerste plaats blijkt dat de openheidsgraad van de landelijke pers stabiel gebleven is, ondanks bi j voorbeeld het verdwijnen van een dagblad als De Tijd in September 1974 . In de tweede plaats dat wij in ons land wat de landelijke pers betreft kennelijk - dat is de implicatie van de definitie van openheidsgraad - in een gunstige positie verkeren : het politieke spectrum wordt in de politieke commentaren in hoge mate op basis van "equal access " gedekt . Is hiermee alles gezegd? Wat koopt de gemiddelde krantelezer voor deze cijfers, zeker als hij niet meer dan ern kraut in de bus krijgt? In Welke mate wordt hij in zijn eigen, eni g e kraut met van elkaar afwijkende standpunten geconfronteerd? Bezien wij de interne openheid, de interne pluriformiteit van de verschillende dagbladen dan is ons oordeel minder positief . Uit tabel 17 blijk t - we presenteren hier de gegevens over 1978 - dat de pluriformiteit van politieke opiniering per kraut nogal verschilt .
106
tabel_17 : De interne pluriformiteit van het politieke commentaar in afzonderlijke landelijke dagbladen kraut a)
openheids- b graa d
)
Algemeen Dagblad 71 Nederlands Dagblad 61 Het Parool 54 Reformatorisch Dagblad 47 de Volkskrant 38 NRC/Handelsblad 35 Trouw 31 De Telegraaf 24 Net Vrije Volk 18 De Waarheid 2 Bron : VU-onderzoek 197 8 a) gerangschikt van meest naar minst open in politieke commentaren b) in percentages, waarbij 0 = 100% gelijk staat aan maximale openheid
Net meest worden nog de lezers van het Algemee n Dagblad, het Nederlands Dagblad, Het Parool en het Reformatorisch Dagblad met van elkaar verschillende standpunten geconfronteerd . Ronduit monolitisch in het politieke cortmentaar zijn De Waarheid en in mindere mate Het Vrije Volk en De Telegraaf . Zo wordt i n De Waarheid in 98 .6% van alle commentaren en artikelen met politieke achtergrondinformatie in termen van politieke richting ern en hetzelfde standpunt ingenomen . Hoe dan ook, van deze drie kranten kan in ieder geval niet gezegd worden dat zij op een open manier het politiek gebeuren van commentaar voorzien (criterium 3) . stellighei d Openheid is 66 n din g , de argumentatieve onderbouwing van een politiek betoog een ander . Op dit laatste heeft het begrip "stelligheid " betrekking . Bij stelligheid gaat het om de vraag of beweringen in commentaren van motiveringen e .d . worden voorzien . Naarmate dat meer het geval is kunnen commentaren als meer gegrond, als minder stellig worden beschouwd . Voor 1978 leverde een inhoudsanalyse van politieke commentaren en achtergrondinformatie in de landelijke pers de volgende resultaten op :
107
tabel_18 : De stelligheid van politieke achtergrondinformatie en commentaar in afzonderlijke landelijke dagbladen 197 8
STELLIG kraut a)
stelligheid b
De Waarheid Het Vrije Volk De Telegraaf Algemeen Dagblad de Volkskrant Net Parool NRC/Handelsblad Trouw Reformatorisch Dagblad Nederlands Dagblad
)
.21 .22 .23 .46 .47 .56 .64 .72 .77 .88
NIET STELLI G Bron : VU-onderzoek 197 8 a) gerangschikt van meest naar minst stelli g b) stelligheid kan waarden aannemen tussen 0 en 2 pt, waarbi j 0 = zeer grote mate van stelligheid en 2 = zeer geringe mate van stellighei d Deze cijfers lopen sterk p arallel aan de cijfers voor openheid : de drie kranten met de geringste openheid in de politieke carmentaren blijken ook de kranten met de grootste stelligheid to zijn . Opvallend is hier de "middenpositie " van het Algemeen Dagblad . Weliswaar scoort deze kraut het hoo g st waar het gaat om verschillende standpunten die in het carmentaar worden verdedigd
( openheid),
maar wat de argumentatieve onderbouwing daarvan betreft komt zij niet verder dan een vierde plaats van " onderen " . Overzien wij het geheel, dan moeten we constateren dat het poneren in de comnentaren domineert over het argumenteren : geen van de landelijke kranten scoort meer dan de helft van het aantal punten dat de stel .ligheidsschaal toelaat (stelligheid varieert van 0 tot 2 punten) . De conclusie lijkt ons dan ook gerechtvaardigd dat geen enkele landelijke kraut voldoet aan het zesde door ons geformuleerde pluriformiteitscriterium . 7 .8 . Kranten en politieke expressie en kritiek 8 ) exeressi e Net politiek opini6ren door kranten kan ook vanuit he t gezichtspunt van expressie en kritiek worden beschouwd, d .w .z . he t 8 . Deze cijfers wijken in geringe mate of van die, Welke g epubli ceerd werden in J .J . van Cuilenburg, Hoe pluriform is onze dag bladpers?,in : Congresmap " Media en maatschappelijke verantwoor delijkheid " , onder redactie van Noomen en Vonk, , p . 71-82 . In die publicatie werd Het Vrije Volk - voor de jare n zeventig een twijfelgeval w .b . " landelijkheid " (cf . noot 1) buiten de berekenin g n ehouden . Zonder Net Vrije Volk zijn d e percentages gerangschikt van " progressief " naar " behoudend " al s volgt : 36 .6, 36 . 3, 13 .4 en 13 .6 % . Op de berekening van de zgn . " afspiegelingsgraad " heeft 66 n en ander nauwelijks effect ; zonde r HVV : A = 88% ; met HVV : A = 86% .
108.
gezichtspunt van media als vertolkers van politieke opvattingen en ideeen in de bevolking Haar "de " politieke top toe . Beginnen we met expressie, dan gaat het hier om het afspiegelingscriterium (criterium 4) . De basis voor onze beschouwing vormt een vergelijking tussen de politieke opvattingen die door de pers worden uitgedragen, en de politieke opvattingen in de bevolking, zoals wij die zowel voor 1974 als voor 1978 door middel van een representatieve steekproef uit de bevolking konden vaststellen . Kortheidshalve presenteren wij hier alleen een tabel die op 1978 betrekking heeft 9 ~ (tabel 19) . Van een perfecte afspiegeling door de pers van de opvattingen die in de bevolking Leven, zou sprake zijn ingeval van volledige evenredigheid, d .w .z . indien beide frequentieverdelingen uit onderstaande tabel identiek zouden zijn . Dit nu is niet alti j d het geval ; op sommige punten is sprake van over- en op andere van ondervertegenwoordiging in de pers . Onevenredigheid doet zich met name voor in het "middengebied " : de gematigd behoudenden in ons land komen in de pers iets minder aan hun trekken dan anderen, en wel vergeleken met de opvattingen " links van het midden" . Op basis van de-
tabel_19 : De politieke opstelling van de Nederlandse bevolking en van de landelijke pers in 1978 (in percentages )
politieke richting a
)
progressief gematigd progressief gematigd behoudend behoudend totaal
bevol kin g
landelijke b)c) pers
36 .4 27 .8 22 .4 13 .4
39 .6 36 .4 11 .9 12 . 2
100 .0
100 . 0
Bron : VU-onderzoek 1978 en 1978 a a) indeling op schaal lopend van 1 pt = meest progressief t/m 7 pt = meest behoudend : 1 - 2 .5 ; 2 .5 - 4 ; 4 - 5 .5 ; 5 .5 - 7 . b) basis : alle corrmentaren en artikelen met achtergrondinformatie over politiek (dus : inter- en intra-medium-diversiteit ) c) door afrondin g is de som niet gelijk aan het totaa l ze cijfers kan men berekenen, hoe de landelijke pers over het geheel genomen haar expressie-functie vervult . Voor 1978 berekenden wij een afspiegelingsgraad van 86% (het maximum is 100%), hetgee n
9 . In deze berekening zijn de drie kleine landelijke kranten buiten beschouwing gebleven . Zij zijn in 1974 op grond van hun geringe bereik niet in de analyse betrokken . Om nu de vergelijking tussen 1974 en 1978 "zuiver" to houden, wordt voor 1978 dezelfde procedure gevolgd .
109
een verheugende score mag worden genoemd . Dat betekent dat de landelijke pers haar afspiegelingstaak tamelijk goed vervult . Vergeleken met 1974 is zelfs sprake van verbetering : A = 71% (1974) .
kritiek Onze voorgaande beschouwing over de politieke opini 6 ringsfunctie (7 .7 .) Levert ook het materiaal op voor uitspraken over de politieke kritiek-functie van de landelijke pers ; wij brachten imners deze functie met dezelfde criteria in verband als bij de opinieringsfunctie (5 .7 .) . Voor de landelijke pers als geheel stelden wig vast dat de openheidsgraad in 1978 70% bedroeg (1974 : 71%) . Een positief to waarderen gegeven, waar echter tegenover staat dat de argumentatieve onderbouwing van politieke comnentaren (stelligheid) bij alle landelijke kranten to wensen overlaat . Dit brengt ons tot de volgende samenvattende uitspraak over de politieke kritiek-functie van de landelijke pers : zij weet in haar commentaren een redeli j ke mate van " equal access " to realiseren, maar dit kwantitatieve gegeven gaat niet gepaard met een overeenkomstige argumentatieve kwaliteitsscore .
7 .9 . De positie van de kleine dri e Als er in ons land nog , kranten zijn die duidelijk herkenbare parti j -politieke spreekbuizen zijn, dan wel het Nederlands Dagblad, het Reformatorisch Dagblad en De Waarheid . Soms wordt wel gesteld dat dit gegeven voldoende reden is, deze bladen in een pluriformiteitsbeschouwing anders to benaderen dan de minder partij-politiek gebonden kranten . Zo bijvoorbeeld in De Waarheid . In verband met de vraag, of interne openheid in informatie-voorziening en carmentari d ring voor pluriformiteit een relevant gegeven is, merkt deze kraut op 10) : " (De Waarheid) Levert een onmisbare bijdrage aan de pluriformiteit van de Nederlandse pers . De berichtgeving in ons land over bijvoorbeeld de acties tegen de neutronenbom en de krakersacties geven concreet aan Welke bijzondere positie De Waarheid inneemt : waar anderen acties zolang mogelijk verzwijgen of afbreuk aan doen, staat De Waarheid de actievoerders bij met feiten, argumenten, achtergrondmateriaal " ;
en als uiterste consequentie van interne openheid in commentatiering ziet De W aarheid het volgende in het verschiet : "Er zou geen oppositionele pers meer mogen bestaan ; geen ceorganiseerde oppositionele meningsvorming " .
10 . De Waarheid, d .d . 8 november 1980 resp . 1L april 1981 .
110
Kortom, een blad als De Waarheid zou nieuws brengen dat andere bladen stelselmatig laten liggen en daarnaast door haar consequente cortmentaren functioneren als mobilisator van " oppositionele meningsvorming" . Wat kan op grond van onderzoek over deze gezichtspunten worden gezegd? Uit de gegevens die wij hiervoor presenteerden, is volstrekt duidelijk dat " de kleine drie " in het politiek informattieve vlak voor hun lezerspublieken een zeer wezenlijke functie vervullen . Uit tabel ll , kan bijvoorbeeld voor het Bestek-'81-debat in 1978 worden afgeleid da t - voor de pers als geheel politiek Nederland niet meer is dan een vier-stromenland ; - de aanhang van de CPN, GPV en in mindere mate de SGP op hun respectieve media zijn aangewezen om geSnformeerd to worden over de standpunten die door hun partijen in de Tweede Kamer worden ingenomen . Als intermediair tussen partij en partij-aanhang kunnen deze bladen zeker niet worden gemist . Maar de zaak ligt anders zodra men het specifieke partij-kader verlaat en zich richt op de algemeen politiek-informatieve functie van deze bladen . Het beeld wisselt dan nogal . Zo kon worden vastgesteld (tabel 14) dat ondanks de partij-gebondenheid van het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad, deze bladen - in tegenstelling tot De Waarheid - er toch in slagen een hoge graad van informatieve afspiegeling to realiseren . Dit betekent dat de lezerspublieken van deze twee bladen een vollediger beeld van politiek Den Haag wordt verschaft dan de lezers van De Waarheid . Iets vergelijkbaars geldt voor de openheid van de politieke informatie-functie (tabel 15) : lezers van De Waarheid zijn op dit punt slechter of dan de lezers van het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad . . Buiten het informatieve vlak is het beeld evenmin e~nduidig . Wij zagen reeds (tabel 17) dat er tussen de drie kleine kranten aanzienlijke verschillen zi j n in interne pluriformiteit van de politieke corr mentaren : bij De Waarheid is die vele malen gerin g er dan bij het Reformatorisch en het Nederlands Dagblad . Zoals gesteld, sorrmigen zullen de relevantie van het criterium van het open corranentaar in twijfel trekken : gerinae openheid in commentaar wordt dan gelijk g e s teld met consequent uitgedragen politieke identiteit . Zo'n standpunt last zich verdedigen, maar daarmee is de relevantie van een ander pluriformiteitscriterium - dat van de gegrondheid van het corrrnentaar - nog . niet aangetast . Ook hier (tabel 18) zien wij aanzienlijke verschillen tussen het Reformatorisch en het Nederlands Dagblad enerzijds en De Waarheid anderzijds : De Waarheid is het meest en de beide eerstgenoemde bladen zijn het minst stellig in hun politieke commentaren .
111
Hiermee wordt duidelijk dat het functioneren al s partij-medium niet automatisch impliceert, dat een hoge graad van afspiegeling en openheid in informatie en comnentaar tot de onmogelijkheden behoort . Het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad zijn daarvan sprekende voorbeelden .
7 .10 . Sociaal-economisch en sociaal-cultureel nieuw s Tot nu toe besteedden wij slechts aandacht aan d e landelijke pers op politiek gebied . Onze uiteenzettino over het sociaal-economisch en sociaal-cultureel functioneren van de landelijke kranten is - bij gebrek aan onderzoeksgegevens - aanzienlijk bescheidener van omvang . Nu behoeft overigens dit gebrek aan gegevens niet als onoverkomelijk bezwaar beschouwd to worden . In de eerste plaats kan worden vastgesteld (tabel 10) dat politiek in de landelijke bladen een zeer belanarijke, zo niet dominante plaats inneemt . Daar komt bij dat aannemelijk is dat, als een kraut laag/ hoog scoort op politieke afspiegeling en openheid, hetzelfde globaal ook zal Belden voor afspiegeling en openheid in de sociaaleconomische en sociaal-culturele sfeer . Dat impliceert dat met het voorgaande al een vrij volledig beeld van de pluriformiteit van d e landelijke pers kan worden geschetst . Tien tot twintig procent van de aandacht van krante n gaat uit naar economisch nieuws, hetzi j sociaal-economisch, hetzij financieel-economisch . Voegen we daarbij ook nog het gegeven dat van het politieke nieuws een belangrijk deel ook sterk economisch van card is, dan ontstaat het volgende beeld ( tabel 20) :
tabel 20 : Aandacht voor (zuiver) economisch en voor economisch politiek nieuws in 10 landelijke dagbladen 197 8 (in percentages van de totale aandacht )
kraut
zuiver economisch totaal economisch politie k nieuws nieuw s
Algemeen Dagblad Nederlands Dagblad NRC/Handelsblad Het Parool Reformatorisch Dagblad De Telegraa f Trouw de Volkskrant Het Vrije Volk De Waarhei d
17 10 15 10 19 12 14 11 8 9
3 7 6 3 9 4 8 5 5 9
20 17 21 13 28 16 22 16 13 18
Bron : VU-onderzoek 1978
112
Aangetekend zij dat binnen het economisch nieuws het sociaal-economische en financieel-economische nieuws gelijkelijk nagenoeg de helft voor hun rekening nemen . Het is moeilijk deze cijfers in het Licht van de pluriformiteitsdiscussie van commentaar to voorzien . Voorshands kan niet verder gegaan worden dan de vaststelling dat - gezien de hoeveelheid aandacht - de landelijke bladen ook op sociaal-economisch gebied een voor pluriformiteit relevante functie vervullen . Bij sociaal-cultureel nieuws gaat het ondermeer on zaken als : religie, kunst, cultuur en recreatie en onderwijs en wetenschappen . Beperken we ons tot deze zaken dan ziet het aanbod van sociaal-cultureel nieuws er als volgt uit (tabel 21) : tabel_21 : Aandacht voor religie, onderwijs en wetenschappen en kunst, cultuur en recreatie in 10 landelijke dagbladen 1978 (in percentages van de totale aandacht ) krant religie 0&W kunst, a) totaa l cultuu r recreati e Algemeen Dagblad Nederlands Dagblad NRC/Handelsblad Het Parool Reformatorisch Dagblad De Telegraa f Trouw de Volkskrant Het Vrije Volk De Waarheid
1 11 1 2 7 2 7 1 1
3 4 3 2 2 2 1 2 3 2
22 8 17 22 6 17 15 16 16 15
26 23 21 24 15 21 23 19 20 17
Bron : VU-onderzoek 197 8 a) inclusief aandacht voor radio en televisie Wat bij deze tabel opvalt is, . dat de meeste landelijke kranten kerkelijk en godsdienstig nauwelijks een functie vervullen ; alleen in de confessionele bladen - Nederlands Dagblad, Reformatorisch Dagblad en Trouw - wordt een substantieel percentage van - de aandacht aan deze nieuwssector besteed . Anders ligt dat ten aanzien van "kunst, cultuur en recreatie " : met uitzondering van de kleine confessionele kranten scoort deze nieuwscategorie tamelijk hoog . Daarbinnen neemt de sector van pers, radio en televisie (aankondigingen, voorbeschouwingen) het belangrijkste aandeel voo r zijn rekening . 7 .11 . Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit van de dagbladper s Ons land is in velerlei opzichten een zeer pluriforme samenleving . Om hier slechts een enkel getal weer in herinnering to brengen : de stembusuitslag van 1977 gaf een pluriformiteitsscore
113
van 87% van het maximaal mogelijke to zien . Dit ' beeld is niet wezenlijk antlers op kerkelijk gebied en in de sfeer van opleiding en inkomen . Enigszins hacks op deze gegevens staat - wat de landelijke pers betreft - de toch niet onaanzienlijke publieksconcentratie bij twee kranten, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad . Dat betekent dat kerkeYi j ke, politieke en sociaal-culturele opvattingen van mensen minder gewicht in de Schaal leggen bij hun krantenkeuze, dan • wel eens wordt aangenomen . Tegenover de grote pluriformiteit van onze samenleving staat - wij menen dat die conclusie op grond van het aangedragen materiaal kan worden getrokken - een niet (veel) minder grote pluriformiteit van de landelijke pers . Overzien wij het functioneren van de landelijke pers op meso-niveau dan kan worden vastgesteld dat ons land - voor zover het om politiek in de kraut gaat - in ee n gunstige positie verkeert : - in acht van de tien kranten wordt het hoeveelheidscriterium (criterium 5) gerealiseerd ; - de landelijke pers geeft in haar politieke nieuws een redelijke afspiegeling van het politieke gebeuren (criterium la) - de afspiegelingsgraad bedraagt 67% - ; ondanks de oververtegenwoordiging van grote politieke partijen in het nieuws, vertoont de landelijke pers een hoge graad van openheid (62%) (criterium 2a) ; - wat betreft de opinieringsfunctie : ook daar een hoge graad van openheid (70%) (criterium 3) ; - in de expressie-functie bereikt de landelijke pers op politiek gebied een opvallend hoge afspiegelingsscore (86% ) (criterium 4) .
Zo men al een kritische kanttekening bij de landelijke pers als geheel wil maken, dan betreft dit de stelli g heid in het politiek cormientarieren ( criterium 6a) : de argumentatieve onderbouwing in co r rmentaren en achtergrondinformatie blijft . achter bij wat maximaal mogelijk is . Uit de aangedragen gegevens blijkt dat het dubbellezen, d .w .z . het lezen van meer dan 66 n dagblad, een luxe is, waar de gemiddelde Nederlander nog niet can toekomt of wil komen . Een micro invalshoek naast de bovenstaande meso-benadering lijkt dan ook alleszins verdedigbaar . Vastgesteld kon worden dat de meeste kranten voldoen can de pluriformiteitscriteria die werden ontwikkeld : er is sprake van een redelijke mate van interne afspiegeling en interne openheid in politieke berichtgevin g en commentaar . Bij drie kranten moeten echter kanttekeningen worden geplaatst . In de eerste plaats, De Telegraaf : een geringe interne afs p ie g eling en openheid zowel in het informatieve als opinierende vlak, terwijl
114
deze krant wat stelligheid van commentarieren betreft ook tot de meest stellige kranten behoort . In de tweede plaats, Het Vrije Volk : van " equal access " (interne openheid) op politiek-informatief gebied is nauwelijks sprake, terwijl ook de interne openheid en de argumentatieve onderbouwing (stelligheid) van de comnentaren achterblijft bij de meeste andere dagbladen . In de derde plaats, De Waarheid : niet ontkend kan worden dat De Waarheid nieuws over de CPN brengt dat andere dagbladen laten liggen, maar daar staan - althans i n 1978 - een geringe afspiegeling van het politiek gebeuren als geheel en een weinig open en zeer stellige manier van politiek commentari~ren tegenover . 7 .12 . Resterende vrage n In onze studie staat centraal Welke beoordeling gegeven de maatschappelijke pluriformiteit kan worden gegeven van de media-pluriformiteit in ons land . Het zal duidelijk zijn dat ons oordeel over de landelijke pers als geheel positief is . Aan vijf van de zes aangelegde pluriformiteitscriteria blijkt zij ruimschoots to voldoen . Met deze beoordeling is in zekere zin impliciet een uitspraak gedaan over de hierarchische status van de verschillende criteria : 6@n keer negatief scoren tegenover vijf keer positief, staat een positief totaal-oordeel niet in de weg . Uiteraard kunnen zich op dit punt minder duidelijke situaties voordoen : hoe zou het totaal-oordeel moeten uitvallen, indien bijvoorbeeld de pers wel voldeed aan alle criteria in de informatieve sfeer, maar aan geen in de sfeer van opinidring? Wij stellen deze vraag zonder haar op grond van argumenten en inzichten nu to kunnen beantwoorden . Een andere nog niet geheel besliste kwestie betref t dialectiek van sorrmige criteria, de tegenstrijdigheid tussen het ene en het andere criterium . Wij wezen al op een mogelijke strijdigheid van het afspiegelings- en het openheidscriterium . Daarnaast kan gedacht worden aan een mogelijke spanning tussen interne en externe pluriformiteit . Dit probleem speelt met name bij partij-politiek gebonden media als De Waarheid . Gesteld wordt wel dat interne pluriformiteit in corranentariering afbreuk doet aan de herkenbaarheid van de identiteit van het medium en ook aan de bijdrage van dat medium aan de externe pluriformiteit tussen de media . Voorshands menen wij echter dat aan deze spanning tussen identiteit en interne openheid niet teveel gewicht toegekend moet worden . Daarbij geldt als voornaamste argument dat empirisch gezien - als we ook twee andere partij-gebonden kranten, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad, in de beschouwing betrekken - zich deze spanning niet altijd voordoet . Tenslotte, de lezer zelf . De discussie over mediapluriformiteit wordt sterk gedomineerd door beschouwingen over al-
115
leen de inhoud van media . De consument, de lezer, blijft vaak buiten beeld . Vraag is echter wel, wat die krantelezer in zijn meningsvorming met al die media-pluriformiteit doet . Is media-pluriformitett wel adequaat met het oog op een democratische meningsvorming in onze samenleving? Sturen we de lezer met bijvoorbeeld interne pluriformiteit niet het bos in? Zijn de effecten op de meningsvorming wellicht averechts? Vragen waarop niemand nog een empirisch gefundeerd antwoord kan geven . Hier zij slechts vermeld dat uit een onderzoek onder lezers van het toenmalige dagblad De Tijd (1974) bleek dat 21% van de lezers niet in staat was de politieke kleur van die kraut aan to geven . Bij een andere kraut - De Telegraaf - bedroeg dit percentage 42% . Overigens bleek uit dat onderzoek ook dat dit geen kwestie was van een geringe of grote ) interne pluriformiteit van die twee kranten,ll
11 . J .J . van Cuilenburg, Lezer, kraut en politiek, 1977, p . 227 e .v .
116
S . DE REGIO N ALS PERS 1
)
8 .1 . Inleidin g
Een belangrijk deel van de informatie-voorziening in ons land wordt verzorgd door de regionals en in minders mate door de lokale pers . Om maar iets to noesnen, ons verhoudingsgewijs kleine land telde in 1980 maar liefst 35 zelfstandige regionals dagbladen met een gezamenlijk aandeel in de " markt" van bijna 60% . 2)
Des to
meer bevreemdt het dat in de media-discussie weinig aandacht aan de positie van de regionals en lokale pers - in ruime zin opgevat wordt besteed en dat nauwelijks systematisch onderzoek daarnaar is verricht, 3)
Juist in een tijd echter waarin de roep on lokale en re-
gionale omroep steeds luider wordt, is een beschouwing over het bestaande fonds aan "geschreven", regionals en locale media zeer op haar plaats . Daarmee zullen wij ons in dit hoofdstuk bezighouden . 8 .2 .
