Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
Passende
Beoordeling
Kwelderlandschap
Marconi Buitendijks
Status definitief Datum 21 augustus 2015 Handtekening Dagmar Heidinga
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
2
Inhoud
1 | Inleiding
7
1.1
Aanleiding
7
1.2
Ecosysteembenadering
7
1.3
Leeswijzer
8
2 | Wetgeving en beleid
9
2.1
Inleiding
9
2.2
Wet- en regelgeving
9
2.3
Internationaal en nationaal beleid en uitwerkingsplannen
14
2.4
Resumerend: kernpunten beleid en wetgeving Waddengebied
26
3 | Beschrijving van het voornemen 3.1
Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
4 | De staat van het estuarium en de voor Natura 2000 relevante natuurwaarden
27 27
39
4.1
Inleiding
39
4.2
Het estuarium
39
4.3
Habitats
46
4.4
Habitatrichtlijnsoorten
55
4.5
Vogels
66
5 | Uitwerking ecosysteemanalyse
69
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
3
5.1
Inleiding
69
5.2
Aspect hydromorfologie en waterkwaliteit
69
5.4
Aspect gevarieerde kwelders
72
5.5
Aspect broedlocaties voor kustbroedvogels
81
5.6
Relatie met het beleid en de uitwerking van de Natura 2000-doelstellingen voor
de Waddenzee en het estuarium
6 | Beoordeling aanlegfase
88
91
6.1
Identificatie van relevante storingsfactoren
91
6.2
Beoordeling effecten
93
6.3
Gevolgen voor landschappelijke waarden en rust
7 | Beoordeling monitoring
100
101
7.1
Habitattypen
101
7.2
Vogels
101
8 | Integrale toetsing van het project
102
8.1
Inleiding
102
8.2
Toetsing algemene doelen Natura 2000-gebied Waddenzee
102
8.3
Toetsing aan de specifieke instandhoudingsdoelen
105
8.4
Toetsing richtinggevend kader natuurontwikkelingsprojecten Waddenzee
114
8.5
Conclusie
116
9 | Cumulatie
119
9.1
Inleiding
119
9.2
Verdieping van de Auβenems tot Emden
119
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
4
9.3
Vaargeulverruiming Eemshaven-Noordzee
129
9.4
Windpark Delfzijl Noord
137
10 | Samenvatting
143
11 | Literatuur en bronnen
145
Bijlage 1 |
Instandhoudingsdoelen
151
Bijlage 2 |
Ontwikkeling van kwelders
159
Bijlage 3 |
Voorkomen niet-broedvogels
163
Bijlage 4 |
Intentieverklaring Marconi
211
Bijlage 5 |
Steunbrief Het Groninger Landschap
213
Bijlage 6 |
Monitoring EcoShape
215
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
5
1 | Inleiding
1.1 Aanleiding Gemeente Delfzijl is voornemens samen met partners het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks uit te voeren. Het is een zelfstandig onderdeel van het project Marconi, dat is ontstaan vanuit de behoefte van de gemeente Delfzijl om het maritieme karakter van de stad Delfzijl te versterken, mede vanwege de steeds noodzakelijke verhogingen van zeekeringen in de stad. Daarnaast heeft de stad te maken met krimp en wilde de gemeente dit maritieme karakter benutten om het gebied tussen stad en zee als specifieke kwaliteit op de kaart te zetten en beleefbaar te maken, zodat Delfzijl als geheel aantrekkelijker wordt om te wonen, te werken en te recreëren. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks is primair gericht op het leveren van een bijdrage aan het herstel van de natuurwaarden van het Eems-Dollard estuarium en bestaat uit de volgende onderdelen: Grenzend aan de Handelskade wordt een kwelderpark aangelegd, dat verder van het strand vandaan steeds natuurlijker wordt Langs de Schermdijk wordt een pionierkwelder ontwikkeld. De partners van het Marconi project zijn: Rijkswaterstaat, provincie Groningen, de waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest, gemeente Delfzijl, Groningen Seaports en het Groninger Landschap1. De aanleg van het kwelderpark en de pionierkwelder vinden plaats binnen de begrenzing van Natura 2000-gebied Waddenzee (Eems-Dollard). De aard van het project houdt in dat op voorhand (significant) negatieve effecten op de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. Daarnaast liggen er enkele Duitse Natura 2000-gebieden in het Eems-Dollard estuarium die mogelijk ook beïnvloed zouden kunnen worden door het project. In een Passende Beoordeling dient te worden onderzocht wat de gevolgen zijn van dit project voor de beschermde natuurwaarden. Onderhavige rapportage doet verslag van deze Passende Beoordeling.
1.2 Ecosysteembenadering Er wordt in deze Passende Beoordeling een ‘knip’ gemaakt in de beoordeling van eenmalige effecten die optreden tijdens de realisatiefase en de permanente gevolgen (inclusief het gebruik en beheer) van het project. Voor dat laatste wordt in deze Passende Beoordeling een ‘ecoysteembenadering’ toegepast. Deze benadering volgt de gedachte dat de gebiedsbescherming van Natura 2000gebieden is gericht op behoud en indien nodig herstel van een specifiek ecosysteem als geheel, zodat bepaalde kenmerkende natuurwaarden hierbinnen duurzaam aanwezig kunnen zijn. Het gaat daarbij om het behoud en/of herstel van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Dat betreft zowel de abiotische als de biotische aspecten. Als hieraan wordt voldaan, dan zijn de juiste condities voor het duurzaam voorkomen van kenmerkende habitats en soorten, waarvoor nader uitgewerkte doelen gelden, aanwezig en zijn doelstellingen dus realiseerbaar.
1
Zie bijlage 4, waarin een intentieverklaring is opgenomen betreffende de gemeenschappelijk visie op de Maritieme zone
Delfzijl en bijlage 5 voor een brief van Het Groninger Landschap waarin deze de steun voor Kwelderlandschap Marconi Buitendijks uitspreekt
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
7
Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks wordt in het licht van het functioneren van het Waddenecosysteem en het estuarium beschouwd en beoordeeld. Er wordt geanalyseerd op welke aspecten van deze ecosystemen het project ingrijpt en wat de betekenis daarvan is voor het functioneren van het ecosysteem en dus voor de gebiedsdoelstellingen. Hierbij wordt ook gekeken naar de positie van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks ten opzichte van beleid (en uitwerking daarvan) dat (mede) gericht is op behoud en herstel van het Waddenecosysteem en het estuarium. In hoofdstuk 2 wordt de relevante wetgeving en beleid nader toegelicht.
1.3 Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de relevante wetgeving en beleid met betrekking tot de Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium. In hoofdstuk 3 wordt het voornemen beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft de huidige staat van het estuarium en de Waddenzee en het voorkomen van beschermde waarden. In hoofdstuk 5 wordt de hierboven besproken ecosysteembenadering uitgewerkt. Hierin worden de aspecten van het ecosysteem waarop Kwelderlandschap Marconi Buitendijks ingrijpt, besproken. Het gaat hierbij om de huidige staat, mogelijkheden voor herstel of verbetering en de betekenis van het voornemen voor dit aspect. In hoofdstuk 6 worden de tijdelijke effecten die tijdens de aanlegfase kunnen optreden, geanalyseerd en beoordeeld. In hoodfstuk 7 wordt beoordeeld of er als gevolg van monitoringsactiviteiten effecten op beschermde waarden kunnen optreden. In hoofdstuk 8 volgt de integrale toetsing van het voornemen in het licht van de doelstellingen en het toetsingskader voor natuurontwikkelingsprojecten dat is opgenomen in het concept ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee. In hoofdstuk 9 wordt geanalyseerd of het voornemen in cumulatie met andere plannen en projecten tot significante effecten kan leiden op de beschermde waarden. Hoofdstuk 10 geeft een samenvatting van de belangrijkste conclusies van de Passende Beoordeling. In hoofdstuk 11 staat een overzicht van de gebruikte bronnen en relevante literatuur.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
8
2 | Wetgeving en beleid
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de voor de toetsing van het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks relevante wetgeving en beleid.
2.2 Wet- en regelgeving 2.2.1 Natura 2000 en Natuurbeschermingswet Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In de Natuurbeschermingswet zijn de verplichtingen vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor gebiedsbescherming geïmplementeerd. De verplichtingen voor soortbescherming zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van Nederlandse Natura 2000-gebieden, die ten uitvoering van de bovengenoemde Europese richtlijnen zijn of worden aangewezen. De Natuurbeschermingswet regelt ook de bescherming van de Beschermde Natuurmonumenten (zie paragraaf 2.2.3). Doelstellingen Natura 2000 Natura 2000 vormt een netwerk van beschermde natuurgebieden. De geselecteerde natuurgebieden zijn een goede weerspiegeling van de verscheidenheid aan natuur op het Europese continent en zijn hiervan eigenlijk de beste voorbeelden. Natura 2000 is dus te beschouwen als Europese topnatuur verbonden in een netwerk en draagt in belangrijke mate bij aan behoud van de Europese biodiversiteit. Binnen de beschermde gebieden komen kenmerkende habitats en soorten voor, waarvoor specifieke doelstellingen zijn geformuleerd. Natura 2000 is echter in de eerste plaats gericht op gebiedsbescherming, behoud van het gebied waarbinnen die verschillende beschermde waarden voorkomen. Hiervoor is het behoud en herstel van het complete ecosysteem noodzakelijk, zowel de abiotische als biotische aspecten daarvan, zodat de randvoorwaarden aanwezig zijn voor het voorkomen van specifieke kenmerkende habitattypen en soorten. Dit blijkt ook uit de algemene doelen die voor elk Natura 2000-gebied gelden. Naast de algemene doelen voor Natura 2000 zijn per Natura 2000-gebied ook specifieke doelen uitgewerkt. Dit zijn de kernopgaven en de instandhoudingsdoelen. De kernopgaven geven aan wat de belangrijkste opgaven zijn voor behoud en herstel voor het specifieke gebied. Deze opgaven kunnen betrekking hebben op herstel van abiotische omstandigheden, structuren, verbindingen met andere gebieden en betrekking hebben op specifieke habitats of functies. De instandhoudingsdoelen vormen een concrete uitwerking van de doelstellingen te beschermen soorten en habitats die binnen het beschermde Natura 2000-gebied voorkomen. Hieronder wordt beschreven wat de doelstellingen zijn voor Natura 2000-gebied Waddenzee.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
9
Behoud en indien van toepassing herstel van: 1. de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie; 2. de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; 3. de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Natura 2000-gebied Waddenzee (incl. Eems-Dollard) Gebiedsbeschrijving De Nederlandse Waddenzee is onderdeel van het internationale Waddengebied dat zich uitstrekt van Den Helder tot Esbjerg (Denemarken). Het is een natuurlijk en dynamisch zoutwatergetijdengebied dat bestaat uit een complex van diepe geulen en ondiep water met zand- en slibbanken, waarvan grote delen bij eb droog vallen. Deze banken worden doorsneden door een fijn vertakt stelsel van geulen (Ministerie van LNV, 2009). Langs het vasteland en op de eilanden liggen verspreid kweldergebieden, die door grote verschillen in vocht- en zoutgehalte bijdragen aan een zeer diverse flora en vegetatie. De kwelders langs de vastelandskust zijn tot stand gekomen door menselijk ingrijpen in de kwelderbodem. Op de overgang van de hoge, groene kwelders en de lager gelegen, nattere landaanwinningskwelders ligt een natuurlijke afslagrand, de zogenaamde kwelderklif. De kwelders op de Waddeneilanden hebben een natuurlijke geomorfologie, met geleidelijke hoogtegradiënten, meanderende kwelderkreken en afwisseling in de mate van natuurlijke drainage. De bodem is over het algemeen zandig, mede door de invloed van stuivend zand uit de nabijgelegen duingebieden. De geleidelijke overgangen van het wad richting duin leveren een grote biodiversiteit op. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Boschplaat op Terschelling, Nieuwlandsreid (Zoute Weide) op Ameland en de Oosterkwelder op Schiermonnikoog (Ministerie van LNV, 2009). Er is een nagenoeg ongestoorde hydrodynamiek en geomorfologie aanwezig, waarin natuurlijke processen zorgen voor instandhouding en ontwikkeling van karakteristieke ecotopen en habitats en de grenzen van land en water voortdurend wijzigen. Dit is ook duidelijk zichtbaar aan diverse wandelende eilanden zoals Rottumerplaat. Tussen Harlingen en Terschelling ligt het door een dijklichaam beschermde eiland Griend dat belangrijke vogelkolonies herbergt (Ministerie van LNV, 2009). Het landschap kenmerkt zich door zijn vrijwel ongerepte en weidse en open karakter. De identiteit van het Waddengebied wordt mede bepaald door de natuurlijke samenhang tussen Waddenzee, Waddeneilanden, Noordzeekustzone en de vastelandskust en de karakteristieke overgangen tussen land en zee, zoet en zout en droog en nat (Ministerie van LNV, 2009).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
10
Figuur 1
Natura 2000-gebied Waddenzee (oostelijk deel), gespecificeerd naar Vogelrichtlijn (VR), Habitatrichtlijn (HR)
en Beschermd Natuurmonument (BN). De aanwijzing van het estuarium van de Eems-Dollard onder de Habitatrichtlijn volgt in een later stadium. Het rood gearceerde gebied is wel reeds aangemeld en aangemerkt als gebied van Communautair Belang (Ministerie van LNV, 2009).
Doelstellingen Kernopgaven Voor de Waddenzee zijn de volgende kernopgaven geformuleerd (Ministerie van LNV, 2007): Kernopgaven 1.03 Overstroomde zandbanken & biogene structuren: Verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) H1110_A o.a. met biogene structuren met mossels. Tevens van belang als leefgebied voor eider A063 en als kraamkamer voor vis. 1.07 Zoet-zout overgangen Waddengebied: Herstel zoet-zout overgangen (bijvoorbeeld via spuiregime en vistrappen) i.h.b. visintrek Afsluitdijk, Westerwoldse Aa en Lauwersmeer/Reitdiep in relatie tot Drentse Aa (rivierprik H1099).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
11
1.09 Achterland fint: Behoud van verbinding met Eems ten behoeve van paaifunctie voor fint H1103 in Duitsland. 1.10 Diversiteit getijdenplaten: Verbetering kwaliteit slik- en zandplaten (getijdengebied) H1140_A ten behoeve van vergroting biodiversiteit. 1.11 Rust- en foerageergebieden: Behoud slikken en platen voor rustende en foeragerende niet-broedvogels zoals voor bonte strandloper A149, rosse grutto A157, scholekster A130, kanoet A143, steenloper A169 en eider A063 en rustgebieden voor gewone zeehond H1365 en grijze zeehond H1364. 1.13 Voortplantingshabitat: Behoud ongestoorde rustplaatsen en optimaal voortplantingshabitat (waaronder embryonale duinen H2110) voor bontbekplevier A137, strandplevier A138, kluut A132, grote stern A191 en dwergstern A195, visdief A193 en grijze zeehond H1364. 1.16 Diversiteit schorren en kwelders: Behoud van schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330_A met alle successiestadia, zoet-zout overgangen, verscheidenheid in substraat en getijregime en mede als hoogwatervluchtplaats.
Instandhoudingsdoelen Het Natura 2000-gebied Waddenzee omvat alle buitendijkse delen, inclusief de kwelders langs de vastelandskust en op de eilanden. Het is een internationaal belangrijk natuurgebied, omdat het functioneert als: foerageer- en rustgebied voor grote aantallen trekvogels; broed- en leefgebied van diverse vogelsoorten; Het gebied is van zeer groot belang als broedgebied voor kustgebonden waadvogels (Lepelaar), eenden, meeuwen, sterns (Grote stern, Visdief, Noordse stern en Dwergstern) en steltlopers (Kluut, Scholekster, Bontbekplevier, Strandplevier en Tureluur). Dit zijn allemaal broedvogels van embryonale duinen, duinmeren, hoge zandplaten met schelpen en hogere delen van de kwelder. opgroei- en trekgebied voor vissoorten uit de Noordzee; leefgebied voor zeehonden; het gebied is essentieel als rustgebied en voor het werpen en zogen van jongen. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied Waddenzee staan in Bijlage 1.
2.2.3 Doelstellingen Beschermde Natuurmonumenten Waddenzee Binnen het Waddenzeegebied is in het verleden een aantal gebieden aangewezen als Natuurmonument. Ingevolge artikel 15a, tweede en derde lid van de Natuurbeschermingswet 1998 vervalt bij aanwijzing als speciale beschermingszone onder artikel 10a de status van de natuurmonumenten. In dergelijke gevallen heeft de instandhoudingsdoelstelling voor de gedeelten van het Natura 2000gebied waarop de aanwijzingen als natuurmonument betrekking hadden, mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in de vervallen besluiten: Het Staatsnatuurmonument Waddenzee is aangewezen op 18 mei 1981 (Waddenzee I, NLB-46323/46569, Stcrt. 1981, nr. 93) en gewijzigd op 31 augustus 1987 (NMF/N 8710390, Stcrt. 1987, nr. 170) Het Staatsnatuurmonument Waddenzee II is aangewezen op 17 november 1993 (NBLF-936831, Stcrt. 1993, nr. 237) De doelstellingen van het Natuurmonument Waddenzee (I en II) zijn gericht op behoud van de functies van het gebied voor flora en fauna, bijzondere (geo)morfologische en abiotische eigenschappen van het Waddenzeesysteem zelf, de natuurwaarden en de bijzondere landschappelijke schoonheid
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
12
van het gebied, alsmede de rust. De omgeving van Delfzijl maakt geen deel uit van de voormalige Natuurmonumenten. Dollard
Het beschermd natuurmonument Dollard is aangewezen op 20 mei 1977 (NLB/N-24826, Stcrt. 1977, nr. 141). Het Staatsnatuurmonument Dollard is aangewezen op 19 oktober 1978 (NLB/N 32287, Stcrt. 1978, nr. 211). De doelstellingen voor het Natuurmonument Dollard zijn gericht op behoud van de (geo)morfologische en abiotische eigenschappen van het systeem, zoals de aanwezigheid van zeer fijn slib en het optreden van een vrij groot getijdenverschil, de voorkomende natuurwaarden en de functies van het gebied voor flora en fauna.
2.2.4 Beschermingsregime Duitse Natura 2000-gebieden: Habitatrichtlijn In het Eems-Dollardgebied liggen ook enkele Duitse Natura 2000-gebieden. Voor zowel de FFHGebiete (Habitatrichtlijngebieden) als de Vogelschutzgebiete (Vogelrichtlijngebieden) vormt artikel 6 van de Habitatrichtlijn het toetsingskader. In onderstaand kader is de tekst van artikel 6 weergegeven.
1. De Lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimte-lijkeordeningsplannen deel uitmakende beheerplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen. 2. De Lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet ver-slechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben. 3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden. 4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de Lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
2.2.5 Duitse Natura 2000-gebieden In figuur 2 is een overzicht van de Duitse Natura 2000-gebieden opgenomen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
13
Figuur 2
Overzicht Duitse Natura 2000-gebieden in het Eems-Dollard gebied. FFH-Gebiete: Habitatrichtlijngebieden.
EU-Vogelschutzgebiete:
Vogelrichtlijngebieden.
Ontleend
aan:
http://www.umweltkarten-
niedersachsen.de/GlobalNetFX_Umweltkarten/, geraadpleegd mei 2014
De instandhoudingsdoelen voor de Duitse Natura 2000-gebieden staan in Bijlage 1.
2.3 Internationaal en nationaal beleid en uitwerkingsplannen In deze paragraaf worden de belangrijkste doelstellingen uit beleid en beleidsplannen die gericht zijn op behoud en ontwikkeling van het Waddenecosysteem en Eems-Dollard estuarium behandeld. Hierbij wordt gefocust op de aandachtsgebieden die relevant zijn voor de onderhavige rapportage, omdat het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks juist op die punten een bijdrage kan leveren aan behoud en herstel van beide ecosystemen.
2.3.1 Trilateraal beleid voor de Waddenzee Vanaf1978 werkt Nederland samen met Duitsland en Denemarken aan de bescherming en het behoud van de internationale Waddenzee, vanuit de ‘Trilateral Wadden Sea Cooperation’. In 1997 is het Trilaterale Waddenzee Plan opgesteld (Common Wadden Sea Secretariat, 1998) en in 2010 geactualiseerd en uitgebreid (Common Wadden Sea Secretariat, 2010). De doelstellingen van het Plan zijn voor verschillende deelsystemen beschreven. Voor onderhavige toetsing zijn de doelstellingen met betrekking tot hydromorfologie en waterkwaliteit, kwelders, broedvogels en de ruimtelijke compleetheid van het systeem relevant. Landschap en cultuur Identiteit: het behouden, herstellen en ontwikkelen van de elementen die bijdragen aan het karakter of de identiteit van het landschap. Verscheidenheid: het handhaven van de volledige verscheidenheid aan cultuurlandschappen die kenmerkend zijn voor het landschap van de Waddenzee Geschiedenis: het behouden van het cultuurhistorische erfgoed.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
14
Landschap: speciale aandacht besteden aan de belevingswaarde en de cultuurhistorische waarden van het landschap bij beheer en ruimtelijke ordening.
Water en sediment Achtergrondconcentraties van natuurlijke microverontreinigingen. Concentraties van door de mens geproduceerde vervuilende stoffen als gevolg van nullozingen. Een Waddenzee waarin eutrofiering geen probleem is. Kwelders Een groter areaal aan natuurlijke kwelders. Een grotere natuurlijke morfologie en dynamiek, waaronder natuurlijke afwateringspatronen van kunstmatige kwelders, op voorwaarde dat de huidige oppervlakte niet wordt verkleind. Een verbeterde natuurlijke vegetatiestructuur van kunstmatige kwelders, inclusief de pionierzone. Gunstige omstandigheden voor trekkende en broedende vogels. Getijdegebied Een natuurlijke dynamische situatie in het getijdegebied. Een groter areaal aan geomorfologisch en biologisch ongestoorde droogvallende en permanent onder water staande gebieden. Een groter areaal aan, en een meer natuurlijke verspreiding en ontwikkeling van mosselbanken, Sabellaria-riffen en zeegrasvelden. Een levensvatbare stand en een natuurlijke reproductiecapaciteit, inclusief het overleven van de jongen, van de gewone en de grijze zeehond. Gunstige omstandigheden voor trekkende en broedende vogels. Estuaria Bescherming van waardevolle delen van de estuaria. Instandhouden en, voor zover mogelijk, herstellen van de rivieroevers in hun natuurlijke staat. Vogels Gunstige omstandigheden voor trekkende en broedende vogels: o een goede beschikbaarheid van voedsel; o een natuurlijk broedsucces; o voldoende grote ongestoorde pleisterplaatsen en ruigebieden; o natuurlijke vluchtafstanden.
2.3.2 Integraal Management Plan Eems-Dollard Uitwerking doelen Het Integraal Management Plan Eems-Dollard is een Duits-Nederlandse uitwerking van de KRWdoelstellingen en Natura 2000-doelstellingen voor het estuarium, tevens in voorbereiding op officiële aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied. In het plan wordt de toestand van het estuarium en aangrenzende beschermde natuurgebieden beschreven, inclusief de getijdenrivier. In het plan worden daarnaast streefbeelden geformuleerd voor de verschillende onderdelen van het estuarium. Hiertoe is het estuarium opgedeeld in vier delen: de Funktionsräume of functiegebieden. Deze staan in figuur 3 weergegeven. Voor Nederland zijn functiegebied 1 en 2 van belang.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
15
Figuur 3
De vier functiegebieden in het estuarium
Streefbeelden en doelstellingen voor de verschillende functiegebieden Hieronder is per functiegebied aangegeven wat de huidige bijzondere natuurwaarden zijn, wat de huidige abiotische of biotische tekorten zijn en welke doelstellingen worden nagestreefd voor het functiegebied. Functiegebied 1 Goed en minder goed ontwikkelde structuren, functies en levensgemeenschappen Onderstaand kader geeft een overzicht van de goed en minder goed ontwikkelde systeemonderdelen. Goed ontwikkeld
Minder goed ontwikkeld/tekorten
Structuur en functies
Structuur en functies
zand- en slikwadden in die zich overwegend natuurlijke reeks opvolgen
door antropogene invloed veranderde hydrologie en morfologie, nauwelijks meer sprake van een
grootschalige laagwaterzone
geen barrières in de migratieroute voor vissen en
systeem met meerdere geulen
verstoring door toenemende baggeractiviteiten
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
16
prikken
als gevolg van verdieping van de vaargeul
uitgestrekte buitendijkse delen tussen Manslagter
en Rysum met getij-invloed en een overwegend
door baggerstortingen
typische vegetatiezonering overwegend natuurlijke, soortenrijke oeverhabitat
verhoogde vertroebeling en afgenomen primaire productie
in een voormalig bezinkveld met een brakwater-
de aanwezigheid van de griesberg bij Delfzijl
vegetatie bij Rysum
ter hoogte van Krummhörn ontbreken lokaal de
belangrijk foerageergebied voor vogels op Hond
mogelijkheden voor aangroei en erosie van het
en Paap
wad
Levensgemeenschappen
verstoring van de natuurlijke sedimentverdeling
ontbreken van natuurlijke oeverstructuren door aanwezigheid harde structuren en dijken
nabij het bezinkveld van de Rysumer Nacken
uitgestrekte buitendijkse delen met wad, rietvelden en vrijwel natuurlijk gezoneerde kwelders
smalle buitendijkse zone aan Nederlandse zijde (amper wad, geen kwelders)
intensieve landbouw binnendijks
met overgangen
kleinschalig voorkomen van zeegrasvelden en
Levensgemeenschappen
mosselbanken op Hond en Paap
grote aantallen zeehonden en het gebied heeft verschillende functies voor deze dieren
aanwezigheid van bruinvis
groot aantal typische soorten, gedeeltelijk grote
selbanken) ontbreken vrijwel geheel
achteruitgang zeegrasbestand op Hond en Paap, zonder dat duidelijk is wat hiervoor de oorzaak is
abundantie trek- en broedvogels
natuurlijke harde biogene structuren (zoals mos-
gebrek aan leeftijdsvariatie op de mosselbanken in de Bocht van Watum, achteruitgang mossel-
groot aantal typische macrozoobenthossoorten
banken op Hond en Paap
door verenging van het estuarium nog slechts kleine oppervlakten van kenmerkende habitatstructuren, deels geheel ontbrekend
gebrek aan zoet-zoutverbindingen
Streefbeeld en doelen In figuur 4 is het streefbeeld voor de zonering van functiegebied 1 weergegeven.
Figuur 4
Streefbeeld voor zonering functiegebied 1
In de volgende kaders zijn de in het IMP geformuleerde doelstellingen voor functiegebied 1 opgenomen. Hierbij zijn alleen de doelen die relevant zijn voor onderhavige toetsing opgenomen. Behoud en ontwikkeling van processen en functies die tot een estuarium behoren voor het bereiken van gunstige abiotische omstandigheden en typische hydromorfologische structuren
Het bevorderen van een meergeulensysteem in de Buiteneems, en daarbij vergroting van de doorstroombaarheid van de Ostereems en de Bocht van W atum als zelfstandige vloedarmen met sublitorale stroomgeulen en laagwaterdelen
Vrijwaring van de natuurlijke dynamiek en gebiedsstructuren
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
17
Behoud van de doorgankelijkheid als voorwaarde voor de ecologische verbindingsfunctie tussen Waddenzee en Dollard
Verbetering van de waterkwaliteit, zowel de chemische kwaliteit als de vertroebeling ten behoeve van to ename van de primaire productie
Behoud en ontwikkeling van de habitats en leefgebieden die in het estuarium thuishoren en hun natuurlijke dynamiek
Grootschalige wadplaten met een diverse uitgesproken sedimentstructuur en morfologie
Gevarieerde kwelders, met verschillende hoogte- en vegetatiezoneringen en zoutgradiënten, een natuurlijke waterhuishouding en verbinding met voorliggende wadplaten
Zoutbeïnvloede rietruigtes (m.n. bij Rysumer Nacken)
Ontwikkeling van (aan Duitse zijde): Wadplaten en pionierzones, welke door successie de ontwikkeling van natuurlijke oevervegetaties en
kwelders mogelijk maken En stabiele duurzame zoomstructuren van slijkgraswad in de overgangszone van de kwelder
Behoud van de natuurlijke soortenrijke ontwikkeling van kwelder-brakwaterrietvegetatiecomplexen en natuurlijk ontstane duinvegetaties en bosjes in het bezinkveld in de Rysumer Nacken
Ontwikkeling van oeverstructuren, met overgangen van vegetatieloos wad naar pionierzones, slijkgrasvelden en brakke rietvelden en kwelders met hoogtevariatie
Behoud en ontwikkeling van habitats en leefgebieden voor vitale, duurzame populaties van Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten
Behoud en bevordering van een duurzame en levensvatbare stabiele deelpopulatie van zeehonden en de functies die het gebied voor deze dieren heeft
Behoud en ontwikkeling van het foerageer- en aanpassingsgebied voor finten en prikken, vooral tijdens de paaitrek
Behoud van de voor niet-broedvogels belangrijke buitendijkse gebieden aan Duitse zijde alsmede Hond en Paap en de functies die deze gebieden hebben voor deze vogels
Behoud en ontwikkeling van de buitendijkse delen als brakke rietvelden/kweldersysteem en behoud van ongestoord broedgebied daarbinnen voor broedvogels. Het zwaartepunt hiervoor ligt bij de Rysumer Nacken.
Behoud van netwerken en vliegroutes naar de nabijgelegen Vogelrichtlijngebieden en de Dollard
Functiegebied 2 Goed en minder goed ontwikkelde structuren, functies en levensgemeenschappen Onderstaand kader geeft een overzicht van de goed en minder goed ontwikkelde systeemonderdelen. Goed ontwikkeld
Minder goed ontwikkeld/tekorten
Structuur en functies
Structuur en functies
Wadplaten, laagwaterzones en talrijke prielstruc-
van geleidingswerken en verdiepingen, waardoor
Aan de noordoostelijke Dollard oever natuurlijke
het vaarwater zich in morfologisch en hydrolo-
overgangen en zoneringen in vegetaties van
gisch opzicht sterk onderscheidt van de omge-
brakke rietvelden tot kwelders
ving
Oostelijk van het gemaal bij Knock een natuurlij-
ke zonering van vegetaties
Sterk veranderd Emder Fahrwasser door aanleg
turen
Het ontbreken van buitendijks gebied langs het Emder Fahrwasser en tussen Knock en het Pet-
Laagwaterzone met overgang naar natuurlijk gevormde slikwadzones als belangrijke voor-
kumer Deichvorland
waarde voor de primaire en secundaire productie
Door de aanwezigheid van de Geiseleitdamm en andere bouwwerken een sterke veranderde hydrologie en morfologie
Levensgemeenschappen
Het oostelijke deel van de Dollard is van interna-
Sterk in de vaargeul gekanaliseerde stromingsenergie
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
18
tionale betekenis voor niet-broedvogels en van
nationale betekenis voor broedvogels
Broedkolonie van de kluut nabij het boorplatform
Gebrek aan zoet-zout overgangen (o.a. Westerwoldse Aa)
Verstoring van de natuurlijke sedimentverdeling
in een gevarieerde vegetatie van riet, kwelders
op de platen en in de geulen door morfologische
en wisselvochtige tot natte vegetaties
veranderingen door o.a. verdieping en bagger-
Het waddengebied in de Dollard functioneert als
stortingen
slaapplaats voor ganzen
Geen belemmering van de doorgang voor trek-
Levensgemeenschappen
kende vissen en prikken door bouwwerken in de
Eems
Ongunstige staat van instandhouding van enkele typische vissoorten
In het oostelijk deel van de Dollard rietvelden met
hoge dichtheden van moerasbroedvogels zoals
Tekort aan geschikt biotoop voor sommige macrozoobenthos, vooral in het diepere sublitoraal,
blauwborst
waar hoge stroomsnelheden heersen
Verenging van het estuarium heeft geleid tot verlies van oever- en kweldervegetaties, op sommige plekken zijn deze geheel verdwenen
In het zuidelijk deel van het Nedersaksische buitendijkse gebied Vorrherschen komen sterk ontwaterde,
halofytenarme
landbouwgronden
voor in plaats van de daar gewenste kwelders
Teruggang van broedvogelaantallen onder de steltlopers, met uitzondering van kluut
Doelstellingen In de volgende kaders zijn de in het IMP geformuleerde doelstellingen voor functiegebied 2 opgenomen. Hierbij zijn alleen de doelen die relevant zijn voor onderhavige toetsing opgenomen. Behoud en ontwikkeling van processen en functies die tot een estuarium behoren voor het bereiken van gunstige abiotische omstandigheden en typische hydromorfologische structuren
Duurzaam behoud van het bestand geulen en prielen (geen verdere opslibbing) en herstel van het veelvoud aan prielen in de Dollard
Behoud van de doorgankelijkheid als voorwaarde voor de ecologische verbindingsfunctie tussen de Unterems en Waddenzee
Verbetering van de waterkwaliteit
Behoud en ontwikkeling van de habitats en leefgebieden die in het estuarium thuishoren en hun natuurlijke dynamiek
Behoud en ontwikkeling van karakteristieke biotopen, vegetatie eenheden en habitats, in het bijzonder - grootschalige brakwaterwadplaten met variatie in sedimentstructuur en morfologie - verschillende successiestadia van kwelders met verschillende vochttoestanden - grootschalige rietruigtezones (Duitse zijde ontwikkeling)
Ontwikkeling van kwelders en voor een estuarium typische overgangen naar vochtige en natte graslanden aan Duitse zijde
Aan de Nederlandse zijde behoud van pionierkwelders, die door successie kunnen overgaan in natuurlijke oevervegetatie en kwelders
Behoud van duurzame zoomstructuren van slijkgrasvelden in het overgangsgebied van kwelders
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
19
Behoud en ontwikkeling van habitats en leefgebieden voor vitale, duurzame populaties van Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten
Behoud en bevordering van een duurzame en levensvatbare stabiele deelpopulatie van zeehonden en de functies die het gebied voor deze dieren heeft door verbetering van de kwaliteit van het leefgebied
Behoud en ontwikkeling van het foerageer- en aanpassingsgebied voor finten en prikken, vooral tijdens de paaitrek
Behoud en ontwikkeling van onverstoorde leefgebieden voor broedvogels en ontwikkeling van vochtige en makkelijk en losse bodemcondities ten behoeve van steltlopers in het buitendijkse gebied in de Dollard ten zuiden van het boorplatform
Verbetering van de passeerbaarheid van kunstmatige oeverstructuren voor kuikens
Behoud en ontwikkeling van onverstoorde brakwaterwadplaten en buitendijkse terreinen als rustplaats voor ganzen en als foerageer- en rustgebied voor wad- en watervogels
Behoud en ontwikkeling van de wadplaten van de Dollard als onverstoorde slaapplaats en foerageergebied voor noordelijke trekvogels
Behoud van netwerken en vliegroutes naar de nabijgelegen binnendijkse en buitendijkse Vogelrichtlijng ebieden en het gebied tussen de Binnen Aa en de Westerwoldse Aa
Maatregelen Naast de analyse van de toestand van het estuarium en streefbeeld per functiegebied zijn in het IMP talrijke maatregelen opgenomen voor behoud, herstel en ontwikkeling van de abiotische en biotiosche waarden van het estuarium. Een deel van de maatregelen is concreet, een ander deel nog conceptueel of een voorstel. De maatregelen richten zich o.a. het verbeteren van de waterkwaliteit, verbetering van de hydromorfologie, vermindering van tidal pumping, een aangepaste baggerstrategie, natuurlijkere vegetatiezonering, uitbreiding van oevervegetaties en kwelders, het verzachten van de harde randen van het wad, herstel van zoet-zoutovergangen etc. Het betreft dus een compleet maatregelenpakket, gericht op behoud en herstel van het gehele ecosysteem en al haar abiotische en biotische componenten. Marconi Buitendijks is ook opgenomen in het IMP, evenals ander maatregelen die in het kader van het programma Naar een Rijke Waddenzee, Economie en Ecologie in balans en Ruim baan voor vissen worden getroffen of in concept zijn voorgesteld, zijn in het IMP opgenomen.
2.3.3 Programma Naar een Rijke Waddenzee Aanleiding Het programmaplan ‘Naar een rijke Waddenzee’ is een programma voor natuurherstel in de Waddenzee. Directe aanleiding voor dit programmaplan was het convenant ‘Transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee’ Naast natuurherstel zet dit convenant ook in op duurzame alternatieven voor de bodemberoerende mosselzaadvisserij. Het programma is geen wettelijk ruimtelijk of juridisch instrumentarium (Programmateam Naar een Rijke Waddenzee, 2010). Het programma ‘Naar een Rijke Waddenzee’ is opgehangen aan een streefbeeld, niet als vaststaand einddoel, wel als richting waarlangs de ontwikkeltrajecten voor natuurherstel worden vormgegeven. Uitgangspunt voor dit streefbeeld is een Rijke Zee in 2030: niet alleen voor de natuur, maar ook voor een gezonde toeristische sector, een gezonde visserijsector en andere economische sectoren. Sectoren die de natuur ook benutten om meerwaarde te genereren voor hun product. Een Rijke zee voor de natuur, maar ook voor een sterke Waddeneconomie (Programmateam Naar een Rijke Waddenzee, 2010). De filosofie achter het programma De Waddenzee is een complex systeem dat door allerlei factoren wordt beïnvloed, waaronder menselijk gebruik. Alhoewel er veel onderzoek is gedaan naar het functioneren van de Waddenzee, is nog veel onbekend. Dat maakt het ook lastig om te bepalen welke maatregelen genomen moeten worden om natuurherstel mogelijk te maken en om de effectiviteit van die maatregelen vooraf goed
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
20
te kunnen inschatten. Tegelijkertijd is het van belang dat het gebruik van de Waddenzee kan blijven plaatsvinden, zonder dat dit leidt tot verdere aantasting van het systeem, maar ook zonder dat hieraan onnodige beperkingen worden opgelegd. In het programma Naar een rijke Waddenzee is men op zoek naar innovaties die enerzijds de natuurbelangen centraal zetten, maar tegelijkertijd nieuwe kansen bieden aan mensen die in het Waddengebied werken. En dat met alle sectoren die in het Waddengebied actief zijn; overheden, natuurorganisaties en gebruikers. Een programma waarin wordt gekeken waar natuurherstel en duurzame economische ontwikkeling samen gaan om te komen tot een Rijke zee voor natuur en mens. Om deze transitie richting natuurherstel mogelijk te maken zijn 3 elementen van belang, die samen de filosofie vormen van het Programma ‘Naar een rijke Waddenzee’: Een gezamenlijk streefbeeld. Niet als vaststaand doel, maar als baken voor de lange termijn als baken voor de samenwerking en het uitwerken oplossingsrichtingen. Andere manieren van samenwerking gericht op gezamenlijk zoeken naar oplossingsrichtingen voor natuurherstel en een voor de toekomst duurzame sector. Leren door doen (Programmateam Naar een Rijke Waddenzee, 2010). Het streefbeeld Het streefbeeld is opgebouwd aan de hand van vijf kernthema’s: 1. Voedselweb in evenwicht 2. Grootschalige aanwezigheid biobouwers 3. Schoon en helder (genoeg) water 4. De Waddenzee als veilige plek 5. Waddenzee optimaal ingebed in de internationale keten Hieronder is voor de voor de toetsing van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks relevante kernthema’s (3 en 4) toegelicht hoe het streefbeeld voor 2030 eruit ziet (Programmateam Naar een Rijke Waddenzee, 2010). Schoon en helder (genoeg) water Het water van de Waddenzee is zo helder dat in de waterkolom en op de wadbodem het lichtklimaat optimaal is voor de groei van respectievelijk fytoplankton en fytobenthos en dat er nergens zuurstoftekorten optreden. Door innovaties in de scheepvaart zijn diepe vaargeulen minder nodig. De bodemberoering, bijvoorbeeld door de visserij, is verder beperkt. Het water bevat bovendien minder chemische stoffen en nutriënten, waardoor ook minder algen in het water zweven. Schoon en helder (genoeg) water is de basis voor een rijke Waddenzee. Helder water vangt voldoende licht en heeft voldoende zuurstof. Algen, schelpdierbanken en zeegrasvelden krijgen de kans om te herstellen en te groeien. Voorwaarde is dat de bodem met rust wordt gelaten. De Waddenzee als veilige plek De veiligheid voor de bewoners en gebruikers in het gebied is optimaal gewaarborgd. De Waddenzee groeit op een natuurlijke wijze mee met de zeespiegelstijging. Ook bij een veranderend klimaat behoudt het gebied zijn karakteristieken: een zee die bij eb deels droogvalt, begrensd door eilanden en kwelders. Het nemen van veiligheidsmaatregelen houdt gelijke tred met de natuurlijke ontwikkeling van het gebied. Onder het motto ‘het één doen, maar het andere niet laten’ gaan het behoud van de veiligheid en het vergroten van natuurwaarden hand in hand. Bijvoorbeeld door brede stranden, dynamisch kustbeheer in de duingebieden, brede en natuurvriendelijke waterverdedigingszones rond de zeedijken en herstel van natuurlijke zoet-zout overgangen. De randen van de Waddenzee worden gekenmerkt door geleidelijke overgangen en het huidig areaal kweldergebied is behouden, maar wel met een regelmatige verjongingscyclus (meer dynamiek). Hierdoor krijgen natuurlijke processen meer de ruimte, maar kan ook de Waddenzee meer slib invangen. Gevolg is dat het natte wad geleidelijk ophoogt als de zeespiegel stijgt. Zo blijft de Waddenzee een buffer voor het vaste land en de onmisbare schakel in het leven van wadvogels, ook bij klimaatverandering.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
21
Maatregelen Het programma omvat talrijke maatregelen gericht op natuurherstel in de Waddenzee en EemsDollard. Het betreft zowel maatregelen gericht op verbetering van de abiotische als de biotische componenten van het Waddenzee ecosysteem. Voorbeelden van maatregelen in de Waddenzee zijn verkweldering van zomerpolders in Noard-Fryslân Bûtendyks, verbetering van de kwaliteit van de Groninger kwelders door herstel van begrazing, ontwikkeling van een vismigratierivier bij de Afsluitdijk en uitzaai van zeegras o.a. bij Uithuizen. In het Eems-Dollard estuarium zijn het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks, het verwijderen van de griesberg, onderzoek naar het gewenste minimumareaal van de Dollardkwelders, verbetering van vismigratiemogelijkheden ter hoogte van de Westerwoldse Aa en herstel van oude dijken in combinatie met waterberging en natuurontwikkeling langs de Westerwoldse Aa onderdeel van het programma. Daarnaast is recent het programma “Building with nature Waddenzeehavens” afgerond. Het omvat elf projecten die in de komende vier jaar worden uitgevoerd. De focus ligt daarbij op natuurontwikkeling en het duurzaam oplossen van de slibproblematiek voor Waddenzeehavens. De beoogde projecten liggen verspreid langs de Waddenkust waarbij vooral de mate van slibproblematiek en kansen voor natuurontwikkeling in en rond havens leidend is geweest. Een van de projecten speelt in Delfzijl. Er is een verkenning afgerond naar het omleggen van de Eemskanaal-spui buiten de haven (bij de Pier van Oterdum). Deze omlegging wordt gecombineerd met een brakwater vispassage en een vogeleiland (zie figuur 5) (www.rijkewaddenzee.nl; Programmateam Naar een Rijke Waddenzee, 2010).
Figuur 5
Illustratie omlegging Eemskanaal-spui Delfzijl (http://www.rijkewaddenzee.nl/nieuws/nieuws/duurzame-
projecten-in-ontwikkeling-voor-waddenzeehavens)
Samen met het Programma Waddenzeehavens kijkt men nu hoe het programma verder uitgevoerd kan worden.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
22
2.3.4 Beheerplan Natura 2000-gebied Waddenzee Uitwerking doelen en maatregelen Er is een concept-ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee beschikbaar. Hierin staat o.a. beschreven wat de huidige staat van instandhouding van de beschermde waarden is en met welke knelpunten het ecosysteem te maken heeft. Verder geeft het een beheerplan een overzicht van de activiteiten in het gebied en geeft het plan aan in hoeverre deze activiteiten de natuurwaarden kunnen schaden. Daarnaast wordt beschreven welke maatregelen nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingsdoelen. In het beheerplan wordt de focus gelegd op een aantal specifieke natuurwaarden, omdat deze in een slechte staat van instandhouding verkeren en/of omdat hiervoor verbeteringsdoelstellingen gelden. Hieronder worden de voor de toetsing van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks relevante kort besproken, en worden tevens de maatregelen genoemd die worden reeds zijn vastgesteld of onderdeel zijn van het beheerplan en gericht zijn op herstel van deze specifieke natuurwaarden. Verbetering kweldervegetatie (vergroten diversiteit) Langs de vastelandskust is sprake van een min of meer kunstmatig gecreëerd kwelderlandschap, maar wel met ruimte voor een flexibel en dynamisch beheer. Op langere termijn zal er echter op de vastelandskwelders te weinig dynamiek kunnen zijn om alle successiestadia aanwezig te laten zijn. In mindere mate is dat ook het geval op de eilandkwelders, waar de meeste kwelders zijn ontstaan in de luwte van een kunstmatige stuifdijk aan de noordzijde. De vegetatie op de hogere kwelder is verruigd door lokaal te weinig (gevarieerde) beweiding, veel opslibbing en onvoldoende dynamische omstandigheden. Het areaal hoge kwelder met zeekweek is hierdoor sterk in oppervlakte toegenomen, waardoor de diversiteit is afgenomen, met name in de vastelandskwelders.. Maatregelen Langs de vastelandskust worden maatregelen getroffen om de verruiging van de kweldervegetatie tegen te gaan. Deze houden in het verbeteren van het begrazingsregime op basis van onderzoek naar de beste begrazingswijze (Noard-Fryslân Bûtendyks). In de Groninger vastelandskwelders wordt door inrichtingsmaatregelen wederom begrazing mogelijk, waardoor de verruiging zal kunnen worden teruggedrongen. In Noard-Fryslân Bûtendyks zal verkweldering van enkele zomerpolders leiden tot verjonging. Ook op de kwelders van Schiermonnikoog en Terschelling vinden maatregelen plaats. Op termijn zijn er ook kansen voor het lokaal verwijderen van de verruigde bovenlaag van de vastelandskwelder tot ongeveer het hoogwaterniveau waardoor verjonging van de vegetatie mogelijk is. Deze maatregel is vooral geschikt voor de Groninger vastelandskwelders. Verbetering van de kweldervegetatie leidt ook tot een toename van de draagkracht van de kwelders voor verschillende broedvogels (onder andere visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut) en foeragerende vogels (zoals wintertaling, wilde eend, goudplevier). Voldoende geschikte broedlocaties Kustbroeders zoals sterns en steltlopers hebben het moeilijk in de Waddenzee. Er spelen diverse knelpunten die het broedsucces negatief beïnvloeden. Rustverstoring, predatie en verruiging zijn enkele van deze knelpunten. Ook klimaatverandering speelt een rol, met name op de kwelders. Voor strandplevier en in mindere mate de bontbekplevier is voldoende rust op de strandvlaktes op uiteinden van sommige Waddeneilanden nodig. Met name de kluut, visdief en noordse stern hebben langs de vastelandskust last van predatie door de vos. Een korte vegetatiestructuur, brede afwateringen, afrasteringen en vossenbestrijding helpen in geringe mate, maar is vaak niet afdoende. De belangrijke broedlocatie van de grote stern op Griend wordt bedreigd door kustafslag van het eiland. Maatregelen Er is een uitbreiding voorzien van het (zo nodig preventief) afsluiten van (potentiële) broedgebieden van plevieren op enkele strandvlaktes op uiteinden van sommige Waddeneilanden en/of het aanhouden van een minimumafstand tot deze locaties bij tal van activiteiten. Dit is nader uitgewerkt in de
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
23
beheerplannen van de desbetreffende eilanden. De kansen voor deze broedvogels worden ook verbeterd door verdere toename van kustdynamiek in de zeereep en de bijbehorende pioniervegetaties. Realisatie van nieuw, predatievrij broedhabitat voor sterns in de omgeving van de Afsluitdijk is een duurzame oplossing, bijvoorbeeld een locatie bij de leidam te Den Oever en in combinatie met de vismigratierivier. Bij de haven van Delfzijl zal worden gezorgd voor een betere inrichting en beheer van de broedlocaties (sterns) daar, op de Oterdumer Driehoek en/of als onderdeel van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks. Het eiland Griend met vooral de belangrijke broedlocatie van de grote stern zal tegen verdere afslag worden beschermd door een zandsuppletie. Voor steltlopers zoals de kluut worden twee broedlocaties langs de Groninger kust beter ingericht om verruiging en predatie tegen te gaan en zal het zilte milieu in polder Breebaart mede voor de kluut worden hersteld. Het instandhouden en beschermen van de huidige broedlocaties voor alle soorten blijft van belang en wordt voortgezet of geïntensiveerd. Uitvoering van maatregelen: leidraad en toetsingskader voor natuurontwikkeling Als natuurlijke processen de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn, is selectief ingrijpen mogelijk. De ingreep is dan gericht op het creëren van de juiste voorwaarden om de natuurlijke processen in gang te zetten die leiden tot de kenmerkende biodiversiteit. In de Waddenzee leidt een ingreep, ook indien deze gericht is op natuurontwikkeling ten behoeve van een of meerdere beschermde waarden, echter al snel tot verlies van (andere) beschermde waarden. En dat is vaak strijdig met de instandhoudingsdoelen, die minimaal gericht zijn op behoud van de huidige oppervlakte van een habitat of leefgebied, ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling in het kader van het functioneren van de Waddenzee als geheel wel heel gunstig zou kunnen zijn. Het beschermingsregime (‘voorkomen van elke achteruitgang in oppervlakte’) dient in zo’n geval niet meer de instandhouding of algemene doelstelling van het natuurbeleid. Een geringe afname is veelal een voorwaarde om vervolgens stappen vooruit (= verbetering van een andere belangrijke natuurwaarde) te kunnen zetten. Voor deze situaties is een aanvullende vorm van toetsing gewenst. Hiertoe heeft het ministerie van EZ de leidraad voor uitruil van natuurwaarden bij natuurontwikkeling opgesteld. Deze geldt voor 3 typen situaties waarin, in de tijd continu, behoud van alle aanwezige oppervlakte habitat en/of leefgebied niet zonder meer mogelijk is en er een (soort van) ‘ten gunste van’-situatie speelt. In onderstaand kader staan deze situaties beschreven. Leidraad uitruil natuurwaarden 1. Instandhoudingsdoelstellingen zijn wel haalbaar mits natuurlijke processen hun gang kunnen gaan, of als beheermaatregel in gang worden gezet. Om op lange termijn vitaal habitat of leefgebied te behouden is het terugbrengen van natuurlijke dynamiek (of via cyclisch beheer) noodzakelijk. Successiereeksen waarbij het ene habitat en/of leefgebied in het andere over gaat moeten (weer) de ruimte krijgen en ook de processen en gebeurtenissen die deze reeks eens in de zoveel tijd terugzetten. Dit zal initieel of permanent een verandering en veranderlijkheid geven in de (verhouding tussen) voorkomende oppervlakten habitat en/of leefgebied. Dit is in de Waddenzee ondermeer van toepassing voor het duingebied van Rottum en op uiteinden van sommige Waddeneilanden, waar het natuurlijk l aten verlopen van het proces van kustaangroei en -afslag (over decennia genomen) leidt tot het laten ontstaan maar ook het verdwijnen van de verschillende habitattypen. Ook is deze redeneerlijn van toepassing op habitattypen in kweldergebieden die afhankelijk zijn van ingrijpende natuurlijke processen (erosie, afsterven van vegetaties, aangroei, overstromingen), maar waarbij die processen door dijken en oeververdedigingswerken onvoldoende voorkomen. Door actief afgraven van een verouderde bovenlaag van de kwelder kan de natuurlijke successie opnieuw in gang worden gezet. Een tijdelijke afname van de oppervlakte van de kweldervegetatie ten gunste van het laten ontwikkelen van een jonge (pionier)vegetatie is dan mogelijk een optie. 2. Instandhoudingsdoelstellingen zijn wel haalbaar, mits prioriteit kan worden aangebracht tussen de instandhoudingsdoelstellingen. Plaatselijk een deel van een voorkomend habitat en/of leefgebied inleveren, omdat dat een uitgelezen plek is voor een ander habitat en/of leefgebied. Het kan voorkomen dat gebiedsomstandigheden dermate verschoven of aan het verschuiven zijn dat dit soort maatregelen moeten wor-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
24
den getroffen voor het bereiken van een instandhoudingsdoelstelling. De wezenlijke kwaliteitskenmerken van het habitattype dat iets aan oppervlakte inlevert mogen daarbij niet worden aangetast. In de Waddenzee is dit onder meer van toepassing voor realisatie van nieuwe broedgebieden voor enkele sternsoorten en steltlopers, omdat broedlocaties ontbreken in bepaalde daarvoor geschikte gebieden en/of bestaande broedlocaties niet goed duurzaam te beschermen zijn. Mede op basis van het resultaat van de verkenning van knelpunten en kansen op broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen is een prioriteitsstelling mogelijk. Bovendien is een prioriteitsstelling aan de orde bij het realiseren van een vismigratievoorziening (vismigr atierivier), met opoffering van enig oppervlakte van het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’, als innovatieve maatregel voor trekvispassage bij de Afsluitdijk. 3. Instandhoudingsdoelstellingen zijn nauwelijks haalbaar door tegengesteld natuurlijk proces. Bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied is, in lijn met de Europese richtlijnen, een ecologische situatie als uitgangspunt genomen waarvan blijkt dat deze praktisch niet binnen het bereik van beheer en inrichting ligt. Bijvoorbeeld wanneer de instandhoudingsdoelstelling behoud oppervlakte is, maar tegengesteld aan het natuurlijke proces in het gebied. De westelijke Waddenzee is nog steeds aan het veranderen door de afsluiting van het IJsselmeer door de Afsluitdijk. Het gebied is gemiddeld genomen aan het ophogen (sneller dan de zeespiegelstijging), waardoor er extra zandhonger is. Deze ontwikkeling van de westelijke Waddenzee zal voortgaan tot een gebied vergelijkbaar met een kombergingsgebied in de oostelijke Waddenzee, met meer areaal intertijdegebieden (‘slik- en zandplaten’, H1140A) en de hieraan gekoppelde foerageergebieden voor diverse soorten steltlopers en met minder areaal sublitoraal (‘permanent overstroomde zandbanken’, H1110A). Het behoud van oppervlakte van de instandhoudingsdoelstelling ‘permanent overstroomde zandbanken’ op die plek is niet haalbaar en zelfs ongewenst. De ecologische situatie is (onomkeerbaar) veranderd. De instandhoudingsdoelstellingen moeten gericht worden op een te verwachten (nieuwe) referentie in de toekomst. Het terug blijven grijpen naar een referentie uit het verleden zou leiden tot weinig duurzaam beheer en grote kosten.
In het ontwerpbeheerplan voor de Waddenzee is voortbordurend op de leidraad uitruil natuurwaarden een richtinggevend toetsingskader opgenomen voor toetsing van dergelijke natuurontwikkelingsprojecten. In onderstaand kader is het richtinggevend toetsingskader weergegeven. Uitgangspunten richtinggevend toetsingskader natuurontwikkelingsprojecten in de Waddenzee: 1. De natuurontwikkelingsprojecten passen bij de natuurlijke dynamiek van de Waddenzee, versterken het natuurlijk karakter van het gebied en leveren een netto bijdrage aan de versterking van de natuurwaarden van het ecosysteem; 2. De ingreep is gericht op het creëren van de juiste voorwaarden om de natuurlijke processen in gang te zetten die leiden tot de kenmerkende biodiversiteit, wanneer de natuurlijk processen zelf de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn; 3. De ingreep draagt bij aan vergroting van de kwaliteit van habitattypes en/of van de populaties van onder Natura 2000 beschermde soorten, met name waarbij het doel met de huidige beheerpraktijk (waarschij nlijk) niet wordt gehaald of dit onduidelijk is; 4. Waar al sprake is van een natuurlijke ontwikkeling of herstel op korte tot middellange termijn, wordt niet ingegrepen om het natuurlijk proces te versnellen. Het is namelijk van belang dat deze processen ong estoord kunnen verlopen en die zo kenmerkend zijn voor de Waddenzee; 5. Bestaande natuurkwaliteiten als schelpdierbanken en zeegras (alsmede potenties hiervoor) mogen hierbij niet worden verstoord; 6. Natuurontwikkelingsprojecten sluiten bij voorkeur aan bij herstel van natuurlijke situaties, die door menselijk ingrijpen zijn verdwenen en die pas na middellange termijn zullen herstellen; 7. Natuurontwikkelingsprojecten door directe aanleg en niet gericht op het in gang zetten van een natuurlijk proces, worden gelokaliseerd in een omgeving waar al sprake is van een niet-natuurlijke situatie, zoals in de directe omgeving van de Afsluitdijk of bij andere onnatuurlijke elementen (zoals havens, dammen en pieren); 8. Elk project bevat een monitoringplan op basis waarvan na een gestelde tijd kan worden vastgesteld of het project aan de gestelde eisen en verwachtingen voldoet;
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
25
9. Elk project wordt op projectniveau geanalyseerd en gerapporteerd op haar bijdrage aan het waddenecosysteem en de ecologische winst die het oplevert ten behoeve van een beoordeling door bevoegd gezag; 10. Het is wenselijk dat inzichtelijk wordt gemaakt wat de belanghebbende partijen van het plan vinden. Landschappelijke verbeteringen tellen wel mee maar wegen minder zwaar in de toetsing.
