Pels-D’Hondt Orgelbouw
120 jaar
H
onderd twintig jaar nadat mijn overgrootvader Jan-Baptist D’Hondt zijn orgelatelier in Wolfsdonk oprichtte, vieren we in 2012 het jubileum 120 jaar Pels-D’Hondt Orgelbouw. We doen dit op 22 september met een feestelijk concert op het eerste Pelsorgel in België — het grote drieklaviersinstrument uit 1935 in de SintLaurentiuskerk in Antwerpen —; een gelegenheid om even terug te blikken op de geschiedenis van twee orgelbouwfamilies die elkaar vonden vlak na de Tweede Wereldoorlog. “Quelle passion!” roepen de Fransen uit als ze het over ons beroep hebben. Maar voor ons noorderlingen, die toch wat nuchterder in het leven staan, is het vooral een job waarbij je probeert artistieke met zakelijke uitdagingen te verzoenen. Dat dit in onze familie tot op heden gelukt is, blijft een wonder. Het begint met een goed en trouw team van medewerkers, die elke dag hun vakkennis aanscherpen en daarmee ten dienste staan van de klanten die orgels bezitten die elk op zich uniek zijn. Daarnaast moet je als orgelbouwer je steeds weer opnieuw aan de tijdsgeest aanpassen. In onze families werden eerst volbloed romantische orgels gebouwd, die symfonische muziek lieten horen die
Orgelbouwer Willy Leys onderzoekt het orgel dat Jan-Baptist D’Hondt in 1910 bouwde voor de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw. Na 102 jaar is de pneumatische sturing, die er voor moet voor zorgen dat de ventielen onder de pijpen achter de organist open en dicht gaan, echt wel versleten en aan renovatie toe.
de harten graag beroert — echt negentiende-eeuws. Daarna zette de “Orgelbewegung” van organist en Nobelprijswinnaar Albert Schweitzer de neo-barokkisering in, die zou lopen vanaf de dertiger jaren tot einde van de twintigste eeuw. De technologie van een orgel evalueert voortdurend. In 247 voor Christus bedacht ingenieur Ktesibios in Alexandrië een nieuw muziekinstrument waarbij één persoon meerdere tonen tegelijk kon laten horen, de hydraulos of waterorgel. Het orgel was eeuwenlang de grootste en meest complexe machine ter wereld. Jan-Baptist D’Hondt (1866–1942) en Anton Pels (1895-1960) experimenteerden graag met nieuwe pneumatische en elektrische technieken. Tot Bernard Pels, zelf ingenieur nota bene, in de jaren 1960 terugkeerde naar de eenvoudige, mechanische tracturen zoals die al eeuwenlang gebouwd werden. Vandaag bouwen en restaureren we in ons atelier in Herselt nog steeds orgels. Het blijft een moeilijk vak — de opleiding duurt meer dan tien jaar — maar het geeft voldoening als je instrument uiteindelijk weerklinkt in de kerk en je weet dat, Deo volente, het er over vele jaren er nog steeds zal staan en weerklinken. In 1790 schreef de Franse orgelbouwer FrançoisHenri Clicquot aan zijn vrouw vanuit Poitiers. “Het orgel is af. Gisterenavond speelde de organist er op terwijl ik beneden in de kathedraal luisterde. Het was zo mooi! Ik danste door de donkere kerk en huilde als een klein kind”. Hetzelfde jaar overleed Clicquot; zijn meesterwerk staat er nog steeds. Gerard Pels
O
p maandag 12 december 1892 schreef Jan-Baptist D’Hondt in zijn dagboek: “Voor mijn eigen beginnen te werken”. Hij was toen 27 jaar; zijn leermeester orgelmaker Leonard Drijvers was net gestorven, vlak voor dat deze zijn atelier van Rotselaar naar Wolfsdonk wilde verhuizen. In de beginjaren zou Jan-Baptist samen met zijn broers veel onderaannemingswerk verrichten voor Kerkhoff, een groot Brussels atelier. Een van de eerste instrumenten dat hij in eigen naam bouwde was het orgel voor de kerk in het nabijgelegen Blauberg. Zoeker als hij was, rustte hij dit instrument uit met een experimenteel systeem: orgues à dédoublement met een système tubulaire. Zijn belangrijkste orgel bouwde hij in 1910 op het triforium van de Sint-Leonarduskerk te Zoutleeuw. Tot op heden zijn orgelkenners enthousiast over de klank: tegelijk romantisch en stevig. De Eerste Wereldoorlog zette een domper op het Wolfsdonkse atelier. Eerst trokken de broers en oudste zonen van Jan-Baptist ten strijde; na de oorlog kozen ze voor andere beroepen. Jan-Baptist D’Hondt bleef rustig voortwerken tot aan zijn dood in 1942.
