Michelle Gagnon
Persefone, Falling, door Rita Dove, is afkomstig uit haar poëziebundel Mother Love. Het gedicht is gebruikt met toestemming van Rita Dove.
Twitter mee: #ProjectPersefone NUR 285/ggp091301 © MMXIII Nederlandse editie: Blossom Books © MMXII Michelle Gagnon Published by arrangement with HarperCollins Publishers Oorspronkelijke titel: Don’t Turn Around Nederlandse vertaling: Annemarie Dragt Nederlandse vertaling gedicht en dankwoord: Myrthe Spiteri Omslagontwerp: Sanneke Prins, Sproud Amsterdam Opmaak binnenwerk: Studio L.E.O. Alle rechten voorbehouden, inclusief het recht van reproductie in zijn geheel of in gedeelten, in welke vorm dan ook. Blossom Books is een imprint van Uitgeverij Kluitman Alkmaar B.V. Blossombooks.nl
Voor Taegan
Een narcis tussen de gewoonlijk schone bloemen, een niet als de andere! Ze trok, bukte en trok harder – toen hij, schietend uit de aarde op zijn schitterende verschrikkelijke wagen, zijn gage opeiste. Het is over. Niemand hoorde haar. Niemand! Ze had de kudde verlaten. (Onthoud: ga direct naar school. Dit is belangrijk, laat je niet afleiden! Praat niet met vreemden. Blijf bij je vrienden. Richt je blik omlaag.) Zo makkelijk komt het kwaad. Dit is hoe je met één voet al in de grond verzonken staat. – Rita Dove, ‘Persefone valt’
Hoofdstuk een H
et eerste wat Noa Torson opmerkte toen ze wakker werd, waren haar koude voeten. Vreemd, want ze droeg altijd sokken in bed. Ze deed haar ogen open en schrok van het felle licht. Ze vond het
vreselijk als het licht was in de kamer waarin ze sliep, en had zelfs verduisteringsgordijnen opgehangen voor het enige raam in haar appartement, zodat de ochtendzon nooit naar binnen kon schijnen. Haar ogen raakten langzaam gewend aan het licht, en Noa probeerde te bepalen waar ze was. Haar hoofd voelde aan alsof het was opgeblazen en volgestopt met vilt. Ze had geen idee hoe ze hier terechtgekomen was, waar dat ‘hier’ ook was. Zat ze weer in een jeugdinrichting? Nee, waarschijnlijk niet; daarvoor was het hier te rustig. In de jeugdgevangenis was er altijd herrie, haast als op een kermis: het gestamp van de schoenen van de bewakers op de metalen trappen, hysterische hoge stemmen, het gekraak van de bedden, en metalen deuren die werden dichtgegooid. Noa was er lang 9
genoeg geweest om het allemaal met haar ogen dicht te kunnen herkennen. Ze kon zelfs horen in welk cellenblok ze terecht was gekomen, alleen door naar de geluiden te luisteren. Stemmen drongen het randje van haar bewustzijn binnen – zo te horen waren het twee mensen die zacht praatten. Ze probeerde overeind te komen, maar op dat moment sloeg de pijn toe. Noa kromp in elkaar en viel weer achterover op haar bed. Het was of haar borst uit elkaar werd gerukt. Haar hand deed ook zeer. Langzaam draaide ze haar hoofd. Er zat een infuus in de rug van haar rechterhand. Het slangetje liep naar een zak die aan een metalen standaard hing. En het bed waar ze op lag, was van koud metaal – een operatietafel, met daarboven een felle lamp. Lag ze in een ziekenhuis? Er hing hier niet die typische ziekenhuislucht, waar de geur van bloed en zweet en kots het moest opnemen tegen de doordringende stank van ammonia. Noa tilde haar linkerhand op. Haar jade armband was weg. De armband die ze nooit afdeed. Door die ontdekking verdwenen de laatste watten uit haar hoofd. Voorzichtig kwam ze op haar ellebogen overeind en keek fronsend om zich heen. Dit leek niet op de ziekenhuizen die ze kende. Ze lag midden in een glazen ruimte, een soort doos van vier bij vier meter. De ramen waren van matglas, zodat ze er niet doorheen kon kijken. De vloer was van kaal beton. Behalve de operatietafel en de infuusstandaard stonden er overal bakken en karren op wieltjes met medische instrumenten en apparaten. In de hoek was een rode afvalbak, waar met grote letters MEDISCH AFVAL op stond. Toen ze omlaag keek, zag Noa dat ze een operatiehemd aanhad, maar nergens stond de naam van een ziekenhuis. Ze probeerde alles 10
op een rijtje te krijgen. Dit was niet de jeugdgevangenis en ook geen officieel ziekenhuis. Ze had het gevoel dat het niet goed zat. Hier gebeurden vreselijke dingen. De stemmen werden luider; er kwam iemand aan. Noa zorgde al tien jaar voor zichzelf en ze had inmiddels wel geleerd dat ze autoriteiten niet kon vertrouwen, of het nu agenten, dokters of maatschappelijk werkers waren. En ze was niet van plan om nu te beginnen iemand te vertrouwen, niet in een situatie als deze. Langzaam liet ze haar voeten van de tafel op de grond zakken. Ze sloeg haar armen om zich heen en onderdrukte een huivering. Het beton was ijskoud, alsof ze met blote voeten op een gletsjer stond. De stemmen kwamen precies voor haar kamer tot stilstand. Noa probeerde te verstaan wat ze zeiden, maar ving alleen wat flarden op: ‘Succes… bel hem maar... wat doen we… ongelooflijk dat we eindelijk…’ Het laatste stukje verstond ze woord voor woord. Het was een man, die gelaten zei: ‘Zij regelen het wel. Ze is ons probleem niet.’ Noa deed haar best om te voorkomen dat haar tanden gingen klapperen. Wanhopig keek ze om zich heen. Een meter verderop lagen verschillende medische instrumenten op een kar. Ze was er bijna toen de deur aan de andere kant van de ruimte openging. Twee mannen in operatiekleding kwamen binnen. De eerste was een slanke, bleke man met op zijn voorhoofd een paar blonde haren die onder zijn operatiemuts uitstaken. De andere arts was een latino. Hij was jonger en wat meer gedrongen; een warrige snor ontsierde zijn bovenlip. Zodra ze haar zagen, verstijfden ze. Noa probeerde te bedenken hoe ze dichter bij de kar kon komen. 11
‘Waar ben ik?’ vroeg ze. Haar stem klonk zwakker dan normaal, alsof ze al een poosje niet had gepraat. De artsen hadden zich weer hersteld en wisselden een blik. De blonde gebaarde met zijn hoofd en de latino liep snel naar buiten. ‘Waar gaat hij heen?’ vroeg Noa. Ze stond inmiddels op een halve meter van de kar, terwijl de blonde arts er aan de andere kant ongeveer een meter vandaan stond. Hij stak zijn handen geruststellend omhoog. ‘Je was betrokken bij een vreselijk ongeluk, Noa,’ zei hij kalmerend. ‘Je bent nu in het ziekenhuis.’ ‘O ja?’ Noa kneep haar ogen samen. ‘Welk ziekenhuis?’ ‘Je zult er weer helemaal bovenop komen. Het is heel normaal dat je je nu verward voelt.’ Hij wierp een blik over zijn schouder. ‘Wat voor ongeluk?’ De arts zweeg even; zijn ogen schoten rond alsof hij ergens het antwoord zocht, en Noa wist dat hij loog. Het laatste wat zij zich kon herinneren, was dat ze van haar appartement naar het Newton Centre Station was gelopen, om de metro naar Boston te nemen. Ze moest naar de stad om een nieuwe videokaart voor haar MacBook Pro te halen. Op Oxford Road was ze rechts afgeslagen en langs Weeks Field gelopen, op weg naar het metrostation. Het was een warme herfstdag en de zon scheen zacht op haar huid, gefilterd door de feloranje en rode bomen die hun bladeren al begonnen te verliezen. Ze had zich goed gevoeld, herinnerde ze zich. Gelukkiger dan ze in lange tijd was geweest. Misschien wel gelukkiger dan ooit. Daarna niets. Het was helemaal blanco. ‘Een auto-ongeluk,’ verklaarde hij, met een triomfantelijk toontje in zijn stem. 12
‘Ik heb geen auto. En ik neem ook nooit een taxi,’ zei Noa achterdochtig. ‘Je bent aangereden door een auto, bedoel ik.’ De arts keek weer over zijn schouder, met groeiend ongeduld. De ander was blijkbaar hulp gaan halen. En dat betekende dat ze snel moest handelen. Noa liet zich voorovervallen, alsof ze opeens duizelig was. De arts stapte naar voren om haar op te vangen. In één vloeiende beweging greep Noa een scalpel van de kar en drukte die tegen de zijkant van zijn nek. Hij opende zijn mond in een grote, verbaasde O. ‘Jij gaat zorgen dat ik hier wegkom,’ zei ze vastbesloten, ‘want anders snij ik je strot door. Maak geen geluid.’ ‘Alsjeblieft.’ Zijn stem klonk hees. ‘Je begrijpt het niet. Je kunt niet weggaan. Voor je eigen…’ Er kwamen voetstappen hun kant op rennen. ‘Kop dicht!’ Noa duwde hem voor zich uit en hield het mes tegen zijn keel gedrukt terwijl ze door de deur liepen. Buiten stopte ze even: dit was zeker geen ziekenhuis, maar een enorme loods, zo groot als een vliegtuighangar. Rondom de glazen kamer stonden rijen kartonnen dozen en metalen archiefkasten, met gangpaden ertussen. ‘Hoe komen we hieruit?’ siste ze met haar mond dicht bij zijn oor. Ze waren ongeveer even lang, zo’n één meter zeventig, wat het makkelijker maakte. De arts aarzelde en wees toen naar rechts. ‘Daar is een uitgang, maar er zit een alarm op.’ Noa zag een smalle gang die naar rechts leidde. Ze duwde hem die kant op. Ergens riep iemand bevelen. Toen ze in het gangpad liepen, hoorde ze achter zich hoe de kamerdeur werd opengegooid. Meer 13
geschreeuw toen ze ontdekten dat ze was verdwenen. Zo te horen zaten er minstens vijf of zes mensen achter haar aan. Het gangpad was smal, met aan weerszijden kartonnen dozen die tot schouderhoogte waren opgestapeld. Een van de tl-buizen boven hun hoofd flikkerde en zette hen in een knipperend licht. Noa negeerde de stekende pijn in haar borst en verdrong de opkomende paniek. Na een paar meter boog het gangpad naar rechts. Ze liepen de hoek om en kwamen bij een grote metalen deur. Hij was afgesloten met een ketting. ‘Dat is geen alarm,’ zei Noa toonloos. ‘Steek me niet neer, dat heeft geen zin,’ pleitte hij. ‘Je kunt hier toch niet weg. Hij laat je echt niet gaan.’ De bovenste doos op de stapel naast haar stond open. Met haar vrije hand voelde Noa wat erin zat en waagde toen een blik: metalen po’s, niets waar ze een slot mee kapot kon slaan. Ze zat in de val. Noa moest haar best doen om niet te schreeuwen van frustratie. Midden in de loods had ze nog wel een kans gehad om te ontsnappen. Maar nu voelde ze zich als een rat die vastzat aan het eind van een doolhof. ‘Trek je kleren uit,’ beval ze. ‘Wat? Maar…’ protesteerde hij. ‘Nu!’ Ze drukte de scalpel dieper in zijn nek. Een minuut later stond de arts te bibberen in zijn ondergoed, terwijl Noa in zijn Crocs stapte en het operatiemasker over haar gezicht trok. Het was maar goed dat deze man was gebleven. De operatiekleding van de latino had haar nooit gepast. ‘Het lukt je nooit,’ zei hij. Noa fronste en reageerde met een dubbele uppercut, een trucje dat 14
