Oudheidkundige Vereniging Landsmeer Jaargang 15 nummer 29 1
De Croosduyker
ISSN 1389-6741
Bulletin van de Oudheidkundige vereniging Landsmeer Jaargang 15, nummer 29
voorjaar 2009
Voorzitter
: A. Porsius (a.i)
Secretaris/Penningmeester
: G. de Boer Noordeinde 101
Leden
: L.W. Borman
020-4826251
e-mail -
[email protected]
: K. Schaap : A.F. Wildeman
020-4824433 020-4821919
e-mail -
[email protected] e-mail -
[email protected]
M. Kuiper
020-4824341
Ledenadministratie:
020-4824852 020-4821921 1121 AJ Landsmeer
e-mail -
[email protected] e-mail -
[email protected]
Postbanknummer: 4339877 t.n.v. Oudheidkundige Vereniging Landsmeer Contributie: € 8,-- per jaar (minimaal) Verzendkosten: € 3,50 De vereniging is opgericht op 8 september 1994. Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 4053653 Website: www.oudheidkundigevereniginglandsmeer.nl ▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫▫
Inhoud: Voorwoord Uitnodiging Algemene ledenvergadering Verslag Alg. ledenvergadering van 28 april 2008 Jaarverslag secretaris 2008 Afscheid Paul Wals De klokkenist vraagt ontslag (een reactie) Eendenhouderij Interview van Tiny Kuiper met de heer Siem Stroo Mijmeringen (van de heer Katzburg) Purmerend al vroeg in bezit van begraafplaats Weet je nog wel (Jan van Noord) Het Ilperveld (de heer H.P. Moelker) Winkeltje van Simon de Boer en Lijsbeth Olie (D.H. Goede) Zuideinde 26 (D.H. Goede) Ketel- en apparatenbouw W.P. van Acker Vergeten huisnummers terecht in Watergang (NH dagblad) Geschiedenis brandweer Landsmeer (A.J. Porsius) Pluimveehouderij (Govers Wals Sz) Vijftig jaar geleden Vijfentwintig jaar geleden (brand Nieuwe Gouwschool) Ode aan Marie Jonkhart
2
3 4 4 6 7 8 9 11 12 14 16 17 18 21 25 27 28 32 36 37 39
Voorwoord Beste leden van de O.V.L. Nadat we Paul in de vorige Croosduyker nog veel sterkte en beterschap hebben toegewenst, we hadden hem nog zo veel meer tijd gegund, heeft het echter niet zo mogen zijn. 11 december jl. is Paul in zijn eigen vertrouwde omgeving rustig ingeslapen. Zijn afscheid was warm en heel indrukwekkend, we wensen Nettie en de kinderen alle sterkte toe om dit gemis te kunnen dragen. De vitrine in het gemeentehuis was gevuld met de geschiedenis van de Doopsgezinden in Landsmeer en Den Ilp. Op dit ogenblik is de vitrine gevuld met schitterende artikelen van de Kalligrafie Vereniging. Kalligrafie is een duur woord voor de schoonschrijfkunst. Verschillende werkstukken van o.a. Piet Tump, Frans Wildeman en meester Kalligrafe Anneke Brugman zijn te bewonderen. De foto herkenningsmiddagen in november en februari jl. in het Dienstencentrum gehouden waren weer zeer geslaagd en vele namen en plekken zijn weer ingevuld. De tentoonstelling “Purmerland in dagen van weleer” was een daverend succes. Zaterdag en zondag een complete reünie erg druk en vele mensen, oud inwoners kwamen uit alle delen van het land. Een pluim voor de vrijwilligers van de Burcht. Opgesteld door Klaas Lelie, Leo de Kock, Gerard de Boer, Klaas Schaap en mijn persoontje. Louck Borman voor de techniek van de fotografie. Leo vermeld ik nog apart, die heeft eraan bijgedragen dat we 54 nieuwe leden hebben gekregen. Zijn praatje is zo goed, dat hij nog zand zou kunnen verkopen in de Sahara. In voorbereiding een tentoonstelling over de voormalige overzeese gebiedsdelen Watergang en het Schouw. Deze gaat plaatsvinden in De Boet te Watergang. Voorts bedank ik de medebestuursleden en de leden van de werkgroep hartelijk voor het vele werk, hetzij uitzoeken, plakken, tentoonstelling opstellen, Croosduyker samenstellen enz. dat zij verricht hebben. Met vriendelijke groeten, Arie Porsius ■■■
3
Uitnodiging Algemene ledenvergadering Het Bestuur nodigt U uit tot het bijwonen van de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering, die gehouden zal worden in het Dorpshuis van Landsmeer Op maandag 20 april 2009 . Aanvang 20.00 uur Agenda: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Opening door de voorzitter. Mededeling uit het bestuur. Ingekomen stukken. Verslag Alg. Ledenvergadering no 14 van 28-04-2008. Jaarverslag 2008. Financieel verslag 2008 (tijdens vergadering ter inzage). Begroting 2009 (tijdens vergadering ter inzage). Verslag kascommissie. Samenstelling kascommissie 2009. Bestuursverkiezing: aftredend en herkiesbaar : Klaas Schaap. voordracht van het bestuur Arie Porsius als nieuw bestuurslid. Rondvraag. Sluiting.
Hierna kunt u gezellig genieten van een natuurfilm van de Hr: S. Stroo, zullen we foto’s vertonen over heden en verleden van Landsmeer en zal Annie van Schaik een van haar verhalen voordragen. Dit alles onder genot van koffie of een drankje.
■■■ Verslag Algemene ledenvergadering no: 14 op 28 april 2008 van de Oudheidkundige Vereniging Landsmeer. Deze vergadering werd gehouden op 28 april 2008 in het Dorpshuis van Landsmeer voor de 14 keer. De presentielijst is door 33 leden ingevuld en getekend. 1 Opening. Ad interim voorzitter Arie Porsius opent om 20.00 uur deze 14e vergadering met een voorwoord veel sterkte voor onze voorzitter Paul Wals, die wegens ziekte deze ver-gadering niet zelf kan voorzitten. Verder verwelkomt de voorzitter alle aanwezigen. 2 Mededeling van uit het bestuur. De tentoonstelling Woningbouw was niet zo’n succes in het gemeentehuis en werd daarom herhaald in het Dienstencentrum Landsmeer in september en oktober 2008. De vitrine in het gemeentehuis met dorpsgezichten is goed bezocht. De inloopmiddagen (fotoherkenning) werden ook goed bezocht. Pluim voor Paul Wals die tijdens de ziekte van Engel Dobber het penningmeesterschap op zich had genomen. De Croosduyker is wederom heel goed ontvangen. Het Waterland Archief is ook weer een aantal malen bezocht.
4
De tentoonstellingscommisssie is druk bezig met de tentoonstelling “Purmerland in het heden en verleden”. De diverse activiteiten zijn mede mogelijk gemaakt door: Gemeente Landsmeer , Bibliotheek, DCL, Dorpshuis Landsmeer, LOL, Kabelcourant , Kompas, en verdere persorganen. Hartelijk dank voor deze medewerking. 3 Ingekomen stukken. Brief ontvangen van Bruna aangaande het boekje over Landsmeer, wanneer? Het zit in de planning. 4 Verslag Leden Vergadering Nr 13.van 28 april 2008 Verslag goedgekeurd. 5 Financieel verslag Nr 13. van 28 april 2008 Volledig goedgekeurd met complimenten voor Engel (penningmeester). 6 Begroting 2008. Goedgekeurd. 8 Verslag Kas-Controlecommissie 2008. De kascontrole commissie leden Arie Porsius, Leo de Kock en Maarten Kuiper hebben alles gecontroleerd en goedgekeurd. 9 Samenstelling Kascontrolecommissie 2008. Maarten Kuiper is aftredend en Ab Spits stelt zich beschikbaar. De Kascontrolecommissie voor 2008 is als volgt samengesteld: Arie Porsius, Leo de Kock en Ab Spits. 10 Bestuursverkiezing: Afredend en niet herkiesbaar Engel Dobber, Engel wordt administrateur voor de O.V.L. Voorzitter en 2e penningmeester: Paul Wals. Voorzitter a.i.: Arie Porsius Secretaris/Penningmeester: Gerard de Boer. Overige leden: Louck Borman, Klaas Schaap en Frans Wildeman. De Werkgroepleden: Leo de Kock, Joop Schmidt, Jaap Wals, Klaas Lelie, Bert Leguijt, Cees Evers, Gerrie Rijnsburger en Engel Dobber (administrateur). 11 Rondvraag: J. Verweij bedankt het bestuur en werkgroep voor het vele werk dat zij hebben gedaan. Annie van Schaik geeft haar medewerking om de vitrine in het gemeentehuis te vullen met Waterlandse en Westfriese klederdrachten en sieraden uit het begin 20e eeuw. Ab Spits heeft bedenkingen over de kosten van de Croosduyker; waarom niet op vrijwillige basis? 12 Sluiting: De voorzitter sluit de vergadering met dank aan een ieder voor hun aanwezigheid. Na het nuttigen van een drankje en nog wat gezellig napraten werd de vergadering om 22.30 uur beëindigd. Gerard de Boer. Secr. O.V.L.
■■■
5
Jaarverslag 2008. Op 11 december 2008 is onze voorzitter Paul Wals overleden Wij wensen Nettie, kinderen en kleinkinderen heel veel sterkte toe. Vergaderingen. Het bestuur heeft in het jaar 2008 acht keer vergaderd, waarvan notulen zijn gemaakt. Tevens zijn er onderling regelmatig informele contacten geweest. Het bestuur en de werkgroep zijn geruime tijd minimaal eenmaal per week bij elkaar geweest, om o.a. de tentoonstellingen voor te bereiden en foto’s, archiefstukken, krantenknipsels etc. te documenteren. Samenstelling Bestuur. Voorzitter : Paul Wals (en wegens diens ziekte en overlijden) werden zijn taken overgenomen door Arie Porsius). Secretaris en penningmeester Gerard de Boer. Overige leden: Louck Borman Frans Wildeman Klaas Schaap.