Net regionals aanbod
regionale_dagblade n Net aantal regionals dagbladen met een zelfstandige redactie is na de oorlog gedaald van 54 (1950) tot 35 (1980) . Hun gezamenlijke oplage daarentegen nam in dertig jaar tijds toe van 1 j miljoen tot ruim 2} miljoen exemplaren . Hieruit kan worden afgeleid fat na 1950 sprake is geweest van een groeiende publieksconcentratie : meer mensen bedienen zich van minder regionals persmedia .
tabel_1 : Ontwikkeling van de regionals dagbladpers 1950 - 1980 jaar aantal a) 1950 1960 1970 1980
gezamenlijke oplage b 54 49 38 35
)
1 .57 1 .71 2 .13 2 .69
oplage-index 100 109 136 17 1
Bron : Cebuco/de Journalis t a) regionals dagbladen met een zelfstandi ge hoofdredactie b) oplage alle regionals dagbla en inn miljoenen exemplare n
1 . In dit hoofdstuk worden de volgende bronnen gebruikt : - Cebuco, Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit van de Nederlandse Dagbladpers ; - De Journalist, diverse " oplagennummers " ; - de Persraad, diverse jaarverslagen ; - Handboek van de Nederlandse Pers en Publiciteit ; - Wegener, oplagespecificatie 1981 . 2 . Bron : Cebuco . 3 . Genoemd kunnen worden : E . Akkermans, Sufferdjes in de politiek, 1975 ; Stienen, C .M . Buys, Van twee kranten bekeken, 1975 ; A . Kaiser en De bindin g van de lezers aan hun kraut en regionaal en landelijk eTzenin de re2 i o, 1986-
1 17
Overigens dient het begrip 'zelfstandige redactie' bij de regionale dagbladpers met enige voorzichtigheid to worden gehanteerd . Het bestaan van instellingen als de Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), de Stichting Pers Unie en de Stichting Zuid-Oost Pers, relativeert die zelfstandigheid, zeker waar het landelijke en Internationale nieuwsvoorziening via de regionals media betreft . nieuwsblade n Een niet onbelangrijk deel van de regionals en lokale nieuwsvoorziening komt - naast de regionals dagbladpers - voor rekening van de zgn . 'nieuwsbladen' . Ongeveer 80 % van de nieuwsbladen is aangesloten bij de NNP, de Nederlandse Nieuwsbladpers . Deze vereniging omschrijft 'nieuwsbladen' als " ( ) kranten, die tenminste 66 nmaal, doch ten hoogste vijfmaal per week plegen to verschijnen . " 4) Het aantal nieuwsbladen en ook hun betaalde oplage lopen de laatst e jaren gestaag terug .
tabel_2 : De ontwikkeling van de nieuwsbladpers 1975 - 1979 jaar alleen tegen tevens lx per week t o t a a 1 betaling verspreid gratis versprei d aantal o lp age aantal oplage aantal oplag e 1975 115 615 .661 1977 105 538 .942 1979 88 465 .681
30 169 .382 145 785 .043 32 181 .596 137 765 .538 40 244 .782 128 710 .40 0
Bron : Jaarverslagen Persraa d De terugloop in de betaalde oplage van nieuwsbladen heeft zonder twijfel to maken met de opkomst van gratis vers p reide huis-aan-huis-bladen (zie tabel 3), bladen die zich qua functie voor een belangrijk deel op hetzelfde terrein bewegen als de nieuwsbladen . Huis-aan-huis-bladen vallen strikt genomen buiten de optiek van de NNP . Zo behoudt het huishoudelijk reglement van de NNP het lidmaatschap voor aan nieuwsbladen, bladen die " ( ) redactioneel behoorlijk zijn verzorgd ( ) " en waarvan de inhoud voor een aanzienlijk deel bestaat uit nieuwstijdingen en reda c tionele artikelen ; bovendien dienen nieuwsbladen tegen een vaste abonnementsprijs to worden bezorgd . 5) Een aantal nieuwsbladen is er uit concurrentie-overwegin g en toe overgegaan, 66 n of meerdere malen per week aanvullend het nieuwsblad gratis to verspreiden . Daarnaast zijn verscheidene nieuwsbladen de afgelopen jaren geheel omgezet in gratis huis-aan-huisbladen . Het is dan ook to verwachten dat de NNP zich in de nabij e
4 . Statuten van de Nederlandse Nieuwsblad ers, artikel 3 . 5 . Huishoudelijk Reg emen van de e er an se Nieuwsbladpers, artikel 1, lid 2 .
118
toekomst op het verschijnsel van de huis-aan-huis-bladen zal orienteren . Nu al is het zo, dat een aantal huis-aan-huis-bladen op grond van een uitzonderingsbepaling lid is van de NNP : dit aantal nam toe van 9 in 1975 tot 22 in 1979 .6 Ern en ander heeft wellicht to maken met de elders gesignaleerde kwaliteitsverbetering 7) van sortmige huffs-aan-huffs-bladen . huffs-aan-huffs-bladen -------------------Zoals bekend worden huis-aan-huis-bladen, of gratis advertentie-bladen zoals ze ook wel worden genoemd, uitsluitend bekostigd uit advertentie-inkomsten . Sterker dan bij andere media brengt deze afhankelijkheid van advertenties met zich mee dat het redactionele deel strikt aan kwantitatieve grenzen is geb o nden : het advertentie-volume bepaalt in de regel vrijwel geheel de redactionele ruimte . Daarnaast geldt dat frequent redactionele ruimte wordt gebruikt voor zgn . 'free publicity', zoals de bekende reportage over de geheel verbouwde supermarkt . In de regel wordt de redactionele kwaliteit van huis-aan-huis-bladen niet hoog aangeslagen . Er zijn echter aanwijzingen voor . een koerswijziging van huis-aanhuis-bladen in de richting van een volwaardiger nieuwsvoorziening . En daarmee worden deze bladen ook voor media-pluriformiteit interessant .
tabel_3 : De ontwikkeling van de huis-aan-huis-bladpers 1975 - 1979 a Saar
aantal
1975 1977 1979
)
opla g e (x 1 .000)
380 414 486
10 .754 12 .624 14 .36 2
Bron : Jaarverslagen Persraa d a) betreft : gratis verspreide huffs-aan-huffs-bladen ; voor gegevens over tevens als nieuwsblad uitgegeven huis-aan-huis-bladen zie tabel 2 .
-ijk__en_uurtkranten -- -----------Een relatief nieuw verschijnsel vormen de wijk- en buurtkranten . Het aantal van dit snort kranten is aanzienlijk, maar onbekend is hoe groot precies . Vaak zijn zij ontstaan uit acties van bewoners voor een be ter woon- en leefklimaat in wijk en buurt . In zekere zin vormen wijk- en buurtkranten een alternatief, lokaal "media-circuit' ; voor veel mensen zijn zip vaak het enige kanaal om wensen en verlangens Haar buiten to brengen . In regionale dagbladen is daarvoor meestal geen plaats bid gebrek aan nieuwswaar-
6 . Bron : Persraad, Jaarverslag 1974 en 1979 . 7 . R . Kagie, Van huffs tot huffs, in : NRC-Handelsblad, 10, 13 en 20 maart 1981 .
119
de en in de huis-aan-huis-bladen niet vanwege het controversi~le karakter van deze problemen . Zo gezien vormen wijk- en buurtkranten een aanvulling op de lokale informatie-voorziening . Zij verschaffen - op basis van zelforganisatie en vrijwilligerswerk - juist die groepen mensen "access to the media", die hun stemgeluid in de "grote " media minder of niet kunnen laten horen . Vanuit de optiek van lokale media-pluriformiteit verdienen wijk- en buurtkranten dan oo k stellig onze aandacht .
tussenbalan s Hoe moeten we 66n en ander beoordelen in het Lich t van de pluriformiteitsvraag? Naar aantallen titels gezien kan men de regionals en lokale media-situatie gunstig beoordelen : tegenover de afname van het aantal regionals dagblad-titels en van het aantal nieuwsbladen staat een sterkere groei in de huis-aan-huis-blad-sector en in de sfeer van wijk- en buurtkranten . Kan men over de kwaliteit van de huis-aan-huis-bladen wellicht enigszins sceptisch zijn, duidelijk is wel dat de meeste wijk- en buurtkranten een kritische functie vervullen en daardoor een positieve bijdrage kunnen leveren aan de pluriformiteit van het regionals en lokale media-bestel . 0verigens most wel gewezen worden op het verschijnsel van de persconcentratie . Een sprekend voorbeeld daarvan is Wegeners Couranten Concern n .v, die van de totals oplage van huis-aan-huis-bladen 25% voor zijn rekening neemt 8) , neerkomend op bijna 3 .7 miljoen exemplaren in 1981 . 9
Maar persconcentratie behoeft ook in deze sector niet
per definitie negatief beoordeeld to worden : in sorrmige gevallen wordt het voortbestaan van een titel daardoor mogelijk . Wel kan de druk tot redactionele homogenise ring door persconcentratie groter worden . Of dit ook feitelijk het geval is, kan overigens thans nog niet op basis van onderzoeksmateriaal worden vast g esteld . 8 .3 . Functies van de regionals per s Hoe groot het aantal verschillende titels ook is, het zegt op zichzelf weinig over de functie-vervulling door regionale en lokale media . Wat valt daarover to ze gg en? In zijn boek " The provincial press and the community" ( 1971) stelt Jackson dat 0) : regionals en lokale media vier functies vervullen 1 - " promoting a sense of community identity and cohesion" ; - "provision of political, institutional and cultural information " ;
8 . Bron : De Journalist, 14 september 1978 (29e jaargang) ; 21 augustus 1980 ( e jaargang) en 20 augustus 1981 (32e jaargang) . 9 . Bron : Wegener, Oplagespecificatie 1981 . 10 . I . Jackson, The provincial press and the community, 1971, p . 279 .
1 20
- "provision of a platform for debate and complaint" ; - "publicising of goods and services available, situations vacant, announcement and notices" . Vertaald in ons schema (2 .3 .) komt dit overeen met achtereenvolgens : integratie, informatie, expressie en kritiek, en nogmaals informatie . Hoe geldig is Jacksons beschrijving voor Nederland? Duidelijk is dat alle regionale en lokale media een informatie-functie vervullen ; maar ook expressie, kritiek en integratie? Ook hier doet zich het gebrek aan relevante onderzoeksgegevens Belden . We kunnen dan ook niet meer dan een fragmentarisch beeld schetsen . Voor de Tweede Wereldoorlog had de regionale dagbladpers een overwegend "neutraal" karakter ; zij beperkte zich in de regel tot het geven van informatie, met name op regionaal en lokaal niveau . Rooij heeft erop gewezen dat de regionals pers na 1945 nieuwe wegen ) heeft ingeslagen 11 : steeds meer opiniering en ook meer national s en internationals nieuwsvoorziening . Neemt men in ogenschouw dat de meeste mensen slechts 66n kraut lezen, dan is deze redactionele verbreding zeker toe to juichen . Risico is wel dat 66n en ander ten koste gaat van de typisch regionals en lokale functies van regionals dagbladen ; zeker in relatieve zin geldt dat meer aandacht voor nationale en internationals zaken minder aandacht voor het lokale en regionale gebeuren betekent . Hoe zich dit in de toekomst zal ontwikkelen, valt moeilijk precies to voorspellen . Wel kan met Van Neerven worden geconstateerd dat nu reeds de plaatselijke nieuwsvoorziening hoe Langer hoe meer door huis-aan-huis-bladen naar zich toegetrokken wordt ; er is sprake van een zekere "functievervaging", van het overnemen van lokale dagbladfuncties door huffs-aan-huffs-bladen
.12 )
Wat betreft de expressie- en de kritiek-functie , most - zonder aan de betekenis van de regionals dagbladpers voorbij to gaan - vooral gewezen worden op het groeiend belang van wijk- en buurtkranten . We stelden al dat regionals kranten aan kleinschalige acties bij gebrek aan nieuwswaarde vaak voorbijgaan . In die leemte wordt hoe Langer hoe meer voorzien door wijk- en buurtkranten . Men zou kunnen zeggen dat de "basis" zijn eigen spreekbuizen heeft gecreeerd . Vaak gaan wijk- en buurtkranten ook verder dan expressie- en kritiek . Bij bijvoorbeeld huuracties, maar ook bij meer landelijke acties tegen kernbewapening en tegen kernenergie vervullen somnige van dit snort kleinschalige kranten een sterk mobiliserende functie . In de literatuur wordt nogal de nadruk gelegd op de integratie-functie van lokale en regionals media . Zo spreek t
11 . Eindrapport van de Commissie Bedrijtsfonds voor de Pers, 1972, p . 4352 . 12 . J .P .S . van Neerven, geciteerd door W . van Elsloo, Huis-aan-huisbladen, in : Ariadne, 16 december 1980 .
121
Prakke over de communicatief samenbindende functie van de regio) nale krant .13 en merkt Janowitz over de lokale pers op : "For the majority it thus functions as an extension and reinforcement of social contacts which have real existence in the loca l community ."14 )
De regionale en lokale media zouden mensen bewust
maken van hun deel-zijn van en deel-hebben aan de gemeenschao en de verantwoordelijkheden die daaruit voortvloeien . En : deze media zouden van wezenlijk belang zijn voor het functioneren van de lokale democratie . Hoe plausibel dit alles ook lijkt, toegegeven moet wel worden dat dit snort "integratie-theorieW" nog niet substantieel empirisch is onderbouwd . Dit laatste geldt nog sterker als men uitspraken over de pluriformiteit van het lokale en regionale media-bestel wil doen . Van het weinige dat beschikbaar is, is een studie van ) Rager 15 vermeldenswaard . Uit zijn onderzoek Haar de verscheidenheid in de berichtgeving van een viertal Westduitse regionale kranten en een regionale omroep bleek, dat de meeste aandacht van die media uitging Haar cultuur en ongevallen ; politieke en financi6le informatie speelde nauwelijks een rol . Vraag is wel of deze resultaten gegeneraliseerd kunnen worden . Het onderzoek van Noomen waarin ondermeer twee regionale kranten waren betrokken, wijst op dit punt in een andere richting . Uit dit onderzoek bleek dat de regionale bladen De Gelderlander en De Stem 20, c .q . 21% van hun totale berichtgeving aan politiek nieuws besteden, en dat zij zich op dit punt niet of nauwelijks van landelijke dagbladen onderscheiden .16 )
Rager heeft ook nagegaan,
wie er in de regionale media aan het woord komen . De meeste uitingen blijven anoniem ; voor het overige geldt dat in de eerste plaats informatie wordt ontleend aan burgemeesters, gevolgd door bestuurders van overige "offici~le" organisaties .l 7 )
Deze uit-
komst wijst op een tamelijk eenzijdige gerichtheid van Westduitse regionale media op overheid en bestuur . Indien dit ook voor ons land geldt - hetgeen to bewijzen is -, moet nog meer waarde dan wij hiervoor reeds deden worden gehecht aan de opkomst van alternatieve lokale media, zoals wijk- en buurtkranten .
13 . H .J . Prakke, Ue "kraut van Boom" en het regionale communicatiesysteem in en om Meppel, jubileumnummer Me pp eler Courant, 1967 . 14 . M . Janowitz, The imagery of the u a nd community Tress, in : Public Opinion Quarterly, 1951, (15), p . 522 . 15 . G . Rager, Publizistische Vielfalt in der Region? in : Media Perspektiven, 1981, p . 224-239 . 16 . T.-T.-Noomen, Beweren en motiveren, 1977, p . 104 . 17 . G . Rager, op . cit ., p .
122
8 .4 . "One- and more-paper-cities " In discussies over regionale media-pluriformitei t komt vaak het onderscheid tussen "one- " en "more-paper-cities" Haar voren . Reeds in het begin van de jaren zeventiq qaf Rooij als zijn algemene indruk " ( ) dat we in Nederland op weg zijn Haar de Amerikaanse situatie van de " one-newspapercities", de situatie derhalve waarin een regionale gemeenschap slechts uit 66 n dagblad informatie kan verkrijgen ."18 ) Hierbij tekende hij overigens onmiddellijk aan, dat in Nederland landeli j ke dagbladen op ruime schaal verkrijgbaar zijn, zodat de lezer althans voor het niet-plaatsel i jke nieuws niet uitsluitend van het regionale dagblad afhankelijk is . Op zichzelf is dat Quist, maar het neemt niet weg, dat afhankelijkheid van 66 n regionaal dagblad voor de regio in kwestie zekere risico's met zich meebrengt . Zolang over de interne pluriformiteit van regionale dagbladen nog weinig bekend is, doet men er goed aan, het verschijnsel van de "one-paper-cities " kritisch to beoordelen .
onderzoek van De Journalist ------------------------Zeer recentelijk heeft De Journalist de uitkomsten gepubliceerd van een onderzoek Haar wat genoemd wordt "de ) pluriformiteit van de regionale dagbladpers . " 19 Dit belangwekkende en in zijn snort oorspronkelijke onderzoek werd uitgevoerd door de NVJ-medewerker J . ten Oever . Het richtte zich op de beschikbaarheid van regionale dagbladen in de 809 verschillende gemeenten van ons land . De voornaamste conclusie van het onderzoek was, dat ruim 36% van de Nederlandse bevolkin g in 1981 in zijn woonplaats aangewezen was op maar W regionale kraut, dat bijna 50% nog uit twee kranten kon kiezen en dat 14% een nog ruimere keu. 20) Per gemeente, regio en provincie verschilt de situatie ze had echter aanzienlijk .
18 . Eindrapport van de Corrmissie Bedrijfsfonds voor de Pers, 1972, p . 50 . 19 . Kranten in de regio - 1981, Bijvoegsel bij De Journalist, 28 januar i 1982 . 20 . Zodra een regionale kraut een dekkingspercenta g e van twee procen t had, werd dit blad in de desbetreffende re g io als keuzemogelijkhei d beschouwd . Net voert to ver hier bij de gevolgde werkwijze kantte kenin g en to plaatsen . Een principieel punt lijkt ons, dat de keuze mogelijkheden voor het publiek worden afgeleid uit het feitelijk e keuzegedrag van dat publiek, zoals dat zichtbaar wordt in dekkin g s percentages . Zo'n werkwijze bij landelijke bladen volgend zou erto e Leiden, dat s ommige van hen niet als " landelijk " kunnen worden aange merkt, omdat ze niet overal in het land in "voldoende " mate worde n gelezen . Overigens komen wij op basis van de g epubliceerde ci ff er s tot een iets positiever oordeel over regionale pluriformiteit da n De Journalist in zi j n comn entaar .
123
tabel_4 : Regionale dagbladen - keuzemogelijkheden voor het publiek 198 1 Provincie deel bevolking gemiddeld aangewezen op aantal keuze- a) slechts 66n mogelijkheden kraut (in % ) Groningen 72 .1 Friesland 0 .0 Drente 8 .4 Overijssel 28 .1 Gelderland 35 .4 Utrecht 75 .5 Noord-Holland 39 .2 Zuid-Holland 6 .2 Zeeland 23 .1 Noord-Brabant 79 .3 Limburg 26 .2
1 .3 1 2 .1 5 1 .9 8 1 .7 9 1 .80 1 .3 2 1 .70 2 .4 3 1 .8 2 1 .2 2 1 .7 4
Totaal
1 .8 1
36 .3
Bron : De Journalist, 28 januari 1982 . a) berekend op basis van gepubliceerde gegeven s Ronduit gunstig is de situatie in Friesland, Drente en Zuid-Holland ; alle of nagenoeg alle inwoners van deze provincies kunnen uit twee of meer regionals kranten kiezen . In Friesland bijvoorbeeld zijn overal de Leeuwarder Courant en het Friesch Dagblad verkrijgbaar . Weinig of geen keuze hebben de inwoners van Groningen, Utrecht en Noord-Brabant . Ziet men twee of meer concurrerende regionals dagbladen als een noodzakelijke voorwaarde voor regionals media-pluriformiteit, dan most men deze situatie als zorgelijk bestempelen . Veel zal afhangen van de interne pluriformiteit van de regionals kranten in die provincies . Het NVJ-materiaal biedt onzes inziens voldoend e grond voor een tamelijk positieve beoordeling : bi j na twee-derde van de Nederlanders kan kiezen uit twee of meer regionals kranten . Natuurli j k staat tegenover deze twee-derde 66 n-derde van onze bevolking die op dit punt niet veel to kiezen heeft . Maar bedacht dient wel to worden, dat het regionals dagblad vaak niet het enige regionals medium is . Groningen en Brabant kennen - om maar iets to noemen - een populaire regionals radio-omroep . Voorts kan er met De Journalist op gewezen worden dat er in verscheidene gemeenten een duidelijk verband bestaat tussen lags dekkingspercentages van regionals kranten enerzijds en de verschijning ter plaatse van betaalde nieuwsbladen anderzijds . Dit alles betekent dat de bevolking voor haar nieuwsvoorziening in de regel niet op 66 n medium is aangewezen : ook. regionale dagbladen in een monopoliepositie ondervinden concurrentie van andere regionals media . Een vergelijking van "one-paper-city" Groningen met bijvoorbeeld Rotterdam, waar twee relatief grote regionals kranten naast elkaar verschijnen,
12 4
laat zien dat het onderscheid tussen " one-" en "more-paper-cities" niet absoluut genomen moet worden . bestaat de "one-paper-city" : Groningen versus Rotterda m --------------------------------------------In de stad Groningen verkeert het Nieuwsblad va n het Noorden in een regionale monopoliepositie ; het dekkingspercentage bedraagt 68% . In Rotterdam kan men "regionaal kiezen " uit Het Vrije Volk (dekkingspercentage 45%) en het Rotterdams Nieuwsblad (21%) . Neemt men in deze steden ook de huis-aan-huis-bladen in beschouwing, dan is het verschil tussen de stad Groningen en Rotterdam minder absoluut (tabel 5) . Bedenkt men dat in beide steden ook nog wijk- en buurtkranten worden uitgegeven, dan moet men concluderen dat zowel Groningen als Rotterdam beschikken over een groot aantal media die zich op lokale nieuwsvoorziening richten . Uiteraard kan niet ontkend worden dat Lang niet alle huis-aan-huis-bladen - ook in Groningen en Rotterdam niet - zich kwalitatief kunnen meten met de ter plaatse verschijnende regionale dagbladen . del lijkt ons op basis van het voorgaande de stelling verdedigbaar, dat ons land in strikte zin geen "one-paper-cities" kent . Groningen waar met name de Groninger Gezinsbode als een volwaardige infor21 ) matiebron naast het Nieuwsblad van het Noorden wordt gezien Levert daarvoor het bewijsmateriaal .
21 . Cf . I . Holtwijk, De Groninger Gezinsbode : wie of wat bepaalt wie er aan het woord komen in de "Groninger Gezinsbode"?, 1979, p . 14 .
125
tabel_5 : Regionaal en lokaal aanbod-in Groningen-stad en Rotterdam - 198 1 tite l
opl ag e
regionaal
Nieuwsblad van het Noorden
42 .27 7
huis-aan-hui s
Groningen Zuid 30 .000 de Groninger Gezinsbode (stad) 81 .000 Groot Groningen 82 .500 Noord-Oost Koerier 7 .800 Weekblad Loeks 78 .000 Weekblad Randstad Groningen 30 .00 0
Groningen
Rotterdam regionaa l
Rotterdams Nieuwsblad Het Vrije Volk
huis-aan-huis
Centrum-Zuid Groot Charloi s Groot IJsselmonde de Havenloods Inf o het Nieuwe Stadsblad Overschie-Uw Stad Randstad Edities Rotterdam Schiebroekse Gemeenschap Woningnieuw s het Zuiden
44 .443 96 .903 33 .050 37 .300 22 .85 0 287 .425 373 .200 37 .62 5 8 .500 175 .075 8 .80 0 100 .000 2 .60 0
Bronnen : "regionaal" - De Journalist/Cebuco 1982 ; °huis-aan-huffs" - Handboek van de Nederlandse Pers e n Publiciteit, I, april 1981 (55e uitgave ) 8 .5 . Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit van de reaionale Her s De vraag of de regionale pers in haar functie-vervulling is afgestemd op de maatschappelijke pluriformiteit, laat zich niet eenvoudig beantwoorden . Veel elementaire gegevens ontbreken nog . Zo is weinig bekend over de maatschappelijke pluriformiteit in de regio's zelf, zodat in het midden moet blijven, waarop de functie-vervulling van de regionale pers moet worden geijkt . Weinig kan ook gezegd worden over de inhoud van de regionale bladen ; inhoudsanalyses zijn op dit punt nog nauweli j ks verricht . En als het gaat on wijk- en buurtkranten ontbreken zelfs de meest eenvoudige kwantitatieve gegevens . Onze conclusies zullen dan ook tamelijk globaal moeten blijven . Het aangedragen materiaal laat zien dat het aantal zelfstandige regionals dagbladen en nieuwsbladen in de loop der jaren aanzienlijk is teruggelopen . Vraag is of daardoor een zekere druk op de kwantitatieve pluriformiteit van het regionals mediumbestel is ontstaan : zijn er nog voldoende titels overgebleven of is het huidige aantal al to Bering om media-pluriformiteit to kunnen waarborgen? Het onlangs verschenen onderzoek van de NVJ rechtvaardigt een zeker optimisme . De meeste Nederlanders kunnen nog steeds
126
uit twee of meer regionals dagbladen kiezen ; gemiddeld beschikken wij in ons land over 1 .8 "regionals alternatieven" . Daarbij komt dat ook in plaatsen waar maar Hn regionals kraut verschijnt, nauwelijks van een informatie-monopolie kan worden gesproken : vrijwel overal in ons land zien we een sterke ontwikkeling van huis-aanhuis-bladen en de opkomst van tallow wijk- en buurtkranten . De bijdrage van wijk- en buurtkranten aan de pluriformiteit van het lokale media-bestel is evident . In minders mate geldt dit thans voor de huis-aan-huis-bladen, maar de verwachting is gerechtvaardigd, dat zij aan betekenis zullen winnen . De onderlinge concurrentie tussen deze bladen zal de uitgevers en redacties dwingen, ook de inhoudelijke bijdragen kwantitatief en kwalitatief meer op peil to brengen . Bovendien is in deze sector sprake-van een zekere redactionele professionalisering : het aantal journalisten dat zich beroepshalve en full-time met huis-aan-huis-bladen bezighoudt, neemt toe . Tenslotte is er het streven naar een redactiestatuut voor dit snort bladen . Tegen deze achtergrond ts er weinig rede n om in ons land bezorgd to zijn over lokale en regionals media-pluriformiteit .
127
g, DE TIJDSCHRIFTPERS 1 9 .1 .