2.4 Resumerend: kernpunten beleid en wetgeving Waddengebied De Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium zijn beide systemen die onder druk staan. Door menselijk gebruik en menselijke ingrepen hebben beide een deel van het natuurlijke karakter verloren. Inpolderingen en bedijkingen hebben geleid tot het ontbreken van zachte overgangen tussen wad en land. Hierdoor is het kwelderareaal sterk afgenomen en kunnen trekvissen nog maar moeilijk de paaigronden bereiken. Visserij heeft geleid tot sterke afname van mossel- en kokkelbanken, terwijl deze structuren van belang zijn voor andere organismen, als vestigingsplaats, als beschutte plek en als voedsel. Daarnaast leidt visserij tot bijvangst en afname van vissenpopulaties. Scheepvaart en het voor het toegankelijk houden van vaargeulen benodigde baggerwerk heeft geleid tot een sterke toename van de zwevend stof gehalten, hetgeen negatieve invloed heeft op de primaire productie. Recreatie leidt in combinatie met andere factoren (o.a. toegenomen predatie en klimaatverandering) tot verstoring van broedplaatsen van kustbroedvogels. Een groot deel van de populaties van typische kustbroedvogels staat onder druk en vertoont een voortgaande dalende trend. In hoofdstuk 4 wordt overigens nader ingegaan op de staat van het systeem en het voorkomen en trends in de ontwikkeling van natuurwaarden. Het beleid dat betrekking heeft op het Waddengebied en het Eems-Dollard estuarium is erop gericht bovengenoemde knelpunten cq. ontstane tekorten op te lossen zodat beide systemen en alle (a)biotische factoren die hiervan onderdeel zijn kunnen herstellen. Ook de uitwerking van de status als Natura 2000-gebied zoals is vastgelegd in het beheerplan voor de Waddenzee en het Integraal Management Plan is hierop gericht. De kernpunten die in het beleid betreffende het Waddengebied steeds terugkomen en ook in de kernopgaven voor het Natura 2000-gebied zijn vastgelegd zijn:
behoud en herstel van de hydromorfologie en waterkwaliteit (afname vertroebeling) herstel aanwezigheid biobouwers verzachten van harde overgangen, herstel zoet-zoutovergangen, ook vanuit het oogpunt van ruimtelijke compleetheid en natuurlijkheid behoud en ontwikkeling van gevarieerde kwelders, zowel in structuur als in vegetatie, toename natuurlijkheid behoud en ontwikkeling geschikte en rustige broedlocaties voor kustbroedvogels behoud en ontwikkeling van wadplaten en buitendijkse terreinen als rust- en foerageergebied voor niet-broedvogels behoud van beide gebieden als belangrijk leef- en voortplantingsgebied van zeehonden
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
26
3 | Beschrijving van het voornemen
3.1 Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks bestaat uit de volgende onderdelen: Grenzend aan de Handelskade wordt een kwelderpark aangelegd In het kwelderpark wordt een broedeiland voor sterns aangelegd Langs de Schermdijk wordt een pionierkwelder ontwikkeld. Het project richt zich primair op het noodzakelijke herstel van de Eems-Dollard en biedt daarnaast mogelijkheden voor recreatie en kennisontwikkeling. Dit wordt als volgt gerealiseerd: Aanleg van kwelderpark en pionierkwelders (incl. broedeiland) leidt tot het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het Waddengebied; De pionierkwelder zal slib invangen en draagt hierdoor bij aan vermindering van de slibproblematiek in het estuarium; Het project voorziet in kleinschalige toeristisch-recreatieve voorzieningen zoals aanleg van wandelpaden en een vogelkijkhut om de Eems-Dollard te kunnen beleven; Het project leidt tot kennisopbouw door monitoring en kennisontwikkeling t.a.v. kustveiligheid, kwelderaanleg en –vorming, slibhuishouding en natuurontwikkeling. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan daarom rekenen op breed draagvlak van natuur- en milieuorganisaties, van het bedrijfsleven en van verschillende overheden (zie bijlage 4 en 5).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
27
Handelskade
Schermdijk
Oterdumer Driehoek
Figuur 6
Luchtfoto haven Delfzijl. Google earth Pro
In de volgende subparagrafen worden de twee onderdelen van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks nader besproken.
3.1.1 Kwelderpark Als onderdeel van het project wordt langs de Handelskade Oost, van de meest westelijke pier tot aan de oostelijke knik in de Handelskade, een kwelderpark aangelegd. De ligging van het kwelderpark sluit aan op de structuur van de Handelskade en het gebied heeft een zeewaartse breedte van 100 tot 200 meter. Aan de noordwestzijde sluit het kwelderpark aan op het strand en de verbinding met de stad. Aan de zuidoostkant ligt de grens nog niet vast aangezien dit afhankelijk is van de natuurlijke aangroei van de kwelder. Het kwelderpark kan in de loop van de tijd verder aangroeien, waardoor de uiteindelijke oppervlakte niet vastligt. De dynamiek van het getij en de hydromorfologie bepalen namelijk tot hoever het kwelderpark zich zal ontwikkelen richting het zuidoosten. De oppervlakte bij aanleg bedraagt ongeveer 16 ha. Het kwelderpark is een gebied waar de estuariumnatuur beleefd kan worden en dat voor een deel bedoeld is voor natuurgerichte recreatie en educatie. Het bestaat uit een relatief hoge en droge zijde aan de noordwestzijde, aan de kant van de stad, en loopt dan in hoogte af in zuidoostelijke richting. In deze gradiënt van hoog naar laag en droog naar nat zal zich lage, zouttolerante vegetatie vestigen, vergelijkbaar met kwelders. Door de open verbinding met zee zal het gebied af en toe geheel of gedeeltelijk onder water lopen, waarbij slib afgezet kan worden. Deze overstromingen zijn nodig om een kwelderkarakter te behouden. Voor de aanleg van het kwelderpark zal gebruik gemaakt worden van gebiedseigen materiaal.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
28
De randen van het kwelderpark zijn vastgelegd, bijvoorbeeld door steenbestorting. Hierdoor hebben de natuurlijke processen ten dele vrij spel en is er een scherpe scheiding met het wad. Het is wel mogelijk om de steenbestorting ook als rijke dijk in te richten. In het kwelderpark worden knuppelpaden aangelegd, waardoor recreanten ook bij overstroming van de kwelder het landschap kunnen beleven. Het knuppelpad loopt parallel aan de Handelskade. Daarnaast wordt een vogelkijkhut gerealiseerd.
Figuur 7
Aanzicht kwelderpark met broedeiland
In het kwelderpark zal een broedeiland van 1,6-3 ha worden aangelegd (Brenninkmeijer & Klop, 2015). Het broedeiland zal vooral geschikt zijn als broedgebied voor visdief en noordse sterns. Daarnaast zouden ook kluten, aalscholvers, kokmeeuwen, bontbekplevieren, scholeksters en strandplevier op het eiland kunnen gaan broeden (Brenninkmeijer & Klop, 2015). Bij de inrichting van het eiland wordt rekening gehouden met mogelijke bedreigingen voor de broedvogels. Het eiland wordt zoveel mogelijk ontoegankelijk gemaakt voor predatoren en er worden schuilmogelijkheden geboden voor de kuikens. Het eiland dient verder stevig en hoog genoeg te zijn om stormen en hoogwater te weerstaan. Af en toe overspoelen is wenselijk, maar niet tijdens het broedseizoen. Tijdens het broedseizoen zal de toegang van de paden nabij het broedeiland worden beperkt, zodat voldoende rust is gegarandeerd. De vogelkijkhut wordt op passende afstand van het broedeiland gerealiseerd. Door met deze factoren rekening te houden wordt aan alle randvoorwaarden voldaan om een goed broedsucces mogelijk te maken. Het broedeiland vormt daardoor een geschikte permanente oplossing voor de broedende sterns in de haven van Delfzijl. Ontwerp Ontwerpgetallen Voor de aanlegfase is in totaliteit (dus kwelderpark en pionierkwelder gezamenlijk) 1.000.000 kuub zand nodig en 31.000 ton stortsteen. Indien wordt gekozen voor gebruik van keileem als basis van de stortstenen randen is hiervoor ongeveer 36.500 kuub keileem nodig. De bovenlaag zal bestaan uit slibhoudend materiaal. Hiervoor is in totaliteit tussen 50.000 en 100.000 m 3 slib nodig. Voor aanvoer van materiaal kan worden uitgegaan van tussen 250 en 450 vaarbewegingen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
29
De vaarbewegingen vinden plaats over de hoofdvaarroute in het estuarium, het Oostfriesche Gaatje. De dam rond het kwelderpark heeft een lengte van ca. 1500 meter. Aan de westzijde begint het maaiveld op 2,15 m + NAP en loopt af naar het oosten tot gemiddeld hoogwater, ongeveer 1,35 m + NAP. In dat geval wordt het oostelijke deel vlak bij de uitstroomopening gemiddeld de helft van de dagen een paar uur overstroomd. De precieze samenstelling van het substraat van de ondergrond van het broedeiland is minder van belang, zolang deze stabiel is en zo weinig mogelijk voedingsstoffen doorgeeft aan de toplaag. Het is prima om als basis bijvoorbeeld keileem te gebruiken vanwege de stabiliteit. De toplaag van het broedeiland moet tenminste 50 cm dik zijn en bestaat bij voorkeur uit voedselarm grof zeezand, met daarop een laag schelpen (eventueel grind, dikte 10-20 cm). Dit voorkomt sterke begroeiing van het eiland (Brenninkmeijer & Klop, 2015). Uitvoering De wijze van aanleg van het kwelderpark wordt aan de opdrachtnemer overgelaten. Uitvoering kan zowel in het droge als vanaf de zeekant gebeuren. Indien de werkzaamheden niet in het droge worden uitgevoerd, dient de opdrachtnemer maatregelen te nemen om te voorkomen dat door vrijkomen van aangevoerd sediment extra sedimenttransport naar en sedimentatie in de omgeving van de aan te leggen kwelder optreedt, ook met het oog op vertroebeling. De aanleg van het Kwelderpark Marconi Buitendijks vindt plaats in de periode 2016-2017. De uitvoering is niet gebonden aan een specifiek seizoen en zou daarom bijvoorbeeld ook in het stormseizoen (1 oktober – 1 april) kunnen plaatsvinden. De werkzaamheden vinden mogelijk ook ’s nachts plaats; omdat er grote hoeveelheden materiaal moeten worden aangebracht en rekening moet worden gehouden met het getij is het niet mogelijk alleen overdag te werken. De vegetatie zal zich spontaan vestigen, zeker in het gebied dat geregeld wordt overstroomd. Hiertoe dienen de in- en uitstroomopeningenvoldoende groot te zijn (geen kleine duiker) om plantenzaden door het water te laten aanvoeren, en te voorkomen dat er water stagneert in het gebied. Bij de uitstroomopening moet de bodem mogelijk verstevigd worden om lokale erosie te voorkomen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
30
Figuur 8
Ontwerp inrichting kwelderpark. Invraplus. Ontleend aan Brenninkmeijer & Klop, 2015
Ontwikkeling van kwelderhabitats De hoogte van het kwelderpark zal aan de westzijde 2,15 m+ NAP bedragen. De hoogte neemt naar het oosten af tot het niveau van gemiddeld hoogwater (GHW), ongeveer 1,35 m+ NAP. Die verschillen in hoogte maken dat er ook een gradiënt in kweldervegetaties zal kunnen ontwikkelen. Van belang hiervoor is dat het gebied onder invloed zal staan van zee; door een open verbinding regelmatig geheel of gedeeltelijk onder water loopt, waarbij slib afgezet kan worden, hetgeen noodzakelijk is voor verdere ontwikkeling van de kwelder en om de stijging van de zeewaterspiegel bij te houden. In dit gebied is dit speciaal van belang, vanwege de bodemdaling door gaswinning. Het oostelijke deel vlak bij de uitstroomopening zal gemiddeld de helft van de dagen een paar uur per dag overstromen. Hier zal door aanvoer van plantenzaden met het zeewater een pioniervegetatie kunnen ontstaan die bestaat uit zeekraal en schorrenkruid (H1310). Daarnaast kunnen slijkgrasvelden ontstaan (H1320). De overige delen van het kwelderpark zullen zich kunnen ontwikkelen als habitattype schorren en zilte graslanden (H1330A). Dit deel van het kwelderpark zal veel minder vaak overstromen. Voor Delfzijl is bekend dat een peil van 2,60 m + NAP gemiddeld 5x per jaar wordt overstroomd (gegevens RWS, in EcoShape, 2013).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
31
Zone
Ondergrens
Bovengrens
Pionier
90-115 cm + NAP (dagelijks overspoeld)
135-150 cm + NAP
Lage kwelder
135-150 cm + NAP (overspoelingsfrequentie
165-175 cm + NAP
<300-150 x per jaar) Midden kwelder
165-175 cm + NAP (overspoelingsfrequentie
205 cm + NAP
<100-70 x per jaar) Hoge kwelder
Tabel 1
205 cm + NAP (overspoelingsfrequentie
Opslibbing vindt plaats tot overspoe-
<30-20 x per jaar)
lingsfrequentie <5 x per jaar
Kentallen voor hoogteligging kwelder, aangepast voor de situatie bij Delfzijl waar gemiddeld hoogwater op
135 cm + NAP ligt (De Jong, 1998). Ontleend aan EcoShape, 2013
De totale omvang van het kwelderpark bedraagt 16 ha. Binnen deze 16 ha zullen over een nog onbekende oppervlakte habitattypen H1310 Zilte pionierbegroeiingen, H1320 Slijkgrasvelden en H1330A Schorren en zilte graslanden tot ontwikkeling (buitendijks) kunnen komen. Volgens EcoShape (2013) zal ongeveer de helft de totale oppervlakte uit kwelderhabitat bestaan.
3.1.2 Pionierkwelder De pionierzone vormt de eerste fase van kweldervorming. Kwelders vormen overgangsgebieden tussen land en water waar natuurlijke processen zoals golven, stroming en erosie en sedimentatie hun gang kunnen gaan. Deze natuurlijke processen zorgen ervoor dat een kwelder in de loop van de tijd kan uitgroeien tot een complete kwelder met een pionierzone, middenkwelder en hoge kwelder (=eindstadium kweldervorming). De bedoeling is dat de pionierkwelder die voor de Schermdijk zal worden aangelegd zich in de loop van de tijd op dezelfde wijze gaat ontwikkelen. Bij aanleg zal de pionierkwelder een oppervlakte van 40 ha hebben, maar de uiteindelijke oppervlakte ligt niet vast en is afhankelijk van dynamische processen. De maximale oppervlakte die de kwelder zou kunnen bereiken is 70 ha.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
32
Figuur 9
Aanzicht van de pionierkwelder, enkele jaren na aanleg
De kwelder ligt in de ‘oksel’ tussen de Handelskade Oost en de Schermdijk, waardoor hij de kustlijn op een logische manier aanvult. Hij heeft met name een functie voor kustbescherming, natuurontwikkeling en kennisopbouw, en een bescheiden functie voor recreatie. De kustbeschermingsfunctie moet vooral worden gezien als het verminderen van de golfaanval op de Schermdijk. De kwelder zorgt voor versteviging van de teen van de Schermdijk, en zal bij niet te grote stormen de golfaanval op de Schermdijk verminderen waardoor minder schade aan de Schermdijk kan optreden. Het is de verwachting dat de beheer- en onderhoudskosten van de Schermdijk worden verlaagd door de aanwezigheid van de kwelder. Het is duidelijk niet de functie van de kwelder om de golfaanval op de primaire kering te verminderen. Tijdens Maatgevend Hoog Water (MHW) is de waterstand zo hoog dat de kwelder geen effect heeft op golfreductie. De aanwezigheid van de Schermdijk (indien deze wordt verhoogd en verbreed) kan in die situatie wél de golfaanval op de primaire kering verminderen (EcoShape, 2013). De pionierkwelder is halfnatuurlijk: een deel wordt aangelegd, maar daarna krijgen de natuurlijke processen de ruimte. Hierdoor kan een natuurlijke gradiënt van wad naar kwelder ontstaan. De naam pionierkwelder is gekozen omdat deze kwelder vanuit een pionierzone kan gaan ontwikkelen naar een meer volgroeide kwelder. Het gebied zal in de loop van de tijd dus van uiterlijk veranderen, maar zal wel een halfnatuurlijke kwelder blijven. De pionierkwelder ligt achter de Schermdijk, en is alleen goed te zien vanaf het water en vanaf de Handelskade Oost. Vanwege de nabijheid van het industriegebied in het achterland is uitgebreide toegang voor recreanten niet gewenst, maar er is wel gelegenheid voor bijvoorbeeld vogels kijken, eventueel ook middels gerichte excursies onder begeleiding. Om een geschikt gebied voor broedvogels te creëren, moet het gebied in ieder geval tijdens het broedseizoen volledig voor recreanten worden gesloten, ook de Schermdijk. Daarnaast moet er voor worden gezorgd dat vossen geen kans hebben.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
33
Aanleg en ontwerp Op dit moment is de bodem op de meeste locaties nog niet hoog genoeg, en de hydrodynamiek te sterk voor het ontwikkelen van een kwelder. Het principe van de aanleg is om die omstandigheden in orde te brengen, waarna de kwelder zichzelf verder kan gaan ontwikkelen. Deze pionierkwelder zal in de loop van de tijd uit kunnen groeien tot een kwelder met de hele gradiënt van pionierzone, naar lage, middel en hoge kwelder, door middel van natuurlijke opslibbing. Daarom moet luwte gecreëerd worden, dit kan met gebruik van rijshouten dammen. Er is in Nederland veel ervaring met rijshouten dammen, en ze zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt een geaccepteerde methode (EcoShape, 2013). De ervaring leert dat het aanleggen van kreken in de pionierzone niet nodig is: er ontstaat een spontaan drainagepatroon mits er een flauwe helling zeewaarts is. Het spontaan laten ontstaan van een drainagepatroon komt de natuurlijkheid van de kwelder ten goede. In het geval dat de drainage onvoldoende op gang komt, is het mogelijk om op een later tijdstip alsnog kreken te graven (EcoShape, 2013). Gezien de open verbinding met de Eems en de nabijheid van de Dollardkwelders zal de vegetatie zich spontaan vestigen. De aanwezigheid op dit moment van verscheidene typische kwelderplanten op de Schermdijk wijst er op dat dit momenteel al gebeurt (EcoShape, 2013). Een aandachtspunt is het lozingspunt van koelwater van de Eneco centrale, aan de zeewaartse zijde van de Schermdijk. Een uitstroom door een kwelder is in principe geen probleem, al zal het mogelijk nodig zijn om rijshouten dammen aan de zijden van de uitstroom aan te leggen. Dit is afhankelijk van het debiet van de lozing. Of de lozing verder een effect op de aan te leggen kwelder zal hebben is verder afhankelijk van de temperatuur en samenstelling van het koelwater. Verder moeten de lozingspunten van Brunner Mond niet verder onder het zand en slib verdwijnen (EcoShape, 2013). Uitvoeringswijze De aanlegwerkzaamheden zouden zowel in het droge (vanaf de Schermdijk) als vanuit de zeekant kunnen worden uitgevoerd. Indien de werkzaamheden vanaf de zeezijde worden uitgevoerd zal hierbij voor een methode worden gekozen waarbij het optreden van sedimenttransport en vertroebeling wordt beperkt. Na het aanbrengen van het zand wordt in een deel van de pionierkwelder slib opgebracht. Het opbrengen van slib is onderdeel van het onderzoek naar de ontwikkeling van de pionierkwelder (zie ook §3.1.3). De uitvoering van de aanlegwerkzaamheden is niet seizoensgebonden en kan dus ook in het stormseizoen plaatsvinden. Tijdens de werkzaamheden kan productie van geluid en trillingen optreden. Ook bij het aanbrengen van de rijshouten dammen kan er enige geluidsproductie optreden. De werkzaamheden vinden mogelijk ook ’s nachts plaats; omdat er grote hoeveelheden materiaal moeten worden aangebracht en rekening moet worden gehouden met het getij is het niet mogelijk alleen overdag te werken.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
34
Figuur 10
Ontwerp inrichting pionierkwelder
Ontwikkeling van kwelderhabitats De pionierkwelder wordt met een omvang van ca. 40 ha aangelegd. Hij kan in de jaren daarna aangroeien tot maximaal 70 ha, of juist afnemen in omvang. De realisatie van de pionierkwelder is met recht een pilotproject, waar in Nederland nog geen ervaring mee is opgedaan, maar waar daardoor wel veel van geleerd kan worden. De ontwikkeling en de mate van aangroei of afslag hangt daarnaast af van een veelheid aan factoren, zoals stroomsnelheden en -richtingen ter plaatse, mate van opslibbing, weersomstandigheden, golfintensiteit etc. De bovenkant van de kwelder tegen de dijk aan wordt op 1,50 m + NAP m aangelegd, en vervolgens wordt met een helling van 1:100 richting het wad gegaan. Het is niet vooraf te voorspellen hoe lang het zal duren voordat er zich habitattypen zullen ontwikkelen. Vestiging van pionierplanten als schorrenkruid en zeekraal kan in principe snel plaatsvinden, doordat zaadbronnen elders in het estuarium, in de Dollard, aanwezig zijn. Wanneer deze soorten zich over een oppervlakte van 1 are hebben gevestigd, eventueel in mozaïek met vegetatieloze delen, wordt voldaan aan de vereisten voor habitattype H1310 Zilte pionierbegroeiingen. Door het invangen van slib door deze planten, kan vervolgens verdere kwelderontwikkeling plaatsvinden. Tegelijkertijd kunnen pionierzones ook weer verdwijnen door afslag etc. Pionierzones zijn zeer dynamisch en de oppervlakte van dit habitattype ligt dan ook niet vast. In Bijlage 2 wordt verder ingegaan op de ontwikkeling van kwelders. Hoe de ontwikkeling van de pionierkwelder op de middellange termijn en lange termijn precies gaat verlopen, is nog moeilijk te voorspellen. Ervaringen met kleiputten in Duitsland laten zien dat de pioniervegetatie met zeekraal na ongeveer 10 jaar vervangen is door een vegetatie van de lage kwelder met gewoon kweldergras. Na 30-50 jaar kan er (zonder beweiding) een climaxstadium zijn bereikt (Van Duin, Dijkema & Bos, 2007). Uitgaande van een gunstige ontwikkeling wordt tenminste binnen enkele jaren ontwikkeling van habitattype 1310 Zilte pionierbegroeiingen verwacht. Mits deze pionierkwelder in zekere mate in stand kan blijven en opslibbing voldoende is zou vervolgens na tien jaar ontwikkeling van een lage kwelder op gang kunnen komen. De opslibbing ter hoogte van Delfzijl zou naar verwachting rond 1 cm per jaar bedragen, waar deze langs de Groninger noordkust gemiddeld bruto 1,0 cm p/j (periode 1992-2010; Dijkema et al., 2011) en in de Dollard 0,8 cm p/j bedraagt (Esselink et al., 2011).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
35
3.1.3 Beheer en monitoring Beheer Het kwelderpark en de pionierkwelder zullen beheerd gaan worden. Gemeente Delfzijl zal dit beheer niet zelf op zich nemen, maar hiervoor een geschikte partij zoeken in een openbare aanbesteding. Het Groninger Landschap is een voorbeeld van een geschikte terreinbeherende organisatie die dit beheer op zich zou kunnen nemen. De provincie heeft aangegeven voornemens te zijn de kwelders, wanneer ze zijn aangelegd, op te nemen in het natuurbeheerplan, zodat er een beheervergoeding kan worden verkregen voor het beheer van deze gebieden. Het beheer van de kwelders dient in overeenstemming te zijn met het provinciale beleid. Voor het beheer van de kwelders zal door de partij die het beheer gaat uitvoeren een beheerplan worden opgesteld. Op de pionierkwelder zal regelmatig onderhoud van de rijshoutendammen nodig zijn. Dit is afhankelijk van hoe snel de dammen degraderen, wat weer afhangt van stormen en ijsgang. Het onderhoud bestaat uit het opvullen van de dammen met takken, en het zo nodig plaatsten van nieuwe palen. Het opvullen zal ongeveer elke 5 – 10 jaar moeten gebeuren, de palen zijn veel duurzamer. Verder moet de ontwikkeling van pionierkwelder uitwijzen of het nodig is om kreken te graven. Als de kreekvorming niet spontaan op gang komt, zal het na enige jaren nodig zijn om de kreken actief te graven. Als de kreken eenmaal gevormd zijn, zij het spontaan of door aanleg, is daar verder geen onderhoud meer aan nodig. Mogelijk zal een vorm van begrazing of maaien worden toegepast om verruiging met riet of kweek te voorkomen (geldt in eerste instantie alleen voor het kwelderpark). Mogelijk worden deze kwelders gebruikt als wisselpolder: als na decennia een hoge kwelder is ontstaan, kunnen de kwelders worden teruggezet naar het pionierstadium door de bovenlaag te verwijderen. Op deze manier wordt bovendien het door de kwelder vastgelegde slib permanent uit het systeem verwijderd. Monitoring In Bijlage 6 is het monitoringsvoorstel voor Kwelderlandschap Marconi Buitendijks opgenomen. De monitoring richt zich op de volgende onderdelen: Bodemsamenstelling en slibpercentage Slib is belangrijk voor de ontwikkeling van een kwelder. Voor de realisatie van de pionierkwelder wordt een onderlaag van zand aangebracht, waarop het slib moet sedimenteren. Ook kan gekozen worden voor het handmatig aanbrengen van slib. In proefvakken wordt onderzocht welk van deze twee de beste methode is. Hierbij zal materiaal met verschillende slibgehaltes (2%, 5%, 20% en 50%) worden aangebracht. Inzaaien versus natuurlijke aanvoer zaden Voor de ontwikkeling van de kwelder is aanvoer van plantenzaden van belangrijke voorwaarde. In principe zou dit op natuurlijke wijze kunnen plaatsvinden door aanvoer van plantenzaden van kwelders in de Dollard. Mogelijk kan door het inzaaien van plantenzaden van pioniersoorten resulteren in een snellere ontwikkeling van een kwelder. Hiermee zal worden geëxperimenteerd in proefvakken. Bodemhoogte, -samenstelling en opslibbingssnelheid Als onderdeel van de monitoring zullen verschillende metingen worden verricht. Om een beeld te krijgen van de sedimentatie en erosie zal de bodemhoogte worden gemeten. Daarnaast zullen zogenoemde spijkermetingen worden verricht om de opslibbingssnelheid te bepalen. Zodra de kwelder begroeid raakt kan de opslibbingsnelheid worden gevolgd door Sedimentatie-Erosie Balk (SEB) metingen. Met behulp van sedimentmonsters zal de samenstelling van de bodem worden onderzocht. In de Bocht van Watum wordt in de winter een meting gedaan van de slibconcentratie in het water.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
36
Vegetatieontwikkeling en morfologie Met behulp van een drone zullen luchtopnames worden gemaakt om een gebiedsdekkend beeld te krijgen van de vegetatieontwikkeling en morfologie. Direct na oplevering en gedurende twee opvolgende jaren in het voorjaar en het najaar zullen luchtopnames worden gemaakt. In deze Passende Beoordeling wordt ook de monitoring meegenomen als een onderdeel van de te toetsen voorgenomen activiteit (zie hoofdstuk 7).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
37
4 | De staat van het estuarium en de voor Natura 2000 relevante natuurwaarden
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de staat van het estuarium en het voorkomen en de staat van instandhouding van de voor Natura 2000 relevante natuurwaarden.
4.2 Het estuarium 4.2.1 Beschrijving estuarium Het Eems-Dollard estuarium strekt zich uit van Borkum tot de stuw bij Herbrum. Het is onder te verdelen in vier aparte delen: het buitengebied, het middengebied, de Dollard en de getijdenrivier, die zich uitstrekt van Knock tot de stuw bij Herbrum.
Figuur 11
Het Eems-Dollard estuarium en de verdeling in vier zones: buitengebied (outer reaches), middengebied
(middle reaches), Dollard en de getijdenrivier (tidal river). Ontleend aan Bos et al., 2011
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
39
Estuaria worden gekarakteriseerd door de aanwezige gradiënten in zout en zoet water. Het bij elkaar komen van zout en zoet water en de aanwezigheid van intergetijdengebied met variaties in saliniteit, stroomsnelheid en hoogte leiden tot een grote diversiteit aan habitats. Elke zone langs de zoutgradient in het estuarium wordt bezet door een specifieke gemeenschap van organismen, welke bestaat uit een mix van mariene, brakwater- en zoetwatersoorten. Een estuarium kent een hoge productiviteit, die het gevolg is van de aanvoer van nutriënten en zwevende deeltjes uit de zee, de rivier en de lokale primaire productie (Bos et al., 2011). In figuur 12 staan ter informatie enkele voor vogels en zeehonden belangrijke gebieden in het estuarium afgebeeld.
Figuur 12
Leefgebieden en functies Eems-Dollard estuarium voor zeehonden en vogels. Op de platen Hond/Paap en
de plaat ten zuiden van de Eemshaven (Voolhok) komen grote mossel- en kokkelbanken voor. Deze platen zijn zeer belangrijk voor foeragerende steltlopers. Figuur ontleend aan de Watlas (2010) (tegenwoordig niet meer raadpleegbaar)
In estuaria beweegt het water met de getijden in en uit het systeem op een oscillerende manier via één getijdeninlaat. Onder natuurlijke omstandigheden stroomt het water hierbij door duidelijk gedefinieerde vloed- en ebkanalen. Als gevolg van de combinatie van oscillerende getijdenstromen en lokale morfologie zijn typische patronen van verschilstromen waarneembaar (Bos et al., 2011). De zone waar zout en zoet water elkaar ontmoeten, de mengzone, wordt gekenmerkt door relatief troebel water en slechte lichtdoorlaatbaarheid. Een deel van deze zone heet het troebelheidsmaximum. De lengte en de locatie van het troebelheidsmaximum hangt o.a. af van lokale morfologie, de kenmerken van de getijdengolven, waterdiepte en de uitstroom van zoet water. Het troebelheids-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
40
maximum lag tot halverwege de vorige eeuw bij Emden. Hier werd de hoogste troebelheid in het estuarium gemeten. Na Emden neemt de saliniteit van het water in bovenstroomse richting sterk af (Bos et al., 2011).
4.2.2 Veranderingen in het systeem Morfologie en veranderingen Halverwege de vorige eeuw bestond het midden- en buitengebied van het estuarium nog uit een twee-kanalensysteem (Bos et al., 2011). Dit is in onderstaand figuur weergegeven. Daarna is het estuarium veranderd in een systeem met een kanaal voor eb- en vloed. In onderstaand figuur is dit aangegeven met een stippellijn.
Figuur 13
Tekening van de natuurlijke eb- en vloedkanalen in het buiten- en middengebied van de Eems door Van
Veen (1950). Van Veen voorspelde de huidige situatie (aangegeven met stippellijn) als gevolg van de grootschalige baggeractiviteiten. Ontleend aan Bos et al., 2011
Deze veranderingen hebben zich voorgedaan voornamelijk als gevolg van het verwijderen van ondieptes in de vaarroutes naar de Nederlandse en Duitse havens, een proces dat reeds gestart is in 1898. Hierbij zijn de oorspronkelijke vloedkanalen omgevormd tot de hoofdvaarroutes. Het ebkanaal Bocht van Watum, dat oorspronkelijk de hoofdvaarroute vormde, is hierbij een secundair kanaal geworden dat sterk verondiept. Deze ontwikkelingen begonnen reeds in 1940. Tegenwoordig lopen de getijdenstromen voornamelijk via het hoofdkanaal en is met name de vloedstroom sterk toegenomen in kracht. Om de hoofdvaarroutes te onderhouden is continu baggeren noodzakelijk (Bos et al., 2011).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
41
Figuur 14
Netto verdieping (blauw) of verondieping/aanslibbing (rood) tussen 1937 en 2005 tussen Pogum en de
Eemshaven (Herrling & Niemeijer, 2008; geciteerd in Bos et al., 2011)
Het buiten- en middengebied en de Dollard worden sterk beïnvloed door golven en getijden. Er is een duidelijke gradiënt in slibgehalte van de bodem in het estuarium: het buitengebied is voornamelijk zandig maar in de Dollard bestaat de bodem voor 75% uit slib (Bos et al., 2011). De Dollard bestaat voor 80% uit slibbige droogvallende platen. Het gebied wordt verdeeld door twee getijdenkanalen. Tot 1984 was waarschijnlijk sprake van aanslibbing van de platen en getijdenkanalen in de Dollard, daarna vindt er afwisselend aanslibbing en erosie plaats. De sedimentsamenstelling in de getijdenrivier is in de jaren 90 van de vorige eeuw verschoven van voornamelijk zandig naar voornamelijk slibbig (BfG, 2008; geciteerd in Bos et al., 2011). Recenter is de bodemdaling door gaswinning, welke oploopt tot enkele decimeters rond Delfzijl (tot 2009 maximaal 25 cm (NAM, 2010; geciteerd in Bos et al., 2011)). Door grote sedimenttransporten (vooral slib) wordt dit effect echter grotendeels gecompenseerd (Cleveringa, 2008; geciteerd in Bos et al., 2011). Het geheel aan morfologische veranderingen, vooral in het buitengebied, is erg complex en wordt nog niet geheel begrepen. Deels worden zij veroorzaakt door natuurlijke factoren en deels door menselijke ingrepen (Bos et al., 2011). Hydrodynamiek en sedimenttransport in het midden- en buitengebied Het sedimenttransport in het buiten- en middengebied en de Dollard wordt sterk beïnvloed door o.a. golven, getijden, vertroebeling door biologische factoren en vastlegging door biologische factoren, maar ook door menselijk ingrijpen als baggeren en verspreiden van bagger. In het buitengebied en de Dollard heeft de wind een duidelijk effect op de erosie-sedimentatie balans en daarmee de zwevend stof gehalten in de waterkolom (Bos et al., 2011). Tijdens perioden met veel golf- en/of windactiviteit kan de slibconcentratie in de hoofdgeul oplopen tot 400 mg/l (Mulder, 1993; geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001). Bij rustig weer, als de golven klein zijn, lijkt het netto transport van zwevend stof in de hoofdgeul richting zee te zijn. Op de platen is sprake van landwaarts transport (De Haas & Eisma, 1993; geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
42
Tijdens storm wordt veel bodemmateriaal losgewoeld en ook dit wordt zeewaarts getransporteerd. Tijdens overige situaties, met golven van intermediaire hoogte en geen wezenlijk opzet van de waterstand is er geen bepaalde richting vast te stellen, afgezien van de hoofdgeul, waar de ebstroom sterker is dan de vloedstroom (De Haas & Eisma, 1993; geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001). De troebelheid in het midden- en buitengebied van het estuarium is in de periode 1954-2006 toegenomen (zie figuur 15 en 16). Merckelbach & Eysink (2001; geciteerd in Bos et al., 2011) schatten dat deze toename 30-60 mg/l bedraagt tussen het Oost-Friesche Gaatje tot Groote Gat Noord. Uit metingen van Rijkswaterstaat blijkt dat dit wellicht een te voorzichtige schatting is: ter hoogte van Groote Gat is in de periode 1991-2009 een toename van de zwevend stof gehalten van meer dan 50 mg/l opgetreden. Bij Borkum bedraagt de toename in diezelfde periode ca. 12 mg/l. Zie figuur 15.
Figuur 15
Gemiddelde jaarlijkse gradiënten in zwevend stof gehalten voor de jaren 1954, 1975-1976, 1992-1993 en
2005-2006 tussen Herbrum en Borkum (bovenste figuur) en Emden en Borkum (inzet). De grafiek laat zien dat de zwevend stof gehalten zijn toegenomen en dat de zone van het troebelheidsmaximum groter is geworden. Het centrum van het troebelheidsmaximum is in bovenstroomse richting opgeschoven. Bron: Schuttelaars et al., 2011, in: Bos et al., 2011.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
43
Figuur 16
Gemiddelde jaarlijkse zwevend stof gehalten (SPM) nabij Borkum (Huibertgat Oost) en de Dollard (Groote
Gat Noord) op basis van monitoringsdata (DONAR) van Rijkswaterstaat in de periode 1991-2009. Ontleend aan Bos et al., 2011
De oorzaken en onderliggende processen voor de toegenomen troebelheid worden nog niet geheel begrepen. De algemene opvatting is wel dat vooral de menselijke ingrepen in het systeem, die geleid hebben tot een grotere getijdenamplitude en sterke asymmetrie tussen de getijden, de belangrijkste oorzaak moeten zijn (Bos et al., 2011). Van Maren en Taal2 waarschuwen ervoor om de situatie in de getijdenrivier te projecteren op de situatie in de Eems-Dollard. De toename van de vertroebeling in dit deel van het estuarium is namelijk minder groot dan in de getijdenrivier. En ook de getijslag is er bijna niet veranderd. Ook is niet zeker of de 'hypertroebele' Eems-rivier ervoor zorgt dat de Eems-Dollard troebeler wordt. De vertroebeling in de Eems-Dollard neemt toe als gevolg van verdiepingen en het baggerwerk in de drie havens (Eemshaven, Delfzijl en Emden) en de toegangsgeulen, aldus Van Maren en Taal. De havens zijn de afgelopen jaren steeds verder verdiept om grotere schepen toegang te geven. Om de havens en vaargeulen op diepte te houden wordt veel slib gebaggerd en elders in de Eems-Dollard teruggestort en heeft daardoor tot een toename van de troebelheid geleid. Daarnaast is er nog een andere belangrijke oorzaak voor de toegenomen troebelheid, aldus Van Maren en Taal. Oorspronkelijk was de Eems-Dollard een gebied met uitgebreide slik- en zandplaten. De Dollard was veel groter dan nu. Op de platen bezonk veel slib en daardoor werd het water minder troebel. Eeuwenlang werd zo slib afgezet en groeide het land omhoog. Vervolgens werd het ingepolderd. Een eeuw geleden is
2
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=69725&_ga=1.175880738.1675702147.1435558568, geraadpleegd juli
2015
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
44
het inpolderen gestopt. Veel ruimte om te bezinken was er niet meer. De troebelheid van het water nam toe. Tot midden jaren negentig nam dat de troebelheid ongemerkt toe, omdat Duitsland tot die tijd veel uit de Eems-Dollard opgebaggerd slib op land bracht. Toen dat niet meer rendabel was, werd het slib teruggestort in het gebied en steeg de troebelheid verder. Hydrodynamiek en sediment transport in de getijdenrivier In de getijdenrivier is het getijverschil sterk toegenomen. Tot 1940 was het getijverschil vrij stabiel met een piek nabij Emden (verschil rond 3 meter), waarna het gestaag afnam tot aan Hebrum, waar het verschil minder dan 1 meter bedroeg. Sinds 1950 is het getijverschil vanaf Emden toegenomen. Het getijverschil bereikt nu een piek ter hoogte van Papenburg (verschil rond 3,5 meter), terwijl dit hier in 1930 1,7 meter bedroeg. De toename in het getijverschil wordt vooral veroorzaakt door significant lagere ebstanden. Daarnaast is sprake van hogere waterstanden tijdens vloed. De hogere waterstanden tijdens vloed maken de getijdenrivier gevoeliger voor stormvloeden, terwijl de sterke afname in de waterstand tijdens eb significante effecten heeft gehad op de omvang en verspreiding van estuariene habitats en mogelijk op de biodiversiteit. Er zijn aanwijzingen dat de stroomsnelheden tijdens vloed zijn verdubbeld in de periode 1937-2005, terwijl de stroomsnelheden tijdens eb nauwelijks zijn toegenomen. Dit wordt veroorzaakt door de toename van de getijdenamplitude en een toegenomen asymmetrie in de getijden (Bos et al., 2011). In de getijdenrivier is de troebelheid in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Het Eems-Dollard estuarium was vroeger een systeem met een gemiddelde troebelheid, met een piek van 150 mg/l zwevend stof in het bovenste deel van de waterkolom, ter hoogte van Emden. Vandaag de dag worden zwevend stof concentraties tot enkele grammen per liter gedocumenteerd. De grootste toename in zwevend stof gehalten vond plaats in de periode 1980-1990 na een geleidelijke verdieping van de getijdenrivier tussen Emden en Papenburg. In de jaren 90 van de vorige eeuw werd voor het eerst melding gemaakt van het optreden van fluid mud (vloeibaar slib) in de getijdenrivier; eerst incidenteel, later permanent. Er is nog onvoldoende inzicht in de oorzaken voor het optreden van fluid mud. Wel is duidelijk dat fluid mud er toe leidt dat de bodem minder ruw wordt en dat getijden hierdoor significant worden beïnvloed (Bos et al., 2011). De precieze oorzaken en onderliggende mechanismen die hebben geleid tot een toegenomen troebelheid van het systeem en vooral de rivier zijn nog niet duidelijk, maar de verdiepingen en veranderingen van de rivier hebben hierbij zeker een rol gespeeld. Verder heeft ook de locatie van de stuw bij Herbrum een sterke negatieve invloed op het systeem, doordat dit de lengte, diepte en hydraulische ruwheid van de getijdenrivier zo maakt, dat er resonantie optreedt, hetgeen sterk bijdraagt aan de vergroting van de getijdeninvloed op de rivier (Bos et al., 2011). Waterkwaliteit De toegenomen troebelheid leidt er toe dat de lichtdoorlaatbaarheid afneemt en de zuurstofniveaus dalen. Dit kan negatieve effecten hebben op organismen. In de getijdenrivier is er in periodes van het jaar in sommige delen sprake van zuurstofloosheid. Dit heeft grote gevolgen voor de overleving van o.a. vissen en vissenlarven. Door de slechte condities zijn trekvissen zoals spiering en de fint waarschijnlijk niet meer tot succesvolle reproductie in de Eems in staat. Waarschijnlijk heeft de afgenomen lichtinvloed in het water in het gehele estuarium geleidt tot een (aanzienlijke) verlaging van de primaire productie. Dit betekent dat de voedselbeschikbaarheid in het estuarium is afgenomen en dit effect is op alle trofische niveaus merkbaar (Bos et al., 2011). Tot 1990 werd de Dollard sterk beïnvloed door lozingen van fosfaatrijk water, voornamelijk van de aardappelzetmeelindustrie. Inmiddels is de waterkwaliteit en de toestand van de Dollard sterk verbeterd. Wel zal het stoppen van de vermesting door het afvalwater zijn effecten hebben (gehad) op de biodiversiteit in de Dollard. De ene soort zal achteruitgaan, terwijl andere soorten in aantal toenemen. Zo is de populatie van de kluut (typische vogel voor de Dollard) afgenomen tot 1997 en daarna
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
45
toegenomen. Deze populatieontwikkeling is gerelateerd aan het schoner worden van de Dollard (Bos et al., 2011).
4.3 Habitats In het buitengebied van het estuarium tot en met de Dollard komen de volgende habitattypen voor: • H1110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken; • H1130 Estuaria; • H1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten; • H1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal en andere zoutminnende soorten; • H1320 Schorren met slijkgrasvegetatie; • H1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegetatie. De aanwezige habitattypen in de oostelijke Waddenzee en Eems-Dollard zijn weergegeven in figuur 17.
Figuur 17
Habitattypenkaart oostelijke Waddenzee en Eems-Dollard, Rijkswaterstaat 2013.
Aan het estuarium is H1130 toegekend. Het biotoop ‘Estuarium’ bestaat intern uit een mozaïek van mariene en brakke ecotopen, zoals watervlaktes, geulen, permanent onder water staande zandbanken en bij eb droogvallende slik- en zandplaten. Die slik- en zandplaten hebben hoge dan wel lage, zandige dan wel slibrijke delen waarop mosselbanken en zeegrasvelden voorkomen. De verschillende structurerende elementen van de getijdenplaten als mosselbanken en zeegrasvelden worden als kenmerkende onderdelen van de structuur en functie van het habitattype H1130 beschouwd. Deze specifieke structuren zijn weer leefgebieden voor verschillende andere soorten en zijn vaak hotspots van hoge biodiversiteit en productie. Ook aan de Duitse Natura 2000-gebieden Hund und Paapsand en Unter- und Auenems (zie figuur 2) is een doelstelling voor habitattype H1130 toegekend. Mogelijk geldt deze doelstelling ook voor het gedeelte van het Duitse Natura 2000-gebied Wattenmeer dat binnen het estuarium ligt, omdat
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
46
Wattenmeer ook voor habitattype H1130 is aangewezen. Het is echter ook mogelijk dat voor dit gedeelte binnen het Eems-estuarium doelstellingen voor habitattypen H1110 en H1140 gelden. Binnen het estuarium komen met name op Hond en Paap en in de Dollard bijzondere natuurwaarden voor. De Hond en Paap zijn twee aaneengesloten wadplaten gelegen in de Eemsmonding, die bij laagwater droogvallen. Bij hoogwater verdwijnen de platen volledig onder de waterlijn (De Boer et al., 2003). De samenstelling van het wad is er erg variabel. Het (noord)westelijkdeel heeft een zeer slibrijk sediment. De oostelijke helft daarentegen heeft een meer zanderige structuur. Daarnaast komen zeegrasvelden voor in het noorden, westen en zuidwesten, die zich de laatste jaren verder uitbreiden in oostelijke richting. Mosselbanken liggen in het noordelijke en zuidelijke deel van de wadplaten, verspreidt komen kleinere mosselbankjes voor. Diverse slenken lopen van de hoger gelegen rug op het centrale deel van de platen af naar de Bocht van Watum (westzijde) en de Eems (oostzijde). Hierin liggen kleinere stabiele mosselbanken (De Boer et al., 2003). De zuidrand van dit gebied bevindt zich op circa 800 meter ten noorden van het projectgebied. Typische soorten van habitattype H1130 Estuaria zijn o.a. klein- en groot zeegras, kokkels en mossels. Het voorkomen van typische soorten bepaalt mede de kwaliteit van de habitattypen. Hieronder wordt ingegaan op het voorkomen van deze soorten.
4.3.1 Typische soorten van H1130 Estuaria In de hiernavolgende onderdelen worden het voorkomen en staat van instandhouding van zeegras en mosselbanken (de typische soorten van het habitattype H1130 Estuaria) in het Eems-Dollard estuarium behandeld, op basis van onder meer de informatie uit het Integraal Management Plan. Van het voorkomen overige typische soorten van estuaria (o.a. wormen en diverse schelpdieren, enkele vissoorten) is geen informatie beschikbaar (IMP). Wat betreft vissen lijkt het aantal kleine platvisjes in de Dollard te zijn afgenomen. Dit is mogelijk te wijten aan toename in slib waardoor de platvisjes stikken. Dit zou betekenen dat de kinderkamerfunctie van de Dollard achteruit is gegaan (IMP). Zeegras Zeegrassen hebben een substraat nodig dat niet voortdurend aan beweging onderhevig is. Dat wil zeggen dat de planten het best gedijen op plaatsen met een beperkte dynamiek. Zeegras beschermt de bodem tegen erosie als gevolg van de getijdenbewegingen en vangt zand en slib in. Tevens biedt het beschutting aan allerlei algen en dierlijke organismen (bron: http://www.rijkswaterstaat.nl/water/natuur_en_milieu/zeegras/leefomgeving/, geraadpleegd juni 2014). Hoewel de bijdrage van zeegras aan de primaire productie in het Eems-Dollard estuarium onbelangrijk is (Van den Hoek et al., 1979; geciteerd in IMP), kunnen de planten substraat leveren voor het vestigen of beschermen van zeer veel organismen, waaronder kleine vis (de Jonge et al., 1997). Een overzicht van het voorkomen van groot en klein zeegras in het oostelijk deel van de Waddenzee en het Eems-estuarium is weergegeven in figuur 18. Groot zeegras groeide in 2006 op Hond-Paap (nummer 1 in figuur 18) en Voolhok (nummer 2). Daarnaast groeit groot zeegras op het Duitse wad (Randzel, nummer 3). Groot zeegras kwam in 2006 met één kleine groeiplaats voor in de kwelders ten westen van de Eemshaven (Uithuizer Wad, gebied 4). In 2006 kwam klein zeegras langs het oostelijk deel van de Groninger noordkust voor en vormde hier in de pionier- en prepionierfase van de kwelders goed ontwikkelde zeegrasvelden. De dichtstbijzijnde locatie vanaf het projectgebied is Hond en Paap (nr. 1). Volgens recentere gegevens van RWS (2011) komt nog steeds groot zeegras voor op de Hond en Paap en langs de waddenkust van Groningen (http://www.rijkswaterstaat.nl/apps/geoservices/mapviewer2i/, geraadpleegd juni 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
47
Figuur 18
Overzichtskaart van het voorkomen van zeegras in 2006. Groot Zeegras (1 t/m 3 rode omcirkelde locaties)
en Klein zeegras (4 groen omcirkelde locatie) in de omgeving van Eemshaven. Bron figuur: Google earth Pro.
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de zeegraspopulatie op Hond en Paap en Voolhok vanaf 2005 tot en met 2010 weergegeven. Er wordt sinds 2011 geëxperimenteerd met het uitzaaien van groot zeegras op enkele potentieel geschikt lijkende locaties in de Waddenzee, het Uithuizer wad, havenwad Schiermonnikoog en Balgzand (Van Katwijk, 2012).
Jaartal
Tabel 2
Oppervlakte Groot zeegras (ha)
Oppervlakte Klein zeegras (ha) Noordkust gasstation
Hond/Paap
Voolhok
2005
130,8
2,3
49,2
2006
158,9
6,2
138,1
2007
152,6
5,7
143,5
2008
34,29
8,24
158,74
2009
56,95
8,59
158,78
2010
18,04
9,20
233,64
(nr. 4 in figuur 18)
Ontwikkeling zeegraspopulatie Hond/Paap, Voolhok en Groninger noordkust (gasstation) (ha). Bron: RWS,
2012
De oppervlakte groot zeegrasvelden op Hond en Paap kan van jaar op jaar sterk verschillen, maar is sinds 2008 sterk afgenomen. Als deze trend zich doorzet, zal het groot zeegras binnen enkele jaren niet meer voorkomen op Hond en Paap. Op Voolhok (bij Eemshaven) neemt de oppervlakte groot zeegras juist langzaam maar gestaag toe. De oppervlakte klein zeegrasvelden langs de Groninger noordkust neemt de afgelopen jaren toe. Klein zeegras komt ook incidenteel voor langs de kust ten
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
48
overzijde van Hond/Paap in Duitsland. Een toename in zeegrasvelden van klein zeegras werd vastgesteld op de Randzel (ten zuiden van Borkum, Van der Graaf et al. 2009; Adolph, 2010; geciteerd in IMP). Mogelijke oorzaak afname zeegras Hond/Paap Wat precies de oorzaak is voor de achteruitgang van de zeegraspopulatie op Hond en Paap is nog niet geheel duidelijk. Er zijn verschillende oorzaken denkbaar: De achteruitgang kan gedeeltelijk verklaard worden door het eenjarige karakter van de plant. De soort plant zich voort via zaden en dat betekent dat de soort afhankelijk is van een goede zaadproductie. Mogelijk heeft de achteruitgang van de zeegraspopulatie op Hond/Paap te maken met de klimatologische omstandigheden in het voorjaar, waardoor planten minder vitaal worden en de zaadproductie terugloopt (mondelinge mededelingen A. Groeneweg, Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geoinformatie en ICT, 2007). Daarnaast kunnen groot zeegraspopulaties tijdens strenge winters aanzienlijke schade oplopen3. Mogelijk heeft die combinatie van strenge winters en warme lentes ervoor gezorgd dat de groot zeegrasvelden op Hond/Paap zich niet hebben kunnen herstellen. Volgens Van der Graaf et al. (2009) kan ook de toegenomen troebelheid een rol spelen bij de achteruitgang van de groot zeegrasvelden op Hond/Paap. Een eerdere toename van de omvang van de zeegrasvelden valt echter samen met een periode van verhoogde troebelheid tussen 1990 en 2000 (Merckelbach & Eysink, 2001; geciteerd in Bos et al., 2011). Hierdoor is de toegenomen troebelheid een minder waarschijnlijke oorzaak van de achteruitgang. Volgens Wolff (1983) is het overigens onwaarschijnlijk dat zeegras in het verleden een belangrijke rol heeft gespeeld in het estuarium, daar het voorkomen van zeegras niet wordt genoemd in oude bronnen als Stratingh & Venema (1855) en Voorthuysen et al. (1960) (beiden geciteerd in Bos et al., 2011). Groot zeegras heeft zich pas in 1988 op de plaat Hond gevestigd (Erftemeijer, 2005). Recent onderzoek van Jager & Kolbe (2013) wijst uit dat er zich morfologische veranderingen hebben voorgedaan aan de platen Hond en Paap. De platen zijn lager komen te liggen waardoor troebelheid mogelijk beperkend wordt voor vestiging van groot zeegras. Een andere mogelijke factor is de gewijzigde morfologie van het estuarium als geheel. De Bocht van Watum, de geul die ten westen van Hond en Paap ligt, vertoont al enige jaren verondieping. Mogelijk zijn er als gevolg hiervan wijzigingen opgetreden in de stromingspatronen, en stroomt er nu meer water over de platen en heeft dit een negatieve invloed op de overleving en vestiging van zeegras. Naar deze factor is echter nog geen onderzoek verricht. Nader onderzoek is nodig om te beoordelen of de Hond en Paap met alle morfologische en hydrodynamische veranderingen in potentie geschikt blijft als groeiplaats voor zeegras. Beoordeling staat van instandhouding Eems-Dollard estuarium Binnen natuurlijke bandbreedte zou zeegras als kenmerkende estuariene soort altijd in voldoende mate aanwezig moeten zijn. Het sinds 2008 sterk afgenomen en er geen sprake is van een stabiele vegetatie. Het nog steeds onduidelijk is welke omstandighedennodig zijn om terugkomst van zeegras te bevorderen, herstel is moeilijk en niet vanzelfsprekend. Voor zeegras is de beoordeling voor areaal is slecht en voor kwaliteit ontoereikend (IMP). De Hond en Paap was vóór 2008 een belangrijke groeiplek voor groot zeegras. Na de sterke afname van groot zeegras op deze locatie sinds 2008, is het van belang deze locatie als groeilocatie te behouden (en mogelijk oppervlak aan zeegras te vergroten). Of dit haalbaar is, is nog niet duidelijk.
3
www.rijkswaterstaat.nl/water/natuur_en_milieu/zeegras/bedreigingen/natuurlijke_factoren/
geraadpleegd
juni
2014
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
49
Schelpdierbanken Onder bodemfauna worden de bloemdieren, borstelwormen, weekdieren, stekelhuidigen en kreeftachtigen geschaard. Hiervan zijn met name de weekdieren een goede indicator voor de kwaliteit van de habitats. De belangrijkste structuurvormende elementen zijn de mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling. De mosselbanken bieden een habitat voor diverse soorten, een voedselbron vormen voor garnalen, krabben en steltlopers en een functie hebben in de nutriëntencyclus van het ecosysteem (waterfiltering en verrijking van de bodem met hoog organisch slib). In de volgende figuren 19 en 20 is de ligging van kokkel- en mosselbanken weergegeven.
Figuur 19
Verspreiding van kokkels in aantallen/m2 in het voorjaar van 2012. Bron: Van Zweeden et al., 2012a
Mossel- en kokkelbanken komen hoofdzakelijk voor op de wadplaten in het middendeel in de Bocht van Watum (op De Hond-Paap en op de wadplaten langs de dijk) en in het mondingsgebied aan de Duitse en Nederlandse kant waar ze sinds 1978 regelmatig zijn vastgesteld. Het areaal aan mosselbanken op De Hond-Paap nam, na een afname in 1998, sterk toe tot het jaar 2000, waarna het areaal min of meer stabiel bleef rond 200 ha tot 2004 (Dankers et al. 2005). Vanaf 2001 is het areaal mosselbanken geleidelijk afgenomen naar 74 ha in 2012 (figuur 21).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
50
Figuur 20
Ligging mosselbanken in de Waddenzee voorjaar 2011. Bron: Van Zweeden et al., 2012b
Figuur 21
Overzicht van voorkomen van mosselbanken van 2001-2012 (Imares in IMP-rapportage).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
51
Staat van instandhouding in het Eems-Dollard estuarium Volgens het IMP zijn de mosselbanken op Hond-Paap in slechte staat of dood en overwoekerd door de Japanse oester. Hoge stroomsnelheid en aanwezigheid van slik kunnen ook oorzaken zijn van de mosselafname. De huidige situatie van de mosselbanken is niet duidelijk maar wel is duidelijk dat er grote afname gaande is. In de Bocht van Watum zijn de mosselbanken weinig gevarieerd qua leeftijdsopbouw (IMP). In het IMP wordt gesteld dat voor de vooruitzichten voor weekdieren op Hond-Paap ongunstig zijn. Uit figuur 21 blijkt dat de afname aan oppervlak mosselbanken tussen de jaren 2001 en 2012 zeker 70% bedraagt. Hieruit blijkt dat de staat van instandhouding van de mosselbanken niet gunstig is. Uit het rapport blijkt verder dat Hond en Paap een verminderde behoudsstatus hebben met betrekking tot structuur, ongunstige vooruitzichten met betrekking tot functies en moeilijk tot onmogelijk herstel van toepassing is. De aanwezigheid van harde biogene structuren zoals mosselbanken is belangrijk voor een goede staat van instandhouding van het estuarium. Deze biobouwers geven vestigingsmogelijkheden voor andere organismen en zijn voedselbron voor o.a. vogels. Het is dan ook wenselijk dat de kwaliteit en het areaal mosselbanken gaat toenemen; of dit haalbaar is, is niet duidelijk. Overige typische bodemfaunasoorten komen algemeen voor binnen de habitattypen (Rijkswaterstaat Waterdienst, 2011).
4.3.2 Primaire en secundaire productie Microalgen Micoralgen zijn onder te verdelen in fytoplankton (permanent in het water zwevende eencellige algen) en microfytobenthos. Fytobenthos bestaat uit eencellige algen – voornamelijk diatomeeën - die op de bodem (vooral wadplaten) leven. Fytobenthos kan ook opwervelen, waardoor het in de waterkolom terecht komt. Dit opgewervelde fytobenthos wordt tot het fytoplankton gerekend. In het EemsDollard estuarium is 25% van de totale primaire productie van microfytobenthos afkomstig, 25% van geresuspendeerd microfytobenthos en 50% van fytoplankton (De Jonge, 1992; geciteerd in Consulmij, 2007). Vooral in het buitengebied is er gedurende het getij veel uitwisseling van zowel sediment als microfytobenthos tussen het plaatoppervlak en de geulen (De Jonge & Brauer, 2006; geciteerd in Consulmij, 2007). Microfytobenthos is voornamelijk te vinden op en in de toplaag van de wadplaten en de bodem van het ondiepe sublitoraal. Het fytoplankton is te vinden in de geulen en het sublitoraal, maar met hoogwater ook in de waterkolom boven de platen (Cadée & Hegeman, 1974a,b; geciteerd in Consulmij, 2007). De primaire productie door fytoplankton is in de Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium vooral lichtgelimiteerd. In mindere troebele delen, zoals het buitengebied van het estuarium, kan in tweede instantie ook sprake zijn van nutriëntenimitatie (Colijn & Van Beusekom, 2005). De primaire producenten op de wadplaten worden vooral door de beschikbaarheid van nutriënten gelimiteerd, aangezien zij het meest actief zijn ten tijde van de blootstelling bij laagwater en licht dan niet of minder beperkend is. In het buitengebied van het estuarium is de primaire productie het hoogst en in de Dollard het laagst. In tabel 3 is dit nader uitgewerkt.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
52
Morfologie
Buitengebied
Middengebied
Dollard
Oppervlakte geulen (in 106 m 2)
153
48,4
19,7
Oppervlakte wadplaten (in 106 m 2)
121
42,1
82,6
1300
460
220
-in de geulen
411
146
62
-boven de getijdenplaten
50
115
19
Gemiddelde waarde voor het totale gebied
252
132
27
-echt fytoplankton
176 (57%)
95 (59%)
2 (2%)
-microfytobenthos (opgewerveld)
76 (25%)
37 (23%)
25 (26%)
Microfytobenthos (op de platen)
55 (18%)
29 (18%)
68 (72%)
totale microfytobenthosproductie
131 (43%)
66 (41%)
93 (98%)
Totale productie microalgen
307 (100%)
161 (100%)
95 (100%)
6
3
Watervolume tijdens GHW (in 10 m ) -2
-1
Primaire productie (g C.m .jr ) Totaal fytoplankton
Tabel 3
Morfologische kenmerken en gemiddelde primaire productie in het Eems-Dollard estuarium (De Jonge,
1992; geciteerd in Consulmij, 2007)
De primaire productie vertoont een duidelijke seizoensvariatie. In de winter is de productie zeer laag, als gevolg van de lage temperaturen. In het voorjaar neemt de productie sterk toe onder invloed van hogere temperaturen en toename van de lichtinstraling. Vooral in de maanden maart-april neemt de productie sterk toe. Soms wordt deze bloei gevolgd door de bloei van flagellaten, totdat de aanwezige nutriënten zijn uitgeput en er een daling van de productie en biomassa optreedt. De daling wordt tevens veroorzaakt door begrazing van de algen door dierlijk plankton en macrobenthos (Consulmij, 2007). Gedurende de zomer worden de nutriënten door bacteriën gemineraliseerd, waardoor er in de nazomer (medio juli t/m medio augustus, Philippart et al., 2010) vaak een nieuwe bloei optreedt, meestal van flagellate soorten (Consulmij, 2007). Deze bloei treedt in de westelijke Waddenzee sinds de jaren negentig van de vorige eeuw in mindere mate op dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw (Philippart et al., 2010). Dierlijk plankton Dierlijk plankton, ook wel zoöplankton genoemd, bestaat uit (voornamelijk kleine) dieren, die vrij in de waterkolom zweven en niet in staat zijn om zich onafhankelijk van stromingen en waterbewegingen voort te bewegen (Consulmij, 2007). In de Noordzee en Waddenzee vormen copepoden (roeipootkreeftjes) het grootste deel van de biomassa en de dichtheid van het zoöplankton. Daarnaast bestaat een groot deel van het zoöplankton uit organismen die slechts een deel van hun levenscyclus, meestal het larvale stadium, als zoöplankton doorbrengen. In estuariene gebieden zoals het Eems-Dollard estuarium is de soortensamenstelling van het zoöplankton armer dan in zoete of zoute wateren, door de meer extreme omstandigheden die daar heersen (De Jong et al., 1993; geciteerd in Consulmij, 2007). Over copepoden en het (micro)zoöplankton in het estuarium zijn weinig gegevens beschikbaar en voornamelijk nog uit de periode 1974-1977 (De Jonge & Brauer, 2006; geciteerd in Consulmij, 2007). In de jaren zeventig van de vorige eeuw is een uitgebreide studie uitgevoerd aan copepoden in het
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
53
Eems-Dollard estuarium, maar daarvan zijn weinig publicaties bekend. De Jonge en Beusekom (1992; geciteerd in Consulmij, 2007) hebben de data van deze studie gebruikt om de (seizoens)verspreiding van copepoden te verklaren aan de hand van fytoplankton (incl. geresuspendeerd fytobenthos). De biomassa van de copepoden volgt de fytoplanktonbloei in het voorjaar (maart-april), zie figuur 22.