2e voorzitter 2e secretaris
Werkgroepleden: Leo de Kock, Klaas Lelie, Bert Leguijt, Jaap Wals,Joop Schmidt Cees Evers en Gerrie Rijnburger. Engel Dobber (administrateur). Ledenbestand: Het ledenbestand per 31 december 2008 bestond uit rond de 700 leden. Verenigingsblad. Het verenigingsblad de Croosduyker is ook in 2008 twee maal uitgegeven. Exposities: In 2008 is er veel tijd aan de voorbereiding van een expositie besteed, met medewerking van de werkgroep. Vanaf september 2008 is in samenwerking met medewerkers van het Gemeentehuis de vitrine in het Gemeentehuis gevuld met prachtige handgemaakte poppen, vervaardigd door Geertje Schreuder en daarna met Waterlandse en Westfriese klederdrachten, sieraden en gebruiksartikelen uit het begin van de 20e eeuw, aangekleed door de dames Annie van Schaik en Trien Roele. Vervolgens een expositie van de Doopsgezinde Gemeente, met 475 jaar geschiedenis over de wederdopers in onze gemeente, dit in het kader van het 20 jarig bestaan van de nieuwe Vermaning. De fotoherkenningsmiddagen in het Dienstencentrum van Landsmeer, werden zeer goed bezocht. De gestelde vragen bij de getoonde foto’s zijn: wie, wat, waar?. In veel gevallen werden deze vragen beantwoord en is deze informatie aan de foto’s toegevoegd. De eerste fotoherkenningsmiddag is inmiddels al weer geweest en de volgende staan op de agenda en wel op 4 juni en 22 oktober 2009 van af 13.30 uur in het Dienstencentrum van Landsmeer. De tentoonstelling “Landsmeer bouwt” is zelfs drie keer geweest, n.l. in het gemeentehuis, in basisschool De Stap en in het Dienstencentrum. 6
Op 22 en 23 november 2008 is er in het dorpshuis van Purmerland een tentoonstelling geweest over “Purmerland in dagen van weleer”. In het Dorpshuis werd, ter gelegenheid van het in gebruik nemen van de bibliotheek aldaar, een tentoonstelling over het heden en verleden van de bibliotheek gehouden. Schenkingen: Ook in 2008 ontvingen wij weer zowel geldelijke als veel materiële steun in de vorm van oude foto’s, documenten en voorwerpen. Waterlands Archief. Ook in 2008 hebben wij regelmatig het Waterlands archief te Purmerend bezocht, met als doel gegevens te verzamelen over de geschiedenis van Landsmeer. Gerard de Boer secr. O.V.L. ■■■
Afscheid Paul Wals Onderstaande toespraak werd gehouden tijdens de uitvaart van Paul Lieve Nettie, Robert, Monique, Erik, Mirjam, Moeder Trijnie, kleinkinderen, familie, vrienden en kennissen. Het is aan mij de droeve plicht om namens de Oudheidkundige Vereniging afscheid te moeten nemen van jouw man, jullie vader, opa, uw zoon en onze Paul. Paul zat al sinds 1998 in het bestuur en vanaf 2005 tot heden was hij voorzitter van onze vereniging. Wij kenden je als een gedreven, betrokken Landsmeerder, bij alles wat met de geschiedenis van ons dorp te maken had. Jij en ik zouden nog samen een boekje opstellen, ik deel 1 over de geschiedenis van het dorp en jij deel 2 over de geschiedenis van de kerken van Landsmeer. Meerdere malen hebben we samen de vitrine in het gemeentehuis gevuld met o.a. 350 jaar vervoer Landsmeer-Amsterdam v.v. en 350 jaar brandbestrijding in Landsmeer. Vorig jaar op de Kerstmarkt ontmoetten we jou en Nettie en huilend vertelde je toen over die vreselijke ziekte, welke niet operabel bleek te zijn. Maar we gaan ervoor hoor: chemokuren, bestralingen, we houden de moed erin. Het heeft jammer genoeg niet mogen baten. Paul, je hebt gevochten en alles gegeven, maar tegen deze sluipmoordenaar is niemand opgewassen. Donderdagavond kregen we het bericht dat Paul in zijn vertrouwde omgeving was heengegaan. We wisten dat het zou komen, maar toch… Nooit meer in Landsmeers dialect: van wie ben jee der ien, of wat moet je zeun, wat zoek je knecht, of die parreg. We zullen je missen maar niet vergeten! We zijn er trots op jou gekend te hebben. Ik neem nu afscheid op z’n Landsmeers: “Rust nou maar uit kameraad, je hebt het verdiend. Arie Porsius, Landsmeer
7
De klokkenist vraagt ontslag. In het vorige nummer werd de aandacht gevraagd voor deze gebeurtenis. Het volgende gedicht vertelt hij van zijn werkzaamheden hoe eenvoudig, maar toch belangrijk, zelfs voor het kerkvolk heeft hier baat bij, dus is hij hier onbewust een kerkelijk medewerker. Toen ik dit overdacht moest ik denken aan het volgende voorval: Er was een man gestorven die geen pensioen kreeg (A.O.W. was er nog niet), dus was men aangewezen op armenzorg of diaconie. De weduwe vroeg hulp bij de diaconie. Toen de predikant aan haar vroeg of haar man zich op kerkelijk terrein bewogen had (hij had beiden nooit in de kerk gezien), moest zij even denken en na enige ogenblikken zei zij: “Ja hij is vaandeldrager geweest bij de christelijke zangvereniging “Herbivoria”. In het gedicht zegt hij o.a.: “Iedereen is dan ook over mijn werk tevreden”. Dit was geen wonder. Ik heb hem vaak bezig gezien, het opwinden was eenvoudig werk, maar de juiste tijd aangeven, dat werd moeilijk. Daar had hij iets origineels op gevonden. Zomers ging hij aan de Breek zitten, achter de kolenhokken van Harm Ruiter. Het Twiskeplan was er nog lang niet, dus was er een vrij uitzicht over het Ilperveld en de polder van Oostzaan.
hoe het vroeger was. Vooral was hij verwonderd over het waterpeil, dat vroeger vooral ’s winters veel hoger was. Hij veronderstelde dat het land, zo wup in de hoogte gekomen was op een gegeven moment. Ik voelde me niet bekwaam voor uitleg. Op mijn vraag, wat doet U nu hier, zei hij: “de zon schieten”. Ik was benieuwd, “hoe gaat dat?” Hij vertelde het volgende:’ “hij wist hoe laat de zon ondergaat, dat stond in de almanak en als de lucht tot de kimme helder bleef kon men de zon tot het laatst waarnemen en op dat moment zat hij met het horloge in zijn hand en keek of zijn horloge gelijk was. Zo niet, dan zette hij het gelijk en wist de juiste tijd om ook de kerkklok te stellen”. In het langst van de dagen, even benoorden van de Kalverkerk. Daar hij in mijn jeugd maar twee huizen verder woonde, dus mijn buurman was, wist ik het een en ander van zijn dagelijkse bezigheden. Hij was knecht in een kaaspakhuis. Dit stond ten noorden achter ons huis, dus ook in zijn bezigheden kon ik hem waarnemen. Omdat deze werkzaamheden thans hier al jaren verdwenen zijn, even een verslag.
De werkzaamheden begonnen om negen uur in de morgen. Dan maakte de baas ‘Luukbaas’ zijn poortje open, gevolgd door zijn vleugeladjudanten, zijn zonen Simon en Bernhard, daarna de knecht Willem Brandjes. Zij verdwenen in het pakhuis en
Op deze uitkijkplek kon hij dagen zitten te mijmeren. Ik ging vaak bij hem zitten. Hij was een stille man, die soms iets zei over 8
ik hoorde hen bezig tot half elf, dan werd er koffie gedronken. Van elf tot twaalf uur werd er gewerkt en van één uur tot drie uur gearbeid. Omdat de kaashandel toen zijn toppunt bereikt had, werd er kort gewerkt met weinig personeel. Voor mij was de aanvoer van de kaas dus waarneembaar, met de plat werd deze aangevoerd, via de Breek. Voor het pakhuis was een grote vlonder gemaakt. Daarop werd de kaas gelost en in een mand naar de eerste of tweede etage gehesen. Eens toen ik hier vlakbij stond, vroeg ik aan Willem of ik ook eens in die mand mocht. Hij vroeg hoeveel ik woog, het verbaast mij dat ik het nu nóg weet, 49 pond.
ons dorp weinig voorkwam. Daar zij zich weinig liet zien ging van haar iets geheimzinnigs uit, ook mede doordat zij foto’s kon maken. Zij was zo welwillend hem deze magische kunst te leren, met het ongedachte resultaat, dat nu nog waarneembaar is in de oude dorpsfoto’s. Vaak meer dan honderd jaar geleden genomen. Ik geef hier een gesprek weer wat ik jaren geleden opving van twee buren. “Ja weet je wel, dan zagen we Willem lopen, als hij zijn trouwpak aanhad, dat konden we zien aan het garen dat door de loop van de jaren groen geworden was. Dan had hij het statief gedeeltelijk onder zijn jas, zijn zwarte doek en het toestel in zijn handen. En wij zeiden tegen elkaar, weet jij wie de bruid is?” Ook maakte hij foto’s bij bijzondere gelegenheden. Kortom hij werd onze dorpsfotograaf. Amsterdam had zijn beroemde straatfotograaf Olie, dat was hij geworden door zijn talrijke foto’s van oud-Amsterdam. En zo hadden wij een door velen reeds vergeten dorpsfotograaf, maar postuum hulde voor: WILLEM BRANDJES.■ Simon Kalf
“Ja”, zei hij, “dat kan nog net”. Het was voor mij een hele belevenis, ook omdat het maar éénmaal is gebeurd. Dit was een fragment uit zijn dagelijks leven. Maar waardoor hij zo bekend werd, lag op een ander vlak. Wat ik nu vertel, heb ik niet beleefd, maar uit betrouwbare bron. Hij woonde waar nu het gemeentehuis staat. Hij was getrouwd met Bet Knukkel en zij hadden geen kinderen. Ze verhuurden een kamer van het huis aan mej. Krooneman, die van beroep vertaalster was, wat toen in
Eendenhouderij Inzake wat opgemerkt wordt in de laatste “Croosduyker” over de eendenhouderij in Den Ilp en Landsmeer het volgende: we kenden de horten of roeper eenden, deze zwommen los rond, waren voorzien van een snavelmerk, het “merk” aan de zwemvliezen was waarschijnlijk bedoeld om het ver weg zwemmen te voorkomen. Bovendien werden ze doorgaans geknokkeld, dat was een ingreep aan de vleugel, om wegvliegen te voorkomen. Vooral de woerdjes werden in het najaar opgevangen voor de slacht. Ook waren de staartveertjes van de woerden, de krulletjes dus, zeer gevraagd door de mode-industrie als versiering op zowel dames- als herenhoeden. De eendjes werden o.a. gebruikt als lokvogels bij de jacht op wilde eenden, ze werden bij het vallen
van de avond uitgezet aan een touwtje met een steen verzwaard, de bedoeling was, dat ze met hun gekwaak de overvliegende wilde eenden die op de trek waren, zouden lokken.