ze had geleerd op de harde manier: door er zelf eens een in ontvangst te nemen. Ze raakte de kaak van de arts en zijn hoofd sloeg achterover. Hij viel als een blok neer en knalde tegen de kartonnen dozen. Daarna bleef hij liggen. ‘Ik haat negatieve opmerkingen,’ mompelde ze. Opeens kwam de latino-arts door het gangpad aanrennen en kwam slippend tot stilstand. Noa reikte met haar rechterhand in de kartonnen doos naast haar. ‘Jim?’ zei hij en hij sperde zijn ogen open toen Noa op hem af rende. Onder het rennen bewoog ze haar arm naar achteren en zwaaide toen de metalen po zo hard ze kon naar voren. Hij dook weg en beschermde zijn gezicht met zijn armen. De po maakte een hard, hol geluid toen hij zijn slaap raakte. De ogen van de latino draaiden weg en hij viel op de grond. Noa rende weer het gangpad in en stopte aan het eind. Ze hield de scalpel nog steeds in haar linkerhand geklemd, maar de kans was groot dat de mensen tegen wie ze het moest opnemen messen hadden, of zelfs vuurwapens. De loods was zwak verlicht en dat werkte in haar voordeel. Bovendien was hij enorm groot, waardoor de mensen die haar zochten gedwongen waren om zich op te splitsen. De operatiekleding zou hen vanaf een afstandje wel voor de gek houden, maar dat zou nog maar kort werken; het kon niet lang meer duren voor ze die twee artsen hadden gevonden. Ze moest dus maken dat ze hier wegkwam. Behoedzaam sloop Noa verder en ze zorgde ervoor dat ze in de schaduw bleef. Een meter of tien verderop langs de dichtstbijzijnde muur zag ze een andere gang. Het was een risico. Als ze die uit liep, zou ze misschien weer op een afgesloten deur stuiten, net als in de vorige. Maar te lang hier in deze loods blijven stond helemaal gelijk aan zelfmoord. 15
Zo snel ze kon liep ze naar de opening, in de hoop dat ze vanuit de verte zou worden aangezien voor de blonde dokter. De Crocs waren niet bepaald ideaal: ze piepten op het ruwe beton en Noa zou er onmogelijk mee kunnen rennen. Maar het was een stuk beter dan op blote voeten lopen. Haar voeten begonnen tenminste eindelijk een beetje warm te worden. Ze was bijna bij de gang toen er iemand ‘Hé!’ riep. Langzaam draaide Noa zich om. De man die tegenover haar stond, was groot en breed; hij zag eruit alsof een kind klei in een te groot uniform had gepropt en er tot slot nog een bobbelige neus en oren bij had gemaakt. Hij had een pistool in zijn rechterhand. ‘Daar ben ik al geweest,’ zei de bewaker terwijl hij met zijn wapen naar de gang achter haar gebaarde. ‘Dus je hoeft je tijd niet te verspillen.’ Noa knikte bij wijze van bedankje en hoopte maar dat hij het niet vreemd zou vinden dat ze niet antwoordde. Hij liep op zijn gemak naar het volgende gangpad, waar de twee artsen lagen. Ze wilde net verdergaan toen iemand vanaf de andere kant van de ruimte riep: ‘Hou haar tegen!’ Toen ze zich omdraaide, zag Noa de blonde arts aan het eind van het gangpad staan. Zijn naakte huid leek op te lichten in het donker. Hij hield zijn arm uitgestrekt en zijn vinger wees beschuldigend in haar richting. De bewaker draaide zich met een frons naar haar toe. Even ontmoetten hun ogen elkaar, toen draaide Noa zich om en sprintte weg. Peter Gregory verveelde zich. Meestal was hij in het weekend op Tufts 16
University bij zijn vriendin. Maar Amanda had het druk met een of ander groot werkstuk en ze had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij het niet in zijn hoofd hoefde te halen om haar van haar studie af te leiden. Zijn ouders waren in Vermont hun dertigste huwelijksdag aan het vieren in zo’n zogenaamde bed & breakfast waar ze dol op waren, eentje die zich alleen onderscheidde van een gewoon hotel door de alarmerende hoeveelheid bloemetjesstoffen. Aanvankelijk was Peter opgewonden geweest bij het vooruitzicht van een heel weekend in zijn eentje, zonder dat hij zich aan iemand hoefde aan te passen. Hij kon online gaan en alle projecten checken die waren opgezet dankzij zijn schepping /ALLIANCE/. Een Kroatisch lid stond op het punt om iemand op te sporen die een filmpje online had gezet waarin een kat werd verbrand. Het was een behoorlijk gruwelijke manier om ‘fifteen minutes of fame’ te verwerven, maar helaas gebeurden zulke dingen vaker. Inmiddels zat Peter al de hele dag te kijken, maar er waren geen nieuwe posts. Er zat bijna niemand op /ALLIANCE/. Misschien had iedereen het druk met het verkrijgen van dubbele bubbles in World of Warcraft, bedacht hij grinnikend. Peter beschouwde alle waakzame hackers die op zijn site kwamen als een soort volgelingen. Sinds zijn illegale website een jaar geleden online was gegaan, had hij een sneeuwbaleffect gehad. Blijkbaar was Peter niet de enige die zich ergerde aan alle hypocrisie. Zo had zich een soort losse community gevormd van hackers met een missie: ze richtten zich op pesten op internet, dierenmishandeling, seksuele intimidatie en misbruik, en alle andere gevallen waarin de zwakkeren het moesten ontgelden. De enige regel die Peter had, was: geen geweld. Hij zag /ALLIANCE/ als een middel tot gerechtigheid door het pesten van de ‘slechteriken’ en tot nu toe was dat altijd gelukt. De jagers van 17
/ALLIANCE/ waren in staat om met een paar toetsaanslagen iemands creditcard te blokkeren of zijn privacy volledig te vernietigen. En dat was uiteindelijk veel effectiever dan iemand in elkaar slaan. Inmiddels had Peter al een paar rondjes door het huis gelopen en hier en daar wat lichten aan- en uitgedaan. Het was een flink landhuis, dus daar was hij wel even mee bezig. Hij eindigde in de studeerkamer van zijn vader. Daar liet hij zich in de Aeron-stoel vallen, draaide een paar keer rond en leunde toen achterover met zijn voeten op het bureau. Door het raam naast hem zag hij hun oprijlaan, die in donkere golven van het huis wegliep tot aan de straat, waar hij eindigde tussen hoge iepen. Zaterdagavond, en hier zat hij, in zijn eentje. Er was een feest bij zijn vriend Blake thuis, maar hij had geen zin om erheen te gaan. Nu hij een paar keer met Amanda naar de feesten op de universiteit was geweest, vond hij middelbareschoolfeestjes eigenlijk maar tijdverspilling. Maar dat wilde natuurlijk niet zeggen dat hij niet iets leuks kon gaan doen. Zijn vader had een fles twintig jaar oude whisky in de onderste la aan de rechterkant van zijn bureau. Een paar slokken zou hij heus niet missen. Peter toetste een code in en de onderste la sprong open. Echt belachelijk dat zijn vader dacht dat een cijferslot met drie cijfers iemand zou tegenhouden. Peter schudde zijn hoofd terwijl hij de kurk van de fles haalde. Het was eigenlijk nogal beledigend. Hij nam een flinke slok en leunde toen weer achterover. Iemand had iets op het label geschreven: Voor Bob Gregory, met veel dank. De handtekening was onleesbaar; waarschijnlijk weer een of andere klootzak die een zak geld had gekregen van zijn vader in ruil voor iets verschrikkelijks. 18
Zijn vader was de eigenlijke reden dat Peter met /ALLIANCE/ was begonnen. Hij omschreef zichzelf als een ‘weldoener en investeringsbankier’ en hij was zo iemand die beslist in een Prius wilde rijden, met alle toeters en bellen erop, maar die nog te beroerd was om zijn lege Pellegrino-fles naar de glasbak te brengen. Hij kon met veel omhaal een vijfdollarbiljet in het bakje van een dakloze doen als er mensen in de buurt waren, en dan naar huis gaan om het maximaal toegestane bedrag te doneren aan een of andere campagne die ervoor zorgde dat die gast het beslist niet beter kreeg. En Peters moeder was al net zo erg. Ze was een zeer goed betaalde advocaat, die ervoor zorgde dat de gevaarlijkste misdadigers uit Boston nooit de binnenkant van een gevangeniscel te zien kregen. Die twee pasten echt perfect bij elkaar, dacht Peter minachtend. Geen wonder dat ze het al dertig jaar met elkaar uithielden. Het was alweer een poosje geleden dat hij had gekeken waar Bob mee bezig was, realiseerde Peter zich terwijl hij met de bovenkant van de fles onder zijn kin krabde. Hij kon wel weer eens een kijkje nemen. De rest van de bureaula was gevuld met een stapel papier en mappen. Peter haalde ze tevoorschijn en legde ze op het bureau, waarna hij erdoorheen begon te bladeren. Het waren vooral saaie dingen: beursverslagen, rapportages van investeringsmaatschappijen, prospectussen van allerlei beleggingsfondsen. Eén map was dikker dan de andere. Op het etiket stond in blokletters in het keurige handschrift van zijn vader: AMRF. Peter fronste. Hij controleerde deze la best vaak. Dit was nieuw. Hij keek wat er in de map zat: meer kwartaalverslagen, notulen van vergaderingen in een onbegrijpelijk soort steno. In het briefhoofd stond dat zijn vader zowel lid van het bestuur als financieel adviseur 19
was. Dat was niet erg verbazend, want Bob was altijd gek op bijbaantjes als bestuurslid, en ‘financieel adviseurs’ kregen vast een of andere leuke onkostenvergoeding. Peter nam nog een slok whisky en keek hoeveel er nog in de fles zat. Als hij meer dronk, zou Bob het merken. Met tegenzin deed hij de kurk er weer op. Hij was al bezig om de papieren en mappen terug in de la te leggen met de fles erbovenop, toen zijn oog viel op het kopje ‘Project Persefone’. Dat klonk nogal exotisch voor een financieel bedrijf; normaal gesproken hadden die een voorkeur voor echte mannennamen als ‘Maximus’ of ‘Primidius’. Peter keek de pagina snel door, maar het enige wat hij kon ontdekken, was dat Project Persefone een behoorlijk groot deel van AMRF’s aanzienlijke jaarlijkse budget opmaakte. Vrijwel alles, om precies te zijn. Er was iets aan de naam wat hem bekend voorkwam. Peter zette Bobs laptop aan en typte zijn wachtwoord in toen dat gevraagd werd: zijn moeders verjaardag uiteraard. Snel doorzocht hij het web op Persefone en toen wist hij weer waar hij die naam van kende: van de Griekse mythes die ze op school hadden behandeld. Persefone was het meisje dat werd gekidnapt door Hades, de god van de onderwereld, en werd meegesleurd naar beneden. Maar haar moeder had geregeld dat ze de helft van het jaar terug mocht komen om op aarde te leven. Verwonderd leunde Peter naar achteren. Zijn oog viel op de klok die aan de andere kant van de kamer hing. Het was bijna half acht en SportsCenter ging zo beginnen. De ijshockeyers van de Boston Bruins hadden vandaag gespeeld en hij wilde de samenvatting zien. Even overwoog hij om de la af te sluiten en verder te gaan met zijn avond, maar 20
er was iets wat aan hem bleef knagen. Peter zuchtte en ging weer met zijn vingers over het toetsenbord om een zoekopdracht naar AMRF in te typen. Er was een lange lijst van organisaties met die afkorting, zoals de Algalita Marine Research Foundation en de Americans Mad for Rad Foosball voor tafelvoetballiefhebbers. Peter zag geen bedrijven in de lijst staan waar Bob in zou investeren. Hij aarzelde en besloot toen om nog wat verder te graven. Hij sloot Bobs computer af en ging zijn eigen laptop halen. Twintig minuten later wist hij vrij zeker dat hij de juiste site had gevonden. Zo te zien was het een medisch onderzoeksbedrijf, al was het soort onderzoek dat ze deden verborgen achter een hele reeks codenamen. Hij ging door met spitten, maar de meeste bestanden van het bedrijf gingen schuil achter firewalls die zijn eerste pogingen om er een ladder overheen te gooien, weerstonden. Peter wist dat hij erin zou slagen om door die firewalls heen te breken als hij genoeg tijd had – tenslotte had hij voor de grap ook al eens ongemerkt het Pentagon gehackt, en de databases van de FBI en Scotland Yard. De vraag was alleen of iets waar Bob bij betrokken was wel zo veel tijd waard was. Waarschijnlijk niet, besloot Peter. Gapend klapte hij zijn laptop dicht. Een minuut later werd zijn voordeur ingetrapt.