Figuur 22
Seizoensvariatie in biomassa van copepoden in het Eems-Dollard estuarium. Het betreft gemiddelden van
de periode 1974-1977 (De Jonge & Van Beusekom, 1992; geciteerd in Consulmij, 2007)
Vanaf de Noordzee naar de Waddenzee tot in de Dollard nemen de dichtheden van zoöplankton steeds verder af. Dit wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de slechtere omstandigheden (grote variaties in temperatuur, saliniteit en grotere troebelheid) en hogere predatiedruk door de benthische fauna (Consulmij, 2007). Staat van instandhouding in het estuarium Er wordt aangenomen dat de sterk toegenomen antropogene invloed en ingrepen in het estuarium en de als gevolg daarvan sterk toegenomen troebelheid zijn effect hebben gehad op de primaire productie in het Eems-Dollard estuarium. Direct bewijs hiervoor ontbreekt, onderzoek naar de relatie tussen de ontwikkelingen in troebelheid en primaire productie door de jaren heen is niet verricht en publicaties hierover ontbreken (Bos et al., 2011). In een niet gepubliceerd document (De Jonge, geciteerd in Bos et al., 2011) wordt geschat dat ten gevolge van baggeren en rivierverbetering in 2005-2006 een substantieel verlies (tot 60%) in primaire productie is opgetreden, voornamelijk in het buitengebied van het estuarium (ten opzichte van een onverstoorde referentiesituatie).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
54
Fysieke gevolgen vertroebeling Een verhoogd gehalte van zwevend stof en toename van de troebelheid kan de primaire productie beïnvloeden indien de activiteiten plaatsvinden in de periode met de hoogste algenbloei; het kan de kieuwen van dierlijk plankton verstoppen met dood tot gevolg en kan de soortensamenstelling van plantaardig en dierlijk plankton beïnvloeden (Consulmij, 2007). Er zijn aanwijzingen dat de voedselopname van copepoden Acartia tonsa en Eurytemora affinis in het gedrang komt bij zwevende stof gehalten van meer dan 250 mg/l. Dit zijn gehaltes die in de Dollard en het middengebied van het estuarium van nature voorkomen. Een verhoging van het zwevend stof gehalte door het verspreiden zal de condities voor deze soorten verslechteren. Dit geldt met name in de delen waar het zwevend stof gehalte onder natuurlijke omstandigheden lager is dan 250 mg/l (Essink, 1993).
4.4 Habitatrichtlijnsoorten 4.4.1 Groenknolorchis De groenknolorchis is doelsoort voor het Duitse Natura 2000-gebied Wattenmeer. Het is een orchideeënsoort die strikt gebonden is aan jonge, ontzilte duinvalleien. Een dergelijk biotoop is niet aanwezig in of nabij het projectgebied. Het voorkomen van deze soort binnen het effectgebied van de beoogde ontwikkelingen is uitgesloten. De groenknolorchis zal in dit rapport dan ook niet verder behandeld worden.
4.4.2 Nauwe korfslak De nauwe korfslak is een doelsoort voor het Natura 2000-gebied Waddenzee. De soort is in Nederland aangetroffen in duinvalleien, op kwelders, in aanspoelgordels, kalkrijke duinbossen, zoomvegetaties en struweel zoals duindoornstruweel. Binnen het Waddengebied is de soort bekend van Schiermonnikoog en Rottum. De soort komt niet in het Eems-Dollard estuarium voor en wordt in dit rapport dan ook niet verder behandeld.
4.4.3 Meervleermuis De meervleermuis is een doelsoort van het Duitse Natura 2000-gebied Unter- und Ausserems. Mogelijk foerageert de soort boven buitendijkse delen aan de Duitse zijde in functiegebied 3 van het estuarium, en daarnaast boven de rivier (IMP). Mogelijk bevinden zich verblijfplaatsen in Emden, Rorichum, Ditzum en Coldeborg (IMP). Deze dieren foerageren waarschijnlijk boven de getijdenrivier. De soort is niet bekend uit de omgeving van Delfzijl. Het midden- en buitengebied van het estuarium zijn gezien de sterke stroming en het zilte karakter minder geschikt als foerageergebied voor de soort. De soort wordt daarom niet verder in de rapportage behandeld.
4.4.4 Vissen Er gelden instandhoudingsdoelen voor fint (H1103), zeeprik (H1095) en rivierprik (H1099). Dit zijn anadrome trekvissen die het grootste deel van hun leven doorbrengen in kustgebieden en estuaria en om te paaien het zoetwatergetijdengebied opzoeken. Nederland is de toegangspoort voor de paaipopulaties in Duitsland en België, in de stroomgebieden van Rijn en Maas, Schelde en de Eems. De prikken gebruiken ons land vooral als opgroeigebied voor de larven. Langs de Nederlandse kust en bij zoet-zoutovergangen in riviermondingen worden relatief veel finten waargenomen, die vrijwel allemaal afkomstig zullen zijn van populaties uit omliggende landen (Ministerie van LNV, 2008). Fint Habitateisen en ecologie Volgens de huidige inzichten paaien finten op grindbanken (Maitland & Hatton-Ellis, 2003; Environment Agency UK, 2007; Doherty et al., 2004 en verwijzingen hierin) of op rustig stromende delen in benedenrivieren of nevengeulen met zandbodems met voldoende diep water (Gerkens & Thiel, 2001; geciteerd in Patberg et al., 2005). Onder andere lichte stroming, watertemperatuur en voldoende goede waterkwaliteit voor zuurstofvoorziening van de eieren zijn belangrijk voor een succes-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
55
volle ontwikkeling van eieren en larven (Gerkens & Thiel, 2001; geciteerd in Patberg et al., 2005; Environment Agency UK, 2007). Aan die randvoorwaarden wordt onvoldoende voldaan in de Eems. De paaitrek van de fint begint in mei en kan drie maanden duren. De vissen trekken het estuarium binnen tijdens springtij of een verhoogde rivierafvoer (Maitland & Hatton-Ellis, 2003). Tijdens de paaitrek eet de fint niet of nauwelijks (De Laak, 2009). De vissen trekken groepsgewijs de rivier op en migreren daar waar de stroomsnelheid het laagst is: in de onderste waterlagen, tegen de bodem aan. Na de paai trekken de vissen direct terug naar zee. Ze laten zich stroomafwaarts meevoeren in de middelste en bovenste waterlagen, waar de stroomsnelheid het hoogst is (Doherty et al., 2004). Dit vindt plaats na de warmste periode van het jaar. De larven en jonge finten eten plankton en vislarven. In oktober-november bevinden de jonge finten zich in het brakke deel van het estuarium en hun eerste winter kunnen ze al in zee doorbrengen. Volwassen finten voeden zich met plankton, garnalen, vislarven en vissen (Ministerie van LNV, 2008; De Laak, 2009). Voorkomen in het Waddengebied en het Eems-Dollard estuarium Uit inventarisatie onderzoek in 1999-2001 van diadrome vissoorten in het Eems-Dollard estuarium blijkt dat voor Finten waarschijnlijk een populatie aanwezig is waarvan de omvang fluctueert (Kleef & Jager, 2002). Er lijkt dus geen sprake te zijn van een stabiele populatie van de fint. Ook schattingen van de inzuiging van finten door de inlaat van de Eemscentrale laten per jaar sterk wisselende aantallen zien. Ook deze wisselende aantallen duiden op een weinig stabiele populatie van de fint. Potentiële plaatsen waar de fint landinwaarts trekt zijn de Eems, Den Oever en Kornwerderzand (Jager, 1999). De Waddenzee fungeert als doortrek- en leefgebied. In het Eems-Dollard estuarium zijn jonge finten waargenomen (Patberg et al., 2005). Paaiende finten zijn echter nog niet in de Eems waargenomen. De waargenomen jonge finten in het estuarium komen waarschijnlijk van elders (bijvoorbeeld van populaties in de Elbe of Weser (Patberg et al., 2005). Vanwege de slechte kwaliteit van de Eems is het onwaarschijnlijk dat de fint zich hier succesvol kan reproduceren: er is sprake van sterke vertroebeling (fluid mud) en er zijn periodes van zuurstofloosheid (Scholle et al., 2007). Zeeprik Habitateisen en ecologie Goede paailocaties voor de soort liggen in de midden- en bovenlopen van de grote rivieren; het betreft ondiepe plekken (circa 50 cm diep) met hoge stroomsnelheden (1-2 m/s) en een stenige, door de zon verwarmde bodem. De trek naar de paaigebieden vindt plaats in de periode van februari tot juni; vrijwel uitsluitend 's nachts (Hartgers et al., 2001). De mannetjes maken een nestkuil in het zand waar de vrouwtjes de eitjes inleggen. Na de voortplanting sterven de meeste ouderdieren. De larven vertrekken na 4-5 weken naar modderige plaatsen met de stroom mee. De volgende vijf tot acht jaar leven ze in de modderbank in de rivier, waar ze zich voeden met algen, plantenresten en ander organisch materiaal. De zeeprik verandert van gedaante tot een vrij zwemmende en bloedzuigende parasiet. Dit vindt plaats in de maanden juli tot november. In de maanden december en januari vindt de trek naar zee plaats waar een snelle groei als parasiet op andere vis plaats (Tulp & Van Willigen, 2004; Patberg et al., 2005; Vrieze & Sorensen, 2001). Na enkele jaren keert de zeeprik in het voorjaar terug naar de rivieren om hoog stroomopwaarts te paaien (Tulp & Van Willigen, 2004; Patberg et al., 2005). Voorkomen in het Waddengebied en Eems-Dollard estuarium De zeeprik leeft het grootste deel van zijn leven (5-8 jaar) als zogenoemde ammocoete (larve) in zoetwater en behoort tot de meer zeldzame soorten in het estuarium. Tijdens een onderzoek van Kleef & Jager (2002) waren de vangsten van de zeeprik dusdanig schaars, dat hieruit niet geconcludeerd kan worden dat er in het Eemsstroomgebied een levensvatbare populatie aanwezig is. Ook in het westelijke deel van de Waddenzee is deze soort erg schaars te noemen (bron: Jaarboek Waddenzee 2002 op www.waddenzeesites.nl).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
56
Potentiële plaatsen waar de zeeprik landinwaarts trekt zijn Den Oever, Kornwerderzand en de Eems (Jager, 1999). De Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium fungeren als doortrek- en leefgebied. (Patberg et al., 2005). De zeeprik gebruikt ons land alleen als doortrekgebied op weg naar geschikte paaiplaatsen halverwege Duitsland. Rivierprik Habitateisen en ecologie In de periode oktober-december trekt de rivierprik de rivieren op om te paaien. De paaitrek duurt tot in het voorjaar en vindt vrijwel uitsluitend 's nachts plaats (Hartgers et al., 2001). Overdag schuilen de dieren onder stenen of overhangende oevers in de midden- en bovenlopen van grote rivieren. De paaigronden liggen in 20 tot 150 cm diep, snelstromend water (tot 200 cm/s) en zijn doorgaans onbeschaduwd; de bodem bestaat uit zand of grind. Daarin maken de mannetjes een kuiltje, waarin de eitjes worden afgezet. Nadat de voortplanting heeft plaatsgevonden sterft de rivierprik. De uitkomende larven blijven onder het zand en worden na enige weken meegevoerd met de stroom tot ze een geschikte, voedselrijke, zachte bodem tegenkomen, waar ze zich ingraven. Ze filteren daar kleine organismen uit het water. Bij een lengte van ongeveer 15 cm (4-6 jaar oud) trekken ze naar zee om als parasiet op andere vissen te leven. Bij een lengte van ongeveer 30-40 cm zijn ze volgroeid en trekken ze naar de paaigebieden (Tulp & Van Willigen, 2004; Ministerie van LNV, 2008). Voorkomen in het Waddengebied en het estuarium Tijdens onderzoek naar diadrome vissen in de Waddenzee nabij Kornwerderzand (Tulp & Van Willigen, 2004) was de rivierprik in 2001 de meest algemene soort van de zeldzame diadrome soorten (fint, houting, grote marene, rivierprik, zeeprik, zalm en zeeforel). De soort kan in het Eems-Dollard estuarium als algemeen worden beschouwd (Kleef & Jager, 2002). De hoogste aantallen rivierprikken worden in november gezien, de piekperiode tijdens de paaitrek (Hartgers et al., 2001; Kleef & Jager, 2002). Potentiële intrekplaatsen zijn Den Oever, Kornwerderzand, Lauwersmeer, Delfzijl en de Eems (Jager, 1999; Kleef & Jager, 2002; De Nie; 1996; Patberg et al., 2005; Consulmij, 2007). In de Drentsche Aa (Gasterensche Diep) zijn in 2000 paaiende rivierpikken waargenomen (mededeling De Vroome, 2001, in Patberg et al., 2005; Nooren, 2002). De prikken gebruiken waarschijnlijk het Eemskanaal in Delfzijl om in de Drentsche Aa terecht te komen (Consulmij, 2007). Tijdens onderzoek in 2006 zijn larven van de soort op twee locaties in het stroomgebied van de Drentsche Aa (Gasterensche Diep en Oudemolensche Diep) aangetroffen (Winter & Griffioen, 2007). Aan de hand van de lengte van de larven blijkt dat er ook na 2000 succesvolle paai heeft plaatsgevonden. Staat van instandhouding en belang Eems-Dollard estuarium voor fint, rivier- en zeeprik De slechte ecologische toestand van de diadrome vissen is vooral te verklaren door het ontbreken van geschikt paaihabitat, de zuurstofarme condities met fluid mud in de bovenstroomse delen van het waterlichaam en de vele fysieke barrières (dijken, stuwen en sluizen) op de migratieroutes (IMP). In de huidige situatie voorziet het Eems-Dollard estuarium voor fint een beperkte rol als doortrekgebied. Voor prikken wordt op dit moment aangenomen dat het aantal vooral wordt bepaald door de intrek- en opgroeimogelijkheden binnendijks. De Eems-Dollard is het laatste estuarium in de Nederlandse Waddenzee, waardoor de betekenis van de Eems-Dollard voor de lokale en nationale instandhouding van trekvissen groot is. Toename van de populatie is dan afhankelijk van maatregelen die de barrières tussen het zoute wateren de paaigebieden trek wegnemen of gemakkelijker passeerbaar maken. Voor de optrek van de zeeprik vanuit de Waddenzee is vooral de passeerbaarheid van de Afsluitdijk van belang. Het project vismigratierivier, dat beoogt een zoet-zoutovergang voor vissen te realiseren aan de Afsluitdijk, biedt hiervoor goede mogelijkheden (IMP). Ook verbetering van de vispasseerbaarheid van de Westerwoldse Aa zou gunstig kunnen zijn voor de doelsoorten, met name voor rivierprik.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
57
4.4.5 Gewone zeehond Ecologie De gewone zeehond vindt zijn voedsel (vooral bodemgebonden vissen) zowel in de Waddenzee als in de aangrenzende Noordzee. De soort brengt ongeveer 80 procent van zijn tijd door in zee, om te foerageren, te paren en soms zelfs om te slapen (Rijkswaterstaat, 2014). Om te baren, te verharen en om te rusten worden droogvallende platen gebruikt. Zijn ligplaatsen zijn in de hele Waddenzee te vinden, vooral langs geulen met een vrij steile oever. De jongen worden in de periode mei-juli geboren. Tijdens de zoogtijd en in de zomermaanden, wanneer de dieren verharen, zijn ze zeer frequent op zandplaten te zien. In tegenstelling tot de jongen van de grijze zeehond kunnen de jongen van de gewone zeehond direct zwemmen en met hun moeder terugkeren naar de plek waar ze vervolgens gezoogd worden. De meeste jongen worden geboren in het oostelijk deel van de Waddenzee, vanaf Schiermonnikoog tot en met het Eems-Dollard-gebied. In de winterperiode trekken veel gewone zeehonden naar de Noordzee, waar ze vooral in het kustgebied verblijven. Voor de gewone zeehonden zijn derhalve twee periodes van specifiek belang: de geboorte- en zoogperiode vanaf half mei-juli en de verharingsperiode in augustus (Kirkwood et al., 2014). Populatieontwikkeling Nederlandse Waddenzee De populatie is inmiddels geheel hersteld van de laatste virusuitbraak (2002) waarbij 50 procent sneuvelde. In de zomer van 2009 werden in de Waddenzee 6339 gewone zeehonden geteld (Imares, 2009). Dit is een toename, ten opzichte van 2008 (Trilateral Seal Expert Group, 2009). Er werden in 2011 7.821 gewone zeehonden geteld. In 2010 en 2011 groeide het aantal gewone zeehonden met gemiddeld 13%, iets minder dan in de jaren direct na de laatste epidemie in 2002. De groei in Nederland is gemiddeld wel hoger dan de groei in de hele internationale Waddenzee, die 8% bedraagt. In 2012 werden in de voortplantingstijd in de Nederlandse Waddenzee 1473 pups geteld. Dit aantal is nagenoeg gelijk aan de twee jaren ervoor (Brasseur et al., 2013) In 2012 werden minder dieren geteld in het Nederlandse deel van de Waddenzee terwijl de totale Waddenzeepopulatie wel gegroeid was en in het Duitse en Deense deel zelfs tot recordaantallen leidde (Brasseur et al., 2013). In 2013 zette de groei in de Nederlandse Waddenzee door en was met 7605 exemplaren hoger dan in 2012 (zie figuur 23). Uit de groei van de populatie valt op te maken dat de grens van de draagkracht nog niet is bereikt (Brasseur et al., 2013).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
58
Figuur 23
Ligging deelgebieden en aantal gewone zeehonden, geteld per deelgebied in augustus vanaf 2002. Bron:
website Imares, geraadpleegd mei 2014.
Opvallend is dat in dertig jaar tijd de geboorteperiode een maand naar voren is verschoven (Reijnders et al. 2010). De eerste huilers worden tegenwoordig vanaf half mei gevonden. De piek in geboorte viel in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de laatste week van juli maar valt tegenwoordig in de laatste week van juni. Dit wordt in verband gebracht met de buitengewoon gunstige (voedsel-)omstandigheden waarin de zeehonden verkeren. Eems-Dollard In figuur 24 zijn de aantallen getelde gewone zeehonden in het Eems-Dollard estuarium in de periode 2007-2013 weergegeven. Het betreft aantallen geteld tijdens vliegtuigtellingen, die met name tijdens de voortplantings- en verharingsperiode (maart-augustus) worden uitgevoerd (cf Brasseur et al., 2013). Te zien is dat het aantal gewone zeehonden in de Eems dat tijdens de tellingen wordt waargenomen gestaag toeneemt van ca. 1400 dieren in 2007 naar ruim 2300 dieren in 2012. In 2013 werden 2058 dieren geteld (Kirkwood et al., 2014). Deze afname van de aantallen in de geboorte- en zoogperiode in juni/juli (9%) komt naar verhouding overeen met de afname van de aantallen in juni in de Nederlandse Waddenzee (Kirkwood et al., 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
59
Figuur 24
Overzicht van getelde aantallen gewone zeehonden in verschillende deelgebieden in de Eems in de periode
2007-2013. De rechter as geeft de totale aantallen in de Eems aan. Bron: website Imares, geraadpleegd mei 2014.
De aantallen gewone zeehonden in het Eemsgebied zijn sinds 2002 min of meer stabiel tot licht stijgend (zie figuur 23, de gebieden 10 en 11). Er is geen sprake van een achteruitgang van totale aantallen in het Eemsgebied, ook niet in de afgelopen periode met de intensieve bouwactiviteiten (heiwerkzaamheden) in de Eemshaven in verband met de uitbreiding van de haven en aanleg van twee kolencentrales (Brasseur et al., 2010). De aantallen pups zijn sinds 2007 jaarlijks gestegen. Er is sprake van een sterke totale toename van aantallen pups. Dit laatste komt met name vanwege de toename van het aantal pups in het Ranzelgat, maar ook in de andere deelgebieden in de Eems is er in vergelijking tot 2008 een hoger aantal pups geteld in 2010 (Brasseur et al., 2011). Vanaf 2010 is het aantal pups stabiel tot licht stijgend (Brasseur et al., 2013). De piek van de aantallen gewone zeehonden in het Eemsgebied lag in 2013, net als in de voorgaande jaren, in de geboorte- en zoogperiode (Kirkwood et al., 2014), terwijl de aantallen tijdens de verharingsperiode in augustus beduidend lager zijn. In de totale Nederlandse Waddenzee liggen de totalen in de verharingsperiode juist hoger (met uitzondering van 2012) dan in de geboorte- en zoogperiode. Deze trend werd in de jaren ’90 ook al vastgesteld Ries (1999; geciteerd in Kirkwood et al., 2014). Men kan zich daarmee afvragen of het Eems-Dollard estuarium minder geschikt wordt als verharingsgebied (Rijkswaterstaat Waterdienst, 2013). Mogelijk is de draagkracht van het gebied bereikt of zoeken de dieren andere rustgebieden op (Kirkwoord et al., 2014). Hond en Paap en Dollard Uit figuur 24 blijkt dat de aantallen gewone zeehonden op de zandplaten van Hond en Paap de trend volgen van die van het totale Eemsgebied. De aantallen variëren de laatste jaren (2011-2013) van
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
60
300-400 exemplaren in de zoogperiode. De aantallen in de verharingsperiode zijn de laatste jaren duidelijk lager dan de aantallen in de zoogperiode. Het relatieve belang voor de gewone zeehond van de Dollard en in mindere mate de Hond en Paap ten opzichte van de Waddenzee als geheel is in de afgelopen twintig jaar sterk afgenomen (Rijkswaterstaat Waterdienst, 2013). Zo is in de Dollard in juni en augustus 1989 respectievelijk 16.6% en 14.1 % van de Nederlandse dieren gezien. Tijdens de tellingen in 2010 bedroegen deze percentages respectievelijk 5.8% en 2.5% in juni en augustus. Ook de Hond en Paap hebben nu een iets minder belangrijk aandeel dan vroeger. In juni en augustus 1989 bedroeg het aandeel zeehonden in dit gebied respectievelijk 3.8%, en 4.8%; in 2010 was het aandeel gedaald tot respectievelijk 2.9% en 2.9% (Rijkswaterstaat Waterdienst, 2013). Gebiedsgebruik nabij het projectgebied Ligplaatsen in het estuarium In figuur 25 en 26 zijn de dichtstbijzijnde ligplaatsen in het estuarium en het relatieve gebruik ervan weergegeven. Deze ligplaatsen worden niet of slechts sporadisch gebruikt door grijze zeehonden.
Figuur 25
Relatief gebruik ligplaatsen Waddenzee door gewone zeehond. Dichtstbijzijnde ligplaatsen ten opzichte van
Delfzijl aangegeven met rode cirkel. Ontleend aan: Wageningen IMARES (2007).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
61
Figuur 26
Relatief gebruik ligplaatsen Waddenzee door pups van gewone zeehond. Dichtstbijzijnde ligplaatsen ten
opzichte van Delfzijl aangegeven met rode cirkel. Ontleend aan: Wageningen IMARES (2007).
Gebruik aquatisch gebied Brasseur et al. (2004) hebben op basis van telemetrische data bepaald hoe de verdeling van gewone zeehonden is als functie van de afstand tot hun ligplaatsen. Hiermee werd de verwachtte verspreiding van de dieren gemodelleerd als functie van de afstand tot de ligplaatsen en het aantal dieren dat geteld werd. In Brasseur (2007) zijn hierbij ook de dieren in het aangrenzende gebied in Niedersachsen in het model meegenomen. De uitkomsten van het model geven de relatieve aanwezigheid van zeehonden per 2 km 2 aan. In figuur 27 is het resultaat van deze modellering weergegeven. Uit de figuur blijkt dat vooral rond Hond en de platen in de Dollard sprake is van een hoge relatieve aanwezigheid per 2 km 2. Dit komt overeen met de locaties van de ligplaatsen in het Eems-Dollard estuarium.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
62
Figuur 27
Relatieve aanwezigheid gewone zeehond (aantal verwachte dieren per 2 km2) in het Eems-Dollard estuari-
um. Ontleend aan: Brasseur, 2007.
Staat van instandhouding in het estuarium Ondanks de gunstige populatieontwikkeling (stabiel tot licht toenemend) zijn er ten aanzien van het leefgebied van de gewone zeehond in het Eems-Dollard estaurium enkele knelpunten gesignaleerd in het IMP. Het leefgebied is niet optimaal vanwege onvoldoende rust (recreatie op de dijk en in mindere mate het water), onvoldoende waterkwaliteit (troebelheid), verslibbing van het gebied en afwezigheid van voldoende (kwaliteit van) vis als voedsel. Daarom is de kwaliteit van het leefgebied niet als volkomen gaaf, maar ook niet als gedeeltelijk aangetast beoordeeld, de kwaliteit zit tussen deze kwalificaties in (IMP).
4.4.6 Grijze zeehond Ecologie De grijze zeehond is de grootste van de twee algemeen in de Nederlandse kustwateren voorkomende zeehonden. Het is vooral een dier van de open zee, waar geleefd en gefoerageerd wordt. Zijn ecologische binding met de Waddenzee bestaat uit de aanwezigheid van ligplaatsen en niet of nauwelijks met de draagkracht van de Waddenzee als foerageergebied (Rijkswaterstaat, 2014). Alleen voor de voortplanting is het dier afhankelijk van permanent droogvallende platen, stranden en duinen. In de Nederlandse wateren worden pups in december-februari geboren en verharen de zeehonden in maart-april. De grijze zeehond komt voor langs de oostelijke en westelijke kusten van de Atlantische Oceaan. Er worden wereldwijd drie populaties onderscheiden, waaronder één in het oostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan. De Nederlandse dieren behoren tot deze populatie. Het verspreidingsgebied
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
63
van deze populatie strekt zich uit van IJsland, de Britse eilanden en de Witte Zee in het noorden tot Bretagne in het zuiden. De grootste kolonies komen onder andere voor bij IJsland, de noordwestkust van Schotland en Noord-Rusland. In de Waddenzee komen relatief kleine kolonies voor. Het grootste deel van de grijze zeehonden ligt op hoge zandplaten in het westelijke deel van de Waddenzee (deelgebieden 01, 02 en 03, zie figuur 23). Sinds de tellingen van de grijze zeehonden zijn begonnen is er een toename van de aantallen naar het oosten toe waar te nemen (Kirkwoord et al., 2014). Het is inmiddels, door zenderonderzoek (Brasseur e.a. 2010b), duidelijk dat er een uitwisseling is met de grijze zeehondenpopulatie in het Kanaal en langs de Engelse oostkust. Dat maakt het moeilijk om de waargenomen trends in de Waddenzee, en in het bijzonder in het Eemsgebied, te duiden (Kirkwoord et al., 2014). Voorkomen in het estuarium De meeste grijze zeehonden in het Eemsgebied liggen ten noordwesten van Borkum, waar zich een zandbank bevindt die vrijwel permanent droog ligt (Kirkwood et al., 2014). In de andere deelgebieden van de Eems worden, met uitzondering van de Dollard, slechts incidenteel grijze zeehonden waargenomen, (1-3 ex.). Tijdens de verharingsperiode in april zijn er in 2013 vrijwel geen grijze zeehonden in het Eemsgebied geteld. De meeste grijze zeehonden zijn begin augustus in het gebied geteld: 113 individuen. In de geboorte- en zoogperiode van de grijze zeehonden, eind november/december zijn in 2013 maximaal 16 grijze zeehonden in het Eemsgebied geteld (Kirkwood et al., 2014). Er zijn in deze periode geen pups waargenomen. De grijze zeehond komt verder in het oostelijk deel van de Nederlandse Waddenzee nog weinig voor en dat geldt ook voor het overige deel van het Eemsgebied (Kirkwood et al., 2014). Grijze zeehonden worden binnen het Eemsgebied in hoofdzaak aan de Noordzee kant, op permanent droog blijvende zandbanken ten noordwesten van Borkum, waargenomen. Daarbuiten worden ze incidenteel waargenomen. Het is daarom niet aannemelijk dat de werkzaamheden bij de Eemshaven van invloed zijn op het ligplaatsgebruik van deze soort in het Eemsgebied (Kirkwoord et al., 2014). Deze soort zal dan ook niet verder in dit rapport behandeld worden.
4.4.7 Bruinvis De bruinvis is geen doelsoort voor Natura 2000-gebied Waddenzee, maar wel voor Natura 2000gebied Wattenmeer en Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. De zuidpunt van het Natura 2000gebied Wattenmeer (zie figuur 2) bevindt zich op circa 5,5 km van het projectgebied. De soort wordt regelmatig waargenomen in het estuarium. De bruinvis wordt in relatief ondiep (tot 200 m) water waargenomen langs kusten en in baaien en gaat ook af en toe rivieren op. De soort leeft solitair of in kleine groepen, maar soms worden scholen van 50 tot 100 individuen gezien. De dieren communiceren onderling door middel van geluiden. Net als andere dolfijnen maken ze gebruik van echolocatie om te navigeren en te foerageren. Bruinvissen gebruiken hierbij zeer specifieke klikklanken. Het voedsel bestaat uit vissen, zoals wijting, kabeljauw, puitaal en haring. De paartijd is in de zomer (juli), waarna tussen mei en juli van het volgende jaar één jong wordt geboren. In de Waddenzee vindt waarschijnlijk geen voortplanting plaats. Voor de Tweede Wereldoorlog kwamen bruinvissen regelmatig voor in de Waddenzee. In het EemsDollard estuarium kwamen ze voor tot aan Delfzijl (Consulmij, 2007). Na de oorlog is het aantal achteruitgegaan. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werden vrijwel geen bruinvissen meer voor de Nederlandse kust gezien. In het begin van de jaren tachtig keerde de soort terug: aanvankelijk aarzelend, zo nu en dan een klein aantal, maar vanaf eind jaren tachtig met toenemende frequentie (Leopold en Camphuysen, 2006; geciteerd in Consulmij, 2007). Tussen 2001 en 2005 werden 25 exemplaren waargenomen in het Duitse deel van het Eems-Dollard gebied (zie figuur 28). Het betreft veelal losse waarnemingen van solitaire dieren. In het Eems-Dollard estuarium werd geen systematisch onderzoek naar bruinvissen gedaan (Consulmij, 2007), tot 2009.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
64
Figuur 28
Waarnemingen van bruinvissen in het Eems-Dollard gebied. Bron: Nationalparkverwaltung Niedersäch-
sisches Wattenmeer, Willemshaven. Ontleend aan: Consulmij, 2007
In 2009 is in het kader van de uitbreiding van de Eemshaven en de aanleg van twee kolencentrales gestart met passieve akoestische monitoring met behulp van CPODS (Continuous POrpoise Detectors). Een CPOD is een akoestische datalogger die continu hoogfrequente echolocatie-clicks (die de Bruinvis uitstoot) registreert en opslaat (Brasseur et al., 2011). In figuur 29 is de ligging van de CPODS aangegeven (GSP 01-GSP 10). De akoestische monitoring is uitgevoerd tussen december 2009 en december 2010. Uit de monitoringsgegevens kan worden opgemaakt dat bruinvissen kennelijk regelmatig gebruik maken van het studiegebied. Het aantal detecties is in het begin van het jaar laag en neemt dan tot om in maart een piek te bereiken. Daarna neemt het aantal detecties weer af tot een dal in de zomer. Het aantal detecties neemt vervolgens weer toe om in de loop van het najaar te pieken. Het aantal detecties laat een afnemende gradiënt van noord naar zuid zien; met andere woorden de geregistreerde akoestische activiteit van bruinvissen neemt af van Borkum naar de Dollard (Brasseur et al., 2011). Het aantal detecties van bruinvis-clicks, en daarmee mogelijkerwijs de aantallen, zijn laag in vergelijking met de resultaten van de passieve akoestische monitoring in het Nederlandse deel van de Noordzee. De CPOD kan geen onderscheid maken tussen individuen en levert daarmee onvoldoende informatie op om een dichtheids- of aantalsschatting van bruinvissen in het Eems-Dollardgebied te kunnen maken. De CPOD-data zeggen alleen iets over de aan- en afwezigheid van bruinvissen en de frequentie hiervan. Het aantal detecties van bruinvisclicks in het estuarium is in de zomer en winter echter laag, hetgeen suggereert dat ook het aantal bruinvissen dan laag is (Brasseur et al., 2011). Al met al kan gesteld worden dat het Eems-Dollard estuarium van ondergeschikt belang is voor de bruinvispopulatie in de Noordzee (Rijkswaterstaat Waterdienst, 2013).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
65
Figuur 29
Ligging van de CPODS (GSP 01-GSP 10). Ontleend aan: Brasseur et al., 2011
4.5 Vogels 4.5.1 Broedvogels Het Nederlandse deel van het estuarium is van betekenis als broedgebied voor bruine kiekendief, kluut, bontbekplevier (m.n. Dollard) en visdief en noordse stern (vooral in de haven van Delfzijl) (IMP). Daarnaast komen broedvogels voor op de Hond op het gasstation van de NAM. Het gaat om enkele tientallen broedparen van kleine mantelmeeuw, 60-120 broedparen van aalscholver en ongeveer 60 paren zilvermeeuwen (gegevens SOVON, 2003-2007). Aan Duitse zijde liggen meerdere broedgebieden waarin, hoofdzakelijk in geringe aantallen, eenden en steltlopers broeden. Ook veldleeuweriken broeden hier. Het zijn de gebieden Pilsum-Manslagt, de Manslagter Nacken, de Rysumer Nacken en de Duitse Dollardkwelders (IMP). Belang van het projectgebied De haven van Delfzijl is van belang als broedlocatie voor visdief en noordse stern. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
4.5.2 Niet-broedvogels Relevante soorten en hun voorkomen In bijlage 3 is een overzicht gegeven van de relevante doelsoorten niet-broedvogels voor het Natura 2000-gebied Waddenzee, hun voorkomen in het Eems-Dollard estuarium en het belang van het estuarium voor deze soorten. Uit dit overzicht blijkt dat de soorten waarvan het belang van het estuarium matig tot hoog is in hoofdzaak voorkomen in de gebieden Hond en Paap (tevens het Duitse Natura 2000-gebied Hund und Paapsand) en/of de Dollard. Daarnaast vindt er uitwisseling plaats tussen deze gebieden en de slikvelden en hoogwatervluchtplaatsen van de Rysumer Nacken in het Duitse Natura 2000-gebied Wattenmeer (De Boer et al., 2002; Rijkswaterstaat Waterdienst, 2013).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
66
Belang van het projectgebied Het projectgebied bestaat uit een intensief gebruikt havengebied, een verharde kade (Handelskade) met aanwezigheid van wandelaars en (vracht)verkeer en de Schermdijk. Buitendijks bevindt zich open water (Bocht van Watum) en een smalle zone met droogvallend slik. Deze laatste zone bevindt zich direct onderaan de verharde en intensief gebruikte kade van het havengebied en de Schermdijk. Vanwege het gebiedsgebruik is het smalle droogvallende buitendijks gebied, waar het Kwelderpark beoogd wordt, thans ongeschikt als duurzaam foerageer- en rustgebied voor water- en wadvogels. Doelsoorten niet-broedvogels gebruiken het gebied ten hoogste in zeer kleine aantallen om er te foerageren, de Schermdijk wordt mogelijk door een gering aantal vogels gebruikt als googwatervluchtplaats. Het projectgebied is als zodanig niet van enig belang voor het behalen van instandhoudingsdoelen voor doelsoorten niet-broedvogels. De zandplaten Hond en Paap, op circa 800 meter ten noorden van het projectgebied, en de veel verder weg gelegen Dollard (>10 km) herbergen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Waddenzee vele malen hogere aantallen vogels en zijn van wezenlijk belang voor het behalen van de instandhoudingsdoelen voor de verschillende soorten. Buiten deze begrenzing zal dit gelden voor de slikplaten van de Rysumer Nacken in het Duitse Natura 2000-gebied Wattenmeer, op meer dan 5 kilometer afstand.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
67
5 | Uitwerking ecosysteemanalyse
5.1 Inleiding De Waddenzee en het estuarium zijn beide grootschalige, natuurlijke en dynamische systemen met grote ecologische waarde. Beiden staan echter wel onder druk, met name door menselijke ingrepen en activiteiten. Hierdoor is een deel van de dynamiek, de morfologie, de natuurlijkheid en de ecologische waarde verdwenen. De (uitwerking van) wetgeving en het beleid dat betrekking heeft op het Waddengebied is erop gericht het functioneren van het systeem en alles wat daarvan onderdeel is (abiotiek en biotiek) te herstellen. De kernpunten die hierin steeds terugkomen en ook in de kernopgaven voor het Natura 2000-gebied zijn vastgelegd, zijn (zie paragraaf 2.4):
behoud en herstel van de hydromorfologie en waterkwaliteit (afname vertroebeling) herstel aanwezigheid biobouwers verzachten van harde overgangen, herstel zoet-zoutovergangen, ook vanuit het oogpunt van ruimtelijke compleetheid en natuurlijkheid behoud en ontwikkeling van gevarieerde kwelders, zowel in structuur als in vegetatie, toename natuurlijkheid behoud en ontwikkeling geschikte en rustige broedlocaties voor kustbroedvogels behoud en ontwikkeling van wadplaten en buitendijkse terreinen als rust- en foerageergebied voor niet-broedvogels behoud van beide gebieden als belangrijk leef- en voortplantingsgebied van zeehonden
De realisatie van het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan voor een aantal van deze kernpunten een bijdrage leveren. Dit zijn: Hydromorfologie en waterkwaliteit Verzachten van harde overgangen, ruimtelijke compleetheid van het systeem Gevarieerde kwelders Behoud en ontwikkeling rustige broedlocaties In dit hoofdstuk wordt onderzocht in welke mate het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan bijdragen aan het herstel van het Waddengebied en het estuarium als goed functionerende en complete ecosystemen. Per kernpunt wordt eerst ingegaan op de huidige staat, trends in ontwikkeling en de tekorten die optreden. Vervolgens wordt geanalyseerd wat de gevolgen zijn van realisatie van het project voor het betreffende aspect van het systeem en in welke mate het project bijdraagt aan herstel of ontwikkeling van dit ecosysteemonderdeel.
5.2 Aspect hydromorfologie en waterkwaliteit 5.2.1 Staat van het estuarium Hydromorfologie De hydromorfologie van het estuarium is sterk veranderd en menselijke ingrepen hebben hierbij een grote rol gespeeld. De verenging van het estuarium door landaanwinning en inpoldering, de aangebrachte harde structuren en dijken en spuien en gemalen hebben ertoe geleid dat de fysieke ruimte voor het water is afgenomen. In samenhang met de vaargeulverdiepingen zijn deze ingrepen mede de oorzaak voor toename van stromingssnelheden en de verandering van een meergeulensysteem naar een estuarium met één geul (zie paragraaf 4.2). Het geheel aan morfologische veranderingen, vooral in het buitengebied, is erg complex en wordt nog niet geheel begrepen. Deels worden zij veroorzaakt door natuurlijke factoren en deels door menselijke ingrepen (Bos et al., 2011).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
69
Vertroebeling De troebelheid in het midden- en buitengebied van het estuarium is in de periode 1954-2006 toegenomen. In de getijdenrivier is de vertroebeling zo ernstig dat sprake is van fluid muds. De oorzaken en onderliggende processen voor de toegenomen troebelheid worden nog niet geheel begrepen. Volgens Bos et a. (2011) hebben vooral de menselijke ingrepen in het systeem geleid tot een grotere getijdenamplitude en sterke asymmetrie tussen de getijden. Volgens Van Maren en Taal neemt de vertroebeling in de Eems-Dollard toe als gevolg van verdiepingen en het baggerwerk in de drie havens (Eemshaven, Delfzijl en Emden) en de toegangsgeulen. Daarnaast speelt mee dat Duitsland het baggerslib niet meer aan land brengt zoals in de jaren negentig maar verspreid in het systeem. En ook de afname van het areaal kwelders waar het slib zou kunnen bezinken speelt hierbij een rol. De toegenomen troebelheid leidt er toe dat de lichtdoorlaatbaarheid afneemt en de zuurstofniveaus dalen. Dit kan negatieve effecten hebben op organismen. In de getijdenrivier is er in periodes van het jaar in sommige delen sprake van zuurstofloosheid. Dit heeft grote gevolgen voor de overleving van o.a. vissen en vissenlarven. Bos et al. (2011) veronderstellen dat door de slechte condities trekvissen zoals spiering en de fint niet meer tot succesvolle reproductie in de Eems in staat zijn. De afgenomen lichtinvloed in het water in het gehele estuarium geleid tot een (aanzienlijke) verlaging van de primaire productie, maar het effect hierop is het grootst in het buitengebied. Dit betekent dat de voedselbeschikbaarheid in het estuarium is afgenomen en dit effect is op alle trofische niveaus merkbaar (Bos et al., 2011).
5.2.2 Oplossingsrichtingen Voor het verbeteren van de hydromorfologie van het estuarium, herstel van het tweegeulensysteem, is nog geen concrete oplossing voor handen. Wel wordt volop gezocht naar een oplossing voor de baggerproblematiek, door te zoeken naar een innovatieve baggerstrategie. Hierbij kan gedacht worden aan het verminderen van het onderhoud aan vaargeulen, het kiezen van andere verspreidingslocaties en uitvoering in een ecologisch minder gevoelige periode. Daarnaast zullen in de haven van Delfzijl proeven worden gedaan met slibvaren4. In de getijdenrivier worden o.a. maatregelen genomen om de rivier meer ruimte te geven door het verlagen van zomerkades, het terugleggen van de hoofddijk en het revitaliseren van oude meanders en nevengeulen.
5.2.3 Betekenis Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voor de hydromorfologie en waterkwaliteit Realisatie van het kwelderlandschap en de pionierkwelder leidt tot een zeer kleine afname van de stroomsnelheden in het begin van de Bocht van Watum. De geul wordt iets minder ebdominant. Dit is enkel het effect van de pionierkwelder, het kwelderlandschap heeft geen invloed op de stroming (EcoShape, 2013). In combinatie met het verwijderen van de griesberg is echter sprake van een neutraal effect, ter hoogte van de griesberg neemt de stroomsnelheid toe en de ebdominantie van de Bocht van Watum blijft gelijk (EcoShape, 2013). Het verwijderen van de griesberg (zie kader) is ook belangrijk voor het op termijn kunnen herstellen van de functie van de Bocht van Watum als ebgeul en slibvang (PRW, 2013). Het gebruik van gebiedseigen materiaal voor aanleg van het kwelderlandschap en de pionierkwelder betekent niet dat er slibhoudend materiaal uit het systeem verdwijnt, maar het wordt vastgelegd en kan derhalve niet meer bijdragen aan de vertroebeling. Bij gebruik als wisselpolders is dat wel het geval. Bovendien wordt door deze vorm van hergebruik voorkomen dat het verspreid wordt in de
4
Het varen door in suspensie gebracht slib. Hierdoor zou het baggerbezwaar mogelijk kunnen worden verkleind.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
70
Waddenzee en/of het buitengebied van het estuarium en daar tot vertroebeling leidt. En na realisatie zullen de kwelders zelf ook slib gaan invangen. Concluderend kan dus worden gesteld dat het project een bijdrage levert aan het verminderen van de vertroebeling en verbeteren van de waterkwaliteit in het estuarium. De griesberg Gries is een restproduct van de sodafabricage (AKZO en later Brunnermond) dat van 1957 tot 2009 in de aanstroomgeul van de Bocht van Watum is geloosd.
Het grootste deel van de griesberg heeft een pH die varieert van 12-13 (in de randzones ca 9). Door de hoge pH kan bodemleven zich niet vestigen. De bult vormt ook geen geschikte groeiplaats voor zeegras. In beperkte mate functioneert de bult bij laagwater als rustplaats voor vogels. Deze kunnen hier echter niet foerageren. De griesberg is niet te classificeren als habitattype. Het verwijderen van de griesberg betekent dat de oppervlakte van habitattype 1130 estuaria met 22 ha wordt uitgebreid. Binnen enkele maanden na het verwijderen zal bodemfauna de locatie koloniseren en zal het gebied door vissen gebruikt kunnen gaan worden als foerageer- en leefgebied. De aanwezigheid van de griesberg wordt al sinds langere tijd als ongewenst beschouwd, maar opruimen is kostbaar en kreeg tot voor kort geen prioriteit. Het verwijderen van de griesberg is te beschouwen als inrichtingsmaatregel, als aanvulling op het beheer van Natura 2000-gebied Waddenzee en het estuarium.
5.3 Aspect ruimtelijke compleetheid van het systeem 5.3.1 Staat van het estuarium In het estuarium zijn vrijwel overal harde randen aanwezig tussen het wad en het land. Dat geldt met name voor het buiten- en middengebied. Aan Nederlandse zijde ontbreken kwelders hier geheel. Aan Duitse zijde zijn deze enkel in beperkte oppervlakte aanwezig. In het verleden waren in dit deel van het estuarium wel (meer) kwelders aanwezig, weliswaar ook over een beperkte oppervlakte.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
71
Het estuarium is sterk ingesnoerd en natuurlijke overgangen zijn verdwenen. De huidige betekenis van dit gebied voor zilte vegetaties en vogels is zeer beperkt tot nihil. Langs de kust liggen wel enkele hoogwatervluchtplaatsen. Landschappelijk gezien mist de kustzone binding met het estuarium. De insnoering betekent ook dat er minder ruimte is voor het water en heeft zeker bijgedragen aan de sterk veranderde hydromorfologie van het estuarium.
5.3.2 Mogelijkheden voor herstel In het IMP worden vooral aan Duitse zijde maatregelen voorgesteld om de randen tussen wad en land te verzachten, door dijken terug te leggen en bestaande oevervegetaties en kwelders uit te breiden. Dit zal leiden tot een kleine toename van het areaal kwelders en oevervegetaties en zal leiden tot een kleine verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Aan Nederlandse zijde zijn er wel verkenningen uitgevoerd voor dijkteruglegging en kwelderontwikkeling tussen de Eemshaven en Delfzijl, maar tot nu toe bestaat hiervoor geen concreet voornemen. Het zit nog in de onderzoeksfase. Op twee plekken worden zoet-zoutverbindingen gerealiseerd. De spui bij de Rysumer Nacken zal worden aangepast om vismigratie mogelijk te maken. Ook bij de Westerwoldse Aa worden maatregelen getroffen die vismigratie vergemakkelijken. Verder is er nog het voorstel om de Eemskanaalspui om te leggen in combinatie met een vispassage.
5.3.3 Betekenis Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voor de ruimtelijke compleetheid van het systeem In de Eemsmonding en het middengebied van het estuarium zijn nu geen of amper kwelders aanwezig. Vanuit het oogpunt van ‘compleetheid’ en versterking van de land-water gradiënt zouden nieuwe kwelders hier een zinvolle aanvulling op de bestaande situatie, ze vormen de missing-link in dit deel van het estuarium. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks vormt hiervoor een mooie kans. Dankzij het project zullen de harde randen tussen wad en land bovendien worden verzacht juist op de plek waar deze het hardst zijn. Bovendien kwamen in het verleden rond Delfzijl ook kwelders voor en laten historische kaarten uit 1850 en 1860 een beeld zien van vroegere landaanwinningen tussen Holwierde en Termunten.
5.4 Aspect gevarieerde kwelders 5.4.1 Staat van het Waddengebied en estuarium Kwelders (H1310, H1320, H1330A) Afname areaal Waddenzee Het areaal kwelders in de Nederlandse Waddenzee is sterk afgenomen ten opzichte van de historische referentiesituatie. Deze afname heeft zich ook in de andere delen van de Waddenzee voorgedaan. Voornaamste oorzaak zijn inpolderingen en bedijkingen. Nationaal en internationaal is afgesproken om inspanningen te verrichten het kwelderareaal weer te doen toenemen en de natuurlijkheid te vergroten. In het Nederlandse beleid zijn dergelijke doelen o.a. opgenomen in de pkb Waddenzee, de KRW uitwerking voor de Waddenzee en in het ontwerpbeheerplan voor Natura 2000gebied Waddenzee. Dit beleid heeft al geresulteerd in een lichte toename van het kwelderareaal, deels door herstel van de rijshoutendammen en deels door omvorming van voormalige zomerpolders (met name langs de Friese noordkust) (Dijkema et al., 2011).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
72
Figuur 30
Ontwikkeling areaal vastelandskwelders in de Nederlandse Waddenzee. Ontleend aan Esselink, 2013; op
basis van Dijkema et al., 2011
Met name het areaal pionierzones is de afgelopen decennia afgenomen. Sinds 1989 is een omslag ingezet van erosie naar aanwas van de kwelders door herstel en aanpassing van de rijshoutendammenstructuur en het verlaten van de buitenste bezinkvelden. Sindsdien wordt regelmatig onderhoud gepleegd en worden soms aanpassingen gedaan aan de dammenstrucuren, op basis van nieuwe inzichten (Dijkema et al., 2011). Het areaal pionierzones is van jaar op jaar variabel (figuur 31). Groei van het areaal zoals in 19961997 en 2008-2010 hangt samen met gunstige weersomstandigheden, gemeten als lage jaargemiddelde hoogwaters. Deze zijn gunstig voor de kieming en de groei van éénjarige planten. Het areaal van de Groninger pionierzone gaat met de jaar-op-jaar schommelingen in GHW mee. De Friese pionierzone reageert minder duidelijk dan de Groninger. De verklaring hiervoor is dat de Friese pionierzone robuuster is. Er vindt meer opslibbing plaats, de bodem is slikkiger en de Friese pionierzone is vanwege een eerder verbeterd dammenstelsel minder overgeleverd aan natuurlijke dynamiek. De Groninger pionierzone gaat dezelfde kant uit, het herstel lijkt structureel en is het gevolg van damherstel (Dijkema et al., 2011).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
73
Figuur 31
Areaal pionierzone > 5 % bedekking in de kwelderwerken op basis van extrapolatie van de meetvakken.
Ligging zones berekend met het programma GRZONE van J.H. Bossinade, Marzan France. Secundaire pionierplekken binnen de kwelderzone worden niet aan de pionierzone toegekend. Ontleend aan Dijkema et al., 2011
Buiten- en middengebied estuarium In het verleden kwamen kwelders voor in het buiten- en middengebied van het estuarium. Ook ter hoogte van Delfzijl (zie figuur 32). Historische kaarten laten ook een beeld van vroegere landaanwinningen zien tussen Holwierde en Termunten. Aan de Nederlandse zijde in het buiten- en middengebied de kwelders inmiddels helemaal verdwenen. Langs het geheel kustgebied tussen de Eemshaven en Termunten is sprake van een scherpe overgang, een harde rand, tussen het wad en het land. Aan Duitse zijde zijn nog wel op beperkte schaal kwelders aanwezig, met name ter hoogte van Krummhörn.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
74
Figuur 32
Sublitorale, eulitorale en supralitorale zones 5 in het estuarium in 1860 en 1960
Dollard Door inpoldering van de Carel Coenraadpolder (1924) viel de omvang van de Nederlandse kwelders in de Dollard terug van ongeveer 840 ha naar 170 ha (incl. de Punt van Reide). Door landaanwinningswerken werd dit verlies binnen 30 jaar weer hersteld. Hoeveel kwelder er tot de staking van de landaanwinning in 1953 was ontwikkeld, is niet precies bekend. Wel is van één plek bekend hoe breed de kwelder op die locatie in 1955 was. Tot en met 2009 was hiervan door afslag ruim 80 m verdwenen (Esselink et al., 2011). Tussen 1981 en 2009 is door dijkverzwaring aan de landzijde meer kwelder verdwenen dan aan de zeezijde door afslag (46 ha versus 26 ha). Wanneer de gedeeltelijke inpoldering van de Punt van Reide (28 ha, 1979) ook wordt meegerekend is rond 1980 in de Dollard totaal 86 ha kwelder door menselijke ingrepen verdwenen. In 2009 was er nog 764 ha kwelder in de Nederlandse Dollard (incl. Punt van Reide), waarvan 714 ha in het zuiden: 263 ha particuliere kwelder en 450 ha in beheer bij Het Groninger Landschap (Esselink et al., 2011). Ook in het Duitse deel van de Dollard zijn kwelders aanwezig, over een oppervlakte van ca. 250 ha. Het areaal is de laatste decennia sterk afgenomen; in de periode 1991 – 2004 zelfs met 95 ha (Esselink et al., 2011).
5
Sublitoraal: gebied onder de laagwaterlijn dat nooit droogvalt. Eulitoraal: intergetijdengebied. Supralitoraal: gebied
boven de hoogwaterlijn dat zelden wordt overspoeld
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
75
Figuur 33
Ontwikkeling van het kwelderareaal in het Nederlandse deel van het Eems-Dollard estuarium. Esselink et
al., 2011
In 1981 bedroeg het areaal pionierzone in de Nederlandse Dollardkwelders 0 ha. Sindsdien schommelt het tussen de 15 en 34 ha. In de kwelderzone is het areaal met pionierplanten toegenomen. Dit is het gevolg van het staken van greppelonderhoud rond 1985. Dit leidt tot vernatting en waterstagnatie en het ontstaan van secundaire pionierzones (Dijkema et al., 2011; Esselink et al., 2011). Kwaliteit Waddenzee Naast het areaal staat ook de kwaliteit van de kwelders onder druk, met name langs het vasteland. Door veroudering als gevolg van natuurlijke opslibbing en extensivering of staken van beweiding is op veel plaatsen sprake van dominantie van zeekweek. Vooral langs de Groninger noordkust zijn de kwelders sterk verruigd (zie figuur 34). Dit heeft niet alleen gevolgen voor de floristische waarde van de kwelder, maar ook voor de waarde voor broedvogels. Typische kwelderbroedvogels als kluut, plevieren, meeuwen en sterns zijn sterk afgenomen en van vaste concentraties is eigenlijk geen sprake meer. Naast de veranderingen in de vegetatie spelen waarschijnlijk ook andere oorzaken mee, zoals predatie door vos en marterachtigen (bijvoorbeeld bij kluut en kokmeeuw), of voedselgebrek (bijvoorbeeld bij de sternachtigen; Koffijberg, 2009; geciteerd in Bos, 2010). Inmiddels wordt gewerkt aan het herstel van de kwelders langs de Groninger noordkust. Het project “Kwelderherstel Groningen” beoogt de mogelijkheden voor beweiding van de kwelders te vergroten. Het doel daarvan is het verbeteren van de kwaliteit van de kwelders en het vergroten van de biodiversiteit. Hiertoe is inmiddels een beheer en inrichtingsplan voor de Groninger kwelders uitgewerkt (Bos, 2010).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
76
Figuur 34
Biodiversiteit kwelderwerken Groningen, meetvakken 1960-2010 per beweidingsklasse. Nummering tran-
secten in meetvakken oplopend van west naar oost. Gemiddelde beweiding na 1980. (Co-)dominante plantengroepen gemiddeld voor alle kwelderpandjes (=subvakken ). 1e keuze voor Zeeaster of Climax Zeekweek bij bedekking > 18 %.2e keuze voor dominante zone pionier, laag of midden. Ontleend aan Dijkema et al., 2011
Dollard Het westelijk deel van de Dollardkwelders wordt beheerd door particulieren. Hier bestaat de kwelder vooral uit lage kwelder met een grazige vegetatie (Reitsma et al., 2008). Het oostelijk deel wordt beheerd door Het Groninger Landschap en is structuurrijk en gevarieerd, wat vooral het gevolg is van het staken van het greppelonderhoud, waardoor secundaire pioniervegetaties zijn ontstaan. Daarnaast is sprake van ruigte, met name in het oosten, waar riet domineert. Het areaal riet is tussen 1981 en 2006 toegenomen van 46 naar 114 ha. De extensieve beweiding is onvoldoende om de uitbreiding tegen te gaan. Toch is de aanwezigheid van riet waardevol, ook in Natura 2000 verband, daar dit o.a. ook een geheel eigen broedvogelgemeenschap aantrekt, waaronder de bruine kiekendief. De beweiding door zowel de particulieren als Het Groninger Landschap is wel voldoende om dominantie van zeekweek tegen te gaan; het areaal climaxvegetaties met zeekweek is tussen 1999 en 2006 afgenomen tot slechts 1,5% van het kwelderareaal (Dijkema et al., 2011). Al met al is de kwaliteit van de Dollardkwelders goed te noemen, al laat de natuurlijkheid van de particuliere kwelders te wensen over.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
77
H1130 Estuaria Dit habitattype omvat permanent overstroomde zandbanken en slik- en zandplaten. De behoudsstatus van het habitattype is in het IMP als verminderd aangeduid. Structuur en functies zijn aangetast en herstel is moeilijk. Als knelpunten worden onder andere genoemd de aangetaste hydromorfologie, slechte waterkwaliteit (m.n. vertroebeling), afname van de vissenpopulatie, verminderde primaire productie, afname van zeegrasvelden en mosselbanken. Ter plekke van de beoogde locaties voor het kwelderpark en de pionierkwelder is dit habitattype nu aanwezig in de vorm van permanent overstroomde zandbanken en droogvallende platen. In de Waddenzee komen ook permanent overstroomde zandbanken en slik- en zandplaten voor, al vormen ze hier volgens de Natura 2000 systematiek afzonderlijke habitattypen (H1110A en H1140). In het concept ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee wordt de staat van instandhouding van permanent overstroomde zandbanken in de Waddenzee als matig ongunstig beoordeeld. Deze beoordeling is vooral gebaseerd op het in beperkte voorkomen van sublitorale mosselbanken in diverse stadia en door de sterk afgenomen totale biomassa van vis en de verminderde kraamkamerfunctie voor vis. De ongunstige beoordeling wordt negatief beïnvloed door bodemberoering. Veranderingen van natuurlijke factoren (klimaatverandering) kunnen een rol spelen, alsmede de afsluiting van de Zuiderzee. Mogelijke problemen door klimaatverandering zijn het vermoeden dat warmere winters (hogere zeewater temperatuur) nadelig zijn voor de broedval van schelpdieren en tot gevolg hebben dat bepaalde vissoorten eerder uit de Waddenzee naar de Noordzee trekken. Ook zijn er weinig geleidelijke zoet-zout overgangen en gradiënten, hetgeen leidt tot een beperkte vismigratie. Ook de staat van instandhouding van slik- en zandplaten is matig ongunstig. Er zijn momenteel onvoldoende droogvallende mosselbanken en de daarbij behorende levensgemeenschappen in de Waddenzee. Hetzelfde geldt voor zeegrasvelden. Herstel van de litorale mosselbanken in de westelijke Waddenzee blijft tot nu toe achter ten opzichte van dat in de oostelijke Waddenzee. Er is wel in de gehele Waddenzee een duidelijke groei van mosselbestanden in oesterbanken waarneembaar. Er is een (lichte) toename van vestiging van mossels op Japanse oesterbanken. Hoe de symbiose tussen oester- en mosselbanken zich ontwikkelt, is onzeker. Er valt op dit moment geen andere oorzaak voor het uitblijven van herstel van de litorale mosselbanken aan te wijzen dan de klimaatverandering. Er bestaat het vermoeden dat de hogere zeewatertemperatuur nadelig is voor de broedval van schelpdieren, waaronder mosselen, en dat het zorgt voor een toename van garnalen, die prederen op juveniele mossels. De invloed van klimaatverandering valt echter niet of nauwelijks te bestrijden.