)
Inleidin g
In de discussie over media-pluriformiteit heeft de tijdschriftpers tot nu toe een bijzondere ondergeschikte rol gespeeld . Zo komt het tijdschrift in de medianota van minister Van Doorn (1975) niet of nauwelijks ter sprake ; volstaan wordt met een paar pagina's over W type tijdschrift, de opinieweekbladen . De tijdschriftpers valt als categorie ook buiten de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds voor de Pers ; blijkens zijn statuten beperkt het fonds zich tot dag- en nieuwsbladen en tot opinieweekbladen . Onder deze laatste categorie bladen worden vervolgens weekbladen verstaan "( ) die de maatschappelijke actualiteit in haar algemeenheid op de, voet volgen met analyse, corrmentaar en achtergrondinformatie in het belang van de opinievorming op staatkundig gebied ." 2) En vervolgens vermelden de statuten van het Bedrijfsfonds, dat het kredieten kan verstrekken die "( ) strekken tot het in stand houden van de bestaande pluriformiteit, voor zover die uit hoofde van informatie en opinievorming in een democratische maatschappij van belang is ." 3 )
Deze statuten binden niet
alleen het Bedrijfsfonds, maar spelen ook sterk mee in het denken van de overheid en van politici over de pers in het algemeen, de tijdschriftpers daaronder begrepen : de tijdschriftpers als categorie wordt van minder belang geacht voor het functioneren van onze democratische samenleving dan kranten en opinieweekbladen . Het behoeft geen verbazing to wekken dat 66n en ander altijd sterk onder de kritiek van veel uitgevers van tijdschriften heeft gestaan .4) Zonder die kritiek op alle punten to willen delen, kan men zich afvragen of over de functie van het tijdschrift voor onze samenleving niet al to aprioristisch wordt gedacht . Er is weinig empirisch onderzoek gedaan Haar de bijdrage van verschillende soorten tijdschriften aan de meningsvorming van hun lezerspublieken ; in ieder geval ontbreekt een sociaal-wetenschappelijke basis aan de stelling, dat dag- en opinieweekbladen feitelijk van meer belang zijn voor de maatschappelijke menings-
1 . In dit hoofdstuk worden de volgende bronnen gebruikt : - NOP - 1979, Nationaal Onderzoek Persmedia ; - Handboek van de Nederlandse Pers en Publiciteit ; diverse jaargangen . - NOTU-jaarverslagen ; - NOTU-1980, De Nederlandse Media ; - de Journalist, februari 19M .
2 . Statuten Stichting Bedrijfsfonds voor de Pers, artikel 2 . 3 . T6iT , art ier 1 4 . 4 . Cf . T . Oonincx, 10 jaar Notu, 10 jaar discriminatie, in : NOTUschrift, herfstnurrmer, 1980 .
128
vorming dan andere bladen . Zo zou men wat betreft opinieweekbladen ook het omgekeerde kunnen beweren : hun publieksbereik is immers Bering en de inhoud in de regel van een hoge moeilijkheidsgraad . En wellicht geldt voor bladen die nu buiten de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds vallen - grote publiekstijdschriften en vrouwenbladen bijvoorbeeld -, dat hun bijdrage aan de meningsvorming groter is dan meestal wordt aangenomen . Misschien dragen deze bladen door hun andere dosering van onderwerpen, de manier waarop zij die onderwerpen behandelen, het geringere opleidingsniveau dat het lezen van deze bladen onderstelt en het relatief grote bereik waarvan zij zich verzekerd weten, fei . telijk veel meer aan politiek-maatschappelijke meningsvorming bij dan de bladen die nu wel onder de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds vallen . wat_heet_"ti j dschrift" ? Het is overigens wel verklaarbaar, waarom het denken over de functie van het tijdschrift in onze samenleving nog niet ver gevorderd is . De zeer grote heterogeniteit in het ti j dschrift-aanbod en daaraan gekoppeld de grote verscheidenheid in belangen zijn daar zeker debet aan . En daarmee hangt weer samen dat het moeilijk is, precies aan to g even wat onder het begrip "tijdschrift " is to verstaan . Vaak worden als de belangrijkste kenmerken genoemd : periodiciteit (hoogstens eens per week, minimaal drie keer per jaar) ; beperkte actualiteit (vergeleken met dagbladen) ; continuiteit in uiterlijk ; doorlopende nurrmering ; abonnementen ; advertenties . 5)
Niet alle periodieken die gewoon-
lijk tot de tijdschriftpers worden gerekend, vertonen al deze kenmerken ; zo hebben sorrmiige Been advertenties en zijn - andere weer alleen in de losse verkoop verkrijgbaar . Hoe zinnig zo'n opsorruning ook is, zij is nog Been definitie . Er zijn zowel in ons land als daarbuiten veel definitie-pogingen ondernomen, waarbij een Duitse auteur de eer to beurt valt de lanqste definitie to hebben bedacht : die telt 222 woorden . 6)
In uitgeverskringen
hanteert men wel de volgende definitie : " Een ten minste driemaal per jaar verschijnende periodiek, Been dag- of nieuwsblad zijnde . "7 )
Het is vanwege de negatieve formulering Been elegante
definitie ; fraaier is W erkmans omschrijving : " ( ) tijdschriften zijn periodiek verschijnende publikaties die ten hoogste een s
5 . Cf . G . Werkman, Kioskografie of beschrijvende t ijd schriftkunde, 1970, hoofdstuk feu en, Met fi j scT~ic rid t : an oe voor j ournalisten, 1980, p . 24 e .v . 6 . K .H . a7zmann, geciteerd in : G . Kieslich, Zur Definition der Zeitschrift, in : Publizistik, 1965, (10), p . 314/315 . 7 . M .J . van der w aKr eT, -G-o eleinden en oogmerken bid het oprichten van tijdschriften, 1968, p .
129
per week verschi j nen en ten minste driemaal per jaar . "8)
Werk-
man voegt daar tussen haakjes wel aan toe, dat men stilzwijgend moet aanvaarden dat er uitzonderingen o p deze regel zijn . Hoe dit zij, als werkdefinitie lijkt deze omschrijving van "tijdschrift " bruikbaar .
tYeen_ti1dschrif t De verscheidenheid in tijdschriften Haar inhoud, formaat, verschijningsinterval, doelgroep, prijs, distributie en wat al niet, is uiteraard ook een obstakel bij de indeling van tijdschriften in verschillende typen . Het lijkt wel of er evenveel indelingen bestaan als er beschouwingen over de tijdschriftpers zijn geschreven . De bekendste is die van de NOTU, waarin een zes) tal typen wordt onderscheiden : 9 1 . grote publiekstijdschrifte n (opinieweekbladen, familiebladen, vrouwenbladen, omroepbladen) ; 2 . selectieve en s pecialistische publieksblade n (zoals : hobby-bladen, culturele tijdschriften, tijdschriften over gezondheid e .d .) ; 3 . jongerentijdschriften ; 4, wereldbeschouwelijke tijdschrifte n (zoals : kerkbladen, politieke tijdschriften e .d .) ; 5 . professionele tijdschrifte n (zoals : vak- en beroepsbladen, wetenschappelijke tijd schriften e .d .) ; 6 . diverse n (zoals : consumententijdschriften, huisorganen, voorlichtingsbladen e .d .) . Kritiek op deze i ndeling - hoe gangbaar in de uitgeverssector thans ook - is zeker mogelijk . Het voornaamste bezwaar is dat de indelingscriteria nodal wisselen . De eerste categorie wordt bijvoorbeeld gedefinieerd op basis van de grootte van het publieksbereik, de derde _ op basis van de doelgroe p , en categoric twee, vier en vijf min of meer o p basi s van de inhoud van het tijdl0) schrift . Andere indelingen zijn dan ook zeker denkbaar . Zo deelt Vasterman de week bladpers in Haar : opiniebladen, omroe pbladen, publieksbladen, roddelbladen, vrouwenbladen en jeu n dbladen . ll)
8. 9. 10 . 11 .
Het opnemen van een afzonderlijke categoric " roddel-
G . Werkman, op . cit ., hoofdstuk 1, tweede kolom . Ledenlijst NOTU 1981 . Cf . G . Werkman, op . cit ., hoofdstuk 3 . P . Vasterman, De tijdschriftenmarkt, in : Media in Nederland, deel 2, onder redactie van J . Bardoel en J . Bier o p . 108 .
130
bladen " vergroot de duidelijkheid, zeker in vergelijking met de NOTU-indeling waarin deze bladen vallen onder de categorie "vrouwenbladen" en bijgevolg samengenomen worden met bladen als Margriet en Libelle . 9 .2 .
Een pluriform en oligopolistisch aanbo d De meest gedetailleerde indeling van tijdschrif-
ten biedt het Handboek van de Pers en Publiciteit . Die indeling vertoont grote overeenkomst met de inhoudsopgave van de "Gouden ) Gids" . Een kleine greep 12 : branche 1 - aardappelen ; branche 26 Benelux ; branche 50 - chiropedie, orthopedie ; branche 172 - opinieweekbladen ; branche 225 - speeltuinen ; branche 292 - zweminrichtingen . De ongeveer 300 branches waarin het Handboek de tijdschriftpers indeelt getuigen al van een aanzienlijke verscheidenheid , zeker gezien Haar het snort informatie dat door de onderscheiden tijdschriften wordt geboden . Maar het gaat nog veel verder . Een globale telling van de in het Handboek voorkomende titels komt uit op circa 5 .000 verschillende titels . En dat " verschillende" moet met grote nadruk gemeld worden, want wat hebben Margriet (oplage 730 .000 exemplaren) en de Acta Entomologica Bohemoslovaca (oplage 100 exemplaren) meer met elkaar gemeen dan dat beide op papier gedrukt worden en periodiek verschijnen ? Het grootste deel van deze 5 .000 titels heeft natuurlijk vrij kleine oplagen ; toch zijn er nog 150 periodieken met een oplage van 100 .000 exemplaren of meer . Laten we de gratis verspreide bladen buiten beschouwing, dan resulteert een lijst titels zoals vermeld in tabel 1 . De grootste oplage worden geboekt door het ANWB-blad de Kampioen met twee miljoen exemplaren . Lopen we deze lijst door en houden we daarnaast noa rekening met de ongeveer 4 .900 andere titels die in ons land verkrijgbaar zijn, dan lijkt de slotsom gerechtvaardigd dat voor nagenoeg elke informatiewens - hoe eigensoortig ook - wel een tijdschrift beschikbaar is ; althans het is moeilijk nog informatiewensen voor to stellen die niet door het bestaande aanbod kunnen worden vervuld .
12 . Handboek van de Nederlandse Pers en Publiciteit . 1981 .
131
label 1 : Tijdschriften in Nederland met een oplage van 100 .000 -- - of meer (1981 ) Titel
opl .a
)
freq .b ) Titel
De Zondagsmis 132 1 Student 100 2 Kampioen 2005 2 Avrobode 976 1 Boek en plaat 720 9 Elseviers Weekblad 152 1 Uitkrant voo r A'damners 100 2 Leven en Welzijn 525 7 Evangelie en Israel 102 8 De Macht van he t Kleine 300 9 Ariadne 287 2 Visie 101 1 Zin 300 1 Handwerken 149 2 Margriet 762 1 Viva 229 1 De Natuur van d e Maand 150 6 Bulkboek 100 4 Weekend 198 1 Studio 369 1 Jippo 124 1 Taptoe 100 1 Reumabulletin 150 9 NCRV-gids 499 1 Met de bijbel d e wereld in 440 9 Hengelsport 200 2 Donald Duck 489 1 Kijk 134 2 Popfoto 304 2 Voorwaarts 110 3 Holland Herald 250 2 Panorama 401 1 Tip 304 2 Gouden Uren 350 9 Auto Toeruit 296 7 Bouwen Nu 240 7 Veilig Werken 150 7 Libelle 768 1 Jeugdverkeerskrant 150 5 VPRO-gids 130 1 Vrij Nederland 134 1
) ) opl .a f req . b
Voetbal International 22 1 VN Kleurkatern 115 Ouders van Nu 130 Aaneen 255 Autokampioen 102 Serviceserie 100 Televizier 529 Elseviers Magazine 157 Bon Vivant 103 De Gids 305 Consumentengids 485 Eci-boetiek 1000 Marion 272 De Surinaams e Zending 250 Profiel 185 Avenue 114 Knip 352 Nieuwe Revu 276 Stadskrant R'dam 150 Doe het zelf 147 Rits 119 Mikrogids 311 Privy 572 Okki 100 Smakelijk Eten 173 Natuurbehoud 290 Lezerskrant 100 Hartslag 125 Club 154 Eppo 192 Muziek Express 179 Tina 256 Het Beste 406 Kinderen 142 Story 613 Vt Wonen 195 Club Pour Vou s Madam 200 Troskompas 904 VARA-gids 515 Mensen van Nu 114 Dier 130 Veronica 26 1
1 1 2 1 2 5 1 1 10 3 2 9 2 9 3 2 2 1 3 2 1 1 1 1 2 9 1 9 2 1 2 1 2 2 1 2 7 1 1 2 7 1
Bron : Handboek van de Pers - apri l 1981 a) oplage x 100 0 b) verschijningsinterval : 1 2 3 4 5
= eenmaal per week 6 = zevenmaal p .j . = eenmaal per maand 7 = zesmaal p,jaar = veertiendaags 8 = vijfmaal p .j . = tienmaal per jaar 9 = viermaal p .j . = achtmaal per jaar 10= driemaal p .j .
) Er zijn in ons land ongeveer 500 uitgevers 13 ; lang niet alle zijn echtPr zelfstandig meer . De fusie- en concentratie-golf di e
13 . Ibid .
132
in de jaren zestig inzette, heeft ook in het uitgeversbedrijf zijn sporen achtergelaten . Van groot belang is het samengaan in 1964 geweest van de Spaarnestad met de Geillustreerde Pers . Deze fusie was het begin van de groei van de VNU tot de grootste uitgeverij van Nederland met onder meer een marktaandeel van meer dan 50% in de weekbladsector . tabel_2 : Aandeel uitgeversconcerns in de oplage van de weekbladpers - 1979 (in procenten ) concern
aantal weekbladen marktaandee l
VN U De Telegraaf Elsevier/NDU Weekbladpers overige uitgeverije n
13 2 5 3 10
totaal
52 .0 14 .8 5 .9 3.9 23 .4 100 .0 a ~
Bron : De Journalist - febr . 1980 . a) betreft totale oplage van 9 .034 .415 exemplare n Bij de maandbladen is het beeld niet wezenlijk anders . Ook hier komt - als we de ANWB niet als uitgever beschouwen - de VNU als verreweg grootste uitgever uit de bus . tabel_3 : Aandeel uitgeversconcerns in de oplage van de maandbladpers - 1979 (in procenten ) concern aantal maandbladen marktaandeel a
)
VNU 10 29 .1 Kluwer 7 17 .1 ElseviN~DU 5 2 .7 overige 13 51 . 1 100 .0 b
)
Bron : De Journalist - febr . 1980 a) incl . ANWB-blade n b) betreft totale oplage van 5 .763 .499 exemplare n
Duidelijk is dat de tijdschriftmarkt aan de aanbodzijde kan worden getypeerd als oligopolistisch ; in somnige sectoren is zelfs sprake van een volledig monopolies alle vrouwenweekbladen worden door de VNU uitgegeven . Deze uitgeversconcentratie heeft tot gevolg gehad dat bladen die elkaar het meest beconcurreren, zoals MargrietLibelle-Viva, Panorama- Nieuwe Revu en Story-Mix, onderdeel geworden zijn van 66n concern . Daaraan zou men de conclusie kunnen verbinden dat gezien vanuit de uitgeverspositie het uitgeven vandaag de dag niet veel meer is dan een commerci~le bezigheid . Twintig jaar geleden althans zou het veel minder denkbaar zijn geweest dat een uitgever zichzelf met zijn eigen producten beconcurreerde . Daar
133
staat echter tegenover dat - al lijkt van het oude uitgeversideaal weinig meer over to zijn - uitgeversconcentratie feitelijk met een grote verscheidenheid aan titels gepaard gaat . Wellicht is het zo dat de maatschappelijke vraag zo pluriform is, dat commercieel ook voor oligopolisten een pluriform tijdschriftaanbod het meest rendabel is . 9 .3 . Globale ontwikkelin g van enkele tijdschrifttypen Binds 1970 In deze en de volgende paragraaf zullen w ij een deel van de tijdschriftpers wat meer "en detail " beschouwen . Gezien het beperkte karakter van deze studie richten we daa r bij onze aandacht vooral o p die tijdschriften, die in zekere zin het " dagelijkse gezicht" van de Nederlandse tijdschriftmarkt bepalen, t .w . de vrouwenbladen, de opinieweekbladen, de grote publiekstijdschriften en - wat men in de wandeling noemt - de " g ossip"-bladen (tabel 4) . Voor de meeste bladen die al in 197 0 bestonden, geldt Bat er halverwege de jaren zeventig een Baling in de oplage optrad, die echter vaak in 1980 weer teniet g edaan werd . Bij de vrouwenbladen kan Bat to maken hebben met de o p komst van de roddelpers . Voor de opiniebladen geldt Bat de grootste bladen de laatste tien jaar groter en de kleinste kleiner geworden zijn . Verder hebben de jongste loten aan deze stam - op de Tijd na het niet gered (Accent, NieuwsNet) . Opvallend is voorts Bat opinieweekbladen vergeleken met and ere weekbladen een bijzonder
13 4
tabel 4 : Oplage- en bereikcijfers van vier groepen weekbladen ------ 1970 - 198 0 oplage oplage oplage bereik 1979 a) man vrou w 1970 1975 1980
titel o e inie e ers _ Accent Elseviers Magazine Elseviers Weekblad de Groen e Haagse Post Hervormd Nederland NieuwsNe t Nieuwe Linie de Tij d Vrij Nederlan d
50000 140000 14000 0 20900 59000 47600
60000 135300 123400 16300 34400 26000
2500 0
19000 5000 0 115000
110000
156600 13900 0 20400 51600 30000 2500 0 7000 40000 119100
6 4 (b 3 b b b 5
4 3 (b 2 b b (b 1 3
eublieksti j dschriften Panoram a Nieuwe Revu
400900 397600 364000 26 21 215800 162700 215000 19 15
vrouwenbladen 340000 - - 575100 506400 660000 19 776000 666100 730000 21 215000 - - - 101800 200000 4
Ev a Libelle Margriet Prinses Viv a
40 42 10
roddelbladen Mi x Privy Story Weekend
- 170000 5 - 475600 1 4 638000 600000 20 160000 217000 7
8 20 29 11
Bron : oplagecijfers - Handboek van de Nederlandse pers : bereikcijfers - NOP-197 9 a) bereik per gemiddeld nurrmer voor mannen, c .q, vrouwen van 13 jaar en ouder in percentage s b) wordt niet afzonderlijk vermeld in de NOP-cijfers, c .q . 1% of minde r
Bering bereik hebben : Elsevier en Vrij Nederland scoren nog het hoogst met een bereik van 5 A 6 procent . De tendens tot ontzuiling, al vroeg in de jaren zestig ingezet, heeft ook haar sporen achtergelaten in de tijdschriftpers . In deze sector betekende dat opheffing of afname van de oplage van tijdschriften met een confessionele of anderszins verzuilde achtergrond . Enkele van die tijdschriften zijn verdwenen (Prinses), andere hebben een nieuwe redactieformule gekregen (de Katholieke Illustratie werd Nieuwe Revu) . Het lijkt aannemelijk dat het ontstaan en de sterke groei van roddelbladen ook tegen de achtergrond van ontzuiling moet worden verklaard .
135
oeinieweekblade n De meeste opinieweekbladen bestaan al vrij Lang, de Groene al meer dan 100 jaar . De Haagse Post stamt uit 1914 , de overige uit de Tweede Wereldoorlog of vlak daarna . Alleen de Tijd is erg jong als weekblad ; het had zoals bekend een Lange geschiedenis als dagblad . Het lezen van opinieweekbladen is sterk gecorreleerd aan opleiding : is het bereik van deze bladen afzonder7ijk in groepen met alleen lager onderwijs W procent of minder, i n de hoger opgeleide groepen loopt dit op tot 20 procent .14) Dit beeld wordt bevestigd door de samenhang tussen welstand en beroep enerzijds en het lezen van opiniebladen anderzijds : naarmate het inkomen hoger is en het beroep hoger wordt gewaardeerd is de kans dat men een opinieweekblad leest groter . Waarmee duidelijk wordt dat opinieweekbladen een zeer select publiek bereiken . Ook al bestaat de inhoud van opinieweekbladen volgens NOTU-berekeningen voor ongeveer de helft uit reclame 15)~ het behoeft geen betoog dat "de politiek" de belangrijkste bestaansgrond voor deze bladen is . Een recent in opdracht van de NOTU verrichte inhoudsanalyse van tijdschriften laat zien dat de opinieweekbladen zich op dit punt duidelijk van andere weekbladen ) onderscheiden,l6
14 . Bron : NOP 1979 . 15 . NOTU, Jaarverslag 1978, p . 9 . 16 . NOTU, e e er an se media : inhoudscate orisatie van de Nederlandse media, 1980 . Als basis is genomen : tabel 2 . De daarin vermelde percen ages zijn omgerekend, zodanig dat het totaal op 100% uitkomt . Voorts zijn enkele categorieen in onze presentatie samengenomen onder "overige" .
136
tabel_5 : Aandacht voor verschillende soorten onderwerpen 1979/1980 (in procenten ) ) C) onderwerp a) opinie- vrouwen- algemene b specifieke weekbladen bladen familie- familiebladen blade n samenleving/ arbei d
39
individu
5
vermeldenswaardige personen
6
in en om huffs
2
sport/recreatie cultuu r
15
populair wetenschappelijk overig e totaal
7
9 17
4
24
7
12
18
21
7 37
5
26
3
9
6
12
4
5
10
9
10
12
8
19
16
16
100 100
100
100
Bron : NOTU-1980 ; berekend op basis NOTU-tabel 2 (zie ook Hoot 16) a) volgens NOTU-indeling (definities NOTU-1980, bijlage III ) b) aanduiding NOTU-1980 ; betreft : Panorama en Nieuwe Rev u c) aanduiding NOTU-1980 ; betreft : Mix, Privy, Story en Weeken d
" Samenleving en arbeid" - daaronder begrepen politiek - krijgt in de opinieweekbladen de meeste aandacht, met op de tweede plaats de categoric "cultuur" . Binnen de categoric "samenleving en arbeid" gaat ongeveer de helft van de redactionele aandacht uit Haar politieke onderwerpen en eveneens nagenoeg de helft Haar onderwer p en in ' de sociaal- en bedrijfseconomische sfeer . l7 )
Nu zeggen deze cijfers nog weinig over media-plurifor-
miteit ; zij bevestigen de reeds bestaande indruk dat de opiniepers zich met name op politieke en maatschappelijke kwesties toelegt . Wie verder wil g aan zal het echter moeten stellen zonder op media-pluriformiteit toegesneden sociaal-wetenschap p elijk onderzoek . We volstaan hier met een enkele indruk . Globaal kan men zeggen dat in termen van " progressief-conservatief " aan de rechterzijde van het politieke spectrum twee opinieweekbladen opereren . Elseviers Magazine en Elseviers Weekblad . Twee andere bladen die zich ook in de behoudende richting profileerden, Accent en N i euwsNet,zijn er niet in geslaagd zich naast de Elsevier-bladen een vaste plaats op de " opiniemarkt" to verwerven . Aan de linkerzijde van het spectrum is het beeld heel anders : hier opereren vier bladen - de Groene, de Nieuwe Linie, Haagse Post en Vri j
17 . Cf . ibid ., tabel 15 .
137
Nederland - ; zij halen gezamenlijk echter niet meer dan twee-derde van de oplage van de beide Elseviers . Tenslotte de Tijd en Hervormd Nederland ; deze confessioneel geori~nteerde opinieweekbladen zou men globaal "links van het midden" kunnen situeren, zij het dat Hervormd Nederland politiek duidelijk progressiever is dan de Tijd . Hoe dit zij, globaal is de stelling verdedigbaar, dat de opiniepers als geheel meer het progressieve dan behoudende deel van het politieke spectrum weerspiegelt, althans dat op dit punt ter linkerzijde meer to kiezen valt dan ter rechterzijde . vrouwenblade n In de sector "vrouwenbladen" heeft zich de laatst e vijftien Saar een aanzienlijke concentratie voltrokken ; maar liefst 13 bladen - waaronder Rosita, Beatrijs en Prinses - verdwenen .1 8) De nog overgebleven vrouwenbladen hebben een aanzienlijk bereik : volgens NOP-ci j fers (1979) bereikt Margriet 42% van alle vrouwen van 13 jaar en ouder, Libelle 40% en de Viva 10% . Voor mannen liqgen deze percentages weliswaar lager, maar ook daar is het bereik groot : Margriet 21% ; Libelle 19% en Viva 4% .19 )
De spreiding over
de verschillende opleidingsniveaus is bij vrouwenbladen veel groter dan bij opinieweekbladen . Dat betekent dat het lezen van vrouwenbladen relatief opleiding-ongevoelig is . Tabel 5 laat zien dat de vrouwenbladen zich redactioneel vooral richten op de categoric " in en om huffs", d .w .z, op zaken zoals "zorg huis g enoten", " huishouding", " woning", " winkelen " , " koopmode" en " zelfmaakmode" . Men zou kunnen zeggen dat vrouwenbladen de lezeressen met name op hun rol als huisvrouw, moeder en echtgenote aanspreken . Ook de ruime aandacht voor de categoric "individu", staande voor "duurzame contacten " , "liefdesrelaties " ) en "kinderen" wijst in die richting .20 algemene publiekstijdschriften : Panorama en Nieuwe Rev u -------------------------------------------------Algemene publiekstijdschriften zijn de oudste loten aan de stam van de geSllustreerde tijdschriftpers . Het zijn bladen die pogen voor " elck wat veils" to bieden door een mengeling van nieuws, actualiteiten, achtergrondinformatie, reportages, humor en - tegenwoordig - een beetje sex . In deze sector zijn allee n
18 . I . Wassenaar, Vrouwenbladen : spiegels van een mannenmaatschappij, 1976, p . 38 . 19 . Bron : NOP 1979 . 20 . NOTU, 1980, op . cit ., bijlage III .