21
Hoofdstuk twee N
oa stond in een gangpad dat identiek was aan dat waar ze de twee artsen had achtergelaten. Ze racete naar de andere kant; achter haar dreunden de voetstappen van de bewaker, en al gauw ook
van anderen die haar achtervolgden. De Crocs flapten aan haar voeten en hielden haar op. Uiteindelijk gaf ze het op en trapte de ondingen uit terwijl ze de hoek omsloeg. Het had weinig zin om warme voeten te hebben als dat betekende dat ze werd gepakt. Ze wierp een blik over haar schouder – de bewaker kwam net de hoek om rennen, hijgend en puffend, zijn gezicht knalrood. Vlak voor haar waren dubbele deuren. Zonder slot, maar met een rode lamp erboven, die aangaf dat er een alarm op zat. Noa negeerde de lamp en duwde een van de deuren open. Meteen begon het alarm te loeien. Buiten was het schemerig. De ijskoude lucht sloeg haar tegemoet en drong door het dunne katoen van de operatiekleding heen. 22
Snel nam Noa de omgeving in zich op: het was een complex met loodsen; de vuile, verweerde gebouwen stonden aan weerszijden van een smalle straat. Het wegdek was hobbelig en zat vol gaten. Geen auto’s of mensen te bekennen. Noa rende naar rechts, naar een smalle opening tussen twee gebouwen aan de overkant van de straat. Achter haar werd de deur zo hard opengesmeten dat hij tegen de muur knalde, en ze hoorde de bewaker schreeuwen. De steeg tussen de gebouwen was zo smal dat er nauwelijks een auto doorheen kon. Er stonden een paar afvalcontainers, maar verder was er geen teken van leven. Noa rende langs twee dubbele deuren, die identiek waren aan die waardoor ze was ontsnapt. Maar het was te gevaarlijk om weer een gebouw in te gaan – ze had meer kans als ze buiten bleef. Het deel van haar hersenen dat ervoor moest zorgen dat ze dit overleefde, schreeuwde Go, go, go… Het was een vertrouwde stem; ze was al eerder weggekomen uit moeilijke situaties door ernaar te luisteren. Noa legde haar verstand het zwijgen op en liet dit stuk het overnemen. Alle andere gedachten duwde ze weg. Zoals de mogelijkheid dat er in al deze gebouwen nog meer jongeren waren net als zij, languit op koude tafels met verband om hun borst. Plotseling schoot er een felle pijnsteek door haar rechtervoet, waardoor ze bijna languit ging. Noa strompelde naar het dichtstbijzijnde gebouw en leunde ertegenaan. Ze tilde haar voet op en trok een grote glasscherf uit haar hiel. Het bloed begon uit de wond te stromen en ze beet op haar lip. Haar achtervolgers kwamen dichterbij, hoorde ze. Ze negeerde de snijdende pijn in haar voet en het bijpassende gevoel in haar borst, zette zich af tegen het gebouw en begon weer te rennen. De 23
steeg kwam uit op een volgende straat en ging daarna weer verder, tussen twee identieke loodsen door. Alles zag er verlaten uit, geen voertuigen of mensen te zien. Waar was ze? Noa waagde een blik over haar schouder. De eerste bewaker was achteropgeraakt, maar vijf andere in dezelfde uniformen en met een veel betere conditie liepen op haar in. Noa begon te wanhopen. Ze wist niet eens of ze nog in Boston was. En dit complex met loodsen leek eindeloos groot. Weer onderdrukte ze haar gedachten. Ze was niet iemand die het gauw opgaf, zelfs niet als dat waarschijnlijk verstandiger was. Ze negeerde de pijn in haar borst en voet en het geschreeuw achter zich. De ene loods na de andere schoot voorbij, met daartussen meer smalle stegen. Opeens liet ze de loodsen achter zich en stond in één klap doodstil. Voor haar lag een enorm parkeerterrein. Het asfalt glansde als een zwart meer dat overdekt was met ijs. De zware geur van zout en motorolie hing in de lucht en de wind rukte aan haar kleren nu er geen gebouwen meer waren om hem tegen te houden. Zo ver als ze kon zien, lagen er rijen boten op trailers. Nu begreep Noa waar ze was: op een scheepswerf, een winterstalling voor boten. Tot haar opluchting zag ze in de verte de skyline van Boston, een verzameling donkerbruine gebouwen die voor wolkenkrabbers wilden doorgaan maar eigenlijk te laag waren, en naar het westen nog lager werden. Als geroepen bulderde er een vliegtuig op ongeveer honderd meter over haar heen, klaar voor de landing. Haar hart sprong op: ZuidBoston dus, ergens in de buurt van Logan Airport. Dit gebied kende ze vrij goed dankzij de zes maanden die ze had doorgebracht bij een 24
pleeggezin in City Point. Dat besef gaf haar vleugels. Noa schoot tussen de boten door. De trailers stonden dicht naast elkaar op krappe parkeerplaatsen. Sommige waren verweerde werkboten, met mossels en algen op hun romp. Naarmate ze verder kwam, werden ze steeds groter, van kleine zeilboten tot vissersboten, motorboten en zeiljachten. Ze keek achterom en zag tot haar opluchting dat het was gelukt om haar achtervolgers tijdelijk van zich af te schudden. Aan de stemmen te horen waren ze zich nu aan het verspreiden. Mooi, dat zou hen vertragen. En ze konden onmogelijk iedere boot controleren, op zoek naar haar. En zij kon niet blijven rennen. Nu de adrenaline opraakte, begonnen haar spieren te protesteren. Ze voelde zich slap en volkomen uitgeput. De pijn in haar borst was zo erg geworden dat het leek alsof iemand haar bij elke ademhaling een dreun gaf en haar voet deed vreselijk zeer. Ze bleef eindelijk staan om hem te bekijken: hij bloedde, maar niet al te erg. Hoewel ze verhit was geraakt van het rennen, rilde ze. Ze moest zorgen dat ze wat echte kleren vond, en schoenen. Bovendien, als ze nu verderging, zou ze misschien recht in de armen van haar achtervolgers lopen. Noa speurde de boten af, op zoek naar een geschikt exemplaar. Dertig meter verderop torende een zeiljacht boven de rest uit. Het had een slanke, paarse romp en er hing een zwemplateau aan de achterkant, over de trailer heen. Ze sprintte ernaartoe. Zonder vaart te minderen greep Noa een sport van de ladder die naar het zwemplateau leidde. Ze trok zichzelf omhoog, over de reling en liet zich op het dek vallen. Daar bleef ze doodstil liggen en probeerde haar adem onder controle te krijgen. 25
Er naderden voetstappen. Plotseling vertraagden ze. Noa stopte met ademhalen toen ze helemaal stil bleven staan. Het dek van de boot lag ongeveer drie meter boven de grond; onder zich hoorde ze iemand naar adem happen. ‘Waar is ze in godsnaam gebleven?’ hijgde een man. ‘Verdomd als ik het weet.’ De tweede stem was diep en rauw, met het accent van Rhode Island. ‘Allejezus snel voor zo’n meisje. Hoe is ze ontsnapt?’ ‘Jim moest haar in de gaten houden.’ Gesnuif. ‘Dat verklaart alles.’ ‘Cole gaat compleet over de rooie als hij dit hoort.’ Na die woorden vielen ze stil. Uit haar ooghoeken zag Noa een veeg bloed bij de reling, waar ze eroverheen was gestapt. Waarschijnlijk had ze ook sporen achtergelaten op het zwemplatform en de trap. Stilletjes deed ze een schietgebedje dat ze die niet zouden zien. Er kraakte een portofoon. ‘Ik neem hem wel,’ mompelde Rhode Island. Na een elektronische piep zei hij: ‘Ja?’ ‘Verzamelen in het oostelijke kwadrant.’ De stem door de portofoon klonk autoritair en bloedserieus. Cole, dacht Noa. Hij klonk niet als iemand die je in de zeik kon nemen. ‘Oké, boodschap ontvangen,’ antwoordde Rhode Island. Weer een piep en hij lachte. ‘Die gast is niet te geloven. ‘Het oostelijke kwadrant’, alsof we weer in moslimland zijn.’ ‘Wat je zegt. Man, ik hoop dat dit niet te lang gaat duren. Ik wil het eind van de wedstrijd nog zien,’ zei de andere man. De stemmen verwijderden zich. Noa wachtte nog even en liet toen haar adem ontsnappen. Ze lag een paar meter van de deur naar de 26
kajuit. Vlug tijgerde ze er op haar buik naartoe en kwam half overeind om de deurkruk te pakken. De deur was op slot. Ze liet zich weer op het dek vallen en knarste met haar tanden. Het zou ook te mooi om waar te zijn geweest als hij open was. Noa keek om zich heen of er op het dek iets lag waarmee ze het slot kon openbreken. Ze wist uit ervaring dat sloten op boten vooral waren ontworpen om lastige tieners buiten te houden, en niet om doorgewinterde inbrekers te weren. Gelukkig viel zij in beide doelgroepen. Het dek was leeg, op een kleine gereedschapskist na, die onder een van de banken langs de reling was geschoven. Zo snel mogelijk kroop Noa erheen en maakte hem open. Ze rommelde erin tot ze een vishaak vond: niet ideaal, maar het moest maar. Het duurde vijf minuten om het slot open te peuteren. Het had sneller gekund, maar de pijn in haar borst en haar voet leidde haar af. Bovendien was ze gedwongen in een vreemde hoek te werken, half liggend op de grond, met haar arm omhoog. Twee keer moest ze naar beneden duiken omdat er bewakers langs de boot liepen. Noa wachtte nog een minuut en luisterde ingespannen of er iemand in de buurt was. Toen opende ze langzaam de deur naar de kajuit en glipte naar binnen, waarna ze hem zacht achter zich sloot. De gordijnen voor de getinte ramen waren dichtgetrokken, waardoor het binnen vrijwel donker was. Ze kon een pluchen bankstel onderscheiden, kapiteinsstoelen en een stevige tafel. Alles was vastgeschroefd aan de vloer, maar anders had het zo uit een luxe meubelcatalogus kunnen komen. Noa kwam overeind en liep een trappetje af naar het benedendek. Ze kwam in een krap gangetje met aan weerszijden vier deuren en nog eentje aan het eind. De eerste deur links schoof open als een harmonica 27