9
Beide soorten hebben een beperkte eierproductie. Meestal worden ze na het leggen van een 15 tal eieren broeds en broeden deze eieren in het wild uit. De Kakhi Campbell-eenden daarentegen, werden in Den Ilp, Landsmeer en Oostzaan gehouden voor de eierproductie, in hokken met een vrije uitloop op een afgezet stuk sloot. Een duidelijke foto in deze is te zien in het dorpshuis “De Wije Ilp”. De eierproductie kon oplopen tot 350 eieren per dier. De eendeneieren werden gebruikt door de beschuitfabrieken in de Zaanstreek. Voor de beschuitfabricage was een eendenei beter geschikt dan een kippenei, deels omdat de prijs van een eendenei lager was dan van een kippenei, maar ook omdat een eendenei luchtiger schuim geeft dan een kippenei, waardoor de beschuit brosser wordt. Daar de winters in het verleden vaak strenger waren dan tegenwoordig, viel in de winter de eierproductie soms deels, maar ook vaak helemaal weg. Om dan toch eieren te kunnen leveren aan de beschuitfabrieken (maar ook speculatief) werden ze in de periode dat de eierproductie hoog was opgeslagen in kalkputten. Alvorens de eieren in de kalkput werden “geworpen”, moesten ze worden uitgetikt op rammelaars, ‘Dat waren eieren met haarscheurtjes, die daardoor niet geschikt waren om opgeslagen te worden.
Dat uittikken ging als het volgt: men nam een “worp” eieren (een worp is drie stuks) in één hand en liet deze door een bepaalde vingerbeweging tegen elkaar tikken. Het was dan een kwestie van gehoor om waar te nemen of er een rammelaar tussen zat. Zo ja, dan was het één van de drie eieren en moest er, door de eieren stuk voor stuk tegen elkaar te tikken, bepaald worden welk ei de rammelaar was. Om de eieren in de put te werpen moest je een worp van drie stuks hebben en om duidelijk te maken waarom, is een stukje “eideskundigheid” noodzakelijk: een ei is een afgesloten geheel, de schaal echter is poreus en kan dus ademen. Hierdoor droogt een ei in en wordt de luchtkamer in het stompe gedeelte van het ei groter, waardoor je ook de leeftijd van een ei kunt bepalen; hoe groter namelijk. de luchtkamer, hoe ouder het ei. Het betekent dus dat de punt van het ei zwaarder is dan de kop. Wanneer je nu een worp eieren in de put werpt, moet dit gebeuren met de punten van de eieren naar beneden,want gebeurt dit met de punt naar boven, dan zal het zwaarste gedeelte van het ei, de punt dus, tijdens het inwerpen naar onder draaien en gaan de eieren tollen. Met het risico dat de eieren door dit tollen tegen elkaar tikken en er weer haarscheurtjes ontstaan. De capaciteit van een gemiddelde eierenput was tussen de 25.000 en 40.000 eieren, of een inhoud van 2½ tot 4 m3. De dosering van de schelpkalk was plm. 1 mud, (1 hectoliter) op 1 ½ m3 put inhoud, ¾ deel van de kalk werd aan het water toegevoegd voordat de eieren in de put kwamen, ¼ deel nadat de eieren in de put waren. Dit deel was bestemd voor de noodzakelijke vliesvorming op het water om de put steriel af te sluiten. Bleek na controle van plm. een week, dat de vliesvorming onvoldoende was, moest er nog wat kalk worden toegevoegd. Het leegscheppen van de put gebeurde met behulp van een schepnet 10
waarna de eieren in een houten kist, een wol op de bodem goed voor 500 los in zelfde kist als op bijgaande foto gedaan. getelde eieren of wel 166 worpen + 2 Het hiervoor vermelde is ontleend aan geeieren (166 x 3 eieren maakt 498 + 2 gevens van het “Nederlands Pluimveeeieren is 500). ■ museum” in Barneveld. Antoon Molenaar Verder nog bij de foto: de gebruikte eierenkisten zijn Volendammer kisten, met hout■■■ Na afloop van de jaarvergadering zullen wij o.a. een film van Siem Stroo vertonen. Siem Stroo die een bekende filmer uit Den Ilp was heeft vele kilometers film over natuur en oude beroepen achtergelaten. Hieronder volgt een op 13 januari 1998 in het NNC geplaatst
Interview van Tiny Kuiper met de heer Siem Stroo Landsmeer.januari 1998
Op zijn geboorteplek, t.o. café De Drie Zwanen, laat de geboren Ilper morgenavond enkele van zijn films zien. Zijn collectie bevat op het gebied van oude beroepen onder meer de visjollenbouwer, de turfmaker, de beroepsvisser, de mandenvlechter. Filmen en fotograferen vormen al jarenlang zijn lust en zijn leven. Zijn film- en fotoarchief bevat een schat aan beelden uit verleden en heden. “Mensen hebben er alleen geen idee van hoeveel werk het is een film te maken”, zegt hij. “Vooral natuurfilms vergen zeeën van tijd en heel veel geduld.” Het natuurwerk heeft hem het meest in de greep. Voor de oud-agrariër, die op Lombok in het Ilperveld jarenlang zo’n 100 koeien hield, is het natuurfilmen een logisch gevolg van het feit dat hij altijd in de vrije natuur werkte. “Toen ik nog volop boerde had ik al oog voor vogels, insecten, planten en bloemen, alleen ontbrak het me toen aan tijd om alles op film of foto vast te leggen.” Inmiddels heeft Stroo kilometers film over vogels, waaronder de roerdomp en roofvogels, zoals kiekendief en torenvalk. Ook insecten en bijzondere planten filmde hij. Gestoken Nieuwsgierigheid naar het leven van de wesp deed Stroo ooit in het ziekenhuis belanden, toen hij bij het openleggen van een nest gestoken werd. “Toen ik pas filmde kende ik nog niet alle gevaren van de natuur. Soms zie je me met een pan op m’n kop filmen, omdat vogels
Volle zalen trok hij in het begin met zijn natuurfilms en zijn opnamen van oude beroepen. “Die tijd is voorbij”, zegt Siem Stroo, de amateurfilmer en –cineast uit Landsmeer. “Mijn doelgroep is de oudere Waterlander en die sterft zo’n beetje uit. De jeugd kijkt liever naar spelletjes op de tv, daarom denk ik erover om geleidelijk aan met het draaien van films te stoppen. Ik ben nu zeventig. Het filmen op zich blijf ik wel doen, hoewel ik merk dat het steeds zwaarder wordt om er bij nacht en ontij op uit te trekken met het zware materiaal.”
11
met eieren of jongen het vaak op je hoofd en je ogen hebben voorzien.”Hij leerde geduld te oefenen, zich uren in te graven in een schuilhut om op het juiste moment de opname te maken, die hij voor ogen had. Het meest trots is hij op zijn film over de roerdomp. “Ik heb er tien jaar over gedaan om de roerdomp op eieren, het uitkomen van de eieren, het voeden en het uitvliegen van vier jonge roerdompen te filmen.” Z’n grote wens is het woudaapje nog eens te filmen. Deze vogel is echter ’s nachts het meest actief en dat is een handicap voor filmers. Je moet dan aan de gang met lichtbak of schijnwerper. Clandestien Vele films maakte Stroo clandestien in het Ilperveld, omdat hij jarenlang niet aan wal mocht van het Noordhollands Landschap. “Oud burgemeester Waltmans heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat ik een vergun-
ning kreeg om in het veenweidegebied van het Ilperveld natuurhistorische films te maken. Ik zit nu legaal zowel overdag als ’s nachts in de schuilhut of op het land te wachten op de karekiet, koekoek of andere vogels.” Stroo maakt niet alleen filmopnamen, hij knipt en plakt uren om een mooie compositie te maken. Hij spreekt de teksten in en zorgt voor bijpassende muziek. “De begeleidende teksten en verhalen zitten in m’n kop. Als ik tijd had zou ik heel wat boeken kunnen schrijven over de geschiedenis van Den Ilp, Landsmeer en Waterland”, aldus Stroo, die aan het jarenlange filmen ook een ‘beroepsdefect’ heeft overgehouden: het oog waarmee hij uren door de lens tuurde is veel slechter geworden dan het andere oog.■ Tiny Kuiper
Mijmeringen Als er weer eens een exemplaar van De Croosduyker is bezorgd heb ik voorlopig geen tijd voor andere dingen, want dan sla ik direct aan ’t lezen. Ik heb geen heimwee naar Landsmeer en ook niet naar het dorp van vroeger, maar een en ander lezen over hoe het daar vroeger was vind ik heel interessant. Dat komt natuurlijk omdat ik er geboren en getogen ben . Ik ben de zoon van Geertje Bakker en Dirk Katsburg en werd na mijn geboorte vernoemd naar mijn grootvader Lambertus Bakker. Mijn roepnaam werd Bertus, deze voornaam heb ik zelf later verkort tot Bert . Ik ben al eerder van plan geweest om eens te reageren, maar daar kwam om een of andere reden nooit van. Omdat een aantal artikelen in het laatste nummer bij mij weer zoveel herinneringen oproepen zet ik maar eens wat op papier. Misschien dat iemand anders ook dit soort ervaringen heeft. Ik volg de artikelen in De Croosduyker nr.28 en reageer daar op.
dat was inderdaad gezellig, ik ontmoette daar vroegere buurtgenoten en anderen die ik niet zou hebben herkend als ik ze op straat zou zijn tegen gekomen, want we zijn allemaal nogal veranderd door “de tand des tijds”. Dat kun je ook zien aan de trouwfoto’s van Engel Dobber en Gerard de Boer op pag.37. Zoals de gedachten van Simon Kalf werken op pag. 4, zo werken mijn gedachten als ik zijn verhaal en dat van Leo Plemp lees.