5.4.2 Mogelijkheden voor ontwikkeling en herstel Kwelders Waddenzee In het ontwerpbeheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee worden enkele oplossingsrichtingen voor herstel van de kwaliteit en vergroting van het areaal van de vastelandskwelders geschetst. Op korte termijn is verbetering van de kwaliteit te realiseren door optimalisatie van het beheer van de vastelandskwelders. In Noard-Fryslân Bûtendyks kan dit door het verbeteren van het begrazingsregime (voorkeur voor rundvee boven paarden) en het instellen van grote begrazingseenheden, waardoor gradiënten in de vegetatiestructuur kunnen ontstaan (grazige gedeelten afgewisseld door ruigere delen). Langs de Groninger noordkust kan de ontstane verruiging worden teruggedrongen en tegengegaan door het instellen van meer (en gevarieerde) begrazing in mozaïekbeheer. Uitbreiding van het areaal en verjonging van de vastelandskwelders vindt in Fryslân plaats door ontpoldering van enkele zomerpolders. Concreet gaat het in de eerste om de verkweldering van 200 ha aaneengesloten zomerpolder in Noarderleech. Door aanleg van slenken en verlaging van de aanwezige zomerdijken kunnen in deze polder kweldervegetaties ontstaan. De hoogteligging van deze polder is zodanig dat na realisatie in een deel van deze polder secundaire pioniervegetaties zullen ontwikkelen. Op de hogere delen zal de nu zoete grazige vegetatie worden vervangen door
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
78
een grazige vegetatie met zoutminnende planten. Er ontstaat aldus een gevarieerde kwelder en met deze ontwikkeling neemt het areaal jonge kwelderstadia toe (Buro Bakker, 2014). Op termijn (vanaf de tweede beheerplanperiode) zijn er ook kansen voor het lokaal verwijderen van de verruigde bovenlaag van de vastelandskwelder tot ongeveer het hoogwaterniveau (realisatie van kleiputten, in Duitsland vaker toegepast), waardoor verjonging van de vegetatie mogelijk is. Er zijn momenteel nog geen voornemens dit ook in de Nederlandse praktijk te gaan toepassen; deze maatregel lijkt vooral voor de Groninger vastelandskwelder geschikt. Door de verbetering van de kweldervegetatie neemt ook de draagkracht van de kwelders toe voor broedvogels (onder andere visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut) en niet-broedvogels die op de kwelder foerageren (zoals wintertaling, wilde eend, goudplevier). Dollard Volgens de KRW-maatlat voor de Dollardkwelders verkeren zij in een goede ecologische toestand indien jaarlijks tenminste 700 ha aanwezig is. Vooralsnog wordt hieraan voldaan, maar in de toekomst kan het areaal door voortschrijdende erosie afnemen tot onder deze grens. Omdat de afslag tussen 1994 en 2008 is afgenomen tot 0,3 ha/j, wordt niet verwacht dat deze situatie zich binnen 20 jaar zal voordoen. Er is dan ook geen dringende noodzaak om in te grijpen en maatregelen uit te voeren. Het advies van Esselink et al. (2011) luidt dan ook om op dit moment zo min mogelijk in te grijpen. Eventueel kan in een deel van de kwelders de beweiding worden aangepast, waardoor riet zich kan uitbreiden en afslag wordt beperkt. Daarnaast zijn er in het westelijk deel mogelijkheden voor aangroei door de aanleg van dwarsdammetjes loodrecht op de kwelderrand (Esselink et al., 2011). “Compensatie” van kwelderverlies in de Dollard met toename van het kwelderareaal in de oostelijke Waddenzee wordt door Esselink et al. (2011) als niet gewenste oplossing beschouwd. Omdat het brakke karakter van de Dollardkwelders uniek is zijn deze kwelders niet uitwisselbaar met kwelders elders in de Waddenzee. Estuaria In het IMP, concept ontwerp beheerplan Natura 2000-gebied Waddenzee en het Programma Naar een Rijke Waddenzee zijn verschillende maatregelen opgenomen om de natuurkwaliteit van het estuarium te herstellen. Eerder zijn al de aangepaste baggerstrategie en het verwijderen van de griesberg genoemd. Verder worden zoet-zoutverbindingen gerealiseerd, die de mogelijkheden voor vismigratie vergroten. Dit gebeurt o.a. in de Westerwoldse Aa en aan Duitse zijde bij de spui van de Rysumer Nacken. Daarnaast is er het voorstel voor de aanpassing van de spui van het Eemskanaal. Verder wordt ingezet op kennisopbouw en het blijven monitoren van de zeegrasvelden en mosselbanken. Voor de Waddenzee wordt voor verbetering van de kwaliteit van permanent overstroomde zandbanken (met sublitorale mosselbanken) ingezet op het verminderen van bodemberoering, o.a. door verduurzaming van de garnalenvisserij en het afbouwen van de mosselzaadvisserij op de bodem. Kansen voor ontwikkeling van meerjarige sublitorale mosselbanken zijn met name in de westelijke Waddenzee mogelijk omdat daar van nature ook zaadval plaatsvindt. Experimenten met ontwikkeling van de mosselbanken dragen positief bij aan de nodige kennisopbouw ter stimulering van mosselbanken (concept ontwerp beheerplan). Voor habitattype 1140A wordt in de Waddenzee ook voorgesteld monitoring van zeegrasvelden en mosselbanken voort te zetten en daarnaast te experimenteren met het stimuleren van de ontwikkeling van deze waarden. Verder is aangepast spuibeheer mogelijk, o.a .bij de Afsluitdijk. .
5.4.3 Betekenis Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voor habitattypen Kwelders In het gebied tussen de Eemshaven en Termunten zijn de kwelders aan Nederlandse zijde geheel verdwenen. In het verleden kwamen hier op beperkte schaal wel kwelders voor, ook rond Delfzijl.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
79
Ook aan Duitse zijde is in het buiten- en middengebied van het estuarium het areaal kwelders gering. Omdat de Eems-Dollard door voortgaande bedijkingen de afgelopen eeuwen steeds nauwer is geworden, is er weinig plaats meer voor spontane kweldervorming. Kwelders ontstaan van nature op luwe plekken. Ter plaatse van de Schermdijk bij Delfzijl is de Bocht van Watum sterk verondiept en in het stukje op de overgang tussen Schermdijk en Handelskade bestaat een door mensen gecreeerde luwte. Die luwte maakt dat de locatie bij Delfzijl in het midden- en buitengebied van het estuarium de beste plek is om binnen het estuarium kwelders te ontwikkelen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de beste meer natuurlijke kansen voor uitbreiding van het kwelderareaal in het westen van de Dollard liggen (Esselink et al., 2011) en dat naast deze optie ontpolderen de voorkeur heeft boven aanleg van kwelders in het estuarium zelf (EcoShape, 2013). De kwelders die als onderdeel van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kunnen ontwikkelen, zullen een tussenvorm van de kwelders in de Waddenzee en de Dollardkwelders zijn. Ze zijn zilter dan de Dollardkwelders maar minder zilt dan de Waddenzeekwelders en zijn door dit kenmerk een toevoeging voor de kwelders in Nederlandse Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium. Daarnaast zal het areaal kwelders in het estuarium toenemen, waardoor een deel van het recente verlies aan areaal van de Dollardkwelders kan worden ‘goedgemaakt’. Dit gebeurt op een locatie waar in het verleden ook kwelders voorkwamen. Op historische kaarten zijn de sporen van landaanwinningen nog zichtbaar. De ligging nabij verstoringsbronnen en de kunstmatige aanleg van het kwelderpark en de pionierkwelder maakt dat de kwaliteit van met name het kwelderpark niet het niveau van de kwelders in de Dollard zal kunnen evenaren. Voor de pionierkwelder geldt dat er meer ruimte is voor half-natuurlijke ontwikkeling en dynamische processen en deze zal daardoor meer vergelijkbaar zijn met de Dollardkwelders. Het project kan resulteren in een grote toename van het areaal jonge stadia van habitattype H1330A, die in de Nederlandse Waddenzee langs de vastelandskust nauwelijks nog aanwezig zijn. Bovendien is het areaal pionierzones in de Dollard zeer beperkt (Esselink et al., 2011; Dijkema et al., 2011). Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan dus een grote bijdrage leveren aan het vergroten van de variatie van de kwelders in het Nederlandse Waddengebied. Tenslotte blijkt uitvoering van de maatregelen die reeds zijn voorzien in het ontwerpbeheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee ten behoeve van kwaliteitsverbetering van H1330A Schorren en zilte graslanden vooralsnog lastiger dan aanvankelijk werd gedacht. Het instellen van begrazing op de Groninger kwelders verloopt namelijk moeizamer dan verwacht, omdat de animo onder veehouders om het vee te laten grazen op de kwelders beperkt is. Daarnaast stuit de ontpoldering van zomerpolders in Noard-Fryslân Bûtendyks op bezwaren van de regio en het proces van aankoop van gronden verloopt traag. Beide zetten druk op de uitvoerbaarheid van dit project. Dit alles betekent dat ook dat verbetering van de kwaliteit van H1330A Schorren en zilte graslanden, nog niet zo zeker is. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan op dit punt een positieve bijdrage leveren; de realisatie van het kwelderpark zou op korte termijn (in beperkte mate) en de pionierkwelder op de lange termijn bij kunnen dragen aan verbetering van de kwaliteit van H1330A en brengt daarmee realisatie van het instandhoudingsdoel dichterbij. Estuaria Het kwelderpark zal een omvang hebben van 16 ha. De pionierkwelder heeft bij aanleg een oppervlakte van 40 ha. Ter plekke van deze kwelders zijn nu slik- en zandplaten en permanent overstroomde zandbanken aanwezig (H1130). In het estuarium zal het verwijderen van de griesberg echter tot een toename van het oppervlak H1130 van 22 ha leiden. In het kader van dit project wordt het verwijderen van de griesberg beschouwd als feitelijke verandering binnen het gebied die leidt tot een toename van het areaal H1130. Gezien de behoudsdoelstelling die voor dit habitattype geldt wordt deze ontwikkeling bij de beoordeling van de oppervlakteontwikkeling van H1130 ten gevolge van het project betrokken. Hierbij is verder van belang dat de gemeente Delfzijl heeft toegezegd dat
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
80
zij niet tot uitvoering van het project zullen over gaan indien de griesberg niet wordt verwijderd. Netto is sprake van oppervlakteverlies van H1130 Estuaria van 34 ha. Ter plekke van het kwelderpark en de pionierkwelder zijn geen bijzondere waarden zoals zeegras of schelpdierbanken aanwezig. De omvang van het intergetijdengebied in de Nederlandse Waddenzee bedraagt in totaal 240.000 ha en in het estuarium 48.000 ha.
5.5 Aspect broedlocaties voor kustbroedvogels Voor het aspect vogels wordt ingezoomd op de broedvogels visdief en noordse stern, omdat er in het kwelderpark een broedeiland wordt aangelegd dat met name is bedoeld voor deze soorten. De verdere waarde van de kwelders voor vogels (broed- en niet-broedvogels) zal naar verwachting beperkt zijn. In paragraaf 5.5.3 wordt daar nader op ingegaan.
5.5.1 Staat van het Waddengebied en het estuarium Populatieontwikkeling De staat van instandhouding is voor noordse stern als gunstig en voor visdief als matig ongunstig beoordeeld (Ministerie van LNV, 2008). Uit het ontwerpbeheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee blijkt echter dat bij voortzetting van huidig beheer de instandhoudingsdoelen voor beide soorten waarschijnlijk niet realiseerbaar zijn. In de periode 2007-2009 kwamen gemiddeld 1006 broedparen van de noordse stern en 3110 paren van de visdief in de Waddenzee voor (Netwerk ecologische monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd juni 2013), veel lager dan de gewenste aantallen (respectievelijk 1500 en 5300 paren). De populaties van beide soorten vertonen een dalende trend als gevolg van allerlei knelpunten, waaronder toegenomen predatie van nesten en kuikens door vossen, mogelijk een afgenomen voedselbeschikbaarheid en verruiging van de vastelandskwelders. Het is onduidelijk of de Waddenzee momenteel voldoende draagkracht heeft voor realisatie van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten, het lijkt er op dat dit niet het geval is (Rijkswaterstaat, 2014).
Figuur 35
Populatieontwikkeling noordse stern en visdief in Natura 2000-gebied Waddenzee
Voorkomen binnen het Waddengebied Noordse stern De noordse stern broedt verspreid over de Waddenzee in meerdere kolonies. Naast de negatieve trend in de Nederlandse Waddenzee is ook de internationale trend voor deze soort negatief. De afname is vooral na 2000 opgetreden. Binnen de Nederlandse Waddenzee lijkt de afname zich te hebben voltrokken in vrijwel alle kolonies, waaronder de grootste kolonie op Griend. Opvallend is de cluster van gebieden met een afname rond Rottumerplaat en Rottumeroog. Een toename van het aantal broedparen in het Eemsmondgebied (Eemshaven, Delfzijl) kan deze afname maar deels compenseren. Na 2008 lijkt de situatie iets gestabiliseerd. Grotere kolonies (van >50 paren) zijn
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
81
momenteel aan te treffen op Ameland (Feugelpôlle), in de Eemshaven, Griend en de kwelder van Ferwerd. Grotere vestigingen in de haven van Delfzijl en in het nieuwe natuurgebied Utopia op Texel zijn inmiddels weer sterk teruggelopen. De kwelder bij Ferwerd is de enige recente kolonie van betekenis op de kwelders van de vastelandskust (Van der Hut et al., 2014).
Figuur 36
Aantallen broedparen van de Noordse Stern als percentage van de Nederlandse Waddenzee populatie in
de periode 1985-2012 (op basis van kolonietellingen broedvogelmeetnet Sovon/CBS/TMAP). Weergegeven zijn de maxima per kolonie en het gemiddelde belang van de kolonie t.o.v. het totaal van de Waddenzee. Ontleend aan Van der Hut et al., 2014
Van der Hut et al. (2014) hebben een resource-analyse uitgevoerd van de te verwachten dichtheden van noordse sterns op basis van het beschikbare foerageergebied. Figuur 37 geeft een overzicht van deze deels denkbeeldige broedlocaties langs de randen van het wad. Uit de figuur blijkt dat de Eemshaven en de haven van Delfzijl beiden hoger dan gemiddeld worden benut. In deze regio fluctueren de aantallen echter sterk door de tijdelijke geschiktheid van de locaties van de kolonies, die op haventerreinen en andere industrieterreinen liggen. Het snel koloniseren van deze terreinen en de grote aantallen die hierbij kunnen worden bereikt wijzen er op dat deze regio potenties heeft. Het tijdelijke karakter van de kolonies vormt echter een knelpunt. Daarnaast is het draagvlak voor de kolonies afgenomen vanwege agressief gedrag jegens mensen, dat maakt dat de aanwezigheid conflicteert met het menselijk gebruik (speelt vooral in de Eemshaven). Het broedsucces is bovendien in de meeste jaren niet voldoende om de populatie op peil te houden (Van der Hut et al., 2014). En in de haven van Delfzijl bleek het alternatief voor de Schermdijk, het broedponton, onvoldoende geschikt voor de noordse stern. Concluderend kan gesteld worden dat vestigingen in de Eemshaven en de haven van Delfzijl in potentie veelbelovend zijn (snelle toename aantallen bij tijdelijke geschiktheid habitat). Hier speelt als knelpunt vooral dat broedhabitat niet duurzaam beschikbaar is en op dit moment conflicteert met menselijk gebruik. Dit laatste blijft een issue zo lang de kolonies direct op de bedrijventerreinen zijn gevestigd (Van der Hut et al., 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
82
Figuur 37
Mogelijke boven- en onderbenutting van de Waddenzee door de Noordse stern per denkbeeldige broedloc a-
tie. De grootte van de stippen geeft het gemiddelde aantal broedparen per locatie weer over de periode 2007 tot 2012. De kleur van de stippen geeft aan of een locatie relatief hoger dan gemiddeld benut is (groen) of juist lager benut is (rood). Ontleend aan Van der Hut et al., 2014
Visdief Visdieven kennen een duidelijk ruimere verspreiding dan noordse sterns. Zowel in de Nederlandse als internationale Waddenzee is sprake van een dalende trend. Het belang van de westelijke Waddenzee voor de visdief is duidelijk groter dan voor de noordse stern. Vooral op het vasteland zijn kolonies verdwenen. Op de eilanden is het beeld wisselend. Wel valt de afname op van de grote kolonie op Griend en afname op de eilanden in het uiterste oosten van de Waddenzee op. Deze laatste is deels gecompenseerd door verschuiving naar vasteland van Eemsmond. Knelpunten voor Visdieven zijn voedselbeschikbaarheid, geschiktheid en veiligheid (overstroming en predatie) van het broedhabitat (geldt met name voor de Groninger vastelandskwelders) en overstromingen tijdens het broedseizoen. Vooral langs het vasteland speelt predatie door landpredatoren een rol (Stienen et al. 2009, Van Kleunen et al. 2010, 2012, Koffijberg & Smit 2013; allen geciteerd in Van der Hut et al., 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
83
Figuur 38
Aantallen broedparen van de Visdief als percentage van de Nederlandse Waddenzee populatie in de perio-
de 1985-2012 (op basis van kolonietellingen broedvogelmeetnet Sovon/CBS/TMAP). Weergegeven zijn de maxima per kolonie en het gemiddelde belang van de kolonie t.o.v. het totaal van de Waddenzee. Ontleen d aan Van der Hut et al., 2014
Figuur 39 geeft een overzicht van deze deels denkbeeldige broedlocaties langs de randen van het wad. Uit de figuur blijkt dat de Eemshaven en de haven van Delfzijl beiden hoger dan gemiddeld worden benut. In het Eemsmondgebied speelt echter hetzelfde probleem als voor de noordse stern, het niet duurzaam en onvoldoende beschikbaar zijn van broedhabitat. In de Dollard lijkt het foerageergebied onderbenut te zijn en is de trend afnemend. De grote voormalige kolonie op de Punt van Reide is waarschijnlijk verplaatst naar de haven van Delfzijl. In deze regio vindt waarschijnlijk ook uitwisseling plaats met de populatie rond Rottumerplaat en broedlocaties in Duitsland (Van der Hut et al., 2014). Ook voor de visdief kan worden geconcludeerd dat vestigingen in de Eemshaven en havengebied van Delfzijl zijn in potentie veelbelovend zijn (snelle toename aantallen bij tijdelijke geschiktheid habitat). Hier speelt als knelpunt vooral dat broedhabitat niet duurzaam is en op dit moment conflicteert met menselijk gebruik (Eemshaven). Dit probleem blijft bestaan zo lang de kolonies direct op de bedrijventerreinen zijn gevestigd (Van der Hut et al., 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
84
Figuur 39
Mogelijke boven- en onderbenutting van de Waddenzee door de Visdief per denkbeeldige broedlocatie. De
grootte van de stippen geeft het gemiddelde aantal broedparen per locatie weer over de periode 2007 tot 2012. De kleur van de stippen geeft aan of een locatie relatief hoger dan gemiddeld benut is (groen) of juist lager benut is (rood). Ontleend aan Van der Hut et al., 2014
5.5.2 Mogelijkheden voor herstel In het concept ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee worden enkele oplossingsrichtingen aangedragen ten behoeve van verbetering van de situatie voor visdief en noordse stern. In de eerste plaats wordt een verkenning van de potentiële voedselsituatie rond bestaande broedkolonies is wenselijk geacht. Hiermee kan inzicht worden verkregen in hoeverre deze factor de aantallen visdieven en noordse sterns bepaalt. In deze verkenning dient daarnaast ook een analyse te zijn opgenomen van effecten als verruiging broedlocaties, predatie, verstoring en overstroming nesten door voorjaarsstormen op het broedsucces. Afhankelijk van de uitkomst van deze verkenning is optimalisering van beheer van bestaande broedlocaties nodig en/of een nadere planstudie voor de aanleg van broedlocatie(s) voor visdief en noordse stern langs de vastelandskust (te denken valt hierbij aan de omgeving van de Afsluitdijk). De broedlocatie op Griend zal beschermd blijven worden tegen de optredende afslag van het eiland door een reconstructie van het zandlichaam dat voor de instandhouding moet zorgen. Het is noodzakelijk de rust in bestaande broedlocaties te herstellen of te handhaven. De gebieden waar zich in het voorjaar sterns zouden kunnen vestigen, moeten tijdig worden beschermd. Dit geldt ook voor de broedgelegenheid op (deels geschikte) bedrijfsterreinen langs de Waddenzee, zoals bij Delfzijl en de Eemshaven, waarbij een duurzame oplossing gewenst is. Hierbij wordt in het concept ontwerp beheerplan voor de Waddenzee specifiek Marconi Buitendijks als oplossing genoemd. Tot slot zou ook herstel van de kwaliteit van H1330A Schorren en zilte graslanden alsmede de ontpoldering van zomerpolders het areaal geschikt broedbiotoop kunnen doen toenemen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
85
5.5.3 Betekenis Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voor vogels Niet-broedvogels en broedvogels in het algemeen Huidige betekenis Niet-broedvogels Het projectgebied bestaat uit een intensief gebruikt havengebied, een verharde kade (Handelskade) met aanwezigheid van wandelaars en (vracht)verkeer en de Schermdijk. Buitendijks bevindt zich open water (Bocht van Watum) en een smalle zone met droogvallend slik. Deze laatste zone bevindt zich direct onderaan de verharde en intensief gebruikte kade van het havengebied en de Schermdijk. Vanwege het gebiedsgebruik is het smalle droogvallende buitendijks gebied, waar de ontwikkelingen beoogd worden, thans ongeschikt als duurzaam foerageer- en rustgebied voor water- en wadvogels. Doelsoorten niet-broedvogels zullen het gebied ten hoogste in zeer kleine aantallen gebruiken om er te foerageren. Dit blijkt ook uit laagwatertellingen (De Boer et al., 2002). Het projectgebied is als zodanig niet van enig belang voor het behalen van instandhoudingsdoelen voor doelsoorten nietbroedvogels. Het havenbekken en de kades worden slechts in beperkte mate gebruikt als hoogwatervluchtplaats, vooral door aalscholvers en meeuwen. Geen van de doelsoorten van de Waddenzee 6 komt er in aantallen van 1% van het instandhoudingsdoel of meer voor . Broedvogels In het verleden vormde de Schermdijk broedgebied voor kolonies noordse sterns en visdieven. Daarnaast broedden enkele paartjes bontbekplevieren op de Schermdijk. Het betrof een voor deze soorten marginaal broedbiotoop met een laag broedsucces als gevolg van predatie, verstoring door recreanten en het verkeer (Buro Bakker, 2010). De Schermdijk is inmiddels ongeschikt gemaakt voor broedvogels. Hier gewerkt aan realisatie van het windpark Delfzijl Noord. In 2014 is door Eneco Wind in de Oterdumer Driehoek een met schrikdraad omheind broedeiland voor visdief en noordse stern ingericht, waar voorwaarden geschapen zijn voor het behalen van goede broedsuccessen. Hiervan profiteert ook de bontbekplevier. Dit betreft echter een tijdelijke oplossing, maximaal voor de duur van de exploitatie van de windturbines op de Schermdijk en de Oterdumer Driehoek (20 jaar). Het doel van het ingerichte eiland op de Oterdumer Driehoek is het verschaffen van een broedgebied voor eerdergenoemde sterns, waarbij de broedvogelaantallen van deze soorten vergelijkbaar met tot hoger zullen zijn dan de situatie in het havengebied in 2008, zijnde >50 paar noordse stern en >200 paar visdief (Arcadis, 2009). Deze aantallen waren normstellend bij het verlenen van de Nb-wet vergunning voor het windpark door de provincie (cf Buro Bakker, 2013). Inmiddels is het broedeiland in gebruik. Het wordt gebruikt door een tiental paren visdieven en kokmeeuwen. Noordse sterns en een groter aantal paren visdieven gebruiken wederom het Wagenborgterrein (in 2005 ook als zodanig gebruikt). Dit is een marginaal broedbiotoop. Toekomstige betekenis niet-broedvogels Het kwelderpark en op langere termijn ook de pionierkwelder kunnen betekenis gaan hebben als hoogwatervluchtplaats en foerageergebied voor niet-broedvogels. Het belang voor deze vogels zal naar verwachting beperkt zijn, vanwege de ligging direct tegen de haven met alle activiteiten die hierin plaatsvinden7. Vooral soorten die een hogere verstoringstolerantie (lijken) te hebben zijn te verwachten. Dit zijn soorten als steenloper en scholekster. Beide overtijen vaker in havengebieden.
6
Gegevens SOVON 2002-2006
7
Het belang van de kwelders voor niet-broedvogels is vooraf moeilijk in te schatten. Op basis van de theoretische kennis
ten aanzien van de verstoringsgevoeligheid van vogels zijn we uitgegaan van een beperkte betekenis. In de praktijk kunnen soorten en individuen echter toleranter zijn dan de literatuur aangeeft. De geschiktheid van een gebied hangt namelijk ook af van andere factoren, zoals mate van rust en predatiedruk.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
86
Toekomstige betekenis broedvogels Het broedeiland zal vooral van betekenis kunnen zijn voor visdief en noordse stern (zie hieronder), daarnaast in beperkte mate voor bontbekplevier en strandplevier en in grotere aantallen kokmeeuwen (geen doelsoort). Visdief en noordse stern Het broedeiland zal een geisoleerde ligging hebben en de toegankelijkheid voor predatoren zal zoveel mogelijk worden beperkt. Er zullen schuilmogelijkheden voor de kuikens worden geboden. Het broedeiland wordt op voldoende hoogte aangelegd, zodat de kans op overstroming tijdens de broedtijd gering is. Het broedvogeleiland voldoet hiermee aan alle voorwaarden om een zeer geschikte en succesvolle broedlocatie voor sterns te worden. Een dergelijke geïsoleerde en voldoende hoge inrichting heeft bij een eerder gebruikt broedponton in de haven van Delfzijl tot gunstige broedsuccessen (voor visdief) geleid (Buro Bakker, 2010). Ook het huidige broedeiland in de Oterdumer Driehoek levert goede resultaten. Het broedeiland zal in eerste instantie als aanvulling en later als vervanging van het eiland in de Oterdumer Driehoek kunnen gaan fungeren en vormt aldus een goede permanente oplossing voor de huisvesting van de sternkolonies in de haven van Delfzijl. Wel moet de aanwezigheid van windmolens op de Schermdijk in ogenschouw worden genomen. Brenninkmeijer & Klop (2015) hebben het aanvaringsrisico voor sterns geanalyseerd. Daaruit blijkt dat het aantal te verwachten slachtoffers bij het broedeiland in het kwelderpark lager is dan de huidige situatie en waarschijnlijk, op basis van expert judgement en extrapolatie van mortaliteitspercentages in de Eemshaven, onder de 1% norm zullen liggen. Hierbij is aangenomen dat een groot deel van de kolonies zich zullen verplaatsen naar het broedeiland (Brenninkmeijer & Klop, 2015). Monitoring zal moeten uitwijzen wat de werkelijke mortaliteit zal zijn. Het is duidelijk dat de Eemshaven en de haven van Delfzijl van grote betekenis zijn voor de noordse stern en visdief. Die betekenis zou nog verder kunnen toenemen, indien het knelpunt ten aanzien van het niet duurzaam beschikbaar zijn van broedlocaties wordt opgelost, en wel op een locatie waar dit niet conflicteert met menselijk gebruik. Het broedeiland in het kwelderpark vormt hiervoor dé oplossing binnen het havengebied van Delfzijl. Het huidige broedeiland bevindt zich in de Oterdumer Driehoek; een locatie die nu nog geen bestemming heeft als industriegebied maar welke Groningen Seaports graag binnen het industrieterrein zou willen betrekken zodat ook hier industriële activiteiten zouden kunnen worden ontwikkeld. Ook deze locatie vormt daarom waarschijnlijk geen duurzame oplossing voor de sternkolonies. Het broedeiland in het kwelderpark vormt dat wél. Beide soorten doen het momenteel niet goed in de Waddenzee. De populaties vertonen een afnemende trend. De oorzaken voor de populatieafname zijn niet geheel duidelijk, maar houden waarschijnlijk verband met lokaal verslechterde voedselomstandigheden in de Waddenzee als geheel, predatie en een toegenomen overstromingsrisico. Het broedeiland zal zo worden ingericht dat de kans op overstroming zoveel mogelijk wordt beperkt en grondpredatoren het eiland niet kunnen bereiken. Voedsel is ruim beschikbaar en makkelijk te bemachtigen door de aanwezige koelwateruitlaten. Hierdoor zijn de omstandigheden zeer geschikt voor het realiseren van een hoog broedsucces, terwijl dit op andere plekken in de Waddenzee momenteel erg laag is, vanwege een combinatie van eergenoemde factoren. Zonder maatregelen is realisatie van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten, welke gericht zijn op behoud van de oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied, niet haalbaar. Omdat op dit moment de precieze oorzaken voor afname van beide soorten nog niet geheel bekend zijn, kunnen op dit moment nog weinig maatregelen worden getroffen en kan daarmee ook op korte termijn geen sterke verbetering van de situatie verwacht worden. Het voorkomen van verdere achteruitgang van de populaties van beide soorten heeft op dit moment dan ook prioriteit. Juist het broedeiland in het kwelderpark kan hier in deze periode aan bijdragen, doordat het een aanvulling vormt op het bestaande broedeiland in de Oterdumer Driehoek. Het biedt de sterns dus een uitwijkmogelijkheid indien de situatie elders verslechtert. Bovendien is het broedeiland op de Oterdumer Driehoek nog
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
87
niet door alle sterns herkend als ideale vestigingsplaats, waardoor zij nu weer kiezen voor slechte broedlocaties. Op de lange termijn is de realisatie van het broedeiland in het kwelderpark, dat eindelijk een duurzame oplossing biedt voor de huisvesting van de kolonies sterns in de haven van Delfzijl, van wezenlijk belang en dus noodzakelijk voor realisatie van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten. Bontbekplevier en strandplevier Aan de randen van de sternenkolonie zullen naar verwachting solitair (dus niet in kolonieverband) plevieren gaan broeden. In de afgelopen jaren hebben maximaal 24 bontbekplevieren en maximaal 7 strandplevieren in het havengebied van Delfzijl gebroed. In de nieuwe sternenkolonie op de Oterdumer Driehoek hebben in 2014 ook enkele bontbekplevieren gebroed. Naar verwachting zullen op het broedeiland enkele tot maximaal enkele tientallen paren bontbekplevieren tot broeden kunnen komen en maximaal enkele strandplevieren (Brenninkmeijer & Klop, 2015). Zowel bontbekplevier als strandplevier doen het momenteel niet goed in de Waddenzee. De instandhoudingsdoelen worden bij lange na niet gehaald. De achteruitgang van deze soorten hangt onder andere samen met het gebrek aan rustige, onverstoorde broedplaatsen. Voor beide soorten kan het broedeiland in potentie daardoor een substantiële bijdrage leveren aan het bereiken van de instandhoudingsdoelen. Dit is echter afhankelijk van vestiging van beide soorten.
5.6 Relatie met het beleid en de uitwerking van de Natura 2000doelstellingen voor de Waddenzee en het estuarium Tabel 4 geeft inzicht in de relatie tussen de speerpunten uit het beleid dat gericht is op duurzaam herstel van functioneren van het Waddenzee-ecosysteem en het estuarium en het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks. Uit de tabel blijkt dat het project goed aansluit op het beleid voor het Waddengebied en op verschillende kernpunten uit dit beleid een belangrijke bijdrage levert. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks levert aldus ook een niet te verwaarlozen bijdrage aan herstel van het functioneren van het ecosysteem en de ecologische waarde daarvan.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
88
Kernpunt
Beleid/plan/programmawaarin dit kernpunt is
Bijdrage Kwelderlandschap Mar-
opgenomen
coni Buitendijks
Trilateraal
IMP
PRW
Natura 2000 uitwerking Waddenzee
Hydromorfologie en
X
X
X
Het project draagt (beperkt) bij aan
waterkwaliteit
vermindering van de vertroebeling: er wordt baggermateriaal gebruikt dat anders zou worden verspreid (waarbij extra vertroebeling optreedt), kwelders leggen slib vast en bij gebruik als wisselpolders wordt slib permanent uit het systeem verwijderd.
Verzachten harde over-
X
X
X
X
Het project verzacht de randen tus-
gangen, zoet-
sen land en wad juist op de plek waar
zoutverbindingen, ruimte-
deze het hardst is. Daarnaast leidt het
lijke compleetheid
project tot een toename van natuurlijke overgangen in een deel van het estuarium waar deze niet of nauwelijks aanwezig zijn.
Herstel biobouwers
X
X
X
X
--
Gevarieerde kwelders
X
X
X
X
Het project kan leiden tot een toename van het areaal pionierzones en maakt daarmee een deel van het areaalverlies in de Dollardkwelders ‘goed’. Het project kan worden beschouwd als een vorm van herstel van de vroegere situatie, toen ter hoogte van Delfzijl op beperkte schaal kwelders voorkwamen. Het project kan verder bijdragen aan realisatie van de doelstelling voor H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), door toename van het areaal jonge stadia, die nu maar beperkt aanwezig zijn binnen het Waddengebied.
Rustige broedlocaties
X
X
X
voor kustbroedvogels
Het broedeiland in het kwelderpark vormt een duurzame oplossing voor de broedlocatie van sterns in de haven van Delfzijl en is noodzakelijk voor het kunnen realiseren van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten. Daarnaast kan het broedeiland een bijdrage leveren aan realisatie van de instandhoudinsgdoelen voor bontbekplevier en strandplevier.
Behoud en verbetering
X
X
X
(X)
De betekenis van de kwelders van
kwaliteit leefgebied niet-
het kwelderlandschap voor niet-
broedvogels
broedvogels zal naar verwachting beperkt zijn vanwege de ligging naast een druk havengebied.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
89
Behoud kwaliteit leefge-
X
X
(X)
--
bied zeehonden Tabel 4
Relatie kernpunten beleid Waddengebied en het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks. PRW=
Programma naar een Rijke Waddenzee. (X): kernpunt/hoofddoelstelling is niet expliciet zo geformuleerd
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
90
6 | Beoordeling aanlegfase
In dit hoofdstuk worden de eenmalig optredende effecten tijdens de aanlegfase geanalyseerd en beoordeeld.
6.1 Identificatie van relevante storingsfactoren 6.1.1 Pionierkwelder Bij aanleg van de pionierkwelder kunnen de in tabel 5 genoemde storingsfactoren optreden. Hierbij is tevens vermeld voor welke waarden deze storingsfactoren relevant zijn.
Realisatie pionier-
Storingsfactor
Voor welke waarde relevant
kwelder Werkzaamheden
Primaire en
aanlegfase
secundaire
Zeegras
Habitats (incl.
productie
bodem-
Vissen
Zeezoog-
Vogels
dieren
fauna) Aanvoer zand en
Geluid (bovenwater en
ander materiaal
onderwater) Licht Optische verstoring Stikstofemissie
Aanbrengen zand en
Geluid (bovenwater- en
slib
mogelijk ook onder
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
water) Licht
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Licht
X
X
X
Optische verstoring
X
X
X
X
X
X
Optische verstoring Vertroebeling
X
X
Stikstofemissie Aanbrengen stort-
Geluid (boven- en
stenen (en keileem)
mogelijk ook onderwa-
X X
ter)
Vertroebeling
X
Stikstofemissie Aanleg rijshouten dammen
Tabel 5
X
X X
Geluid (bovenwater)
X
Licht
X
Optische verstoring
X
Relevante storingsfactoren aanleg pionierkwelder
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
91
6.1.2 Kwelderpark In onderstaande tabel zijn de relevante storingsfactoren voor aanleg van het kwelderpark aangegeven.
Realisatie kwelder-
Storingsfactor
Voor welke waarde relevant
park Werkzaamheden
Primaire en
aanlegfase
secundaire
Zeegras
Habitats (incl.
productie
bodem-
Vissen
Zeezoog-
Vogels
dieren
fauna) Aanvoer zand,slib en stortsteen
Geluid
X
Licht Optische verstoring
X
Stikstofemissie Aanbrengen zand en
Geluid
slib
Licht
X
X
X
X
X
X
X X
Optische verstoring Vertroebeling
X
X
Stikstofemissie Aanbrengen stort-
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Geluid
stenen (en keileem) Licht Optische verstoring Vertroebeling
X
Stikstofemissie Aanleg paden
Tabel 6
X
X X
Geluid (bovenwater)
X
Licht
X
Optische verstoring
X
Relevante storingsfactoren aanleg kwelderpark
6.1.3 Overzicht gevoelige periodes Onderstaande tabel geeft een overzicht van de (verstorings)gevoelige periodes voor de beschermde waarden van het Eems-Dollard estuarium.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
92
Beschermde waarde
Gevoelige periode
Toelichting
Primaire en secundaire productie
Maart t/m augustus
Vooral gevoelig voor vertroebeling. In maart-april bloeiperiode fytoplankton, zoöplankton komt daar achteraan. In nazomer tweede bloeiperiode.
Habitats en zeegras
Groeiseizoen, maart t/m september
Fint
Paaitrek: mei t/m juli
Momenteel geen paai mogelijk in de
Rivierprik
Paaitrek: oktober tot in het voorjaar.
Eemskanaal in Delfzijl is belangrijke
Eems, Belangrijkste periode is okt – dec,
intreklocatie voor paaiplaatsen in de
met een piek in november.
Drentsche Aa. Paaien in de Eems zal
Paaitrek: februari t/m juni
Zeldzame soort in het estuarium. Niet
ook voor deze soort onmogelijk zijn. Zeeprik
zeker of er paaiplaatsen in de Eems zijn, paaien is er nu waarschijnlijk onmogelijk. In NL geen paaiplaatsen. Gewone zeehond
Voortplantings- en verharingsperio-
De Dollard vormt een belangrijke voort-
de: half mei t/m augustus
plantingslocatie. Daarnaast zijn er ligplaatsen op de Hond.
Tabel 7
Broedvogels
Broedseizoen: maart t/m augustus
Niet-broedvogels
September t/m april
Overzicht gevoelige periodes beschermde waarden Eems-Dollard
6.2 Beoordeling effecten 6.2.1 Habitattypen Vertroebeling Voor de aanleg van het kwelderpark en de pionierkwelder wordt vooral zand aangebracht, in totaal zo’n 1.000.000 m3. Het is in dit stadium niet duidelijk hoe de kwelders worden aangelegd, dit kan zowel vanaf het droge gebeuren als vanaf de zeekant. Er wordt in ieder geval gekozen voor een werkwijze waarbij het sedimenttransport en de vertroebeling worden beperkt. Eventuele vertroebeling zal dan ook beperkt zijn tot het werkgebied en de directe omgeving. Daarbuiten zal geen wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehaltes optreden. Hierdoor kan worden uitgesloten dat er zich negatieve effecten voordoen op de sedimentsamenstelling en hoogteligging van droogvallende platen en overstroomde zandbanken in de omgeving. Ook kunnen negatieve effecten op de primaire en secundaire productie, zeegras en schelpdieren en andere bodemfauna die voorkomen op Hond en Paap en in de Bocht van Watum worden uitgesloten. Stikstofdepositie De vaarbewegingen in verband met aanvoer van zand, keileem, slib en stortstenen gaan gepaard met emissie van stikstofverbindingen. Indien hiervoor materiaal wordt gebruikt dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming Eemshaven-Noordzee, zouden deze stikstofverbindingen in de ruime omgeving van de vaargeul kunnen neerslaan, mogelijk ook op duingebieden, die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In het kader van de Passende Beoordeling voor de vaargeulverruiming zijn berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat er tijdens de aanlegfase een maximale depositie van 2,81 mol N/ha/j optreedt als gevolg van in totaal 1.308 vaarbewegingen. Deze depositie treedt alleen op in de directe omgeving van de vaarweg en de Eemshaven. Hier komen geen stikstofgevoelige habitats voor. De depositie op stikstofgevoelige habitats in de Waddenzee, Noordzeekustzone en andere Natura 2000-gebieden in de omgeving bedraagt maximaal 0,5 mol N/ha/j (Arcadis, 2013; Arcadis, 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
93
Het totaal aantal vaarbewegingen dat nodig zal zijn voor aanleg van de kwelders is veel geringer dan het aantal vaarbewegingen in het kader van de vaargeulverruiming. Wat betreft aanvoer van zand, slib en keileem en stortstenen gaat het om ca. 250-450 vaarbewegingen. De depositie zal dan ook veel geringer zijn. Alleen in de directe omgeving van de vaarroute en de haven van Delfzijl kan een hogere depositie van maximaal enkele molen optreden. Hier komen echter geen stikstofgevoelige habitats voor. De invloed reikt waarschijnlijk niet tot aan de kwelders in de Punt van Reide en de Dollard. Bovendien is de achtergronddepositie in 2015 in die gebieden lager dan de KDW van het meest gevoelige habitattype dat er voor komt. Hierdoor kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Wat betreft de mogelijke depositie op Duitse gebieden geldt een ander, Duits toetsingskader. Deze methode is beschreven door KIfL (2008) en in een uitspraak (BVerwG 9 A 5.08, 14 april 2010) van het Duitse Bundesverwaltungsgericht, de hoogste federale administratieve rechtbank, goedgekeurd. Ook de Nederlandse Raad van State heeft deze gebruik van deze methode onlangs goedgekeurd in de uitspraak in verband met de NB-wetvergunning voor de kolencentrale van RWE in de Eemshaven (ABRvS d.d. 16-04-2014, zaaknr. 201304768/1/R2). Deze beoordelingsmethode bestaat uit verschillende onderdelen, waarvan de eerste luidt: Effecten worden alleen in beschouwing genomen voor (de delen van) Natura 2000gebieden waar de toename van de stikstofdepositie door het te beoordelen project100 gram (7,14 mol) N/(ha*jaar) of meer bedraagt. Beneden deze waarde zijn de berekeningen van de depositie niet meer (betrouwbaar) uit te voeren en kunnen effecten derhalve niet meer worden bepaald. Het gaat hierbij dus uitdrukkelijk om de depositie val het project alleen, dus zonder cumulatie met andere bronnen. Op basis van de berekeningen van Arcadis (2013) valt uit te sluiten dat de depositiebijdrage van de vaarbewegingen ten behoeve van de aanleg van de kwelders op Duitse Natura 2000-gebieden 7,14 mol N/ha/j of meer bedraagt. Een nadere analyse en beoordeling van effecten is derhalve niet aan de orde.
6.2.2 Habitatrichtlijnsoorten Bedekking Tijdens de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat er bedekking van vissen optreedt. De meeste vissen zullen het gebied echter tijdig kunnen ontvluchten. Een effect op de doelsoorten is niet te verwachten, deze bevinden zich in de waterkolom en zullen de aanwezigheid van vaartuigen, geluid etc. opmerken en het gebied tijdig kunnen verlaten. In de stortstenen randen zijn meerdere openingen aanwezig waardoor de vissen kunnen vluchten. Er is geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor rivier- en zeeprik en fint. Vertroebeling Vissen Voor trekkende soorten kan vertroebeling een barrière vormen voor de trek van en naar paaigebieden (Essink, 1993). Het is mogelijk dat de werkzaamheden overlappen met de trekperiodes van de doelsoorten (fint: mei t/m juli, rivierprik: okt-dec, zeeprik: feb-juni). Baveco (1988; geciteerd in Essink, 1993) en Essink (1993) verwachten dat een verhoogde troebelheid negatieve effecten kan hebben op pelagische soorten die jagen op sterk beweeglijke prooien, zoals haring en spiering. Dit effect kan relevant zijn voor de fint, aangezien dit ook een pelagische soort is, die o.a. andere vissoorten eet. Rivierprik en zeeprik zijn voor zover bekend niet afhankelijk van hun zicht voor het jagen en zijn daardoor niet gevoelig voor een verhoogde vertroebeling. Voor de drie doelsoorten zou de Eems een intrekplaats kunnen zijn, ware het niet dat de huidige condities op de getijdenrivier maken dat deze momenteel niet geschikt is als paaiplaats, vanwege de zeer ernstige vertroebeling aldaar. Van de rivierprik is bekend dat deze zich voortplant in de Drentsche Aa. Het Eemskanaal in de haven van Delfzijl dient waarschijnlijk als intrekplaats.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
94
Tijdens de werkzaamheden kan er vertroebeling optreden, vooral tijdens het aanbrengen en verwerken van slibrijk materiaal. De vertroebeling blijft beperkt tot het werkgebied en directe omgeving. Het is de bedoeling dat er geen sedimenttransport wordt veroorzaakt en dat het materiaal op de plek waar het wordt aangebracht blijft liggen of in de directe omgeving sedimenteert. Zo zullen de werkzaamheden dan ook worden ingestoken. Hierdoor is uitgesloten dat er ter hoogte van de intrekplaatsen voor de doelsoorten sprake is van een wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Hierdoor is van barrièrewerking of effecten op de foerageerefficiency geen sprake. Zeezoogdieren Zeehonden kunnen zich goed oriënteren onder water, dankzij hun goede zicht en tastzin. Hierdoor kunnen zeehonden ook in troebele wateren voorkomen, zoals in de Dollard. In de geulen heerst hier een achtergrondconcentratie van 120-140 mg/l. Tijdens vloed kunnen de zwevend stof concentraties oplopen tot 400 mg/l. Dankzij hun goede tastzin kunnen ze ook in troebele wateren en nabij de bodem vissen vangen. Zeehonden zijn daardoor niet erg gevoelig voor verhoogde vertroebeling. Zeehonden foerageren bovendien voor een belangrijk deel buiten het estuarium. De vertroebeling die tijdens de werkzaamheden kan optreden, is beperkt tot het werkgebied en de directe omgeving. Er zijn daarom geen effecten te verwachten op de foerageermogelijkheden voor zeehonden of de geschiktheid van het estuarium als foerageergebied. De bruinvis is geen doelsoort voor Natura 2000-gebied Waddenzee, maar wel voor Natura 2000gebied Wattenmeer en Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. Omdat de bruinvis echolocatie gebruikt om prooien te vangen is de soort niet erg gevoelig voor een verhoogde vertroebeling. De soort komt in lage aantallen in het middengebied van het estuarium voor. Het gebied is van marginale betekenis voor de soort. Omdat de vertroebeling beperkt zal zijn tot het werkgebied en de directe omgeving en omdat de soort echolocatie gebruikt zijn er geen effecten te verwachten op de foerageermogelijkheden voor de bruinvis. Verstoring door geluid Verstoring door geluid zal kunnen optreden door vaarbewegingen van schepen tussen het werkgebied van de vaargeul en de haven van Delfzijl (indien wordt gekozen voor gebruik van materiaal dat bij de vaargeulverruiming vrijkomt), door de aanlegwerkzaamheden en door het aanbrengen van de stortstenen randen. Hieronder wordt beoordeeld in hoeverre de Habitatrichtlijnsoorten verstoord kunnen raken door de geluidsproductie. Vissen Gevoeligheid Vissen zijn op basis van hun gevoeligheid voor geluid in te delen in twee categorieën: gehoorgeneralisten en gehoorspecialisten. Bij die laatste groep wordt door een mechanische koppeling tussen de zwemblaas of een andere luchtgevulde holte en het binnenoor het geluid versterkt. De met lucht gevulde zwemblaas heeft een lage akoestische weerstand en wordt gemakkelijk in beweging gebracht door geluid onder water. Door de mechanische koppeling worden de gehoorsteentjes in de oorkamers sterker in beweging gebracht dan mogelijk zou zijn door de invloed van directe geluidsgolven alleen. Over het algemeen geldt dat hoorspecialisten gevoelig zijn voor geluiden met een frequentie tussen 50 en 2000 Hz, ook al zijn er ook soorten die ultrageluid (kHz en mogelijk MHz) kunnen waarnemen (haringachtigen zoals de fint). Hoorgeneralisten zijn gevoelig voor geluiden met een frequentie tussen de 50 en 500 Hz. De hoorspecialisten zijn over het hele frequentiebereik gevoeliger dan hoorgeneralisten, behalve voor signalen onder 200 Hz (Van Opzeeland et al., 2007). Impulsgeluiden, zoals die bij heien ontstaan, kunnen leiden tot sterfte, inwendige verwondingen en gehoorbeschadiging (Van Opzeeland et al., 2007). Bij een experiment met gekooide vissen die geplaatst werden op verschillende afstanden van een heipaal werd op een afstand van 50 meter van de heipaal sterfte van vissen geconstateerd. Hierbij vertoonden de vissen inwendige bloedingen,
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
95
verkleuringen aan de lever en beschadigingen aan de zwemblaas (Caltrans, 2001; geciteerd in Van Opzeeland et al., 2007). Het betrof funderingswerkzaamheden die plaatsvonden in het water. Vissen met een zwemblaas of een luchtgevulde holte raken door impulsgeluiden eerder beschadigd dan vissen zonder zwemblaas. Dit geldt ook voor het optreden van gehoorbeschadigingen. Gedetailleerde informatie over de afstand waarover het geluid van heiwerkzaamheden vissen kan beschadigen ontbreekt (Van Opzeeland et al., 2007). Naast verwondingen kan geluid leiden tot stress en vluchtreacties. Bij koelwaterinstallaties worden laagfrequente geluiden gebruikt om vissen te verjagen (Van Opzeeland et al., 2007). Bekend is dat onder anderen haringachtigen (zoals fint en elft; Van Opzeeland et al., 2007) gehoorspecialisten zijn. Onderwatergeluid door schepen Schepen produceren zowel onderwater- als bovenwatergeluid. Vissen kunnen verstoord worden door het onderwatergeluid van schepen. Er wordt de laatste twee decennia steeds meer onderzoek gedaan naar de gevoeligheid van vissen voor onderwatergeluid, ook in het bijzonder naar onderwatergeluid veroorzaakt door de scheepvaart. Wat betreft concrete dosis-effectrelaties en verstoringsafstanden heeft dit echter nog weinig opgeleverd. Volgens Mitson (1995; 2002) variëren reactieafstanden van vissen per soort en type vaartuig. Voor vaartuigen geldt in het algemeen een reactieafstand van 100 tot 200 meter, voor luidruchtige vaartuigen geldt een reactieafstand van circa 400 meter. Een luidruchtig schip zou op basis hiervan leiden tot verstoring van een gebied met een oppervlakte van ca. 50 ha. In het kader van de verruiming van de vaargeul in de Westerschelde (Arcadis & Technum, 2007a en b) is de reactieafstand van een gehoorgeneralist (schar) en gehoorspecialist (haring) berekend bij inzet van een sleephopperzuiger (type baggerschip). Voor schar werd een reactieafstand van 15 meter berekend en voor haring 95 meter. De omvang van het verstoorde gebied rond het baggerschip zou op basis hiervan zeer gering zijn en respectievelijk 0,07 en 2,8 ha bedragen. Ter vergelijking: de oppervlakte van het Nederlandse deel van de Waddenzee bedraagt 240.000 ha en de oppervlakte van het Eems-Dollard estuarium 48.200 ha (UIH, 2008). Bovenstaande uitwerkingen van de omvang van voor vissen verstoord gebied geven zeer verschillende getallen aan. Aangenomen wordt, dat de reactieafstanden van Mitson (1995; 2002) als worst case reactieafstanden kunnen worden beschouwd. Effectbeoordeling Indien wordt gekozen voor gebruik van materiaal dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming, zullen de vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeul en de haven van Delfzijl de hoofdvaarroute volgen. Hierop vindt reeds veel scheepvaartverkeer plaats. Geluidsgevoelige vissen zullen deze hoofdvaarroute mijden. Deze vaarbewegingen leiden daardoor niet tot extra verstoringseffecten. De verstoring door scheepvaartverkeer leidt niet tot barrièrewerking, geluidsgevoelige vissen kunnen de Eems en Dollard bereiken. Op grond van voorgaande kan het optreden van negatieve effecten op de kwaliteit van het leefgebied of de populatie van de fint worden uitgesloten. De aanlegwerkzaamheden kunnen in de directe omgeving van het projectgebied gepaard gaan met onderwatergeluid. Geluidsgevoelige vissen zullen de directe omgeving van het projectgebied mogelijk mijden. Het betreft een tijdelijk effect, met een geringe invloedssfeer. De geluidsbelasting zal er niet toe leiden dat de Eems of de Dollard niet meer bereikbaar zijn voor geluidsgevoelige vissen. Op grond hiervan kan een negatief effect op de kwaliteit van het leefgebied of de populatie van de fint worden uitgesloten. Van significante verstoring is geen sprake. Zeezoogdieren Zeehonden Zeehonden zijn op de ligplaatsen gevoelig voor verstoring door bovenwatergeluid en in het water voor onderwatergeluid. Voor verstoring door geluid en optische verstoring op de ligplaatsen wordt in
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
96
de Nederlandse Waddenzee een verstoringsafstand van 1500 meter aangehouden. Voor verstoring door onderwatergeluid variëren de afstanden, afhankelijk van de geluidsproductie en de kenmerken van dit geluid. Indien wordt gekozen voor toepassing van materiaal dat bij de vaargeulverruiming vrijkomt, zullen de vaarbewegingen de hoofdvaarroute volgen. De ligplaatsen op de Hond liggen binnen 1500 meter van deze vaarroute. Zeehonden die deze ligplaatsen gebruiken zijn gewend aan de normale vaarbewegingen op deze route en raken hier niet door verstoord. Indien een schip afwijkt van het normale patroon, bijvoorbeeld een baggerschip dat langdurig op één plek in de vaargeul aanwezig is, zou wel verstoring kunnen optreden, maar dat is voor de vaarbewegingen in het kader van het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks niet aan de orde. Hetzelfde geldt voor onderwatergeluid. De dichtheden van zeehonden in het water zijn hoog rond die ligplaats. Hierdoor zouden er in theorie veel zeehonden verstoord kunnen worden door de vaarbewegingen. Deze dieren zijn echter gewend aan het onderwatergeluid van schepen op deze vaarroute. Op basis van voorgaande kan een negatief effect op de omvang of kwaliteit van het leefgebied worden uitgesloten. De aanlegwerkzaamheden kunnen in de directe omgeving van het projectgebied gepaard gaan met onderwatergeluid. Mogelijk zullen zeehonden de directe omgeving van het projectgebied tijdens deze werkzaamheden mijden. Het betreft een tijdelijk effect, met een beperkte invloedssfeer. Er is geen sprake van geluidsbelasting op de ligplaatsen op de Hond en in de Dollard. Verstoring van zeehonden op deze ligplaatsen is daarmee uitgesloten. De geluidsbelasting zal er ook niet toe leiden dat het buitengebied van het estuarium of de Dollard niet meer bereikbaar zijn. Op grond hiervan kan een negatief effect op de kwaliteit van het leefgebied of de populatie van de gewone zeehond worden uitgesloten. Bruinvissen Bruinvissen komen minder voor in het estuarium en zijn daardoor mogelijk ook niet gewend aan het scheepvaartverkeer op de hoofdvaarroute. De geluidsproductie door het scheepvaartverkeer lijkt echter geen belemmering te vormen om het estuarium in te zwemmen. Het gebied is van beperkte betekenis voor de soort. Als er al verstoring door scheepvaartgeluid of het aanleggen van de stenen oevers zou optreden, zal het gaan om hooguit enkele individuen. Op populatieniveau is er geen effect te verwachten. Er is geen sprake van effecten op de instandhoudingsdoelen voor deze soort in de Duitse Waddenzee en de Noordzeekustzone. Optische verstoring Vissen Er kan verstoring door directe waarneming van een schip optreden. Deze effecten worden echter kleiner geacht dan de effecten van onderwatergeluid (Consulmij, 2007), maar dit effect is niet nader te kwantificeren. Eventuele effecten zullen minimaal zijn. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor fint, rivierprik en zeeprik kunnen worden uitgesloten. Zeezoogdieren Verstoring door aanwezigheid van een schip of de aanwezigheid van mensen en voertuigen nabij de Handelskade en Schermdijk zal tegelijkertijd met verstoring door geluid optreden. Voor de vaarbewegingen zal de mogelijke verstoring door geluid hierbij maatgevend zijn. Eerder is al geconcludeerd dat effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied kunnen worden uitgesloten en dat geen sprake is van significante verstoring. Hetzelfde geldt voor de optische verstoring. Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan de aanwezigheid van mensen en voer-, vaar- en werktuigen tot verstoring leiden. Zeehonden zullen de directe omgeving van het projectgebied tijdens de werkzaamheden mogelijk mijden. De verbinding tussen de Dollard en de Waddenzee/Noordzee blijft in stand en de verstoring reikt niet tot aan de ligplaatsen in het estuarium. Hierdoor kan het optreden van significante verstoring worden uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
97
Verstoring door licht Het kan niet worden uitgesloten dat er ook in de nachtelijke uren vaarbewegingen en werkzaamheden plaatsvinden. Hierbij kan verstoring door verlichting optreden. De lichtuitstraling van de verlichting van een baggerschip is beperkt (inschatting op basis van verlichting van LNG tankers (zeer grote schepen) (Infra Engineering BV, 2006)). De omvang van het verstoorde gebied boven water bedraagt ca. 3 ha. Het is niet uitgesloten dat de verlichting van schepen ook in het water zichtbaar is. Verwacht wordt, dat de lichtuitstraling in het water zeer gering is, waardoor verstoring van vissen kan worden uitgesloten. Voor zeehonden is verstoring door geluid en optische verstoring maatgevend en voor deze factoren is reeds uitgesloten dat er negatieve effecten optreden. Ook het projectgebied zal mogelijk worden verlicht om werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Hierbij zal de verlichting gericht zijn op het werkgebied en worden afgeschermd, zodat lichtuitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast is het havengebied zelf een rijkelijk verlicht gebied, waardoor extra verlichting hier minder opvallend is en minder snel tot verstoring van fauna zal leiden. Het optreden van significante verstoring kan worden uitgesloten.