Bertha, de jongste dochter van Jan-Baptist D’Hondt, trouwde begin twintiger jaren van vorige eeuw. Op de foto, gemaakt voor het huis van de orgelmaker, zit links van de bruid Jan-Baptist en zijn vrouw Theresia. De derde bolhoed van links achteraan is die van Gerard D’Hondt. De bruidegom, “nonkel Gust”, zou jong overlijden. Bertha zou later een legendarische worden in de familie, niet in het minst omdat zij als lustige weduwe een nachtclub runde in de Antwerpse Anneessensstraat.
Begin jaren 1890 stuurde de jonge orgelbouwer D’Hondt deze brochure naar potentiële klanten: pastoors, paters en nonnen. In ronkende volzinnen worden de kwaliteiten van de orgelbouwers D’Hondt en hun instrumenten geprezen.
G
erard D’Hondt (1900-1991) ging bij zijn vader werken toen hij veertien jaar was. De oorlog was pas begonnen — hij zat verscholen op het huiske van de speelplaats toen de Duitsers op hun moordtocht naar Herselt trokken — en zijn oudere broers en nonkels waren naar het front getrokken. Zijn vader kon dus zijn hulp gebruiken. Toen hij 25 was besloot hij in een groter atelier zich te gaan vervolmaken. Hij trok met de motorfiets naar Stevens in Duffel bij Mechelen, en zou er negen jaar blijven werken. In 1935 overleed zijn baas Jos Stevens schielijk. Gerard D’Hondt werd gevraagd het bedrijf verder te zetten. Hij besloot hierop niet in te gaan maar een nieuw bedrijf te beginnen onder zijn eigen naam in Herselt, het dorp van Maria Van Dingenen, de vrouw met wie hij pas net gehuwd was. Maria Van Dingenen was een welstellende boerendochter die in 1914 de boerderij had verlaten nadat de Duitsers deze in brand gestoken hadden. Ze ging met haar ouders in het dorp wonen. Kort na hun huwelijk bouwde het jonge paar een mooie meesterwoning aan het Herseltse dorpsplein, met
Orgelbouwer Gerard D’Hondt poseert in 1948 voor een fotograaf van het familieblad ‘Ons Land’ tussen de pijpen van een nieuw orgel.
achteraan een ruim atelier. Al spoedig kreeg hij interessante opdrachten in Antwerpen en omgeving. Zijn eerste grote orgel bouwde hij voor de SintWalburgiskerk in Antwerpen, een moderne kerk van architect Flor Van Reeth. De pastoor betaalde het orgel voor een deel met goudfranken — door de crisis vertrouwde D’Hondt de banken niet meer —; de laatste Gouden Louis gaf hij pas uit op het einde van zijn lange leven. De Tweede Wereldoorlog zetten de activiteiten nogmaals op een laag pitje. D’Hondt hield nauwkeurig de krantenartikels bij over al de kerktorens die, meestal preventief door het Belgisch leger, opgeblazen waren. Onder de torens staat vaak het orgel, dus hij rekende op mooie opdrachten na het strijdgewoel. De tweede generatie D’Hondt bouwde, net als zijn tijdgenoten, “Orgelbewegung-orgels” die zowat alle muziekstijlen aankunnen. Daarbij maakte hij gebruik van pneumatische en/of elektrische transmissies. Met deze technologie kan een organist de grootste instrumenten vederlicht bespelen, en kan de speeltafel met de klavieren los van de pijpen ergens op het doksaal of in de kerk gezet worden. Zulke speeltafels maken is een specialiteit op zich. Gelukkig ontmoette hij op 26 september 1946 een Hollandse specialist ter zake.