In het Voorwoord wordt gerefereerd aan de fotoherkenningsmiddagen. Ik ben daar in 2007, toen ik een weekje op de camping van Peter Blees stond, een keer geweest,
Fotoherkenning in het DCL
12
Over boodschappen doen bijvoorbeeld. Mijn vader was groenteboer tot eind jaren veertig. Wij deden boodschappen bij de middenstand die klant was bij hem, en dan moesten ze liefst ook nog gereformeerd zijn want dat waren mijn ouders ook en je moest eerst “voor je huisgenoten des geloofs” zorgen. Dus haalden we de meeste kruidenierswaren bij “vrouw Bakker” (later Pietje Bakker en Jan Leguijt) en Jan Groot (Spar) van het Zuideinde kwam af en toe “vragen en brengen”. Ook kwam Marie Jonkhart natuurlijk aan de deur. Bij Bertus Meester, die 100 meter bij ons vandaan zijn Sparwinkel had kwamen we ook. We hadden twee bakkers, Jan de Boer (kouwe bakker) en Cor Bakker van de Van Beekstraat. Vlees haalden we bij Dirk Duim en niet bij Kronenburg, die eigenlijk veel dichterbij woonde. Toen Klaas Plemp later zijn Végéwinkel had en mijn zus Annie daar in de winkel stond kwamen we daar natuurlijk ook. Als ik het verhaal van Leo Plemp lees moet ik onwillekeurig denken aan Albert Heijn, Dirk van de Broek, Jan de Boer, allemaal grutters die groter en groter werden. Is er over vijftig jaar misschien een Super Plemp of kunnen mijn achterkleinkinderen aandelen KWP kopen? Simon heeft de rustigste provincie van Nederland gekozen om te rentenieren, gelijk heeft hij. Ik ben er in 1978 gaan werken en geniet er nu al jaren van mijn pensioen.
ik maakte er voor ’t eerst kennis met het gedachtengoed van Nietsche. Wij woonden in die tijd zo’n beetje tussen het gezin waar Jessie uit komt en Arie Bakker (Arie Tuf) in. Jessie vertelde al hoe de eenden gevoerd werden. Arie Tuf had een motorschip waarmee hij de voor eenden bestemde vis ophaalde waar zijn eenden van genoten. Het kon dus bij ons in de buurt nogal eens lekker stinken van die niet meer zo verse vis enz. De doppen van de mosselen werden, o.a. door mijn naast ons wonende opa, gebruikt voor padverharding. Er staan verder in Croosduyker 28 een aantal pagina’s met allerlei losse aantekeningen over een tijd die ik ook niet heb meegemaakt . Maar één van die aantekeningen gaat over een fabriekje dat ziektekiemvrije melk produceert. Ik denk dat dat de Modelmelkerij Nieuw Holland van de familie Knibbe is geweest. Ik ken namelijk het verhaal van mijn vader die in de jaren twintig, in chauffeursuniform met de auto melk bezorgde voor deze firma bij o.a. De Nederlandse Bank. Het visstropen (pag.14) is mij ook niet onbekend. Een paar huizen bij ons vandaan woonde de veel te jong overleden Bob Koning die een heel klein bootje had waarmee wij samen het veld in gingen. We zochten eieren, visten met een hengel, maar zetten ook stekken uit en zelf een hoeklijntje maken en uitzetten was ons niet vreemd.
Op pag. 8 kom ik Maarten Koolhaas tegen, bij ons thuis beter bekend als “Maarten
Het artikel over gevelstenen brengt me een andere vriend in herinnering, die overigens ook veel te jong gestorven is, Jan Goede (Jan van Siem van Jakes ). Zijn grootouders en later zijn ouders woonden naast het pand dat nu kennelijk Juffrouw Tok Tok heet. In bedoeld pand was in mijn jeugd aan de voorzijde een christelijke bibliotheek gevestigd die alleen vrijdagsavonds open was. Het was er dan een enorme drukte. De vrijwilligsters, o.a. Trien Goede en Bets van der Zanden moesten dan nogal eens tot kalmte manen omdat je elkaar nauwelijks verstond. Met Jan Goede heb ik wel eieren opgehaald bij kippenboeren op Wieringen en ook eieren weggebracht naar o.a. de Beschuitfabriek Bolletje in Almelo.
Zeven–hazen-in-één-
schot”
wat aantoont dat er meer sterke verhalen van hem bekend zijn. Dat soort verhalen hoorde ik ook toen ik als jongere mijn haar liet knippen bij Dirk Wals (Dirk van Boekie). Daar kwamen voornamelijk mannen uit Den Ilp en de Noord van Landsmeer. Het ging er soms filosofisch aan toe, 13
Toen burgemeester Post in april 1949 zijn intrede deed in Landsmeer zat ik op de Mulo in Amsterdam Noord. Een van de leraren, de van Landsmeer afkomstige mijnheer Leguijt, snapte niet dat wij vrijaf wilden hebben voor de inhuldiging van een “rooie burgemeester”. Hij begreep kennelijk niet dat de kleur van de burgemeester ons niets kon schelen en hij wist ook niet dat diens kleur in de loop van de tijd zou veranderen in blauw. En dan Purmerland en Den Ilp. Niet elke Landsmeerder zal een artikel over Purmerland interessant vinden. Maar hoewel de tekst van Cees van Vuure bijna helemaal over een tijd gaat die ik niet heb meegemaakt vind ik het toch wel leuk om te lezen. Ik fietste (later bromde) namelijk van augustus 1950 tot januari 1961 (onderbroken door 21 maanden dienstplicht bij de marine), eerst zes en later vijf dagen per week de route Landsmeer - Purmerend vice versa. Daardoor kende ik langzamerhand elk huis in Den Ilp en Purmerland en wist ik ongeveer wie er woonde. Omdat ik op het belastingkantoor werkte en elke brommer, motor en auto in die tijd een “wegenkaart” moest hebben om te bewijzen dat men motorrijtuigenbelasting had betaald nam ik voor verschillende mensen in Landsmeer en
Den Ilp wegenkaarten mee. Men stond mij soms onderweg al op te wachten. En voor de mensen op kantoor nam ik dozen eieren en voor de feestdagen vaak geslachte kippen mee. Wie mij ook eens stond op te wachten, ’s avonds in het donker, tegenover de Purmerlander kerk, was politie de Jong. Ik reed toen op een brommer waarvan de verlichting het niet zo goed deed. Alleen als ik stationair draaide gaf hij volop licht. De Jong liet me dus stoppen omdat mijn licht het niet goed deed. Ik zei:” o, maar ik reed met dimlicht”. “Kan dat tegenwoordig ook al?“ zegt De Jong. Ik zei “Ja, moet u maar zien” en ik geef een dot gas terwijl ik stilsta en de lamp brandt als een zonnetje. “Nou”, zei De Jong “rij dan maar door, maar wel met je grote licht aan.” De overige artikelen in de vorige Croosduyker geven natuurlijk ook aanleiding tot gedachten en herinneringen, maar ik zal het hier maar bij laten. Alleen naar aanleiding van de oude advertentie van Horlogerie Binnema wil ik nog opmerken dat vorig jaar ene H.H. Binnema naast mij kwam wonen, en jawel hoor, een kleinzoon van Ds. H.H. Binnema, geen horlogemaker maar goudsmid. Zo merk je dat Nederland maar een klein landje is.■ Vledder, december 2008 Bert Katsburg
[email protected]
PURMERLAND AL VROEG IN HET BEZIT VAN EEN BEGRAAFPLAATS Purmerland had reeds in de eerste helft van de 17e eeuw een begraafplaats, waarop de overledenen werden begraven die niet in de
kerk ter ruste werden gelegd.Deze begraafplaats was niet tegen de kerk aangelegd, maar op enige afstand daarvan. Rond het kerkgebouw lag een graf dat in gebruik was afgestaan aan de koster en de voorzanger, die daarover naar verkiezing mocht beschikken, evenwel met inachtneming van de bestaande keuren en schouwen. De begraafplaats was door de bevolking uitgekozen tot het doen van spelen en het plegen van baldadigheden. De ouderen hielden zich bezig met kolven, kaatsen, bal slaan, klootschieten en het gooien met stenen en in de winter ook
Kerkje te Purmerland
14
sneeuwballen. De jeugd leefde zich uit in allerlei kinderspelen, zoals: het koten (bikkelen), knikkeren, dansen en het “lichtvaerdigh loopen” = (hard rennen). Dit plaatselijk gebeuren nu nam vermoedelijk zulke ernstige vormen aan, of een deel van de bevolking nam daar aanstoot aan, dat zij klaagden bij de burgemeesteren. Dit leidde er toe dat de burgemeesteren en vroedschappen op 17 mei 1662 een verordening afkondigden, waarbij deze spelen en andere vermakelijkheden werden verboden. Er diende op de begraafplaats gepaste eerbied in acht genomen te worden en niet langer een plaats van volksvermaak te zijn. De schout Jan Arentz. werd belast met het toezicht en hij die aan het spelen was en door hem op heterdaad werd betrapt, kreeg een boete van twee pond. Het begraven van lijken van de inwoners der dorpen Purmerland en den Ilp op deze begraafplaats leverde voor de vroede vaderen geen problemen op, daar in de archieven van de gemeente Purmerland, noch in die van de kerk gegevens voorkomen die voor deze beschrijving vermeldenswaard zijn. Eerst in het jaar 1784 treffen wij in de notulen van de op 1 juni gehouden vergadering van burgemeesteren en vroedschappen van Purmerland een hoogst merkwaardige vermelding aan. In het buurtschap Den Ilp bestond er bij de inwoners geen belangstelling, noch bereidheid om de lijken van arme mensen aldaar ter aarde te bestellen op de begraafplaats te Purmerland. Deze zaak splitste zich toe toen Jacob Beemster een lijk uit den Ilp naar Purmerland moest brengen en niet meer dan 3 personen bereid had gevonden het lijk te vervoeren waarvoor hij deze helpers het hoge bedrag van één daalder moest betalen. Hierover beklaagde hij zich bij de burgemeesteren van Purmerland en deelde mede dat hij zijn werk op die manier niet naar behoren kon verrichten met alle nadelige gevolgen van dien. Hij kon zelfs niemand krijgen die hem wilde helpen om 15
een lijk van het sterfhuis naar zijn erf te brengen. Deze klacht werd in genoemde vergadering besproken en door de burgemeesteren werd naar voren gebracht dat ook de bewoners uit Den Ilp in een “Christenland” woonden en niet in een “Turkenland”. Een ieder behoorde (eene eerlijken begraavenisse) te hebben. Nu dit voor de armen in Den Ilp niet mogelijk was, diende de burgerlijke overheid maatregelen te treffen om aan deze zeer ongewenste toestand een eind te maken. Besloten werd de navolgende resolutie te nemen: Bij het overlijden van een persoon te Purmerland en Den Ilp werden de naaste buren, zowel rijk als arm, de verplichting opgelegd, het lijk uit te kleden. Betrof het een overleden man, dan moesten de vier naaste buurmannen dit doen en betrof het een vrouw de vier naaste buurvrouwen. Een overleden kind tot 10 jaren oud moest door twee buren ontkleed worden. Weigerden de betrokken buren deze verplichting na te komen dan kregen zij een boete van één gulden. De vier naaste buren aan weerszijden van het sterfhuis werden verplicht om het lijk behoorlijk ter aarde te bestellen. Was één van de naburen een weduwe bij wie geen manspersonen thuis waren, dan werd zij gepasseerd en de volgende buur mocht dan aan de begrafenis meewerken. Een kind onder de 10 jaren moest door vier naaste buren begraven worden en een kind onder de twee jaren door twee naaste buren. Kon –om een of andere reden- één van de buren zijn medewerking niet verlenen dan was het hem toegestaan een ander bekwaam persoon in zijn plaats te stellen, evenwel met voorkennis van degene, die het bewind in het sterfhuis had. Bij het niet nakomen hiervan kreeg hij een boete van één gulden, bestemd voor degene die zijn plaats innam en het lijk met de andere buren naar de begraafplaats droeg. Van het verlenen van assistentie bij het begraven kreeg de buurman van de op-
zichter van de begraafplaats bericht. Voorts verplichte deze resolutie de buren tijdig bij de kerk aanwezig te zijn en zonder “eenige murmereering of qualijk spreeken” het graf, nadat de kist met de overledene daarin was neergelaten, met zand dicht te maken. Dit was van oudsher reeds gebruikelijk en de buur die zich hier aan onttrok werd een boete van zes stuivers opgelegd ten voordele van de buren die het werk wel deden. In het jaar 1862 vond in het dorp Purmerland een reconstructie van de buurt rondom kerk en begraafplaats plaats, door het dem-
pen van de sloot, waardoor het dorp een geheel ander aanzien kreeg. De brug, die toegang gaf tot de begraafplaats en de onderwijzerswoning, werd gesloopt, evenals de schoeiing en de ontschepingsplaats voor de begraafplaats. In het jaar 1873 werd op de begraafplaats een lijkenhuisje gebouwd. Ter voorkoming van een noodzakelijke uitbreiding van de begraafplaats werden in de loop der jaren vele graven geruimd. Rond het jaar 1970 is de te klein geworden begraafplaats alsnog uitgebreid.