6.2.3 Vogels Vertroebeling Vertroebeling kan de vangstefficiency van zichtjagers beinvloeden. Dit zijn vooral visetende vogels. De directe relatie tussen de helderheid van het water en het foerageersucces van visetende vogels is complex. Veranderingen in doorzicht kunnen indirect inwerken op prooivangst. Zo kunnen in helder water visetende vogelsoorten makkelijker hun prooi detecteren. Omgekeerd geldt echter ook dat vissen hun predatoren eerder kunnen zien. Doorzicht heeft indirect ook invloed op de prooibeschikbaarheid. Bijvoorbeeld door een verandering in de ruimtelijke verspreiding van prooidieren in de waterkolom. Daarnaast is het mogelijk dat diverse vissoorten langdurig troebel water zullen mijden (Consulmij, 2007). Vertroebeling treft voornamelijk op vis jagende soorten die langs de waterranden, in de geulen en/of bij hoog water foerageren. Een aantal soorten, zoals sterns, aalscholver, fuut en zaagbekken, maakt zowel gebruik van de wadplaten (met bodemdieren als voedselbron) als van de diepere delen (met vis als voornaamste voedselbron) om te foerageren. Aalscholvers blijken echter relatief efficiënt in troebel water omdat ze collectief in grote groepen op scholen vis jagen (Consulmij, 2007). Van onder andere sterns en meeuwen bestaat het vermoeden dat ze hun activiteit langs randen van troebelere watermassa’s en stroomranden concentreren. Deze vogels zijn sowieso in hun actieradius beperkt tot de vaak troebelere kustwateren vanwege de vliegtijd naar het nest, maar ook door de beperkte diepte waarop ze kunnen duiken. Deze soorten zijn in mindere mate gevoelig voor vermindering in doorzicht (Consulmij, 2007).
• • • • •
De mate van gevoeligheid van zichtjagers voor verhoogde vertroebeling is afhankelijk van veel factoren, waaronder (Schouten, 2004; in Consulmij, 2007): De duur van vertroebeling. De oppervlakte van het gebied waar de vertroebeling plaatsvindt. De gebiedsspecifieke eigenschappen. Gebiedsspecifieke eigenschappen zoals stroming, diepte en kustgebied of open water zijn van invloed op het gedrag van slib in de waterkolom. Zij zijn zodoende mede van invloed op de mate en duur van vertroebeling die ontstaat. Het specifieke karakter van de soort. De mate van gevoeligheid van een soort is afhankelijk van soortspecifieke eigenschappen zoals mobiliteit en de flexibiliteit van een soort ten opzichte van veranderingen in het leefmilieu. Het voedselaanbod.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
98
•
Visetende soorten zijn afhankelijk van het plaatselijk aanbod van vis. Dit aanbod kan ruimtelijk en in de tijd sterk variëren. Vooral de zichtjagers die onder water hun prooi achtervolgen, zoals middelste zaagbek, grote zaagbek, fuut, roodkeelduiker en parelduiker (Consulmij, 2007) worden mogelijk gehinderd door het verminderd gezichtsvermogen. Tegelijkertijd zullen hun prooidieren de vogels minder snel opmerken. In het middengebied van het estuarium komen deze soorten nauwelijks voor. De aantallen visetende vogels in de Dollard zijn laag (Werkgroep Dollard, 2001). Daarnaast is de vertroebeling beperkt tot het werkgebied en directe omgeving. Er zijn derhalve voldoende uitwijkmogelijkheden voor zichtjagers. Hierdoor kunnen negatieve effecten op fuut, duikers en zaagbekken worden uitgesloten. Verstoring door geluid en optische verstoring Gevoeligheid Vogels zijn in het algemeen gevoelig voor verstoring door geluid. De mate van gevoeligheid hangt onder andere af van het geluidsniveau, de duur van de verstoring, de periode en het tijdstip waarin verstoring plaatsvindt, de locatie en de gevoeligheid van de soort zelf. De verstoringsgevoeligheid van vogels hangt verder af van andere factoren, zoals de voedselbeschikbaarheid, de grootte van de groep en de mate van gewenning aan de verstoring. Verstoring door geluid kan er toe leiden dat vogels onvoldoende mogelijkheid hebben om te foerageren, onvoldoende op hun broedsel en jongen kunnen passen, stressreacties krijgen zoals een verhoogde hartslag en uiteindelijk dat ze uitwijken naar andere leefgebieden. Verstoring door geluid gaat vaak ook gepaard met een visuele component. De verstoringseffecten treden tegelijkertijd op, vandaar dat dit als een storingsfactor wordt behandeld. Effectbeoordeling Verstoring door geluid en aanwezigheid kan vooral optreden door vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeul naar de haven van Delfzijl (indien wordt gekozen voor toepassing van materiaal dat bij de vaargeulverruiming vrijkomt) en door de aanlegwerkzaamheden in het projectgebied. De vaarbewegingen zouden kunnen leiden tot verstoring van vogels van open water. De vogels die in dit gebied voorkomen zijn gewend of tolerant ten aanzien van dit scheepvaartgeluid en de aanwezigheid van schepen. Verstoringsgevoelige vogels zullen de omgeving van de vaarroute mijden. De vaarbewegingen ten behoeve van het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leiden niet tot aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring die uitgaat van het gebruik van de hoofdvaarroute. Het projectgebied is in de huidige situatie van geringe betekenis voor vogels. De wadplaten die grenzen aan de dijken worden slechts bezocht door geringe aantallen vogels. Schelpdierbanken ontbreken er en ook de vele verstoringsbronnen (geluid en optische verstoring vanuit de haven, scheepvaartverkeer en de windmolens op de Schermdijk) maken het gebied minder aantrekkelijk voor vogels. De Schermdijk is van geringe betekenis als hoogwatervluchtplaats (hvp). Voor de broedvogels die voorheen nog wel op de Schermdijk broedden is nu beter geschikt alternatief broedgebied geboden in de vorm van het broedeiland op de Oterdumer Driehoek. Dit gebied kan ook als hvp fungeren. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat. Hierin zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het voorkomen van verstoring van broedvogels. Op basis van voorgaande kan significante verstoring van broed- en nietbroedvogels op de projectlocatie en directe omgeving worden uitgesloten. Verstoring door licht Bij werkzaamheden en vaarbewegingen in nachtelijke uren kan verstoring door verlichting optreden. De lichtuitstraling van de verlichting van een baggerschip is beperkt (inschatting op basis van verlichting van LNG tankers (zeer grote schepen) (Infra Engineering BV, 2006)). De omvang van het ver-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
99
stoorde gebied boven water bedraagt ca. 3 ha. Het is niet uitgesloten dat de verlichting van schepen ook in het water zichtbaar is. Voor vogels is verstoring door geluid en optische verstoring maatgevend en voor deze factoren is reeds uitgesloten dat er negatieve effecten optreden. Ook het projectgebied zal mogelijk worden verlicht om werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Hierbij zal de verlichting gericht zijn op het werkgebied en worden afgeschermd, zodat lichtuitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast is het havengebied zelf een rijkelijk verlicht gebied, waardoor extra verlichting hier minder opvallend is en minder snel tot verstoring zal leiden. Het optreden van significante effecten kan in elk geval worden uitgesloten.
6.3 Gevolgen voor landschappelijke waarden en rust Naast de doelstellingen vanuit de Natura 2000 zijn er ook nog de oude doelen vanuit de aanwijzing als Beschermd Natuurmonument. Hierin is ook behoud van de landschappelijke waarden en rust voor fauna opgenomen. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leidt niet tot aantasting van de landschappelijke waarde, omdat de omgeving van Delfzijl geen onderdeel uitmaakt van voormalige Beschermde Natuurmonumenten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
100
7 | Beoordeling monitoring
Als gevolg van de monitoringsactiviteiten kunnen effecten optreden op de kwaliteit van habitats en kan verstoring van fauna optreden. Hieronder worden deze effecten beoordeeld.
7.1 Habitattypen Als gevolg van de activiteit meten kunnen mogelijk lichte effecten optreden op de kwaliteit van de te ontwikkelen habitattypen H1130 (droogvallende platen), H1310A (en mogelijk H1330A), vanwege betreding en bemonstering. Vanwege de schaal van deze metingen, de lage frequentie (twee- tot driemaal per jaar), de geringe duur en het aangelegde karakter van de habitats ter plaatse, leidt dit niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats.
7.2 Vogels Bij het verrichten van metingen verplaatst een klein team van mensen zich over het gehele projectgebied. Daarnaast wordt een drone ingezet. De meetactiviteiten kunnen verstoring van rustende of foeragerende vogels opleveren. Van verstoring van vissen of zeehonden is naar verwachting geen sprake. Om de gevolgen van verstoring te beperken zullen de meetactiviteiten met elkaar worden afgestemd en in korte periodes plaatsvinden tijdens samengestelde meetcampagnes. De ingeplande meetcampagnes zullen worden verricht direct na oplevering in 2016, in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018, buiten het broedseizoen van vogels. De duur van een meetcampagne is naar verwachting drie tot maximaal vijf dagen. De bepaling van de slibconcentratie in het water vindt plaats vanaf een klein ondiep stekend vaartuig in het water vóór de kwelders. Deze metingen vinden eenmalig plaats in de winter van 2016/2017 met een duur van maximaal 5 dagen. Naast ingeplande meetcampagnes zal er ruimte moeten zijn voor adaptieve meetcampagnes. Het kan blijken dat zich onverwachte ontwikkelingen voordoen die een extra meting vergen. Er kan bijvoorbeeld een onverwacht sterke afslag plaatsvinden als gevolg van een storm. Er zullen naast de geplande vijf meetcampagnes mogelijk twee adaptieve meetcampagnes kunnen plaatsvinden. Om vast te stellen of een adaptieve meetcampagne noodzakelijk is zullen projectmedewerkers van EcoShape (in het bijzonder van IMARES Wageningen UR, Deltares, RoyalHaskoning DHV en Arcadis) te allen tijde toegang moeten hebben tot alle delen van de kwelder zodat plaatselijke ontwikkelingen visueel gevolgd kunnen worden. Het spreekt voor zich dat bij betreding van de kwelder de grootst mogelijke zorg in acht wordt genomen om verstoring te voorkomen. Tijdens de uitvoering van monitoringswerkzaamheden kan aldus lichte verstoring optreden van in het gebied aanwezige vogelsoorten, met name niet-broedvogels en hooguit incidenteel ook van broedvogels. De verstoring is dermate beperkt dat significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van doelsoorten kunnen worden uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
101
8 | Integrale toetsing van het project
8.1 Inleiding Het Eems-Dollard estuarium verkeert morfologisch en ecologisch in een ongunstige staat. Het ecosysteem wordt in het rapport “De ecologische toestand van het Eems-estuarium en mogelijkheden voor herstel” (PRW, Altenburg & Wymenga 2012) als sterk gedegradeerd gekwalificeerd, omdat sprake is van een sterk kunstmatige morfologie, een toename van de vertroebeling en estuariene habitats die in kwaliteit en kwantiteit beperkt zijn. Het is dan ook duidelijk dat er iets moet gebeuren om de staat van het estuarium te verbeteren en hiertoe worden momenteel de eerste stappen momenteel gezet, o.a. door het opgestelde Integraal Management Plan Eems-Dollard. Het is de ambitie van tal van partijen, waaronder de partijen die vertegenwoordigd zijn in Marconi Buitendijks, om de ecologische potentie van het gebied meer tot zijn recht te laten komen en de rijkdom van het estuariene systeem weer op een hoger niveau te krijgen dan in de huidige situatie. Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks heeft als doel om een bijdrage te leveren aan systeemherstel. Het aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Waddenzee kent algemene instandhoudingsdoelstellingen en specifieke instandhoudingsdoelstellingen. De algemene doelen zijn gericht op het behoud van het systeem en de samenhang van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Volgens het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee moet het ecologisch netwerk Natura 2000 de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. In onderstaande beoordeling wordt het project beoordeeld in het licht van zowel de algemene instandhoudingsdoelen en de specifieke instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast wordt het project getoetst aan het richtinggevend toetsingskader voor natuurontwikkelingsprojecten dat is opgenomen in het concept ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee.
8.2 Toetsing algemene doelen Natura 2000-gebied Waddenzee Bij de ecologische beoordeling van een project als Kwelderlandschap Marconi Buitendijks moet ook worden meegenomen in hoeverre een bijdrage wordt geleverd aan (of inbreuk wordt gemaakt op) de algemene instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd in het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied Waddenzee. Deze algemene doelen beogen nadrukkelijk te borgen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied (als ecologisch geheel) worden behouden of versterkt, zodat de specifieke doelstellingen haalbaar zijn. De algemene doelen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee zijn: Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
102
Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
Binnen het kader van deze algemeen geldende instandhoudingdoelstellingen is een zekere uitwisseling binnen de in het kader van het aanwijzingsbesluit benoemde specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor habitats en soorten aanvaardbaar, mits uit de passende beoordeling blijkt dat het toestaan van bovenbedoelde uitwisseling al dan niet mede dankzij positieve beheermaatregelen de gunstige staat van instandhouding van betreffende habitats van soorten of soorten niet kan verslechteren of niet kan verhinderen dat deze in een goede staat van instandhouding worden gebracht, of hersteld. Met deze minimumeis wordt recht gedaan aan de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. Bovenbedoelde uitwisseling is ook aanvaardbaar indien ze ten dienste staat van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, mits het behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen Nederland gegarandeerd blijft. Hieronder volgt een beoordeling van het project aan de algemene doelen van Natura 2000-gebied Waddenzee.
8.2.1 Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie Een aantal habitattypen en soorten zal kunnen profiteren van de in het kader van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks geplande maatregelen. Voor een aantal habitats en soorten kan het project direct bijdragen aan de gunstige staat van instandhouding. Zonder extra maatregelen voor noordse stern en visdief is realisatie van de instandhoudingsdoelen welke gericht zijn op behoud van de oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied, niet haalbaar. Omdat op dit moment de precieze oorzaken voor afname van beide soorten nog niet geheel bekend zijn, kunnen op dit moment nog weinig maatregelen worden getroffen en kan daarmee ook op korte termijn geen sterke verbetering van de situatie verwacht worden. Het voorkomen van verdere achteruitgang van de populaties van beide soorten heeft op dit moment dan ook prioriteit. Het nu in het plangebied dominant voorkomende habitattype H1130 estuaria zal in oppervlak afnemen ten gunste van andere habitattypen (zilte pionierbegroeiingen (H1310), slijkgrasvelden (H1320) en mogelijk schorren en zilte graslanden (H1330)) en leefgebied voor soorten. Dit is een vergroting van de biodiversiteit in het plangebied en in het licht van de instandhoudingdoelstellingen c.q. het ecosysteem als geheel gezien geschikt. Een dergelijke verandering sluit goed aan bij de natuurlijke dynamiek van de Waddenzee. Conclusie Het project draagt bij aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van een aantal habitattypen en soorten.
8.2.2 Behoud van de bijdrage van het Natura2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie Het project zal de bijdrage aan de ecologische samenhang van het systeem verbeteren door positief bij te dragen aan kenmerkende overgangszones die momenteel in het Eemsgebied tussen enerzijds de Waddenzee en anderzijds de Dollard ontbreken. De specifieke karakteristieken van het EemsDollard estuarium zullen intact blijven. Wat de kwaliteit betreft is uitbreiding van de morfologische
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
103
variatie van belang: de afwisseling tussen platen en kwelderlandschap met een verschillende hoogteligging, mate van dynamiek en sedimentsamenstelling. Het unieke karakter van het ecosysteem van Dollard en Wadden wordt niet aangetast, de samenhang binnen Natura 2000 wordt geborgd. Binnen het trilaterale Natura 2000-gebied Waddenzee verandert de functie van de Eems en de Dollard niet door realisering van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks. Conclusie De ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk blijft in stand en wordt deels verbeterd door het project.
8.2.3 Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten Kwelderlandschap Marconi Buitendijks is onderdeel van in opdracht van “Programma Naar een Rijke Waddenzee” en “Programma Waddenzeehavens” het “Programma Building with Nature Waddenzeehavens”. Kwelderlandschap Marconi Buitendijks diende daarvoor als pilotproject, en het is nu opgenomen in een integraal programma voor de gehele Waddenzee. Voor de Eems bevat dit programma deelprojecten voor een zoet-zout kwelderovergang met een alternatieve spui en voor duurzaam baggerbeheer mede ten behoeve van kwelderontwikkeling. Juist in dit deel van de Waddenzee zijn kwelders en daarmee verbonden broedgelegenheid en hoogwatervluchtplaatsen slecht vertegenwoordigd en de Waddennatuur kan hier slechts mondjesmaat beleefd worden. Conclusie De ruimtelijke samenhang met de omgeving wordt door het project versterkt.
8.2.4 Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voorziet in een omvangrijk kwelderlandschap met pionierkwelder van ca. 57 hectare langs de Handelskade Oost en langs en achter de Schermdijk. Het kwelderlandschap kan in de loop der jaren verder aangroeien, waardoor de uiteindelijke oppervlakte niet vastligt. De dynamiek van het getij en de hydromorfologie bepalen namelijk tot hoever het kwelderlandschap zich zal ontwikkelen richting het zuidoosten. In het kwelderpark wordt een broedeiland aangelegd, waar onder andere visdief en noordse stern kunnen rusten en broeden. De kwelder langs de Schermdijk is halfnatuurlijk: een deel wordt aangelegd (een harde rand van steenbestorting die als rijke dijk ingericht kan worden en opgehoogde kwelderdelen waarvoor baggerslib gebruikt kan worden in combinatie met rijstdammen), daarna krijgen de natuurlijke processen de ruimte. Hierdoor kan een natuurlijke gradiënt van wad naar kwelder en Schermdijk ontstaan. Het gebied zal in de loop van de tijd dus van uiterlijk veranderen en zal zich als een halfnatuurlijke kwelder blijven ontwikkelen. Ook na aanleg blijven de kwelders decennia lang slib invangen. Op deze manier wordt er daadwerkelijk slib uit het systeem gehaald, wat de eerste stap richting systeemherstel ook echt waardevol maakt. De ten gevolge van het vormen van kwelderhabitat te realiseren afname van het areaal estuariene platen en permanent overstroomde delen van habitattype H1130 is, mede gezien de omkeerbaarheid van deze afname, geen aantasting van de natuurlijke kenmerken op systeemniveau. Mede gezien het feit dat de griesberg zal worden verwijderd. Hierdoor zal de remmende invloed van de kweldervorming op de stroomsnelheid van de Eems te niet worden gedaan en zal ca. 22 ha H1130 worden toegevoegd, c.q. hersteld.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
104
Conclusie De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee en de kenmerken van een goede structuur en functie van een groot aantal van de habitattypen en soorten met een instandhoudingdoelstelling blijven in het Eemsestuarium behouden.
8.2.5 Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd Voor het Natura 2000-gebied Waddenzee zijn in het beheerplan instandhoudingsmaatregelen uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en soorten. Daarbij geldt dat binnen het Waddengebied sprake is van veel dynamiek en daarmee samenhangend veel interactie en uitwisseling tussen diverse kwalificerende habitattypes. Dit hangt samen met de aard van het systeem, maar ook met het feit dat successie optreedt. De ten gevolge van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks optredende per saldo afname van het oppervlak van habitattype H1130 doet weliswaar lokaal afbreuk aan de hiervoor geformuleerde doelstelling, maar door de oppervlakteverandering ten gunste van andere gerelateerde habitattypen kan binnen het plangebied een bijdrage aan andere instandhoudingsdoelen worden bewerkstelligd. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van met name vogelsoorten die in een ongunstige staat van instandhouding verkeren. Conclusie De ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van habitattypen en soorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling is geformuleerd blijven behouden. Het project levert ook een bijdrage aan herstel van ecologische vereisten voor bepaalde vogelsoorten.
8.3 Toetsing aan de specifieke instandhoudingsdoelen 8.3.1 Habitattypen H1130 Estuaria Doel Behoud oppervlakte en kwaliteit. Toelichting De specifieke karakteristieken van het Eems-Dollard estuarium zijn nog grotendeels aanwezig. Dit gebied kent als enige van de twee estuaria in Nederland een zoet-zout gradiënt die niet gereguleerd wordt door spuisluizen en stuwen. Doordat het zoete deel van het estuarium in Duitsland ligt, betreft het behoud hier ook een grensoverschrijdende opgave. Elders in de Waddenzee is het estuariene karakter zeer beperkt door het nagenoeg geheel ontbreken van geleidelijke zoet-zout overgangen en van mogelijkheden voor vismigratie. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Vertroebeling Voor de aanleg van het Kwelderlandschap wordt vooral zand gebruikt. Daarnaast ook een geringere hoeveelheid slibrijk materiaal. Tijdens de werkzaamheden kan vertroebeling optreden, met name bij het aanbrengen van het slibrijkere materiaal. Deze vertroebeling zal beperkt zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Effecten op de sedimentsamenstelling, hoogteontwikkeling alsmede typische soorten als zeegras en schelpdierbanken op enige afstand van het plangebied zullen zich derhalve niet voor doen. Van een wezenlijk negatieïe beinvloeding van de primaire en secundaire productie is ook geen sprake.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
105
Ruimtebeslag Ter plekke van de beoogde locaties voor het kwelderpark en de pionierkwelder is dit habitattype nu aanwezig in de vorm van permanent overstroomde zandbanken en droogvallende zandplaten. In de bestaande situatie zijn geen bijzondere habitatkenmerkende structuren aanwezig zoals zeegras of mosselbanken. Ook zijn er geen bijzondere potenties voor de ontwikkeling van dergelijke structuren. Kenmerkend voor het systeem is de functionele samenhang van verschillende deelsystemen zoals eb- en vloedgeulen, droogvallende platen, getijdenrivieren en kwelderlandschappen. Herstel van zoet-zout gradiënten is tevens van belang voor verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. In bilateraal overleg is tussen Duitsland en Nederland afgesproken dat beide landen de beoordelingssystematiek zullen volgen in het standaard data formulier (Europese Commissie, 2011). De gezamenlijke beoordeling (NL/DE) gaat over het gehele Eems-Dollard gebied en volgt de ecosysteembenadering. Het ecosysteem estuarium bestaat uit verschillende Europees erkende en gedefinieerde habitattypen. Het ecosysteem estuarium wordt ecologisch definieert "van dijk tot dijk en daar waar de invloed van de zee op de rivier nog merkbaar is (getij en zout) en de invloed van de rivier op de zee (zoete invloed, nutriënten en typische soorten)". De Nederlandse aanmelding van het habitat estuarium in Brussel zal worden aangepast op bovenstaande afspraak, zodat binnen het habitattype estuarium ook kwelder subhabitats zullen vallen (informatie van ministerie van EZ, via dhr. L. Boerema, Provincie Groningen, 2014). De voorgenomen omvang van het met het habitat permanent overstroomde zandbanken en slik- en zandplaten functioneel samenhangende kwelderpark bedraagt ca. 16 ha. Bij aanleg zal de pionierkwelder een oppervlakte van 40 ha hebben, waarna het van natuurlijke processen afhangt of dit areaal zal vergroten, of verkleinen. Het areaal H1130 overstroomde zandbanken, slik- en zandplaten zal in omvang afnemen met ongeveer 56 ha. Als autonome ontwikkeling wordt bij de beoordeling betrokken dat door het verwijderen van de griesberg in het estuarium het areaal van dit habitattype met ca. 22 ha zal toenemen. Gezien de behoudsdoelstelling die ook voor dit subhabitattype geldt wordt deze ontwikkeling bij de beoordeling van de oppervlakteontwikkeling van permanent overstroomde zandbanken en zandplaten ten gevolge van het project betrokken. Feitelijk zal de afname van dit subhabitattype H1130 derhalve ongeveer 34 ha omvatten. Monitoring De monitoringsactiviteiten zijn beperkt van aard en omvang en zullen niet tot negatieve effecten leiden op de kwaliteit van H1130 Estuaria. Oordeel Vertroebeling Omdat de vertroebeling beperkt is tot het werkgebied en directe omgeving en er daarbuiten geen wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten zal optreden, kan een negatief effect op de kwaliteit van H1130 Estuaria worden uitgesloten. Ruimtebeslag In beginsel is een dergelijk verlies aan oppervlakte kwalificerend habitat te beschouwen als een significant effect. Door het Steunpunt Natura 2000 is speciaal voor getijdenwateren een aanvulling op de “Leidraad bepaling significantie” verschenen. De grenswaarde voor een significant areaalverlies is in dit beleid voor deze wateren bepaald op een oppervlakte van 10 ha. Tot nu toe hebben dergelijke algemene louter getalsmatige benaderingen geen stand gehouden bij de Afdeling bestuursrechtspraak als het gaat om de bepaling van significantie. Dit betekent dat altijd een ecologische beoordeling over de schadelijkheid van het verlies van een habitattype zal moeten worden gegeven. Hierbij spelen de instandhoudingsdoelstelling en de aard, omvang en duur van het verlies van het habitattype een rol, evenals de staat van instandhouding. De
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
106
kwantitatieve benadering zal dus moeten aangevuld met een kwalitatieve afweging. Dit volgt ook uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, o.a. uit de zaak Sweetman (HvJEU van 11 april 2013, C-258/11) en uit de A2 procedure (Briels e.a., HvJEU van 15 mei 2014, nr. C-521/12). In tegenstelling tot de A2 (Briels e.a.) en Sweetman is in dit project geen sprake van het permanente verlies van natuurwaarden voor de aanleg van een infrastructureel project, maar kent het project een natuurdoelstelling. Het inbreuk maken op de ene doelstelling, impliceert een bijdrage leveren aan de andere. In de kwalitatieve beoordeling van de aanvaardbaarheid van dit verlies kan worden meegewogen dat een ander functioneel met het te verliezen subhabitattype samenhangend subhabitattype zal worden gerealiseerd als rechtstreeks gevolg van dit verlies. Er zullen geen bestaande natuurlijke structuren dusdanig worden aangetast dat een eventueel herstel in de huidige toestand onmogelijk wordt gemaakt. Er is in die zin geen sprake van een 'onomkeerbare ingreep'. Hierbij is verder van belang dat in het concept ontwerp beheerplan Waddenzee (2014) een richtinggevend kader opgenomen over de toetsing van natuurontwikkelingsprojecten (paragraaf 4.6.3, p. 62). Daarbij geldt de volgende definitie van 'natuurproject' : "Onder een natuurontwikkelingsproject wordt hier verstaan een project dat als hoofddoel natuurontwikkeling heeft. Een natuurontwikkelingsproject kan worden uitgevoerd in samenhang met een project dat een ander doel dient (bijvoorbeeld een dijkverzwaring), maar de verwezenlijking van het andere doel mag niet leiden tot achteruitgang van de Natura 2000-waarden als geheel bezien." Uit de hierboven opgenomen toetsing aan de algemene doelen uit het Aanwijzingsbesluit Waddenzee blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Waddenzee in het Eems estuarium behouden zullen blijven. Verder kent het Ontwerpbeheerplan Waddenzee een toetsingskader waarmee kan worden bepaald of een 'uitruil' van natuurwaarden binnen een project bijdraagt aan binnen het N2000 gebied beleidsmatig gewenste ontwikkelingen. Dit toetsingskader wordt in paragraaf 8.4 in zijn geheel doorlopen maar voor de beoordeling van het effect op H1130 Estuaria, hier bestaande uit permanent overstroomde zandbanken en slik- en zandplaten is van belang dat: het project kan bijdragen aan vergroting van de kwaliteit van habitattypes en/of van de populaties van onder Natura 2000 beschermde soorten, met name waarbij het doel met de huidige beheerpraktijk (waarschijnlijk) niet wordt gehaald of dit onduidelijk is; de ingreep is gericht op het creëren van de juiste voorwaarden om de natuurlijke processen in gang te zetten die leiden tot de kenmerkende biodiversiteit, wanneer de natuurlijke processen zelf de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn; het project past bij de natuurlijke dynamiek van de Waddenzee, het natuurlijk karakter van het gebied versterkt en een netto bijdrage levert aan de versterking van de natuurwaarden van het ecosysteem. In het gebied tussen de Eemshaven en Termunten zijn de kwelders aan Nederlandse zijde geheel verdwenen. In het verleden kwamen hier op beperkte schaal wel kwelders voor, ook rond Delfzijl. Ook aan Duitse zijde is in het buiten- en middengebied van het estuarium het areaal kwelders gering. De kwelders die als onderdeel van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks worden ontwikkeld, zullen een tussenvorm van de kwelders in de Waddenzee en de Dollardkwelders zijn. Ze zijn zilter dan de Dollardkwelders maar minder zilt dan de Waddenzeekwelders en zijn door dit kenmerk een toevoeging voor de kwelders in Nederlandse Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium. Dit draagt bij aan de biodiversiteit van het gehele systeem. Binnen de in het kader van het project tot kwelder om te vormen oppervlakte zullen habitattypen H1310 Zilte pionierbegroeiingen, H1320 Slijkgrasvelden en H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) tot ontwikkeling kunnen komen. In hoeverre de pionierkwelder zich verder zal ontwikkelen is afhankelijk van de natuurlijke dynamiek. De ingreep is in die zin mede gericht op het in gang zetten van een natuurlijk proces.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
107
Binnen de kwelder zal een permanente broedlocatie voor noordse sterns en visdiefjes worden gerealiseerd. Dit zijn soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. Naast de negatieve trend in de Nederlandse Waddenzee is ook de internationale trend voor deze soorten negatief. Er is een grote behoefte aan duurzame goed gelegen en beschermde broedgelegenheid voor deze soorten. Het project voorziet hierin. Conclusie Uit het Arrest A2 (Briels e.a, (r.o. 21) volgt dat een ingreep geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied, te weten een natuurlijke habitat, in de zin van artikel 6, lid 3, tweede volzin, van de Habitatrichtlijn meebrengt, indien dat gebied wordt bewaard in een gunstige staat van instandhouding, hetgeen neerkomt op het duurzame behoud van de bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een type natuurlijke habitat waarvan de instandhoudingsdoelstelling rechtvaardigde dat dit gebied in de lijst van GCB’s in de zin van die richtlijn werd opgenomen (arrest Sweetman e.a., EU:C:2013:220, punt 39). Het duurzame behoud van H1130 komt ondanks de afname in omvang van het subhabitattype permanent overstroomde zandbanken en slik- en zandplaten niet in gevaar. Er zullen geen bestaande natuurlijke structuren dusdanig worden aangetast dat een eventueel herstel in de huidige toestand onmogelijk wordt gemaakt. Er is in die zin geen sprake van een 'onomkeerbare ingreep'. Binnen het Waddenecosysteem gaat in absolute zin geen oppervlakte verloren, maar wordt oppervlakte van een subhabitattype waarvan relatief veel voorkomt vervangen door habitattypes die relatief minder voorkomen maar een functionele samenhang hebben binnen het koepelhabitat estuarium en daarmee binnen het Waddenecosysteem. De vorming van deze habitattypes leidt tot meer kenmerkende biodiversiteit. Middels de inrichting van de kwelders worden belangrijke voorwaarden geschapen voor soorten waarvan de instandhoudingsdoelstelling onder druk staan. Onder deze omstandigheden kan worden geconcludeerd dat uitvoering van het project niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken. H1310 Zilte pionierbegroeiingen Doel Behoud oppervlakte en kwaliteit. Toelichting Zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) zijn als matig ongunstig beoordeeld. Dit komt met name door de achteruitgang van het habitattype in het Deltagebied. Aan de vastelandskust is de oppervlakte van zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) momenteel hoog als gevolg van de kwelderwerken. Zilte pionierbegroeiingen, zeevetmuur (subtype B), verkeren in een gunstige staat van instandhouding. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kan leiden tot een behoorlijke toename van het areaal van dit habitattype. In de Dollard is het areaal pionierbegroeiingen zeer beperkt en het areaal primaire pionierzones neemt er per saldo af. De monitoring die wordt uitgevoerd na aanleg van het Kwelderlandschap zal niet leiden tot negatieve effecten op de kwaliteit van het habitattype. Oordeel Het project kan bijdragen aan duurzaam behoud van de oppervlakte van dit habitattype. Het type komt nu maar zeer beperkt in het Nederlandse deel van het estuarium voor en de huidige oppervlakte staat onder druk door erosie. Toename van het areaal door Kwelderlandschap Marconi Buitendijks betekent dat de presentie van het habitattype de gewenste situatie in het estuarium ten aanzien van dit habitat meer zal naderen. Daarnaast zou dankzij de areaaltoename verder areaalverlies in de Dollardkwelders kunnen worden opvangen en zou op die wijze duurzaam behoud van de huidige oppervlakte binnen het estuarium kunnen worden gegarandeerd. Het project heeft daarmee een positief effect op het instandhoudingsdoel.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
108
H1320 Slijkgrasvelden Doel Behoud oppervlakte en kwaliteit. Toelichting De goed ontwikkelde vorm van het habitattype slijkgrasvelden komt van oorsprong niet in het Waddengebied voor. Het wordt niet mogelijk geacht de hier aanwezige matig ontwikkelde vormen van het habitattype met de exoot Engels slijkgras in goede kwaliteit te herstellen. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het project kan leiden tot een beperkte toename van het areaal van dit habitattype. Het zal gaan om een vorm met een matige kwaliteit met Engels slijkgras. De monitoring die wordt uitgevoerd na aanleg van het Kwelderlandschap zal niet leiden tot negatieve effecten op de kwaliteit van het habitattype. Oordeel Het project kan bijdragen aan duurzaam behoud van de oppervlakte van dit habitattype. Het type komt nu maar zeer beperkt in het Nederlandse deel van het estuarium voor en de huidige oppervlakte kan op den duur door successie verdwijnen. Het project heeft daarmee een positief effect op het instandhoudingsdoel. H1330 Schorren en zilte graslanden Doel Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtype A). Behoud oppervlakte en kwaliteit schorren en zilte graslanden, binnendijks (subtype B). Toelichting Het habitattype schorren en zilte graslanden verkeert in een matig ongunstige staat van instandhouding. De Waddenzee is één van de belangrijkste gebieden in ons land voor schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtype A). Voor de kwaliteit is het van belang de aanwezige variatie aan verschillende hoogtezones (inclusief pionierkwelders van zilte pionierbegroeiingen, H1310), geomorfologische vormen (groene stranden, slufters, zandige kwelders, kleiige kwelders) en beheersvormen (beweide en onbeweide kwelders) te behouden of te herstellen. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het project kan leiden tot een op dit moment niet kwantificeerbare toename van het areaal van dit habitattype. In het kwelderpark zou dit habitattype op korte termijn tot ontwikkeling kunnen komen, in de pionierkwelder pas op de langere termijn. Het project maakt een deel van het areaalverlies van dit habitattype in de Dollard dat rond 1980 door menselijke ingrepen is opgetreden, goed. Het project zal kunnen leiden tot een toename van het areaal jonge stadia van dit habitattype in het Waddengebied en draagt daarmee bij aan kwaliteitsverbetering. De monitoring die wordt uitgevoerd na aanleg van het Kwelderlandschap zal niet leiden tot negatieve effecten op de kwaliteit van het habitattype. Oordeel Het project kan een deel van het areaalverlies van dit habitattype in het estuarium uit het verleden goedmaken en kan in belangrijke mate bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het habitattype in het Waddengebied dankzij toename van het areaal jonge stadia. Het project leidt daarmee tot een positief effect op het instandhoudingsdoel.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
109
8.3.2 Habitatrichtlijnsoorten Fint Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Toelichting De Waddenzee is als doortrek-en opgroeigebied voor de fint van zeer groot belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Het gaat waarschijnlijk vooral om finten die in het bovenstroomse (Duitse) deel van de Eems paaien. Uitbreiding van deze populatie is afhankelijk van maatregelen in Duitsland, omdat de soort voor zijn voortplanting afhankelijk is van de paaigebieden die voornamelijk in Duitsland liggen. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Relevante storingsfactoren voor de fint zijn vertroebeling en verstoring door geluid, licht en aanwezigheid. Vertroebeling Vertroebeling zo mogelijk kunnen leiden tot barrièrewerking voor trekvissen zoals de fint. Het is mogelijk dat de aanlegwerkzaamheden gedurende of net voor de trekperiode van de fint worden uitgevoerd. De paaiplaatsen van deze soort liggen mogelijk in de Eems. Momenteel functioneert de getijdenrivier echter niet als zodanig, vanwege de slechte staat van de rivier. Daarnaast zou vertroebeling de foerageerefficiency negatief kunnen beïnvloeden. Tijdens de werkzaamheden zou er vertroebeling kunnen optreden. Deze is beperkt tot het werkgebied en directe omgeving. Daarbuiten zal geen sprake zijn van een wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Hierdoor kan het optreden van barrièrewerking of een negatieve beïnvloeding van de foerageermogelijkheden worden uitgesloten. Verstoring door geluid, licht en aanwezigheid Verstoring door geluid, licht en aanwezigheid zou vooral kunnen optreden door de vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeulverruiming naar het projectgebied, indien wordt gekozen voor toepassing van materiaal dat bij de vaargeulverruiming vrijkomt. Ook tijdens de aanlegwerkzaamheden kan onderwatergeluid worden geproduceerd en verlichting worden toegepast. Van de genoemde storingsfactoren zal geluid maatgevend zijn. De vaarbewegingen volgen de hoofdvaarroute. Geluidsgevoelige vissen zoals de fint zullen de directe omgeving van deze vaarroute waarschijnlijk mijden. De vaarbewegingen in het kader van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leiden niet tot aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring. Eventuele geluidsverstoring tijdens de aanlegwerkzaamheden zal zich vooral voordoen in de directe omgeving van het projectgebied. Geluidsgevoelige vissen als de fint zullen dit gebied mogelijk mijden. Het is een tijdelijk effect met een beperkte invloedssfeer, waardoor geen negatieve effecten op de populatie of het leefgebied van de fint zullen optreden. Oordeel Het project leidt niet tot negatieve effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied en/of de populatie van de fint.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
110
Rivierprik Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Toelichting De Waddenzee is als doortrekgebied voor de rivierprik van groot belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Het elders verbeteren van zoet-zout overgangen is van betekenis voor uitbreiding populatie. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De soort is niet gevoelig voor geluidsverstoring en zal naar verwachting ook niet wezenlijk worden beïnvloed door optische verstoring.Vertroebeling is mogelijk wel een relevante storingsfactor. Vertroebeling Van de rivierprik is bekend dat deze zich voortplant in de Drentsche Aa. Het Eemskanaal in de haven van Delfzijl dient waarschijnlijk als intrekplaats. Daarnaast fungeert de Eems mogelijk als paaiplaats. Tijdens de werkzaamheden zou er vertroebeling kunnen optreden. Deze zal beperkt zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Daarbuiten is geen sprake van een wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Hierdoor kan het optreden van barrièrewerking worden uitgesloten. Oordeel Het project leidt niet tot negatieve effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied en/of de populatie van de rivierprik. Zeeprik Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Toelichting De Waddenzee is als doortrekgebied voor de zeeprik van groot belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk, omdat de oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding niet in dit gebied ligt. Het elders verbeteren van zoet-zout overgangen is van betekenis voor uitbreiding populatie. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De soort is niet gevoelig voor geluidsverstoring en zal naar verwachting ook niet wezenlijk worden beïnvloed door optische verstoring. Vertroebeling is mogelijk wel een relevante storingsfactor. Vertroebeling De paaiplaatsen van deze soort liggen mogelijk in de Eems. Momenteel functioneert de getijdenrivier echter niet als zodanig, vanwege de slechte staat van de rivier. Tijdens de werkzaamheden zou er vertroebeling kunnen optreden. Deze zal beperkt zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Daarbuiten is geen sprake van een wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Hierdoor kan het optreden van barrièrewerking met zekerheid worden uitgesloten. Oordeel Het project leidt niet tot negatieve effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied en/of de populatie van de zeeprik.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
111
Gewone zeehond Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Toelichting De Waddenzee is vooral van belang als rust- en voortplantingsgebied. Ligplaatsen (getijdenplaten) worden gedurende het gehele jaar gebruikt. Tijdens de zoogtijd en de verharingsperiode worden de ligplaatsen langer bezocht. De meeste jongen worden in het oostelijk deel geboren. De gewone zeehond was in 2002 met circa 4.500 exemplaren in de Nederlandse Waddenzee aanwezig, waarna voor de tweede keer een terugslag door een virus optrad. Verwacht wordt dat de huidige, gestaag groeiende populatie, zich geleidelijk verder zal uitbreiden. Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De relevante storingsfactoren voor de gewone zeehond zijn verstoring door geluid, aanwezigheid en licht. De soort is niet gevoelig voor vertroebeling. Zeehonden kunnen worden verstoord door scheepvaartverkeer, door zowel de aanwezigheid van schepen en de verlichting op deze schepen, als hun boven- en onderwatergeluid. Geluid is hierbij maatgevend. Indien wordt gekozen voor toepassing van materiaal dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming, zullen de vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeul naar Delfzijl de hoofdvaarroute volgen. De ligplaatsen op de Hond liggen binnen 1500 meter van deze vaarroute, binnen de verstoringsafstand voor zeehonden. Zeehonden die deze ligplaatsen gebruiken zijn echter gewend aan de normale vaarbewegingen op deze route en raken hier niet door verstoord. Indien een schip afwijkt van het normale patroon zou wel verstoring kunnen optreden, maar dat is voor de vaarbewegingen in het kader van het project niet aan de orde. Hetzelfde geldt voor onderwatergeluid. De dichtheden van zeehonden in het water zijn hoog rond die ligplaats. Hierdoor zouden er in theorie veel zeehonden verstoord kunnen worden door de vaarbewegingen. Deze dieren zijn echter gewend aan het onderwatergeluid van schepen op deze vaarroute. Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan onderwatergeluid worden geproduceerd. Daarnaast kan de aanwezigheid van mensen en voertuigen en hun verlichting tot verstoring leiden. Doordat de lichtbronnen op het werkgebied gericht zullen zijn en worden afgeschermd, zal de uitstraling van licht worden geminimaliseerd. Bovendien vinden de werkzaamheden plaats in een industrieel gebied waarin reeds veel lichtbronnen aanwezig zijn, waardoor de verstorende invloed geringer zal zijn dan in een natuurlijk landschap. Zeehonden zullen de omgeving van het projectgebied tijdens de werkzaamheden mogelijk mijden. De verbinding tussen de Dollard en de Waddenzee/Noordzee blijft in stand en de verstoring reikt niet tot aan de ligplaatsen in het estuarium. Hierdoor kan het optreden van significante verstoring worden uitgesloten. Oordeel Het project leidt niet tot significante verstoring of effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied van de gewone zeehond. Grijze zeehond Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Toelichting De soort komt sinds de jaren tachtig weer in toenemende mate voor in de Waddenzee. Vooral de westelijke Waddenzee is van grote betekenis voor de grijze zeehond. De dieren verblijven vooral op hoge zandplaten zoals de Richel (ten oosten van Vlieland) en de Vliehors (westkant van Vlieland). De populatie van de grijze zeehond groeit vooralsnog gestaag en wordt als duurzaam beschouwd, hoewel de aanwas deels afhankelijk is van migratie uit het buitenland.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
112
Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het estuarium is niet van betekenis als leefgebied voor de grijze zeehond. De verstorende invloed die uitgaat vanuit de vaarbewegingen en werkzaamheden in het kader van het project kan toevallig aanwezige individuen wel beïnvloeden, maar heeft geen effect op de populatie of het gebiedsgebruik. Oordeel Het project leidt niet tot significante verstoring of effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied van de grijze zeehond. Bruinvis Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie (Noordzeekustzone). Gevolg Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het estuarium is niet van betekenis als leefgebied voor de bruinvis. De verstorende invloed die uitgaat vanuit de vaarbewegingen en werkzaamheden in het kader van het project kan toevallig aanwezige individuen wel beïnvloeden, maar heeft geen effect op de populatie of het gebiedsgebruik. Oordeel Het project leidt niet tot significante verstoring of effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied van de bruinvis.
8.3.3 Vogels Niet-broedvogels Het projectgebied en omgeving zijn van geringe betekenis voor niet-broedvogels. Hierdoor leidt de omvorming van de bestaande habitats tot kwelders met zekerheid niet tot negatieve effecten op de omvang of kwaliteit van het leefgebied van deze soorten. De verstorende invloed (geluid, aanwezigheid, licht) van de vaarbewegingen en overige werkzaamheden in het kader van het project reikt niet tot aan voor vogels belangrijke foerageer- en rustgebieden en vinden plaats in een omgeving waar reeds sprake is van allerlei verstoringsbronnen. Er is geen sprake van significante verstoring of aantasting van de omvang of kwaliteit van de leefgebieden van de niet-broedvogels die voorkomen in het estuarium. Tijdens de werkzaamheden kan sprake zijn van vertroebeling, maar dit zal beperkt zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Er zijn daardoor voldoende uitwijkmogelijkheden. Effecten op de instandhoudingsdoelen zijn niet aan de orde. Het belang van de kwelders voor niet-broedvogels zal gezien de aanwezige verstoringsbronnen naar verwachting beperkt zijn, maar mogelijk worden deze verwachtingen in de praktijk overtroffen. Broedvogels Sinds de aanleg van het broedeiland op de Oterdumer Driehoek is er voor de vogels die in het verleden op de Schermdijk of omgeving broedden, alternatief en beter geschikt broedgebied beschikbaar. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat. Hierin zijn beperkingen opgenomen om verstoring van broedvogels te voorkomen. Significante verstoring van broedvogels tijdens de aanlegwerkzaamheden is dan ook niet aan de orde. Langs de vaarroute komen geen broedgebieden voor die verstoord zouden kunnen worden door de vaarbewegingen. Tijdens de werkzaamheden kan sprake zijn van vertroebeling, maar dit is beperkt tot het werkgebied en directe omgeving. Er zijn daardoor voldoende uitwijkmogelijkheden. Op grond van voorgaande kan het optreden van effecten op de instandhoudingsdoelen worden uitgesloten. Specifiek voor noordse stern en visdief betekenen de realisatie van het broedeiland in het kwelderpark dat een duurzame oplossing wordt geboden voor de broedgelegenheid voor deze soorten in het
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
113
estuarium. Beide soorten doen het momenteel niet goed in de Waddenzee. De populaties vertonen een afnemende trend. De oorzaken voor de populatieafname zijn niet geheel duidelijk, maar houden waarschijnlijk verband met lokaal verslechterde voedselomstandigheden in de Waddenzee als geheel, predatie en een toegenomen overstromingsrisico. Het broedeiland zal zo worden ingericht dat de kans op overstroming zoveel mogelijk wordt beperkt en grondpredatoren het eiland niet kunnen bereiken. Voedsel is ruim beschikbaar en makkelijk te bemachtigen door de aanwezige koelwateruitlaten. Hierdoor zijn de omstandigheden zeer geschikt voor het realiseren van een hoog broedsucces, terwijl dit op andere plekken in de Waddenzee momenteel erg laag is, vanwege een combinatie van eergenoemde factoren. Zonder maatregelen is realisatie van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten, welke gericht zijn op behoud van de oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied, mogelijk niet haalbaar. Omdat op dit moment de precieze oorzaken voor afname van beide soorten nog niet geheel bekend zijn, kunnen op nu nog weinig maatregelen worden getroffen en kan daarmee ook op korte termijn geen sterke verbetering van de situatie verwacht worden. Het voorkomen van verdere achteruitgang van de populaties van beide soorten heeft op dit moment dan ook prioriteit. Juist het broedeiland in het kwelderpark kan hier in deze periode aan bijdragen, doordat het een aanvulling vormt op het bestaande broedeiland in de Oterdumer Driehoek. Het biedt de sterns dus een uitwijkmogelijkheid indien de situatie elders verslechtert. Bovendien is het broedeiland op de Oterdumer Driehoek nog niet door alle sterns herkend als ideale vestigingsplaats, waardoor zij nu weer kiezen voor slechte broedlocaties. Op de lange termijn is de realisatie van het broedeiland in het kwelderpark, dat eindelijk een duurzame oplossing biedt voor de huisvesting van de kolonies sterns in de haven van Delfzijl, van wezenlijk belang en dus noodzakelijk voor realisatie van de instandhoudingsdoelen voor beide soorten, die gericht zijn op behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied. Ook bontbekplevier en strandplevier zouden mogelijk kunnen gaan broeden op het broedeiland. Ook deze soorten verkeren in een ongunstige staat van instandhouding, de populaties in de Waddenzee zijn kleiner dan gewenst. Deze soorten hebben onder andere te kampen met afname van het areaal geschikt broedgebied door toegenomen verstoring o.a. op de eilanden. Realisatie van nieuw geschikt en onverstoord broedbiotoop kan dan ook van grote waarde zijn en een bijdrage leveren aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Omdat vestiging niet zeker is, gaat het echter te ver om te concluderen dat de realisatie van het project tot een positief effect op het instandhoudingsdoel leidt. Monitoring De monitoringsactiviteiten worden in principe buiten het broedseizoen uitgevoerd, waardoor verstoring van broedvogels is uitgesloten. Alleen incidenteel zou er tijdens het broedseizoen betreding van het kweldergebied noodzakelijk kunnen zijn. Hierbij wordt het optreden van verstoring zoveel mogelijk voorkomen. Gezien het incidentele karakter en de beperkte duur kan een significant effect worden uitgesloten. Dat geldt ook voor eventuele verstoring van niet-broedvogels. Gezien de beperkte duur en het incidentele karakter is van significante verstoring met zekerheid geen sprake.
8.4 Toetsing richtinggevend kader natuurontwikkelingsprojecten Waddenzee In deze paragraaf wordt het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks getoetst aan het richtinggevend toetsingskader voor natuurontwikkelingsprojecten in de Waddenzee. Het project voldoet daarnaast aan de ‘Leidraad uitruil natuurwaarden’ voor Natura 2000-gebied Waddenzee (situatie 2, zie paragraaf 2.3.4).
8.4.1 Natuurontwikkelingsproject past bij de natuurlijke dynamiek en levert netto bijdrage aan versterking natuurwaarden Het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leidt tot verzachting van het grote oppervlak harde randen van het estuarium, en wel op de plek waar de overgang het hardst is. Het kunstmatige ka-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
114
rakter van het project, het direct aanleggen van kwelders op een plek waar deze van nature onder de huidige omstandigheden niet zouden ontstaan, past niet direct bij de natuurlijke dynamiek van de Waddenzee. In landschappelijk en ruimtelijk opzicht versterkt het project echter zeker het natuurlijk karakter van het gebied. In voorgaande hoofdstukken is verder aangetoond dat het project een grote bijdrage kan leveren aan de versterking van de natuurwaarden van het ecosysteem. Het project leidt tot een toename van het areaal kwelders in het estuarium, waaronder ook een grote oppervlakte pionierzone, nu nauwelijks aanwezig in de Dollard. Verder zal het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks kunnen leiden tot een toename van het areaal jonge kwelders, waar de vastelandskwelders verouderd zijn en verjonging alleen door ontpoldering en rigoureuze ingrepen te realiseren is. Hiermee levert het project tevens een bijdrage aan realisatie van de instandhoudingsdoelstelling voor H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), waarvoor een verbeteropgave geldt. Het broedeiland vormt een geschikte permanente oplossing voor de sternkolonies in de haven van Delfzijl en is daarmee van wezenlijk belang voor realisatie van de instandhoudingsdoelen voor visdief en noordse stern.
8.4.2 De ingreep is gericht op het in gang zetten van natuurlijke processen Na aanleg van de kwelders krijgen natuurlijke processen de ruimte om ook daadwerkelijk kwelderontwikkeling op gang te brengen. Bij de pionierkwelder wordt deze mede gefaciliteerd door het aanbrengen van rijshouten dammen, zoals ook op de vastelandskwelders wordt toegepast. Voor het broedeiland geldt dat alle randvoorwaarden zullen worden gecreëerd om succesvolle vestiging van de sternkolonies mogelijk te maken en er voor te zorgen dat het mogelijk is een hoog broedsucces te behalen.
8.4.3 Het project leidt tot een vergroting van de kwaliteit van habitattypes en/of populaties, met name waarbij doelbereiking onzeker is Zoals hierboven reeds aangegeven zal het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks tot toename van jonge kwelderstadia kunnen leiden, waar dit op de vastelandskwelders erg moeilijk of alleen door rigoureuze ingrepen mogelijk is. Het project draagt daarmee bij aan realisatie van de instandhoudingsdoelstelling voor H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks). Ook op andere plekken in het Waddengebied worden instandhoudingsmaatregelen getroffen ten behoeve van ontwikkeling van dit habitattype, maar uitvoering van deze maatregelen is momenteel onzeker. Het project kan ook daarom een waardevolle bijdrage aan realisatie van het instandhoudingsdoel leveren. Verder leidt het project tot toename van het areaal pionierzones in het estuarium, terwijl mogelijkheden hiervoor in de Dollard beperkt zijn en/of hiervoor ongewenst ingrijpen noodzakelijk is. Aanleg van het broedeiland kan leiden tot een (sterke) toename van het aantal broedende sterns in de haven van Delfzijl, nu daar reeds een broedeiland aanwezig is op de Oterdumer Driehoek. Omdat de populaties van visdief en noordse stern erg onder druk staan en er nog onvoldoende inzicht is in de oorzaken om te kunnen overgaan tot het treffen van herstelmaatregelen, draagt het broedeiland in belangrijke mate bij aan behoud van huidige situatie en kan verdere verslechtering mogelijk worden voorkomen. Op de lange termijn vormt het broedeiland een geschikte permanente oplossing voor de kolonies in de haven van Delfzijl. Gezien het belang van deze kolonies voor de Waddenzee is het broedeiland van wezenlijk belang voor realisatie van de instandhoudingsdoelen voor visdief en noordse stern.
8.4.4 Waar al sprake is van natuurlijke ontwikkeling of herstel wordt niet ingegrepen om het proces te versnellen Er wordt bij uitvoering van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks niet ingegrepen ten behoeve van versnelling van natuurlijke ontwikkeling cq. herstel.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
115
8.4.5 Bestaande natuurkwaliteiten als schelpdierbanken en zeegras mogen niet worden verstoord Ter plekke van het kwelderpark en de pionierkwelder zijn deze waarden niet aanwezig. De dichtstbijzijnde schelpdierbanken en zeegrasvelden/planten komen voor op Paap, op ca. 800 meter van het projectgebied. De aanleg van het kwelderpark en pionierkwelder hebben in combinatie met het verwijderen van de griesberg geen invloed op de hydromorfologische omstandigheden aldaar. De vertroebeling die optreedt tijdens aanleg van de kwelders is tijdelijk en hoofdzakelijk beperkt tot het projectgebied en zal niet tot effecten leiden op de vitaliteit van de schelpdierbanken en planten op Paap. Van verstoring van deze waarden is dus geen sprake.
8.4.6 Natuurontwikkelingsprojecten sluiten bij voorkeur aan bij herstel van natuurlijke situaties die door menselijk ingrijpen zijn verdwenen In zekere zin voldoet Kwelderlandschap Marconi Buitendijks aan deze voorwaarde, daar in het verleden kwelders aanwezig zijn geweest rond Delfzijl. Deze zijn door inpoldering en aanleg van de zeehaven verdwenen en worden door het project op deze locatie weer ontwikkeld.
8.4.7 Natuurontwikkelingsprojecten door directe aanleg worden gelokaliseerd in een omgeving waar al sprake is van een niet-natuurlijke situatie Het kwelderpark en de pionierkwelder worden aangelegd tegen de Handelskade en Schermdijk op een locatie waar onder de huidige omstandigheden van nature geen kwelders tot ontwikkeling kunnen komen. In het verleden waren hier wel op beperkte schaal kwelders aanwezig.
8.4.8 Elk project bevat een monitoringsplan Het project zal worden gemonitord. Deze monitoring is nader uitgewerkt in een monitoringsplan (zie bijlage 6).
8.4.9 Elk project wordt op projectniveau geanalyseerd en gerapporteerd op haar bijdrage aan het waddenecosysteem ten behoeve van een beoordeling door het bevoegd gezag Aan deze voorwaarde wordt voldaan door de onderhavige Passende Beoordeling.
8.4.10 Het is wenselijk dat inzichtelijk wordt gemaakt wat de belanghebbende partijen van het plan vinden Marconi Buitendijks is onderdeel van de intentieverklaring, die op 11 december 2012 (zie bijlage 4) door de deelnemende partijen van de stuurgroep Marconi is ondertekend: Gemeente Delfzijl, Waterschappen Noorderzijlvest & Hunze en Aa’s, Provincie Groningen, Rijkswaterstaat en Groningen Seaports. In 2013 trad het Groninger Landschap toe tot de stuurgroep Marconi. Dit projectplan is opgesteld in opdracht van de stuurgroep Marconi en op 1 juni 2014 geaccordeerd. Het Groninger Landschap heeft voor Marconi Buitendijks alle relevante natuur- en milieuorganisaties een steunbrief opgesteld en ondertekend (zie bijlage 5). Verder zijn de plannen in een drietal rondetafel bijeenkomsten met de lokale belanghebbenden besproken hetgeen heeft geleid tot een breed draagvlak voor de plannen (voor verslagen zie website van gemeente Delfzijl, http://www.delfzijl.nl/waterfront-delfzijlmarconi/).