13 8
nog Panorama en Nieuwe Revu overgebleven ; het laatste blad is een product van de ontzuiling, in 1968 ontstaan uit een samengaan van de Katholieke Illustratie en Revue . Evenals v ro uwenbladen hebben ook deze bladen een aanzienlijk bereik per gemiddeld Hummer : Panorama scoort onder mannen 26%, Revue 19% . Onder vrouwen liggen deze percentages niet veel lager (21 resp . 15%) . . Door lager-opgeleiden worden deze bladen over het algemeen meer gelezen dan door hoger21) opgeleiden . In vergelijking met andere weekbladen hebben Panorama en Nieuwe Revu nogal een gevarieerd aanbod : tabel 5 laat zien dat vijf onderwerpcategorie~n meer dan 10% aandacht scoren . Dit niet-specialistische karakter wordt nog eens onderstreept door het feit dat geen categoric in deze bladen meer aandacht krijgt - sport uitgezonderd - dan in 66 n van de andere groepen weekbladen . Opvallend in de jaren zeventig was, dat met name Nieuwe Revu zich politiek heeft geprofileerd, in dit geval op de linkerhelft van het politieke spectrum . Eveneens opvallend is, dat blijkens de NOTUanalyse bijna een kwart van de redactionele ruimte in deze bladen wordt besteed aan "samenleving / arbeid " . Ern en ander impliceer t dat deze tijdschriften ook vanuit de optiek van politieke meningsvorming in de samenleving aandacht verdienen, zeker wanneer men daarbij ook nog rekening houdt met hun forse publieksbereik . Overigens dient daarbij wel aangetekend to worden dat biina twee-derde van de inhoud van Panorama en Nieuwe Revu bestaat uit illustraties ) e .d .22 Welke waarde aan dit gegeven moet worden gehecht, is echter voorshands nog niet duidelijk . roddelblade n In de jaren zeventig zien we in de tijdschriftpers de opkom s t van de "gossip " -pers, die het beroemde "gat in de markt " wisten to vullen . Z oals eerder gezegd komt men roddelbladen in de mee s te indelin g en niet als aparte categoric "tijdschriften " tegen . Wellicht da t overwegingen van c orrmerciele aard en mogelijk een zekere gene daaraan ten grondslag liggen . Hoe dit zij, du i delijk is in ieder geval dat Mix - overigens al weer opgeheven (1980) -, Pr i vy, S tory en Weekend tot de roddelblade n gerekend kunnen worden .23 )
Het karakter van deze bladen wordt misschien het best
om sc hrev e n door VNU-onderzoekers die in 1973 de doelgroep van S tor y als volgt a f bakenden : " De Story-doel g roe p bestaat uit drie categorieen : ( a ) de vrouw die alleen over rozegeur en maneschij n
21 . Bron : NOP 1979 . 22 . NOTU, 1980, op . cit ., tabel 1 . 23 . Getwijfeld zou in dit verband kunnen worden aan bladen als Boulevard, de Post en Rits .
139
wil lezen ; (b) zij die haar eigen ellende bij haar favorieten wil waarnemen (zelfbevestiging) ; (c) degene die wil lezen over de mis~re van anderen en zich daarbij gelukkig prijst dat zij die ander niet is ."24 )
De redactionele vertaling daarvan kan worden af-
gelezen uit tabel 5 : de meeste artikelen in deze bladen gaan over vermeldenswaardige personen - artiesten en adellijke persone n of stellen zaken in de NOTU-categorie "individu" aan de orde . Artikelen in de politieke en maatschappelijke sfeer treft men nauwelijks aan, waarmee niet gezegd is, dat de roddelbladen geen politieke en maatschappelijke functie vervullen . Wellicht moet die functie juist hierin worden gezocht dat zij hun lezers afhouden van nadenken over politiek en samenleving . Ook het bereik van deze weekbladen is groot : Story bereikt gemiddeld 29% van alle vrouwen, Privy 20 en Weekend 11% . Onder mannen ligt het bereik aanzienlijk lager, met uitzondering - curieus genoeg - van de groep academici waarvan Story bijvoorbeeld onder mannen 6% en onder vrouwen 4% bereikt . Overigens geldt over het algemeen dat mensen met een lagere opleiding veel vaker roddelbladen lezen dan mensen met een hogere opleidina .25) Er is nog geen onderzoek verricht dat een grondige verklaring voor de opkomst van de "gossip"-pers oplevert . De behoefte aan zelfbevestiging en escapisme bid het lezerspubliek zal zeker een rol spelen, maar daarmee is nog niet verklaard, waardoor deze bladen juist in de jaren zeventig zijn opgekomen . Het ligt voor de hand om to veronderstellen dat ontzuiling, d6confessionalisering, toename in vrije tijd en inkomen een rol gespeeld hebben . Daarnaast is het mogelijk zo dat de optredende economische crisis de roddelbladen in de kaart heeft gespeeld ; met deze crisis neemt miners ook de behoefte aan "escape" toe . de_rol_van_de_marketinq -- --- --- -- -------Het succes van Story en Privy wordt vaak toegeschreven aan de marketing : marktonderzoekers zouden het "gat in de markt " hebben ontdekt en de redactionele formule zou sterk op hun inzichten zijn gebaseerd . Vanuit het gezichtspunt van media-pluriformiteit is hierbij de vraag interessant, in hoeverre de ontwikkeling van de tijdschriftpers verklaard moet worden vanuit de vraagzijde dan wel vanuit het aanbod . De commercialisering van het uitgeversbedrijf en de concentratie daarin zijn de laatste vijftien jaar sterk gepaard gegaan met een toenemende differentiatie in het tijdschriften-aanbod, een differentiatie die ook sterk sociaal-
24 . Geciteerd door P . Vasterman, op . cit ., p . 126 . 25 . Bron : NOP 1979 .
1 40
economisch is gebaseerd . Steeds meer specialistische tijdschriften worden uitgegeven,voor publieken die Haar een beperkt aantal, vooral economische kenmerken homogeen zijn . De rol van het marktonderzoek is daarbij cruciaal . Het laat zien, wie Jong is en een hoog inkomen geniet, en waar de surfplank-bezitters en de sterrekeningspaarders to vinden zijn . Op basis van dit snort gegevens kan een formule voor een nieuw blad worden ontwikkeld . Zo luidt althans de theorie, een theorie die in uiterste consequentie vanuit de optiek van deze studie kan neerkomen op de stelling, dat de maatschappelijke pluriformiteit de media-pluriformiteit volgt . Het marktonderzoek voor tijdschriften breidt zich uit . Zo startte de VNU in 1978 met het onderzoek "Psyche" Haar levensstijlen in Nederland . Dit onderzoek wordt gezien als een aanvulling op het NOP-onderzoek, dat zich vooral op socio- en demografische kenmerken richt . De uitgeverswereld krijgt echter ook steeds meer behoefte aan "psychografisch" onderzoek . Men wil tijdig nieuwe trends ontdekken om na to gaan of er aanleiding is om redactionele formules to wijzigen dan wel met nieuwe tijdschriften ) op de markt to komen .26 Betekent dit dat marktonderzoekers en managers steeds meer op de stoel van de redactie zullen gaan zitten? Dat valt nog to bezien, want de waarde van marktonderzoek is niet altijd eenduidig to taxeren . Terecht is wel ongemerkt dat naarmate de redactionele formule complexer is en meer journalistieke creativiteit vereist, de invloed van de marketing Beringer is .27 )
Deze bewering wordt ondersteund door de gang van zaken bij
NieuwsNet : Been opinieblad werd in ons land eerder zo grondig "uitgetest" en "ge-promote", maar desniettemin werd het een fiasco . Dit neemt overigens niet weg dat verwacht mag worden dat het marktonderzoek aan betekenis zal winnen . En eveneens dat het aanbod sterker sociaal-economisch gedifferentieerd zal worden, waardoor media-pluriformiteit in deze sector sterker dan voorheen een sociaal-economische pluriformiteit zal zijn . 9 .4 .
Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit van de tijdschriftper s In discussies over de tijdschriftpers nemen d e
grote uitgeversconcerns en hun producten vaak een zeer dominante plaats in ; meestal wordt uitsluitend gesproken over de bekende week- en maandbladen, dikwijls met relatief grote oplagen en overal verkrijgbaar . Dat vertroebelt het beeld echter aanzienlijk . In 5 .2 . stelden we reeds dat de pluriformiteit van de tijdschrift-
26 . Admedia b .v ., fiche Hoofdpublikatie, 1979 . 27 . Cf . P . Vasterman, op . cit .
141
pers beoordeeld moet worden op macro-niveau , d .w .z . vanuit haar complementaire functie ten opzichte van dagbladen en de omroep . De centrale vraag behoort to zi j n : wat bieden tijdschriften, dat kranten, radio en televisie - al dan niet noodzakelijkerwijs laten "liggen " ? Zo geformuleerd gaat het niet om d 6 pluriformiteit van de opiniepers, of om pluriformiteit tussen vrouwenbladen, last staan om d 6 pluriformiteit van d t tijdschriftpers . Nee, aluriformiteit van de tijdschriftpers betekent in dit verband, het voorzien in leemten in het informatie-aanbod in kranten en via radio en televisie . Leemten, waarin niet alleen de " grote " bekende bladen voorzien, maar ook al die andere 5 .000 tijdschrift-titels die regelmatig verschijnen . Ook wij hebben ons schuldig gemaakt aan teveel aandacht voor de gangbare week- en maandbladen . Wie echter de tijdschriftpers op macro-niveau beoordeelt, moet concluderen dat de tijdschriftpers in deze bekende bladen, maar ook en vooral in die tallow minder bekende periodieken een zeer wezenlijke functie voor onze samenleving vervult . Wat zouden politieke partijen zijn zonder hun eigen periodieken? En de kerken zonder hun kerkbladen? En de vakbeweging zonder hun bondsbladen? En wat to zeggen van bladen met specifieke informatie voor grote of Heine deel-publieken? Vaak is van deze bladen in de korrununikatiewetenschap niet meer bekend dan dat ze bestaan en dat ze een bepaalde oplage hebben . Maar daarmee is het niet minder feit, dat tegenover een Haar informatiebehoefte gezien pluriforme samenleving tal van periodieken staan die daarin op de 66 n of andere manier voorzien . Wellicht ligt hierin het grootste belang van de tijdschriftpers . Overzien we de tijdschriftensector in zijn geheel dan kunnen we vaststellen dat zich met name in de sfeer van de "bekende " bladen enkele met elkaar samenhangende ontwikkelingen hebben voorgedaan : professionalisering/corrmercialisering, uitgeversconcentratie en product-differentiatie . Deze ontwikkelingen hangen nauw met elkaar samen ; zo vergrootte uitgeversconcentratie de mogelijkheden tot professionalisering . Professionalisering en commercialisering leidden er op hun beurt toe dat marktonderzoek in de uitgeverswereld steeds belangrijker werd . Daarmee hangt een toenemende product-differentiatie samen : zo zijn de laatste vijftien jaar " op maat gesneden " tijdschriften op de markt gebracht voor jonge ouders, aanstaande moeders, hobby-isten op allerlei gebied, kinderen en jongeren, managers/middenkader en aanhangers van "alternatieve" leefwijzen . Voorbeelden zijn : Ep p o, Tina Club, De Man, Zero, Ouders van Nu, Mensen van Nu en Onkruid, om er maar een paar to noemen . Soms komt deze differentiatie neer op " meer van hetzelfde" (bijv . de roddelpers), maar over het geheel genomen kan toch gesteld worden dat door differentiatie de tijdschriftpers Haar snort informatie-aanbod gezien pluriformer wordt, d .w .z . een
142
grotere bijdrage Levert aan de pluriformiteit van het media-bestel in onze samenleving . Met name ten aanzien van de maatschappelijke pluriformiteit op sociaal-cultureel gebied kan deze product-differentiatie als een positief gegeven worden beschouwd . Daarbij moeten we overigens wel de vraag in het midden laten, of toenemend marktonderzoek er niet toe leidt, dat het aanbod de vraag bepaalt, of - anders gezegd - dat media-pluriformiteit niet de Spiegel, maar de motor van de maatschappelijke pluriformiteit is . Wat betreft het politiek en sociaal-economisch functioneren van tijdschriften ligt het uiteraard zeer voor de hand, vooral to denken aan opinieweekbladen . Vastgesteld kan worden dat de opiniepers het hele politieke spectrum, van progressief tot behoudend, bestrijkt, waarbij overigens "links" de keuze groter is dan "rechts" . Het bereik van de opinieweekbladen is echter Bering . Getalsmatig hebben publiekstijdschriften als Panorama en Nieuwe Revu meer mogelijkheden om aan de meningsvorming in onze samenleving bij to dragen . Interessant is in dit verband dat uit de NOTU-inhoudscategorisatie blijkt dat een belangrijk deel van deze bladen betrekking heeft op politiek en maatschappelijke vraagstukken en issues . In verdere beschouwingen over media-pluriformiteit moet hiermee rekening worden gehouden, ook al schrijven de lezers deze bladen eerder een amusements- dan opinieringsfunctie toe .28 )
Hetzelfde geldt - zij het meer in het sociaal-culturele
vlak - voor de vrouwenweekbladen . Het zal duidelijk zijn dat ons oordeel over de pluriformiteit van de tijdschriftpers positief, althans zeker niet negatief is . Wel moet worden erkend dat nog tal van vragen onbeantwoord bleven, simpelweg andat terzake doend onderzoeksmateriaal ontbreekt . Om iets to noemen : er is nauwelijks materiaal over tijdschriften die zich richten op heel specifieke groepen in de samenleving ; zo is in onze beschouwing over vrouwenbladen het ontbreken van gegevens over feministische maandbladen een pijnlijk Bemis . Wil men meer precies dan thans mogelijk is aangeven, hoe de tijdschriftpers op de maatschappelijke pluriformiteit is afgestemd, dan zijn naast oplage- en bereikcijfers, inhoudsanalyses en lezersonderzoeken onontbeerlijk .
28 . Cf . Inter/View, Functie- en image-aspecten van een aantal Nederlandse tijdschriften, 1976, p . 11 en
143
10,
DE
or ROE P
1)
10 .1 . Inleidin g
de_omroeeweti_afseiegeling_~n_oeenhei d Met de Omroepwet van 1967, die in 1969 in werking is getreden, heeft ons land in beginsel een open omroepbestel gekregen . Zoals bekend kunnen onder het regime van deze wet nieuwe omroeporganisaties tot het bestel toetreden, indien zij tegelijkertijd voldoen aan een kwantitatief criterium - een voldoende aantal leden - en een kwalitatief criterium - representativiteit voor bepaalde stromingen in ons volk - . Het bestel is - althans in theorie - in hoge mate gebaseerd op de afspiegelings- en de openheidsgedachte, beide in de zin zoals in voorgaande hoofdstukken omschreven . Elementen van afspiegeling treft men aan in : 13, lid 2, ten 4e : de representativiteitseis, d .w .z . het vereiste dat omroepen ( ) representatief (moeten) zijn voor een bepaalde maatschappelijke, culturele of gods) dienstige dan wel geestelijke stroming in ons volk ( ) " 2 ; - art . 27, lid 3 : de koppeling van de hoeveelheid zendtijd aan het ledental van de omroep, die ten dele proportioneel is, t .w . 5 (A-omroep) 3 (B-omroep) 1 (C-omroep) . Daarnaast kept het bestel ook elementen van openheid : er zijn verschillende artikelen in de Omroepwet die tot op bepaalde hoogte een geli j ke toegang ( " equal access " ) tot het bestel, ongeacht de aanhang in de bevolking, mogelijk maken : - art . 27, lid 4 : de vaste bodem in de zendtijdtoedeling, t .w . voor kleine C-omroepen ten minimale 2j uur zendtijd per week ; - art . 27, lid 3 : de ontkoppeling van ledental en hoeveelheid zendtijd als eermaal de A-status is bereikt ; - artt . 16 t/m 19 juncto art . 30 : de mogelijkheid om zendtij d
1 . In dit hoofdstuk worden de volgende bronnen gebruikt : - Media in Nederland - J . Bardoel en J . Bierhoff (red .), Media in Nederland, 2 dln ., 1981 ; - NOS en NOS/KLO - diverse gegevens en rapporten va n afdeling Kijk- en Luisteronderzoek van de NOS ; - NKO - 1977 - Nationaal Kiezersonderzoek 1977 ; - Van den Berg e .a . 1981 - H . van den Berg, F . Glastra en C . van der Veer, Televisie berichtgeving en ideolo ie : een case studle, 1981 ; - Welgraven, 1981 - e graven, e is en emocratie : Den Haag Vandaag, 1981 . 2 . In de formulering en nummering van de Omroepwet zoals die laatstelijk is gewijzigd op 13 september 1979 .
1 44
toe to delen aan kerkgenootschappen, andere geestelijke genootschappen en politieke partijen, waarbij evenredigheid met feitelijke ledenaantallen en aanhang niet wettelijk i s voorgeschreven ; - art . 36, lid 2 : de verplichting van de NOS om in haar gezamenlijke progrartma's "( ) een uitingsmogelijkheid (te) verschaffen aan die maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke stromingen in het volk Welke niet door een gerechtigde tot het gebruik van zendtijd zi j n vertegenwoordigd . " Ten aanzien van dit snort "sprekershoekactiviteiten " bestaat evermin een wettelijk voorschrift on evenredigheid tussen " zendtijd" en feiteli j ke omvang van d e maatschappelijke stroming to betrachten . De Omroepwet is het compromis waarmee de Lange "nationaal of verzuild"-discussie aan het eind van de zestiger jaren kon worden afgesloten ; het resultaat is verzuild Hoch nationaal, maar gemengd, een optimum tussen twee verschillende concepties . 3)
Het is een
voorbeeld van " constructed pluralism" (cf . 4 .3 .) : wettelijk heeft men een bestel trachten to scheppen dat pluriform is en dat aan vereisten in de sfeer van zowel afspiegeling als openheid voldoet . De vraag waar wij hier voor staan is, of dat gelukt is . Is het omroepbestel inderdaad in termen van afspiegeling en van openhei d pluriform? het bestel in de~aren_zeventis -----------Zoals bekend zijn na de inwerkingtreding van de Omroepwet drie nieuwe anroeporganisaties tot het bestel toegetreden : de TROS, de EO en de V00 . Of daarmee ook de pluriformiteit van het omroepbestel is vergroot, is een vraag die niet iedereen op dezelfde wijze beantwoordt . De omroepdiscussie wordt in de jaren zeventig beheerst door twee thema's, "vertrossing" en "pluriformiteit", waarbij het eerste als bedreiging van het tweede wordt gezien . De term "vertrossing " duidt op " ( ) de overgang Haar een carmerciee l marketing-denken bij beleidsvoerders" . 4)
Dit marketingdenken
zou tot uitdrukking komen in een drietal zaken . Ten eerste wordt het scoren van hoge kijkdichtheidscijfers 66 n van de belangrijkste doelstellingen bij de programmering door de omroepen . Ten tweede is sprake van een zekere vervlakking in de programma's zelf di e
3 . Cf . J .H .J . van den Heuvel, Nationaal of verzuild : de stri j d om het Nederlandse omroe pb este 1923-1947, 1976 . . 4 . R . Sterk, Stagnatie in het Tooi, in : M edia in Nederland , deel 1 , onder redactie van J . Bardoel en J . Bierhoff, 1981, p . 37 . Zi e hier ook : G .J . Peelen, Van verlossing tot vertrossing, 1976, p . 78 e .v .
14 5
zich onder meer manifesteert in het door-een-lopen van amusement en informatie . Tenslotte vindt er een steeds grotere vermen9ing p l aats van de programmati s che en de commerc iele s feer ( b ij v . "merchandising " ) . 5) Hoe dit zij, de algemene teneur van de mediadiscussie was toch wel dit, dat de Omroepwet niet dat pluriforme bestel heeft opgeleverd dat men ervan verwacht had . Een officiele bevestiging daarvan vindt men bi j voorbeeld in de Medianota, waarin ) meer dan eens twijfel over de Omroepwet wordt uitgesproken . 6 Bij dit alles bleef echter een aantal vragen onbeantwoord . Ten eerste de vraag, of het omroepbestel nu inderdaad minder pluriform is geworden en waaraan dat dan in concreto kan worden "afgelezen" . Er zijn indicaties van het tegendeel to noemen . Zo profileerde de VPRO zich ten opzichte van de confessionele omroepen als een " ( ) voor ieder openstaande, progressieve, verkennende omroep" . 7 )
Daarnaast maakte de openheid van het bestel ook de
komst van de EO mogelijk, een omroep, waarvan men niet kan zeggen dat zij zich niet duidelijk profileert . En van Veronica - een nieuwe " algemene " omroep - kan men stellen dat zij zich profileert door zich voornamelijk to richten op jongeren, "( ) de groep die bij de andere omroepen eigenlijk al jaren in het verdomhoekje " zat . 8)
Met de stelling dat de pluriformiteit van ons omroepbestel
het laatste decennium is afgenomen, moeten we dan ook voorzichtig zijn . Eerder is hier sprake van vermoedens en vage aanwijzinge n dan van een hechte wetenschappelijke bewijsvoering . Evenmin is na een decennium Omroepwet duidelijk in hoeverre het " constructed pluralism" in de vorm van deze wet een bestel heeft opgeleverd, dat zich onderscheidt van omroepstelsels in landen waar zulke regelingen niet bestaan . Anders gezegd : Met name de vraag of en hoe effectief de Omroepwet is als middel om het gestelde doel, een pluriform omroepbestel, to realiseren, heeft nirr mer expliciet op de agenda gestaan . Toch werden door de toenmalige minister van C .R .M ., mr . H . W . van Doorn, voorstellen tot wijziging van de Omroepwet ingediend ter bevordering van de identiteit van omroepen - en bijgevolg de pluriformiteit van het bestel - en ter verandering van de relatie tussen omroep en achterban . Deze voorstellen behelsden enerzijds een striktere handhaving van het zgn . " volledige prograrrma - voorschrift " en anderzijds een tweetal " ontkoppelingen " : de ontkoppelin g van het meetellen al s lid van een omroep voor de hoeveelheid zendtijd en het betalen van een omroepbijdrage, en de ontkoppeling van het lidmaatscha p
5 . Ibid ., p . 37/38 . 6 . Nota over het Massamedia-Beleid, Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 353, bijv . p . 8, p . 53, p . 58 . 7 . H . Schaafsma, Karakteristiek van de omroep, 1970, p . 195 8 . R . Sterk, op . cit ., p . 46 .
146
van een omroep en het abonnement op een progrartmablad . De laatste ontkoppeling is nooit in de Tweede Kamer in stemming gebracht ; de eerste is met andere wetswijzigingen in 1980 van kracht geworden . Redelijkerwijs moet men aannemen dat de wetgever er vanuit is gegaan dat deze wetswijzigingen doeltreffend zijn, d .w .z . zullen Leiden tot een groter2 media-pluriformiteit . Of dit ook zo is, zal afgewacht moeten worden . Wel kan nu reeds gesteld worden dat die vraag moeilijk to beantwoorden zal zijn, omdat - zoals wij hierna nog zullen aangeven - er een groot gebrek is aan gegevens over de inhoudelijke pluriformiteit van het programma-aanbod van Hilversum . 10 .2 . Leden, omroepblad-abonnees en omroep-voorkeu r
Gezien de sterke samenhang tussen het aantal leden van omroeporganisaties en het aantal abonnees op hun prograrrmabladen, geschiedt de facto de toedeling van zendtijd op basis van het aantal abonnees op die prograrrma-bladen . De Medianota wijst op de nadelen daarvan, irtmers "( ) niet de verstrekking van een programmablad is inbegrepen in het lidmaatschap, maar het lidmaatschap is een gratis toegift bij het abonnement ." 9)
Bijgevolg
zi j n de leden-aantallen van de omroepen meer een indicatie voor de belangstelling voor de diverse bladen dan voor de werkelijke voorkeur van het publiek voor bepaalde omroepen . De minister van C .R .M . achtte in 1975 het toen vigerende systeem van zendtijdtoedelin g niet Langer geschikt . Zijn "tweede " ontkoppelingsvoorstel (zie 10 .1 .) kreeg echter geen bijval in de Tweede Kamer, terwijl ook andere ideeen om een meer reeel beeld van de aanhang van de omroepen to ) krijgen - bijvoorbeeld via omroepverkiezingen 10 - nauweli j k s steun wisten to verwerven . Het is overigens de vraag, of andere systemen om de aanhang van omroepen to meten, wezenlijk andere resultaten zullen opleveren (tabel 1) . In absolute zin hebben de "oude " omroepen in de jaren zeventig hun positie op de "ledenmarkt " weten to behouden ; relatief is die positie echter aanzienlijk verzwakt - de VPRO uitgezonderd - . Met name de teruggang van de AVRO is opvallend : met de opkomst van de TROS en later Veronica zag zij haar leden-tal relatief met een derde teruglopen . Deze teruggang zou nog groter zijn geweest, indien omroepverkiezingen als maat voor de aanhang zouden Belden (tabel 2) .
9 . Medianota, p . 53 . 10 . Cf . J .H .J . van den Heuvel, Omroepverkiezingen : over omroeporganisaties en hun ledenaanhang, 1971 ; Rapport van de P .v .d .A . Omroep 7 commissie,1972 ; L#nroepverKiezingen i n Nederland, in opdrac van 3e .v . ~ ., Interview 1974 .
147
tabel 1 : Ledenaantallen van de omroepen (absoluut en in percentages )
omroep 1970
1975
1980
abs . pert .
abs . pert ,
AVRO 807 .000 30 .8
827 .000 24 .6
804 .000 21 .0
EO
141 .000 4 .4
205 .000 5 .3
KRO 516 .000 20 .0
542 .000 16 .7
607 .000 15 .7
NCRV 459 .000 17 .5
488 .000 15 .0
522 .000 13 .5
TROS 255 .000 9 .7
600 .000 18 .5
742 .000 19 .2
VARA 471 .000 18 .0
493 .000 15 . 2
538 .000 14 .0
V0 0
abs .
perc .