Weet je nog wel? Nou had ik het de vorige keer over Willem Ceres, een bijnaam zoals zoveel Landsmeerders een bijnaam hadden. Vaak werd dit gedaan omdat er heel veel mensen met de zelfde achternaam waren, ja zelfs mensen met de zelfde voor- en achternaam. Willem Ceres had zijn bijnaam te danken aan het feit dat hij "kouwe" bakker was, dus niet zelf bakte, maar zijn brood betrok van de Ceres broodbakkerijen uit Amsterdam. Dit brood kwam 's morgens vroeg met de eerste boot uit Amsterdam naar Landsmeer toe. Op die boot was Willem Boeder de kapitein, een bijzonder grote man, die op de Stoombootweg woonde. Volgens mijn vader was zijn huisje het eerste dat op de Stoombootweg gezet is. Het staat er nog steeds, zij het geheel gemoderniseerd.
kreeg "niks geen maleur jongen". Zijn vrouw Marie heb ik nooit anders gekend als met een koper horentje, dat ze aan haar oor hield en waar je dan in moest praten. Ze was stokdoof. Ze hadden 4 of 5 jongens en 2 dochters. De jongens kwamen eens op het idee om een spelletje te doen, “wie z'n schoorsteen het hardste roken kon”. Nou als je vader dan machinist was op de boot, moest je dat winnen, dus ze hadden wat vetkolen weten te bemachtigen, en die werden thuis in de kachel gedaan. Ze wonnen met glans, maar tante Marie kon de hele kamer uitsoppen. Om nog even op dat karretje duwen terug te komen, wij deden dit later ook. Gelukkig niet om ons brood te verdienen, maar voor een snoepcent, of als het de haringman was, een zuur uitje. Van de ijsman kreeg je een ijsje van een cent, een heel klein puntje met wat ijs er in. Als we een cent hadden gingen we naar vrouw van Os, die een klein winkeltje had aan de Landsmeerderdijk. Zij verkocht "cent van ‘t blad", wat in die tijd veel gedaan werd, ook wel door iemand zonder winkel, waar je dan achterom ging en de vrouw dit als bijverdienste deed. Het was natuurlijk niet vet soppen! Het blad was wel een meter breed, en was onderverdeeld in allemaal kleine vakjes, waarin de lekkerste dingen uitgesorteerd lagen. Maar ja, je had maar één cent. Als je binnen kwam lag het blad op veilige grijpafstand achter de toonbank, dus dan nam ze het blad voor de buik, en dan kon je uitzoeken. Nou dat deed je dan ook.
Vervoer over het water
De machinist was ome Jaap Engel, die de bijnaam Maleur had. Die bijnaam had hij te danken aan het feit dat als je aan hem vroeg hoe het ging, steevast ten antwoord 16
"Hoeveel van die voor een cent, en hoeveel van die"? Tot het haar verveelde en het te zwaar werd. Dan was het: "Nou komt er nog wat van?". En dan kocht je voor een halfje, want dan kon je later weer eens voor een halfje snoepen. Altijd als ik het
liedje van Wim Zonneveld hoor over de cent, komt het beeld van vrouw van Os met haar blad weer in mijn gedachten.■ Jan van Noord WJNW05
Het Ilperveld De jaren tussen 1930 en 1940 waren voor velen van de Nederlandse beroepsbevolking, jaren van werkloosheid en armoede. Ter bestrijding van deze werkloosheid werden er van overheidswege plannen in uitvoering genomen en een van die plannen was het in cultuur brengen van het gebied tussen de dorpen Den Ilp en Ilpendam, het zogenaamde Ilperveld; ten oosten van het dorp Den Ilp lag ruim 38 ha water, biezenland en drassige veengronden. Reeds in de middeleeuwen was men daar begonnen met de ontginning van het veen, waardoor weteringen en kavelsloten ontstonden en water kwam in de plaats van land. In de loop van tijd veranderde het Ilperveld aanzienlijk Op veel plaatsen doorsneden smalle sloten het veenweide landschap met petgaten (dellen) en achtergebleven smalle repen van het oude land, welke men legakkers noemde. Maar de natuur zelf herstelde voor een deel dit open landschap dat door mensenhanden sterk was veranderd. Het open water verlandde tengevolge van plantengroei en de achtergelaten petgaten verdwenen. De moeraslanden werden beweid dan wel gehooid, maar ze waren, omdat het vaarland was, uit het oogpunt van economische bedrijfsvoering zeer arbeidsintensief en dus kostbaar. Vandaar dat het Ilperveld niet zo in trek was bij de boeren uit deze omgeving. In het jaar 1938 had het Rijk het Ilperveld aangewezen als vuilnisstortplaats voor het Amsterdamse stadsvuil. Met dit dempingen vuilnismateriaal moest het land in vruchtbare cultuurgrond worden veranderd. Berekend was, dat hierdoor een werkobject werd gecreëerd voor een periode van acht jaar van productieve arbeid, waardoor 150 werkloze arbeiders, waaronder vele Ilpers werk hadden en hun brood verdienden. Het stortrijp maken van de percelen en het egaliseren van het gestorte vuil vond plaats
in de centrale werkverschaffing onder inspectie van het Rijk, die de dagelijkse leiding uitbesteedde aan de Nederlandse Heide Mij. Alles bijeengenomen was met het werk een bedrag van ong.300.000 gulden gemoeid, een voor die tijd enorm bedrag, zo lagen de plannen waarmee de opzichter Stevens, die in Ilpendam woonde, aan het werk kon gaan. In de maand mei van 1939 was een groot aantal arbeiders in de buurt van de Poekampen druk bezig met voorbereidende werkzaamheden. Bij het Noordhollandskanaal, achter de plaats van Verbree werden de sloten op diepte gebracht opdat de slepen gemakkelijk konden passeren. Door de gemeente Ilpendam werd een motorbarkas aangekocht, waarmee naar het werk kon worden gevaren. Te midden van water, riet en rooskleurige zuring waren enige gebouwtjes neergezet die als schaftlokaal moesten dienen. Ook waren er enige drijvende keten afgemeerd die voor hetzelfde doel dienden. Ongeveer 55 arbeiders, onder leiding van opzichter Stevens, waren bezig bagger te trekken die op de kleine Poekamp werd gebracht. Op deze akker was een kade opgezet, waarbinnen de opgebaggerde modder werd gedeponeerd, die als afdeklaag diende over het gestorte vuil. Het huisvuil werd aangevoerd in bakken, welke door een sleepboot van Amsterdam via het Noord-Hollands kanaal naar het Ilperveld werden gesleept. Hier stonden kranen klaar om het vuil uit de bakken te halen en in kiepkarren te storten, waarna deze karren over een spoor van driehonderd meter naar de stortplaats werden gereden en de arbeiders ervoor zorgden dat het vuil werd verspreid. De arbeiders werden dagelijks met een Oostzaner plat waarin banken waren geplaatst en een motorboot die de plat sleepte, naar het werk gebracht. De afvaart 17
steunslaven van de democratie, absoluut onvoldoende was. Ook de lonen waren niet je dat. Het basisuurloon voor de Ilpers bedroeg 30 centen, terwijl de Amsterdamse werkloze, voor wie dit blad het opnam, als bijslag van de gemeente Amsterdam, 50 procent van het verdiende loon kreeg. Dit kwam praktisch neer op een gemiddeld weekloon van ongeveer 23 gulden, hetgeen voor die tijd niet slecht was te noemen. Maar volgens het persorgaan moesten de arbeiders zich voor dit werkloon dag aan dag afbeulen onder de slechtst mogelijke omstandigheden, zonder voorzieningen en met het risico van ernstige verwaarlozing bij ongevallen. Maar de arbeiders die daar werkten zeiden: “het is geen vetpot, maar je bent blij werk te hebben”.
Vuilnis storten in het Ilperveld (Lombok)
vond plaats bij de boerderij van Haitsma, dicht bij de van Zonbrug in Den Ilp. De Heide Mij. had er alles aan gedaan om het de arbeiders zo goed mogelijk naar de zin te maken en de arbeidsomstandigheden zo optimaal mogelijk te doen zijn. Toch was deze werkverschaffing naar de mening van de Nationaal Socialistische Beweging, opgericht in 1931, mensonwaardig en in hun persorgaan Het Nationale Dagblad lezen we daarover dat de verzorging van de ver van de bewoonde wereld zwoegende werklozen, de uitgestotene
Dit artikel is geschreven door de heer H.P.Moelker, ex-voorzitter Oudheidkundige Commissie Ilpendam, in het jaar1981. Ondertussen is het Ilperveld zowat hele-maal gerenoveerd en zijn de oude belten zoals het Lombok ingekapseld en is het Ilperveld weer geworden tot een natuurzgebied.