D
Gerard D’Hondt was een man die alles minitieus opschreef. Zijn archief, dat pas ontdekt werd toen na zijn dood zijn huis verkocht werd, vult inmiddels enkele meters in het KADOC van KU Leuven. In dit notaboekje schreef hij met potlood zijn bevindingen tijdens het eerste internationaal orgelcongres dat in september 1946 in Gent georganiseerd
werd. “Pels heeft wel 50 orgels te maken. Zal enkele orgelboekjes opsturen, ook adres van magneeten.” “Zal verderop eens vragen om orgels Sint-Walburgis, O.-L.-Vrouw en Sint-Jacob te zien met zoon en zijn beste gast, te Antwerpen.” “Er waren elf orgelmakers en twee pijpenmakers op de stemming te Gent.”
e eerste ontmoeting tussen de orgelmakers Pels en D’Hondt vond plaats op donderdag 26 september 1946 te Gent. Berten De Keyser, organist en uitgever van het pas opgerichte orgelvakblad “De Schalmei”, had organisten en orgelbouwers uit Vlaanderen en Nederland aangeschreven om in Gent te komen congresseren. De respons was groot. Verslagen die nadien in “De Schalmei” verschenen hebben het over een uitgelaten stemming. Iedereen genoot van deze eerste naoorlogse ontmoeting van vakbroeders. “Het was een warme nazomeravond. Tot diep in de nacht zaten de dochters van Flor Peeters na te keuvelen op de trappen van de Sint-Baafs”, schrijft de verslaggever. Wellicht hadden ze het over die Noord-Hollandse orgelmaker Anton Pels, die tijdens het erg moderne orgelwerk van componist Olivier Messiaen rechtstond en uitriep: “Die man is gek!”, waarop hij de kathedraal wilde buitenstappen. Onderweg werd hij tegenhouden door pater Dom Kreps, befaamd orgelkenner van de Keizersberg in Leuven. Hij was het blijkbaar met Pels eens, omarmde hem en zei: “Ik bemin u!”, waarop Pels iets mompelde van “Ach man, rot op!” en de kerk verliet. Gerard D’Hondt was erg onder de indruk van zijn collega uit Alkmaar: “Pels heeft wel vijftig orgels te maken” noteerde hij. Tien jaar eerder had Anton Pels een orgel gebouwd in de Sint-Laurentiuskerk, een van ‘s lands eerste met elektrische tractuur. Daarna had hij
nog 85 instrumenten gebouwd, dus in Alkmaar hadden ze voldoende ervaring opgedaan met het bouwen van elektrische speeltafels om speeltafels op maat te bouwen voor de orgels van D’Hondt in Herselt. Deze samenwerking zou blijven bestaan tot D’Hondt ging rentenieren in 1962, 62 jaar oud. Hij zou nog bijna dertig jaar zijn geliefkoosde hobby kunnen beoefenen: het vissen in een van zijn vijvers.
Twee orgelmakersfamillies - uit noord en zuid - verloven zich in 1948. Op de tweede rij glunderen links het echtpaar Pels, rechts het echtpaar D’Hondt.
Logo van Bernard Pels & Zoon
De volgende twee bladzijden tonen twee pagina’s uit de publiciteitsbrochure van de firma Bernard Pels & Zoon. De eerstvolgende bladzijde laat het orgel in de Sint-Laurentiuskerk te Antwerpen zien. Ernaast beschrijft organist Flor Peeters zijn kennismaking met het nieuwe orgel.