en onthulde een kleine badkamer. Ze ging naar binnen en maakte het haakje van het medicijnkastje los. Ze had geluk: het stond nog helemaal vol; de eigenaren namen blijkbaar niet de moeite om de boot leeg te ruimen voor hij naar de winteropslag ging. Noa ging op de wc zitten en inspecteerde haar rechtervoet. Er liep een snee over de hiel. Hij was lang, maar zag er niet al te diep uit. Onhandig hield ze haar voet boven de wastafel. Ze beet op haar lip toen ze er ontsmettingsmiddel overheen goot. Toen de wond niet meer prikte, smeerde ze er desinfecterende zalf op en verbond hem met een gaasje. Noa ademde diep in en voelde weer een scherpe steek in haar borst. Met tegenzin trok ze haar shirt omhoog. Ze had het verband al gezien toen ze de operatiekleding aantrok, maar toen had ze geen tijd gehad om eronder te kijken. Bovendien was ze doodsbang voor wat ze daar zou aantreffen. Het verband was groot en rechthoekig, en een paar tinten donkerder dan haar huid. Ze dwong zichzelf om een hoekje los te trekken. Noa hapte naar adem toen ze zag wat eronder zat. Er liep een snee van ongeveer tien centimeter midden over haar borst. Aan weerszijden zaten kleine rode puntjes waar de hechtingen eruit waren getrokken – ze had al eerder hechtingen gehad, dus ze herkende ze meteen. Er zat een korst op de snee en de huid eromheen was rood en opgezet. Langzaam drukte Noa het verband weer op zijn plaats en liet haar shirt zakken. Ze fronste naar zichzelf in de spiegel. In het licht van de kleine tl-lamp boven de wastafel zag ze veel bleker dan anders. Ze had donkerblauwe kringen onder haar ogen, ingevallen wangen en haar lippen waren gebarsten. Ze haalde haar hand door haar gitzwarte haar. Het was vet, alsof ze al dagenlang niet meer onder de douche had gestaan. 28
Had die arts de waarheid gesproken? Was ze echt betrokken geweest bij een auto-ongeluk? Noa schudde haar hoofd – dat leek echt niet logisch. Dan was ze wakker geworden in een normaal ziekenhuis en dan zaten er geen bewakers achter haar aan. Nee, hier was iets anders aan de hand. Maar ze had nu geen tijd om uit te zoeken wat dat was. Ze moest eerst van deze scheepswerf af komen. Wat nog niet zo makkelijk zou zijn, want ze had geen idee waar de uitgang was en het leek haar geen goed idee om rond te gaan lopen om die te zoeken. Enigszins opgeknapt strompelde Noa naar een klein slaapkamertje met bruine gordijnen voor de patrijspoorten. Op het enorme bed lag alleen een matras. Noa trok de ingebouwde lades open, maar die waren allemaal leeg. In de volgende slaapkamer had ze meer geluk. Die was net zo leeg als de vorige, maar op de bodem van de kast vond ze een gerafeld, verwassen sweatshirt van Wesleyan, een slobberige zwarte joggingbroek en een paar rubberen visserslaarzen. Zo te ruiken was dit de visoutfit van de eigenaar. In de lades vond ze nog twee niet bij elkaar passende sportsokken en een zwarte gebreide muts. Het zou niet genoeg zijn om de kou tegen te gaan, maar het was beter dan de kleren die ze aanhad. Noa kleedde zich snel om en ging toen op de rand van het bed zitten om te besluiten wat ze moest doen. Als ze hier op de boot bleef, was de kans groot dat ze haar zouden vinden. Ze hoorde geen geschreeuw meer, maar dat hoefde niets te betekenen. Het zou zomaar kunnen dat ze hulptroepen hadden ingeroepen en dat ze nu met honderd man alle boten aan het doorzoeken waren. Waarom ze al die moeite deden om haar te vinden, was natuurlijk 29
de grote vraag. Haar vingers dwaalden naar het verband op haar borst. Wat hadden ze met haar gedaan? Noa had wel verhalen gehoord, een soort spookverhalen voor pleegkinderen, over straatkinderen die door een wildvreemde werden gedrogeerd en dan wakker werden zonder nier. Van die dingen. Ze had zich er nooit druk over gemaakt – áls die verhalen al waar waren, was zij toch veel te slim en ervaren om dat te laten gebeuren. Had ze gedacht. Maar ze had het mis gehad. Iemand had haar meegenomen en ze kon zich niet eens herinneren wanneer en hoe dat was gebeurd. Bovendien zat de snee op haar borst en niet op haar rug. Ze konden niet haar hart eruit gehaald hebben, toch? Wat zat daar nog meer? Nou ja, het was sowieso nog maar de vraag of ze de komende uren wel zou overleven, realiseerde Noa zich. Het was dus eigenlijk tijdverspilling om zich daar nu druk over te maken. Maar ze had al een keer geluk gehad, en misschien zou dat nog eens gebeuren. Vol goede moed stond ze op en liep terug naar het halletje. De volgende kamer was ook leeg, op de stapelbedden na. De laatste deur kwam uit op de brug van het schip. Die was helemaal volgestouwd met een uitgebreid assortiment aan scheepsapparatuur. Maar helaas nergens een telefoon of computer. Toen viel haar oog op de scheepsradio. Ze draaide aan een knop en het display lichtte op. Er gleed een grijns over haar gezicht. Peter stikte bijna in het tapijt. Een van de mannen die zijn huis was binnengestormd, duwde zijn knie in Peters rug en drukte hem tegelijkertijd met zijn gezicht in het kleed. Hij kokhalsde door de misselijkmakende zoete geur van tapijtshampoo, maar dat hielp om de shock iets te verminderen. 30
‘Wat wil je van me?’ vroeg hij en hij probeerde minder bang te klinken dan hij zich voelde. ‘Er is geen geld in huis.’ Niemand gaf antwoord. Peter begon te worstelen. De man op zijn rug verhoogde de druk, tot het voelde alsof hij als een spijker in de vloer werd geduwd en zijn hoofd door het kleed heen zou gaan, om er aan de andere kant weer uit te komen. Peter verslapte. Hij was doodsbang. Hij had al vaker gehoord van overvallen op huizen. De vriend van zijn vader werkte op een bank en toen hij nog een stuk jonger was, hadden twee mannen dat hele gezin een nacht lang onder schot gehouden en vervolgens de vader gedwongen om ’s morgens te helpen de bank te beroven. Was dit ook zoiets? Ze zagen er officieel uit en waren zeer goed getraind. Of was dit een kidnapping? Zijn ouders waren rijk; hij wist dat zulke dingen konden gebeuren. Beangstigend genoeg was hij er niet zeker van dat zijn ouders losgeld voor hem zouden betalen. Hij kon nauwelijks iets zien, maar Peter wist bijna zeker dat er drie mannen in de kamer waren, allemaal identiek gekleed in het zwart. Toen ze naar binnen waren komen stormen, hadden ze hun wapens getrokken, maar voor zover hij wist hadden ze die nu weggestopt. Hij was in elk geval nog niet neergeschoten, en dat was waarschijnlijk een goed teken. Er waren ook nog anderen bij; hij kon ze van kamer naar kamer horen gaan en hoorde ze met zachte stemmen tegen elkaar praten. Blijkbaar wachtten ze ergens op. Of op iemand. ‘Ga van me af!’ wist hij uit te brengen; zijn woorden werden gesmoord door het tapijt. Er verscheen een paar loafers in zijn blikveld. Glanzend gepoetst zwart leer en een zwarte pantalon waarvan de omslag bij de hiel een 31
strakke vouw had: een kenmerk van dure maatkleding. Waarschijnlijk een advocaat, dacht Peter; iedereen op het kantoor van zijn moeder kleedde zich zo. Dat zorgde voor een licht gevoel van opluchting. Een advocaat zou niet toestaan dat ze hem iets aandeden. Deze man leek bovendien de leiding te hebben; de sfeer in de kamer was veranderd toen hij binnenkwam. ‘Laat hem overeind komen,’ zei hij. Peter voelde dat de druk op zijn rug verdween. Hij stond op en probeerde te verbergen hoe bibberig hij zich voelde. Zijn rug deed zeer op de plek waar de knie had geduwd. Hij probeerde zelfverzekerd te klinken toen hij zei: ‘Sodemieter op uit mijn huis, anders bel ik de politie.’ De man in het pak keek hem aan. Hij zag er slechtgehumeurd uit, alsof Peter iets irritants was waar hij liever niets mee te maken had, zoals een stuk kauwgom dat aan zijn schoen was blijven kleven. Hij was halverwege de dertig, had kortgeknipt donker haar en kille grijze ogen. De man in het pak bestuurde Peter aandachtig. Na een paar ogenblikken zei hij: ‘Jij bent de zoon.’ Peter kreeg de rillingen van die stem; die was volkomen vlak en toonloos. Ongeïnteresseerd. ‘Ik zeg het nog één keer: rot op.’ Peter liep naar de telefoon op het bureau en pakte de hoorn op. Al die tijd hield hij zijn adem in, in de verwachting dat ze hem zouden tegenhouden. Het Pak leek geamuseerd. ‘Je zult geen kiestoon horen. We hebben de lijn doorgesneden.’ Peter drukte nog een keer op de knop om het te controleren. De man had gelijk: er was geen kiestoon. Hij probeerde zijn mobiel te pakken, die in zijn zak zat – hopelijk was die niet beschadigd toen ze hem tegen de grond gooiden. 32
Maar Het Pak stak een hand op om hem tegen te houden. ‘Dat signaal is ook verstoord.’ Een gsm-signaal verstoren was niet zomaar iets. Voor zover Peter wist was daar apparatuur voor nodig die alleen het leger had. Niemand anders kon zich die veroorloven. Hij liet zijn telefoon in zijn zak zitten. ‘Wie zijn jullie?’ ‘Is er nog iemand in dit huis aanwezig?’ vroeg Het Pak. Peter deed zijn mond al open om te antwoorden, maar aarzelde toen. Liegen leek hem niet verstandig. En trouwens, ze hadden de rest van het huis al doorzocht, dus waarschijnlijk wisten ze het toch al. ‘Nee, ik ben hier alleen.’ ‘En dit is jouw laptop?’ Toen Het Pak naar het bureau liep, glipte Peter naar de andere kant, om het tussen hen in te houden. De man leek het niet op te merken. Hij klapte de laptop open en keek op toen die uit de slaapstand kwam. ‘Wachtwoord?’ vroeg hij met een blik op Peter. Peter maakte zichzelf groter en zei uitdagend: ‘Weinig kans dat ik jou dat ga vertellen.’ De man haalde zijn schouders op. Hij trok de stroomkabel eruit en liep naar de deur, met de laptop onder zijn arm. ‘Hé, wacht!’ riep Peter. ‘Die kun je niet meenemen!’ ‘Wat denk je zelf?’ reageerde de man zonder om te kijken. Peter ging achter hem aan. De anderen keken toe hoe hij de man de hal in volgde. Het Pak liep met vastberaden stappen, alsof hij ergens heen moest. ‘Die is van mij! Als je hem steelt, bel ik de politie.’ Het Pak stopte. Hij draaide zich om met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Dat doe je niet.’ ‘Waarom niet?’ 33