256 .000 6 .6
VPRO 112 .000 4 .3 totaal
144 .000 4 .4
100 .0
186 .000 4 . 8
100 .0
100 .0 a ~
Bron : Media in Nederland, deel 1, p . 2 5 a) door afronding is de som niet gelijk aan het totaa l
tabel_2 : Uitslag "anroepverkiezingen " 1980 a) (in percentages )
omroe p AVRO
aanhang op basis ledenta l
aanhang o p basis verkiezingen
verschi l
21 .0
13 .0
- 8 .0
EO
5 .3
3 .0
- 2 .3
KRO
15 .7
11 .0
- 4 .7
NCRV
13 .5
17 .0
+ 3 .5
TROS
19 .2
25 .0
+ 5 .8
VARA
14 . 0
13 .0
- 1 .0
V00
6 .6
11 . 0
+ 4 .4
VPRO
4 .8
8 .0
+ 3 .2
Bron : Universiteit van Amsterdam, subfaculteit-Politicologie (1980) als gepubliceerd in Media in Nederland, deel 1, p . 45 . a) berekende afspiegelingsgraad : A = .87 (verkiezingen als afspiegeling van leden-aanhang) . Uit deze cijfers blijkt dat er per afzonderlijke omroeporganisatie sours een grote discrepantie bestaat tussen omroeplidmaatschap en omroepvoorkeur .ll) Bezien we die verschille n
11 . Nadere analyses treft men op dit punt aan in : Omroepvoorkeur ; NOS Kijk- en Luisteronderzoek, 1975 ; Omroepverkiez~ngen in~ederTand, Interview, 1974 ; Gevolgen ontkoppeling(en) ledenaanhang omroeporganisaties, Interview, I 9
1 48
echter over het gehele bestel , dan valt het nogal mee : de "omroepverkiezingen" van 1980 zijn voor 87% een (perfecta) afspiegeling van het bestel, zoals dat op basis van ledentallen tot stand komt (A = .87) . Dat betekent dat omroepverkiezingen over het gehele bestel genomen geen wezenlijk ander beeld van relatieve posities to zien zullen geven dan onder de vigerende wet het geval is . 10 .3 Omroepleden : politieke en godsdienstige pluriformitei t Met de Omroepwet heeft de wetgever een bestel beoogd dat de maatschappelijke pluriformiteit zoveel mogelijk zou weerspiegelen . Daarbij ward vooral gedacht aan pluriformiteit op meso-niveau, het niveau van het omroepbestel als geheel . On dat to bereiken formuleert artikel 13 van de wet op micro-niveau, het niveau van de afzonderlijke omroeporganisaties, zekere " toegangseisen " met name in de sfeer van " representativiteit " . Aan de Omroepwet ligt = in de terminologie van daze studie - de conceptie ten grondslag van een bestel dat extern (tussen omroepen) pluriform is, doordat het is opgebouwd uit intern min of meer homogene omroepen . Heel kort gezegd : een pluriform bestel door "verzuilde" omroepen . Voor de komst van de Omroepwet beantwoordden KRO, NCRV en VARA nog het meest aan daze conceptie : zij konden worden beschouwd als representanten van een min of meer homogene achterban . De " algemene " AVRO heeft die pretentie altijd verre van zich geworpen : zij beschouwde zich als een typische niet-zuil-gebonden vertegenwoordiger van het hale Nederlandse volk . Daze tweedeling in "nationale" en "verzuilde" omroepen is ook in de jaren zeventig overeind gebleven ; de politieke en godsdienstige samenstelling van het ledenbestand van de verschillende omroepen in 1977 bevestigt dit (tabel 3) . De AVRO, TROS en Veronica hebben een ledenaanhang die Haar politieke samenstelling gezien bi j na even pluriform is als onze bevolking . De andere omroepen zijn op dit punt veal homogener, veal minder pluriform dan de bevolking . Als voorbeeld de VARA : meer dan tachtig procent van de VARA-leden stemde in 1977 op de PvdA . Ook de godsdienstige samenstelling van de verschillende ledenbestanden bevestigt dit beeld : de " algemene" omroepen zijn op dit punt vrijwel net zo hetero g een als de samenleving, terwijl de andere omroepen tamelijk homogeen zijn (tabel 4) . Uit daze gegevens blijkt dat ons omroepbestel - qua opbouw van het ledenbestand van de verschillende omroepen - ook thans nog in termen van politiek en godsdienstig "algemene" en " verzuilde " omroepen kan worden beschreven . Toch kan men zich afvragen of met de komst van Veronica niet een nieuw snort pluriformiteit in het bestel is gei' ntroduceerd . Veronica richt zich, zoals bekend, stark op jongeren en slaagt erin die ook als lid to werven .
149
Dat . betekent dat de Veronica-aanhang zich " slecht " op basis van geijkte politieke en sociaal-culturele dimensies laat beschrijven .
tabel_3 : De politieke samenstelling van het ledenbestand van omroepen 1977 (in p ercentages )
omroep
klein links a )
PvdA
CD A
VVD
Hein rechts
b)
totaal
C)
pl u r if orm i te it d)
AV RO
6 .9
23 .5 27 .5
41 .2
1 .0
100 .1
.80
EO
0 .0 7 .4
44 . 4 5 .6 5 .6 13 .1 72 .1 6 .6
44 . 4
100 .0
KR O
0 .8
100 .0
.65 .56
N CRV
0 .0
9 .8 77 .7 8 . 9
3 .6
100 .0
. 47
4 .0
100 .0
.83
TROS
7.0
VARA
10 .9
82 .2 1 . 6
3 .9
1 .6
100 .2
.41
V 00
12 .5
37 .5 22 .9 27 .1
0 .0
.89
V PRO
50 . 0
46 .2 0 .0 3 .8
0 .0
100 .0 100 .0
9 .7
33 .8 31 .9 17 .9
4 .6
97 .9
.8 7
bevol king
44 .0 26 .0 19 .0
.51
Bron : N KO - 197 7 a t/m c) z ie hoofd stuk 7 , tabe l 5 d ) ge n ormalise er de ent r o pi e-maatst a f : 0 = homogen i te i t ; 1 = maximale he terogenitei t
ta be l 4 : De k er k e li jke samenstelling van het l e de n b e stand v an a nroepen 1977 ( in p erc en tages )
behoort[wenst_gerekend_te_worden_tot ------- - -- ----. Kerk overig -RKerkNH Gf e kerken
omroe p
A VRO
geen kerk
plu r iform iteit a )
28 .9
23 .7
3 .5
2 .6
41 . 2
.79
0.0
41 . 7
16 . 7
41 . 7
0 .0
.63
90 .6
0 .8
0 .8
0 .8
7 .0
.24
NCRV
2 .5
39 .2
46 .7
5 .8
5.8
.71
TROS
32 . 2
16 .9
3 .4
5 .9
41 .5
.81
V AR A
7.4
23 .7
0 .0
2 .2
66 .7
.55
22 .8
15 .8
8 .8
1 .8
50 .9
.78
13 .3 .
3 .3
0 .0
76 .7
.47
20 .0
7 .2
4 .2
34 .5
.8 6
EO KR O
V00 VP RO bevolking
6. 7 33 .9
Bro n : N KO - 197 7 a ) gen o rm al is e erd e en tropi e -m a atstaf ; 0 = homogenitei t ; 1 = maxima l e heter o geniteit
150
Daarin onderscheidt zij zich niet van andere "algemene" omroepen, zoals de TROS en de AVRO die ook een " slecht" herkenbare politieke en kerkelijke achterban hebben . Maar de Veronica-aanhang is we l - veel sterker dan bij de AVRO en de TROS - Haar leefti j d geprofileerd . tabel_5 : De leeftijdsopbouw van het ledenbestand van omroepen 1977 (in percentages )
omroe p AVRO EO KRO NCRV TROS VARA V00 VPR O
jonger dan 36 jaa r
36 jaar en oude r
35 .1 29 .2 25 .6 25 .8 44 .1 26 .5 82 .5 70 .3
64 .9 70 .8 74 .4 74 .2 55 .9 73 .5 17 .5 29 .7
pluriformiteit a )
.99 .90 .99 .98 .9 4 .97 .70 .7 7
Bron : NKO - 1977 a) genormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homogeen, 1 = maximaal heterogeen ; berekening gebaseerd op volgende klassenindeling : - 25 jr, 26 - 35, 36 - 45, 46 - 55, 56 - 65, 65 en oude r
Het ledenbestand van alle omroepen - Veronica e n VPRO uitgezonderd - is Haar leeftijd zeer heterogeen . Leeftijd is dan ook bij de meeste omroepen geen factor van betekenis . De duidelijke uitzonderingspositie van de nieuweling Veronica op dit punt, kan er op wijzen dat nieuwe, leefti j dsgebonden (sub)culturele dimensies intrede in het bestel hebben gedaan . Dit laatste uiteraard nog los van de vraag, Welke programnatische vertaling aan dit nieuwe onderscheidingscriterium - " leeftijd, je bent bon g en je wilt wat" - wordt en kan worden gegeven . 10 .4 . Determinanten van omroepkeuze en omroepvoorkeu r In het voorgaande werd duidelijk dat de tweedeling " algemene " versus "verzuilde " omroepen nog steeds geschikt is voor een beschrijving van ons omroepbestel . Het ledenbestand van "algemene " omroepen blijkt veel heterogener to zijn dan dat van " verzuilde " . De vraag in Welke mate 66 n en ander ook nu nog terug to voeren is op levens- en maatschappijbeschouwelijke overwegingen bij het publiek, willen wij thans aan de orde stellen . Het voert in het kader van deze studie uiteraard to ver, grondige analyses Haar de huidige invloed van factoren als levensbeschouwing, godsdienst en politieke kleur to verrichten . Wel is het binnen de gegeven beperkingen mogelijk enige aanwijzingen hierover to verkrijgen . Als het zo is dat factoren in deze
151
sfeer nog steeds gewicht in de Schaal leggen, dan zal de keuze van en voorkeur voor een bepaalde om ro ep statistisch sterker moeten samenhangen met zaken van levensbeschouwing (godsdienst, politiek) dan met andere zaken (bijvoorbeeld leeftijd en opleiding) . Dat nu zullen wij hier nagaan . Het onderstaande - uiteraard eenvoudige model zullen wij daarbij als leidraad gebruiken (schema 1) . Ter toetsing van dit " model " maken wij gebruik van enqu 8 te-gegevens van de N .O .S . (1976 ; n = 1754 ; Steinmetz-archief P 0150) en van het Nationaal Kiezersonderzoek (1977 ; n = 1856) . Als toetsingstechniek hanteren wij multipele regressie-analyse ; met deze techniek kan de invloed van afzonderlijke factoren - onder uitschakeling van het effect van andere in het model betrokke n factoren - worden vastgesteld .
schema-1 : Denkschema analyse determinanten van omroepkeuze en omroepvoorkeu r
LEVENSBESCHOUW E LIJKE FACTOREN - politie k - godsdienst OMROEPKEUZE OMROEPVOORKEURR ANDERE FACTOREN
?
- leeftijd - opleidin g
omroepkeuze : levensbeschouwelijke versus nietlevensbeschouweli j ke_omroe e en . . . . . . . . . . . . . . . . . De E0, KR O , NCRV en VARA kunnen worden beschouwd als levensbeschouwelijke omroepen, d .w . z . al s omroepen die uitdrukkelijk wensen to opereren vanuit een bepaalde levens- en / of maatschappij-beschouwin g . Bij de andere omroe p en is dit niet of veel minder uitdrukkelijk het geval . In hoeverre dit onderschei d aan de publieks z ijde een rol speelt bij de keuze voor het lidmaatschap van een bepaalde omroep valt na to gaan door de invloed to bepalen van : 1 . godsdiens t hier g eoperationaliseerd al s het wel of niet aan g esloten zijn bij een kerkgenootschap ; 2 . politie k hier geoperationaliseerd als het wel of niet stenxnen op een politieke partij die aan 66n of meer van de levensbeschouwelijke omroepen verwant is (i .c . CDA, GPV, PvdA en SGP) .
152
Om een zuiver beeld van deze "levensbeschouwelijke" factoren to krijgen zal statistisch gecontroleerd worden voor de invloed van " andere factoren", i .c . leeftijd en opleiding . Argument voor juist deze keuze is, dat die twee cont ro le-factoren samenhangen met zaken als : belangstelling voor bepaalde programna-soorten ; "life-style " ; voorkeur voor een bepaalde benaderingswijze in informatieve radioen televisieprograrrmia's e .d .
tabel 6 : Determinanten van de keuze van een levensbeschouwelijke omroep (Y) a )
facto r
richtingsco 6 ffici 6 nt beta b
X1 godsdiens t
.15
.14
X2 politie k
. . 31
.27
X3 leeftijd
.005 .
X4 opleiding regressie-constante
ns
C)
)
.19 ns
C)
- .00 3
Basis : NKO - 1977 ; multipele correlatie R = .40 (n = 654 ) a) Y 1 = lid E0, NCRV, KRO of VARA ; 0 = lid andere omroep X1
1 = lid kerkgenootschap ; 0 = geen lid kerkgenootschap
x2
1 = gestemd op CDA, GPV, PvdA of S G P ; 0 = gestemd op andere parti j
b) gestandaardiseerde regressie-co U fici b nt c) niet significant (P > .05 )
Uit deze analyse blijkt dat de levensbeschouwelijke factoren gezamenlijk (X1 en X2) het meest gewicht in de Schaal leggen (zie de kolom "beta") . Dat betekent dat bij de keuze tussen enerzijds de E0, NCRV, KRO of VARA en anderzijds de andere omroepen, politieke en/of godsdienstige overwegingen het sterkst spelen . De factor "opleiding" speelt in dit proces geen rol . De factor "leeftijd" oefent een positieve invloed uit : ouderen zijn eerder geneigd lid to worden van een levensbeschouwelijke omroep dan jongeren . Overigens zij erop gewezen dat "de verklarende kracht" van dit model niet groot is : R = .40 ; dat betekent dat uitgaande van deze 4 factoren slechts 16% van de verschillen in omroepkeuze kan worden verklaard . Uiteraard is dit voor een deel to wijten aan het feit dat in deze analyse de VARA samengenomen is met andere levensbeschouwelijke omroepen . Het beeld wordt iets scherper wanneer we confessionele met niet-confessionele omroepen contrasteren .
153
omroepkeuze : niet-con fe s sione l e versu s c onfess i onele omroe e n
-----P---------------------------------------------tabel_7 : Determinanten van de keuze voor een confessionele omroe p
factor richtingsco6ffici~nt beta b X1 godsdienst
.24
.2 4
X2 politiek
.47
.4 7
X3
leeftijd
ns
X4
opleiding
ns
C) C)
ns ns
)
C) C)
regressie-constante - .0 2 Basis : NKO-1977 ; m u ltipele correlatie R = .63 (n = 654 ) a) Y 0 = niet-confessioneel (AVRO, TROS, VARA, V00, VPRO) 1 = confessioneel (E0, KRO, NCRV ) X 1 : 1 = lid kerkgenootschap ; 0 = geen lid kerkgenootscha p X Z : 1 = gestemd op CDA, GPV of SGP ; 0 = gestemd op andere partij b) gestandaardiseerde regressie-co 6 ffici~n t c) niet-significant (P > .05) . De keuze voor een confessionele dan wel niet-confessionele omroep blijkt - uiteraard binnen het gegeven model - alleen met politieke en godsdienstige overwegingen samen to hangen . Dat betekent dat anno 1977 die keuze nog steeds uit typisch levens- en maatschappijbeschouwelijke factoren kan worden verklaard . Het model is sterker dan het voorgaande (tabel 6 ; vergelijk multipele correlatie-coefficient), hetgeen impliceert dat in de tweedeling " confessioneel - niet-confessioneel " sterker " zuil-overwegingen " zijn terug to vinden dan in de tweedeling "levensbeschouwelijk - algemeen" . Uit onze analyse blijkt ook dat factoren buiten de confessionele sfee r hier leeftijd en opleiding - geen rechtstreekse invloed op de keuze voor een confessionele dan wel niet-ccnfessionele omroep uitoefenen : de (directe) samenhangen zijn statistisch niet-significant . Daarmee is niet gezegd dat zij ook indirect geen rol spelen . Zo beinvloedt "leeftijd " de factor " godsdienst " - ouderen zijn " kerkelijker" dan jongeren - en daardoor indirect ook weer de omroepkeuz e van mensen . Maar in beide gevallen zijn die indirecte effecten verwaarloosbaar klein vergeleken met de directe effecten van de factoren " godsdienst" en " politiek " . omroepvoorkeur : niet-confessionele versus confessionele-omroepe n ------- ---------------------------------We zagen al dat omroepkeuze en omroepvoorkeur niet volstrekt gelijke zaken zijn ; zouden er in ons land omroepverkie-
15 4
zingen worden gehouden dan zou de aanhang van de verschillende omroepen er anders uitzien dan thans het geval is (tabel 2) . Toch zou over het gehele bestel genomen het beeld niet wezenlijk veranderen (vgl . de berekende afspiegelingsgraad A = .87) . Een bevestiging voor deze laatste stelling Levert ook onze analyse van de factoren die aan de publiekszijde spelen, . op . We beperken ons hier tot de tweedeling " confessioneel - niet-confessioneel" . tabel 8 : Determinanten van de voorkeur voor een confessionele omroep (Y) a )
factor richtingsco6fficient beta b X1 godsdienst
.08
.10
XZ politiek
.36
.41
X3 leeftijd
.004
.16
X4 opleiding C)
.02
.1 3
)
regressie-constante - .1 5 Basis : N .O .S .-1976 (Steinmetz-archief P 0150) ; multipele correlatie R = .50 (n = 1005 ) a) . Y
0 = niet-confessioneel (AVRO, TROS, VARA, V00, VPRO) ; 1 = confessioneel (E0, KRO, NCRV )
X1
1 = lid kerkgenootschap ; 0 = geen lid kerkgenootschap
X2
1 = gestemd op CDA, GPV of SGP ; 0 = gestemd op andere parti j
b) gestandaardiseerde regressie-coefficien t c) schaalbereik : 0 = alleen lager onderwijs ; 9 = universitair onderwijs Bij deze analyse valt een tweetal zaken op . In de eerste plaats dat de voorkeur voor, minder goed kan worden verklaard dan het lidmaatschap van een confessionele dan wel nietconfessionele omroep (vergelijk : multipele correlatiecoeffici d nt tabel 7 en tabel 8) . Dit houdt in dat bij voorkeur voor een bepaald type omroep meer zaken spelen dan bij het lidmaatschap . In de tweede plaats blijken - in tegenstelling tot wat bij het voorgaande model het geval was - de factoren " leeftijd" en " opleiding" thans wel enig gewicht in de Schaal to leggen . Los van godsdienst en politiek hebben ouderen (X 3 ; beta : een hogere opleiding (X 4 ; beta :
.16) en mensen met
.13) een iets grotere voorkeur
voor confessionele dan voor niet-confessionele omroepen . Met alle voorbehoud kan dit wellicht zo worden geinterpreteerd dat ouderen en hoger-opgeleiden iets meer dan jongeren en lager-opgeleiden hechten aan het " verzuilde " bestel, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in het bestaan van omroepen op confessionele basis .
155
Overigens blijkt ook in dit model dat levensbeschouwelijke factoren gezamenlijk (X1 en X2) veel meer invloed uitoefenen dan andere factoren (X3 en X4) . Dit impliceert dat ook bij de voorkeur voor een bepaalde omroep zaken als levens- en maatschappijbeschouwing van het kijkerspubliek er nog terdege toe doen . tussenbalan s Zoals gezegd ligt aan ons omroepbestel in belangrijke mate de conceptie van afspiegeling ten grondslag ; artikel 13, waarin de representativiteitseis is neergelegd, moet zonder twijfel tot de centrale artikelen van de Omroepwet worden gerekend . Aan deze eis zou theoretisch zijn voldaan, indien elke omroep beschouwd kon worden als vertegenwoordiger van 66 n specifieke, homogene achterban, van 66 n duidelijk herkenbare maatschappelijke groepering in ons volk . Dat lijkt niet het geval . Zeker, de VARA-aanhang bestaat overwegend uit socialisten en de E0, KRO en NCRV recruteren hun leden voornamelijk in kerkelijke kringen . Bij de "algemene " omroepen ligt dit echter anders : in politiek en in mindere mate in kerkelijk opzicht is hun aanhang zeer heterogeen . Men zou kunnen zeggen dat dit laatste gegeven op z'n minst niet in overeenstermiing is met de representativiteitseis van de wet ; althans niet in overeenst e mning met de afspie g elingsconceptie, waarop ons omroepbestel is gebaseerd . Toch zijn er contra-indicaties die zo'n conclusie kunnen ondergraven . Een eerste contra-indicatie is het ontstaan van nieuwe maatschappelijke pluriformiteiten, die niet parallel lopen aan godsdienst en politiek , maar wel in het bestel hun vertaling krijgen . Wij wezen al op de profilering in termen van leeftijd van de Veronica-aanhang en in mindere mate van die van de VPRO . Daarbij gaat het uiteraard niet om leeftijd zonder meer, maar om leeftijd in samenhang met subculturele variaties . Een tweede - en o .i . de belangri j kste - contra-indicatie biedt onze voorgaande analyse . Nog steeds blijkt dat overwegingen in de levens- en/of maatschappijbeschouwelijke sfeer - godsdienst en politiek - een sterke invloed uitoefenen op de keuze en de voorkeur voor een bepaalde omroep, met name wanneer confessionele tegenover niet-confessionele omroepen worden geplaatst . Godsdienst en politiek zijn aan de publiekszijde nog niet uit het bestel weg to denken . Nu zou tegengeworpen kunnen worden dat de groei van "algemene" omroepen zoals de TROS en Veronica eerder in de tegengestelde richting wijst . Maar dat is slechts schijn, althans die slotsom kan aan deze feitelijke groei niet worden verbonden . We wijzen erop dat de samenhangen die wij met ons model bloot legden, twee kanten uitwerken : godsdienst en politiek verklaren niet alleen waarom mensen een confessionele omroep kiezen, maar ook waarom zij dat niet doen . Anders gezegd, onze analyse laat ook
156
zien waarom mensen lid worden van en/of een voorkeur hebben voor een niet-confessionele omroep : omdat zip onkerkelijk zijn en omdat zij zich politiek anders ori6nteren dan de aanhang van de confessionele omroepen . De relatieve teruggang van de confessionele omroepen gezamenlijk en de groei van de TROS duiden veeleer op maatschappelijke processen van d6confessionalisering en d@politisering dan op iets anders . Met andere woorden, het omroepbestel weerspiegelt de verschuivingen die zich de laatste jaren in de maatschappelijke pluriformiteit voordoen . In ieder geval is er weinig reden to stellen dat de ontwikkelingen in ledenaanhang en omroepvoorkeur zich slecht verhouden met de afspiegelingsconceptie van ons omroepbestel . Of zo'n conclusie ook ten aanzien va n de prograrmia's, het omroepaanbod, kan worden getrokken, zal in het vervolg van dit hoofdstuk worden bezien .
10 .5 .
Het programna-aanbo d
Met de Medianota kunnen we stellen dat omroep-pluriformiteit pas haar voile betekenis krij g t indien bij de omroepen sprake is van " ( ) een progrartmabeleid dat (de) eigen identiteit bevestigt en zich richt op de uiteenlopende behoeften van velerlei groeperingen en stromingen onder het publiek ." .12 )
Een be-
langrijke rol acht de Medianota daartoe weggelegd voor het zgn . " volledig-prograrrma-voorschrift" : omroepen dienen een programn a to brengen dat "( ) in redelijke onderlinge verhouding tenminste omvat onderdelen van culturele, informatieve, educatieve en verstrooiende aard," (art . 35, lid 2) . Dit voorschrift zou waarborgen dat iedere omroep zijn "ware gezicht" laat zien .13 )
Hoe be-
langrijk d i t voorschrift ook is, het is echter niet per definitie een voldoende garantie voor pluriformiteit in het prograrrma-aanbod . In 4 .1 . werd reeds gesteld dat het begrip " media-pluriformiteit " - gedefinieerd in termen van de inhoud van massamedia - betrekking heeft op uiteenlopende zaken als verschillen in benadering en presentatiewijze en ver s chillen in accentuerin g van bepaalde onderwerpen en prograrmia - soorten . Voor de omroep betekent dit, dat niet alleen gekeken dient to worden Haar de verdeling van zendtijd over verschillende programma-soorten (informatie, amusement e .d .) . Binnen de gegeven verdeling is zeker zo relevant, hoe bepaalde zaken politiek, sociaal-economisch en sociaal-cultureel - aan de orde komen .
12 . Medianota, p . 58 . 13 . Idem .