8.5 Conclusie In dit hoofdstuk zijn de effecten van realisatie van het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks getoetst aan de Natura 2000-doelstellingen voor de Waddenzee en aan het richtinggevend toetsingskader. Uit de toetsing aan de algemene doelen voor het Natura 2000-gebied blijkt dat het project de ecologische samenhang van Natura 2000 niet aantast en zelfs deels verbetert. Het project
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
116
versterkt de ruimtelijke samenhang met de omgeving. De natuurlijke kenmerken blijven in stand en de ecologische vereisten behouden; bovendien levert het project een bijdrage aan herstel van de ecologische vereisten voor enkele broedvogels. Uit de toetsing aan de specifieke doelstellingen blijkt dat het project zal kunnen leiden tot positieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor H1310 zilte pionierbegroeiingen, H1320 Slijkgrasvelden en H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks). Het duurzame behoud van H1130 Estuaria komt ondanks de afname in omvang niet in gevaar. Er is geen sprake van een 'onomkeerbare ingreep'. Binnen het Waddenecosysteem gaat in absolute zin geen oppervlakte verloren, maar wordt oppervlakte van een subhabitattype waarvan relatief veel voorkomt vervangen door habitattypes die relatief minder voorkomen maar een functionele samenhang hebben binnen het koepelhabitat estuarium en daarmee binnen het Waddenecosysteem. De vorming van deze habitattypes leidt tot meer kenmerkende biodiversiteit. Middels de inrichting van de kwelders worden belangrijke voorwaarden geschapen voor soorten waarvan de instandhoudingsdoelstelling onder druk staan. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat uitvoering van het project niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken. Voor de Habitatrichtlijnsoorten en vogels zijn vooral de verstorende invloeden tijdens de aanlegfase relevant. Uit de toetsing blijkt dat er geen sprakezal zijn van significante verstoring of aantasting van de omvang of kwaliteit van leefgebieden. Het project draagt door het broedeiland bovendien bij aan realisatie van de instandhoudingsdoelen voor enkele broedvogels. Als laatste is het project getoetst aan het richtinggevend toetsingskader voor natuurontwikkelingsprojecten dat is opgenomen in het ontwerpbeheerplan voor de Waddenzee. Uit de toetsing blijkt dat het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks voldoet aan alle voorwaarden.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
117
9 | Cumulatie
9.1 Inleiding In de omgeving van Delfzijl en het estuarium zijn momenteel de volgende ontwikkelingen en plannen relevant om te beschouwen in cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks: Vaargeulverdieping Emden (ontwerpvergunning gepubliceerd, vervolg vertraagd) Vaargeulverdieping Eemshaven-Noordzee (Tracébesluit gepubliceerd) Windturbinepark Schermdijk (is vergund, wordt nu gerealiseerd) Binnendijks vergroten van een bestaand strand ten noorden van Delfzijl in combinatie met dijkversterking en –verlegging (voornemen). Het binnendijks vergroten van het strand wordt uitgevoerd in combinatie met dijkverlegging en – versterking. Het wordt uitgevoerd door het waterschap Noorderzijlvest. Uitvoering vindt waarschijnlijk plaats in de periode 2016-2018. Het project is op dit moment nog onvoldoende concreet om te kunnen beschouwen in cumulatie. In de volgende paragrafen wordt de cumulatie voor de overige projecten uitgewerkt.
9.2 Verdieping van de Auβenems tot Emden 9.2.1 Beschrijving project Het project bestaat uit het verdiepen van de vaargeul, de aanleg van een zwaaikom nabij Emden en maatregelen ten behoeve van de stroming alsmede het storten van baggerspecie. De verdieping en verruiming zal plaatsvinden op het Emder vaarwater en de Buiteneems vanaf Eems-km 40,7 (Emden) tot km 74,6 (Eemshaven). De vaargeul wordt over dit traject ongeveer 1 meter verdiept. Het zwaartepunt van de baggerwerkzaamheden ligt tussen Eems-km 40,7 en 52,0; vanaf Eems-km 50 tot 74,6 zijn alleen gedeeltelijke baggerwerkzaamheden noodzakelijk, omdat in dit gebied natuurlijke overdieptes aanwezig zijn. Vanaf Eems-km 41,7 tot 42,2 is de aanleg van een 340 m brede en 900 m lange zwaaikom gepland. Daarvoor zullen kribben 29 en 30 ca. 50 m worden teruggebouwd. Om projectafhankelijke veranderingen in de Benedeneems te voorkomen, is bij Eems-km 47 de verlenging van kribben 6 en 7 gepland (Herr et al., 2012; 2012a). Het baggeren zal plaatsvinden met sleephopperzuigers of cutterzuigers. De werkzaamheden vinden plaats vanuit Emden in zeewaartse richting. De baggeroppervlakken zijn ongeveer 190 ha groot. Het 3 betreft een baggerhoeveelheid van 3,56 miljoen m slib en zand. 3 In de huidige situatie (periode 2006-2011) wordt jaarlijks gemiddeld 7 miljoen m baggerspecie uit de vaargeul verwijderd. Deze onderhoudshoeveelheid zal door de verdieping met 20% toenemen. Vanaf Eems-km 40,7 tot 57,0 zal het een extra hoeveelheid van 1,2 miljoen m 3 betreffen en vanaf Eemskm 57,0 tot 74,6 een extra hoeveelheid van 0,2 miljoen m3 per jaar. De verdieping leidt tot verandering van de hydromorfologie, die op zichzelf ook tot een toename van de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie leidt. Het systeem moet na de ingreep 'settelen' in de nieuwe toestand. In het jaar na verdieping zal daardoor 1,9 miljoen m 3 extra slib moeten verwijderd en ook in de vier jaren daarna zal sprake zijn van een verhoogde hoeveelheid onderhoudsbagger (Herr et al., 2012; 2012a). Het project is uitgebreid getoetst aan de natuur- en milieuwetgeving in rapporten van o.a. Herr et al. (2012). Uitvoering van het project is echter nog onzeker. Voor de volledigheid is het project toch in cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks bezien.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
119
9.2.2 Verspreidingsstrategie In figuur 40 zijn de verschillende verspreidingslocaties die voor het vrijgekomen specie worden gebruikt, weergegeven. Hieronder wordt per locatie beschreven hoeveel bagger hier zal worden verspreid (op basis van Herr et al., 2012).
Op locatie 2 zal in het jaar van de verdieping een extra hoeveelheid van 0,1 miljoen m 3 3 worden verspreid, bovenop de bestaande 0,5 miljoen m . In het jaar na uitvoering zal er in 3 totaal 0,8 miljoen m worden verspreid. Vanaf het tweede jaar na verdieping zal deze verspreidingslocatie niet meer extra worden benut. Verspreidingslocatie 4 wordt bij voorkeur niet gebruikt, behalve indien hiervoor echt noodzaak bestaat. Het zal dan alleen zandig materiaal betreffen en een maximale hoeveelheid van 0,5 miljoen m 3. Op verspreidingslocatie 5 zal in het jaar van verdieping een extra hoeveelheid van 0,5 mil3 3 joen m bagger worden verspreid. In de jaren daarna zal maximaal 1 miljoen m worden verspreid op deze locatie; na zes jaar zullen de baggerhoeveelheden afnemen en zal het om ca. 0,3 miljoen m3. Op verspreidingslocatie 7 wordt in het jaar van de verdieping 0,3 miljoen m 3 extra verspreid. 3 In de jaren daarna zal het gaan om een maximale extra hoeveelheid van 0,7 miljoen m . Na 3 zes jaar zullen de baggerhoeveelheden afnemen en zal het om ca. 0,3 miljoen m . Op verspreidingslocatie K2 zal jaarlijks 1,0 miljoen m 3 worden verspreid. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid bagger op land te brengen in de Wybelsumer Polder. De maximale capaciteit is 6,5 miljoen m 3. In het jaar van de verdieping zal hier 1,4 miljoen m3 worden opgeslagen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
120
Figuur 40
Ligging verspreidingslocaties en traject verdieping vaargeul Eemshaven-Emden. Ontleend aan Herr et al.
(2012)
9.2.3 Effecten op habitattypen Oppervlakteverlies/kwaliteitsverlies (o.a door bedekking) Unterems und Auβenems Door de verkorting van kribben 29 en 31 en de verlenging van kribben 6 en 7 gaat een oppervlakte van 0,53 ha van habitattype 1130 Estuaria verloren. Door aanleg van de zwaaikom gaat een oppervlakte van 3,04 ha wadplaten (ook habitattype 1130) verloren. Daarnaast zal de aanpassing van de vaargeul en het gebruik van verspreidingslocaties leiden tot aantasting van de kwaliteit van 20,8 ha van habitattype 1130 Estuaria, door verlies aan diversiteit en dichtheden van bodemfauna (Herr et al., 2012). Eems-Dollard Het project leidt tot aantasting van de kwaliteit van habitattype 1130 Estuaria over een oppervlakte van 16,5 ha (afname soortenrijkdom en dichtheden bodemfauna) en 0,53 ha vanwege de aanpassingen van de kribben (Herr et al., 2012).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
121
Het verlies aan oppervlakte en kwaliteit wordt gecompenseerd door aan het Aper Tief over een oppervlakte van 11,7 ha nieuwe getijde-afhankelijke wateren aan te leggen. Hiertoe wordt een dijk verwijderd en verder landinwaarts een nieuwe dijk aangelegd (Herr et al., 2012). Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks brengt het duurzame behoud van H1130 Estuaria ondanks de afname in omvang niet in gevaar. Er is geen sprake van een 'onomkeerbare ingreep'. Binnen het Waddenecosysteem gaat in absolute zin geen oppervlakte verloren, maar wordt oppervlakte van een subhabitattype waarvan relatief veel voorkomt vervangen door habitattypes die relatief minder voorkomen maar een functionele samenhang hebben binnen het koepelhabitat estuarium en daarmee binnen het Waddenecosysteem. De vorming van deze habitattypes leidt tot meer kenmerkende biodiversiteit. Middels de inrichting van de kwelders worden belangrijke voorwaarden geschapen voor soorten waarvan de instandhoudingsdoelstelling onder druk staan. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat uitvoering van het project niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken. De significante gevolgen van de vaargeulverdieping worden gecompenseerd door aanleg van dit habitattype elders. In cumulatie is daarom geen sprake van significante effecten. Vertroebeling en hydromorfologie De verdieping van de vaargeul, aanpassing van de kribben en aanleg van de zwaaikom leidt tot oppervlakte- en kwaliteitsverlies van habitattype 1130 (hierboven besproken). Daarnaast is sprake van hydromorfologische veranderingen in het estuarium welke zullen deze leiden tot aanzienlijke extra sedimentatie gedurende een periode van 5 jaar (Herr et al., 2012). De vertroebeling is verwaarloosbaar ten opzichte van de huidige variatie in zwevend stof gehalten in het estuarium. Vooral in het Emder Farhwasser zal slib gebaggerd worden, op het overige deel van het traject zal het voornamelijk om zand gaan. Dit leidt bij verspreiding tot minder sterke en minder langdurige vertroebeling. De baggerwerkzaamheden leiden niet tot bedekking van zeegras op Hond en Paap en hebben geen invloed op de fotosynthesetijd van deze planten. De mosselbanken op Hond en Paap zullen niet negatief worden beïnvloed door de verhoogde vertroebeling. De achtergrondwaarden van zwevend stof gehalten liggen hier rond 100 tot 150 mg/l. Ondanks deze hoge waarden verloopt de ontwikkeling van deze banken positief (Herr et al., 2012). Ook elders in het estuarium en in de Waddenzee leidt vertroebeling niet tot negatieve effecten op de voorkomende bodemfauna of andere typische soorten van de voorkomende habitattypen (Herr et al., 2012). Herr et al. (2012) sluiten uit dat er als gevolg van de vertroebeling door de baggerwerkzaamheden significante effecten optreden op het planktonbestand en de productie in de Waddenzee en het estuarium, ondanks dat er mogelijk ook in het voorjaar en de zomer wordt gebaggerd. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Tijdens de werkzaamheden kan er vertroebeling optreden, vooral tijdens het aanbrengen van slibrijk materiaal. Er wordt gekozen voor een uitvoeringswijze waarbij de vertroebeling beperkt zal zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Daarbuiten zal geen sprake zijn van wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Er zijn daardoor geen negatieve effecten op de sedimentsamenstelling, hoogteligging, de primaire en secundaire productie of biologische waarden (o.a. schelpdieren en zeegras) van H1130 Estuaria te verwachten. Voorlopig zijn er geen aanwijzingen dat de vaargeulverruiming binnen de komende twee jaren wordt uitgevoerd, waardoor van cumulatie geen sprake is.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
122
9.2.4 Effecten op vissen Vertroebeling en bedekking Herr et al. (2012) verwachten niet dat er als gevolg van de verhoogde vertroebeling en de veranderde hydromorfologie door de vaargeulverdieping wezenlijke effecten optreden op de fint, zeeprik of rivierprik, ook niet indien de vertroebeling optreedt gedurende de trekperiode van deze soorten. Het betreft diadrome vissoorten, die goed bestand zijn tegen wisselende en hoge zwevend stof gehalten, zoals deze optreden in het estuarium en de getijdenrivier. De sterfte door bedekking van vissen en larven zal gering zijn in verhouding tot de natuurlijke mortaliteit en is daarmee verwaarloosbaar. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Tijdens aanleg van het Kwelderlandschap kan sprake zal zijn van vertroebeling. Mogelijk vinden de werkzaamheden plaats tijdens of net voor de trekperiodes van de doelsoorten. Omdat de vertroebeling beperkt is tot het werkgebied en directe omgeving, zal er geen sprake zijn van barrièrewerking of vertroebeling ter hoogte van de intreklocaties. Eventuele effecten op de vangstefficiency kunnen zich alleen in de directe omgeving van het projectgebied voordoen. Vissen zullen dit gebied mijden. Er zijn voldoende uitwijkmogelijkheden, waardoor een negatief effect kan worden uitgesloten. In cumulatie met de vaargeulverdieping leidt de aanleg van de kwelders niet tot significante cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor vissen als gevolg van vertroebeling. Verstoring door geluid Dit effect is met name relevant voor de fint, een gehoorspecialist met een groot gehoorbereik. Herr et al. (2012) verwachten dat de geluidsbelasting van de baggerschepen leidt tot verwaarloosbare effecten op de fint, welke hooguit enkele individuen zal treffen. Met name in het Emder vaarwater kan verstoring optreden, daar dit een flessenhals vormt voor het bereiken van de paaigronden in de getijdenrivier. Wezenlijke barrièrewerking is echter niet aan de orde omdat er gedurende de werkzaamheden perioden zullen zijn waarin in dit gebied geen geluidsbelasting optreedt als gevolg van de vaargeulverdieping en de verstoring ook in ruimte beperkt blijft. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Indien voor realisatie van de kwelders materiaal dat vrijkomt bij het verruimen van de vaargeul Eemshaven-Noordzee wordt gebruikt, zal sprake zijn van vaarbewegingen van schepen tussen het werkgebied en de haven van Delfzijl. Hierbij zal worden gevaren over de hoofdvaarroute. Dit is reeds een druk bevaren route en geluidssensitieve vissen zullen deze route en de directe omgeving waarschijnlijk mijden. Van extra verstoring bovenop de reeds bestaande verstoring zal geen sprake zijn. Het onnderwatergeluid is vooral beperkt tot de directe omgeving van het projectgebied. Geluidsgevoelige vissen als de fint zullen dit gebied mogelijk mijden. Het is een tijdelijk effect met een beperkte invloedssfeer, waardoor geen negatieve effecten op de populatie of het leefgebied van de fint zullen optreden. Het effect is in omvang en duur beperkt en leidt niet tot barrièrewerking. In cumulatie met de vaargeulverdieping is geen sprake van significante effecten op de instandhoudingsdoelen. Optische verstoring Dit effect is niet behandeld door Herr et al. (2012). Negatieve effecten worden echter niet verwacht. De omvang van het visueel verstoorde gebied zal kleiner zijn dan de omvang van het door geluid verstoorde gebied. Het effect is beperkt in ruimte en tijd en beperkt zich tot de directe omgeving van de (bagger)schepen en de verspreidingslocatie. Er zijn voldoende uitwijkmogelijkheden voor vissen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen kunnen worden uitgesloten, ook in cumulatie.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
123
Verstoring door licht Tijdens nachtelijke werkzaamheden kan verstoring door de verlichting van het baggerschip niet worden uitgesloten. Herr et al (2012) behandelen dit effect niet. Het verstoorde gebied beperkt zich tot de directe omgeving van het baggerschip en het werkgebied bij de Handelskade en Schermdijk. Hierbij worden maatregelen getroffen om de lichtuitstraling te minimaliseren. Er blijven voldoende uitwijkmogelijkheden voor vissen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen kunnen worden uitgesloten, ook in cumulatie.
9.2.5 Effecten op zeezoogdieren Vertroebeling Herr et al. (2012) behandelen dit effect niet. Zeehonden kunnen zich goed oriënteren onder water, dankzij hun goede zicht en tastzin. Zeehonden zijn daardoor niet erg gevoelig voor verhoogde vertroebeling. Zeehonden foerageren bovendien voor een belangrijk deel buiten het estuarium. Als zeehonden dus al worden gehinderd door de toename van de vertroebeling door de baggerwerkzaamheden, dan hebben zij voldoende alternatieve foerageermogelijkheden. De bruinvis gebruikt echolocatie om prooien te vangen en is daardoor niet erg gevoelig voor een verhoogde vertroebeling. De soort komt in lage aantallen in het middengebied van het estuarium voor. In de Dollard wordt de soort niet waargenomen. Het gebied is niet van betekenis voor de soort. Geconcludeerd wordt dat cumulatieve negatieve effecten op zeehonden en bruinvis zijn uitgesloten. Verstoring door geluid Bovenwatergeluid Herr et al. (2012) gaan uit van een verstoringsafstand van 500 tot 1000 meter voor verstoring van zeehonden op de ligplaatsen. In de onderstaande figuren zijn deze contouren geprojecteerd op de bekende ligplaatsen langs het traject van de vaargeulverdieping.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
124
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
125
Figuur 41
Verstoringscontouren zeehonden op ligplaatsen langs het traject van de vaargeulverdieping. Ontleend aan
Herr et al. (2012)
Herr et al. (2012) verwachten enkel in het gebied rond de zwaaikom verstoring van een deel van de ligplaatsen of potentieel als ligplaats bruikbaar gebied. Het betreft een gering aantal individuen en van een significante verstoring is geen sprake.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
126
Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De mogelijke vaarbewegingen vanaf het werkgebied van de vaargeul Eemshaven-Noordzee zullen de hoofdvaarroute volgen. Hierbij kan er sprake zijn van enige geluidsbelasting op de ligplaatsen van Hond. De dieren die hier liggen zijn echter gewend aan de aanwezigheid van schepen en hun geluid op deze vaarroute en zullen hierdoor niet verstoord worden. Gedurende de aanlegwerkzaamheden kunnen zeehonden de directe omgeving van het projectgebied mogelijk mijden. De verstoring zal niet zodanig zijn dat de dieren de Dollard of de Waddenzee niet meer zullen kunnen bereiken. In cumulatie met de vaargeulverdieping leiden de vaarbewegingen in verband met aanleg van de kwelders niet tot significante verstoring van zeehonden op de ligplaatsen in de Waddenzee en het estuarium. Er is geen sprake van significante cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor gewone en grijze zeehond. Onderwatergeluid De vaargeul en omgeving zijn volgens Herr et al. (2012) niet van bijzondere betekenis als foerageergebied voor zeehonden, waardoor sprake is van een verwaarloosbaar effect. Er is geen sprake van negatieve effecten op de populatie in het estuarium en de Waddenzee of op de omvang van het leefen verspreidingsgebied van zeehonden. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De mogelijke vaarbewegingen zullen de hoofdvaarroute volgen. Rond de hoofdvaarroute is reeds sprake van een hogere geluidsbelasting. Ondanks deze geluidsbelasting weten zeehonden de ligplaats op de Hond en de ligplaatsen in de Dollard wel te bereiken. Blijkbaar is er gewenning opgetreden aan het onderwatergeluid door scheepvaartverkeer in dit gebied. De vaarbewegingen in het kader van het kwelderproject zullen niet leiden tot een extra verstoring of een grotere omvang van het verstoorde gebied en zullen daarom geen negatieve effecten hebben op het gebiedsgebruik en de kwaliteit van het leefgebied van zeehonden. Gedurende de aanlegwerkzaamheden zullen zeehonden de directe omgeving van het projectgebied mogelijk mijden. De verstoring zal niet zodanig zijn dat de dieren de Dollard of de Waddenzee niet meer zullen kunnen bereiken. Het betreft een tijdelijk effect met een geringe invloedssfeer. In cumulatie met de vaargeulverdieping leiden de (eventuele) vaarbewegingen en aanlegwerkzaamheden in verband met aanleg van de kwelders niet tot significante verstoring of aantasting van de omvang of kwaliteit van het leefgebied van zeehonden. Er is geen sprake van significante cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor gewone en grijze zeehond. Bruinvis Het estuarium heeft een marginale betekenis als leefgebied voor de bruinvis. Er kan verstoring of verminderd gebiedsgebruik optreden als gevolg van de baggeractiviteiten in verband met de Duitse vaargeulverdieping, maar op populatieniveau zal dit niet tot merkbare effecten leiden. Er is dan ook geen sprake van negatieve cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen. Optische verstoring en verstoring door licht Geluid heeft waarschijnlijk grotere verstorende effecten dan visuele waarneming van schepen, voertuigen of hun verlichting. De draagwijdte van geluid onder water is groter dan die van visuele stimuli (Lucke et al., 2012). Waarschijnlijk geldt hetzelfde voor harde bovenwatergeluiden. Als gevolg van deze storingsfactoren worden zowel als gevolg van de Duitse baggerwerkzaamheden in het kader van de verdieping van de vaargeul als cumulatief geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
127
9.2.6 Effecten op vogels Vertroebeling Herr et al. (2012) hebben het effect van vertroebeling op zichtjagende vogels niet onderzocht. Volgens Herr et al. (2012) zal vooral sprake kunnen zijn van verhoogde vertroebeling in het Emder Fahrwasser, in de overige gedeelten van het traject wordt voornamelijk zandig sediment gebaggerd en verspreid. Dit zandige sediment zal minder sterke vertroebeling veroorzaken en snel sedimenteren. Het Emder Fahrwasser zal van beperkt belang zijn als foerageergebied voor vogels, vanwege het drukke scheepvaartverkeer. In het middengebied van het estuarium komen de vogels die mogelijk gevoelig zijn voor vertroebeling (fuut, zaagbekken en duikers) bovendien nauwelijks voor. Tijdens de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het Kwelderlandschap kan vertroebeling optreden, vooral tijdens het aanbrengen van slibrijk materiaal. Er wordt echter gekozen voor een uitvoeringswijze waarbij de vertroebeling beperkt zal zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Er zijn voor visetende vogels voldoende uitwijkmogelijkheden in de omgeving van het werkgebied. Van negatieve cumulatieve effecten is derhalve geen sprake. Verstoring door geluid en aanwezigheid Volgens Herr et al. (2012) leiden met name de werkzaamheden in het gebied van de zwaaikom tot verstoring van niet-broedvogels. Deze verstoring is duurzaam doordat er sprake zal zijn van een langdurige toename van de onderhoudsbaggerwerkzaamheden. Ook elders langs de vaargeul of verspreidingslocaties kan verstoring van vogels optreden. Alleen in het Emder vaarwater is hierbij sprake van wezenlijke verstoring van vogels op de wadplaten, voor het overige betreft het met name verstoring van vogels van open water. Herr et al. (2012) beoordelen dat de effecten op vogels verwaarloosbaar zijn. Hierbij is voor de effecten op vogels rond het Emder vaarwater getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor Vogelrichtlijngebied Emsmarsch von Leer bis Emden. Dit gebied is aangewezen voor kievit, regenwulp, grutto, kolgans, grauwe gans, rotgans, smient, tureluur en kluut. Het is aannemelijk dat het gebied rond het Emder vaarwater van beperkte betekenis is voor deze soorten. Op basis van dit gegeven is de conclusie dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen gerechtvaardigd. Verstoring van broedgebieden is niet de orde. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Verstoring door geluid en aanwezigheid kan vooral optreden door vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeulverruiming naar de haven van Delfzijl (indien wordt gekozen voor toepassing van dit materiaal) en tijdens de aanlegwerkzaamheden. De vaarbewegingen zouden kunnen leiden tot verstoring van vogels van open water. De vogels die in dit gebied voorkomen zijn gewend of tolerant ten aanzien van dit scheepvaartgeluid en de aanwezigheid van schepen. Verstoringsgevoelige vogels zullen de omgeving van de vaarroute mijden. De vaarbewegingen ten behoeve van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leiden niet tot aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring die uitgaat van het gebruik van de hoofdvaarroute. Het projectgebied is in de huidige situatie van geringe betekenis voor vogels. De Schermdijk is van geringe betekenis als hvp. De wadplaten die grenzen aan de dijken worden slechts bezocht door geringe aantallen vogels. Schelpdierbanken ontbreken er en ook de vele verstoringsbronnen (geluid, lichtuitstraling en optische verstoring vanuit de haven, scheepvaartverkeer en straks ook de windmolens) maken het gebied minder aantrekkelijk voor vogels. Tijdens de werkzaamheden zal de verlichting enkel gericht zijn op het werkgebied en worden afgeschermd, zodat de uitstraling wordt geminimaliseerd. Voor de broedvogels die voorheen nog wel op de Schermdijk broedden is nu beter geschikt alternatief broedgebied geboden in de vorm van het broedeiland op de Oterdumer Driehoek. Dit terrein kan ook fungeren als hvp. Er zal worden gewerkt conform de Gedragscode Flora- en faunawet en de beperkingen die daarin zijn opgenomen ten aanzien van verstoring van broedvogels. Van significante verstoring van broedvogels is derhalve geen sprake. Op basis van voorgaande kan significante verstoring van broed- en niet-broedvogels op de projectlocatie en directe omgeving worden uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
128
In cumulatie met de Duitse baggerwerkzaamheden in het kader van de vaargeulverdieping wordt geen significante verstoring verwacht van niet-broedvogels of broedvogels.
9.3 Vaargeulverruiming Eemshaven-Noordzee 9.3.1 Beschrijving project Aanleiding en doel In september 2014 is het Tracébesluit voor de verruiming van de vaarweg Eemshaven-Noordzee vastgesteld. In het kader van het Ontwerp Tracébesluit is in 2013 een Milieueffectrapport en Passende Beoordeling opgesteld. Onder meer vanwege zienswijzen is er bij vaststelling van het Tracebesluit een aanvulling op de Passende Beoordeling uitgevoerd. Op 19 november 2014 eindigde de beroepstermijn voor het Tracébesluit. Het bevorderen van de bereikbaarheid van de Eemshaven en ontwikkeling van de bedrijvigheid is opgenomen in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, nota Zeehavens, Meerjanrenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport en het Provinciaal Omgevingsplan. Het gaat hierbij om het toegankelijk maken van de vaarweg naar de Eemshaven voor grotere schepen die horen bij de verwachte economische ontwikkelingen. De vaarweg wordt zodanig verruimd, dat Panamax8schepen met een diepgang tot maximaal 14 meter de Eemshaven kunnen bereiken (Arcadis, 2013). Uitvoering De vaarweg loopt door het oostelijk deel van de Waddenzee, tussen de eilanden Rottumeroog en Borkum naar de kustzone van de Noordzee. Het huidige tracé volgt de grootste natuurlijke dieptes over een zo kort mogelijke afstand. Het toekomstig tracé volgt het huidige. Door zoveel mogelijk de natuurlijke dieptes te volgen en een zo kort mogelijke afstand te overbruggen wordt de hoeveelheid baggerwerk geminimaliseerd (Arcadis, 2013). Het totale baggervolume bedraagt 6,54 Mm 3. Het gaat met name om zand (5,27 Mm 3) en daarnaast om keileem (0,87 Mm3), klei (0,26 Mm 3) en veen (0,14 Mm 3). Voor het baggeren van zand wordt waarschijnlijk een sleephopperzuiger toegepast. Het baggeren van slibrijk materiaal gebeurt met een dieplepel (Arcadis, 2014). Het materiaal zal worden verspreid op vier verspreidingslocaties (P0, P1, P3 en P4) (Arcadis, 2013). Een andere mogelijkheid is dat het vrijgekomen materiaal wordt gebruikt voor aanleg van de kwelders in het kader van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks. In dat geval zal er minder materiaal hoeven worden verspreid op de verspreidingslocaties.
8
Een Panamax-schip is een schip dat qua diepgang en breedte nog net door het Panamaxkanaal kan varen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
129
Figuur 42
Tracé vaargeulverruiming en ligging verspreidingslocaties P0, P1, P3 en P4.
Het mengsel van keileem, klei en veen wordt alleen verspreid op locatie P1. Op deze locatie wordt ook het zand uit de Waddenzee verspreid. Op locaties P0, P3 en P4 wordt zand uit de Noordzeekustzone verspreid (Arcadis, 2013). In tabel 8 staat het aantal scheepsbewegingen dat naar verwachting zal worden uitgevoerd indien wordt uitgegaan van inzet van een sleephopperzuiger.
Verspreidingslocatie Scheepsbewegingen Tabel 8
P0
P1
P3
P4
411
593
255
49
Scheepsbewegingen baggerschepen vaargeulverruiming (Arcadis, 2013)
In de Passende Beoordeling (Arcadis, 2013) is uitgegaan van een uitvoeringsperiode van 1 jaar. De baggerwerkzaamheden worden in 2016 en 2017 uitgevoerd en zijn in 2018 afgerond. Na uitvoering van de vaargeulverruiming zal bij het onderhoud van de vaargeul een groter baggerbezwaar ontstaan. In de periode 2007-2011 werd jaarlijks een hoeveelheid van 550.000 m 3 gebaggerd; na verruiming zal dit oplopen tot ca. 1,5 miljoen m 3. Het gaat hierbij vooral om zand (Arcadis, 2013). Als gevolg van de verruiming van de vaargeul wordt een groei van het scheepvaartverkeer verwacht, naast de autonome groei van het scheepvaartverkeer naar de havens in het Eems-Dollard estuarium. Deze toename bestaat naar verwachting uit jaarlijks 117 Panamax-schepen (Arcadis, 2013).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
130
9.3.2 Effecten op habitattypen Oppervlakteverlies Er vinden geen ingrepen plaats in Habitatrichtlijngebieden, waardoor geen sprake is van oppervlakteverlies van habitattypen. Van cumulerende effecten is derhalve geen sprake. Vertroebeling en hydromorfologie Het materiaal dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming is hoofdzakelijk zand. Dit is slibarm en zal snel sedimenteren. Het veroorzaakt een geringe vertroebeling. Klei en keileem is slibrijker en verspreiding van dit materiaal leidt wel tot behoorlijke vertroebeling. Door middel van een modelstudie is de invloed van de verspreidingen in kaart gebracht (Arcadis, 2013; Arcadis, 2014). Doordat voor het baggeren van slibrijk materiaal een dieplepel wordt ingezet, wordt de vertroebeling geminimaliseerd. Hierdoor kan een significant effect op de primaire productie worden uitgesloten (Arcadis, 2014). Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Mogelijk wordt een deel van het zand en slibrijke materiaal dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming gebruikt voor aanleg van de kwelders. Dit betekent dat dit materiaal niet verspreid hoeft te worden op de verspreidingslocaties. Tijdens de aanleg van het Kwelderlandschap kan ook vertroebeling optreden, vooral bij het aanbrengen van slibrijk materiaal. Er wordt gekozen voor een uitvoeringswijze waarbij de vertroebeling beperkt zal zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Buiten het werkgebied zal geen wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten optreden. Van een overlap of versterking van de vertroebeling die veroorzaakt wordt tijdens het verspreiden van materiaal dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming is daarom geen sprake. Significante cumulatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Stikstofdepositie In het kader van de vaargeulverruiming zijn berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat er tijdens de aanlegfase een maximale depositie van 2,81 mol N/ha/j optreedt als gevolg van in totaal 1.308 vaarbewegingen, alleen in de directe omgeving van de vaarweg en de Eemshaven. Hier komen geen stikstofgevoelige habitats voor. De depositie op stikstofgevoelige habitats in de Waddenzee, Noordzeekustzone en andere Natura 2000gebieden in de omgeving bedraagt maximaal 0,5 mol N/ha/j (Arcadis, 2013). In het merendeel van de Natura 2000-gebieden binnen de invloedssfeer van het project ligt de achtergronddepositie onder de KDW. Hier ondervinden de aanwezige habitats geen overmaat aan stikstof en worden dan ook niet negatief beïnvloed door de stikstofdepositie ten gevolge van de vaargeulverruiming. De toename van de depositie is dermate gering dat deze er niet toe leidt dat de kritische depositiewaarden van habitattypen in het overgrote deel van het studiegebied wordt overschreden (Arcadis, 2013). In die delen van het studiegebied waar reeds overschrijding van de KDW plaatsvindt en vermestingsgevoelige habitats voorkomen (alleen op Schiermonnikoog) maar overige lokale omstandigheden dermate gunstig zijn dat geen vergrassing of verruiging optreedt, zal de geringe toename niet tot een merkbaar en meetbaar effect op de vegetatie leiden (Arcadis, 2013). In die delen waar in de huidige situatie reeds sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde én de overige lokale omstandigheden ongunstig zijn, kan de stikstofdepositie – ongeacht de depositie door het project – leiden tot vergrassing en verruiging van habitattypen. Dit is hoogstens lokaal aan de orde op de Waddeneilanden, met name in habitats nabij agrarische bedrijven en gebieden met achterstallig beheer. De depositie van de vaargeulverruiming kan dit proces in principe versnellen, maar is dermate beperkt dat geen merkbare invloed optreedt; de lokale bronnen en achtergronddepositie zijn in dit proces maatgevend. De maximale toename van 0,5 mol/ha/jaar in stik-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
131
stofgevoelige habitats door de vaarwegverruiming bedraagt 0,07% van de KDW van het meest gevoelige habitattype in de betrokken Natura 2000-gebieden. Ten opzichte van de heersende achtergronddepositie is dat percentage nog lager. De geringe toename van maximaal 0,5 mol/ha/jaar in de stikstofgevoelige duinhabitats valt in het niet bij de (natuurlijke) fluctuaties die jaarlijks kunnen optreden (in de orde van grootte van 100 mol/ha/jaar). In vergraste vegetaties in de kalkarme duinen van het Waddendistrict (waar het studiegebied onderdeel van is) zijn stikstof-concentraties van 11 mg N/g gemeten (Kooijman & Besse, 2002). Een concurrerende plant van 10 gram bevat minimaal 0,11 gram stikstof. Een hoeveelheid van 0,5 mol N/ha/jaar komt overeen met 7 gram N per hectare, wat overeenkomt met 7 µg (7*10-6 gram) per plant, ofwel ongeveer 0,005% van de minimale stikstofbehoefte van een dergelijke plant. Een dergelijke geringe toename van stikstofdepositie leidt niet tot merkbare veranderingen in vegetaties of versnelling van vergrassing en verruiging. Tevens is de bijdrage van stikstofdepositie ten gevolge van het project dermate gering, dat deze niet van invloed zal zijn op de aard, omvang en/of effectiviteit van het reguliere beheer (Arcadis, 201; Arcadis, 2014). Al met al kan worden uitgesloten dat de vaargeulverruiming leidt tot verslechtering of significante verstoring van de instandhoudingsdoelen van habitattypen en habitatsoorten leidt ten gevolge van stikstofdepositie. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Het is mogelijk dat voor aanleg van de kwelders materiaal wordt gebruikt dat vrijkomt bij de vaargeulverruiming. In feite zijn hiermee mogelijke effecten van stikstofdepositie door de vaarbewegingen al getoetst. Omdat dan echter niet naar de verspreidingslocaties wordt gevaren, maar naar Delfzijl, zal de depositie mogelijk een andere ruimtelijke verspreiding kennen. Het totaal aantal vaarbewegingen dat nodig zal zijn voor aanleg van de kwelders is veel geringer dan het aantal vaarbewegingen in het kader van de vaargeulverruiming. Wat betreft aanvoer van zand, slib en keileem en stortstenen gaat het om ca. 250-450 vaarbewegingen. De depositie zal dan ook veel geringer zijn. Alleen in de directe omgeving van de vaarroute en de haven van Delfzijl kan een hogere depositie van maximaal enkele molen optreden. Hier komen echter geen stikstofgevoelige habitats voor. De invloed reikt waarschijnlijk niet tot aan de kwelders in de Punt van Reide en de Dollard. Bovendien is de achtergronddepositie in 2015 in die gebieden lager dan de KDW van het meest gevoelige habitattype dat er voor komt. Hierdoor kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Wat betreft de mogelijke depositie op Duitse gebieden geldt een ander, Duits toetsingskader. Deze methode is beschreven door KIfL (2008) en in een uitspraak (BVerwG 9 A 5.08, 14 april 2010) van het Duitse Bundesverwaltungsgericht, de hoogste federale administratieve rechtbank, goedgekeurd. Ook de Nederlandse Raad van State heeft deze gebruik van deze methode onlangs goedgekeurd in de uitspraak in verband met de NB-wetvergunning voor de kolencentrale van RWE in de Eemshaven (ABRvS d.d. 16-04-2014, zaaknr. 201304768/1/R2). Deze beoordelingsmethode bestaat uit verschillende onderdelen, waarvan de eerste luidt: Effecten worden alleen in beschouwing genomen voor (de delen van) Natura 2000gebieden waar de toename van de stikstofdepositie door het te beoordelen project100 gram (7,14 mol) N/(ha*jaar) of meer bedraagt. Beneden deze waarde zijn de berekeningen van de depositie niet meer (betrouwbaar) uit te voeren en kunnen effecten derhalve niet meer worden bepaald. Het gaat hierbij dus uitdrukkelijk om de depositie val het project alleen, dus zonder cumulatie met andere bronnen. Op basis van de berekeningen van Arcadis (2013) valt uit te sluiten dat de depositiebijdrage van de vaarbewegingen ten behoeve van de aanleg van de kwelders en de vaarbewegingen ten behoeve van de vaargeulverruiming op Duitse Natura 2000-gebieden 7,14 mol N/ha/j of meer bedraagt. Een nadere analyse en beoordeling van effecten is derhalve niet aan de orde. Geconcludeerd kan worden, dat er geen sprake is van significante cumulatieve effecten op de beschermde waarden van de beschermde Duitse en Nederlandse Natura 2000-gebieden in het estuarium, Noordzee, Waddenzee en de eilanden.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
132
9.3.3 Effecten op vissen Vertroebeling en bedekking De in de vaargeul of op de verspreidingslocaties aanwezige vissen lopen een risico om te worden verwond of gedood tijdens de baggerwerkzaamheden. De rivierprik, zeeprik en fint bevinden zich vooral in de waterkolom en behoren niet tot de benthische soorten die het grootste risico lopen om tijdens de baggerwerkzaamheden te worden verwond of gedood. Het baggerschip maakt geluid en beweegt zich langzaam voort. Aanwezige trekvissen zullen de aanwezigheid van het baggerschip opmerken en hebben voldoende tijd om te vluchten. De kans op beschadiging of op sterfte van trekvissen door het baggeren is dan ook te verwaarlozen, mede gezien de relatief lage dichtheden die van deze soorten aanwezig zijn (Arcadis, 2013). De Eemshaven vormt geen intrekplaats voor de doelsoorten. Door inzet van een dieplepel wordt de vertroebeling die optreedt tijdens het baggeren en verspreiden van slibrijk materiaal geminimaliseerd. Er is sprake van een geringe verhoging van de zwevend stof gehalten (Arcadis, 2014), dit zal niet leiden tot barrièrewerking. Voor zichtjagers als de fint zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, waardoor een effect op het foerageersucces kan worden uitgesloten (Arcadis, 2013). Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Tijdens de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat er bedekking van vissen optreedt. De meeste vissen zullen het gebied echter tijdig kunnen ontvluchten, ook omdat er meerdere openingen in de stortstenen randen aanwezig zijn. Een effect op de doelsoorten is niet te verwachten, deze bevinden zich in de waterkolom en zullen de aanwezigheid van vaartuigen, geluid en de vertroebeling opmerken en het gebied tijdig kunnen verlaten. Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan er vertroebeling optreden. Deze zal beperkt zijn tot het werkgebied en directe omgeving, daarbuiten is geen wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten te verwachten. Daardoor is er geen sprake van barrièrewerking en kunnen effecten op de vangsefficiency worden uitgesloten. Ook in cumulatie met de werkzaamheden in het kader van de vaargeulverruiming is er geen sprake van significante effecten op de instandhoudingsdoelen voor fint, rivier- en zeeprik. Verstoring door geluid Arcadis (2013) concludeert dat het onderwatergeluid dat veroorzaakt wordt door het baggeren en de scheepsbewegingen kan leiden tot verstoring van vissen. Omdat deze verstoring niet gedurende het gehele etmaal optreedt en de vaargeulverruiming tijdelijk is, is geen sprake van verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied of significante verstoring van de doelsoorten. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Indien voor realisatie van de kwelders materiaal dat vrijkomt bij het verruimen van de vaargeul Eemshaven-Noordzee wordt gebruikt, zal sprake zijn van vaarbewegingen van schepen tussen het werkgebied en de haven van Delfzijl. Hierbij zal worden gevaren over de hoofdvaarroute. Dit is reeds een druk bevaren route en geluidssensitieve vissen zullen deze route en de directe omgeving waarschijnlijk mijden. Van extra verstoring bovenop de reeds bestaande verstoring zal geen sprake zijn. Eventueel onderwatergeluid tijdens de aanleg zal voor het overige beperkt zijn tot de directe omgeving van het projectgebied. Geluidsgevoelige vissen als de fint zullen dit gebied mogelijk mijden. Het is een tijdelijk effect met een geringe invloedssfeer, waardoor geen negatieve effecten op de populatie of het leefgebied van de fint zullen optreden. In cumulatie met de vaargeulverruiming is geen sprake van significante effecten op de instandhoudingsdoelen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
133
Optische verstoring De omvang van het visueel verstoorde gebied zal kleiner zijn dan de omvang van het door geluid verstoorde gebied. Het effect is beperkt in ruimte en tijd en beperkt zich tot de directe omgeving van het baggerschip en de Handelskade en Schermdijk. Er zijn voldoende uitwijkmogelijkheden voor vissen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen kunnen worden uitgesloten, ook in cumulatie. Verstoring door licht Tijdens werkzaamheden in scherming of duisternis zou verstoring door de verlichting van het baggerschip kunnen optreden. Het verstoorde gebied beperkt zich tot de directe omgeving van het baggerschip en het werkgebied bij de Handelskade en Schermdijk. Hierbij worden maatregelen getroffen om de lichtuitstraling te minimaliseren.. Er blijven voldoende uitwijkmogelijkheden voor vissen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen kunnen worden uitgesloten, ook in cumulatie.
9.3.4 Effecten op zeezoogdieren Vertroebeling Zeehonden kunnen zich goed oriënteren onder water, dankzij hun goede zicht en tastzin. Zeehonden zijn daardoor niet erg gevoelig voor verhoogde vertroebeling. Zeehonden foerageren bovendien voor een belangrijk deel buiten het estuarium. Als zeehonden dus al worden gehinderd door de toename van de vertroebeling door de baggerwerkzaamheden in het kader van de vaargeulverruiming en de aanleg van de kwelders, dan hebben zij voldoende alternatieve foerageermogelijkheden. De bruinvis gebruikt echolocatie om prooien te vangen en is daardoor niet erg gevoelig voor een verhoogde vertroebeling. De soort komt in lage aantallen in het middengebied van het estuarium voor. In de Dollard wordt de soort niet waargenomen. Het gebied is niet van betekenis voor de soort. Het optreden van significante cumulatieve effecten op zeehonden en bruinvissen kan worden uitgesloten. Verstoring door geluid Bovenwatergeluid Arcadis (2013) hanteert voor verstoring van zeehonden door bovenwatergeluid en visuele verstoring door aanwezigheid van het baggerschip (incl. verlichting) een verstoringsafstand van 1200 meter. Omdat zeehondenligplaatsen op meer dan 1200 meter van de vaarroute en de verspreidingslocaties liggen, wordt uitgesloten dat sprake is van verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied of significante verstoring (Arcadis, 2013). Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De mogelijke vaarbewegingen vanaf het werkgebied van de vaargeul Eemshaven-Noordzee zullen de hoofdvaarroute volgen. Hierbij kan er sprake zijn van enige geluidsbelasting op de ligplaatsen van Hond. De dieren die hier liggen zijn echter gewend aan de aanwezigheid van schepen en hun geluid op deze vaarroute en zullen hierdoor niet verstoord worden. Gedurende de aanlegwerkzaamheden kunnen zeehonden de directe omgeving van het projectgebied mogelijk mijden. De verstoring zal niet zodanig zijn dat de dieren de Dollard of de Waddenzee niet meer zullen kunnen bereiken. In cumulatie met de vaargeulverruiming leiden de vaarbewegingen in verband met aanleg van de kwelders niet tot significante verstoring van zeehonden op de ligplaatsen in de Waddenzee en het estuarium. Er is geen sprake van significante cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor gewone en grijze zeehond.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
134
Onderwatergeluid Arcadis (2013) concludeert dat het onderwatergeluid dat veroorzaakt wordt door het baggeren en de scheepsbewegingen kan leiden tot verstoring van zeehonden. Dit geldt met name voor de werkzaamheden die rondom de Westereems plaatsvinden. Dit is een belangrijk foerageergebied voor zeehonden en ze gebruiken het gebied mogelijk bij tochten naar de Duitse Waddenzee. Omdat de omvang van het verstoorde gebied klein is ten opzichte van de totale omvang van het foerageergebied van zeehonden, de baggerschepen slechts een deel van de dag en deel van het jaar aanwezig zijn en de activiteit een tijdelijk karakter heeft, wordt geconcludeerd dat de verstoring beperkt is. De doortrekfunctie van het gebied is niet in het geding en van verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied of significante verstoring is geen sprake. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De mogelijke vaarbewegingen tussen het werkgebied van de vaargeulverruiming en Delfzijl zullen de hoofdvaarroute volgen. Rond de hoofdvaarroute is reeds sprake van een hogere geluidsbelasting. Ondanks deze geluidsbelasting weten zeehonden de ligplaats op de Hond en de ligplaatsen in de Dollard wel te bereiken. Blijkbaar is er gewenning opgetreden aan het onderwatergeluid door scheepvaartverkeer in dit gebied. De vaarbewegingen op de hoofdvaarroute zullen niet leiden tot een extra verstoring of een grotere omvang van het verstoorde gebied en zullen daarom geen negatieve effecten hebben op het gebiedsgebruik en de kwaliteit van het leefgebied van zeehonden. Gedurende de aanlegwerkzaamheden kunnen zeehonden de directe omgeving van het projectgebied mogelijk mijden. De verstoring zal niet zodanig zijn dat de dieren de Dollard of de Waddenzee niet meer zullen kunnen bereiken. Het betreft een tijdelijk effect met een beperkte invloedssfeer. In cumulatie met de vaargeulverruiming leiden de vaarbewegingen en aanlegwerkzaamheden in verband met aanleg van de kwelders niet tot significante verstoring of aantasting van de omvang of kwaliteit van het leefgebied van zeehonden. Er is geen sprake van significante cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor gewone en grijze zeehond. Bruinvis Het estuarium heeft een marginale betekenis als leefgebied voor de bruinvis. Er kan verstoring of verminderd gebiedsgebruik optreden als gevolg van de baggeractiviteiten in verband met de vaargeulverruiming en de vaarbewegingen van het werkgebied naar Delfzijl, maar op populatieniveau zal dit niet tot merkbare effecten leiden. Er is dan ook geen sprake van negatieve cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelen.
9.3.5 Effecten op vogels Vertroebeling Vertroebeling kan het foerageersucces van zichtjagende soorten als zaagbekken, fuut en duikers beïnvloeden. Vooral bij het baggeren en verspreiden van slibrijk materiaal is er kans op het optreden van behoorlijke vertroebeling. Omdat het slibrijke materiaal met een dieplepel wordt gebaggerd en verspreid, wordt de vertroebeling geminimaliseerd en vindt er ten opzichte van de achtergrondconcentratie nauwelijks een verhoging van de zwevend stof gehalten plaats (Arcadis, 2014). Hierdoor kan een negatief effect op zichtjagers worden uitgesloten. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Vertroebeling kan optreden tijdens de aanlegwerkzaamheden, vooral tijdens het aanbrengen van slibrijk materiaal. Er wordt gekozen voor een uitvoeringswijze waarbij de vertroebeling beperkt zal zijn tot het werkgebied en directe omgeving. Daarbuiten is geen sprake van wezenlijke verhoging van de zwevend stof gehalten. Dat betekent dat er geen sprake is van een wezenlijke aantasting van de omvang en geschiktheid van het foerageergebied van visetende vogels. Ook in cumulatie zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
135
Verstoring door geluid, aanwezigheid en licht Arcadis houdt voor de verstoring van vogels een verstoringsafstand van 500 meter aan. Op 500 meter afstand van de vaarweg en de verspreidingslocaties zijn geen broedgebieden aanwezig, dus van verstoring van broedende vogels is geen sprake. Rond het werkgebied zouden wel op platen of in open water foeragerende vogels kunnen voorkomen alsmede vogels die in open water rusten. Enkele soorten zijn gevoeliger voor verstoring. Voor die soorten (roodkeelduiker, parelduiker, ruiende eidereend en zwarte zee-eend) wordt door Arcadis (2013) een verstoringafstand van 1500 meter gehanteerd. Het oppervlak droogvallende platen dat verstoord kan worden is zeer gering in vergelijking tot de totale oppervlakte droogvallende platen in de Waddenzee. Alleen in de omgeving van de Eemshaven en nabij verspreidingslocatie P1 kan verstoring van foeragerende vogels optreden. Omdat het gaat om een tijdelijk effect en er voldoende uitwijkmogelijheden zijn, is geen sprake van significante verstoring of verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied (Arcadis, 2013). In de omgeving van de vaarweg is in de huidige situatie al sprake van geluidsproductie en aanwezigheid van schepen, waardoor gevoelige soorten dit gebied zullen mijden. Soorten die hier wel verblijven, zullen gewend zijn aan de aanwezigheid van schepen. Hierdoor kan het optreden van significante verstoring of verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied van soorten die rusten of foerageren op open water worden uitgesloten (Arcadis, 2013). Alleen bij locatie P3 kan verstoring van oppervlak open water van Natura 2000-gebied Noordzeekustzone optreden. Gezien de geringe omvang van het verstoorde gebied in vergelijking tot het totale areaal van het Natura 2000-gebied en het feit dat het verstoorde gebied geen belangrijk foerageergebied vormt, kan significante verstoring van foeragerende en rustende vogels van open water worden uitgesloten. Er zijn bovendien voldoende uitwijkmogelijkheden (Arcadis, 2013). Binnen 1500 meter van de verspreidingslocatie P1 ligt een ruilocatie van Eider. Omdat deze locatie tijdens de ruiperiode niet wordt gebruikt, kan verstoring van deze ruilocatie worden uitgesloten (Arcadis, 2013). Gezien voorgaande is het uitgesloten dat de scheepsbewegingen en de aanwezigheid van baggerschepen op de vaarweg en de verspreidingslocaties leidt tot significante verstoring of verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied van broedvogels en niet-broedvogels (Arcadis, 2013). Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Verstoring door geluid en aanwezigheid kan vooral optreden door vaarbewegingen van het werkgebied van de vaargeulverruiming naar de haven van Delfzijl (indien wordt gekozen voor toepassing van dit materiaal) en tijdens de aanlegwerkzaamheden. De vaarbewegingen zouden kunnen leiden tot verstoring van vogels van open water. De vogels die in dit gebied voorkomen zijn gewend of tolerant ten aanzien van dit scheepvaartgeluid en de aanwezigheid van schepen. Verstoringsgevoelige vogels zullen de omgeving van de vaarroute mijden. De vaarbewegingen ten behoeve van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks leiden niet tot aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring die uitgaat van het gebruik van de hoofdvaarroute. Het projectgebied is in de huidige situatie van geringe betekenis voor vogels. De wadplaten die grenzen aan de dijken worden slechts bezocht door geringe aantallen vogels. Schelpdierbanken ontbreken er en ook de vele verstoringsbronnen (geluid, lichtuitstraling en optische verstoring vanuit de haven, scheepvaartverkeer en straks ook de windmolens) maken het gebied minder aantrekkelijk voor vogels. Tijdens de werkzaamheden zal de verlichting enkel gericht zijn op het werkgebied en worden afgeschermd, zodat de uitstraling wordt geminimaliseerd. Voor de broedvogels die voorheen nog wel op de Schermdijk broedden is nu beter geschikt alternatief broedgebied geboden in de vorm van het broedeiland op de Oterdumer Driehoek. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat. Op
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
136
basis van voorgaande kan significante verstoring van broed- en niet-broedvogels op de projectlocatie en directe omgeving worden uitgesloten. In cumulatie met de baggerwerkzaamheden in het kader van de vaargeulverruiming zal geen significante verstoring van niet-broedvogels of broedvogels optreden.
9.4 Windpark Delfzijl Noord 9.4.1 Beschrijving project Eneco is momenteel bezig met de aanleg van windpark Delfzijl Noord. Dit bestaat uit 19 turbines van 3,3 MW. Hiervan komen er 14 op de Schermdijk en 5 op de Oterdumer Driehoek. Onderstaande figuren geven een impressie van het windpark.
Figuur 43
Impressie
windmolenpark
Delfzijl
Noord,
turbines
op
de
Schermdijk.
Ontleend
aan:
http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/projectgegevens/locatie/#_
Figuur 44
Impressie
windmolenpark
Delfzijl
Noord,
turbines
op
de
Oterdumer
Driehoek.
Ontleend
aan:
http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/projectgegevens/locatie/#_
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
137
Voor dit project is op 9 augustus 2011 een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven, die op 19 maart 2014 is veranderd door middel van een wijzigingsvergunning. Momenteel wordt nog gewerkt aan de realisatie van het windpark. Onderstaande foto’s geven een impressie van de vordering van de werkzaamheden in 2015.
Foto 1
Vordering
bouw
windpark
Delfzijl
Noord
–
Schermdijk,
jan-feb
2015.
Ontleend
aan:
http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/bouw-in-beeld/bouw-in-beeld-januari-februari/
Foto 2
Vordering windpark Delfzijl Noord, Oterdumer Driehoek,jan-feb 2015 met op de voorgrond het broedeiland-
Ontleend aan: http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/bouw-in-beeld/bouw-in-beeld-januari-februari/
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
138
Het park is naar verwachting niet eerder dan het najaar van 2015 operationeel. Mogelijk valt nog een deel van de aanlegfase van het windpark samen met de aanleg van de kwelders in het kader van Marconi Buitendijks, indien de realisatie van het windpark uitloopt. Hierdoor kan er cumulatie van effecten optreden. Het gaat dan om mogelijk verstorende effecten, zoals verstoring door geluid, licht en optische verstoring. Deze effecten zijn alleen relevant voor fauna. In paragraaf 5.5.3 is reeds geanalyseerd wat de gevolgen zijn van de aanwezigheid van het windpark voor de geschiktheid van het broedeiland in het kwelderpark. Uit deze analyse blijkt dat het aanvaringsrisico niet groter is dan het huidige risico op het broedeiland in de Oterdumer Driehoek, en daarmee aanvaardbaar is. Hieronder wordt geanalyseerd of er sprake is van cumulerende negatieve effecten.
9.4.2 Effecten op vissen Verstoring door geluid Verstoring door geluid zal vooral optreden tijdens de heiwerkzaamheden. Hierbij kan ook onderwatergeluid geproduceerd worden. Het is niet bekend of de turbines zelf per schip of met een vrachtwagen worden aangevoerd. Indien ze per schip worden aangevoerd, vinden er mogelijk vaarbewegingen plaats over de hoofdvaarroute in het estuarium. Van de doelsoorten is alleen fint gevoelig voor geluidsverstoring. Bij het heien worden geluidsreducerende maatregelen getroffen, waardoor de verstorende invloed wordt verminderd. Het betreft zowel de heitechniek die wordt toegepast (een geluidarme manier) als de werkwijze: er wordt slechts op één locatie tegelijk geheid. Daarnaast wordt met enkele zachte slagen begonnen, zodat geluidsgevoelige vissen de kans krijgen het verstoorde gebied te ontvluchten. Het betreft werkzaamheden die enkele maanden in beslag nemen. Op grond hiervan wordt in de aanvullende passende beoordeling voor het windpark geen negatief effect verwacht op het instandhoudingsdoel voor de fint en overige doelsoorten (Arcadis, 2009). Effecten van vaarbewegingen zijn niet beschouwd door Arcadis. Ervan uitgaande dat gezien het kleine aantal turbines het aantal vaarbewegingen beperkt is en deze de hoofdvaarroute zullen volgen, zal er geen extra verstoring bovenop de bestaande verstoring optreden. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Indien voor realisatie van de kwelders materiaal dat vrijkomt bij het verdiepen van de vaargeul Eemshaven-Noordzee wordt gebruikt, zal sprake zijn van vaarbewegingen van schepen tussen het werkgebied en de haven van Delfzijl. Hierbij zal worden gevaren over de hoofdvaarroute. Dit is reeds een druk bevaren route en geluidssensitieve vissen zullen deze route en de directe omgeving waarschijnlijk mijden. Van extra verstoring bovenop de reeds bestaande verstoring zal geen sprake zijn. Onderwatergeluid zal voor het overige vooral beperkt zijn tot het projectgebied en de directe omgeving. Geluidsgevoelige vissen als de fint zullen dit gebied mogelijk mijden. Het is een tijdelijk effect met een geringe invloedssfeer, waardoor geen negatieve effecten op de populatie of het leefgebied van de fint zullen optreden. Het effect is in omvang en duur beperkt en leidt niet tot barrièrewerking. De verstorende invloed vanuit de bouwwerkzaamheden van het windpark kan overlappen met de verstorende invloed van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kwelders. Beide verstoringseffecten zijn echter in ruimte en tijd beperkt en leiden op zichzelf en in cumulatie niet tot barrièrewerking. De vaarbewegingen vinden plaats op de hoofdvaarroute en leiden niet tot extra verstoring. In cumulatie is geen sprake van significante effecten op de instandhoudingsdoelen voor de fint of de andere doelsoorten. Optische verstoring en verstoring door licht Deze effecten zijn niet besproken in de passende beoordeling van Arcadis (2009). Er wordt alleen overdag gewerkt, en verlichting zal worden afgeschermd met kappen, zodat de uitstraling naar het estuarium beperkt wordt, aldus de NB-wetvergunning uit 2011. Bij aanleg van de kwelders wordt mogelijk wel ’s nachts gewerkt, maar ook hierbij worden lichtbronnen afgeschermd, waardoor de
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
139
uitstraling geminimaliseerd wordt. Van wezenlijke verstoring van vissen zal dan ook geen sprake zijn. Tijdens eventuele vaarbewegingen kunnen vissen verstoord worden door visuele waarneming van het schip. Dit effect is niet te kwantificeren maar naar verwachting kleiner dan de verstorende effecten van scheepvaartgeluid. Bij eventuele vaarbewegingen zal de hoofdvaarroute gevolgd worden, waardoor geen sprake is van aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring. In cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks is geen sprake van significante effecten op de instandhoudingsdoelen voor de fint of de andere doelsoorten.