Het Pak kneep zijn ogen samen. ‘Omdat we terugkomen als je dat doet. En de volgende keer nemen we jou mee.’ Zijn stem klonk dreigend. Peter bleef staan. Het was maar een laptop en er werden automatisch back-ups op een externe server gezet. Toch ergerde hij zich kapot aan de manier waarop de man zich durfde te gedragen: alsof hij het recht had om dit te doen en Peter degene was die fout zat. ‘Mijn ouders worden woest als ze dit horen,’ zei hij. Het Pak glimlachte. ‘Doe Bob en Priscilla de hartelijke groeten van me. En zeg tegen je vader dat hij me moet bellen zodra hij tijd heeft.’ Het duurde even voor Peter over de schok heen was dat deze man zijn ouders leek te kennen. ‘Wie ben je dan?’ ‘Mijn naam is Mason,’ antwoordde hij. ‘Ik zal iemand langs sturen om de voordeur te repareren.’ Toen wandelde hij zonder om te kijken de deur uit en verdween in het donker. ‘Ik zei toch dat dit privéterrein is!’ ‘Jazeker, meneer, ik heb het gehoord. Maar we hebben een melding ontvangen over een brand hier en we gaan niet weg voor we dat hebben gecontroleerd.’ Vanonder een boottrailer die een meter of vijftien verderop stond, zag Noa de twee mannen luidkeels met elkaar bekvechten bij de ingang van het stallingsterrein. Er stond een brandweerwagen voor het open hek geparkeerd. De sirene was uitgezet, maar het zwaailicht draaide nog steeds en zette de hele scène in een rode gloed. De rest van de brandweermannen stond op een afstandje te kijken hoe hun commandant ruziede met de bewaker. 34
‘Wie heeft er dan alarm geslagen?’ ‘De havenmeester.’ ‘Nou, dan zat hij ernaast.’ ‘Met alle respect, maar wij hebben geen toestemming nodig om naar binnen te gaan.’ De commandant kneep zijn ogen samen. ‘Wij zijn het Boston Fire Department. Dat geeft ons het recht.’ ‘Ik heb duidelijke orders gekregen.’ De bewaker trok aan de kraag van zijn shirt alsof die hem langzaam verstikte. ‘Ik mag niemand binnenlaten.’ ‘Als wij worden opgeroepen, dan gaan we erop af. En dit is een bootopslag, geen kerncentrale. Dus wat is het probleem?’ ‘Maar ziet u dan ergens vuur?’ De bewaker gebaarde achter hem. De brandweercommandant keek over zijn schouder en snoof toen. ‘Eerlijk gezegd wel, ja.’ De bewaker draaide om zijn as. Halverwege het terrein steeg een donkere rookpluim op. Opgelucht liet Noa haar adem ontsnappen. Als de brandweerwagen was weggereden zonder naar binnen te komen, zou haar hoop om hieruit te ontsnappen ook in rook zijn opgegaan. Ze had gewacht tot de brandweerwagen er was voor ze haar geïmproviseerde lont aanstak: een paar aan elkaar geknoopte pitten van kaarsen die naar een bergje vettige poetsdoeken leidden. Meer had ze er niet van kunnen maken met de beperkte voorraden op de boot. Zodra de rookontwikkeling zichtbaar was geworden, waren de bewakers door het lint gegaan. Ze waren haast over elkaar gestruikeld in hun haast om de bron op te sporen. Een paar gangpaden verderop waren ze langs de boot gerend waaronder zij zich had verstopt. Noa had gewacht tot ze niemand meer hoorde en was toen zo hard 35
mogelijk in de richting van de rode zwaailichten gerend. En nu zag het ernaar uit dat haar plan had gewerkt – in elk geval het eerste gedeelte ervan. De bewaker draaide zich weer om naar de commandant, die naar hem stond te grijnzen. ‘Dus, hebben jullie dit onder controle of willen jullie dat we een handje helpen? Want ik zie hier voor ongeveer een miljard aan boten liggen die op het punt staan om aanmaakhoutjes te worden. Daarna zal het overslaan op die loodsen en dan kun je de marshmallows wel tevoorschijn halen.’ Toen hij de loodsen noemde, werd de bewaker bleek. Hij liep een paar passen weg en brabbelde wat in zijn portofoon. Even later kwam hij terug en gebaarde dat de brandweerwagen naar binnen mocht. De commandant zwaaide hem opgewekt toe toen hij hem in de brandweerwagen passeerde. De bewaker sloot het hek en keek hoe de wagen het middenpad op reed. Met zijn handen in zijn zij en gespannen schouders stond hij in zichzelf te mompelen. Toen ging hij weer in het kleine huisje bij de ingang zitten. Noa zorgde dat ze laag bleef en liep voorovergebogen achter de brandweerwagen aan, een paar gangpaden ervandaan. Ze had aan weerszijden van de ingang camera’s gezien, vier in totaal, die het hek van alle kanten in de gaten hielden. Gewoon naar buiten lopen was dus geen optie, zelfs niet als ze de bewaker wist af te leiden. Het hek zou toch continu door iemand in de gaten gehouden worden; je hoefde geen genie te zijn om te raden dat ze daardoor wilde ontsnappen. Aan de andere kant van het hek liep een lange strook asfalt, die verdween in de verte. Langs de weg lagen parkeerterreinen achter hoge hekken. Na ongeveer achthonderd meter boog de weg naar rechts. Dat was een lange afstand om te overbruggen. Het zou nooit ongezien 36
lukken, want het was er helemaal open. Er was niets waarachter ze zich zou kunnen verbergen. Gelukkig waren de camera’s omlaag gericht. Met die gedachte in haar achterhoofd had ze een plan B gemaakt. Het was inmiddels donker en dankzij het zwarte sweatshirt en de zwarte joggingbroek kon ze zich makkelijker bewegen zonder opgemerkt te worden. Noa zigzagde tussen de boten door en hield haar ogen en oren open vanwege de achtervolgers. De meeste leken zich te hebben teruggetrokken bij de loodsen toen de brandweerwagen eraan kwam. Ja, het zou wel voor wat opgetrokken wenkbrauwen hebben gezorgd als er dertig of veertig bewakers rondliepen op een opslagterrein voor boten, bedacht ze grinnikend. De brandweerwagen stopte. Terwijl ze onder de dichtstbijzijnde boot door gluurde, zag ze dat de brandweerlieden zich naar het brandende jacht haastten. Het vuur had zich mooi ontwikkeld. Ze kon hiervandaan de hitte voelen en er zweefden stukjes zwarte as langs op de wind. De mannen rolden een lange witte slang uit, die over het asfalt kronkelde terwijl ze hem snel naar voren trokken. Een van de mannen bleef bij de wagen staan. Hij hield zijn aandacht gericht op de plek waar de rest van de ploeg was verdwenen. Waarschijnlijk hadden ze hem een teken gegeven, want hij begon opeens geroutineerd aan een wiel te draaien om het water aan te zetten. De lange witte slang vulde zich. Met toenemende angst bleef Noa naar hem kijken. Ze had gehoopt dat de brandweerlieden hun wagen onbewaakt zouden achterlaten. Ze had er niet aan gedacht dat een van de mannen in de buurt zou blijven. En om haar plan uit te voeren, moest ze langs hem heen zien te komen. Ze had overwogen om de brandweermensen direct om hulp te 37
vragen. Maar dat zou een hele berg andere problemen tot gevolg hebben, waar ze op dit moment echt geen behoefte aan had. Ze zouden Jeugdzorg bellen en Noa zou weer het hele circus van maatschappelijk werkers, rechters en politie over zich heen krijgen. Ze was echt niet van plan om weer in het systeem terecht te komen na alle moeite die ze had gedaan om eraan te ontsnappen, ook al was haar situatie nu nog zo beroerd. Want als ze niet weg kon komen van dit opslagterrein… Er moest een manier zijn. Nadenkend fronste Noa haar voorhoofd. Ze had de rest van de lucifers in de zak van haar sweatshirt gestoken. Nog een brandje? Ze was al bezig ze te pakken, toen er opeens vanaf het jacht werd geroepen. Het hoofd van de brandweerman schoot omhoog. ‘Ik kom eraan!’ schreeuwde hij. Hij rolde een van de luiken aan de zijkant van de wagen open, trok er iets uit en rende naar zijn collega’s toe. Noa aarzelde een fractie van een seconde. Ze had geen idee hoe lang hij weg zou blijven; het vuur zou vast wel snel geblust zijn. Ze kroop uit haar schuilplaats achter de boot en sloop naar het middenpad. Er was niemand te zien. Ze keek in beide richtingen, maar zag niets anders dan de silhouetten van de brandweermannen die werden omhuld door rook, zo’n dertig meter verderop. Nu of nooit! zei ze tegen zichzelf en ze ademde diep in. Hinkend op de tenen van haar gewonde voet sprintte ze naar de brandweerwagen. Onhandig klauterde ze omhoog over de ladder aan de zijkant en ze landde hard op het dak. Ze drukte zichzelf er plat tegenaan. Hijgend spitste ze haar oren en luisterde of iets erop wees dat ze gezien was. 38
Er ging een minuut voorbij, en toen nog een. Niets. Het leek een eeuwigheid te duren, maar waarschijnlijk was het niet meer dan een kwartier voor de commandant zei: ‘Inpakken, jongens.’ Noa bleef doodstil liggen terwijl ze de wagen gereedmaakten voor vertrek. De mannen kletsten de hele tijd over wat een idioot de bewaker was. Noa deed een schietgebedje dat ze niets op het dak hoefden te leggen. Er gingen een paar minuten voorbij. Toen werd eindelijk de motor gestart en met jankende versnelling hobbelde de wagen in zijn achteruit terug naar de ingang. Aan weerszijden van het dak liep een metalen rail. Noa duwde haar handen en voeten ertegenaan en zette zich schrap. De pijn in haar rechtervoet op de plaats waar de snee zat vlamde hevig op, maar die verbeet ze. Als ze hard optrokken of te snel reden, zou ze zo van het dak af vliegen. Uiteindelijk reed de brandweerwagen door het hek. Noa hoopte maar dat de camera’s zo laag gericht waren dat ze haar niet hadden opgenomen toen ze langshobbelden. Nadat ze langzaam waren gekeerd, stond de brandweerwagen met zijn neus in de goede richting. In een rustig vaartje reden ze verder; blijkbaar hadden ze geen haast nu ze op de terugweg waren. De rollen prikkeldraad boven op het hek verdwenen langzaam uit het zicht. Bij de bocht naar rechts minderde de wagen vaart. Noa maakte van de gelegenheid gebruik en liet zich snel van de achterkant glijden. Haar voet protesteerde toen ze neerkwam; de pijn schoot door tot in haar kuit, waardoor ze viel en even opgekruld als een bal midden op de weg bleef liggen. Langzaam reed de brandweerwagen verder. Noa keek hem na tot ze hem niet meer kon zien. Met haar laatste krachten dwong ze zichzelf 39