Bouw van de nieuwe Alkmaarse orgelfabriek in 1948. Op de verdieping komt er een appartement voor het jonge gezin van Bernard Pels en Cécile D’Hondt
Bernard Pels senior startte in 1903 zijn eigen orgelatelier in Alkmaar in Noord-Holland.
Anton Pels (rechts) met zijn 21 medewerkers in het oude atelier, rond 1940.
B
ernard Pels (1877-1933) was eerst muziekhandelaar. Hij had een kleine winkel in Krommenie, en verhuisde naar Alkmaar om bij de orgelmaker Ypma te gaan werken. Toen zijn baas overleed, twijfelde hij eerst of hij de zaak zou overnemen samen met zijn collega Jos Vermeulen. Maar hij besloot zelf een eigen zaak op te richten. In 1903 vestigde hij zich in Alkmaar aan een gracht genaamd Verdronken Oord. Hij baatte er naast de orgelmakerij ook nog een muziekwinkel uit, waar hij harmoniums, piano’s en grammofoons verkocht. Zijn eerste eigen orgel bouwde hij voor de Nederlands Hervormde kerk van Aalsmeer in 1905. De eerste jaren bouwde hij gemiddeld een orgel per jaar; later jaarlijks acht à negen instrumenten. Toen hij in 1933 op 63-jarige leeftijd overleed, had hij 90 instrumenten gebouwd. In dat jaar nam zijn zoon Anton Pels de zaak over. Inmiddels heette het bedrijf “Fa. Bern. Pels & Zoon”. Anton zag de zaken groots, en spoedig richtte hij zich op het buitenland. Hij begon in België, waar hij op enkele jaren tijd een aantal grote orgels mocht leveren: Sint-Laurentius, Antwerpen (1935); Edegem, Basiliek (1936) en Onze-Lieve-Vrouw Hanswijk (1937). In Lier had hij een bijhuis opgericht aan de Antwerpsesteenweg nummer 68. In 1962 werd “Lier” bij Herselt gevoegd; de firmanaam staat tot op vandaag — volgens Google Street View — nog steeds op de façade van de voormalige turnzaal.
Houtvoorraad in het atelier van Bernard Pels.t
Lintzaagmachine in het atelier van Bernard Pels.
Een orgel voor Deurne in de montagehal in Alkmaar.
Hoog bezoek in 1950. Prins Bernard buigt zich over een windlade; Anton Pels geeft deskundige uitleg, terwijl zijn zoon Bernard, net 29 jaar geworden, toekijkt.
Na de Tweede Wereldoorlog zag Anton Pels de kans internationaal door te breken. De lonen lagen in Nederland beduidend lager dan in andere landen, en de export richtte zich op de overzeese gebieden, vooral daar waar Nederlandse, vaak protestantse, emigranten naar toe getrokken waren. Eerst kwam Zuid-Afrika aan de beurt. Eind jaren ‘40 bouwde hij er een vijftal instrumenten. Een merkwaardige tussenstop was de bouw van een mechanisch orgel in de Gereformeerde Kerk in Bandoeng, Indonesië in 1951. Zoon Bernard is het er eigenhandig gaan opbouwen en afstemmen; zelfs het inspelingsconcert nam hij voor zijn rekening. (Onlangs zijn er opnames van dat concert opgedoken van de Nederlands Wereldomroep.) Midden jaren ‘50 ging meer dan de helft van de 25 orgels die in Alkmaar per jaar gebouwd werden naar het buitenland — ondertussen ook naar Mexico, Ierland en de Filipijnen. Ondertussen werkte er zowat honderd man in de nieuwe bedrijfsgebouwen aan de Alkmaarse Singel. In de kantoren werkten tekenaars, verkopers en boekhouders. In de ateliers waren pijpenmakers bedrijvig, evenals houtbewerkers, speeltafelbouwers en intonateurs. Een buitendienst verzorgde het onderhoud van de honderden Pelsorgels. Zoon Bernard Pels moest van vader de wereld afreizen om Pelsorgels te verkopen. In 1960 overleed Anton Pels, 65 jaar oud. Twee jaar later verliet de laatste orgelbouwer Pels Nederland.