Het winkeltje van Simon de Boer en Lijsbeth Olij Dit winkeltje heeft gestaan waar nu aan de ene kant Deen gevestigd is en aan de andere kant de ABN-AMRO bank is, d.w.z. recht tegenover de van Beekstraat, in die tijd het Tuinpad genaamd. We hebben hier te maken met een plekje grond waarop vanaf zeer oude tijden een winkelnering werd gedreven. Op het kohier der verponding voor het jaar 1666 wordt als eigenaar vermeld Jan Dirksz. Kramer, welke laatste benaming tevens zijn beroep aangeeft. Maar voor 1 april 1682 is Jan Dirksz. reeds overleden, want op de generale turflijst van dat jaar wordt zijn plaats ingenomen door zijn weduwe Geertien de Kraemster en op de turflijst van het jaar 1688 wordt zij nader aangeduid als Geertie Bastaens. Uit begrenzingaanduiding van het jaar 1696 blijkt dat zij de weduwe van Jan Dirksz. is en nog
steeds ter plaatse woont. Uit haar testament van 12 januari1702, kort voor haar overlijden blijkt nog eens dat zij de weduwe van Jan Dirksz. Schouten is 18
en geeft zij als haar laatste wens te kennen dat haar kramerijwinkel bestemd is voor haar dochter Baefje Jans en dan lezen we in het ledenregister van de kerk dat Geertie Bastiaens op 13 april is overleden. Baefje Jans was getrouwd met Jan Alewijnse, zij was in 1656 gedoopt te Landsmeer, maar het kan niet worden nagegaan of en hoelang zij de winkelnering heeft bedreven, want uiteindelijk komt de winkel in handen van Maritje Dircks Schouten, de kleindochter van Geertie Baestiaens. Deze Maritie was de dochter van haar overleden zoon Dirk Jansz. Schouten. Maritie Dirks Schouten was getrouwd met Taam Clase en later met Cornelis Clase. En zo zien we gebeuren dat ook Maritie Dirks Schouten weduwe werd en 14 maart 1724 na het overlijden van haar man het huis en erf in de Keeren op haar lijf verkoopt voor fl.22,50 per jaar zo lang zij leeft aan Jelis Dirksz. de Haan. De buurlieden waren toen Simon Jansz. Breed ten noorden en Dirck Heijms ten zuiden. De kohier der verpondingen per 23 september 1733 vermeldt dan ook dat deze oude woning staat ten name van Jelis de Haan en als no.75 staat geboekt GHX Jelis Dirksz. de Haan is in 1731 overleden en Geertje Dirks, zijn weduwe, heeft de winkelnering, tot na zijn sterven voortgezet, tot ook zij aan het einde van 1735 ten grave werd gedragen en de inventaris van haar nalatenschap 23 november werd opgemaakt. Deze inventaris vermeldt naast de winkelwoning als haar eigendom een partij winkelwaren en een evenaar. Maar de schulden overtreffen het totaal der activa zoadat er sprake is van een insolvente boedel, waaruit op 31 januari 1736 aan Jacob Pronk het huis en erf in de Keeren werd verkocht voor de prijs van 330 gulden. Buurman aan de zuidzijde is nog steeds Dirck Pietersz. Heijms, maar aan de noordzijde woont nu de weduwe van Jan Willemsz. Kolder. Jacob Sijmonsz. Pronk was ook al geen rijkaard, want voor deze
aankoop moest hij een lening sluiten bij zijn vader Sijmon Claasz. Pronk ten bedrage van fl.300.--.Deze hypothecaire lening werd vastgelegd in een acte van 24 april 1742. Dirck Pietersz. Heijmsman de buurman aan de zuidzijde was kort tevoren overleden maar aan de noordzijde treffen we nu Lijsje aan. Sijmon Claesz. Pronk, de vader dus, was gehuwd met Eefje Jans en Jacob Sijmons Pronk was getrouwd met Dieuwertje Dirks. Ook Jacob Pronk is de weg van alle vlees gegaan en zijn weduwe Dieuwertje Dirks verkoopt 29 april 1749 haar huis en erf in de Keern voor fl.81.—aan Jacob Leuverman. Nu woont Hendrik Groeben, chirurgijn, ten zuiden en is het ledig erf van Jacob Visser aan de noordzijde. Jacob Leuverman, kleermaker heeft het hier 30 jaar uitgehouden en verkocht zijn huis en erve in de Keeren gelegen aan de westzijde van de Gouw en genummerd 75 voor het bedrag van fl.135.—aan Claas Waleveld te Landsmeer en aan de zuidzijde woonde Jacob Paris de chirurgijn en Pieter Brand aan de noordkant. De overdracht vond plaats in april 1779. Maar Claas Waleveld verkeerde in financiële moeilijkheden, zodat hij de belasting niet kon opbrengen. Dit bracht mede dat zijn onroerend bezit wegens achterstallige belasting publiekelijk werd verkocht op 29 juni 1782. Koper werd Hendrik Caalberg van de Overtoom, die er fl.45.—voor betaalde, de prijs in aanmerking genomen moet het wel zo ongeveer een bouwval zijn geweest en wat er nu verder mee zal gebeuren worden we eerst gewaar bij de invoering van het kadaster in 1830. Er blijken nu twee woningen te staan die het eigendom zijn van Jacob Keijzer. Het zuidelijk perceel Sectie A434 was groot een roede en 16 ellen en het meest noordelijke groot 4 roeden en 90 ellen en de huizen waren genummerd respectievelijk 34 en 36. Kort daarna zijn zij in het bezit gekomen van H.E. Breroo te Zaandam, die ze 14 mei 19
1833 onderhands verkoopt aan Dirk Douglas voor fl.400.—De eigendom van de beide huizen werd 13 februari 1835 gesplitst daar Dirk Douglas het perceel A.434 genummerd 34 groot een roede en 16 ellen voor fl.125.—aan Jan Pronk Jacobsz. verkoopt. Maria van Norde, de echtgenote van Dirk Douglas was 28 december 1834 overleden, zoals blijkt uit een boedelscheiding van 7 februari 1835 Bij de boedelscheiding van 29 juni 1848, nadat Jannetje van Boomen de echtgenote van Jan Pronk Jacobsz. was overleden, veranderde er evenmin iets aan de situatie en bleef hij in het bezit van deze woning. Maar nadat Jan Pronk Jacobsz. op 1 oktober 1860 was overleden werd op 21 november 1860 het huis A434 voor fl.635.—verkocht aan Dirk Pronk, die gehuwd was met Guurtje Heins. Op 22 juli 1875 verkocht Guurtje Heins, de weduwe van Dirk Pronk, aan haar zoon Dirk Pronk Dirksz., het pakhuis ‘De Verwachting’ gelegen aan de westzijde van de Gouw en kadastraal genummerda.730 groot 1 are en 4 centiare voor fl.400.--. Hierbij dient te worden aangetekend dat Dirk Pronk werd geboren op 14 maart 1821 en is overleden op 9 mei 1874. Hij was koopman en zoals reeds vermeld met Guurtje Heins getrouwd en zij kregen 4 kinderen te weten: Jan, Maritje, Dirk en Hendrik. Nadat Guurtje Heins was overleden, verkochten hun erfgenamen op 29 mei 1879 het woonhuis met erf A731 groot 1 are en 42 centiaren voor fl.1220.--. aan Dirk Pronk. Dit huis was verhuurd aan Jan Pronk voor fl.1.00 per week tot 1 september van dat jaar Dit perceel moest overpad verlenen van het pakhuis er achter genaamd ‘De Verwachting’, maar ook ‘De Verwachting’ moest overpad verlenen aan het woonhuis voor de verbinding met de wal en het secreet.
Dirk Pronk Dirksz. was gehuwd met Jansje Oostindie en zij bewoonde het huis met schuur en erf tegenover het Tuinpad Sectie A730 en 731 groot 2 aren en 46 centiaren met pakhuis ‘De Verwachting’ aan de westzijde gelegen is kadastraal bekend onder Sectie A730 en groot 1 are en 4 centiaren, terwijl het woonhuis A731 een oppervlakte heeft van 1 are en 42 centiare. Bij een transportakte van 30 oktober 1905 geregistreerd te Hoorn 688 no.16 werd dit woon- en winkelhuis overgedragen aan Pieter de Boer Willemsz. Op 16 juni 1925 verkocht Pieter de Boer Willemsz. Het woon en winkel gedeelte met schuur en erf Sectie A. 1134 groot 2 aren en 75 centiaren voor fl.2300.—aan zijn broer Simon de Boer Willemsz.. Simon de Boer Simonsz. was gehuwd met Lijsbeth Olij en heeft zijn bezit met enig terrein uitgebreid waar hij ook later een kippenhouderij uitoefende Zijn weduwe heeft dit woon en winkelhuis met schuren en erf, genummerd 78, op 29 september 1950 verkocht aan Klaas Wieger Plemp voor fl.5000.—, die het huis met zijn vrouw Cornelia Vis ging bewonen en de winkel voortzette. Simon de Boer overleed op 20 augustus 1940 te Purmerend. Op 24 mei 1971 verkocht Klaas Wieger Plemp geboren te Amsterdam op 22 februari 1918 het pand voor fl.15000,- aan de gemeente Landsmeer voor de sloop ten behoeve van een weg naar het plan Luyendijk Bron. D.H. Goede Noot van de redactie. In de tweede wereldoorlog, in de jaren 1940 -1945, werd er voor het huis wat toen bewoond werd door zijn vrouw Lijsbeth, door de Duitse weermacht een enorm mitrailleursnest geplaatst die het hele gebied zoals de Dorpsstraat en het Zuideinde maar ook de Van Beekstraat ex Tuinpad onder vermeende controle hield.