157
Welke_erogram na's_zi~n_relevant? ----- -- --------Ern van de eerste vragen die beantwoord moeten worden, is Welke tv-programma's voor de media-discussie relevant zi j n . De meningen daarover lopen uiteen . Somnigen stellen dat met name programna's van belang zijn met (politieke) informatie (actualiteitenrubrieken, het Journaal) . TV-amusement bli j ft dan buiten beschouwing, en terecht, meent Kooyman omdat " ( ) bijna alle amusementsprogrartma's zich niet lenen tot profilering vanuit Welke identiteit dan ook . ( ) Het is irmiers niet staande to houden dat e r in de praktijk van het huidige aanbod van televisie-amusement zoiets is als het typische socialistische, orthodox-protestantse, 14) katholieke, deftige middenstanders (AVRO) of TROS-amusement . " Anderen menen dat er wel degelijk een verschil is in het amusement van de verschillende on i roepen . Zo stelt Veenendaal : " De eigenheid van de NCRV (en KRO, VARA) is ook terug to vinden in het amusement, in culturele progrartma's . en het filmaankoopbeleid . " .15 ) Hoe dit zij, niet ontkend kan worden dat tv-amusement materiaal aandraagt op grond waarvan "( ) groups and classes construct an "image " of the lives, meanings, practices and values of other groups and classes ; and the images, representations and ideas around which the social totality, composed of all these separate and fragmented pieces, can be coherently grasped as a "whole" ." 16 ) Amusement is dan ook niet bij voorbaat "neutraal" . Terecht stelt Manschot da t "( ) deze progrartma's ook tal van politieke en maatschappeli j ke opvattingen bevatten, in een bepaalde vorm gegoten, die wel eens veel ) effectiever zou kunnen zi j n dan in informatieve boodschappen ."17 Het is dan ook niet goed verdedigbaar, tv-amusement buiten een beschouwing over media-pluriformiteit to houden ; in beginsel dient het hele programma-aanbod in de analyse to worden betrokken . weinig_emeirische_gegeven s " Many broadcasting organisations spend much more money on the study of audience for their programmes than on analysis of the content of these programmes . ( ) No organisation seems to have less knowledge about the composition of its ow n
14 . A . Kooyman, De discussie over het verzuilde omroepbestel blijft uit, in : Weekblad de Tijd, 31 januari 1975 . 15 . H .M . Veenen as egen e er weten in, in : Omroeppodium 2, Wie heeft er no een boodschap aan? NOS 1977, p . 16 . Hall, Cu ture, the media and the "ideological effect", in : Mass communication and society, onder redactie van J . Curran, M . Gurevitch en J . Woollacott, 1977, p . 340 . 17 . B . Manschot, De invloed van de massamedia in Nederland, in : Bouwstenen voor een mediabeleid, onder redactie van A . Kooyman, TT/7,P.
158
output as in the case of radio and television organisations," zo wordt in een NOS-rapport uit 1978 opgemerkt .1 8)
Een kernachtige
schets van de problemen waarmee men in onderzoek Haar tv-pluriformiteit wordt geconfronteerd : er zijn nauweli j ks gegevens over de inhoudelijke aspecten van p ro gramna's en programmasoorten, althans to weinig om uitspraken to doen over de identiteit van omroepe n en de pluriformiteit van het bestel . Inc i denteel zijn er weliswaar de afgelopen jaren onderzoeken verricht Haar de verscheidenheid van het programna-aanbod, maar die richten zich met name op 66 n programma-snort, de actualiteitenrubrieken .1 9)
Zij vormen een to
smalle basis voor een gefundeerd oordeel over om ro ep-pluriformiteit . Het enige waarover de onderzoeker kan beschikken, is de systematische inhoudscategorisatie van de NOS, een systeem waarin alle in een bepaalde periode uitgezonden progranm na's worden ingedeeld in de categorie 6 n "informatie " , "kunst " , "drama " , " amusement " , ) " sport", " jeugd " en " reclame" .2 0 Wij zullen in onze beschouwing vooral met deze riemen moeten roeien . de NOS-inhoudscategorisatie ---------------In de NOS-inhoudscategorisatie wordt het grote aantal uiteenlopende tv-programma's iri een relatief klein aantal categorie 6 n ondergebracht . Daarbij worden verschillende indelingscriteria gehanteerd, zoals doelgroep (jeugd), functie (informatie), inhoud (sport), vorm (drama) . Sans wordt slechts 66 n criterium gehanteerd : zo worden godsdienstige kinderprogrartma's ingedeeld Haar doelgroep (jeugd) en niet Haar functie (informatie) of inhoud (godsdienst) . Aan andere indelingen liggen echter weer twee criteria ten grondslag : zo kent het systeem de categorie " lichte informatie " waaraan een inhoudelijk (informatie) en een vorm-criterium (licht) ten grondslag ligt . Alle prograrr~na's kunnen slechts in een categorie worden ondergebracht . Het is duidelijk dat een categorisatie-systeem dat gebaseerd is op een wisselend aantal indelingsprincipes niet erg bevredigend is . Dit wordt ook erkend door een EBU-werkgroep die zich bezighoudt met de ontwikkeling van een meer consistente, " multi-dimensional classification" . Over de gangbare indelingen wordt opqemerkt, dat zij " ( ) provide a very superficial insigh t
18 . Towards meaningful programma classification, B78-053, NOS Kijk en Luisteronderzoek, 1978, p . 2 . 19 . J . Wieten e .a ., TV-dctualiteitenrubrieken : selectiecriteria e n diversiteit, 19 L .G . Moor, De vei ezingscampagne - 19/2 o p de Nederlandse televisie : een ver ennin 1973 ; Het e gen gezich t g, van de v-ac ua i ei enru rie en , NOS ilk- en Luis eron er rapport nr . 66, 1971 . 20 . Zie daarvoor de gebruikelijke kwartaalrapportages van de NOS/KLO .
1 59
in the composition of the total product . These systems howeve r fail completely when more complicated questions have to be answered . Questions like : does the total program output optimally reflect the policy goals of the organisation? Can the total program output be regarded as well balanced according to political, social and other relevant measures ( )?"21) In het navolgende zullen wij toch van de NOS-programma-indeling gebruik maken, bij gebrek aan beter . Maar reeds nu zij - tegen de achtergrond van het aesignaleerde gebrek aan gegevens en het beperkte karakter van het categorisatiesysteem - toegegeven, dat wij de vraag Haar de pluriformiteit van het tv-aanbod slechts ten dele zullen kunnen beantwoorden .
10 .6 . Het programma-aanbod ingedeel d Om en nabij de 40% van de zendtijd wordt door d e zendgemachtigden besteed aan "informatie" ; " drama " en "amusement" volgen op de tweede en derde plaats, samen goed voor bijna 50% . Overziet men de categorisatie-cijfers over de laatste tien jaar, dan valt op dat zich nauwelijks grote verschuivingen in het aandeel van de verschillende prograrima-soorten hebben voorgedaan, dat van een trend in een bepaalde richting niet kan worden gesproken (tabel 9) . Tussen de verschillende omroepen bestaan aanzienlijke verschillen, zeker wanneer de Haar inhoud en functie sterk verwante categorie 6 n "drama " en "amusement " worden samengenomen . De TROS brengt relatief het meest "drama" en " amusement " , de EO en de VPRO het minst . Deze beide laatste omroepen scoren daarentegen het hoogst in de categorie "informatie" (tabel 9) . Wat betekenen deze ci ff ers voor omroep-pluriformiteit? Weinig, omdat ze niets zeggen over de inhoud van programma's, maar hooguit iets over de globale accenten die omroepen in hun programma-beleid leggen : de ene omroep benadrukt iets meer het amusement, de andere de categoric " informatie" . Wel geven deze cijfers een indruk van de verscheidenheid in programma-soorten, zeg maar de kwantitatieve pluriformiteit, die wordt geboden . De omroepen ontlopen elkaar niet veel op het punt van de varieteit in hun prograrrma-aanbod : de AVRO bood in 1979 de meeste, en de TROS de minste varieteit, maar de verschillen zijn over het geheel genomen Bering (tabel 10) . Voor alle omroepen geldt dat de spreiding van programna's over de verschillende categorie 6 n in de jaren zeventig is toegenomen, het meest bij de VARA en de VPRO, het minst bij de E0 . Opvallend is overigens de terugloop in vari~teit van het NOS-aanbod ; de toename van de categoric " informatie " en he t
21 . Towards meaningful prograrruna classification, op . cit ., p . 2 .
160
verdwijnen van NOS-j eugdprogramma's zijn daar debet aan . Ook deze cijfers dient men met de nodige voorzichtigheid to beoordelen . Zij laten niet veel meer zien dan verschuivingen in het " doseringsbeleid " : bij alle anroepen een grotere spreiding en bij de NOS meer concentratie op 66 n bepaalde programma-snort . Voorzichtigheid is met name geboden bij de vergelijking van omroepen op het punt van de categoric "informatie " . Deze categoric heeft op zeer uiteenlopende zaken betrekking, zoals "godsdienst " , " actualiteiten " , " journaal", "natuurfilms" en "zware informatie" . Het voert to ver hier een greep to doen uit het overvloedige materiaal van de NOS over sub-categorie~n programna-soorten . Wij volstaan met een enkel saillant detail . Allee n
tabel_9 : Aandeel programmasoorten in totale zendti j d - 1972 en 1979 (in percentages ; vierde kwartaal 1972 en 1979 )
prograrrma-
AVRO
EO KRO NCRV TROS VARA V00 VPRO NOS totaal a)
snort 72 79
72 79 72 79 72 79 72 79 72 79 79 72 79 72 79 72 79
informatie 24 21
49 42 30 28 35 27 10 21 26 27 52 32 51 62 74 42 40
kultuur 8 8
16
10
5
4
6
6
1
2
3
1
-
0
7
5
5
5
3
drama 34 22
8 20 40 33 25 31 38 42 38 28 33 28 15 10 5 21 2 3
amusement 21 26
14 9 23 21 28 21 38 26 26 20 - 32 19 1 2 15 16
(drama + (55)( .48) (22)(29) (63)(54) (53)(52) (76)(68) (64)(48) (33) (60)(34) (11) (7) (36)(39) amusement ) sport jeugd
8 5
7 16
0
0
1
-
2
7
4
6
11 19 2 13 5 8 8 7 7 17 15 8 9 9 0 9
7
100 100 1100 100 1100 100 1100 100
5
lino
2
100
0
lino
7
100
-
0
0
lino lino
13
15
100 1100 100 1100 100
Bron : NOS-Kijk- en Luisteronderzoek, Kwartaalgegevens 1972 en 197 9 a) incl . Heine zendgemachti q den ; totaal komt niet uit op 100%, rest is " reclame" b) door afronding is de som in sorronige gevallen niet gelijk aan het totaal
1 61
tabel_10 : De kwantitatieve pluriformiteit van het programmaaanbod - 1972 en 1979 a )
omroe p
AVRO EO KRO NCRV TROS VARA V00 VPRO NOS
plurifor- b ) mitei t 1972 .76 .76 .58 .68 .51 .58 n .v .t . .54 .73
plurifor- b ) miteit 197 9 .85 .79 .67 .78 .58 .77 .62 .69 .52
toename
C)
.09 .03 .09 .10 .07 .19 n .v .t . .15 - .2 1
Basis : NOS-Kijk- en Luisteronderzoek, Kwartaal gegevens 1972 en 197 9 a) vierde kwartaal 1972 en 1979 (cf . tabel 9), waarbij " drama" en "amusement" samengenome n b) genormaliseerde entropie-maatstaf ; 0 = homogeniteit ; 1 = maximale heterogenitei t c) voor NOS : afnam e
de confessionele omroepen besteden binnen de categoric " informatie " aandacht aan " godsdienst " . Zware informatie wordt, in vergelijkin g met andere omroepen, veel aangeboden door de VPRO . En, tenslotte, in het aanbod van de NCRV en de TROS nemen natuurfilms een verhoudingsgewijs belangrijke plaats in . 22 ) 10 .7 . Zendtijdverdeling : een kwestie van afspiegeling of openheid?
Zoals gezegd spelen bij de verdeling van zendtijd zowel overwegingen van afspiegeling (proportionaliteit) als van openheid ("equal access " ) een rol . Bij de verdeling tussen de verschillende omroepen wordt de bekende sleutel van " A B C " = "5 3 1 " gebruikt . De vraa g is, in hoeverre beide overwegingen ook in de feitelijke toepassin g van deze verdeelsleutel zijn terug to vinden .
22 . Zie bijvoorbeeld : Continu Kijk Onderzoek - vierde kwartaal 1980, NOS Kijk- en Luisteronderzoek, B81-018, 1981, p . 19 .
162
tabel_11 : De verdeling van zendtijd : afspiegeling of openheid? - 1980 (in percentages )
omroep ledental a~ aandeel afwijking cafwijking 1980 zendtijd b~ afspiegeling ~ openheid d ~ AVRO EO KRO N CRV TROS VARA V00 VPR O totaal
21 .0 5 .3 15 .7 13 .5 19 .2 14 .0 6 .6 4.8
15 .6 4.5 19 .0 16 .8 17 .1 17 .5 4 .9 5.2
5 .4 0 .8 3 .3 3 .3 2 .1 3 .5 1 .7 0. 4
3 .1 8 .0 6 .5 4 .3 4 .6 5 .0 7 .6 7.3
100 .1
100 .6
20 .5
46 . 4
a) zie tabel 1 b) alleen de omroepen, tweede kwartaal 1980 ; berekend op basis van NOS-gegevens (B80-090 ) c) hier gepresenteerd als absolute afwijkingen ; afspiegelingsgraad _ .91 8 d) hier gepresenteerd als absolute afwijkingen ; openheidsgraad = .817
De feitelijke zendtijdverdeling loopt in sterke mate parallel aan de ledenaantallen van de verschillende anroepen . De grootste afwijkingen t .o .v . proportionaliteit, d .w .z, t .o .v . de afspiegelingsnorm, worden aangetroffen bij de grootste omroepen ; de C-omroepen komen min of meer "proportioneel aan hun trek " . Over het geheel genomen geldt dat de zendtijdverdeling voor A = 92% de verhoudingen in ledentallen weerspiegelt . Opvallend is daarnaast dat de verdeelsleutel ook de openheidsnorm - "ieder evenveel" in belangrijke mate realiseert ; wij berekenden een openheidsgraad van 82% . Deze wat verrassende uitkomst hangt samen met het feat dat de Omroepwet geen " super-omroepen " kent : proportionaliteit is vanaf 450 .000 leden - de grens voor een A-omroep - geen criterium meer . Het gevolg daarvan is, dat grote omroepen zoals AVRO en TROS a . h .w . worden teruggedrongen Haar een situatie van "equal access " . Er wordt wel eens voor gepleit, de verdeelsleutel to wijzigen, in bijvoorb e eld " 3 2 1" . In haar effect zou zo'n verandering neerkomen op minder afspiegeling (proportionaliteit) en meer openheid ( " equal access") . Het behoeft weinig betoog dat zo'n pleidooi geen grond vindt in de huidige zendtijdverdeling, die aan beide pluriformiteitscriteria ruimschoots voor meer dad de helft voldoet .
10 . 8 . Het Journaal, actualiteiten en Den Haag Vandaa g In de politieke en sociaal-economische informatievoorziening via de televisie vervullen het NOS-Journaal, de
163
rubriek Den Haag Vandaag en de actualiteitenrubrieken een cruciale rol . Zonder aan het overige programma-aanbod afbreuk to doen, kan toch wel gesteld worden dat deze prograrrma's in een beschouwing over omroe p -pluriformiteit centraal dienen to staan . Ook hier doet zich echter het gebrek aan " inhoudelijke " gegevens voelen : een nauwkeurige schets van de pluriformiteit van dit snort programma's, moet dan ook achterwege blijven . 2 3)
Recente-
lijk zijn echter wel twee studies gepubliceerd die enig voor onze probleemstelling relevant materiaal bevatten . Beide studies zullen wij in deze paragraaf kort behandelen .
t .v . en sociaal-economisch-conflict : de Enkabezettin9 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In 1972 werd de Enka-vestiging in Breda door werknemers bezet . Deze bezetting richtte zich tegen het besluit van de Raad van Bestuur van het AKZO-concern, deze vestiging in het kader van de reorganisatie van de Enka- G lanzstoff-divisie op to heffen . Deze bezetting, toen nog een relatief novum in Nederlandse verhoudingen, trok veel publiciteit . Een drietal onderzoekers, Van den Berg, Glastra en Van der Veer, heeft de berichtgeving over deze bedrijfsbezetting via de televisie aan ) een omvangrijke inhoudsanalyse onderworpen .24 Nagegaan werd onder meer, Welke actoren - directie, vakbondsleiding e .d . " toegang " hadden tot het Journaal en de actualiteitenrubrieken, d .w .z . hoeveel aandacht aan de onderscheiden actoren in het conflict werd besteed .
23 . De schaarse inhoudsanalyses die van dit snort programma's zijn qemaakt gaan niet verder dan zaken als "onderwerpkeuze" en allerlei vorm-aspecten en bieden bijgevolg geen basis om uitspraken over "inhoudelijke" pluriformiteit to doen . Cf . Het eigen ezicht van de tv-aktualiteitenrubrieken, NOS-KLO, 1971, rapport 66 ; J . ie en e :a ., op . cit . Dit ge nee voor de studie NOS-Journaal '75-'76, NOS/KLO, 1976, rapport 76-6, maar dat onderzoe is zeer toegespitst op de ontkoppeling van de journaaluitzendingen op de beide netten, Nederland I en II . 24 . H . van den Berq, F . Glastra en C . van der Veer, Televisie berichtgeving en ideologies een case study, 1981, p . 79 e .v .
164
tabel 12 : Het Enka-conflict in 1972 : aandacht voor actoren in het Journaal en de actualiteitenrubrieke n (in percentages )
actor
Journaa l
actualiteitenrubrieke n
AKZO en/of vakbond en/of overheid
12
4
AKZO/Enka-directie
31
29
vakbondsleiding
14
8
(vakbonds)basis
27
56
centrale ondernemingsraad Akzo (en tie's)
6
overheid en politieke partijen
10 100 a
3 )
100 b
)
Bron : Van den Berg e .a ., 1981, p . 79 . a) staat gelijk aan 2 .357 seconden b) staat gelijk aan 2 .347 seconden Vergelijking van het Journaal met de actualiteitenrubrieken leert dat het Journaal zich bij het Enka-conflict iets minder dan de actualiteitenrubrieken richtte op wat " aan de basis" gebeurde ; de "mannen en vrouwen aan het hek" kwamen in het Journaal minder voor het voetlicht dan de AKZO-directie, de overheid en de vakbondsleiding . Een zelfde beeld rijst op bij de analyse van informatiebronnen die door het Journaal, resp . de actualiteitenrubrieken werden aangeboord . Voor de actualiteitenrubrieken waren de " basis" en de "man-on-the-street " in dit conflict de voornaamste informatiebronnen ; het Journaal ontleende relatief veel informatie aan offic A le instanties, deskundigen en beleids) bepalers .25 Met dit verschil in "bron-selectie " hangt uiteraard ook samen dat het publiek in het Journaal met andere "referentiekaders " - zoals de onderzoekers dat noemen - worden geconfronteerd dan in de actualiteitenrubrieken .
25 . Ibid ., p . 80 .
165
tabel_13 : Het Enka-conflict in 1972 : aandacht voor verschillende referentiekaders in het Journaal en de actualiteitenrubrieken a) (in percentages) actualiteitenreferentiekader Journaal rubrieke n ondernemingsgezind
33
13
werknemersgezind 22 5 5 technisch b ) 45 24 triviaal
100
8 C)
100 d
)
Bron : Van den Berg e .a ., p . 8 2 a) verkorte versie oorspronkelijke tabe l b) bijvoorbeeld de mededeling : " Op het ministerie van E .Z . wordt op dit moment vergaderd over de situatie bij Enka Breda . " c) staat gelijk aan 2 .811 seconden d) staat geli j k aan 3 .393 seconde n
Toegegeven zij dat het Enka-conflict reeds Lang achter ons ligt en dat het hier gepresenteerde materiaal niet pers 6 representatief is voor de huidige situatie . Wel biedt het enige steun voor twee veronderstellingen . In de eerste plaats, dat actualiteitenrubrieken in hun berichtgeving andere kanten van de zaak, andere gezichtspunten in conflicten voor het voetlicht brengen dan het Journaal . Anders gezegd, er is reden voor de onderstelling dat het Journaal en de actualiteitenrubrieken elkaar wederzijds aanvullen . In de tweede p laats, een belangrijk deel van de Journaal-berichtgeving over dit conflict blijkt " technisch", zeg maar puur zakelijk, van aard . Dit laatste g eldt minder voor de actualiteitenrubrieken : daarin wordt verhoudingsgewijs meer over " standpunten" (referentiekaders) in het con f lict , geinformeerd .
Den Haa g _Vandaag : Spiegel van het parlement ------- -------------------------------In het NOS-prograrrma "Den Haag Vandaag" wordt het Haagse parlementaire gebeuren op de voet gevolgd . Welgraven heeft de (politieke) functie van dit prograrrma onderzocht en komt op basis van een inhoudsanalyse van 35 afleveringen uit : 1978 onder meer tot het volgende 26 )
26 . C . Welgraven, Media en democratie : Den Haag Vandaaq, 1981, p . 3 .
166
tabel_14 : Den Haag Vandaa 1978 : herkomst geTnterviewde Kamerleden (in percentage s
parti j
PvdA CDA VVD D'66 klein links a ) klein recht s totaal
gei' nterviewde Kamerlede n
zetels in Tweede Kamer
36 32 23 3 1 3
35 .3 32 .7 18 . 7 5 .3 4 .0 4.0
.1 .8 .0 .3 .6 .3
100 .1
C)
100 . 0
Bron : Welgraven, 1981, p . 33 a) CPN, PPR, PS P b) BP, DS'70, GPV, SG P c) aantal geinterviewde kamerleden : 61 Met de herkomst van geinterviewde kamerleden is uiteraard Lang niet alles over Den Haag Vandaag gezegd . Den Haag Vandaag bestaat uit meer dan interviews met Kamerleden . Deze gegevens laten echter wel zien dat op het punt van de interviews Den Haag Vandaag een nagenoeg perfecte spiegel is van de parlementaire verhoudingen in de Tweede Kamer . Zo al van onder- of oververtegenwoordiging van bepaalde politieke stromingen sprake is, dan geldt dat met name voor de kleine partijen : zij worden relatief weinig geinterviewd . Maar over het geheel genomen scoort dit prograrrma op dit punt positief : wij berekenden een afspiegelingsgraad van A = .95 (nagenoeg perfect) en een openheidsgraad van 0 = .61 (ruimschoots meer dan 50%) . 10 .9 . Het publiek en de programna' s Televisie-kijken is voor veel mensen een belangrijke vrijetijdsbesteding : in 1980 werd gemiddeld 78 minuten per avond voor de televisie doorgebracht, in het winterseizoen oplopend tot g e niddeld 106 minuten . Hoeveel men kijkt, is sterk afhankelijk van leeftijd, opleiding en sociale klasse . Ouderen kijken meer dan jongeren, hoger opgeleiden minder dan lager opgeleiden en mensen uit de lagere sociale klassen aanzienlijk meer dan mensen uit de hog ere klassen .2 7)
Dit laatste wordt wel
in verband gebracht met de financiele mogelijkheden voor vrije- • tijdsbesteding ; in lagere sociale klassen zou weleens meer televisie gekeken kunnen worden omdat het een goedkope vorm van vrije-
27 . Kwartaalgegevens NOS Kijk- en Luisteronderzoek over 1980 .
167
tijdsbesteding is . Anders gesteld, "( ) tv-kijken vervult vooral een functie voor die mensen, die in onvoldoende mate over andere ) mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding beschikken ." 28 t .v . : een non-selectief en democratiserend medium ----------------------------------------------Programma's in de categoric " drama", " amusement " en "sport" noteren in de regel de hoogste kijkdichtheid : zij trekken globaal tussen de 20 en 30% van het potentiele kijkerspubliek . Prograrrma's in de categorie~n "informatie" en scoren beduidend onder deze percentages . 29 )
" kunst"
Bout gesteld, tele-
visie is er voor de mensen in de eerste plaats om het amusement en daarna pas voor de informatie . Op dit punt zijn er niet of nauwelijks verschillen tussen de onderscheiden leeftijds- en op leidingsgroepen en tussen de verschillende sociale klassen . "Lichte " kijkers kijken wel minder dan " zware " kijkers, maar niet selectiever . " Het zijn juist veelal de " lichte " kijkers die algemeen gewaardeerde prograrrma's zoals de shows van Nederlandse komieken, quizzen ( ) aan een hoge kijkd i chtheid helpen ; en het zijn overwegend " zware" kijkers die hun televisie laten aantstaan bij kunst of educatieve programna-onderdelen . " 30~ Tegen deze achtergrond kan de conclusie getrokken worden dat ) in tegenstelling tot de andere massamedia televisie een niet-selectief medium is, zeker waar het gaat om het informatieve karakter van de prograrrmia's . Het lezen van kranten, tijdschriften en boeke n is gecorreleerd met opleiding ; het bekijken van televisienieuws ) niet . " 31 Of, zoals in een NOS-publicatie wordt gesteld : " Grote groepen kijkers brengen de gehele avond met het medium televisie door en consumeren het gehele kijkmenu, ook gangen die bij radio en kraut eerder, resp . afgezet en overgeslagen zullen worden ." 32 ) Voor de informatiefunctie van de televi s ie betekent dit, dat televisie een " democratiserend " effect heeft : zij bere i kt veel men s en die B een of slechts in gerin g e mate informatie putten uit andere bronnen . Televisie draagt - gegeven het naar omvang verschillende, maar tu ss en groepen non - selectieve kijkgedrag - bij aan de " spreidin g van kennis " in onze samenleving . Dit wordt ondersteund door een reeks van onderzoeken uitgevoerd in 1975 en 1976 naar het Journaal en de a c tualiteiten-
28 . De betekenis van televisieki .iken, NOS Ki j k- en Lui s teronderzoek, rapport 75-130, 1975, p . 3 . 29 . Kwartaalgegeven s NOS Kijk - en Lui s teronderzoek over 1980 . 30 . W . ~ Knulst en A . van der Staay, De nieuNi e kijk e r, in : A . Kooyman (red . ), op . cit ., p . 64 . Zie ook P . Hendr i ksen, Omroepen in de woestijn, in : Massacorrununicatie, 1979, (7) . 31 . C . Vos, Kennis oo en e ev i sie, in : Massacorr g nunicatie, 1976 (4), p . 191 . 32 . Po litieke info rm at i e via de ma s samedia, N OS , EB 74-7, 1974, p . 3 .