Amerikaanse reclamebrochure van Pels, met daarin onder andere een bijdrage over het 31-tonenorgel.
V
ijftig jaar geleden besloot Bernard Pels jr. om de familiezaak in Alkmaar te verlaten en het bedrijf van zijn schoonvader Gerard D’Hondt in Herselt over te nemen. Op de foto hiernaast fietst hij weg van het nieuwe woonhuis dat hij gebouwd had in 1960 in de voortuin van zijn vaders orgelfabriek. Lang zou hij er echter niet blijven. In 1961 overleden kort na elkaar zijn vader en zijn moeder; spoedig zou hij besluiten om Alkmaar en de grote orgelfabriek te verlaten en het kleinschaliger atelier van D’Hondt in België over te nemen. Op 1 maart 1962 stapte hij met zijn gezin — zijn vrouw Cécile D’Hondt en zijn kinderen Anton, Mieke en Gerard — in de Opel Kapitän, en reed blijgezind zijn nieuwe leven tegemoet. Het gezin Pels betrok de eeuwenoude familie-afspanning Den Hert in het Kempense dorp. De wisseling van bestuur van het D’Hondt-atelier verliep zonder problemen. Bernard zette gewoon de projecten van Gerard D’Hondt verder en ondertussen maakte hij kennis met de Vlaamse orgelwereld, waarbij Cécile de PR-contacten op zich nam. Bernard hield zich liever bezig met het ontwikkelen van een nieuw orgeltype dat al spoedig Vlaanderen zou veroveren: het neo-barokke orgel. Hij was een goede pianist en organist en verzot op Bach. De tijdsgeest zat mee; op twintig jaar tijd bouwde hij meer dan honderd instrumenten die duidelijk zijn stempel dragen: strak vormgegeven orgelkasten, een verderlichte en betrouwbare toucher en een heldere klank. Al deze instrumenten spelen tot op de dag vandaag en zullen nog vele generaties meegaan.
In januari 1975 vertelde Bernard Pels’ jongste zoon Gerard dat hij orgelbouwer wilde worden. Daar keken zijn ouders verbaasd maar ook verheugd van op. Als kind had Gerard al eens een klein portatief orgel gebouwd, waarbij hij eigenzinnig alle raad van zijn vader in de wind sloeg en daarom, volgens zijn vader, “alle problemen van duizend jaar orgelbouw” in zich droeg. Zoon Gerard kwam op het goede moment het bedrijf binnen. Orgelkenners vonden in die tijd dat een orgelmaker zelf de orgelpijpen voor zijn instrument moest maken en niet uitbesteden aan gespecialiseerde ateliers. Gerard ging in de leer bij de pijpenmaker die al voor Pels in Alkmaar gewerkt had en ondertussen een klein atelier in de Verenigde Staten had opgestart. Zijn verdere opleiding volgde Gerard in het familie-atelier in Herselt en verder in Duitsland en Zwitserland. Na tien jaar was hij klaar om de fakkel van zijn vader over te nemen. Ondertussen had hij zich omringd met jonge talenten die zich specialiseerden in de diverse disciplines die orgelbouw kent. Marc Van den Bulck geeft de klank aan de pijpen, Willy Leys draagt zorg voor de transmissies, Alain Vandewyer tekent de orgels en maakt de houten onderdelen. Vandaag staat het Herseltse orgelatelier PelsD’Hondt in hoog aanzien. Er zijn weinig ateliers waar zoveel vakkennis in huis is. Klanten en organisten waarderen de kwaliteit die het huis aflevert. Op deze wijze is het geen wonder dat een bedrijf 120 jaar kan blijven bestaan.