20
Zuideinde 26 te Landsmeer. Boerderij en Kaasdrogerij van Cornelis Claesz. Meppelen, later bekend als de boerderij van Piet IJff, nu bewoond door pottenbakster mevrouw Adrie Baarspul
Dat Claes Jansz. Valck niet alleen veehouder was, maar ook kaaskoper moet zijn geweest, valt af te leiden uit een faillissement van Pieter Jansz. Velthoen in 1694. Op de crediteurenlijst van de bankroetier treffen wij ook Claes Jansz. Valck aan met een vordering voor geleverde kaas. Voor het vervoer van zijn kaas moest Claes Jansz. Valck gebruik maken van een zogenaamde keesjachie. Dat hij over een dergelijk vaartuig de beschikking had blijkt uit een verkoop op 15 maart 1678 toen hij een boejertie met zijn seijl ver-kocht aan Cornelis Barentsz. Pronck te Oossanen, die hem bij deze overeenkomst fl.70,00 schuldig bleef en daarvoor een schuldbekentenis tekende. Zijn testament van 1693 werd opgemaakt, met zijn buurman Claes Cornelis Steijl als getuige, hetwelk overeenkomt met onze bevindingen, want in dat jaar was de ernaast gelegen boerderij van deze Claes Cornelis Steijl. Er is nog een later testament bekend van Claes Jansz.Valck, gedateerd 19 november 1698 toen hij ziek was en bepalingen maakte ten gunste van zijn beide kinderen Brechje Claesdr. en Jan Claesz. Valck. Zijn zoon woonde toen in Amsterdam en was gehuwd met Maria van Groningen, doch Brechje was ongehuwd en woonde in het ouderlijk huis. Het schijnt dat Brechje omstreeks het jaar 1700 is getrouwd met Cornelis Claesse Meppelen, een jongeman van buiten het dorp, aan wie de vroedschap vergunning verleende om hier te komen wonen en uit het verdere verloop wordt het duidelijk dat de jonggehuwden de boerderij van vader Valck hebben betrokken. Reeds kort na zijn huwelijk ging hij tot aankoop over van verschillende onroerende goederen. Zo vinden wij vermeld dat schout en schepenen hem 31 januari 1702 het worfland van Annetje Remmetsdr. verkoch-
De geschiedenis van het boerenbedrijf, dat hier meer dan 300 jaar geleden werd uitgeoefend, gaat terug tot het jaar 1666 toen blijkens een kohier van dat jaar Claus Jansz. Valck voor twee gulden werd aangeslagen in de verpondingbelasting, welke we het beste kunnen vergelijken met onze huidige WOZ belasting. Claes Jansz. Valck was in eerste echt gehuwd met Maritje Cornelisdr. uit welk huwelijk werden geboren Jan Claasz. Valck en Bregje Claasdr. Na het overlijden van Maritje Cornelisdr. is Claes Jansz. Valck hertrouwd met Hilletje Dammermans, die blijkens een inventaris van haar goederen, gedateerd 29 december 1697, omstreeks die tijd moet zijn overleden. 31 januari 1693 maakte Claes Jansz. Valck zijn testament en was zijn eerste echtgenote nog in leven. Claes Jansz. Valck behoorde tot de Doopgezinde Gemeente, ook wel Mennonieten geheten, die in het Landsmeer van die dagen zeer talrijk waren en in het midden van 17e eeuw over twee vergaderplaatsen beschikten, een in het Zuideinde en een in het Noordeinde. 21
ten voor fl.775,-. Dit weiland groot 781 roeden behoorde tot de insolvente boedel van Outger Dirksz. Heijms, welke laatste ook nog een perceel in eigendom had dat ten zuiden van dit worfland was gelegen, terwijl Albert Timmerman de buurman was aan de noordzijde. Dit worfland was in de onmiddellijke nabijheid gelegen van de oude boerderij hetwelk eveneens het geval was met een huis en erf ten zuiden van de Keern hetwelk Trijntje Cornelisdr. de weduwe van Wiebe Jarigh hem voor fl.130,- verkocht op 29 april 1704. Het bovengenoemde worfland grensde toen aan de zuidzijde van deze woning, terwijl Gerrit Beer de buurman was aan de noordzijde. Omstreeks dezelfde tijd heeft Cornelis Claesz. Meppelen ook nog een tweede boerderij gekocht in het Zuideinde, thans de boerderij van Wim van Schaik op Zuideinde no.43; deze boerderij werd toen bewoond door Willem Veen, zijn latere erfgenaam.
weest. Brechje Claesdr Valck is in 1740 kinderloos overleden. In het kerkelijk leven der Doopsgezinde gemeenten van Landsmeer speelde hij een belangrijke rol, maar ook bij financiële aangelegenheden werd hij steeds geraadpleegd. En vooral bemoeide hij zich veel met de belangen van de wezen in het dorp. Cornelis Claesz. Meppelen is op 29 mei 1755 te Landsmeer overleden en volgens een transportakte van dat jaar op 19 juli zijn de bezittingen van hem overgegaan op zijn erfgenamen Claes Valck te Amsterdam en Willem Veen te Landsmeer. Deze Claes Valck was een zoon van zijn zwager Jan Claesse Valck. Willem Veen zette het kaaskopersbedrijf van zijn oom voort, maar verhuurde de boerderij. Op 1 oktober 1776 treffen we hier Pieter Keijzer aan als pachter, die dan op het raadhuis aangifte kwam doen van zijn door runderpest besmette stal. Pieter Jacobsz. Keijzer die 11 augustus 1748 te Oostzaan werd gedoopt, trouwde 14 april 1770 met Neeltje Jacobs Schaft, die 8 oktober 1741 te Oostzaan werd gedoopt. Het geluk van deze jonggehuwden heeft slechts kort geduurd, want Pieter Keijzer overleed te Landsmeer op 13 november 1777 op de leeftijd van 29 jaar. De boerderij kwam zonder pachter te zitten en vermoedelijk is dit de aanleiding geworden dat de eigenaar Willem Veen besloot zijn belangen te Landsmeer van de hand te doen en naar Purmerend te vertrekken. Toen hij dan ook 18 juli 1778 dit huis en erf bezuiden de Keern en bewesten de Gouw genummerd 59 overdroeg aan Luykas Claesz. Goede, woonde hij reeds al in Purmerend. De verkoop omvatte tevens een vijftal stukken weiland tezamen elf deijmt en 98 roede en werd de koopsom bepaald op fl.3450,-. Luykas Claesz. Goede zal omstreeks 40 jaar zijn geweest toen hij deze boerderij met landerijen kocht. In de eerste
Zuideinde 43
Toen Cornelis Claesz. Meppelen 18 juni 1731 zijn testament maakte ten behoeve van zijn echtgenote Brechje Claesdr. Valck werd de boerderij door hen beiden bewoond en op het verpondingkohier van 23 september 1733 staat de boerderij no.59 vermeld als een huis en kaasdrogerij met bargh en boerderij ten name van Cornelis Claesz. Meppelen, met een jaarlijkse aanslag van fl.5,-. Gezien de overige aanslagen moet dit een kapitale bezitting zijn ge22
echt was hij getrouwd met Geertje Cent en hij hertrouwde na het overlijden van zijn eerste vrouw met Grietje Gerrits Duyf, die op 26 maart 1790 te Landsmeer werd begraven. Maar op 26 maart 1793 stapte hij voor de derde maal in het huwelijksbootje, nu met Grietje Jans Boekjes van Purmerland. Dit huwelijk heeft wel heel kort geduurd, want hij overleed nog datzelfde jaar op 17 december 1793. Toen na het overlijden van Luykas Claesz. Goede de inventaris van zijn nalatenschap werd opgemaakt, bleek dat hij van deze veehouderij en boerderij wel een der grootste op dit gebied in het dorp Landsmeer had gemaakt. De landerijen besloegen toen een oppervlakte van 46 deijmt en 173½ roeden aan weiland en de veestapel bestond uit: 37 koeien, 1 stier, 36 schapen, 17 lammeren, circa 100 hennen, 4 ganzen, 2 platten en 2 pramen. Grietje Jans Boekjes hertrouwde 20 september 1794 te Landsmeer met Pieter Jacobsz. Plemp, geboren te Oostzaan 4 december 1768 en zette met haar nieuwe echtgenoot het boerenbedrijf voort, hetwelk mogelijk was zo lang de kinderen uit het huwelijk van Luykas Claesz. Goede en Geertje Cent nog niet meerderjarig waren. Maar toen Grietje Jans Boekjes begon te sukkelen en haar stiefzoon Klaas Luykasz. Goede in 1806 meerderjarig was geworden en zijn erfdeel opeiste, vond Pieter Plemp het raadzaam de nodige maatregelen te nemen. Op 21 mei 1807 verkocht Pieter Plemp aan Klaas Luykasz. Goede deze boerderijwoning met het erf nu genummerd 31 samen met stalling en hooiberg voor fl.1900.--. In deze koop waren begrepen 5 stukken land samen groot 7 deijmt en 384 roeden nl. Harmens Ven 815½ roeden, Vrouwkeweer 719 roeden, ‘t Noord van Trijn Kopper 457½ roeden, ‘t Agterland 788 roeden, Claes Brandjesworf 404 roeden. De buurlieden waren toen Jacob Visser en Klaas de Waal ten noorden.
Grietje Jans Boekjes overleed enige dagen later op 19 juli 1807. Omstreeks deze tijd is klaas Luyksz. Goede in het huwelijk getreden met Neeltje Jans Beets geboren 13 januari 1790. Zii was de dochter van Jan Doetsz. Beets, landman in de Beemster en Geertje Jacobs Hartog . Klaas Luyksz. Goede vergrootte zijn landbezit aanmerkelijk. Zo kocht hij van zijn buurman Klaas Pietersz. de Waal een stuk land genaamd het Molenven op 9 mei 1811. Dit land had een oppervlakte van 627 roeden en hij betaalde er fl.120.—voor. Vermoedelijk had Klaas Luykasz. Goede te kampen met een zwakke gezondheid en moeten we dit als oorzaak zien dat hij omstreeks 1812 verhuisde naar de Beemster, waar hij 15 mei 1814 is overleden. Neeltje Jans Beets, nu weduwe, trad 6 juli 1817 opnieuw in het huwelijk te Landsmeer met Teunis de Vries, geboren te Jisp op 2 oktober 1793. Maar ook haar gezondheid liet veel te wensen over, zodat de boerderij op 21 maart 1827 in publieke veiling werd gebracht. Het huisnummer was toen 28 en de landerijen bestonden uit 13 percelen, te weten: Klaas Brandjeswerf, Vrouwkeweer, Harmesven, Achterland, ‘t Noord van Trijntje Kopper, Stuk op de sloot, Laan van Noom Drammer, Het Lange Stuk, de Twee Achterstukken, Het Maantje, Achter Simon Stark, de Ven en Sijmon Klaris. Koper werd Sijmon Luykasz. Goede, die er fl. 3275,- voor betaalde. Bij de invoering van het kadaster in 1840 werd de boerenwoning ingeschreven als een huis met een oppervlakte van 6 aren en 70 centiaren ten name van Simon Luykasz. Goede, kadastraal Sectie A.472. Simon Luykasz. Goede was eigenaar van meerdere boerderijen, die hij evenals deze verpachtte en nadat hij op 1 september 1862 was overleden werd volgens zijn testament van 18 september 1860 deze boerderij met land toegewezen aan zijn broer en mede erfgenaam Dirk Luykasz. Goede, tegen inbreng in de nalatenschap 23
van fl.15000,- zodat toen de boerenwoning in het bezit kwam van Dirk Luykasz. Goede. Ruim een jaar later stierf ook Dirk Luykasz. Goede op 28 oktober 1863 en zijn erfgenamen besloten een gedeelte van het onroerend goed uit de nalatenschap van hun vader in publieke veiling te brengen en dit gebeurde op 14 januari 1864. De boerenwoning met 7 nummers weiland uit de veiling werd gekocht door Gerrit IJff, landman te Zaandijk voor fl.22.000.-Voordien was de boerderij verhuurd aan Dirk Goedhart voor de pachtsom van fl.1200.—per jaar. Gerrit IJff heeft ook nog een tijd lang de aan de zuidzijde gelegen boerderij in eigendom gehad, maar moest deze laatste toch weer afstaan , daar hij blijkbaar teveel hooi op zijn vork had genomen. Na het overlijden van Gerrit IJff werd dit bedrijf voortgezet door zijn zoon Pieter IJff die op 27 november 1854 te Zaandijk was geboren en gehuwd was met Hillegonda Donker, geboren te Ilpendam op 17 augustus 1858. In 1918 werd de boerderij nog steeds bewoond door Pieter IJff en woonde zijn broer Jacob IJff op de aan de zuidzijde grenzende boerderij, terwijl Jan Wiedemeijer zijn buurman was aan de noordzijde. Door middel van een publieke veiling onder notaris van Woerden uit de Beemster verkocht Pieter IJff 16 juni zijn boerderij aan Klaas Oostindie, veehouder te Landsmeer, waarna het transport volgde op 13 juli 1925 geregistreerd te Hoorn in deel 924 no. 93. Klaas Oostindie was getrouwd met Aagje de Boer en zij kregen 3 kinderen, te weten: Guurt, Jans en Jaap Oostindie. Ook heeft dit echtpaar de vader van Klaas Oostindie, genaamd Jacob Oostindie, in de wandeling genoemd Co Oostindie, veehouder in ruste, in hun gezin opgenomen en verzorgd. Na het overlijden van Klaas Oostindie werd de boerderij door zijn vrouw en kinderen 1 april 1953 overgedragen aan Bernardus Johannes Keukenmeester, veehouder te Landsmeer.