168
rubrieken : mensen die veel televisie kijken zien daardoor automatisch ook een groot aantal uitzendingen van het Journaal en van ) de actualiteitenrubrieken .33 En dit geldt niet alleen voor " algemeen informatieve " -programma's, maar ook voor uitzendinqen .34 ) waarin politiek centraal staat vraag_en_aanbo d Het publiek vraagt om t .v .-amusement en Hilversum stemt zijn aanbod daar in velerlei vorm op af, of andersom, maar dat zal wel altijd een kip-of-ei-kwestie blijven . In ieder geval laat de overvloed aan NOS-cijfers geen andere conclusie toe dan dat de televisie in eerste aanleg een vermaaksmedium is en dat het relatieve prograrrrna-aanbod daaraan in hoge mate parallel loopt . tabel 15 : De televisie : vraag en aanbod - 1980 (in percentages )
prograrrmasoort aanbod a) vraag b
)
informatie 40 25 kunst 3 1 drama 23 30 amusement 16 29 sport 6 7 jeugduitzendingen 7 6 totaal
95
98
Bron : NOS B81-01 8 a) Nederland I en II, vierde kwartaal 1980, na 18 .45 u . b ) Verdeling bestede kijktijd Nederland I en II, vierde kwartaal 1980, na 18 .45 u ., populatie 12 jaar en oude r
Berekenen we op basis van deze gegevens de afspiegelingsgraad van het aanbod t .o .v . de vraag, dan blijkt dat het t .v .-aanbod de pu bliek s vraag in redelijk sterke mate weerspiegelt : A = . 8 1 . Het publiek vraagt in rel a tieve zin iet s minder informatie dan het kr i jgt aangeboden en krij g t iet s minder " drama " en "amusement " dan waarom het vraagt . O ver het geheel genomen zijn de ver s chillen tussen vraa g en aanbod gerinq ; in zekere zin ka n
33 . Cf . de NOS-rapporten : Actualiteitenrubrieken, R75-137, 1975 ; Poli tieke informatie via de massame ia, ee I, rapport 105 lurna 75-76, deel ij ge rag en waardering, R 76-160 ,NOS-Journa , 1976 . 34 . TV- prograrrma's met informatie over de Nederlandse politiek, NO S Kirk en Luis eron erzoe 7 8-1 52, Hilversum, I 97S
1 69
men zeggen dat voor 81% aan de wensen van het publiek wordt ) voldaan,35
10 .10 Maatschappelijke pluriformiteit en pluriformiteit van het omroepbeste l
Ook in de jaren zeventig is de tweedeling tussen "algemene" en "verzuilde" omroepen in het bestel zeer herkenbaar gebleven : de algemene omroepen hebben een in godsdienstig en politiek opzicht zeer heterogeen ledenbestand, de verzuilde omroepen - E0, KRO, NCRV en VARA - kenmerken zich nog steeds door sterke homogeniteit . Onmiskenbaar is op de "ledenmarkt" de situatie het gunstigst geweest voor de algemene omroepen : zij zagen - met uitzondering van de AVRO - hun relatieve aandeel in het totale ledenbestand groeien . Men kan zich afvragen of omroepinterne dan wel omroep-externe factoren deze ontwikkeling hebben beInvloed . Sorrmigen menen dat hier met name factoren binnen het bestel hun invloed hebben doen Belden : het bestel zou door het programmabeleid van binnenuit worden uitgehold ("vertrossing") . Onze analyse van factoren die een rol spelen bij de keuze van en de voorkeur voor een bepaald type omroep, ontkracht deze stelling althans ten dele . Bij het kiezen van een omroep blijken overwegingen in de levens- en maatschappij-beschouwelijke sfeer ook in de jaren zeventig nog verre het belangrijkst . Tegen deze achtergrond kan verdedigd worden, dat het bestel aan de publiekszijde de maatschappelijke ontwikkeling afspiegelt en dat de groei van "algemene" omroepen toegeschreven moet word en aan verschuivingen in de maatschappelijke pluriformiteit . Bij de beoordeling van de pluriformiteit van het programma-aanbod wordt men geconfronteerd met het nagenoeg geheel ontbreken van terzake doende gegevens . Weliswaar beschikt de NOS over een bijkans overdadige hoeveelheid gegevens, maar die lenen zich niet voor beantwoording van vragen in de programma-inhoudelijke sfeer . Dit neemt niet weg dat het beschikbare materiaal enkele voor onze probleemstelling relevante conclusies toelaat . Ten eerste blijkt dat zich de afgelopen tien jaar Been grote verschuivingen in het (kwantitatieve) programma-aanbod van de zendgemachtigden hebben voorgedaan ; de verhouding tussen het aandeel van informatieve versus bijvoorbeeld amusementsprogram-
35 . Deze constatering geldt ook voor deel-populaties . Zo berekenden wij voor de NOS-opleidingscategorieen LO, LBO, ULO en M0+ resp . A = .83, .80, .78 en .82 . Het beeld verandert niet wezenlijk indien men het aanbod verdeelt in informatie (incl . kunst) versus de "rest " . De afspiegelingsgraad voor de totale populatie bedraagt dan A = .78, en voor onderscheiden deel-populaties .80, .76, .74 en .78 .
170
ma's is over de jaren heen stabiel gebleven . Ten tweede ondersteunt NOS-onderzoek de stelling dat van de informatie-voorziening via televisie een " democratiserend" effect uitgaat : groepen die zich weinig van andere informatie-media bedienen worden " en passant " - m .n . door hun non-selectieve kijkgedrag - toch met veel informatie geconfronteerd . Tenslotte bevesti g en NOS-gegevens, dat de vraag Haar en het aanbod van pro g ramna-soorten redelijk op elkaar zijn afgestemd . Het aanbod weerspiegelt de vraag voor 81% . Duidelijk is dat nog veel materiaal ontbreekt om in extenso de vraag Haar de afstemming van de omroep-pluriformiteit op de maatschappelijke pluriformiteit to kunnen beantwoorden . Wil men dat, dan zullen de zendgemachtigden hun researchfondsen en onderzoekspotentieel anders moeten gebruiken dan tot nu : meer onderzoek Haar hun producten zelf - inhoudsanalyses die verder gaan dan inhoudscategorisaties - en minder onderzoek Haar kijkgedrag en -waardering . Dit alles neemt niet weg dat de probleemstelling van onze studie wel globaal kanworden beantwoord . Afstemming van het bestel op de maatschappelijke pluriformiteit? Wij hebben geen duidelijke aanwijzingen voor een ontkennend antwoord gevonden . Verschuiving in de aanhang van de verschillende omroepen blijken samen to hangen met een veranderende pluriformiteit in de samenleving en de publieksvraag en het pro g rammaaanbod lopen sterk parallel . Kortom, er is weinig reden om aan to nemen, dat het huidige bestel heel anders is dan wij Nederlanders zelf zijn, en heel andere zaken biedt dan wij zelf wensen .
171
v. .
EEN PLURIFORM MEDIA-BESTEL : SAhENVATTING EN EVALIWTI E
11 .1 Inleidin g De hoofdvraag van ons onderzoek naar media-pluriformiteit is inmiddels in het voorgaande in een zeer groot aantal vragen uiteengelegd . Wij hebben onze probleemstelling uitgewerkt in de richting van verschillende media-typen op verschillende media-niveaus en in de richting van verschillende media-functies en pluriformiteitscriteria . Het zal duidelijk zijn dat er meer vragen zijn opgeworpen dan er definitieve antwoorden zijn . Vaak was de empirische basis to smal voor een in alle opzichten onderbouwde beantwoording van onze probleemstelling . Het beschikbare empirische materiaal laat sours niet meer dan een adstructie van het gevolgde betoog toe . Onze conclusies zijn dan ook in meer - de omroep - of in mindere mate - de landelijke dagbladpers - tentatief .
11 .2 De landelijke dagbladper s Bij een beoordeling van de pluriformiteit van de landelijke dagbladpers moet met twee zaken rekeninq gehouden worden . Ten eerste, de oplagen van de landelijke kranten verschillen onderling aanzienlijk, waarbij het beeld wordt gedomineerd door het Algemeen Dagblad en met name De Telegraaf, die gezamenlijk meer dan de helft van de landelijke oplage voor hun rekenin g nemen . Ten tweede, de overgrote meerderheid van onze bevolking is slechts geabonneerd op O n krant . Dat kan een argument zijn voor een zekere pluriformiteit in nieuwsselectie en commentariering binnen afzonderlijke kranten ( interne pluriformiteit, pluriformiteit op micro-niveau) . Media bewegen zich op velerlei gebied ; voor mediapluriformiteit zijn echter het belan g rijkst : de politieke, de sociaaleconomische en de sociaal-culturele sfeer . Overzien wij het in hoofdstuk 7 aangedragen materiaal over de landelijke da g bladpers dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de verschillende levensbeschouwelijke en politieke stromingen en de verschillende s ociale klassen in ons land uit een redelijk aantal verschillende landelijke kranten kunnen kiezen . Met name geldt dit - voorzover wij dat empirisch hebben kunnen nagaan - in het politieke vlak . Elke min of meer belan g rijke politieke stroming - de grotere en de kleinere - kan zich laten informeren door een landelijke kraut van bijpassende politieke si g natuur . Globaal rijst het beeld op van een politiek-pluriforme landelijke pers, die zowel in haar nieuwsvoorziening als in haar opiniering een redelijke graad van tegelijkertijd afspie g eling en openheid weet to realiseren . Een " functie-gewijze" analyse ondersteunt dit g lobale oordeel .
172
In de politieke informatie-functie bereikt de landelijke pers een alleszins aanvaardbare graad van afspiegeling van het politieke gebeuren . Een case-study van de berichtgeving over het Bestek-'81-debat in 1978 laat zien dat de pers de inbreng van de verschillende politieke partijen in het debat vrij goed weerspiegelt, met de kanttekening overigens dat de nieuwsselectie in lichte mate tendeert Haar een " vier-stromenland " ; in de meeste kranten wordt weinig bericht over de bijdrage van kleine rechtse en linkse partijen aan het politieke debat . Dit ne ernt overigens niet weg dat ook gemeten aan de norm van openheid in berichtgeving ("equal access" voor de grote en kleine stromingen) de landelijke pers positief kan worden beoordeeld . Kijken we echter Haar afzonderlijke kranten (microniveau) dan verschilt het beeld nogal . Ten eerste, er bestaan tussen de kranten vrij aanzienlijke verschillen in afspiegeling en openheid . Het maakt nogal uit Welke kraut men leest : de ene kraut verschaf t haar lezers in de berichtgeving een betrouwbare politieke foto en confronteert hen in het nieuws met uiteenlopende politieke opvattingen, de andere kraut presteert op dit punt veel minder . Ten tweede, wie over kleine partijen ge5nformeerd wil worden kan grosso modo niet varen op het kompas van de "g rote" landelijke kranten ; juist op dit punt vervullen de Heine drie, het Nederlands Da g blad, het Reformatorisch Dagblad en De Waarheid een belangrijke functie . Opvallend is dat eerste twee genoemde kranten er in slagen hun " spreekbuis-functie" voor het GPV, resp . de SGP niet ten koste to laten gaan van de afspiegeling van het totale politieke gebeuren . Tenslotte de uniciteit in berichtgeving ; uit de analyse blijkt dat de landelijke kranten niet dezelfde selectie van politiek nieuws aanbieden . Dat betekent dat hoewel zij gezamenlijk een hoge graad van afspiegeling bereiken, zij niet zonder meer verwisselbaar zijn . Het ontbreekt ons aan gegevens om hierover verdergaande uitspraken to doen . Nagegaan zou moeten worden, of de verschillende kranten hun lezers een minimaal noodzakelijke hoeveelheid "ba s is-informatie " verschaffen . Een tweede belangrijke functie van media is de opinieringsfunctie ; media voorzien het politieke nieuws van corm entaar en maken het daardoor mede mo g elijk, "de " feiten to beoordelen . Gemeten in termen van politieke progressiviteit en conservatisme is sprake van een redelijke spreid i n g van landelijke kranten over het politieke s pectrum : ze s van de tien landelijke kranten kiezen een positie "links van het midden " , en vier - waaronder de twee g rootste - een positie "recht s van het midden " . De interne pluriformiteit van com mentarierin g varieert nogal : in De Waarheid en Het Vri j e Volk is de interne openheid van corrmentarierin g het geringst, in het Algemeen Da g blad en het Nederlands Dagblad het grootst . Dit g e g even correleert - het Algemeen Da g blad uit q ezonderd - met een ander kenmerk van opiniering : hoe Berin g er de o p enheid, hoe groter de stelligheid waarmee wordt gecorrmentarieerd .
173
Bij de politieke expressie- en de p olitieke kritiekfunctie, tenslotte, ligt een beoordeling op meso-niveau, het niveau van de landelijke pers als geheel, het meest voor de hand . Hoe goed of slecht brengt de landelijke pers tot uitdrukking, hoe er in ons land politiek gedacht wordt (expressie)? En hoe vervult zij haar kritische rol ten opzichte van "de" politieke top, de overheid en politici? Wat het eerste betreft zou men gewogen Haar oplage-cijfers moeten stellen dat met name opvattingen en idee~n aan de rechterzijde van het politieke continuum tot uitdrukking worden gebracht . Gaat men echter of op de inhoud van de kranten, ongeacht hun oplagen, dan komt men tot een ander oordeel : de politieke opvattingen die in de landelijke pers als geheel worden verdedigd lopen sterk parallel (afspiegeling) aan de opvattingen in de bevolking . Dat brengt ons tot een positieve beoordeling van de politieke expressie-functie . Hetzelfde geldt ten aanzien van de kritiek-functie ; of zij is afgestemd op de maatschappelijke pluriformiteit kan - zo stelden wij - worden afgemeten aan de openheid in carmentari6ring door de landelijke pers als geheel : alle cortmentaren gezamenlijk getuigen van een redelijke graad van openheid, van "equal access" voor verschillende politieke stromingen en opvattingen . Al met al menen wij dat deze gegevens voldoende grond bieden voor een positief oordeel over politieke pluriformiteit in deze media-sector . Of dit oordeel ook Haar het sociaal-cultureel en sociaal-economisch functioneren van de landelijke pers kan worden doorgetrokken, is moeilijk to zeggen . Op dit punt ontbreken gegevens . Terzake van de sociaal-economische functie zou men kunnen stellen, dat die zo aan de politieke functie verwant is, dat het beeld hier waarschijnlijk niet zo heel anders zal zijn . Dit geldt niet voor de sociaal-culturele functi e van de pers . Hier past terughoudendheid . Wat aan empirisch materiaal beschikbaar is, laat zien dat de aandacht in landelijke media voor recreatie, kunst en cultuur niet onaanzienlijk is, maar dat - over het geheel genomen - de aandacht voor godsdienst, onderwijs en wetenschap nogal Bering is . Voorzichtig zou men kunnen stellen dat de aandacht voor sociaal-culturele zaken in de landelijke pers nogal selectief is, gericht op bepaalde sectoren van het sociaal-culturele Leven . 11 .3 De regionale per s Ons oordeel over landelijke kranten stoelt op onderzoek Haar de inhoud van die kranten . Zulk onderzoek is Haar de re g ionale pers no g nauwelijks verricht . Er is uiteraard wel " circumstantial evidence" waarmee iets over de afstemming van regionale media-pluriformiteit op de maatschappelijke pluriformiteit kan worden gezegd . Ten eerste, het aantal redactioneel zelfstandige regionale dagbladen neemt gestaag af ; hetzelfde geldt voor de nieuwsbladen . Ten tweede, er is een aanzienlijke groei in de sector van de g ratis huis-aan-huis-bladen ;
174
de indruk bestaat dat een aantal van die bladen ook aan redactionele kwaliteit wint . Ten derde, een relatief nieuw verschijnsel vormen de wijk- en buurtkranten, met name in de grote steden, waar aldus een alternatief, lokaal medium-circuit ontstaat . Ten vierde, twee-derde van onze bevolking kan uit twee of meer regionale dagbladen kiezen . Ten vijfde, er is een vrij sterke tendens Haar persconcentratie in de regionale sfeer, de wijk- en buurtkranten uiteraard uitgezonderd . Hoewel de verschillende indicaties enigszins tegenstrijdig zijn, menen wij toch dat er voldoende grond is voor een positieve beoordeling van de huidige regionale media-pluriformiteit . Weliswaar zien we een teruggang van regionals dagbladen en van nieuwsbladen, maar daartegenover staat een zekere compensatie door nieuwe vormen van regionals en lokale massacommunicatie : de huffs-aan-huisbladen en de wijk- en buurtpers . Belangrijk is ook dat over het algemeen regionals kranten in ons land in een concurrentie-verhouding staan met andere media : vaak een ander regionaal dagblad, in toenemende mate lokale huis-aan-huis-bladen en wijk- en buurtkranten, e n in alle gevallen landelijke kranten . Het verschijnsel van de "onepaper-city" zoals men dat in de Verenigde Staten kent, zal zich in ons land dan ook niet snel voordoen . 11 .4 . De tijdschriftper s Het tijdschrift als medium-type wordt in de mediadi s cussie gewoonlijk no g al stiefmoederlijk bedeeld . Als al, dan richt de aandacht zich meestal alleen op 66 n type tijdschrift, het opinieweekblad . Wij menen dat dit niet terecht is, zeker niet bij een ruime omschrijving van media-pluriformiteit : het g aat daarbij niet alleen om politiek, maar ook om de sociaal-economische en sociaal-culturele sfeer in de meest ruime zin van het woord . Het tijdschrift is ten opzichte van andere media een complementair type . Voor media-pluriformiteit betekent dit, dat de vraag aan de orde dient to komen, op Welke wijze tijdschriften actuele en snelle media als kraut, radio en televisie aanvullen . Wie de tijdschriftpers overziet komt onder de indruk van het zeer grote aantal verschillende tijdschriften - groot en klein - en van de aanzienlijke varieteit in onderwerpen waarop ti j dschriften zich rich ten . Verdedigbaar is dan ook de stelling dat er geen informatie-behoefte in ons volk is, of er is wel een ti j dschrift voor . Juist daarin li g t het belan g van de tijdschriftper s voor media- p luriformiteit . De discussie over tijdschriften spitst zich meestal toe op de bekende week- en maandbladen die overal in het land verkrij g baar zijn . Met name daar heeft zich de laatste vijftien jaar een aanzienlijke uitgeversconcentratie voorgedaan, waarbij uiteraard de groei van de VNU tot bijna-monopolist zeer opvallend was . Met die ontwikkeling hangen andere trends samen, zoals commercialisering en verder-
175
gaande marktdifferentiatie . De vraag is, of dit vanuit het gezichtspunt van media-pluriformiteit moet worden betreurd . Positief lijkt ons, dat uitgeversconcentratie ook professionalisering van de productie mogelijk gemaakt heeft, waardoor over het geheel genomen de tijdschriftpers aan informatieve kwaliteit heeft gewonnen . Daar komt bij dat ondanks deze uitgeversconcentratie gebleken is, dat de tijdschriftpers een flexibele en dynamische media-sector is . Minder dan andere media-typen is zij gebonden aan bestaande sociale structuren en tradities . Hierdoor kan de tijdschriftpers ook speller dap andere media voorzien in nieuwe informatie-behoeften in de samenleving . Daar staat echter tegelijkertijd tegenover dat niet uit to sluiten valt dat bij voortgaande corrrnercialisering eerder het aanbod zijn vraag zal creeren dap andersom . Wetenschappelijk liggen hier nog grote onzekerheden . Een enkele opmerking tot slot over de opiniepers . Positief is dat zij zich de laatste vijftien jaar heeft kunnen handhaven, zij het dat positie van de kleinere bladen zorgelijk is . Daarbij moet er wel op gewezen worden dat de opiniepers een bijzonder Bering en nogal selectief publieksbereik heeft : het lezen van opiniebladen is een bezigheid voor hoog-opgeleiden met een hoog inkomen . De opinierende potenties van de opiniepers zijn daardoor nogal Bering .
11 .5 . De omroe p De wetgever heeft met de Omroepwet een omroepbestel beoogd dat enerzi j ds representatief zou zijn voor de voornaamste levensen maatschappijbeschouwelijke stromingen in ons land en anderzijds open zou zijn voor nieuwe stromingen en groeperin g en . In termen van ons begrippenapparaat beoogt de Omroepwet een bestel dat tegelijkertijd voldoet aan het criterium van afspiegeling en het criterium van openheid . Het door ons aangedragen materiaal laat zien dat de Omroepwet - zeker in hoofdli j nen - het beoogde bestel gerealiseerd heeft, of - voorzichtiger gezegd - dat het huidige bestel voldoet aan de verwachtingen die men er destijds van had . Deze conclusie kan Tangs twee wegen worden gestaafd . Ten eerste door to kijken naar de aanhang van de verschillende omroepen . Ten tweede door een analyse van het programma-aanbod . In beide gevallen is de bewijsvoerin g overigens - bij gebrek aan beter - indirekt van card . Na de inwerkin g treding van de Omroepwet zijn drie nieuwe omroeporganisaties tot het bestel toe g etreden : de TROS, de EO en Veronica, twee algemene omroepen , en H n confessionele . Over het geheel genomen zijn de algemene omroepen in de jaren zeventig speller in ledentallen gegroeid dap de meer geprofileerde omroepen . Soms w ordt wel gezegd dat deze ontwikkelinq zich slecht verhoudt met de conceptie va n de Omroepwet . In de formulering van 1978 wordt daarin ges p roken van representativiteit van omroepen voor een "( ) bepaalde maatschappelijke, culturele of godsdienstige dap wel geestelijke stroming in het vol k
176
( )" . Van representativiteit in deze zin kan bid algemene omroepen nauwelijks worden gesproken : hun ledenbestand is godsdienstig en politiek bijvoorbeeld even heterogeen als onze gehele samenleving ; zij zijn meer representatief voor de gehele bevolking dan voor bepaalde delen daaruit . Toch kan onzes inziens daaraan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de groei van de algemene omroepen haaks staat op de logica van de Omroepwet . Een analyse van factoren die aan de publiekszijde spelen bij het lid worden van een omroep last zien dat dit ook nu nog eerder een kwestie is van levens- en maatschappijbeschouwelijke card dan van demografische factoren . En dit geldt zowel voor confessionele als niet-confessionele omroepen, voor algemene 6 n niet-algemene omroepen . fat betekent dit? De verschuivingen in het bestel moeten niet verklaard worden uit de afnemende betekenis van " principiele " factoren aan de zijde van het publiek, maar uit veranderingen in de maatschappelijke pluriformiteit die ten gunste van de meer algemene omroepen zi j n . Onze samenleving bevindt - zich in een proces van ontzuiling en d 6 confessionalisering ; het omroepbestel weerspiegelt dit in de groei van algemene omroepen ten koste van "verzuilde " . Toen de huidige omroepstructuur tot stand werd gebracht, was het oogmerk dat het bestel veranderingen in de samenleving zou moeten kunnen reflecteren . Welnu, het bestel heeft dat gedaan, maar alleen in een andere richting dan wellicht verwacht werd . Wat het programma-aanbod betreft, er zijn weinig onderzoeksgegevens op grond waarvan gefundeerde uitspraken over de pluriformiteit van de omroep kunnen worden gedaan . Twee recent gepubliceerde case-studies geven enige grond aan de stelling dat de omroep de verschillende politieke standpunten en economische belangen reflecteert . Het voert echter tever daarop een al g emeen oordeel to baseren . Wel is veel materiaal beschikbaar in de sfeer van de zgn . " inhoudscategorisatie" . De NOS-indeling Haar globale categorie 6 n van programna's laat zien dat zich de laatste tien jaar geen grote verschuivingen in het tv-aanbod hebben voorgedaan : " informatie" en " drama en amusement " scoren beide om en nabij de 40% van de totale zendtijd . Tussen de omroepen bestaan op d i t punt weliswaar grote verschillen, maar dat zegt weinig over " inhoudelijke pluriformiteit" . Wel laten deze gegeven s in samenhang met kijkcijfers de conclusie toe, dat over het gehele bestel genomen vraag en aanbod globaal parallel lopen . In die zin kan het tv-aanbod worden beschouwd als een afspiegeling van de maatschappelijke vraag Haar bepaalde soorten informatie .
11 .6 . Terug Haar de probleemstellin g In onze studie stond de vraag centraal : Hoe groot is de media-pluriformiteit in Nederland op het terrein van informatievoorziening, meningsvorming en verstrooiing en in hoeverre stemt zij overeen met de maatschappelijke pluriformiteit? Deze zeer algemene
177
vraag werd in een zestal deelvragen uiteen gelegd ; de laatste en voornaamste luidde : Welke beoordeling kan - gegeven de maatschappelijke pluriformiteit - worden gegeven van de media-pluriformiteit in ons land? O n s onderz oe k v i el in t w e e d elen ui t een, ee n the oretisch en een empirisch deel . In het theoretisch deel (de hoofdstukken 2 t/m 6) stelden wij dat het bij media-pluriformiteit niet alleen gaat om politiek in de media - vaak beperkt de discussie zich daartoe - ; belangrijk is ook hoe de media op sociaal-economisch en sociaal-cultureel gebied functioneren (hoofdstuk 2 en 4) . Veel aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van criteria, aan de hand waarvan nagegaan kan worden, of de media zijn afgestemd op de maatschappelijke pluriformiteit (hoofdstuk 5 en 6 ) . Wij stelden dat de voornaam s te criteria afspiege l ing en openheid zijn, zowel in nieuwsvoorzienin g al s in opini 6 ring . Afspiegeling in het nieuws ( 5 .3 . ) : de media dienen de werkelijkheid of to s n iegelen, een betrouwbaar beeld daarvan to g even . Afspiegeling in opiniering ( 5 .4 . ) : media dienen spreekbuis voor de bevolking to zijn . Echter, pure afspie g eling door media behelst een premie op conventionaliteit . Daarom werd daarnaast een pleidooi gevoerd voor openheid in nieuws (5 .3 .) en corr mentaar (5 .4 . ) : de media dienen ook to letten op " equal access " , op een g elijke toe g ang tot de media voor verschillende stromingen in het land . Dit laatste is vooral voor kleine groe p en in de samenlevin g van belang, omdat die bij afspiegeling alleen, nauweli j ks aan bod zouden komen . Beide qezichtspunten zijn onderling strijdi g , maar wel even belangrijk . Daaro m werd voor g esteld bij de beoordeling van media openheid en afspie g eling gelijkeli j k to wegen (5 .3 . en 5 . 4 .) . In het em p irisch deel g ingen wij na, hoe het met de pluriformiteit van achtereenvolgens de landelijke pers, de re g ionale pers, de tijdschriftper s en de omroe p is g e s teld (hoofdstukken 7 t/ m 10 ) . O nze bevindingen vatten wij samen in de voorgaande para g rafen en in 7 .11 . (landelijke da g bladper s) , 8 .5 . ( re g ionale per s ), 9 .4 . ( tijdschriftpers) en in 10 .1 0 ( omroep ) . Hoe moeilijk de bewij s voering bij gebrek aan relevante gegeven s sours ook i s , voor alle vier g enoemde media-typen lijkt on s de s lot s om g erechtvaardi g d, dat zij de toet s van med i a-pluriformite i t kunnen door s taan . S amenvattend kan d e voornaam s te conclusie van ons onderzoek dan ook luid e n, dat on s land over media-pluriformiteit weini g to kla ge n heeft . Daarbij moeten wi j nog we] op twee punten wijzen . Ten eer s t e , we noemd e n het al, het ontbreken van relevante onderzoeks g e g even s : met name op s o ci aal - e c onomisch en sociaal-cul t ureel gebied kan weini g over medi a -pluriformiteit worden gezegd . Een voorbehoud bi j on s al g emene, p o s itieve oordeel over ohs m edia-bestel is dan ook zeker op zi j n plaat s . T en tweede, de media blijken over het al g emeen be t er to voldoen aan het afspie g elings- dan aan het openheidscriterium . Dit kan met zi c h meebren g en dat zij selectief reageren o p soci a le veranderinqen, met ee n
178
zekere "bias" in de richting van "het brede maatschappelijke midden" . Als dit zo is dan moet gevreesd worden dat met name de toenemende culturele en ethnische differentiatie in onze samenleving niet of slechts zeer ten dele in een nieuwe media-pluriformiteit zal worden vertaald . De toekomstige overvloed aan nieuwe, non-massa-media biedt wellicht enige compensatie voor deze inherente tendens van ons "markt-geori6nteerde" media-bestel .