om overeind te komen en in dezelfde richting te joggen. Een paar honderd meter verderop stopte de brandweerwagen voor een kruispunt. Het licht sprong op groen; de wagen sloeg rechts af en voegde zich in de stroom auto’s die op weg waren naar de stad. Noa rende zo snel ze kon naar de weg toe en luisterde intussen gespannen of er geen auto achter haar aan kwam. Bij het kruispunt ging ze ook rechtsaf en jogde nog een paar blokken verder. Daar stopte ze. Toen ze omhoogkeek, herkende ze waar ze was. Ze wist waar dit kruispunt lag; anderhalve kilometer verderop was een metrostation. Noa trok de capuchon over haar hoofd om haar gezicht te verbergen en duwde haar handen in de zak van het sweatshirt. Met gebogen schouders tegen de kou stak ze de straat over en strompelde naar het station. Peter ijsbeerde door het kantoor van zijn vader. Vijf stappen heen, naar de planken met de chique, in leer gebonden boeken, en dan vijf stappen terug naar het bureau, waar tien minuten eerder nog zijn laptop had gestaan. Hij had geen idee wat hij moest doen. De andere mannen in het zwart waren direct na Mason vertrokken. Toen ze zijn laptop eenmaal hadden, leek niemand zich nog druk te maken over hem, en hij had al snel ontdekt hoe dat kwam. De telefoonlijn die het huis in liep, was doorgesneden, net als de internetkabel. Dat was niet echt een probleem, want hij had ook nog een satellietverbinding. Maar toen hij zijn vaders computer daarop had aangesloten, besefte Peter dat hij niet wist met wie hij nu contact moest opnemen. Hij had zijn telefoon uit zijn zak gehaald. Die had weer ontvangst, dus ze waren gestopt het signaal te verstoren. Nu wilde hij vooral heel graag met zijn ouders praten. Hij kreeg de kriebels van de 40
vertrouwelijke toon waarop Mason hun namen had genoemd en Peter was er opeens van overtuigd dat er iets vreselijks met hen was gebeurd. Hij had ze al drie keer gebeld, maar ze namen allebei niet op en dat was echt een heel slecht teken. Priscilla en Bob hadden altijd hun telefoon binnen handbereik. Peter maakte er voortdurend grapjes over dat ze nog zouden bellen als de aarde verging. Ze liepen de hele dag rond met van die bluetooth-dingen aan hun oor. De helft van de tijd dacht Peter dat ze tegen hem praatten, om dan na een paar zinnen te ontdekken dat ze een zakelijk gesprek voerden. Hij had er een pesthekel aan. En nu, nu hij wanhopig graag wilde dat ze zouden opnemen, kon hij hen niet bereiken. Hij probeerde het nog een keer. Weer kreeg hij meteen de voicemail. ‘Hoi, pap. Weer met Peter. Er is hier iets… vervelends gebeurd en ik moet je echt even spreken. Het is belangrijk. Bel me terug.’ Gefrustreerd verbrak Peter de verbinding. Hij kwam in de verleiding om Amanda te bellen en te vragen wat zij vond dat hij moest doen. Maar hij kon nu al voorspellen hoe dat gesprek zou verlopen. Ze zou meteen boos worden dat hij de politie niet had gebeld en ze zou erop aandringen dat hij onmiddellijk zou ophangen om 911 te bellen. Dat had hij ook bijna gedaan, maar er was iets wat hem tegenhield. Hij had het gevoel dat alles alleen maar erger zou worden als hij aangifte deed. En trouwens, zouden ze hem wel geloven? Het klonk nogal vergezocht – dat een bende gewapende mannen zijn huis was binnengedrongen en zijn laptop had meegenomen, terwijl ze het duurdere exemplaar dat ernaast stond gewoon hadden laten staan. Het enige bewijs dat ze binnen waren geweest, was de beschadigde voordeur, en Mason had gezegd dat er iemand zou langskomen om die te repareren. Eigenlijk was dat de reden dat hij niet naar de politie ging, want wat 41
voor dief bood zoiets aan? Wat was er nou eigenlijk aan de hand? Peter liep om het bureau heen en plofte neer in zijn vaders stoel. Hij maakte de la weer open en nam een flinke slok uit de fles whisky. Het kon hem geen barst meer schelen of Bob dat zou merken. Zijn telefoon ging. Peter sprong overeind om op te nemen en liet in de haast bijna zijn telefoon uit zijn handen vliegen. ‘Ja?’ ‘Peter? Wat is er aan de hand?’ vroeg zijn vader. Overspoeld door opluchting liet Peter zich weer in de stoel vallen. ‘Pap! Wat ben ik…’ ‘Wat zegt-ie?’ klonk de stem van Priscilla op de achtergrond. ‘Hij zegt nog helemaal niets. Geef me even de kans om met hem te praten.’ Bob klonk geïrriteerd, net als altijd. Hij was zo iemand die geloofde dat de hele wereld tegen hem samenspande om hem het leven zo moeilijk mogelijk te maken. Peter had nooit begrepen waarom. Voor zover hij het kon beoordelen, liep Bobs leven op rolletjes. ‘Peter, je mocht alleen bellen in geval van nood. Volgens mij hebben we dat toch duidelijk gezegd. We zijn hier om ons huwelijksfeest te vieren en we willen niet gestoord worden.’ ‘Dit ís een noodgeval,’ zei Peter verdedigend. ‘Er zijn een paar mannen ons huis binnengedrongen.’ ‘Wat? Wanneer?’ ‘Vanavond. Ze zijn net weg.’ ‘Heb je de politie gebeld?’ ‘Nog niet,’ antwoordde Peter, terwijl hij dacht: leuk dat je zo bezorgd om me bent. Geen ‘Is alles met jou in orde, Peter?’ of ‘Hebben ze jou pijn gedaan?’ Maar ja, zo ging het altijd. ‘Waarom doe je dat dan niet? Wat hebben ze meegenomen?’ 42
‘Alleen mijn laptop.’ Peter zweeg even. ‘Pap, hij zei dat hij Mason heette. En hij leek mam en jou te kennen.’ Stilte aan de andere kant van de lijn. ‘Pap?’ vroeg Peter uiteindelijk. ‘Oké, we komen eraan. Wacht tot wij er zijn voor je iets doet,’ zei Bob. Er klonk bezorgdheid door in zijn stem, misschien zelfs angst, toen hij eraan toevoegde: ‘Je mag de politie niet bellen. Dit méén ik, Peter. Je mag helemaal niemand vertellen wat er is gebeurd.’ ‘Maar pap…’ ‘We zijn er in een paar uur. Denk erom Peter: geen woord!’ Peter hoorde hoe zijn moeder op de achtergrond protesteerde, en daarna stilte. Bob had opgehangen. Peter bracht de whiskyfles weer naar zijn mond, maar bedacht zich toen. Hij moest kunnen nadenken. Daarom legde hij de fles terug in de la. Op het moment dat hij die wilde dichtschuiven, viel zijn blik weer op de AMRF-map. Twintig minuten nadat hij had geprobeerd om langs die firewall te komen, was er een peloton creeps zijn huis binnengedrongen. De kans dat dat puur toeval was, leek hem klein. Wat was AMRF dan eigenlijk? En wat wilden ze zo graag verbergen? De enige manier om dat uit te vinden, was een actieve aanval op hun firewall doen – en deze keer zonder sporen achter te laten. Er was alleen één probleem: ze hadden zijn laptop meegenomen. En het was duidelijk dat hij Bobs laptop niet kon gebruiken om mee te hacken. Masons dreigement was duidelijk genoeg geweest en Peter moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als ze hem weer betrapten terwijl hij rondsnuffelde. Peter tikte met een vinger op het bureau. Zijn hersenen maakten overuren. Toch was hij niet van plan om het hierbij te laten. Maar hij 43
had hulp nodig van iemand die niet direct aan hem gelinkt kon worden. Iemand die zelfs deze gasten niet zomaar konden vinden. En hij kende de perfecte persoon. Hij logde weer in op /ALLIANCE/ – tenslotte was het zijn eigen website. Ook al hielden ze Bobs computer op de een of andere manier in de gaten, ze konden toch niet verwachten dat hij zijn site niet zou beheren. Iemand had er een nieuwe video op gezet na de vorige keer dat hij was ingelogd, maar hij had geen tijd om die te bekijken. Peter drukte een aantal toetsen in om toegang te krijgen tot oude posts. Doelbewust had hij anonimiteit ingebouwd toen hij /ALLIANCE/ opzette. In de afgelopen jaren hadden vergelijkbare groepen aanklachten aan hun broek gekregen. Overheden van de Verenigde Staten tot Zweden hadden geprobeerd om de hackers op te sporen en te straffen. Bovendien was er altijd het gevaar dat sommige meer anarchistische leden iets zouden doen wat niet strookte met de missie die hij had geformuleerd. Daarom had Peter er een gewoonte van gemaakt om af en toe degenen die regelmatig berichten achterlieten op de site in de gaten te houden, om er zeker van te zijn dat het geen infiltranten van de overheid waren, of mensen die alleen maar wraak wilden nemen op iemand om persoonlijke redenen. Er werden geen echte namen gebruikt, maar Peter kon in geval van nood wel contact opnemen met degenen die berichten hadden achtergelaten. Hij stuurde de mail naar
[email protected]. Als onderwerp typte hij: Onderzoek voor werkstuk, om het zo normaal mogelijk te laten lijken, voor het geval de computer in de gaten werd gehouden. In het bericht schreef hij: Ik wilde nog even over ons werkstuk praten. Zie je @ the quad om het te bespreken. 44
Voor hij op de verzendknop drukte, aarzelde Peter. Als hij iemand anders hierin betrok, zou hij die persoon in gevaar kunnen brengen. Afgaande op de achtergelaten berichten kon Rain wel tegen een stootje, maar toch – het was een risico. Toen herinnerde Peter zich weer die knie in zijn rug en de arrogante uitdrukking op het gezicht van Mason toen hij de deur uit liep met Peters laptop. Hij klikte met de muis en stuurde het bericht de ether in. Toen leunde hij achterover om te wachten.