9.4.3 Effecten op zeezoogdieren Verstoring door geluid Met name tijdens het heien kan verstoring door geluid optreden. Het heien wordt geluidsarm uitgevoerd, op één locatie tegelijk en duurt enkele maanden. Men begint met enkele zachte slagen om geluidsgevoelige dieren de kans te geven het gebied te verlaten. Ter hoogte van de ligplaatsen van gewone zeehond op de Hond en in de Dollard is het geluidsniveau lager dan 45 dB(A) en zal geen verstoring optreden (Arcadis, 2009). En dankzij de uitvoeringswijze worden ook als gevolg van onderwatergeluid geen negatieve effecten verwacht op het instandhoudingsdoel voor gewone zeehond (Arcadis, 2009). Eventuele vaarbewegingen zullen de hoofdvaarroute volgen en daardoor niet tot aanvullende verstoring leiden. Bruinvis en grijze zeehond komen maar in zeer beperkte mate in het estuarium voor en voor deze soorten zijn effecten uitgesloten. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks De eventuele vaarbewegingen vanaf het werkgebied van de vaargeulverruiming tot aan de haven van Delfzijl volgen de hoofdvaarroute en zullen niet tot aanvullende verstoring leiden. Verder zal vooral in de directe omgeving van het projectgebied onderwatergeluid kunnen optreden. Zeezoogdieren zullen dit gebied mogelijk mijden. Er zijn echter voldoende uitwijkmogelijkheden en van barrièrewerking is geen sprake. Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van cumulatieve significante effecten op gewone zeehond, grijze zeehond en bruinvis. Optische verstoring en verstoring door licht Dit effect is door Arcadis niet behandeld in de passende beoordeling. Het zal ook niet of nauwelijks aan de orde zijn, daar de werkzaamheden plaatsvinden op geruime afstand van de ligplaatsen en daar niet tot verstoring zullen leiden. Er wordt alleen overdag gewerkt en lichtbronnen worden afgeschermd door kappen, waardoor de lichtuitstraling naar het estuarium beperkt wordt. De werkzaamheden vinden plaats in een industrieel gebied, waar reeds sprake is van lichtuitstraling. Van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor gewone zeehond, grijze zeehond en bruinvis zal dan ook geen sprake zijn. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Mogelijk worden er ook gedurende donkere uren werkzaamheden en vaarbewegingen uitgevoerd. De lichtuitstraling van schepen is beperkt en omdat bij de vaarbewegingen de hoofdvaarroute wordt gevolgd, zal geen sprake zijn van aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring. De lichtbronnen die worden gebruikt tijdens de aanleg van de kwelders zullen enkel gericht zijn op het werkgebied en worden afgeschermd, waardoor de uitstraling wordt geminimaliseerd. De werkzaamheden vinden plaats in een industrieel gebied, waar reeds sprake is van lichtuitstraling. In cumulatie met het windpark kunnen significante effecten op de instandhoudingsdoelen voor zeezoogdieren worden uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
140
9.4.4 Effecten op vogels Verstoring door geluid, licht en aanwezigheid Met name tijdens de heiwerkzaamheden kan verstoring van vogels optreden. De verstoring reikt tot 500 meter van de heilocatie, daar wordt een geluidsniveau van 45 dB(A) bereikt. Een vergelijkbare afstand kan worden aangehouden voor de visuele verstoring. Er kan met name verstoring van vogels van open water en van de aan de Schermdijk grenzende wadplaat optreden. Het gebied is van weinig betekenis voor niet-broedvogels gezien de ligging aan een industriegebied en vanwege het ontbreken van schelpdierbanken. Er blijven ook voldoende (en betere) alternatieve foerageerlocaties voor deze vogels. De Schermdijk is gedurende de werkzaamheden niet meer geschikt als broedlocatie en voor de broedvogels die voorheen op de dijk broedden is tijdig een geschikte alternatieve broedlocatie gerealiseerd in de vorm van het broedeiland op de Oterdumer Driehoek. Van verstoring van broedvogels zal derhalve geen sprake zijn. Bij de bouwwerkzaamheden op de Oterdumer Driehoek wordt rekening gehouden met het broedseizoen om de vogels op het broedeiland niet te verstoren. Eventuele vaarbewegingen zouden kunnen leiden tot verstoring van vogels van open water. De vogels die in dit gebied voorkomen zijn gewend of tolerant ten aanzien van dit scheepvaartgeluid en de aanwezigheid van schepen. Verstoringsgevoelige vogels zullen de omgeving van de vaarroute mijden. De vaarbewegingen leiden niet tot aanvullende verstoring bovenop de bestaande verstoring die uitgaat van het gebruik van de hoofdvaarroute. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen zullen optreden. Cumulatie met Kwelderlandschap Marconi Buitendijks Gezien het beperkte belang van het projectgebied en directe omgeving voor niet-broedvogels kan het optreden van significante cumulatieve effecten worden uitgesloten. De verstoring die uitgaat van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kwelders reikt niet tot aan het broedeiland op de Oterdumer Driehoek. De eventuele vaarbewegingen tussen het werkgebied van de vaargeulverruiming en de haven van Delfzijl leiden niet tot extra verstoring. In cumulatie met het windpark kunnen significante effecten op de instandhoudingsdoelen voor nietbroedvogels en broedvogels worden uitgesloten.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
141
10 | Samenvatting
In deze rapportage zijn de gevolgen van realisatie van het project Kwelderlandschap Marconi Buitendijks op Natura 2000-gebieden in het Eems-Dollard estuarium onderzocht. Het project omhelst de aanleg van een kwelderpark, broedeiland en pionierkwelder voor de Handelskade en Schermdijk van de industriehaven van Delfzijl. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen Natura 2000-gebied Waddenzee en op voorhand significante effecten niet konden worden uitgesloten, is een passende beoordeling uitgevoerd, waar de onderhavige rapportage verslag van doet. Het Kwelderlandschap Marconi Buitendijks heeft in de eerste plaats een natuurfunctie. Het betreft een natuurontwikkelingsproject dat beoogt een bijdrage te leveren aan herstel van de Eems-Dollard en het Waddenecosysteem. Daarnaast heeft het Kwelderlandschap een recreatieve functie en leidt het project tot enige reductie van de golfwerking op de dijk. Tot slot is het project ook een belangrijke pilotproef voor aanleg van kwelders. Dit is niet eerder gedaan in de Waddenzee en het estuarium en kan in de toekomst mogelijk ook in andere delen van het Waddengebied worden toegepast ten behoeve van vergroting van het kwelderareaal en de variatie in kwelders. In de passende beoordeling zijn de effecten van het project op zichzelf en in cumulatie onderzocht en beoordeeld. Voor de beoordeling van de effecten van het project zelf is een knip gemaakt tussen de tijdelijke effecten die zich voordoen tijdens de aanlegfase en de permanente effecten die daarna optreden. De tijdelijke effecten zijn getoetst aan de specifieke instandhoudingsdoelen voor de Waddenzee en waar relevant aan de doelstellingen voor de Duitse Natura 2000-gebieden in het estuarium. Voor zowel de tijdelijke effecten van het project zelf als in cumulatie met andere plannen en projecten wordt in de passende beoordeling geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen. De effecten zijn in omvang en tijd beperkt, spelen zich af in een industriële omgeving en een gebied waar reeds sprake is van verstoring en aanwezigheid van schepen en ander materieel. Gevoelige faunasoorten zullen deze gebieden nu reeds mijden. Van extra verstoring bovenop de bestaande situatie is geen sprake. Het projectgebied en omgeving zijn niet van bijzondere betekenis voor de Natura 2000 doelsoorten. Vertroebeling zal beperkt zijn tot het projectgebied en directe omgeving en daarbuiten zijn daarom geen effecten te verwachten. Verlichting zal worden afgeschermd waardoor de mate van instraling in het estuarium beperkt zal zijn. Voor de toetsing van de permanente effecten van Kwelderlandschap Marconi Buitendijks is een breder toetsingskader toegepast. Zoals veel natuurontwikkelingsprojecten in het Waddengebied en estuarium gaat ook dit project ten koste van de aanwezige natuurwaarden, terwijl er tegelijkertijd sprake is van een grote natuurwinst. Omdat natuurontwikkelingsprojecten nodig zijn om de huidige matige tot slechte staat van de Waddenzee en het estuarium te herstellen en het door het bevoegd gezag wenselijk wordt geacht dat dergelijke projecten kunnen worden uitgevoerd ondanks het strikte toetsingskader van de Natuurbeschermingswet, is in het concept ontwerp beheerplan voor Natura 2000-gebied Waddenzee de “Leidraad uitruil van natuurwaarden” opgenomen. Hierbij is tevens een richtinggevend toetsingskader opgesteld, waarin eisen zijn opgenomen waar de natuurontwikkelingsprojecten aan moeten voldoen. In de onderhavige passende beoordeling is Kwelderlandschap Marconi Buitendijks getoetst aan dit toetsingskader. Daarnaast is getoetst aan de algemene doelen voor Natura 2000-gebied Waddenzee en de specifieke instandhoudingsdoelstellingen. Verder is het project in de context van het internationale en nationale beleid voor de Waddenzee en het estuarium en de uitwerking van de Natura 2000 doelen voor beide gebieden bekeken en is geanalyseerd in welke mate het project aansluit op de kernpunten die uit dit beleid en uitwerking van Natura 2000 doelen voortvloeien.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
143
Uit de beoordeling blijkt dat het project leidt tot een vergroting van de biodiversiteit en samenhang binnen het estuarium en in relatie tot het Waddengebied. Het project draagt bij aan realisatie van de specifieke instandhoudingsdoelen voor kwelderhabitattypen en sterns. Het project verzacht de harde rand tussen land en wad op de plek waar deze aan Nederlandse zijde binnen het estuarium het hardst is. Het netto verlies van areaal van habitattype 1130 estuaria is beperkt en betreft subhabitats waarvan grote oppervlakten aanwezig zijn binnen het Waddengebied en estuarium. Hiervoor in de plaats worden habitats ontwikkeld waarvan een veel geringer areaal in het Waddengebied en estuarium aanwezig zijn. Op de projectlocatie zijn geen bijzondere natuurwaarden aanwezig en de ingreep is omkeerbaar. Op basis hiervan is geconcludeerd dat het project niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken. Het project voldoet aan alle randvoorwaarden en toetsingskaders.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
144
11 | Literatuur en bronnen
• • • • • • •
• • • • •
• • • •
•
Adolph, W. (2010); Praxistest Monitoring Küste 2008. Seegraskartierung - Gesamtbestandserfassung der eulitoralen Seegrasbestände im Niedersächsischen Wattenmeer und Bewertung nach EGWasserrahmenrichtlinie. NLWKN Küstengewässer und Ästuare 2/2010. Geciteerd in IMP. Arcadis (2009); Aanvulling Passende Beoordeling Windpark Delfzijl Noord. Aanvulling op Alterrarapport 515-E. Rapportnummer 074400549:B d.d. 20 november 2009. I.o.v. Millenergy. Arcadis (2013); Passende Beoordeling Verruiming Vaarweg Eemshaven-Noordzee. In opdracht van Rijkswaterstaat Arcadis (2014); Verruiming vaarweg Eemshaven-Noordzee; Aanvulling Milieueffectrapport en Passende Beoordeling, incl. bijlages. In opdracht van Rijkswaterstaat Arcadis & Technum (2007a); Verruiming vaargeul; Hoofdrapport Passende Beoordeling; Verruiming vaargeul Beneden-Zeeschelde en Westerschelde. Arcadis & Technum (2007b); Verruiming vaargeul; Basisrapport Natuur; Verruiming vaargeul Beneden-Zeeschelde en Westerschelde. BfG Bundesanstalt für Gewässerkunde (2008); Umweltrisikoeinschätzung (URE) und FFHVerträglichkeitseinschätzung (FFH-VE) für Projekte an Bundeswasserstraßen, Ausbau der Außenems. BfG-Bericht 1538 i. A. Wasser- und Schifffahrtsdirektion Nordwest. pp 165. Geciteerd in Bos et al., 2011 Blix Consultancy (2013); Broedgebied Pier van Oterdum ten behoeve van Windpark Delfzijl Noord. Uitgangspunten voor locatie, ontwerp en beheer van het broedgebied t.b.v Windpark Delfzijl Noord. In opdracht van Eneco Wind BV. Bos, D. (2010); Ecologische toetsing kwelderherstel Groningen. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. A&W-rapport 1573 Bos, D., Büttger, H., Esselink, P., Jager, Z., De Jonge, V., Kruckenberg, H., Van Maren, B., Schuchardt, B. (2011); The ecological state of the Ems estuary and options for restoration. Bos, D., Büttger, H., Esselink, P., Jager, Z., De Jonge, V., Kruckenberg, H., Van Maren, B., Schuchardt, B. (2011); De ecologische toestand van het Eems-estuarium en mogelijkheden voor herstel. Programma Naar Een Rijke Waddenzee. Altenburg & Wymenga, Leeuwarden/Veenwouden Brasseur, S., Tulp, I., Reijnders, P., Smits, C., Dijkman, E., Cremer, J., Kotterman, M. & Meesters, E. (2004); Voedselecologie van de gewone en grijze zeehond in de Nederlandse kustwateren; I Onderzoek naar de voedselecologie van de gewone zeehond; II Literatuurstudie naar het dieet van de grijze zeehond. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 905 Brasseur, S. (2007); Zeezoogdieren in de Eems, cumulatieve effecten van de activiteiten rond de ontwikkeling van de Eemshaven. Imares, Wageningen. Brasseur, S. Polanen Petel, T., Scheidat, M., Meesters, E., Verdaat, H., Cremer, J. & Dijkman, E. (2009); Zeezoogdieren in de Eems; Evaluatie van de vliegtuigtellingen van zeezoogdieren tussen oktober 2007 en september 2008. Wageningen IMARES, rapport C016_09 Brasseur, S., Polanen-Petel, T. V., Geelhoed, S., Aarts, G., & Meesters, E. (2010); Zeezoogdieren in de Eems; studie naar de effecten van bouwactiviteiten van GSP, RWE en NUON in de Eemshaven in 2009. Imares, Wageningen Brasseur, S.M.J.M. G. Aarts, E. Bravo Rebolledo, J. Cremer, F. Fey-Hofstede, S. Geelhoed, H. Lindeboom, K. Lucke, M. Machiels, E. Meesters, M. Scholl, L. Teal & R. Wittte (2010a); Zeezoogdieren in de Eems; studie naar de effecten van bouwactiviteiten van GSP, RWE en NUON in de Eemshaven in 2010. Imares Wageningen UR Rapport C102a/11. In opdracht van Groningen Seaports. Brasseur S, van Polanen Petel T, Aarts G, Meesters E, Dijkman E en Reijnders p (2010b); Grey seals (Halichoerus grypus) in the Dutch North Sea: population ecology and effects of wind farms. Report c137/10, IMARES Wageningen UR
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
145
•
• • • • • • • • • •
• • • • • • • •
Brasseur, S., Aarts, G., Bravo Rebolledo, E., Cremer, J., Fey-Hofstede, F., Geelhoed, S., Lindeboom, H., Lucke, K., Machiels, M., Meesters, E., Scholl, M., Teal, L. & Witte, R. (2011); Zeezoogdieren in de Eems; studie naar de effecten van bouwactiviteiten van GSP, RWE en NUON in de Eemshaven in 2010. Wageningen IMARES, rapport C102a/11 Brasseur, S.M.J.M., J.S.M. Cremer, E.M. Dijkman & J.P. Verdaat (2013); Monitoring van gewone en Grijze zeehonden in de Nederlandse Waddenzee 2002 – 2012. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WOt-werkdocument 352. Buro Bakker (2010); Onderzoek naar het functioneren van het broedeiland in de haven van Delfzijl. Buro Bakker adviesburo voor Ecologie BV in opdracht van Millenergy Buro Bakker (2013); Ecologische beoordeling van het broedeiland voor sterns op de Oterdumer Driehoek. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van Eneco Wind. Buro Bakker (2014); Passende Beoordeling verkweldering Noard-Fryslân Bûtendyks. In opdracht van It Fryske Gea. Buro Bakker & J. Prop (2014); Monitoring van watervogels in de Dollard. Periode juli 2012 - juni 2013.Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Cadée, G.C. & Hegeman, J. (1974a); Primary production of phytoplankton in the Dutch Wadden Sea. Netherlands Journal of Sea Research 8: p. 240-259. Geciteerd in Consulmij, 2007 Cadée, G.C. & Hegeman, J. (1974b); Primary production of benthic microflora living on tidal flats in the Dutch Wadden Netherlands Journal of Sea Research 8: p. 260-291. Geciteerd in Consulmij, 2007 Cleveringa, J. (2008); Ontwikkeling sedimentvolume Eems-Dollard en het Groninger wad; Overzicht van de beschikbare kennis en gegevens. Rapport A2269R1r3. Alkyon, Marknesse. Geciteerd in Bos et al., 2011 Consulmij (2007); Ecologische effectenstudie ten behoeve van de MER's en PB's voor de verdieping en uitbreiding van de Eemshaven en verruiming van de vaarweg Eemshaven-Noordzee. Deelrapport 1 t/m 3. Dankers, N.M.J.A., Meijboom, A. & Cremer, J.S.M. (2004); Mosselbanken op Hond en Paap; verslag van het bezoek op 2 en 3 augustus 2004. In: Dankers, N.M.J.A., Meijboom, De Jong, M., Dijkman, E., Cremer, J.S.M. & Fey, F. (2005); Ontwikkeling van mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee, situatie 2004 en 2005. Voortgangsrapportage BO 02-008, Wageningen IMARES De Boer P., Voslamber B., Koks, B., Kleefstra R. & Oosterhuis R. (2002); Onderzoek naar vogelwaarden van Hond en Paap in juli - november 2002. SOVON-onderzoeksrapport 2002/14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen Dijkema, K.S., Van Duin, W.E., Dijkman, E.M., Nicolai, A., Jongerius, H., Keegstra, H., Venema, H.J. & Jongsma, J.J. (2011); Friese en Groninger Kwelderwerken: Monitoring en beheer 1960-2010 De Boer P., Voslamber B., Koks, B., Kleefstra R. & Oosterhuis R. (2003); Onderzoek naar vogelwaarden van Hond en Paap in juli - september 2003. SOVON-onderzoeksrapport 2003/06. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen De Haas, H. & Eisma, D. (1993); Suspended-sediment transport in the Dollard estuary. Netherlands Journal of Sea Research; geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001 De Jong, F., Bakker, J.F., Dahl, K., Dankers, N., Farke, H., Jäppelt, W., Komagk-Stephan, K. & Madsen, P.B. (Eds.) (1993); Quality status report of the North Sea, subregion 10, The Wadden Sea. Common Wadden Sea Secretariat (CWSS), Wilhelmshaven. Geciteerd in Consulmij, 2007 De Jonge, V.N. (1992); Tidal flow and residual flow in the Ems estuaruy. Est. Coast. Shelf. Sci 24 (1992): 1-22. Geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001 en Consulmij, 2007 De Jonge, V.N. & Brauer, V. (2006); The Ems estuary: changes in functioning and structure of a system under pressure, RUG, Groningen. In opdracht van het RIKZ, Haren. Geciteerd in Consulmij, 2007 De Jonge, V.N. & Van Beusekom, J.E.E. (1992); Contribution of resuspended microphytobenthos to total phytoplankton in the Ems estuary and its possible role for grazers. Netherlands Journal of Sea Research 30: 91-105. Geciteerd in Consulmij, 2007
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
146
• • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
De Jonge, V.N., Van den Bergs, J., De Jong, D.J., (1997); Zeegras in de Waddenzee, een toekomstperspectief. RIKZ- 97.016; ISSN 0927-3980. Geciteerd in IMP. De Laak, G.A.J. (2009); Kennisdocument fint, Alosa fallax (Lacépède, 1803). In opdracht van Sportvisserij Nederland De Nie, H.W. (1996); Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. ISBN 90-800120-6-8 Doherty, D., O'Maoiléidigh, N. & McCarthy, T.K. (2004); The biology, ecology and future conservation of Twaite shad (Alosa fallax Lacépède), Allis shad (Alosa alosa L.) and Kil-larney shad (Alosa fallax killarnensis Tate Regan) in Ireland. Biology and Environ-ment: Proceedings of the Royal Irish Academy, Vol. 104B, No. 3, 93-102 EcoShape (2013); Ecodynamische Variantenanalyse Kustontwikkeling Delfzijl; Onderzoek naar mogelijkheden strand- en kwelderaanleg. Ens, B.J., Van Winden, E.A.J., Van Turnhout, C.A.M., Van Roomen, M.W.J., Smit, C.J. & Jansen, J.M. (2009); aantalsontwikkeling van wadvogels in de Nederlandse Waddenzee in 1990-2008. Verschillen tussen oost en west. Limosa 82: 100-112 Environment Agency UK (2007); Understanding water for wildlife. Water resources and conservation: Assessing the eco-hydrological requirements of habitats and species Esselink, P. (2000); Nature Management of Coastal Salt Marshes; Interactions between anthorpogenic influences and natural dynamics. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen Esselink, P., D. Bos, A.P. Oost, K.S. Dijkema, R. Bakker & R. de Jong (2011); Verkenning afslag EemsDollardkwelders. PUCCIMAR rapport 02, A&W rapport 1574. Essink, K. (1993); Ecologische effecten van baggeren en storten van baggerspecie in het EemsDollard estuarium en de Waddenzee. Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren. Rapport DGW-93.020 Esselink, P., Daniëls, P., Bos, D. & Veeneklaas, R.M. (2013); Van Polder naar kwelder: tien jaar kwelderherstel Noarderleech. PUCCIMAR rapport 06, A&W rapport 1901 PUCCIMAR Ecologisch Onderzoek & Advies, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek. Vries, Feanwâlden Everaert, J. (2008); Effecten van windturbines op de fauna van Vlaanderen. INBO-rapport R.2008.44. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, België. Gerkens, M. & Thiel, R. (2001); Habitat use of age-0 twaite shad (Alosa fallax Lacépède, 1803) in tidal freshwater region of the Elbe river, Germany. Bulletin Francias de la Peche et de la Pisciculture 362-363: 773-784; geciteerd in Patberg et al., 2005 Hartgers, E.M., Backx, J.J.G.M. & Walhout, T. (2001); Visintrek in de Delta; Een inventarisatie van migratieknelpunten. Rapport RIKZ-2001.049/Rapport RIKZ-2001.057 Herr, W., Gerdes, J.U., Grotelüschen, A., Maasland, C., Mieth, C., Walter, G., Ruland, P. & Stroebel, G. (2012a); Verdieping van de Buiten Eems tot Emden. Stuk E Samenvatting van de milieurapporten (in voor allen begrijpelijke vorm). Herr, W., Maasland, C., Mieth, C. & Richter, R. (2012); Vertiefung der Auβenems bis Emden. Unterlage G Natura 2000 Verträglichkeitsuntersuchung (FFH-VU) Hornman M., Hustings F., Koffijberg K., Klaassen O., van Winden E., Sovon Ganzen- en Zwanenwerkgroep & Soldaat L. (2013); Watervogels in Nederland in 2010/2011. Sovon-rapport 2013/02, Waterdienst-rapport BM 13.01. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen Imares (2009); Resultaten vliegtuigtellingen van zeehonden in de Nederlandse Waddenzee. 15 oktober 2009. Infra Engineering BV (2006); LNG Terminal Eemshaven, Onderzoek Lichtinvloeden. Integraal Management Plan Eems-Dollard (IMP) (2014) Jager, Z. (1999); Visintrek Noord-Nederlandse kustzone. Rapport RIKZ 99.022 Jager, Z. & Kolbe, K. (2013); Wax and wane of Zostera marina on the tidal flat Hond-Paap/HundPaapsand in the Ems estuary; examinations of excisting data. ZiltWater Report 201302 Kieler Institut für Landschaftsökologie (KlfL) (2008); Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH-Verträglichkeitsstudie. Kirkwood, R. J. Cremer, H. Lindeboom, L. Teal & Scholl, M. (2014); Zeezoogdieren in de Eems; studie naar de effecten van bouwactiviteiten van GSP, RWE en NUON in de Eemshaven in 2013. Imares Wageningen UR Rapport C074/14 CONCEPT 21 mei 2014. In opdracht van Groningen
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
147
• • • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Seaports. Kleef, H.L. & Z. Jager (2002); Het diadrome visbestand in het Eems-Dollard estuarium in de periode 1999 tot 2001. RIKZ rapport 2002.060. Klop, E. & Brenninkmeijer, A. (2013); Vervolgonderzoek vogelaanvaringen Windpark Eemshaven 2012-2013, A&W-rapport 1888 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Koffijberg, K., Dijksen, L., Hälterlein, B., Laursen, K., Potel, P. & Schrader, S. (2009); Breeding Birds. Hfdst 18 in Quality Status Report 2009 Wadden Sea Ecosystem No. 25, Thematic Report No. 18. Geciteerd in Bos, 2010 Koffijberg, K. J. & Smit, C. (2013); Broedsucces van kenmerkende kustbroedvogels in de Waddenzee in mineur. WOT-paper 25. Geciteerd in Van der Hut, 2014 Leopold, M.F. & Camphuysen, C.J. (2006); Bruinvisstrandingen in Nederland in 2006: Achtergronden, leeftijdsverdeling, sexratio, voedselkeuze en mogelijke oorzaken. IMARES Rapport C083/06, NIOZ Report 2006_5, Wageningen IMARES en Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Texel. Geciteerd in Consulmij, 2007 Maitland, P.S. & Hatton-Ellis, T.W. (2003); Ecology of the Allis and Twaite Shad. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology Series No. 3. English Nature, Peterborough. Merckelbach, L. M. & Eysink, W. D. (2001); Trendanalyse zwevend stof in Eems estuarium in relatie tot aanslibbing haven Delfzijl. WL Delft/Delft hydraulics, Delft. Geciteerd in Bos et al., 2011 Ministerie van LNV (2008); Profielendocument Ministerie van LNV (2009); Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee Mitson, R.B. (1995); Underwater noise of research vessels Mitson, R.B. (2002); Research vessel standards: Underwater radiated noise Mulder, H.P.J. (1993); Slibgehaltes ten gevolge van storten in het Groote gat. Voorlopige resultaten. Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren, werkdocument GWAO-93.627x; geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001 NAM (2010); Bodemdaling door Aardgaswinning. NAM-gasvelden in Groningen, Friesland en het noorden van Drenthe. Groningen. Geciteerd in Bos et al., 2011 Nooren, J. (2002); Paaiplaats van Rivierprik. De Levende Natuur 103(4): 146. In: KIeef & Jager, 2002 Patberg, W., De Leeuw, J.J. & Winter, H.V. (2005); Verspreiding van rivierpik, zeeprik, fint en elft in Nederland na 1970. Nederlands Instituut voor Visserij onderzoek (RIVO), rapport C004/05 Philippart, C.J.M., Van Iperen, J.M., Cadée, C. & Zuur, A.F. (2010); Long-term Field Observa-tions on Seasonality in Chlorophyll-a Concentrations in a Shallow Coastal Marine Ecosystem, the Wadden Sea. Estuaries and Coasts 33: 286-294 Programmateam Naar een Rijke Waddenzee (2010); Programmaplan Naar een Rijke Waddenzee Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) (2013); Helder en productief naar structurele ecologische verbetering in het Eems-estuarium. Prop J. L. Oudman, H. de Boer, K. Gerdes, R. Ubels & Wolters, E. (2012); Wadvogels in de Dollard. Herstel van aantallen of aantasting van een natuurlijk systeem? Limosa 85 (2012): 1-12. Reijnders, P.J.H., Brasseur, S.M.J.M. & Meesters, E.H.W.G. (2010); Earlier pupping in Harbour seals Phoca vitulina. Biology Letters 6: 854-857 Reitsma, J.M., Hoefsloot, G. & Anema, L.S.A. (2008); Toelichting bij de vegetatiekartering Dollard & Punt van Reide 2006 Ries, E.H. (1999); Population biology and activity patterns of harbour seals (Phoca vitulina) in the Wadden Sea. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Geciteerd in Kirkwood et al., 2014 Rijkswaterstaat Waterdienst (2011); Natura 2000-doelen in de Waddenzee; Van instandhoudingsdoelen naar opgaven voor natuurbescherming. Rijkswaterstaat Waterdienst (2013); Beoordeling status van het Eems-Dollard gebied (Funktionsraum 1 en 2) in het kader van het Integraal Management Plan (IMP). BA4800-115-104 Rijkswaterstaat (2014); Concept ontwerp beheerplan Natura 2000-gebied Waddenzee
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
148
• • • • • • • • •
•
• • • • • • • • •
Scholle, J., Schuchardt, B., Schulze, S., Veckenstedt, J. (2007); Situation of the smelt (Osmerus eperlanus) in the Ems estuary with regard to the aspects of spawning grounds and recruitment. Bioconsult, in opdracht van Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee. Schouten, P. (2004); Beleidsanalyse slib en ecologie. Een kwalitatieve analyse en vergelijking van nationale en internationale beleidsdoelen met betrekking tot slib en ecologie in de Noordzeekustzone, Waddenzee en Westerschelde. Geciteerd in Consulmij, 2007 Stienen, E. W. M., Brenninkmeijer, A. & Van der Winden, J. (2009); De achteruitgang van de Visdief in de Nederlandse Waddenzee: Exodus of langzame teloorgang? Limosa 82: 171-186. Geciteerd in Van der Hut et al., 2014 Stratingh, G. A. & Venema, C. A. (1855); De Dollard of Geschied-, Aardrijks- en Natuurkundige beschrijving van dezen boezem der Eems (reprint 1979). Vereniging tot Behoud van de Waddenzee/Groninger Landschap, Harlingen/Groningen. Geciteerd in Bos et al., 2011 Trilateral Seal Expert Group (2009); Aerial Surveys of Harbour Seals in the Wadden Sea in 2009: Growth of the harbour seal population slowing down? Tulp, I. & Van Willigen, J., (2004); Diadrome vissen in de Waddenzee: Monitoring bij Kornwerderzand 2000-2003, Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) B.V., IJmuiden. UIH (2008); Internationaal beheerplan volgens artikel 13 Kaderrichtlijn Water voor het stroomgebieddistrict Eems; Beheerperiode 2010-1015 Van den Hoek, C., Admiraal, W. Colijn, F., de Jonge, V.N., (1979); The role of algae and seagrasses in the ecosystem of the Wadden Sea: A review, p. 9-118. In: W.J. Wolff (ed.) Flora and vegetation of the Wadden Sea, Stichting Veth tot steun aan waddenonderzoek, Leiden. Geciteerd in IMP. Van der Graaf, S., Jonker, I., Herlyn, M., Kohlus J., Vinther, H. F., Reise, K., de Jong, D., Dolch, T., Bruntse, G. & De Vlas, J. (2009); Seagrass. In: De Vlas, J., Marencic, H. (Eds.), Wadden Sea Ecosystem No. 25 Quality Status Report 2009 Thematic Report No. 2. Common Wadden Sea Secretariat Trilateral Monitoring and Assessment Group, Wilhelmshafen. Van der Hut, R.M.G., Folmer, E.O., Koffijberg, K., Van Roomen, M., Van der Zee, M. & Stahl, J. (2014); Vogels langs de randen van het Wad, Verkenning van knelpunten en kansen op broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen. A&W-rapport 1982, Sovon rapport 2014/12. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek Feanwâlden, Ecospace Lemmer, Sovon Vogelonderzoek Nijmegen, Bureau Waardenburg Culemborg. Van Duin, W.E., Dijkema, K.S. & Bos, D. (2007); Cyclisch beheer kwelderwerken Friesland. Wageningen IMARES en Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden Van Katwijk, M.M. (2012); Zeegras in de Waddenzee. De Levende Natuur 113: 107-109 Van Kleunen, A., Koffijberg, K., De Boer, P., Nienhuis, J., Camphuysen, C.J., Schekkerman, H., Oosterbeek, K.H., de Jong, M.L., Ens, B.J. & Smit, C. J. (2010); Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2007 en 2008. WOt-document 227. Geciteerd in Van der Hut et al., 2014 Van Kleunen, A., De Boer, P., Koffijberg, K., Oosterbeek, K., Nienhuis, J., de Jong, M.L., Smit, C. J. & Van Roomen, M. (2012); Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2010 en 2011. WOt-document 346. Geciteerd in Van der Hut et al., 2014 Van Liere, D. & Osinga, N. (2013); Notitie over het belang van de Eems-Dollard voor de Gewone zeehond. Afdeling onderzoek en monitoring, zeehondencrèche Lenie ’t Hart. Van Opzeeland, I., Slabbekoorn, H., Andringa, T. & Ten Cate, C. (2007); Vissen en geluidsover-last. Effect van geluidsbelasting onder water op zoetwatervissen. Van Zweeden, C., Troost, K., Van den Ende, D. & Van Stralen, M. (2012a); Het areaal aan mosselbanken op de droogvallende platen in de Waddenzee in het voorjaar van 2011. IMARES Wageningen UR. Rapportnr. C097/12 Van Zweeden, C., Troost, K., Van Asch, M. & Ketseloo-Hendrikse, J.J. (2012b); Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2012. IMARES Wageningen UR. Rapportnr. C094/12 Voorthuysen, J. H. & Kuenen, Ph.H. (1960); Das Ems-Estuarium (Nordsee). Ein sedimentologisches symposium. Verhandelingen van het Koninklijk Nederlands Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap. Geciteerd in Bos et al., 2011
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
149
• • • • • •
• • • • • • • • • • • • • • •
Vos, A. (2009); Aanvaringsslachtofferonderzoek Windpark Eemshaven, rapportage januari – mei 2009. Studentenrapport 2009. Vrieze, L.A. & Sorensen, P.W. (2001); Laboratory assessment of the role of a larval phero-mone and natural stream odor in spawning stream localization by migratory sea lamprey (Petromyzon marinus). Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences 58(12): 2374-2385 Wageningen IMARES (2007); Ecologische Atlas Waddenzee Werkgroep Dollard (2001); Literatuurstudie over het storten van baggerspecie in de Mond van de Dollard. Nederlands-Duitse Eemscommissie, Rijksinstituut voor Kust en Zee. werkdocument RIKZ/AB/2001.615X. RIKZ, Haren. Geciteerd in Werkgroep Dollard, 2001 Winter, H.V. & Griffioen, A. (2007); Verspreiding van rivierprik-larven in het Drentsche Aa stroomgebied. Wageningen IMARES, rapport C015/07 Wolff, W. J. (ed.) (1983); Ecology of the Wadden Sea. Geomorphology/hydrography/flora and vegetation/invertebrates. Balkema, Rotterdam. Geciteerd in Bos et al., 2011 Overig: Website SOVON: www.sovon.nl gebieden, Waddenzee. Geraadpleegd mei 2014. Rijkswaterstaat (RWS): Informatie over zeegras op Voolhok en Hond/Paap in de periode 2005-2010, aangeleverd in januari 2012 Mondelinge mededelingen A. Groeneweg, Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ICT, 2007). Mededeling De Vroome, 2001, in Patberg et al., 2005 Jaarboek Waddenzee 2002 op www.waddenzeesites.nl Netwerk ecologisch monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/projectgegevens/locatie/#_ http://www.rijkswaterstaat.nl/water/natuur_en_milieu/zeegras/leefomgeving/, geraadpleegd juni 2014 http://www.umweltkarten-niedersachsen.de/GlobalNetFX_Umweltkarten/, geraadpleegd mei 2014 www.rijkewaddenzee.nl http://www.rijkswaterstaat.nl/apps/geoservices/mapviewer2i/, geraadpleegd juni 2014 BVerwG 9 A 5.08, 14 april 2010 ABRvS d.d. 16-04-2014, zaaknr. 201304768/1/R2 http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=69725&_ga=1.175880738.1675702147.1435558568, geraadpleegd juli 2015 http://projecten.eneco.nl/windpark-delfzijl-noord/bouw-in-beeld/bouw-in-beeld-januari-februari/, geraadpleegd juli 2015
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
150
Bijlage 1 | Instandhoudingsdoelen
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
151
Inleiding Deze bijlage geeft een overzicht van de instandhoudingsdoelen voor de inde onderhavige Passende Beoordeling betrokken Nederlandse en Duitse Natura 2000-gebieden. Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Waddenzee
Code
H1110A H1130 H1140A H1310A
Habitattype
Instandhoudingsdoelstelling
Permanent overstroomde zandbanken (getij-
Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit perma-
dengebied)
nent overstroomde zandbanken, getijdengebied. Behoud oppervlakte en kwaliteit (alleen Eems-
Estuaria
Dollard)*
Slik- en zandplaten (getijdengebied) Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal en zeevetmuur)
H1320
Slijkgrasvelden
H1330A
Schorren en zilte graslanden (buitendijks)
Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit slik- en zandplaten, getijdengebied. Behoud oppervlakte en kwaliteit. Behoud oppervlakte en kwaliteit. Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit schorren en zilte graslanden. Behoud oppervlakte en kwaliteit schorren en zilte
H1330B
Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
H2110
Embryonale duinen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
H2120
Witte duinen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
H2130A
Grijze duinen (kalkrijk)
H2130B
Grijze duinen (kalkarm)
H2160
Duindoornstruwelen
H2190B
Vochtige duinvalleien (kalkrijk)
graslanden.
Behoud oppervlakte en kwaliteit grijze duinen, kalkrijk. Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit grijze duinen, kalkarm. Behoud oppervlakte en kwaliteit. Behoud oppervlakte en kwaliteit vochtige duinvalleien, kalkrijk
⃰ op basis van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006) en het beheerplan voor de Waddenzee
Code
Habitatrichtlijnsoort
H1014
Nauwe korfslak
H1095
Zeeprik
H1099
Rivierprik
H1103 H1364
Instandhoudingsdoelstelling Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbrei-
Fint
ding populatie.
Grijze zeehond
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
152
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbrei-
H1365
Gewone zeehond
Code
Broedvogels
Instandhoudingsdoelstelling
A082
Blauwe kiekendief
draagkracht voor een populatie van ten minste 3
ding populatie.
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een A137
Bontbekplevier
draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A081
Bruine kiekendief
draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leef-
A195
Dwergstern
gebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 200 paren Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied
A063
Eider
met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5000 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A191
Grote stern
draagkracht voor een populatie van ten minste 16000 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A183
Kleine mantelmeeuw
draagkracht voor een populatie van ten minste 19.000 paren Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied
A132
Kluut
met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3800 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A034
Lepelaar
draagkracht voor een populatie van ten minste 430 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A194
Noordse stern
draagkracht voor een populatie van ten minste 1500 paren Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leef-
A138
Strandplevier
gebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 50 paren* Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A222
Velduil
draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paren Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een
A193
Visdief
draagkracht voor een populatie van ten minste 5300 paren
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
153
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een Niet-broedvogels
draagkracht voor een populatie van gemiddeld … (seizoensgemiddelden)
A017
Aalscholver
4200 vogels
A048
Bergeend
38400 vogels
A137
Bontbekplevier
1800 vogels
A149
Bonte strandloper
206.000 vogels
A045
Brandgans
36.800 vogels
A067
Brilduiker
100 vogels
A144
Drieteenstrandloper
3700 vogels
A063
Eider
99.000-115.000 vogels (midwinter-aantallen) *
A005
Fuut
310 vogels
A140
Goudplevier
19.200 vogels
A043
Grauwe gans
7000 vogels
A164
Groenpootruiter
1900 vogels
A070
Grote zaagbek
70 vogels
A156
Grutto
1100 vogels
A143
Kanoet
44.400 vogels *
A142
Kievit
10.800 vogels
A037
Kleine zwaan
1600 vogels (seizoensmaximum)
A132
Kluut
6700 vogels
A051
Krakeend
320 vogels
A147
Krombekstrandloper
2000 vogels (seizoensmaximum)
A034
Lepelaar
520 vogels
A069
Middelste zaagbek
150 vogels
A054
Pijlstaart
5900 vogels
A157
Rosse Grutto
54.400 vogels **
A046
Rotgans
26.400 vogels
A130
Scholekster
140.000-160.000 vogels *
A103
Slechtvalk
40 vogels (seizoensmaximum)
A056
Slobeend
750 vogels
A050
Smient
33.100 vogels
A169
Steenloper
2300-3000 vogels *
A039
Toendrarietgans
***
A062
Topper
3100 vogels *
A162
Tureluur
16.500 vogels
A053
Wilde eend
25.400 vogels
A052
Wintertaling
5000 vogels
A160
Wulp
96.200 vogels
A141
Zilverplevier
22.300 vogels
A161
Zwarte ruiter
1200 vogels
A197
Zwarte stern
23.000 vogels (seizoensmaximum)
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
154
*Voor deze vogelsoorten geldt behalve een instandhoudingsdoel van het behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied, ook dat er gestreefd wordt naar een verbetering hiervan. ***Er zijn geen seizoensgemiddelden vastgesteld voor de Toendrarietgans. Voor deze soort geldt alleen dat het instandhoudingsdoel gericht is op het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied. **Enige afname in relatie tot herstel van de schelpdierbanken is aanvaar dbaar. (Ministerie van LNV, Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee, 2009)
Hund- und Paapsand Habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten
Habitattype 1130 Estuaria
Groot zeegras
Gewone zeehond Rosse grutto (nb)
Scholekster (nb)
Wulp (nb)
Kluut (nb)
Zilverplevier (nb)
Aalscholver (nb)
Smient (nb)
Middelste zaagbek (nb)
Wilde eend (nb)
Stormmeeuw (nb)
Eidereend (nb)
Grote mantelmeeuw (nb)
Bergeend (nb)
Kokmeeuw (nb)
Rotgans (nb)
Zilvermeeuw (nb)
Bonte strandloper (nb)
Beschermde waarden Natura 2000-gebied Hund und Paapsand. Nb= niet-broedvogel www.nlwkn.niedersachsen.de/live/live.php?navigation_id=8039&article_id=46104&_psmand=26
Wattenmeer Habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten 1110 Permanent overstroomde zandbanken
2120 Witte duinen
1130 Estuaria
2130 *Grijze duinen
1140 Slik- en zandplaten
2140 *Duinheiden met Kraaihei
1150 Kustlagunes
2150 *Duinheiden met Struikhei
1160 Grote baaien
2160 Duindoornstruwelen
1170 Riffen
2170 Kruipwilgstruwelen
1310 Zilte pionierbegroeiingen
2180 Duinbossen
1320 Slijkgraslanden
2190 Vochtige duinvalleien
1330 Schorren en zilte graslanden
3130 Zwakgebufferde vennen
2110 Embryonale duinen Zeeprik
Gewone zeehond
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
155
Bruinvis
Groenknolorchis
Vogels Rietzanger (b)
Nachtegaal (b)
Kleine karekiet (b)
Gele kwikstaart (b)
Veldleeuwerik (b)
Tapuit (b)
Kwartelkoning (b)
Roodborsttapuit
Grauwe klauwier (b) Velduil (b)
Slechtvalk (b + nb)
Bruine kiekendief (b)
Blauwe kiekendief (b)
Frater (nb)
Blauwe reiger (nb)
Strandleeuwerik (nb)
Roerdomp (b + nb)
Sneeuwgors (nb)
Watersnip (b + nb)
Kolgans (nb)
Rotgans (nb)
Grauwe gans (b + nb)
Brandgans (nb)
Kleine rietgans (nb)
Kleine zwaan (nb)
Taigarietgans (nb)
Wilde zwaan (nb)
Canadese gans (nb)
Knobbelzwaan (b)
Slobeend (b + nb)
Eidereend (b + nb))
Wintertaling (nb)
Bergeend (b + nb)
Smient (nb)
Pijlstaart (b + nb)
Wilde eend (b + nb)
Grote zee-eend (nb)
Zomertaling (nb)
Zwarte zee-eend (nb)
Krakeend (b + nb))
Nonnetje (nb)
Tafeleend (nb)
Middelste zaagbek (nb)
Kuifeend (nb)
Brilduiker (nb)
Lepelaar (b + nb)
Aalscholver (b + nb)
Drieteenstrandloper (nb)
Paarse strandloper (nb)
Bonte strandloper (nb)
Krombekstrandloper (nb)
Kanoet (nb)
Steenloper (nb)
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
156
Strandplevier (b + nb)
Zilverplevier (nb)
Kleine plevier (b + nb)
Goudplevier (nb)
Bontbekplevier (b + nb)
Kievit (b + nb)
Rosse grutto (nb)
Grutto (b + nb)
Wulp (b + nb)
Regenwulp (nb)
Kluut (b + nb)
Kemphaan (b + nb)
Zwarte ruiter (nb)
Tureluur (b + nb)
Groenpootruiter (nb)
Scholekster (b + nb)
Fuut (nb)
Dodaars (b + nb)
Geoorde fuut (nb)
Parelduiker (nb)
Roodhalsfuut (nb)
Roodkeelduiker (nb)
Zwarte stern (nb)
Noordse stern (b + nb)
Lachstern (nb)
Grote stern (b + nb)
Visdief (b + nb)
Dwergstern (b + nb)
Zilvermeeuw (b + nb)
Zwartkopmeeuw (b)
Stormmeeuw (b + nb)
Dwergmeeuw (nb)
Kleine mantelmeeuw (b + nb)
Kokmeeuw (b + nb)
Grote mantelmeeuw (b + nb)
Drieteenmeeuw (nb)
Gewone alk (nb)
Zeekoet (nb)
Unter- und Auβenems Habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten 1130 Estuaria
6510 Glanshaver- en vossenstaarthooilanden
1330 Schorren en slijkgrasvelden
91E0 *Vochtige alluviale bossen
Fint
Meervleermuis
Zeeprik
Gewone zeehond
Rivierprik
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
157
Bijlage 2 | Ontwikkeling van kwelders
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
159
Inleiding In deze bijlage wordt de ontwikkeling van kwelders en de waarde van kwelders voor fauna beschreven. Ontwikkeling van kwelders Kwelders ontwikkelen zich op droogvallende zandige of slikkige platen wanneer deze voldoende hoog zijn geworden dat er beschutting tegen golven en stroming optreedt, wanneer sprake is van voldoende aanvoer van sediment en bij aanvoer van plantendelen of zaden. Vanaf een hoogte van 0 tot 20 cm onder gemiddeld hoogwater (GHW) op natuurlijke kwelders en 40 tot 20 cm onder GHW op de vastelandskwelders, verschijnt dan een pioniervegetatie van Engels slijkgras en zeekraal. Vestiging van deze soorten gebeurt spontaan en hangt naast de hoogteligging ook af van de energie van stroming en golven, de bodemvruchtbaarheid en de stevigheid van het sediment. Door de geringe vegetatiebedekking van eenjarige plantensoorten is de pionierzone kwetsbaar voor erosie, want het sediment kan in deze zone nog niet goed worden 'vastgehouden'. Door de invloed van de zee is de opslibbing vaak gering, waardoor de pionierzone gedurende langere tijd aanwezig kan zijn. De pionierzone is dan ook kwetsbaar voor (verhoogde) zeespiegelstijging (klimaatverandering) en bodemdaling (bijv. door gaswinning). Zolang kwelders horizontaal groeien is er een geleidelijke overgang in hoogte van pionierzone naar kwelder. In natuurlijke kwelders is altijd sprake van klifvorming door stagnatie van de aanwas. In de pionierzone is de vegetatie alleen in het groeiseizoen hoog genoeg om een geleidelijke aanwas in stand te houden, terwijl de mate van opslibbing in de achterliggende, dichtere vegetatie hoger is (Van Duin, Dijkema & Bos, 2007). Als de opslibbing voortschrijdt tot op het niveau van GHW op de vastelandskwelders, neemt gewoon kweldergras sterk toe en neemt het de plaats in van de pioniervegetaties. De vestiging van gewoon kweldergras leidt tot verdere opslibbing, de ontwikkeling van een krekenstelsel en gaat de erosie van de jonge kwelder tegen. In een natuurlijke kwelder treedt kreekvorming dus tegelijkertijd met het ontstaan van een kweldervegetatie op. Waar planten staan wordt de bezinking van slibdeeltjes bevorderd, terwijl op open plekken de stroming enigszins geconcentreerd wordt, waardoor minder opslibbing of zelfs uitschuring optreedt. Op deze plekken worden kreken gevormd. De kreken brengen water in de kwelder en voeren tegelijkertijd ook sediment en voedingsstoffen aan. Als het areaal van de kweldervegetatie toeneemt, worden ook de kreken groter en ontstaan nieuwe kreken en splitsingen. Deze zijkreken ontstaan vanuit kleine kreken door terugschrijdende erosie tijdens eb of vanuit de zijkant van een grote kreek. In andere kreken kan weer opslibbing en verondieping plaatsvinden. Binnen de kreken vinden dus zowel processen van uitschuring als opslibbing plaats. Het ontstaan van het krekenstelsel is een belangrijke stimulans voor de groei van de meeste kwelderplanten (betere ontwatering) en bevordert de successie naar de opvolgende vegetatietypen in de kwelderontwikkeling. Bij verdere ontwikkeling van de kwelder veranderen de geulprofielen. In de pionierzone zijn de kreken nog breed en ondiep, in latere stadia worden vooral de kleinere kreken dieper en nauwer (Van Duin, Dijkema & Bos, 2007).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
160
Figuur. Voorbeeld van zonering en inundatiefrequentie (ontleend aan Esselink, 2009)
Vegetatie De vegetatie van de lage kwelder bestaat bij beweiding vooral uit gewoon kweldergras (Puccinella maritima), daarnaast uit Engels lepelblad, schijnspurrie, schorrenzoutgras en gewone zoutmelde. In onbeweide delen zijn lamsoor en zeeaster frequent aanwezig . De begroeiing op de middenkwelder is sterk afhankelijk van het wel of niet beweiden. Onder intensieve beweiding is veel zilte rus en melkkruid aanwezig, bij extensieve beweiding rood zwenkgras (Festuca rubra) en zonder beweiding ontstaat een ruigere vegetatie met zeealsem, zeerus en als laatste zeekweek. Deze laatste soort kan dichte vegetaties vormen. De hoge kwelder wordt slechts incidenteel overstroomd, bij stormen of uitzonderlijk hoogwater. Opslibbing vindt nauwelijks nog plaats. Onder invloed van beweiding kan hier een soortenrijke vegetatie ontwikkelen met vooral soorten als fioringras, rood zwenkgras, zeekweek, kattendoorn, engels raaigras, veldbeemdgras, klaversoorten, zilverschoon, strandduizendguldenkruid etc. en diverse mossen. Zo nu en dan zijn ook zoete duinsoorten aanwezig. Het eindstadium van de successie op zilte kwelders is een vegetatie gedomineerd door zeekweek. Dit is een zeer soortenarme vegetatie, waarin naast zeekweek nauwelijks nog andere soorten voorkomen. Ook in termen van algehele biodiversiteit is dit een soortenarm stadium. Ontwikkeling van een climaxvegetatie met zeekweek kan ook al eerder optreden bij het achterwege blijven van beweiding, zelfs nog voordat het stadium van midden- of hoge kwelder is bereikt. In de afgelopen 20 jaar heeft op de Nederlandse vastelandskwelders een sterke toename van deze climaxvegetaties plaatsgevonden, als gevolg van veroudering (leeftijd en hoogte kwelders) en afgenomen beweiding (Dijkema et al., 2007), vooral langs de Groninger noordkust (Dijkema et al., 2011). Het eindstadium van de successie op brakke kwelders, zoals in de Dollard, is een vegetatie gedomineerd door riet en heen. Dit kan op een beweide kwelder op de Dollard na het stoppen van beweiding na vijf jaar gebeuren (Dijkema et al., 2007, op basis van Esselink, 2000). Brakke kwelders komen in Nederland alleen in de Westerschelde en de Dollard voor. Ter hoogte van Delfzijl zou een soort tussenvorm kunnen ontstaan, tussen een zilte en brakke kwelder in. Die is uniek voor Nederland.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
161
Fauna Broedvogels Kwelders hebben een belangrijke functie als broedgebied voor steltlopers, eenden, koloniebroedende sterns en meeuwen. Ruigere vegetaties worden ook als broedgebied gebruikt door zangvogels (geen Natura 2000-doelsoorten), lepelaar en roofvogels. Soort Pionierzone Kluut X Bontbekplevier X Visdief X Noordse stern Grote stern Dwergstern Eider Lepelaar Velduil Bruine kiekendief Blauwe kiekendief
Lage kwelder X X X X X X X
Midden- en hoge kwelder X X X X X X X X X X
Niet-broedvogels De kwelder wordt gebruikt als foerageer- en rustgebied door veel van de vogelsoorten waarvoor de Waddenzee is aangewezen als Natura 2000-gebied. Steltlopers gebruiken de kwelder om tijdens hoogwater te overtijen, om bij afgaand water weer de droogvallende platen op te zoeken om te kunnen foerageren. In de pionierzone foerageren eendensoorten zoals pijlstaart en wintertaling op zaden van o.a. zeekraal. Lage, grazige vegetaties met soorten als gewoon kweldergras vormen geschikt foerageergebied voor grasetende soorten als brandgans, rotgans en smient. Dezelfde vegetaties, maar dan hoger op de kwelder, zijn geschikt voor steltlopers die op bodemfauna foerageren, zoals kievit en goudplevier. De slenken en kreken en randen daarvan worden bezocht door eenden, steltlopers en lepelaar. Overige fauna Kwelders vormen belangrijk leefgebied voor hazen en kleine zoogdieren. Daarnaast vormen kwelders belangrijk leefgebied voor insecten en geleedpotigen voor die alleen in kustgebieden voorkomen, waaronder nachtvlinders en micro’s, zweefvliegen, kevers en spinnen.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
162
Bijlage 3 | Voorkomen niet-broedvogels
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
163
Inleiding In deze bijlage is een beschrijving opgenomen van alle niet-broedvogels die voor het Natura 2000gebied Waddenzee zijn aangewezen. Het rapport ‘Beoordeling status van het Eems-Dollard gebied (Funktionsraum 1 en 2)’ in het kader van het Integraal Management Plan (hierna: IMP), is hierbij als bron gebruikt. Ook zijn de profielendocumenten 2008, aanwijzingsbesluit Waddenzee, de website van het SOVON en de vogelbescherming en aanvullende literatuur gebruikt als bron voor de beschrijvingen. Fuut Doel Het instandhoudingsdoel van de soort is gericht op behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde) (bron: aanwijzingsbesluit Waddenzee). Functie en voorkomen Het Eems-Dollard gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. De fuut foerageert over het algemeen duikend en eet vooral vis maar ook waterinsecten als kokerjuffers. Aantallen zijn sinds 1990 aanzienlijk hoger dan daarvoor en sindsdien fluctuerend met een licht negatieve tendens, zowel in de Waddenzee als landelijk. Staat van instandhouding Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in de Waddenzee (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Fuut(niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
164
Verspreiding Fuut (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014.
Belang van estuarium De fuut komt in zeer geringe aantallen in het Eems-Dollard voor. De schatting is dat circa 20 futen er hun leefgebied hebben. De betekenis van het estuarium als leefgebied is marginaal. Aalscholver Doel Het instandhoudingsdoel van de soort is gericht op behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 4.200 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied de Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De aalscholver is een uitstekende duiker en foerageert in op vis. De Waddenzee levert na het IJsselmeer de grootste bijdrage voor de aalscholver binnen Nederland. De soort is jaarrond aanwezig, maar met verreweg de hoogste aantallen in de nazomer en lage aantallen van november -maart. Concentraties vormen zich minder rond hoogwatervluchtplaatsen door beperkte afhankelijkheid van laag water. Er zijn wel gezamenlijke slaapplaatsen. Belangrijke concentratiegebieden zijn Richel, Griend, de haven van Den Oever en enkele van de grote Waddeneilanden (moeilijk bereikbare plaatsen vanwege de verstoringsgevoeligheid van deze soort). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding is voor de soort gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
165
Aantalsontwikkeling populatie Aalscholver (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Aalscholver (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014.
Belang van estuarium De populatie aalscholvers in de Eems is stabiel tot stijgend. De betekenis van het estuarium als leefgebied is matig. Lepelaar Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 520 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het Waddengebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en foerageergebied. De voedselbiotoop voor de lepelaar bestaat uit zoete en zoute waterpartijen met veel ondiep (10-30 cm), helder en visrijk water, bij voorkeur in moerasgebieden of in geulen en plassen op droogvallende platen in intergetijdengebied. Ze eten insecten en de larven ervan, kleine visjes, amfibieën en waterslakken. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de lepelaar binnen Nederland, tegenwoordig met bijna de helft van het aantal Nederlandse vogels. De lepelaar is een zomervogel, aanwezig van februari- oktober; het aantalsverloop is sterk gebonden aan de ontwikkelingen in de broedkolonies. De sterke toename van het aantal niet-broedvogels, met name sinds 1995 heeft te
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
166
maken met de toename van het aantal broedvogels. Na de broedtijd verspreidt de soort zich vanaf de eilanden over het gehele Waddengebied, onder andere Balgzand. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de lepelaar is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Lepelaar (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Lepelaar (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De Dollard is van matig belang voor de lepelaar als leefgebied. De aantallen zijn er laag en ‘pieken’ in het najaar (Buro Bakker & Prop, 2014). Kleine zwaan Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.600 vogels (seizoensmaximum). Functie en voorkomen De kleine zwaan is een wintergast. De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats, het gaat hierbij met name om de Friese, Groningse kust en het Balgzand. In Nederland
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
167
is de kleine zwaan alleen in de winter aanwezig. De kleine zwaan eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals waterplanten (fonteinkruiden, kranswieren) en in de loop van de winter schakelt hij over naar oogstresten op het land en gras. De Waddenzee levert voor de kleine zwaan één van de grootste bijdragen voor de soort in Nederland. De gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor een trendanalyse. Daarom zijn hiervan ook geen grafieken opgenomen. Staat van instandhouding Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied
Verspreiding Kleine Zwaan (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het Eems-Dollard estuarium is voor de kleine zwaanvan marginale betekenis. Zoals ook uit de verspreidingkaart blijkt, komt de soort er nauwelijks voor. Toendrarietgans Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Functie en voorkomen Het Waddengebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats. Langs de Waddenkust wordt door de toendrarietgans deels op het wad geslapen. Bij verstoring overdag wijken de toendrarietganzen uit naar nabijgelegen wateren. Meestal dienen akkergebieden als voedselterreinen waarbij ze voornamelijk oogstresten van suikerbieten en aardappelen eten. Vanaf december foerageert de soort ook in toenemende mate in graslandgebieden. De Waddenzee (met IJsselmeer en Bargerveen) levert binnen het Natura 2000-netwerk de grootste bijdrage voor de toendrarietgans. De gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor een trendanalyse, daarom zijn geen trendgrafieken opgenomen. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de toendrarietgans is gunstig.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
168
Verspreiding Toendrarietgans (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van Estuarium Het Eems-Dollard estuarium is niet van belang al leefgebied voor de toendrarietgans, zoals ook blijkt uit de verspreidingskaart. Grauwe gans Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 7.000 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De grauwe gans verblijft overwegend in agrarisch gebied. Meer dan andere ganzensoorten is de grauwe gans ook in moerassen en estuaria te vinden en eten dan voornamelijk gras. De Waddenzee levert buiten de Delta de grootste bijdrage binnen Nederland. De populatiegrootte vertoont een doorgaande toename sinds de jaren zeventig met een versnelling eind jaren negentig. De soort is jaarrond aanwezig, met hoogste aantallen in oktober -februari. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de grauwe gans is gunstig.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
169
Aantalsontwikkeling populatie Grauwe gans (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Grauwe gans (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Belangrijke concentraties komen vooral voor in Dollard en langs de Groninger kust en in mindere mate langs de Friese kust, op Schiermonnikoog, Balgzand en Terschelling. De Dollard is van grote betekenis voor de grauwe gans als slaapplaats en de kwelders (en achterliggende landbouwgebieden binnendijks) als foerageergebied. Brandgans Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 36.800 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De brandgans foerageert voornamelijk op diverse grassen. Bij grasland op kwelders en schorren heeft de brandgans voorkeur voor percelen die al afgegraasd zijn door bijvoorbeeld vee. De Waddenzee levert als foerageergebied voor de brandgans, met ongeveer een kwart van de Nederlandse vogels, de grootste bijdrage binnen Nederland en komt als slaapplaats na enkele Friese meren. De brand-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
170
gans is een wintergast van oktober -mei. De populatiegrootte vertoont een toename sinds midden jaren tachtig. Staat van instandhouding Voor de brandgans is de landelijke staat van instandhouding gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Brandgans (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Brandgans (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het belangrijkste gebied binnen de Waddenzee is de Friese Waddenkust, vervolgens de Dollardkwelders en de Groningse kust. De Dollard is daarmee van grote betekenis als foerageergebied en slaapplaats voor de brandgans. Rotgans Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 26.400 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De rotgans foerageert vooral op kwelders en grasland, maar in het najaar ook op zeegras, zeesla en darmwier,
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
171
en is daarmee gedeeltelijk getij-afhankelijk. De Waddenzee levert met bijna 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de rotgans binnen Nederland. De rotgans is een wintergast en doortrekker van september -mei, met een najaarspiek in oktober/november en toenemende aantallen naar het eind van het seizoen in april/mei en vertrekt in de tweede helft van mei. In de jaren negentig zijn aantallen gestabiliseerd. Belangrijkste gebied is, net als bij de brandgans, de Friese Waddenkust, met op zekere afstand de Waddeneilanden, de Groninger kust en Balgzand. Overwinterende vogels bevinden zich vooral in de westelijke Waddenzee (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de soort is gunstig (Ministerie van LNV, 2008).