11 .7 . En de overheid ? In 1 .4, schreven wij dat criteria voor media, criteriatoepassing en de criteria-toepasser drie verschillende zaken zi j n : uit de criteria vloeit niet automatisch voort, hoe en zeker niet door wie ze zouden moeten worden toegepast . Zo is het zinvol de vraag to stellen, of de overheid hier een taak heeft . Wat moet zij doen, wanneer de media niet zo pluriform zijn, als tegen de achtergrond van bepaalde criteria wenselijk is? Moet zij maatregelen treffen, en Welke dan : specifieke, generieke of gericht-generieke? Aan dit snort vragen gaat eigenlijk nog 66 n vraag vooraf : hoe is het in feite met de pluriformiteit van de Nederlandse media gesteld? Die vraag stond in deze studie centraal . Zij kon aldus worden beantwoord, dat er over het algemeen weinig reden tot pessimisme is, nee eerder tot optimisme . Of het huidige overheidsbeleid ten aanzien van de media daaraan heeft bijgedragen, valt niet met zekerheid to zeggen . Heeft bijvoorbeeld onze Omroepwet als instrument van " g econstrueerde media-pluriformiteit" (4 .3 .) een bestel opgeleverd dat " inhoudelijk" pluriformer is dan in landen waar men zulke regelingen niet kent? We weten het niet ; alleen een internationaal vergelijkende analyse zou daarover uitsluitsel kunnen geven . Daaruit volgt een belangrijke vaststelling : ons media-bestel voldoet aan zekere pluriformiteitscriteria, waarbij nog onduidelijk is, voor Welk deel dat kan worden toegeschreven aan het media-beleid van de overheid . Het zou best zo kunnen zijn dat we zonder overheidsbemoeienis een even pluriform media-bestel hadden . Maar stel dat de situatie niet zo gunstig was, moet de overheid dan pluriformiteitscriteria toepassen? En zo j a, hoe dan? Traditioneel heeft de overheid zich altijd verre gehouden van bemoeienis met de inhoud van media . Een bescheiden poging tot inhoudelijke regeling ondernam zij ten aanzien van het omroepbestel : een volledigprograrrena-voorschrift voor bestaande omroepen (Omroepwet art . 35) en bij de toelating van nieuwe, een cultureel criterium naast een • getalscriterium (art . 13) . Uit de praktijk van de Omroepwet is gebleken dat het bijzonder moeilijk is, dit snort "inhoudelijke" artikelen toe to passen, zeker in concrete gevallen . En dat geldt mutatis mutandis ook voor de pluriformiteitscriteria die wij in deze studie hebben ontwikkeld . Over dit snort criteria is onder sociale wetenschappers nog wel overeenstemming to bereiken, maar dat is nog iets anders dan juridisc h
1 79
sluitende, onaanvechtbare en afdwingbare wet 'svoorschriften formuleren . D3t is het grote probleem . Daarmee willen wij de status van pluriformiteitscriteria voor beleid gericht op afzonderlijke media relativeren . Als men al de kant van gericht beleid uit wil, dan toch op basis van objectieve criteria die - anders dan pluriformiteitscriteria - met de inhoud van media niets uitstaande hebben . Dat ligt oo k geheel in de lien van artikel 7 van de Grondwet . Is hiermee het belang van pluriformiteitscriteria voor het mediabeleid ondergraven? Zeker niet . Een belangrijke task van de overheid is er voor to zorgen dat de mediabaromater voortdurend kan worden afgelezen . Deze task gaat logisch gezien vooraf aan Welke bemoeienis van de overheid met de media dan ook . Zij onderstelt regelmatig sociaal-wetenschappelijk onderzoek Haar de plurifor miteit van de informatievoorziening in onze samenleving . Pluriformiteitscriteria zoals bijvoorbeeld in deze studie ontwikkeld zoude n de mediabarometer kunnen vormen voor het treffen van overheidsmaatregelen op het terrein van de publieke informatievoorziening . Het feit dat deze studie met overheidsgeld kon worden verricht, bewijst dat deze " barometer-taak " serieus genomen wordt .
180
LITERATUU R Admedia, b .v . Akkermans, E ., 197 5
Psyche hoofdpublicatie Sufferdjes in de politie k
Bardoel, J . en J . Bierhoff, (red .), 198 1 Bercken, W .P . van den, 197 9
Media in Nederland (2 delen )
Berg, H . van den, F . Glastra en C . van der Veer, 198 1 Blumler, J .G . en D . McQuail, 1968 B b ckelman, F . , 197 5 Bryson, L ., (red .), 1948 Buys, C .M ., 197 5 Cirino, O .R ., 1971 Cohen, B ., 196 3 Commission on Freedom of the Press, 194 7 Commission -, Royal Commission on the Press, 197 7 Cuilenburg, J .J . van, 1977 Cuilenburg, J .J . van, 198 0 Curran, J ., M . Gurevitch en J . Woollacott, (red .), 197 7 Curran, J . en J . Seaton, 1981 Dahl, R .A ., 195 7 Dahl, R .A ., 1971 Dahrendorf, R ., 1974 Dale, Van, 197 6 Dance, F .E .X . , (red .), 1967 Dawson, R .E . en K . Prewitt, 1969 DeFleur, M .L . , 196 4
Efron, E ., 1971 Eindrapport -, 197 2 Elsloo, W . van, 198 0 Fauconnier, G ., 197 3 Fauconnier, G ., 197 3 Fiske, J . en J . Hartley, 1978 Fjaestad, B . en P .G . Holmlow, 197 5
Galtung, J ., 1973 (1967 ) Galtung, J . en M . H . Ruge, 196 5 Gans, H ., 1980 Geissler, R . , 197 3 Gerbner, G ., 196 7 Gustafsson
. en S . Hadenius,
Het beeld van het Westen in de Sovjet-per s Televisie berichtgeving en ideologie : een case study Television in politic s Theorie der Massenkomnunikation im Prozess der AuflSsunq burgerlichen Oeffentlichkeit The communication of idea s Van twee kranten bekeke n Don't blame the peopl e The press and foreign policy A free and responsible pres s Repor t Lezer, icrant en politie k Hoe pluriform is onze dagbladpers? in : Noomen en Vonk, 19 8 Mass communication and society Power without responsibilit y A preface to democratic theory Polyarchy : participation and oppositio n Aktive and passive Oeffentlichkeit, in : Langenbucher, 1974 Van Dale's groot woordenboek der Nederlandse taa l Human communication theory Political socialisation Occupational roles as portrayed on television : in Public Opinion Quarterly, 1964, (28 ) The news twisters Eindrapport van de Cor rmissie Bedrijfsfonds voor de Pers Huis-aan - huisbladen, in : Ariadne, 198 0 Massacommunicatie : een terreinverkennin g Massamedia en samenleving Reading televisio n Swedish newsmens views on the role of the pres s Theory and methods of social researc h The structure of foreign news , in : Journal of International Peace Research, 1965, (1 ) Deciding what's news Massamedien, Basiskorrmunikation and Demokrati e Mass media and human communication theory, in : Dance, 196 7 Swedish press policy
197'6.- E
181
Habermas, J ., 1962 Hall, S ., 197 7 Hamelink, C ., 1975 Handboek -, div . jaarg . Hemels, J ., 1975 Hendriksen, P ., 1979 Heuvel, J .H .J . van den, 1971 Heuvel, J .H .J . van den, 197 6 Holsti, O .R ., 196 9 Holtwijk, I ., 1979 Holzer, H ., 196 9 Hund, W .D ., 197 6 Inter/View b .v ., 1974 Inter/View b .v ., 197 6 Inter/View b .v „ 197 6
Jackson, I ., 197 1 Janowitz, M ., 195 1 Janowitz, M ., 195 2 Johnson, N ., 196 9 Kaiser, A . en J . Stienen, 198 0
Kieslich, G ., 196 5 Knulst, W . en A . van der Staay, 1980 Kooyman, A ., (red .), 1977 Kooyman, A ., (red .), 1980 Koschwitz, H ., 197 1 Kuypers, G ., 1967 Kuypers, G ., 197 3 Kwartel, M .J . van der, 196 8 Langenbucher, W .R ., (red .), 197 4 Laski, H .J ., 1935 Lasswell, H .D ., 194 8 Lowenthal, L ., 196 1 Lijphart, A ., 1968
Strukturwandel der Oeffentlichkeit Culture, the media and the "ideological" effect, in : Curran, Gurevitch en Woollacott, 1977 Perspectives for public communicatio n Handboek van de Nederlandse Pers en Publicitei t Persvrijheid? Een antwoord aan uilen en valke n Omroepen in de woestijn, in : Massacorrenunicatie, 1979, (7) Omroepverkiezingen : over omroeporganisaties en hun ledenaanhang Nationaal of verzuild : de strijd om het Nederlandse omroepbestel 1923-194 7 Content analysis for the social sciences and humanitie s De Groninger Cezinsbode Massenkommunikation and Demokratie in der Bundesrepublik Deutschland Ware Nachricht and Informationsfetisc h Omroepverkiezingen in Nederland Functie- en image-aspecten van een aantal Nederlandse tijdschriften Gevolgen ontkoppeling(en) ledenaanhang omroeporganisatie s The provincial press and the community The imagery of the urban community press, in : Public Opinion Quarterly, 1951, (15 ) The community press in an urban settin g What the FCC must do, in : Columbia Journalism Review, 1969 - 197 0 De binding van de lezers aan hun kraut en regionaal en landelijk lezen in de regi o Zur Definition der Zeitschrift, in : Publizistik, 1965, (10 ) De nieuwe kijker, in : Kooyman, 198 0 Bouwstenen voor een mediabeleid De audiovisuele revolutie Pressepolitik and Parteijournalismus in der USSR and der Volksrepublik Chin a Het politieke spel in Nederland Grondbegrippen van politiek Doeleinden en oogmerken bij het oprichten van tijdschrifte n Zur Theorie der politischen Komnnunikatio n The rise of European liberalism The structure and function of communication in society, in : Bryson, 194 8 Literature, popular culture and society Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek
182
Manschot, B ., 197 7 McCombs, M .E . en D .K . Shaw, 197 2 McQuail, D ., 197 6 McQuail, D ., 197 7
Medianota, 1975 Merton, R .K ., 195 7 Merton, R .K . en P .F . Laiarsfeld, 1948 Middendorp, C .P ., 1979 Miliband, R ., 1969 Moor, L .G ., 197 3
De invloed van de massamedia in Nederland in : Kooyman, 197 7 The agenda setting function of the mass media, in : Public Opinion Ouarterly, 1972, (29 ) Review of sociological writing on the pres s Analysis of newspaper content, Research Series Royal Commission on the Pres s zie : Nota over het massamediabelei d Social theory and social structure Mass communication : popular taste and organised social action, in : Bryson, 1948 Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederlan d The state in capitalist society De verkiezingscarrpagne - 1972 op de Nederlandse televisi e
Beweren en motivere n Congresmap " Media en maatschappelijke verantwoordelijkheid " Het eigen gezicht van de tv-actualiteitenrubrieken Politieke informatie via de massamedi a Actualiteitenrubrieken N .O .S ., 1975 De betekenis van televisiekijken N .O .S ., 1975 NOS-Journaal 75-7 6 N .O .S ., 1976 N .O .S . . 197 8 Towards meaningful programma classification N . O .S ., 197 8 TV-programma's met informatie over de Nederlandse politiek Nota -, 1975 Nota over het massamedia-beleid, Tweede Kamer, 1974-1975, stuk 1335 3 N .O . T .U . (Nederlandse Organisatie Media zeggen neen tegen de nota van Tijdschrift Uitgevers), van Door n 1976 N .O .T .U ., 198 0 De Nederlandse media : inhoudscategorisatie van de Nederlandse medi a Noomen, G .W ., 1977 Noomen, G . W . en R .H . Vonk, (red .), 198 0 N .O .S . ( N ederlandse Omroep Stichting), 1971 N .O .S ., 197 4
Oonincx, T ., 1980
10 jaar Notu, 10 jaar discriminatie, in : NOTU-schrift, herfstnurmier, 198 0
Peelen, G .J ., 1976 Peper, A ., 197 1
Van verlossing tot vertrossing De overgangsjaren van de Nederlandse arbeidsverhoudingen, in : Economisch Statistische Berichten, 197 1 The open society and its enemies (2 delen ) Conjectures and refutation s The lo g ic of scientific discovery De armoede van het historicisme Communication and political developmen t
Popper, K .R ., 1963, (1945 ) Popper, K . R ., 1968, (1963) Popper, K . R ., 1972 (1959 ) Popper, K .R ., 1974 (1967) Pye, L .N ., 1963
Rager, G ., 1981 Publizistische Vielfalt in de r Region, in : Media Perspektiven , 198 1 Rapport -, 1972 Rapport van de P .v .d .A . Omroep cormnissie
183
Rex, J ., 196 1 Rosenberg, B . en D .M . White, (red .), 195 7 Schaafsma, H ., 1968 Schaafsma, H ., 1970 Scholten, 0 ., (in druk) Siebert, F .S ., T . Peterson e n W . Schramm, 1969, (1956) Singer, B ., (red .), 197 2 Smets, H ., 197 7 Smith, A ., 1973 Smith, A ., 197 7 Sola -, I . de Sola Pool, W . Schramm e .a ., (red .), 1973 Sterk, R ., 1980
Thurlings, J .M .G ., 1971 Tuchman, G ., 1979
Key problems of sociological theory Mass cultur e Krant, radio en televisie Karakteristiek van de omroep Krant en democrati c Four theories of the pres s Communications in Canadian society Grenzen van de medianota, in : Massacommunicatie, 1977 , (5) The shadow of the cav e Subsidies and the press in Europe Handbook of communicatio n Sta g natie in het Gooi, in : Bardoel en Bierhoff, 1981, deel 1 De wankele zuil Images of wome n
Universitat, Karl-Marx-Universi- Wdrterbuch der sozialistischen tit Leipzig, Sektion Journa- Journalisti k listik, 197 3 Vasterman, P ., 1981 Veenendaal, H .M ., 1977 Vermeulen, G ., (red .), 1980 Vos, C ., 1976
Wassenaar, I ., 1976 Welgraven, C ., 1981 Wentink, T ., 1975 Werkman, G ., 1970 Wieten, J . e .a ., 198 0 Wildemann, R . en W . Kaltefleiter, 1973 (1965 ) Wirth, L ., 194 8 Wright, C .R ., 1960
De tijdschriftenmarkt, in : Bardoel en Bierhoff, 1981, deel 2 Tegen beter weten in, in : Omroeppodium 2, NOS, 197 7 Net tijdschrift : handboek voor journaliste n Kenniskloof en televisie, in : Massacommunicatie, 1976, (4 ) Vrouwenbladen : spiegels van een mannenmaatschappij Media en democratic : Den Haag Vandaa g Mediabeleid doorgelicht, in : Massacommunicatie, 1975, (3) Kioskografie of beschrijvende tijdschriftkund e TV-actualiteitenrubrieken : selectiecriteria en diversiteit Funktionen der Massenmedie n Consensus and mass communication, in : American Sociological Review, 1948, (13 ) Functional analysis and mass communication in : Public Opinion quarterly, 19 0, (24)
184
I n d e r e e k s ' Voorst u dies e n ac ht erg ro n d e n' z ijn tot nu t oe ve rsc h en e n : In de eerste Raadsperiode : V 1 .
W . A .W . va n W als t i jn e .a . : K ansen op onderwi js ; ee n literatuurstudie ove r on g e l ij k hei d in het N ed e r landse onde rw ijs ( 19 75 '
V 2 . I . J . Schoonen b oom en H . M . In 't Ve l d- La ngeve ld : De e m ancipat i e van de v r ou w ( 19 76) ' V 3 . G . R . M ustert : Va n dubbel tj es en k w artjes : e en l ite ratuu r studie over de o n gelijkheid in de N ederl andse i nkome nsverdel i ng ( 19 76 ) V 4 . IV A/ I nstituut voor Sociaal- W etensc h appeli j k Onderzoek v a n de Katholie ke Hogeschool Tilburg : De verdeling en de waardering van de arbeid ; een studie ove r ongelijkheid in het arbeidsbestel (1 976 ) V 5 . 'Adv i seren aan de overheid', met b i j d ragen van economische, juridische en politico l ogische bestuurs k undigen (1 9 77 ) V 6 . Vers l ag Ee rste R aadsperiode : 1 972- 19 7 7
In de tweede Raadsperiode : V 7.
J . J . C . Voorhoeve : Internationale macht en interne autonomie Een verkenning van de Nederlandse situatie (1978 )
V 8.
W . M . de Jong : Techniek en wetenschap als basis voor industrials innovatie - Verslag van een reeks van inte rv iews (1978 )
V 9.
R . Gerritse/Instituut voor Onde rz oek van Overheidsuitgaven : De publieke sector : ontwikkeling en waardevorming Een vooronde rz oek (1 979 )
V10 .
Vakgroep Planning en Beleid/Sociologisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht : Konsumptieverandering in maatschappelijk perspectief (1979 )
V1 1 .
R . Penninx : Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid? Opgenomen in rappo rt nr. 17 (1979 )
V12 .
De qua rtaire sector - Maatschappelijke behoe ft en en werkgelegenheid - Verslag van een werkconfere n tie (1979 )
V13 .
W . Driehuis en P . J . van den Noord : Produktie , werkgelegenheid en sectorstructuur in Nederland 1960-198 5 Modelstudie bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 )
V14 .
S . K . Kuipers, J . Muysken, D .J . van den Berg en A . H . van Zon : Sectorstructuur en economische groei : een eenvoudig groeimodel met zes sectoren van de Nederlandse economie in de periode na de tweede wereldoorlo g Modelstudie bij het Rapport Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 )
V1 5 .
F . Muller, P . J . J . Lesuis en N . M . Boxhoorn : een multisectormodel voor de Nederlandse economie in 23 bedrijfstakke n F . Muller: Veranderingen in de sectorstructuur van de Nederlandse economie 1950-199 0 Modelstudie bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 )
' UnverkocM
185
V16 . A . B . T .M . van Schaik: Arbeidsplaatsen, beze tt ingsgraad en werkgelegenheid in de rt ien bedrijfstakke n Modelstudie bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 ) V17 .
A .J . Basoski, A . Budd, A . Kalff, LB . M . Mennes, F . Racks en J . C . Ramaer: Expo rt beleid en sectorstructuurbelei d Preadviezen bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 )
V18 .
J . J . van Duijn, M .J . Ellman, C . A . de Feyter, C . Inja, H . W . de Jong , M . L Mogendorff en P . Verloren van Themaat : Sectorstructuurbeleid : mogelijkheden en beperkinge n Preadviezen bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 )
V19. C . P . A . Ba rt els : Regio ' s aan het work : ontwikkelingen in de ruimtelijke spreiding van economische activiteiten in Nederlan d
Studie bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 ) V20.
M .Th . Brouwer, W . Driehuis, K . A Koekoek , J . Kol , LB . M . Mennes , P . J . van den Noord, D . Sinke , K . Vijlbrief en J . van Ours : Raming van de finale bestedingen en enkele andere grootheden i n
Nederland in 198 5 Technische nota ' s bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980 ) V21 .
J . A .H . Bron : Arbeidsaanbod-projecties 1980-2000 (1980 )
V22 .
P. Th oenes, R . J . In ' t Veld, I . Th . M . Suellen, A . Faludi : Benaderingen van planning (11981 )
V23 . Beleid en toekomst, verslag van een symposium over het rappo rt Beleidsgerichte toekomstverkenning deal 1 (1981 ) V24 . U . van den Bosch, G . van Enckevo rt , Ria Jaarsma, D . B . P. Kellen, P .N . Ka rs tanje, K . B . Koster. Educatie en welzijn (1981 ) V25 .
J . C . van Ours, D . Hamersma, G . Hupkes, P. H . Admiraal : Consumptiebeleid voor de werkgelegenhei d Preadviezen bij het rappo rt Vemieuwingen in het arbeidsbestel (1982 )
V26 . J . C . van Ours, C . Molenaar , J .A . M . Heijke : De wisselwerking tussen schaarsteverhoudingen en beloningsstructuu r Preadviezen bij het rappo rt Vernieuwingen in het arbeidsbestel (1982 ) V27 .
A . A . van Duijn, W . H . C . Kerkhoff, LU . de Si tt er, Ch . J . de Wolff, F . Sturmans : Kwaliteit van de arbei d Preadviezen bij het rappo rt Vemieuwingen in het arbeidsbestel (1982 )
In de serie 'Voorstudies en achtergronden mediabeleid' zijn tot nu toe verschenen : M1 . J . M . d e M e ij : Overhei d e n uitin g s vr i j he id ( 1982 ) M2 .
E . H . Holla nd er. K leinsc ha l i ge mass a co m munica ti e : l o k a l e omroepvo rm e n in W es t -Euro p a ( 1982 )
M3 . U . He i n sman/ N e d erl and se O mroe p S t i c h t i n g : D e ku l ture le be t ek en i s van d e in stroo m v an bui t enl an d se tele v is i e p rogra m m a's in N ede r l a n d - Ee n lite r a t uurs tu d i e ( 1982
186
M4 .
L. P . H . Schoonderwoerd , W. P . Knulst/Sociaal en Cultureel Planbureau : Mediagebruik bij verruiming van het aanbod (1982 )
M5 .
N . Boerma , J . J . van Cuilenburg , E . Diemer , J . J . Oostenbrink , J . van Putten : De omroep : wet en beleid ; een juridisch-polit i cologische evaluatie van de omroepwet (1982 )
M6 .
Intoma rt b .v . : Etherpiraten in Nederland (1982 )
M7 .
P . J . Kalff/ Instituut voor Graf ische Techniek TNO : Nieuwe technie ken voor productie en distributie van dagbladen en tijd schriften (1982)
18 7
De Raad h ee ft tot nu too d e volgende R e pporten c an do Regering uitg e bra cht: In do ae ra te Rea ds pe riod e : 1 . Europese Un i e 2 . Stru c tuu r van de Nedert a ndae econom i e 3 . En e rgi e be l e i d Gebundeld in 6 6 n publ ika tie ( 1974 ) ' 4 . M ilieube l e id ( 1 9 74 ) ' 5 . Bevol kin Qapr og nose (1 9 7 4 ' 6 . De organisetie van h et openbaa r bentuu r ( 1975 ) ' 7 . B u itenlandae invloeden op Nederland : Intemetionale m i grotie (1976 ) 8 . Buitenlandse invlooden op N ede rla nd : Bea c hikbae rhe f d van we t en s chappe lijke an tec hniache kenn i s (1976 ) 9 . Co mmentear op do Diacuaeienota Secto rcaden (1976 ) 10 . Commentaar op do note Contouren va n een toekomstig onde rw ija be at e l (1976 ) 11 . Overzi c ht exteme advieao rgene n van de ce ntr ele overheid ( 1976 ) 12 . Ext eme a dviesorganen van de c ent ra le ovefieid ( 1977 ) 13 . ' Meken w i j er work van ?' Verkenn i ngen omt rent do verhoud i ng tureen a ctieven an nietactieven (1977 ) 14. In terne edviesorgenen van de c e ntra l e overhe ad (1 977 ) 15. De komende vi jfentwi ntig jeer - Eon toekomstverkenning voor Ne d e rland (1 9 77 ) 16. Over so ci ale ongel ijkhe id - Een be l e i dsge ric hte p rob leemve rlc e n nin g ( 1977 )
In do tweede Re adap e riod e: 17 .
18. 19. 20.
21 .
Etn ische minderheden ( 1979 ) ' A . Rappo rt can do Reger i n g B. Naar eon a l gemeen etnisch m i nderhedenbe l e f d 7 Pleat s en to ekomat van de Nederl andae industrie ( 1980 ) Belei dageri c h te t oekoms tverke n n i n g Dea l 1 : Een poging tot u itlokki n g ( 1980) Democrat i e an gewe l d Pro bleemanalyse near aan l eid i ng van do gebeu rten isae n in A m s ter da m op 3 0 a pril 1 980 Vemieuwingen i n het arbeidabea tel (1981 )
Uhwk x M
All e publikn ti ea v a n do Read zljn vertcrijgbaa r via do Staata uitg everij, Chri a toNel Plantijnatr eat 1, Postbus 20014, 2500 EA 's•Gr a v e nhage, tel. 070-7899 1 1 of in de boe k handel .