45
Hoofdstuk drie N
oa rende de trap op. Ze was op Copley Station uit de metro gestapt, omdat dat station het dichtst bij de Apple Store op Boylston Street lag. Maar de winkel zou over een kwartier dichtgaan.
In de trein had ze de hele tijd omlaag gekeken, maar niemand leek
belangstelling voor haar te hebben. Net als anders was het doodeenvoudig om gratis met de metro te reizen. Noa vond dat ze moest betalen als ze kon, dat hoorde bij hun erecode. Maar op dit soort momenten was het handig dat de beveiliging zo weinig voorstelde. Ze was het station vlak bij haar appartement voorbijgereden. Toen de deuren opengleden, was de verleiding groot geweest om uit te stappen en naar haar huis te gaan. Misschien was het stom toeval geweest dat ze was ontvoerd toen ze daarvandaan kwam; misschien wist degene die haar had aangevallen niet waar ze woonde. Dan had ze een douche kunnen nemen en haar eigen kleren aantrekken. In bed kunnen kruipen, hoewel ze niet moe was ondanks alles wat er was gebeurd. 46
Nee, het was te gevaarlijk, had ze besloten. Dat kon ze pas doen als ze had uitgezocht wat er aan de hand was. Toen ze door de deur het koele, witte interieur van de winkel binnenstapte, voelde ze een golf van rust over zich heen komen. Grappig dat de aanblik van het logo van een appel met een hap eruit dat effect op haar had. Voor de meeste mensen was thuis iets met vier muren en een dak. Maar niet voor Noa. Ze had liever een moederbord dan een moeder, en een keyboard in plaats van sleutels. Niets was zo geruststellend als het gebrom van een harde schijf. Op dit tijdstip was het vrijwel leeg in de winkel. Ze werd begroet door een nerdy jongen van halverwege de twintig met een pokdalig gezicht en haar dat recht overeind stond van de gel. Met een geforceerde glimlach zei hij in één adem: ‘Welkom bij de Apple Store kan ik je ergens mee helpen we gaan over vijf minuten dicht.’ ‘Vijftien,’ verbeterde Noa hem. ‘Wat?’ ‘Vijftien. Jullie gaan om negen uur dicht.’ Hij deed zijn mond open alsof hij wilde protesteren, maar ze was al langs hem heen gelopen naar de laptops die achter in de winkel aan een tafel vast waren geketend. Er waren nog een paar andere klanten, die daar vlakbij naar iPads stonden te kijken. Niemand lette op haar toen ze snel op het toetsenbord van een demonstratiemodel begon te typen. Een minuut later logde ze uit en ging naar de toonbank. Een verveeld uitziende winkelbediende overhandigde een tas aan de klant voor haar en gebaarde toen dat zij aan de beurt was. ‘Mijn vader heeft een laptop voor mij besteld. Ik kom hem ophalen,’ zei Noa. ‘Naam?’ 47
‘Latham. Nora Latham.’ De familie Latham was haar gefingeerde pleeggezin, dat ze had verzonnen om Jeugdzorg voor de gek te houden. Na een aantal minder geweldige ervaringen met pleegzorg had Noa geconcludeerd dat ze in haar eentje beter af was. Dus had ze een bankrekening geopend op naam van de Lathams en daar geld op gezet dat was verdiend door haar zogenaamde pleegvader. Haar klanten wisten niet beter dan dat ze Ted Latham was, een briljante maar nogal eenzelvige IT-adviseur. Hij werkte op freelancebasis, vooral voor een bedrijf aan de westkust, dat Rocket Science heette. Dat was perfect, want ze waardeerden Teds vakmanschap genoeg om hem allerlei opdrachten te geven zonder vraagtekens te zetten bij zijn eigenaardigheden, zoals zijn weigering om persoonlijk langs te komen. Ted had een burgerservicenummer, een postbus en een uitstekende kredietwaardigheid. Daarnaast was hij zeer gul voor zijn pleegdochter, aangezien hij maandelijks vrijwel zijn hele salaris naar haar rekening overmaakte. Bovendien waren zijn vrouw Nell en hij overtuigde aanhangers van thuisonderwijs, dus geen middelbare school meer. Het waren veruit de beste pleegouders die ze ooit had gehad. De bediende tikte op wat toetsen en zei toen: ‘Ja, hier staat het. Hij komt eraan. Wil je even daar gaan staan terwijl je wacht?’ Noa stapte gehoorzaam opzij. Terwijl ze op haar nieuwe MacBook Pro stond te wachten, voelde ze even een steek van verdriet. Haar oude laptop had in haar tas gezeten toen ze was meegenomen. Dat verlies vond ze haast even erg als het verlies van de jade armband. Het was het kostbaarste wat ze ooit in haar bezit had gehad. Nu had ze een vergelijkbaar model gekocht, dat iets kleiner en makkelijker te vervoeren was, een 13-inch in plaats van een 15-inch. Het zou zomaar kunnen dat ze hem de komende tijd overal mee naartoe moest slepen, en dan 48
kon ze beter zo min mogelijk bagage hebben. Er kwam een jongen uit het magazijn met de nieuwe laptop in een doos. Hij leek precies op de jongen die haar had verwelkomd, net zo pukkelig, maar zijn haar was iets donkerder. Hij lachte naar haar. ‘Nora?’ ‘Yep.’ Ze stak haar handen uit om de doos in ontvangst te nemen. Hij bleef hem vasthouden. ‘Dit is een geweldige laptop; ik heb er zelf ook zo eentje.’ ‘Ja, dat weet ik,’ zei Noa ongeduldig. ‘We gaan bijna dicht, maar als je hulp wilt bij het configureren, dan kunnen we misschien bij de Starbucks hier verder…’ ‘Nee, bedankt.’ Noa stak weer haar handen uit. Hij keek gekwetst, maar gaf haar toch de doos. ‘Oké. Nou, veel plezier ermee dan.’ Noa nam niet de moeite om te antwoorden. Ze griste de doos uit zijn handen, schoof die onder haar arm en liep de deur uit. Hoewel haar vingers jeukten om de doos open te maken, dwong ze zichzelf om te wachten tot ze vijf blokken verder was. Op dit tijdstip was het stil en verlaten in het centrum. Ze vond de Starbucks vlak bij Back Bay Station en liep naar een tafeltje in de hoek, zonder zich iets aan te trekken van de nadrukkelijke blik van het meisjes achter de toonbank, dat stond te wachten op haar bestelling. Vreemd genoeg had Noa nog steeds geen honger, maar door de geur van koffie kreeg ze wel zin in een caffè mocha. Noa had het nog steeds ijskoud, alsof haar binnenste compleet was bevroren. Het eerste wat ze moest doen, was zorgen dat ze over geld kon beschikken. Zonder pinpas kreeg je niks voor elkaar. Noa logde in op haar bankrekening en vergeleek verschillende 49
creditcard-bedrijven. Er was er niet een die haar binnen vierentwintig uur een vervangende pas of contact geld kon bezorgen, wat betekende dat ze tot die tijd op straat moest rondzwerven. Dat was op zich nog niet zo erg, maar ze had er op dit moment enorm veel behoefte aan om alleen te zijn. Het meisje achter de toonbank stond nog steeds naar haar te kijken en Noa keek uitdagend terug. Toen het meisje wegkeek en opeens heel geïnteresseerd was in de vitrine met muffins, wendde Noa zich met een klein lachje op haar gezicht weer naar haar scherm. Haar blik viel op de klok rechts boven in beeld. Ze fronste. Dit kon niet waar zijn. Er lag een beduimeld exemplaar van de Boston Globe op de tafel naast haar. Noa stak haar hand uit en pakte hem om de datum te checken. ‘O mijn god,’ mompelde ze hardop. 25 oktober. De laatste dag die ze zich herinnerde was 3 oktober. Ze was drie weken kwijt! Geschokt leunde Noa achterover tegen de muur. Automatisch ging haar hand weer naar haar borst, waar de snee pijnlijk klopte. Ze had echt een rustige plek nodig waar ze kon uitzoeken wat er was gebeurd. En dat betekende dat ze datgene moest doen waar ze de allergrootste hekel aan had: iemand om hulp vragen. Ze logde in op haar e-mailaccount en keek snel wat er was binnengekomen. Een paar berichten van Rocket Science over mogelijke opdrachten; de toon werd steeds geïrriteerder toen ‘Ted’ niet antwoordde. Nog wat spam en een paar rekeningen. Niets persoonlijks. Ze was drie weken weg geweest en niemand had haar gemist. Noa wist dat ze zich daardoor beroerd zou moeten voelen, maar het was een merkwaardig geruststellende gedachte. Het betekende dat ze nagenoeg onzichtbaar was, en dat was precies haar 50
bedoeling geweest. Maar nu was het niet zo handig om geen persoonlijke kennissen te hebben. Een paar jaar geleden had ze een pleeggezin gehad dat wel oké was, minder beroerd dan de andere in ieder geval. Ze vroeg zich af hoe de Wilsons zouden kijken als ze opeens voor hun deur stond… Terwijl ze overwoog of dat verstandig was, kwam er een e-mail binnen. Ze herkende de afzender, Vallas, maar fronste toen ze de boodschap las. Was dit mailtje per ongeluk naar haar gestuurd? Ze was al meer dan een jaar niet meer op een school geweest, sinds ze had bedacht hoe ze het systeem kon omzeilen. Toch ging het in de mail over een werkstuk. Nieuwsgierig antwoordde ze met: Oké, ik zie je daar. Ze sloot haar e-mail af en logde in bij The Quad, een online-forum dat vrijwel alleen maar werd bezocht door hackers. Het was lastig te vinden als je niet wist waar je naar moest zoeken, omdat het was afgeschermd van alle zoekmachines. Je kon alleen deelnemen als je was uitgenodigd en het was een nogal exclusieve community: alleen de allerbesten kregen een uitnodiging. Noa was waanzinnig opgewonden geweest toen zij het aanbod kreeg om mee te doen. Het was een van de weinige keren in haar leven geweest dat ze het gevoel had ergens bij te horen. Online heette Noa Rain. Een paar jaar geleden was ze nieuwsgierig geworden naar haar naam en had ze opgezocht waar die vandaan kwam. Het bleek een tamelijk veelvoorkomende Scandinavische naam te zijn. Op één site stond dat hij was afgeleid van Odin; in Denemarken werden de termen ‘Noa-skeppet’ en ‘Oden-skeppet’ door elkaar heen gebruikt om een bepaalde wolkenformatie te beschrijven die aankondigde dat er regen kwam. 51