Aantalsontwikkeling populatie Rotgans (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Rotgans (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het Eems-Dollard estuarium voor de rotgans geen grote betekenis heeft als leefgebied. Bergeend Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 38.400 vogels (seizoensgemiddelde).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
172
Functie en voorkomen Het gebied Waddenzee heeft voor de bergeend met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De bergeend is een kustvogel die niet duikt, maar grondelend, zwemmend of lopend foerageert in ondiep water en op slikvlakten. De vogel zeeft met een heen en weer zwaaiende halsbeweging de toplaag van het slib uit. Het voedsel bestaat vooral uit kleine ongewervelde dieren als mollusken, kreeftachtigen en wormen. De Waddenzee levert met circa 70% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de bergeend binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met de hoogste aantallen in september/november, laagste in april/mei en een kleiner minimum in augustus als een deel van de vogels voor de rui tijdelijk naar het Duitse Waddengebied trekt. Een groeiend aantal (10-20.000) ruit echter ook in de Nederlandse Waddenzee, onder andere bij Wieringen en onder Ameland. Buiten de ruitijd zijn de grootste concentraties te vinden langs de kusten van het vasteland. Aantallen waren lange tijd stabiel, recent is er echter sprake van enige toename. Staat van instandhouding De soort heeft een landelijk gunstige staat van instandhouding (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Bergeend (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Bergeend (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
173
Belang van estuarium De aanvankelijk afnemende populatie in de Dollard is na de sanering van de waterkwaliteit in het midden van de jaren `90 fors aan het groeien. De gevarieerde voedselkeuze van de bergeend en het slikkige biotoop sluit goed aan bij het leefgebied in de Dollard (IMP, SOVON). Daarnaast worden hoge aantallen waargenomen op Hond en Paap (De Boer et al., 2002 en 2003). De Eems-Dollard is, zoals ook te zien is op bovenstaand figuur, voor de Bergeend van matig belang. Smient Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 33.100 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de smient binnen Nederland. De smient is een wintergast van oktober-maart. Het is een grondeleend die als zodanig gebonden is aan ondiepten, oeverzones en aangrenzende landerijen. Het voedsel bestaat onder andere uit grassen, waterplanten, graan en zeegras. De soort laat recentelijk een afname zien. De soort is niet zeer gebonden aan het getij, maar foerageert ook op zeegrasvelden en concentreert zich vaak rond hoogwatervluchtplaatsen van steltlopers. Smienten vertonen soms nachtelijke voedselvluchten van de kwelders naar het binnenland (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding voor smienten als niet-broedvogel is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Smient (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
174
Verspreiding Smient (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op
www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014.
Belang van estuarium De kwelders in de Dollard zijn voor de smient minder aantrekkelijk geworden door veranderingen in de vegetatiesamenstelling (IMP, SOVON). Toch zijn er op Hond en de Paap en in de Dollard aanzienlijke aantallen tijdens laagwatertellingen waargenomen. Uit voorgaande verspreidingsgegevens blijkt dat het Eems-Dollard gebied nog wel van belang is voor de soort. Krakeend Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 320 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. De betekenis van de Waddenzee is ondergeschikt aan grotere zoetwatergebieden (met name Haringvliet, Biesbosch, Lauwersmeer) en Grevelingen. Het Balgzand is één van de meest relevante delen van het Waddengebied (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de soort is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Krakeend (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
175
Verspreiding Krakeend (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014.
Belang van estuarium De populatieverloop van de krakeend in de Eems kent een grillig patroon en voor de Dollard zijn geen gegevens beschikbaar van het voorkomen van deze de soort (IMP, SOVON). In Nederland en de Waddenzee neemt de soort sterk toe. Uit het verspreidingskaartje blijkt dat het belang van het Eems-Dollard gebied voor de krakeend marginaal is. Wintertaling Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 5.000 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De wintertaling is een grondeleend die niet duikt. Zijn voedsel is zeer divers zoals plantenzaden, zeggen en biezen, grassen, zoute planten (zeekraal) en ongewervelden zoals slakjes, kleine waterinsecten en muggenlarven. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de wintertaling binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen in mei-juli en de hoogste in september - december. De populatiegrootte toonde lange tijd een afname (met grote fluctuaties), maar recent tekent zich mogelijk een herstel af. De wintertaling heeft een voorkeur voor beschutte, slikkige delen van de Waddenzee, waar zaden en ongewervelden worden gegeten bij laag water, waarna bij hoog water wordt overgeschakeld op de kwelders. Behalve de Dollard is ook de Friese kust belangrijk. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding is als matig ongunstig beoordeeld (IMP, Ministerie van LNV, 2008).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
176
Aantalsontwikkeling populatie Wintertaling (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Wintertaling (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De Dollard was ooit het belangrijkste gebied in de Waddenzee voor de wintertaling. De laatste jaren is de populatie stabiel op 25 % van de Waddenzeepopulatie. Het belang van met name de Dollard als foerageergebied voor de wintertaling is daarmee groot. Wilde Eend Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 25.400 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft met name een functie als foerageergebied. De wilde eend is een grondeleend die gebonden is aan ondiep water, oevergebieden en aangrenzende landbouwgebieden. Hij eet waterplanten, grassen en waterdiertjes. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de wilde eend binnen Nederland. De aantallen vertonen recentelijk een afnemende trend.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
177
Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding voor de wilde eend is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Wilde Eend (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Wilde Eend (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De populatie in de Eems lijkt toe te nemen. De populatie van de wilde eend in de Dollard is daarentegen sterk afgenomen van 4000 (1980) naar 1000 (2010) (IMP, SOVON). Het belang van het Eems-Dollard gebied voor de soort is matig groot. Pijlstaart Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 5.900 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De pijlstaart is een grondeleend die zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet. Op het wad eten pijlstaarten vermoedelijk (naast zaden) ook kleine schelpdieren, slakjes en andere kleine bodemdieren. De soort vertoont soms nachtelijke voedselvluchten naar binnendijkse gebieden. De Waddenzee levert met ongeveer de helft van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de pijlstaart binnen Neder-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
178
land. De soort is het hele jaar aanwezig, maar met lage aantallen in mei/juli en de hoogste in oktober -februari, met doortrekpieken in oktober en januari/februari. De aantallen waren lange tijd stabiel/fluctuerend, maar recent is er sprake van beduidend hogere aantallen. Belangrijke gebieden voor de soort zijn met name Boschplaat en Balgzand. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de pijlstaart is matig ongunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Pijlstaart (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Pijlstaart (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium In de Dollard is >2% en <15% van totale Waddenze populatie aan pijlstaarten aanwezig. De pioniervegetaties in de Waddenzee en Eems-Dollard zijn echter onderhevig aan successie. Het voedselgebied kwalificeert momenteel als ‘matig ongunstig’ ( IMP). Uit het verspreidingskaartje blijkt dat het Eems-Dollard gebied, vergeleken met de rest van de Waddenzee, van beperkte betekenis is voor de soort als foerageergebied.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
179
Slobeend Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 750 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft met name een functie als foerageergebied. De slobeend is een grondeleend en eet plantaardig materiaal van het wateroppervlak. De Waddenzee levert na de Oostvaardersplassen en Oosterschelde de grootste bijdrage voor de slobeend binnen Nederland. De soort is jaarrond aanwezig, maar is vooral doortrekker met accent op het najaar. Het aantalsverloop toont geen duidelijke trend. Staat van instandhouding De landelijke instandhouding van de slobeend is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Slobeend (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Slobeend (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Relatief belangrijke gebieden zijn de kust van Wieringen, Balgzand en de Fries kust. De slobeend heeft een voorkeur voor ondiep, brak of zoet water en slikkige bodems met veel plankton en zaden. Het Eems-Dollard gebied is als foerageer- en rustgebied voor de slobeend van geringe betekenis.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
180
Topper Doel Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 3.100 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het Waddengebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De topper is een duikeend die voornamelijk mosselen, andere mollusken, krabben en zeegras eet. De Waddenzee levert na het IJsselmeer de grootste bijdrage. De topper is een wintergast van november-april. De soort lijkt in de Waddenzee te zijn afgenomen maar door de grote fluctuaties is deze trend niet significant. De trend in de Waddenzee vertoonde echter geen toename toen de aantallen in het IJsselmeer weer afnamen. De samenhang tussen beide gebieden wat betreft het verblijf van de topper is echter sterk. Uitwisseling tussen de twee gebieden vindt plaats naar aanleiding van fluctuaties in voedselaanbod of weersomstandigheden (meer op de Waddenzee in strenge winters). Slaap- en foerageerfunctie kunnen aan verschillende zijden van de Afsluitdijk liggen. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de topper is zeer ongunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Topper (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
181
Verspreiding Topper (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de topper vooral in het IJsselmeer en rondom de Afsluitdijk in grote getalen aanwezig zijn. Het Eems-Dollard estuarium is voor deze soort niet van belang als leefgebied. Eider Doel Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 90.000-115.000 vogels (midwinter -aantallen). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De eider is een forse, aan zout water gebonden eend. De soort eet voornamelijk kokkels en mossels, die ze zonder veel inspanning kunnen bemachtigen in de ondiepe kustzone. De Waddenzee levert met circa 94% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de eider binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig en foerageert in de Waddenzee of (in geval van verlaagd voedselaanbod) in de Noordzeekustzone. De aantallen in de Waddenzee fluctueren. De Nederlandse populatie als geheel vertoont een sterke afname. . Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding voor de eider als niet-broedvogel is matig ongunstig en de internationale populatieomvang neemt af. Vanwege de grote betekenis van de Waddenzee voor de eider is hier verbetering kwaliteit van het leefgebied van toepassing (Ministerie van LNV, 2009).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
182
Aantalsontwikkeling populatie Eider (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Eider (niet broedvogel) in Nederland, januari 2006-2010. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het belang van de Waddenzee voor de eider is zeer groot. Op de Hond en Paap worden tijdens laagwater eiders geteld in kleine aantallen (bron IMP). Het estuarium is van geringe betekenis voor de soort. Brilduiker Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 100 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De brilduiker is een kleine duikeend die gevarieerd voedsel eet, voornamelijk driehoeksmosselen, zoetwaterslakjes en andere kleine weekdieren. De Nederlandse populatie laat sinds halverwege de jaren negentig een afname zien. Ook in de Waddenzee vertoont de soort, evenwel met sterke fluctuaties, over het geheel genomen een dalende trend. De afgelopen tien jaar lijkt het aantal brilduikers in de Waddenzee zich te stabiliseren.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
183
Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de brilduiker is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Brilduiker (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Brilduiker (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het estuarium is niet van belang als leefgebied voor de brilduiker. Middelste zaagbek Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 150 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De middelste zaagbek verblijft vooral in estuaria, maar 's nachts ook op de aangrenzende binnenwateren. Het is een grote duikeend die voornamelijk op vis jaagt. De soort is een wintergast van oktober -april. Overwinterende middelste zaagbekken zijn in Nederland sterk geconcentreerd in de zoute wateren van het Deltagebied. Van enige betekenis was vroeger ook het IJsselmeer. De aantallen van de Waddenzee leveren één van de grootste bijdragen in Nederland, maar het gebied is qua belang is ondergeschikt aan de
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
184
Deltawateren. De aantallen in de Waddenzee fluctueren. De soort nam landelijk toe door ontwikkelingen in de zoute Delta, de afgelopen tien jaar lijken de aantallen zich te stabiliseren. Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Middelste Zaagbek (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Middelste Zaagbek (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Uit voorgaande informatie blijkt dat de middelste zaagbek vrijwel niet in het Eems-Dollard gebied voorkomt. Daarmee is het niet van belang voor deze soort. Grote Zaagbek Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 70 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Overwinterende grote zaagbekken zijn in Nederland sterk geconcentreerd in het IJsselmeergebied.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
185
Van enige betekenis zijn ook de plassen in Friesland en Noordwest-Overijssel. De grote zaagbek is een visetende duikvogel die vooral op zicht jaagt en afhankelijk is van niet al te troebel water. De aantallen van de soort in de Waddenzee zijn ruimschoots ondergeschikt aan het IJsselmeer. Aantallen fluctueren, zonder duidelijke trend. Staat van instandhouding De waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in het gebied de Waddenzee (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Grote Zaagbek (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Grote Zaagbek (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De populatie in de Waddenzee en de Eems is sterk afgenomen. Gegevens over de Dollard zijn niet beschikbaar. Uit de verspreidingskaart blijkt echter dat het belang van het Eems-Dollard gebied voor de soort marginaal is. Slechtvalk Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensmaximum).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
186
Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De slechtvalk verblijft vooral in waterrijke ‘wetlands’ met zoute of zoete wateren en in waterrijke polderlandschappen. De soort is gespecialiseerd in het jagen van vogels en zoekt vooral gebieden op met grote concentraties eenden en steltlopers. De Waddenzee is het belangrijkste wetland in Nederland, met ongeveer een kwart van de in de Nederlandse telgebieden aanwezige vogels. De slechtvalk is een wintergast en doortrekker, en recent ook broedvogel (Eemshaven). Sinds de jaren tachtig is de soort in aantal toegenomen als gevolg van internationaal herstel na de drastische terugval door pesticiden in de jaren zestig. Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de slechtvalk is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Slechtvalk (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Slechtvalk (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.n l, geraadpleegd mei 2014).
Belang van Estuarium Het Eems-Dollard estuarium is van matig grote betekenis als foerageergebied voor de soort.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
187
Scholekster Doel Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 140.000-160.000 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. Scholeksters zijn zowel weidevogels als kustvogels. De scholekster langs de kust voedt zich vooral met schelpdieren, waarbij de favoriete prooien mosselen en kokkels zijn. De Waddenzee levert met ongeveer driekwart van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de scholekster binnen Nederland. De populatiegrootte is recent min of meer stabiel op het laagst bekende niveau. Staat van instandhouding Samen met een afname in de zoute Delta zorgt deze trend voor een landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding, zodat voor de Waddenzee een herstelopgave is geformuleerd (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Scholekster (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Scholekster (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
188
Belang van estuarium Tijdens laagwater tellingen op Hond Paap zijn aanzienlijke aantallen scholeksters geteld (bron: IMP). Het Eems-Dollard gebied is voor de soort van beperkte betekenis in vergelijking met andere delen van het Waddengebied. Kluut Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.700 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De kluut is een waadvogel die in ondiep water en losse, slikkige bodems zoekt naar kleine kreeftachtigen, insecten en wormen. De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor de kluut binnen Nederland. De soort is vooral doortrekker en zomergast, met lage aantallen in december februari en pieken in oktober en april. De hoogste concentraties komen vaak voor aan de vastelandkust, in verband met voorkeur voor slibrijk habitat. Ruiconcentraties komen voor in de nazomer, met name in de Dollard. De populatie is toegenomen in de jaren tachtig, met daarna enige afname en is recent stabiel op gemiddeld niveau (Ministerie van LNV, 2009). Na een neerwaartse trend in de Dollard tot circa 1997 groeit de niet-broedende klutenpopulatie gestaag tot circa 4000 exemplaren, hetgeen circa 50% is van de totale Waddenpopulatie (IMP). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de kluut is matig ongunstig (Ministerie van LNV, 2008).
Aantalsontwikkeling populatie Kluut (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
189
Verspreiding kluut (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium In de Dollard komt de kluut veelvuldig voor. Uit voorgaande informatie kan worden geconcludeerd dat de Dollard van groot belang is als leefgebied. Bontbekplevier Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.800 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De bontbekplevier is sterk gebonden aan intergetijdengebieden. De meeste vogels volgen het getijdenritme, al foerageert een deel van de vogels ook op de rustplaatsen tijdens hoogwater. Het voedsel bestaat uit zeeduizendpoten, kleine krabben en andere kreeftachtigen, insecten en wadslakjes. De Waddenzee levert voor de bontbekplevier de grootste bijdrage binnen Nederland. De bontbekplevier is grotendeels doortrekker, met een piek in augustus/september en één in mei. De soort heeft een voorkeur voor zandige plaatsen om te overtijen. De aantallen in de Waddenzee nemen nog steeds toe en bereikten in het seizoen 2010/11 recordaantallen sinds de jaren `70 (Hornman et al., 2013). Een en ander hangt waarschijnlijk samen met een oostwaartse verplaatsing van de trekbaan, aangezien de aantallen in Groot Brittannië en de Delta al jaren dalen (Hornman et al., 2013). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding voor de bontbekplevier is gunstig.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
190
Aantalsontwikkeling populatie Bontbekplevier (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Bontbekplevier (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium In het seizoen 2010/11 waren concentraties van de bontbekplevier aanwezig op Vlieland (1360 in september) en de Friese Kust tussen Harlingen en Zwarte Haan (1600, mei) (Hornman et al., 2013). De grote concentratie op Hond en Paap die in het verspreidingskaartje is te zien is niet uit de literatuur te herleiden (o.a. Hornman et al., 2013; De Boer et al., 2002 en 2003). Met name De Boer et al. namen veel lagere aantallen bontbekplevieren op Hond en Paap waar (resp. 326 en 151 in 2002 en 2003). Vast staat echter dat het Eems-Dollard gebied een belangrijke functie als foerageer- en rustgebied heeft. Goudplevier Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 19.200 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied de Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De goudplevier houdt zich in ons land voornamelijk op in open agrarisch landschap en in het intergetijdengebied. In het intergetijdengebied voedt hij zich met wadpieren, zeeduizendpoten, ko-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
191
kerwormen, kleine krabben en schelpdiertjes. De Waddenzee levert binnen het Natura 2000-netwerk voor de soort de grootste bijdrage. De goudplevier is vooral doortrekker, met pieken in november en maart en lage aantallen in december/januari. De soort is bijna afwezig in mei-juli. De soort komt verspreid voor langs eiland- en vastelandkusten, met enige concentratie in onder andere de Dollard. De soort is in de jaren tachtig in de Waddenzee in aantal toegenomen en is sindsdien min of meer stabiel, met grote fluctuaties. Staat van instandhouding Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. Ten gevolge van de voorgenomen ontpoldering van zomerpolders zal de oppervlakte foerageergebied afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal goudplevieren zal plaatsvinden (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Goudplevier (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Goudplevier (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De goudplevier is tijdens laagwatertellingen langs de Nederlandse kust in aanzienlijke aantallen waargenomen (IMP). Het belang van het Eems-Dollard gebied voor de Goudplevier is matig groot; hierbij ligt het zwaartepunt in de Dollard.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
192
Zilverplevier Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 22.300 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het Waddenzee gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De zilverplevier is een steltloper die foerageert op bodemfauna. De soort eet vooral zeeduizendpoten en in mindere mate andere soorten wormen en wadslakjes. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de zilverplevier binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen in juni/juli, sterke doortrekpieken in augustus/september en nog sterker in mei. De zilverplevier komt meer voor langs de eilanden dan langs het vasteland, foeragerend op de platen, relatief veel in het oosten van het gebied. De aantallen van de soort vertonen fluctuaties, op de lange termijn bezien is sprake van een toenemende trend. Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de zilverplevier is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Zilverplevier (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Zilverplevier (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
193
Belang van estuarium Uit de verspreidingskaart blijkt dat het belang van het Eems-Dollard gebied voor de zilverplevier gering is in vergelijking met de rest van het Waddengebied. De hoogste aantallen worden op Hond en Paap en in de Dollard waargenomen (De Boer et al., 2002 en 2003; SOVON). Kievit Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10.800 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. De kieviten die in de winter in de kwelders en schorren in het intergetijdengebied verblijven, eten voornamelijk bodemfauna. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de kievit binnen het Natura 2000-netwerk in Nederland. De aantallen vertonen een geleidelijke toename met fluctuaties. Ten gevolge van het ontpolderen van buitendijkse polders zal de oppervlakte zilte natte graslanden afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal kieviten zal plaatsvinden (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De kievit heeft een behoudsdoelstelling maar heeft een matig ongunstige landelijke staat van instandhouding (Ministerie van LNV, 2008).
Aantalsontwikkeling populatie Kievit (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
194
Verspreiding Kievit (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het estuarium is van matige betekenis voor de soort. Kanoet Doel Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 44.400 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De kanoet is een vrij forse steltloper die op zandige of slikkige getijdenplaten jaagt op kleine schaaldieren, kreeftachtigen, wormen en slakken. De Waddenzee levert voor de kanoet de grootste bijdrage binnen Nederland. De kanoet komt nauwelijks voor aan de vastelandkust met uitzondering van Balgzand. Overtijers hebben de voorkeur voor afgelegen zandvlakten als bijvoorbeeld Vliehors, Richel en Griend (Ministerie van LNV, 2009). De aantallen waren eerst stabiel, zijn daarna fors toegenomen en sinds de eerste helft van de jaren negentig weer fors afgenomen. Recent lijkt de trend gestabiliseerd te zijn (IMP). De soort overtijt in zeer grote groepen, maar wisselt sterk tussen de beschikbare plaatsen en met een zeer grote actieradius. In Nederland zijn de hoogste aantallen kanoeten aanwezig van augustus tot en met november/december. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de kanoet is matig ongunstig.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
195
Aantalsontwikkeling populatie Kanoet (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Kanoet (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De kanoet komt in relatief kleine aantallen voor op Hond/Paap (laagwatertellingen) (IMP). Het EemsDollard gebied is in het IMP als van gering belang voor de soort beoordeeld. De soort neemt in de Dollard sinds 2000 echter sterk toe (Prop et al., 2012; Buro Bakker & Prop, 2014). Drieteenstrandloper Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.700 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De drieteenstrandloper is een steltloper die op een grote verscheidenheid aan voedsel foerageert zoals wormen, strandvlooien, kleine kreeftachtigen, kleine garnalen, insecten. De Waddenzee levert voor deze soort de grootste bijdrage binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen juni, doortrekpieken in augustus en vooral in mei. De drieteenstrandloper ontbreekt nagenoeg langs de vastelandkust, foerageert deels op stranden (Noordzeekustzone). Voor overtijen heeft de soort de voorkeur voor afgelegen zandplaten als Richel, Noorderhaaks, Engelsmanplaat, Rottumer-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
196
plaat, Simonszand en Vliehors. Sinds de jaren negentig toonde de populatiegrootte een doorgaande toename, die nog niet lijkt af te vlakken. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Drieteenstrandloper (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Drieteenstrandloper (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.n l, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het belang van het Eems-Dollard estuarium als leefgebied voor deze aan zandstranden gebonden soort is te verwaarlozen, zo blijkt ook uit de verspreidingskaart. Krombekstrandloper Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.000 vogels (seizoensmaximum). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De krombekstrandloper is een steltloper die foerageert op bodemfauna. In getijdengebieden eten ze vooral
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
197
wormen, kleine kreeftachtigen en schelpdieren. De Waddenzee levert voor de krombekstrandloper binnen Nederland de grootste bijdrage. De soort is een doortrekker, voornamelijk in de herfst, met hoogste aantallen in juli/augustus (september), eerst vooral adulten en in augustus/september juvenielen. De aantallen fluctueren sterk (vermoedelijk in verband met slechte telbaarheid) en vertonen de laatste tien jaar een toename. Het aantalsverloop in de Dollard is onduidelijk, maar naar verwachting komt de soort hier in betrekkelijk lage aantallen voor. De grootte van de (Eems-)Dollardpopulatie is ongeveer 40 vogels (IMP). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de krombekstrandloper is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Krombekstrandloper (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Krombekstrandloper (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium In het noordelijke Eemsgebied (Hond en Paap) is <2% van de totale Waddenzeepopulatie aanwezig, terwijl in het Dollard gebied >2% tot <15% van de totale Waddenzeepopulatie aanwezig is. Het Eems-Dollard gebied is daarmee van matig belang voor de krombekstrandloper.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
198
Bonte strandloper Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 206.000 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De bonte strandloper is een kleine steltloper die op insecten en larven, wormen, kreeftachtigen, schaaldieren en weekdieren jaagt. De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor de bonte strandloper binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen in juni (en juli) en een breed doortrekpatroon met relatief hoge aantallen in augustus-november en maart-mei. De bonte strandloper foerageert in het intergetijdengebied op relatief slikkige platen en overtijt zowel langs de vastelandkust als op de eilanden, vaak in concentraties van tienduizenden vogels. Belangrijke concentraties komen voor op Griend, Richel en in de Dollard. Behalve op Vlieland komen relatief hoge dichtheden voor in het oosten van het Waddengebied, waar meer platen liggen. De populatie is afgenomen tot midden jaren tachtig, met daarna een doorgaande toename en recent de hoogst bekende aantallen. Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de soort is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Bonte Strandloper (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
199
Verspreiding Bonte Strandloper (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Tijdens laagwater tellingen op Hond en Paap zijn aanzienlijke aantallen bonte strandlopers geteld (IMP). Dit blijkt ook uit de verspreidingskaart. Dit betekent dat het Eems-Dollard gebied, en dan in hoofdzaak de Dollard, van groot belang is als leefgebied voor de bonte strandloper. Grutto Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.100 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De grutto is een steltloper van vochtige graslanden, moerassen en uiterwaarden. De overwinterende grutto’s op het wad foerageren op wadpieren, zeeduizendpoten en kleine schelpdieren. De Waddenzee is het belangrijkste wetland van Nederland, afgezien van een aantal slaapplaatsen. Belangrijke deelgebieden zijn de kust van Wieringen, Friese kust en Dollard. De populatiegrootte in de Waddenzee en Delta toont sinds 2000 een doorgaande afname, mede als gevolg van de landelijke afname als broedvogel. Het Waddengebied is de belangrijkste regio voor niet-broedvogels. Staat van instandhouding Behoud van de huidige situatie is voldoende, de landelijke staat van instandhouding is ongunstig, maar is niet gelegen in het gebied de Waddenzee. Ten gevolge van de voorgenomen ontpoldering van zomerpolders zal de oppervlakte foerageergebied afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal grutto’s zal plaatsvinden (Ministerie van LNV, 2009). De aantallen in de Waddenzee en Dollard nemen af (IMP).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
200
Aantalsontwikkeling populatie Grutto (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Grutto (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het belang van het Eems-Dollard gebied voor de grutto is in het noordelijke deel van het estuarium (Hond en Paap) < 2% van totale Waddenzeepopulatie en voor de Dollard >2% en <15% van de totale Waddenzeepopulatie (IMP). Het gebied is daarmee van matige betekenis voor de soort. Rosse grutto Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 54.400 vogels (seizoensgemiddelde). Enige afname in relatie tot herstel van schelpdierbanken is aanvaardbaar. Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. Rosse grutto's zijn zowel op slikken als in weilanden aan te treffen. In beide biotopen zoeken ze vooral naar dierlijk voedsel (regenwormen, insecten(larven)). De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor deze soort binnen Nederland, met tegenwoordig circa 90% van de Nederlandse vogels. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen in juni en doortrekpieken in augustus en mei. De soort overtijt veel meer op de eilanden dan langs de vastelandkust. Grote concentraties komen voor-
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
201
al voorop afgelegen zandplaten als Griend, Richel en Vlieland. In de jaren tachtig is de populatie licht afgenomen en sindsdien weer toegenomen, met name in de Waddenzee. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Rosse Grutto (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Rosse Grutto (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De rosse grutto is in redelijke aantallen zowel op de Hond en Paap als langs de kust tijdens laagwatertellingen waargenomen (IMP). De soort neemt in de Dollard gestaag af (Prop et al., 2012; Buro Bakker & Prop, 2014). Tegelijkertijd stijgen de aantallen in de Westelijke Waddenzee (Ens et al., 2009; Hornman et al., 2013). Het relatieve belang van de Eems-Dollard ten opzichte van de overige Waddenzee neemt derhalve sterk af. Wulp Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 96.200 vogels (seizoensgemiddelde).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
202
Functie en voorkomen De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De wulp is een forse steltloper en zowel een weide- als een kustvogel. De soort foerageert op regenwormen en andere ongewervelde bodembewoners. De Waddenzee levert met meer dan 85% van de Nederlandse vogels de grootste bijdrage voor de wulp binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met lage aantallen in mei en juni (broedtijd) en relatief hoge tijdens de najaarstrek in augustus-september. De soort komt zeer verspreid over het gebied. De Friese kust is daarbij relatief belangrijk. De wulp foerageert in slikkige delen van het wad en op mosselbanken en overtijt bij voorkeur op afgelegen gebieden, zoals Richel en Griend. De soort neemt landelijk toe, in de Waddenzee is mogelijk sprake van een stabilisatie van de aantallen. Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de wulp is gunstig (bron aanwijzingsbesluit Waddenzee).
Aantalsontwikkeling populatie Wulp(niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monit oring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Wulp (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium De wulp is in relatief grote aantallen op de Hond en Paap waargenomen (IMP). Het belang van het Eems-Dollard gebied is voor de wulp echter gering in vergelijkin tot de overige delen van het Waddengebied.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
203
Zwarte ruiter Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.200 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De zwarte ruiter leeft voornamelijk in het intergetijdengebied en eet een grote verscheidenheid aan voedsel zoals zeeduizendpoten, garnalen, kleine krabben en kleine vissen. De Waddenzee levert met meer dan de helft van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de zwarte ruiter binnen Nederland. De soort komt vooral voor in de zomermaanden, met een klein piekje tijdens de voorjaarstrek in mei en een sterke piek tijdens de najaarstrek die al in juli/augustus plaatsvindt. De zwarte ruiter komt sterk geconcentreerd voor in de Dollard en in de rest van het gebied verspreid in kleine aantallen. De soort foerageert vaak in de directe omgeving van hoogwatervluchtplaatsen. Sinds de jaren zeventig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van lagere aantallen. De Dollardpopulatie van de zwarte ruiter nam na 1995 sterk af (IMP) maar stabiliseerde zich na 2008 (Hornman et al., 2013, Buro Bakker & Prop, 2014). Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de zwarte ruiter is gunstig.
Aantalsontwikkeling populatie Zwarte Ruiter (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
204
Verspreiding Zwarte Ruiter (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Uit de verspreidingskaart van Nederland blijkt dat het voorkomen van de zwarte ruiter in de Dollard vergeleken met de rest van de Waddenzee groot is. Dit betekent dat de Dollard van zeer grote betekenis is als foerageergebied en slaapplaats. Tureluur Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 16.500 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. In de getijdengebieden zoeken tureluurs voedsel op drooggevallen getijdenplaten, ze eten vooral wormen, kreeftachtigen, schelpdieren en wadslakjes. De Waddenzee levert met meer dan 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de tureluur binnen Nederland. De soort is het hele jaar aanwezig, met doortrekpieken in mei en vooral juli/augustus. De tureluur komt zeer verspreid voor over het gehele Waddengebied, op zowel de vastelandkust als de eilanden. In de winter zijn in de Waddenzee aantallen geteld van 10.000-15.000 vogels (voornamelijk van de IJslandse ondersoort robusta) maar bij strenge vorst vindt er een sterke afname plaats door verschuiving naar het zuiden (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De landelijke staat van instandhouding van de soort is matig ongunstig (Ministerie van LNV, 2008). De aantallen tureluurs in de Dollard zijn sterk afgenomen. Een duidelijke oorzaak hiervoor is niet gevonden (IMP).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
205
Aantalsontwikkeling populatie Tureluur (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Tureluur (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Het estuarium is van beperkte betekenis voor de tureluur, blijkt uit de verspreidingskaart. Groenpootruiter Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.900 vogels (seizoensgemiddelde). Functie en voorkomen De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De groenpootruiter is een steltloper die in de getijdengebieden voornamelijk visjes eet (veelal grondels) en garnalen, kleine krabben of wormen en in het binnenland zich met visjes, wormen, kikkers en salamanders en hun larven. De Waddenzee levert met meer dan driekwart van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de soort binnen Nederland. De soort is afwezig van november -maart, met doortrekpieken in mei en vooral juli/augustus. De groenpootruiter komt verspreid voor over de gehele Waddenzee, maar veel minder langs de vastelandkust dan op de eilanden. De beste gebieden zijn onder andere kwelders van Schiermonnikoog en Terschelling (Groede), Texel
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
206
(Schorren) en Balgzand (Ministerie van LNV, 2009). De aantallen in de Waddenzee lijken nog steeds in beperkte mate toe te nemen. Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de soort is gunstig (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Groenpootruiter (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Groenpootruiter (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-06 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van estuarium Van de groenpootruiter zijn aanzienlijke aantallen waargenomen tijdens laagwater tellingen op Hond Paap (IMP, SOVON). Toch zijn de aantallen erg laag ten opzichte van overige delen van het Waddengebied. Dit betekent dat het Eems-Dollard estuarium niet van grote betekenis is voor deze soort. Steenloper Doel Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 2.300-3.000 vogels (seizoensgemiddelde).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
207
Functie en voorkomen Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De steenlopers zoeken voedsel langs stranden en op pieren en basaltglooiingen van dijken. Het voedsel bestaat uit insecten, krabbetjes en schaaldiertjes. De Waddenzee levert met meer dan 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de soort binnen Nederland. De soort komt bijna het hele jaar voor, met lage aantallen in juni en de hoogste aantallen rond augustus. Overwinteraars zijn vooral broedvogels uit Groenland en Oost-Canada. Terwijl de aantallen van de Scandinavische vogels min of meer stabiel zijn, is er bij de (in gemiddelde aantallen sterk overheersende) overwinterende populatie duidelijk sprake van afname. De aantallen fluctueren sterk, maar lijken over het geheel genomen licht af te nemen. Staat van instandhouding De soort verkeer in een zeer ongunstige staat van instandhouding.
Aantalsontwikkeling populatie Steenloper (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Steenloper (niet broedvogel) in Nederland, alle maanden 05-6 t/m 09-10. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Belang van Estuarium Uit de verspreidingskaart blijkt dat het Eemsgebied niet van grote betekenis is als leefgebied voor de steenloper.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
208
Zwarte Stern Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 23.000 vogels (seizoensmaximum). Functie en voorkomen Het Waddengebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats. De slaapplaatsfunctie betreft vooral het Balgzand en in mindere mate de kust van Wieringen. De Waddenzee vormt binnen Nederland één van de gebieden die voor de zwarte stern de grootste bijdrage leveren. De vogels foerageren waarschijnlijk grotendeels op het IJsselmeer. De aantallen in de Waddenzee worden daardoor mede bepaald door het voedselaanbod in het IJsselmeer. Gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor trendanalyse (Ministerie van LNV, 2009). Staat van instandhouding De landelijk staat van instandhouding van de zwarte stern is zeer ongunstig. De oorzaak is niet goed bekend maar ligt mogelijk eerder in het IJsselmeergebied dan in de Waddenzee (Ministerie van LNV, 2009).
Aantalsontwikkeling populatie Zwarte Stern (niet-broedvogel) in de Waddenzee en Nederland. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
Verspreiding Zwarte stern (niet broedvogel) in Nederland, september 1978-1983. Bron: netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) op www.sovon.nl, geraadpleegd mei 2014).
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
209
Belang van estuarium De zwarte stern komt wel voor in het estuarium, maar het gebied is van zeer geringe betekenis voor de soort. Literatuur Buro Bakker & J. Prop (2014); Monitoring van watervogels in de Dollard. Periode juli 2012 - juni 2013.Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. De Boer P., Voslamber B., Koks, B., Kleefstra R. & Oosterhuis R. (2002); Onderzoek naar vogelwaarden van Hond en Paap in juli - november 2002. SOVON-onderzoeksrapport 2002/14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen De Boer P., Voslamber B., Koks, B., Kleefstra R. & Oosterhuis R. (2003); Onderzoek naar vogelwaarden van Hond en Paap in juli - september 2003. SOVON-onderzoeksrapport 2003/06. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen Ens, B.J., Van Winden, E.A.J., Van Turnhout, C.A.M., Van Roomen, M.W.J., Smit, C.J. & Jansen, J.M. (2009); aantalsontwikkeling van wadvogels in de Nederlandse Waddenzee in19902008. Verschillen tussen oost en west. Limosa 82: 100-112 Hornman M., Hustings F., Koffijberg K., Klaassen O., van Winden E., Sovon Ganzen- en Zwanenwerkgroep & Soldaat L. (2013); Watervogels in Nederland in 2010/2011. Sovon-rapport 2013/02, Waterdienst-rapport BM 13.01. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen Ministerie van LNV (2008); Profielendocument Ministerie van LNV (2009); Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee Prop, J. L., Oudman, H. de Boer, K. Gerdes, R. Ubels & E. Wolters (2012); Wadvogels in de Dollard. Herstel van aantallen of aantasting van een natuurlijk systeem? Limosa 85 (2012): 1-12. Rijkswaterstaat Waterdienst (2013); Beoordeling status van het Eems-Dollard gebied (Funktionsraum 1 en 2) in het kader van het Integraal Management Plan ( IMP). BA4800-115-104 Website SOVON: www.sovon.nl gebieden, Waddenzee. Geraadpleegd mei 2014.
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
210
Bijlage 4 | Intentieverklaring Marconi
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
211
Intentieverklaring Marconi ruimtelijke visie maritieme zone Delfzijl 11 december 2012
1
Intentieverklaring Marconi Inhoud 1 De partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Overwegende dat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 In aanmerking nemende dat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Spreken over en weer de intentie uit dat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Inbreng per partij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De provincie Groningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De gemeente Delfzijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rijkswaterstaat Noord-Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Organisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Ondertekening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bijbehorende documenten – –
De brochure Ruimtelijke visie Maritieme zone Delfzijl. Visiekaart Marconi die de ambitie per deelgebied aangeeft.
2
3 3 4 5 6 6 6 6 7 7 8
1 De partijen 1 2 3 4 5
Waterschap Hunze en Aa’s Waterschap Noorderzijlvest Provincie Groningen Gemeente Delfzijl Rijkswaterstaat Noord-Nederland
Hierna gezamenlijk te noemen: ‘partijen’
2 Overwegende dat – – – – – – – –
Veiligheid ter voorkoming van overstromingen de hoogste prioriteit heeft, met dwingende redenen van groot openbaar belang. De ruimtelijke visie maritieme zone Delfzijl past binnen de doelstellingen van het Deltaprogramma Waddengebied en het Integraal Managementplan (IMP) Eems-Dollard. De bevolkingsafname in Delfzijl, in combinatie met de effecten van ontgroening en vergrijzing, vraagt om het versterken van de leefbaarheid. Het maritieme karakter van Delfzijl een bepalende factor voor de leefbaarheid is. In de afgelopen decennia de ruimtelijke ontwikkeling het maritieme karakter van Delfzijl fors heeft verstoord. Het stelsel van waterstaatswerken in Delfzijl complex van aard is en een dominante rol speelt in het maritieme karakter. Partijen elk eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben, die het maritiem karakter beïnvloeden. Partijen het eens zijn over de Ruimtelijke visie op de maritieme zone van Delfzijl (hierna aangeduid met 3
– – – – –
Ruimtelijke Visie), die is vastgelegd in de gelijknamige brochure en die is weergegeven op de bijgevoegde Visiekaart. Het herstel van het maritieme karakter een gezamenlijk optreden van partijen vereist, vanuit één ruimtelijke visie. Partijen hun wederzijdse afhankelijkheid en betrokkenheid willen benadrukken voor de realisatie van de Ruimtelijke Visie. Partijen elkaar, indien nodig, op basis van deze intentieverklaring langs de gebruikelijke bestuurlijke en ambtelijke weg kunnen aanspreken op de realisatie van de Ruimtelijke Visie. Gedurende de realisatie van de Ruimtelijke Visie zich ook andere relevante regionale en lokale ontwikkelingen voordoen, waarbij partijen zich inzetten om deze ontwikkelingen elkaar te laten versterken. Partijen zich uitnodigend opstellen om andere partners te laten participeren in de realisatie.
3 In aanmerking nemende dat – –
– – –
De provincie Groningen toezichthouder is op de waterschappen en de regierol heeft op het omgevingsbeleid (ruimte, water, natuur en milieu). De waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest beheerder zijn van de primaire waterkeringen en boezemwateren, en uit dien hoofde eindverantwoordelijk voor veiligheid tegen overstromingen en de daarvoor noodzakelijke aanpassingen en/of nieuwbouw van waterstaatswerken. De gemeente Delfzijl de eindverantwoordelijkheid heeft voor het opstellen en handhaven van het bestemmingsplan en het bieden van een passend leef- en werkklimaat. Provincie Groningen en gemeente Delfzijl via het Fonds Reserve Leefbaarheid Krimpgebieden gezamenlijk willen investeren om de bijzondere demografische ontwikkelingen te accommoderen. Rijkswaterstaat Noord-Nederland verantwoordelijk is voor het nautische en waterkwaliteitswaterbeheer van het Eems-Dollard estuarium. 4
4 Spreken over en weer de intentie uit dat 1
Partijen zich committeren aan de ruimtelijke visie op de maritieme zone van Delfzijl, die het kader vormt voor het gezamenlijk handelen. 2 Partijen zich inspannen en elkaar ondersteunen bij het vlot en zorgvuldig doorlopen van de benodigde procedures en inzet van instrumenten ten behoeve van de realisatie van de Ruimtelijke Visie. 3 Partijen elkaar vroegtijdig informeren over ontwikkelingen die mogelijk ongewenst zijn voor de realisatie van de Ruimtelijke Visie. 4 Partijen hun commitment uit spreken over het toepassen van het no regret principe bij de invulling van investeringen en beslissingen. 5 Partijen elkaar ondersteunen met hun kennis en ervaring bij het oplossen van de nog benodigde uitzoek- en onderzoeksvragen. 6 Partijen met een open mind de Ruimtelijke Visie herijken op basis van het geplande uitzoek- en onderzoekswerk. 7 Partijen zich in gezamenlijkheid inspannen voor het verwerven van fondsen voor de in de visie omschreven investeringen en bijbehorende kosten voor beheer en onderhoud, in het bijzonder op terreinen waar synergie is te bereiken. 8 Partijen bereid zijn om waar nodig gronden over te dragen en over te nemen bij veranderende verantwoordelijkheden. 9 Partijen de Ruimtelijke Visie in onderlinge samenhang breed zullen communiceren. 10 Partijen de intentieverklaring gestalte geven op basis van de samenwerkingsagenda, die door de stuurgroep wordt vastgesteld en geactualiseerd
5
5 Inbreng per partij De provincie Groningen a Integreert de Ruimtelijke Visie in haar omgevingsbeleid (Provinciaal Omgevingsplan en de daarop gebaseerde uitvoeringsprogramma’s en projecten); b Coördineert bij bovengemeentelijke projecten (zoals het Waddenfondsproject Kiek over Diek); c Houdt bij vergunningverlening, Milieu Effect Rapportages en overige relevante besluiten rekening met de Ruimtelijke Visie; d Ondersteunt en coördineert bij landschappelijk en stedenbouwkundig inpassen van de Ruimtelijke Visie; e Voert regie op contacten met ministeries en bijbehorende ‘Haagse’ contacten; f Stimuleert het proces door inbreng van middelen. De waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest a Adviseren over mogelijkheden voor meekoppeling van gebruiksfuncties in relatie tot de waterstaatwerken; b Bieden waar mogelijk ruimte om bij beheer, (groot) onderhoud en verbetering van waterstaatswerken de Ruimtelijke Visie te realiseren; c Houdt bij eventuele aanpassingen in vergunningen en legger rekening met de ‘ruimtelijke visie’; d Brengen hun waterstaatkundige kennis in. De gemeente Delfzijl a Vertaalt de Ruimtelijke Visie naar de bestemmingsplannen; b Stemt belangen van betrokkenen in de ruimtelijke ordening af; c Houdt bij bouw- en aanlegvergunningen rekening met de ‘ruimtelijke visie’; d Past de ‘ruimtelijke visie maritieme zone Delfzijl’ in de integrale ontwikkelingsvisie op stad en buitengebied; e Zet een deel van het integraal investeringsprogramma in voor de realisatie van de Ruimtelijke Visie; 6
f g
Brengt lokale kennis in; Stimuleert het proces door inbreng van middelen.
Rijkswaterstaat Noord-Nederland a Participeert als waterbeheerder met het doel om de inzichten van het gebiedsproces ook elders te benutten; b Voert regie over internationale contacten; c Stemt af met planvormen voor de Rijkswateren, zoals Integraal Managementplan Eems-Dollard en beheerplan Natura 2000; d Adviseert over benadering van andere rijks-verantwoordelijkheden, zoals het nHWBP en het Deltaprogramma; e Brengt kennis in over nautische en morfologische aspecten van het Eems-Dollard estuarium als onderdeel van de Waddenzee.
7 Organisatie 1 2 3 4 5
De samenwerking wordt gestuurd door een Stuurgroep, waar partijen via hun bestuursleden in zijn vertegenwoordigd. De directeur van Groningen Seaports neemt als adviserend lid deel aan de stuurgroep De stuurgroep stuurt een projectgroep aan, waarin partijen met medewerkers in deelnemen. De projectgroep werkt een door de stuurgroep vast te stellen samenwerkingsagenda uit en voert opdrachten van de stuurgroep uit. De projectgroep organiseert werkateliers en bijeenkomsten om ander personen en organisaties te betrekken bij Marconi en plaatst relevante documenten op de website van Delfzijl. 7
9
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
212
Bijlage 5 | Steunbrief Landschap
Het
Groninger
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
213
Bijlage 6 | Monitoring EcoShape
2015 | P14084 | Passende Beoordeling Kwelderlandschap Marconi Buitendijks
215
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave .......................................................................................................... 1 1.
2.
Beschrijving van de activiteit .............................................................................. 2 1.1.
Inleiding ................................................................................................. 2
1.2.
Achtergrond ............................................................................................ 2
1.3.
Metingen ................................................................................................ 3
Effecten van de activiteit op natuurwaarden .......................................................... 5
1. Beschrijving van de activiteit
1.1.
Inleiding
Het plan Marconi bevat kwelderontwikkeling in twee onderdelen. Een onderdeel bestaat uit een kwelderlandschap met vogelbroedeiland en knuppelpad. Dit deel is vrij toegankelijk voor publiek. Het tweede onderdeel is een pionierkwelder met rijshouten kwelderwerken. De activiteit van EcoShape bestaat uit het verrichten van metingen in beide onderdelen van het plan. De metingen richten zich op het volgen van de ontwikkeling van kweldervorming, dus op de ontwikkeling van morfologie (opslibbing, vorming van drainagegeulen) en de ontwikkeling van de vegetatie (type en bedekking met kwelderplanten).
1.2.
Achtergrond
In het onderdeel pionierkwelder worden proefvakken aangelegd met verschillende condities voor slibgehalte en vegetatie zodat kweldervormende processen op verschillende wijze worden gestimuleerd en onderzocht. Proefvakken zullen worden ingericht met als doel om de volgende drie aspecten te variëren: Bodemsamenstelling Voor de ontwikkeling van een kwelder is slib belangrijk. Slib bevat voedingsstoffen voor de vegetatie, zorgt voor de goede bodemstructuur en voor ophoging/meegroeien met zeespiegelstijging. Het aangebrachte zand zal naar verwachting een gering percentage slib bevatten. Verrijking met slib kan plaatsvinden doordat met hoogwater slib uit de Eems-Dollard laagje voor laagje wordt afgezet. Het slibpercentage in het water van de Eems-Dollard is relatief hoog. Een andere methode is om van tevoren slib door het zand te mengen. De vraag is welke methode leidt tot het beste resultaat: het laagje voor laagje laten sedimenteren of het van tevoren aanbrengen van slib. Dit zal in proefvakken worden onderzocht. Het aanbrengen van slib in verschillende percentages maakt onderdeel uit van de aanlegfase van plan Marconi. Typen golfremmende structuren Golfluwte is van groot belang voor kwelders. Traditioneel worden hiervoor rijshouten dammen gebruikt en hier is veel ervaring mee. Er bestaan ook biologisch afbreekbare structuren gemaakt van op polymelkzuur gebaseerde composieten met zand. Wanneer hiermee golfremmende structuren worden gemaakt zullen deze worden afgebroken. Dit betekent dat de structuren zullen verdwijnen en de kweldervegetatie achterblijft, waarbij het zaak is dat deze sterk genoeg is om de eroderende krachten van het water te weerstaan. Een deel van de rijshouten dammen zal vervangen worden door biologisch afbreekbare golfremmende structuren. Dit maakt onderdeel uit van de aanlegfase van plan Marconi. Inzaaien met zeekraal Voor een snelle ontwikkeling van een pionierkwelder is het belangrijk dat zaden van pioniersoorten aanwezig zijn. In principe kan zaad uit de Dollard via de ebstroom worden aangevoerd, en zaad uit de Groninger kwelderwerken met de vloedstroom. Het is echter ook mogelijk om het gebied in te zaaien met zeekraal. Dit kan leiden tot sneller resultaat. Hiermee zal worden geëxperimenteerd in de proefvakken doordat sommige delen worden ingezaaid en andere delen niet. Het aanbrengen van zaden is gepland voor de herfst van 2016 en maakt onderdeel uit van de aanlegfase van plan Marconi. Vooralsnog wordt gedacht aan de volgende indeling van proefvakken in de pionierkwelder, Figuur 1: Proeven met bodemslib én inzaaien (overal geldt dat onder slib wordt verstaan sediment <63 μm):
Bezinkveld A: Bodem met 20% slibpercentage. Proefvak A1 niet ingezaaid, A2 wel ingezaaid, A3 wel ingezaaid, A4 niet ingezaaid. Bezinkveld B: Bodem met 5% slibpercentage. B1 niet ingezaaid, B2 wel ingezaaid, B3 wel ingezaaid, B4 niet ingezaaid. Proeven met bodemslib: Bezinkveld C: C1 met 50% slibpercentage, C2 met 5% slibpercentage. Bezinkveld D: D1 met 5% slibpercentage, D2 met 20% slibpercentage. Bezinkveld E: E1 met 5% slibpercentage, E2 met 2% slibpercentage. Indien de bovenste 2 m van het aangebrachte sediment wordt verrijkt met bovenstaande slibpercentages is naar schatting 46.000 m3 slib nodig. In het plan Marconi Buitendijks is reeds een reservering van 46.000 m3 slib voor de planaanleg opgenomen. Vanuit de haven van Delfzijl is jaarlijks 50.000 m3 beschikbaar.
Figuur 1 – indicatieve indeling van de proefvakken in de pionierkwelder. Groene lijnen geven virt uele grenzen tussen proefvakken weer.
1.3.
Metingen
Metingen zullen worden verricht om de verschillen in kwelderontwikkeling te kwantificeren. De metingen richten zich zowel op het onderdeel kwelderlandschap als het onderdeel pionierkwelder, met een zwaartepunt in de pionierkwelder omdat hier de experimenten worden verricht. De metingen richten zich op het volgen van de (a)biotische processen in een kwelder. Deze metingen worden hieronder nader beschreven.
a. Bodemhoogte Door het meten van de bodemhoogte in het kwelderlandschap wordt een vlakdekkend beeld gekregen van de grootte en omvang van sedimentatie en erosie in het kwelderlandschap. De meetparameter is de verticale ligging van een punt ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP). De locatie van een meetpunt zal worden bepaald t.o.v. de Rijks Driehoekscoördinaten Amersfoort / RDnew. Voor een nauwkeurige bodemhoogtemeting wordt gebruik gemaakt van RTK-DGPS techniek. De nauwkeurigheid van een RTK-DGPS meetpunt bedraagt ongeveer 10 – 20 mm in alle richtingen. De metingen worden verricht met een RTK-DGPS meetapparaat dat met de hand wordt bediend. Het apparaat kan zijn bevestigd aan een meetwiel. Metingen van de bodemhoogte worden verricht in zowel het kwelderlandschap als de pionierkwelder. In de aannemingsovereenkomst zal worden vastgelegd dat de aannemer de bodemhoogte opneemt bij oplevering in 2016. RTK-DGPS hoogtemetingen zullen worden verricht in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018. In aanvulling hierop worden orthogonale luchtfoto’s gemaakt met een drone, en worden deze metingen aangevuld met lokaal zeer nauwkeurige bepalingen van de opslibbing, zie onder.
b. Opslibbingssnelheid In het plan zullen meetpunten voor de opslibbingssnelheid worden aangebracht. In de initieel onbegroeide slikkige wadden bestaat de beste methode uit een kunststof touw dat vastzit aan een grondanker. Periodiek wordt de lengte van het touw dat boven het wad uitsteekt gemeten om de opslibbing vast te stellen. Deze methode staat ook wel bekend onder de naam spijkermetingen (binnen de NAM monitoring van bodemdaling op het wad). Wanneer een kwelder voldoende dicht begroeid raakt met vegetatie kunnen SEB-meetpunten worden aangebracht in de vegetatie. Het is niet zeker of dit al tijdens de projectperiode mogelijk is. SEB-meetpunten (Sedimentatie-Erosie Balk) bestaan uit twee PVC palen die in het veld worden aangebracht. Bij een meting wordt een draagbare balk op de palen gelegd waarna de opslibbing ten opzichte van deze balk wordt gemeten. De nauwkeurigheid van beide methoden is in de orde van 1 – 2 mm. De grondankers met touw zullen direct na oplevering van het plan worden aangebracht. De opslibbingsmetingen zullen samenvallen met de bodemhoogtemetingen in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018.
c. Bodemsamenstelling Het meten van materiaaleigenschappen van de slibrijke bodem vindt plaats door het nemen van sedimentmonsters. De materiaaleigenschappen worden vervolgens in het lab bepaald. Direct na oplevering in 2016 en simultaan met het meten van de bodemhoogte en de opslibbingssnelheid worden bodemmonsters genomen dus in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018.
d. Morfologie en vegetatie Om een gebiedsdekkend beeld te krijgen van kreekvorming en morfologie, alsmede van vegetatiebedekking, worden orthofoto-luchtopnames met een Unmanned Aerial Vehicle (ook wel bekend als drone) uitgevoerd. De methode is om met de drone over het gebied te vliegen met een vlieghoogte tussen 90 en 120 m en foto’s te maken. Met behulp van fotogrammetrie kan een digitaal terreinmodel worden vastgesteld. Groundtruthing van vegetatiebedekking wordt in het veld uitgevoerd. Het resultaat zal bestaan uit vlakdekkende kaarten van vegetatie en geomorfologie (vorm en hoogte). De drone zal worden ingezet direct na oplevering in 2016, en vervolgens in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018. Opnamen worden gemaakt tijdens laagwater. Start en landing vinden plaats buiten het Natura 2000-gebied.
e. Slibconcentratie in het water Om de randvoorwaarden voor opslibbing vast te stellen wordt een meting verricht van de slibconcentratie in het water. Deze meting wordt gedaan met een siltprofiler. Dit is een instrument dat vanaf een klein vaartuig in het water wordt gebracht en dan metingen doet aan de concentratie gesuspendeerd sediment, saliniteit en temperatuur langs diepteprofielen. Deze meting vindt plaats in de winter van 2016/2017 in het gebied voor de kwelders (uiteinde van de Bocht van Watum).
2. Effecten van de activiteit op natuurwaarden Bij het verrichten van metingen verplaatst een klein team van mensen zich over het gehele projectgebied. De meetactiviteiten kunnen verstoring van rustende of foeragerende vogels opleveren. Om de gevolgen van verstoring te beperken zullen de meetactiviteiten met elkaar worden afgestemd en in korte periodes plaatsvinden tijdens samengestelde meetcampagnes. De ingeplande meetcampagnes zullen worden verricht direct na oplevering in 2016, in maart 2017, september 2017, maart 2018 en september 2018, buiten het broedseizoen van vogels. De duur van een meetcampagne is naar verwachting drie tot maximaal vijf dagen. De bepaling van de slibconcentratie in het water vindt plaats vanaf een klein ondiep stekend vaartuig in het water vóór de kwelders. Deze metingen vinden eenmalig plaats in de winter van 2016/2017 met een duur van maximaal 5 dagen. Naast ingeplande meetcampagnes zal er ruimte moeten zijn voor adaptieve meetcampagnes. Het kan blijken dat zich onverwachte ontwikkelingen voordoen die een extra meting vergen. Er kan bijvoorbeeld een onverwacht sterke afslag plaatsvinden als gevolg van een storm. Er zullen naast de geplande vijf meetcampagnes mogelijk twee adaptieve meetcampagnes kunnen plaatsvinden. Om vast te stellen of een adaptieve meetcampagne noodzakelijk is zullen projectmedewerkers van EcoShape (in het bijzonder van IMARES Wageningen UR, Deltares, RoyalHaskoning DHV en Arcadis) te allen tijde toegang moeten hebben tot alle delen van de kwelder zodat plaatselijke ontwikkelingen visueel gevolgd kunnen worden. Het spreekt voor zich dat bij betreding van de kwelder de grootst mogelijke zorg in acht wordt genomen om verstoring te voorkomen. Als gevolg van de activiteit meten kunnen mogelijk lichte effecten optreden op de kwaliteit van de te ontwikkelen habitattypen H1140A, H1310A (en mogelijk H1330A), vanwege betreding en bemonstering. Vanwege de schaal van deze metingen, de lage frequentie (twee- tot driemaal per jaar), de geringe duur en het aangelegde karakter van de habitats ter plaatse, leidt dit niet tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voorts kan er lichte verstoring optreden van in het gebied aanwezige vogelsoorten, maar niet in een mate dat dit leidt tot significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten.
Colofon
Opdrachtgever Gemeente Delfzijl Contactpersoon J. Veldman Uitgevoerd door Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV Weiersloop 9 Postbus 10034 | 9400 CA Assen T 0592 - 313389 | info@ burobakker.nl www.burobakker.nl Projectleiding Ir. M. van Kerkvoorde Rapportage Drs. D. E. Heidinga © Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV Gebruik en overname van gegevens alleen toegestaan met volledige bronvermelding. Wijze van citeren Buro Bakker (2015); Passende Beoordeling Kwelderpark Marconi Buitendijks. Buro Bakker adviesbureau voor ecologie BV, in opdracht van gemeente Delfzijl Foto’s: J.R. Offereins en D.E. Heidinga
2015 | | Passende Beoordeling Kwelderpark Marconi Buitendijks
217