Drie generaties orgelbouwers op een foto: Anton Pels jr. bespeelt het orgel van zijn overgrootvader Jan-Baptist D’Hondt. Grootvader Gerard D’Hondt kijkt ernstig toe. Kleine broer Gerard mag de basnoot induwen.
Jubileumconcert 120 jaar Pels-D’Hondt Orgelbouw Zaterdag 22 september 2012 om 20 uur in de Sint-Laurentiuskerk te Antwerpen Peter Van de Velde, orgel Nadja Nevolovitsch, viool
Programma • Welkomstdrink • Ouverture Transcriptie door A. Lefor van de ouverture van de opera Samson et Dalila (1877) van Camille Saint-Saëns (1835–1921). • Welkomstwoord • 120 jaar Pels-D’Hondt Orgelbouw in beelden Begeleid door Peter Van de Velde op het Pelsorgel uit 1935 Komm süsser Tod, een transcriptie door Virgil Fox van Bachs koraal. • Sermoen door Gerard Pels, orgelbouwer • Concert 1. Flor Peeters (1903-1986), Concert Piece (Opus 52 bis) 2. Thomaso Antonio Vitale (1663–1745), Ciacona 3. Jules Massenet (1842–1912), Méditation ui Thaïs 4. Camaille Saint-Saëns (1835–1921), Danse Macabre 5. Johann Sebastian Bach (1685-1750), Toccata en fuga in d-klein (BWV 565)
Violiste Nadja Nevolovitsch is geboren in Sint-Petersburg en stamt uit een muzikale familie. Ze begon viool te spelen toen ze zes jaar was. Op haar twaalfde verhuisde ze met haar gezin naar Lübeck om er verder te studeren bij verschillende violisten, zoals Zakhar Bron. In 2008 behaalde ze haar Meestergraad met grootste onderscheiding aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Zij behaalde talloze prijzen, onder andere in Zwitserland en Japan. Zij trad reeds meermaals op als soliste en in kamermuziekverband in Europa, de USA, Israël en Peru en in beroemde concertzalen zoals de Victoria Hall in Genève met internationaal gerenommeerde orkesten zoals het St.-Petersburg Symphony Orchestra. Momenteel bespeelt Nadja Nevolovitsch een viool uit 1731 van Camillus Camilli uit Mantua die ze in 2011 verkreeg als winnares van de stichting “Deutsche Stiftung Musikleben” in Hamburg. Recent verscheen van haar een CD samen met Peter Van de Velde op het Schyvenorgel in de kathedraal van Antwerpen. Organist Peter Van de Velde werd in 1972 geboren in Doel waar hij op negenjarige leeftijd als autodidact met orgelstudies begon. Vanaf zijn twaalfde was hij er reeds actief als organist in de plaatselijke kerk. Zijn eerste muziekonderricht ontving hij in de Antwerpse Kunsthumaniora waar hij afstudeerde met de grootste onderscheiding voor orgel. Zijn hogere muziekstudies deed hij aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium waar hij na het behalen van verschillende eerste prijzen en finaliteiten in 1996 het Meesterdiploma behaalde als laatste leerling van Stanislas Deriemaeker. Begin 2002 werd Peter Van de Velde aangesteld tot organist-titularis van de Antwerpse kathedraal in opvolging van Deriemaeker. Hij bespeelt er het barokke Metzler (1993) en het symfonische Schyven-orgel (1891). Hoewel zijn repertoire alle stijlen omvat heeft hij een speciale voorliefde voor het Franse en Belgische orgelrepertoire uit de 19de en 20ste eeuw. Peter Van de Velde nam een aantal CD’s op in de Antwerpse kathedraal, en gaf talloze concerten in binnen- en buitenland.
• Receptie op het doksaal Foto: Dries Luyten
www.pels.be De speeltafel van het Pelsorgel uit 1935 in de Sint-Laurentiuskerk in Antwerpen.