Noa was altijd al gek geweest op regen. Ze was nu eenmaal geen zonaanbidster. De naam Rain paste dus goed bij haar. Ze wachtte tot Vallas inlogde en nodigde hem daarna uit voor een privéchat. Ze typte: What’s up? Ik heb hulp nodig bij een onderzoek naar AMRF, schreef Vallas. Dat was vreemd. Ze kende Vallas voornamelijk van een hacktivistengroep waar ze vaak kwam, /ALLIANCE/. Normaal gesproken bleef ze ver uit de buurt van dat soort sites, omdat ze zich nu eenmaal liever nergens bij aansloot. De meeste waren er toch alleen maar op gericht om kinderachtige streken uit te halen, of ze waren echt crimineel, en ze had er niet de minste behoefte aan om de aandacht van justitie te trekken. Maar /ALLIANCE/ leek anders te zijn. Een aantal van hun acties raakte haar, bijvoorbeeld als ze achter misbruik of pesterijen aan gingen. In de afgelopen maanden had ze meegeholpen bij een paar aanvallen. Maar met alle toestanden in haar eigen leven had ze nu even geen zin om mee te doen aan wraakacties van anderen. Ze had het druk genoeg met zichzelf. Sorry, geen tijd. Een pauze, toen typte Vallas: Het is belangrijk. Ik kan je betalen. Noa stond op het punt om te antwoorden dat ze geen geld nodig had, maar aarzelde toen. Want eerlijk gezegd was dat precies wat ze nodig had. Maar ze had het wel nu meteen nodig. Western Union, het geldtransactiebedrijf, zou een legitimatiebewijs willen zien voor ze haar contant geld gaven. Normaal gesproken zou ze geld overmaken vanaf haar eigen rekening. Vallas kwam ook hier uit de buurt, wist ze van zijn posts – hij had een paar keer dingen genoemd die alleen iemand uit Boston kon weten. Maar dat betekende natuurlijk nog niet dat ze 52
hem kon vertrouwen. Zou ze het risico nemen? Alleen contant geld, typte ze. Vanavond. Nu duurde het nog langer voor hij antwoordde: Hoeveel? Om te beginnen duizend. 500 dollar, meer lukt niet. Noa grijnsde. Dat was zeker genoeg om de volgende dag door te komen. En als er geen rare dingen gebeurden bij de bank, kon ze morgen of anders uiterlijk overmorgen weer bij haar eigen geld. Oké, schreef ze. Waar spreken we af? Peter logde uit en stak zijn telefoon weer in zijn zak. Die had hij gebruikt om in te loggen bij The Quad omdat het hem veiliger leek dan Bobs laptop. In theorie was de telefoon in elk geval moeilijker af te tappen, vooral omdat het forum waar hij op zat was ontwikkeld door een paar van de beste techneuten van de wereld. The Quad was een onlineversie van een middeleeuws fort. Peter was zenuwachtig over zijn ontmoeting met Rain. Hij had geen idee hoe oud Rain was, en of het een man of een vrouw was. Eigenlijk nam hij aan dat het een jongen was, afgaande op de informatie op /ALLIANCE/, maar je kon het nooit weten. Ze hadden afgesproken bij het burritokarretje op Back Bay Station. Op deze tijd van de avond was het daar waarschijnlijk uitgestorven. Hij pakte zijn pinpas en liep naar buiten. Het duurde drie kwartier om daar te komen, voornamelijk omdat hij onderweg moest stoppen om het maximum op te nemen dat was toegestaan op één dag, om Rain te betalen. Vijfhonderd dollar was een flink bedrag, maar Rain was veruit een van de beste hackers die op /ALLIANCE/ kwamen. Misschien zelfs nog wel beter dan hijzelf, moest hij toegeven. En Peter 53
kon zo’n bedrag makkelijk missen. Bob en Priscilla hadden geen idee van de waarde van geld, en zijn zakgeld was veel hoger dan dat van zijn vrienden. Peter maakte zich meer zorgen over de reactie van Bob als hij niet thuis was tegen de tijd dat zij terugkwamen. Hij parkeerde tegenover het station en bleef toen even zitten. Dit voelde heel erg als een of andere spionagefilm, om ’s avonds laat een vreemde te ontmoeten in een verlaten station om geld over te dragen. Ergens vond hij het wel opwindend. Deze avond was in elk geval een stuk interessanter geworden dan hij had verwacht. Hij keek op zijn horloge. Ze hadden om half elf afgesproken en hij had nog even. Peter stapte uit en stak de straat over naar het station. Bij de ingang zaten een paar daklozen dicht tegen elkaar aan onder geïmproviseerde afdakjes van winkelkarretjes en stinkende versleten dekens. Peter deed zijn best om zelfverzekerd over te komen en liep met een ruime boog om ze heen. Hij wilde dat hij iets anders had aangetrokken dan een spijkerbroek en een fleecevest; nu had hij het gevoel dat hij er verdacht uitzag, alsof hij hier niet thuishoorde. De wijk waar hij woonde hoorde officieel wel bij de stad, maar was in feite meer een aparte, veilig afgeschermde voorstad. Sinds Amanda op Tufts studeerde, kwam hij wel vaker in het echte Boston, maar dan nog zaten ze vooral op de campus. Dit voelde toch heel anders en Peter was zich opeens scherp bewust van de bundel geld in zijn portemonnee. Hij schudde het gevoel van zich af en rechtte zijn rug. Dit was Back Bay Station, niet een of ander duister steegje. Er liep hier vast wel politie rond, hij zag ze alleen even niet. Peter ging door de hoofdingang en stopte toen. De hal waarin hij stond, was enorm; veel groter dan hij zich kon herinneren. Hij had 54
geen idee hoe hij het burritokarretje waar ze hadden afgesproken moest vinden. De tegelvloer echode onder zijn voeten terwijl hij rondliep. Hij ging naar een paar perrons, maar daar zag hij alleen wat vermoeid ogende mensen die naar de grond stonden te staren, allemaal in hun eigen wereld verzonken. Niemand die op iemand leek te wachten. Weer boven liep hij het hele gebouw door en pakte toen zijn telefoon om te kijken hoe laat het was. Bijna elf uur. Gefrustreerd stond hij op het punt om het op te geven. ‘Vallas?’ Peter draaide zich om. Hij had niet precies geweten wat hij kon verwachten, maar dit in elk geval niet. Tegenover hem stond een meisje met gitzwart haar en enorme blauwgroene ogen. Zo te zien was ze net zo oud als hij, iets jonger misschien. Haar huid was zo bleek dat ze haast licht leek te geven. Ze had de doos van een MacBook Pro onder haar arm. Ondanks de afgrijselijke outfit die ze aanhad, zag ze er geweldig uit. Hij slikte omdat zijn keel opeens droog aanvoelde. ‘Rain?’ wist hij uit te brengen. ‘Wie zou je anders Vallas noemen?’ vroeg ze terwijl ze hem schaamteloos bekeek. Peter kreeg het gevoel dat hij ook niet aan haar verwachtingen voldeed. Dat hij haar tegenviel. ‘Wat is een Vallas eigenlijk?’ ‘Het is de naam van mijn avatar in WoW.’ Ze keek hem niet-begrijpend aan. ‘W-O-W? Als in ‘wow’?’ ‘Nee, niet wow.’ Peter voelde zich nogal stom toen hij verklaarde: ‘World of Warcraft.’ ‘Dat computerspelletje?’ Haar wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Het is een online-game met miljoenen spelers,’ zei Peter verdedigend. 55
Talloze discussies op online-forums waren gewijd aan WoW; hij had de naam /ALLIANCE/ voor zijn site gekozen omdat hij wist dat mensen die zouden herkennen en erbij zouden willen horen. Alle hackers die hij kende, waren elke dag urenlang verwikkeld in de strijd tussen de Alliance en hun kwaadaardige vijanden de Horde. Alle hackers op één na, begreep Peter tot zijn verbazing, als hij moest afgaan op haar reactie. ‘Ik ben een night elf,’ voegde hij er slapjes aan toe. ‘Interessant,’ zei Rain met een verveeld gezicht. ‘Heb je het geld?’ ‘Ja, hier.’ Hij wierp een blik om zich heen voor hij zijn portemonnee uit zijn zak haalde. De weinige mensen die hier rondliepen, leken geen aandacht aan hen te schenken. Vlug gaf hij haar het stapeltje biljetten en ze stopte ze in de grote zak aan de voorkant van haar sweatshirt. ‘Ik heb deze ook voor je meegenomen,’ zei hij en hij gaf haar een USBstick. ‘Ik wist niet of je er eentje extra had.’ ‘Dank je.’ Ze stopte hem in dezelfde zak, draaide zich toen abrupt om en begon weg te lopen. ‘Ik ben niet een of andere nerd die alleen maar WoW speelt, hoor,’ legde hij uit terwijl hij naast haar kwam lopen. ‘Maar die naam past gewoon bij me.’ ‘Hm-mmm,’ zei ze. ‘En wat is AMRF?’ ‘Dat weet ik niet precies. Maar ik heb vanavond hun database gehackt, en een half uur later braken een paar gasten de voordeur open.’ Toen ze dat hoorde, stopte ze. Ze draaide zich naar hem toe en keek hem nieuwsgierig aan. ‘Waren ze gekleed als bewakers?’ ‘Nee. Allemaal in het zwart, als commando’s of zo.’ ‘O.’ Haar belangstelling was meteen verdwenen. ‘En wat nog meer?’ ‘Nou, ze werken aan iets wat ‘Project Persefone’ heet. Als je wilt, kan ik die naam naar je sms’en.’ 56
‘Ik heb geen telefoon,’ zei ze. ‘Echt niet?’ vroeg Peter verbluft. Hij kende echt niemand van hun leeftijd die geen telefoon had. ‘Ik heb liever e-mail.’ ‘Oké. Nou, dan stuur ik je wel een mailtje.’ ‘Wat jij wilt,’ zei Rain. Inmiddels stonden ze voor het station, met hun gezicht naar het parkeerterrein. Peter had het gevoel dat ze zo snel mogelijk van hem af probeerde te komen en opeens begon hij te twijfelen. Hoe kon hij weten of ze hem niet gewoon belazerde, het geld aanpakte en ervandoor ging? Opeens voelde hij zich een ontzettende sukkel dat hij het zomaar aan haar had gegeven. ‘Je gaat het toch wel echt onderzoeken, hè?’ vroeg hij. Rain kneep haar ogen samen. ‘Hoezo?’ ‘Nou, vijfhonderd dollar is een hoop geld, en ik ken je niet eens.’ ‘Als ik zeg dat ik iets doe, dan doe ik het,’ zei ze. Ze begon weer weg te lopen. ‘Hé, wacht. Sorry, ik wilde niet… Wil je soms een lift ergens heen?’ riep Peter haar achterna. Rain antwoordde niet; ze liep gewoon door zonder zelfs maar een blik over haar schouder te werpen. Peter bleef haar nakijken tot ze de hoek omsloeg en verdween. Hij had een rotgevoel toen hij terugliep naar zijn Prius. Er waren nog wel andere leden van /ALLIANCE/ die dit hadden willen doen, en dan misschien gratis. Hij had zich laten meeslepen in de waan van het moment en had meteen iets anders moeten verzinnen toen zij om geld begon te vragen. Nu moest hij maar hopen dat ze woord zou houden en hem niet bedroog. 57
Hij snapte ook niet waarom ze hem zo van zijn stuk bracht. Hij had al een vriendin en Amanda zag er echt beter uit dan zij. Peter keek op zijn horloge – hij moest opschieten als hij thuis wilde zijn voor Bob en Priscilla er waren. Hij schoof de gedachten aan het vreemde meisje opzij en jogde naar zijn auto.
58