De transportakte voor notaris Dirkzwager te Purmerend vermeldt een kopsom van fl.28000,-. Keukenmeester heeft de boerderij niet zelf in exploitatie genomen, maar verpachtte deze aan zijn schoonzoon A.J. Hogendoorn, die met zijn dochter Johanna Petronella was getrouwd. B.J. Keukenmeester was op 14 februari 1899 te Stompwijk geboren en gehuwd met Amalia Wilhelmina van Genderen. Inmiddels verhuisde Keukenmeester naar Bodegraven en verkocht de boerderij die toen plaatselijk was genummerd Zuideinde 26 op 21 december 1964 aan de gemeente Landsmeer voor het bedrag van fl.330000,De verkoop werd omschreven betrekking hebbende op de boerderij met woonruimte, stalling, berging, erf, kapberg, stal, tractorgarage, loods, schuurtje, elektrische pomp voor onderbemaling, silo en een oude spoorwagon voor bergruimte alsmede de kadastrale nummersA450 t/m 452, 454 t/m 460, 469, 470, 474.t/m 476, 478, 1091 en 2262 tezamen 14 hectaren en 81 aren. Het was de gemeente Landsmeer niet te doen om het bezit van de boerderij, doch om de omliggende weilanden, die moesten dienen voor de geplande uitbreiding Luyendijk. Terwijl de landerijen werden gereedgemaakt voor de verbouwing, verhuurde de gemeente Landsmeer deze boerenwoning. Helaas bleef het huis ook enige tijd onbewoond ten gevolge waarvan het verval duidelijk zichtbaar werd. Het is een bedroevend verschijnsel dat de gemeentelijke overheid haar verantwoordelijkheid ten opzichte van deze oude NoordHollandse stolphoeve niet heeft willen inzien en de verantwoording afwentelde door verkoop op 19 december 1980 aan mevrouw Adriana Catharina Baarspul te Amsterdam voor de prijs van fl.212000,-. Het huisnummer was toen ook 26 en de kadastrale omschrijving als boerderijwoning met schuur en groot 9 aren en 70 centiaren sectie A3081. 24
Zover haar daartoe de middelen ter beschikking waren trachtte mevrouw Baarspul niet alleen haar bezit voor verdere verval te bewaren, maar ook te restaureren. Zij gebruikt de voormalige boerderij niet alleen
als woning, maar heeft er ook een pottenbakkerij in ondergebracht.
Bron D.H. Goede
Ketel- en apparatenbouw WP van Acker. In 1946 begon Wim van Acker in Landsmeer zijn eigen smederij. Mede dankzij de gedrevenheid van de oprichter is het bedrijf uitgegroeid tot een gerenommeerd specialist op het gebied van zwaar zet- en wals-werk. Wim van Acker werd geboren in Tuindorp Oostzaan in de Kleine Beerstraat. Zijn jeugdjaren waren niet prettig, vandaar dat hij veel in Landsmeer – Den Ilp vertoefde. In de oorlogsjaren zat hij ook in het verzet en was ondergedoken in Den Ilp bij de familie Jan Edel en Griet Stroo. Bij Piet Vet hield hij zich bezig met wat spin- en garenwerk. Na de oorlog, dus in 1946, begon hij met een fabriekje. Het was gevestigd in de Dorpsstraat in Landmeer. Hij begon met het maken van speelgoed, appelboren en gitaartjes. Later kwam het grotere werk. Voor Ketjen (Akzo) maakte hij veel ketels en apparaten. Hij is ook de maker van de lichtmasten die nu nog steeds hun licht schijnen op de Jaap Eden ijsbaan in Amsterdam. Het transport van de producten gebeurde door onze plaatsgenoot – transportbedrijf, Jaap van der Linden en later ook door Rijser uit Purmerend.
Het personeel dat bij hem werkte kwam vooral uit Landsmeer. Er zijn er bij die meer dan 40 jaar bij hem werkzaam zijn geweest, die kwamen zo van de schoolbanken en bleven tot hun pensioen. Enkele namen zijn: Wim Bakker, begon in 1954, de bedrijfsleider was Friedus Beemsterboer, Dirk Komen, Dirk de Waal, Jaap Stroo, Wim Ringeling en ook zijn zwager Jan Alblas, medeoprichter van de Oudheidkundige Vereniging Landsmeer, was bij hem werkzaam.
Wim bleef een gewone jongen in het dorp, hij reed in het begin op een JAWA 350 en later reed hij in een Volkswagen, maar ik weet nog goed dat hij ook op een mini motor door het dorp reed. Hij investeerde veel in machines. In 1956 o.a. werd er een zetbank van 110 ton en een slagschaar van 8 mm aangeschaft. In de jaren ’60 kwamen er een 440 ton zetbank, een 30 mm slagschaar en ook profielwalsen. In 1978 kwam er een grote zetbank van 2000 ton en een grote profielwals, 30 x 30. 25
De slagscharen Mengele.
waren
van
het
merk
aan de linkerkant was de hobbyruimte, dit pakhuis heette “de Hoop”. Hierin werden de ijszeilers/boten gemaakt door Wim en Jan Eindhoven. Ook staan hier nog houtbewerkingsmachines. Naast het hobbywerk moest er natuurlijk geld worden verdiend. Voor de fa Stork werden bijv. onderstellen voor treinen gefabriceerd, daarnaast werd gewerkt voor de scheepsbouw, de Shell en een andere belangrijke opdrachtgever was Fokker, daar hebben zij alle lamineermallen voor het binnen- en buitenwerk en de staartstukken van de F50’s en F70’s gemaakt. Voor de F100’s werden alleen de interieurdelen ge maakt. Maar ook kwamen er veel kunstenaars die het werk door van Acker lieten uitvoeren. Een voorbeeld hiervan is het bevrijdingsmonument op de Apollolaan in Amsterdam.
Hobby’s had Wim ook. Een grote hobby was ijszeilen in de winter en gewoon zeilen in de zomermaanden. Dit laatste deed hij in de Tornado klasse (catamaran), hiervoor werd in de eigen werkplaats een speciale aanhangwagen geconstrueerd, maar ook de boten, schaatsen en beslag werden zelf gemaakt. Wim was ook verzamelaar van oude ijszeilboten, deze verzameling heeft hij voor zijn dood overgedaan aan ijszeilvereniging Monnickendam.
Als je op het terrein van Van Acker staat zie je links en rechts ook een pand staan. In het pand aan de rechterzijde zat, voor Van Acker hier in kwam, de eierveiling van Landsmeer. Het pand heet “de Verenigde Staten”. Als de verhalen kloppen dan moet hier nog een ijszeilboot liggen en wel die waarin koningin Wilhelmina heeft gezeild. Het kleine pand
Wim van Acker overleed in 1991, waarna het bedrijf werd geleid door zijn vrouw Martha en de kinderen Wim-Peter en Wilma. In deze periode had Wim Bakker de leiding. 26
In 1996 werd het bedrijf verkocht aan de heer J. Borst uit Den Oever, die het bedrijf medio van dit jaar 2009, over zal brengen naar Den Oever. Het bedrijf OMF is een
lasbedrijf en een goede aanvulling op de produkten van Van Acker. Na ruim 60 jaar verdwijnt er dus weer een stukje historie uit Landsmeer.■
VERGETEN HUISNUMMERS TERECHT IN WATERGANG. Bijna 60 jaar lang hebben ze in de tuin aan de Dorpsstraat 9 gelegen, de huisnummers van Watergang. De nummerbordjes werden in de oorlog, vermoedelijk in het najaar van 1944, van de huizen gehaald door het verzet. Om het de Duitsers lastig te maken bij hun razzia’s naar onderduikers en pogingen verzetstrijders op te pakken. De broers Piet en Evert Oostendorp begroeven ze in de tuin van hun ouderlijk huis. Zestig jaar later haalt Dick Krüse, de nieuwe bewoner, de vergeten huisnummers weer boven de grond.
We gaan terug naar waarschijnlijk 1944, het was donker die nacht. Mijn broer kwam opeens naar me toe: “we moeten de huisnummers, zo’n 60 stuks, begraven”, zei hij. Dat hebben we gedaan, stilletjes want niemand mocht het weten. Er zich erover verbazen deed Oostendorp niet, zijn broer zat immers in het verzet. Het dwarszitten van de Duitsers was op het dorp een geliefd tijdverdrijf. Alles wat je kon doen aan sabotage was leuk. Het was een onderdeel van het leven in die tijd. Zoals de Waterganger zich ook nog kan herinneren hoe hij met zijn broer Evert in het veen tussen Watergang en Broek in Waterland op zoek ging naar kokers, die door Engelse vliegtuigen waren gedropt. Daar zaten wapens in voor het verzet. Er werd dan gezegd dat we kievitseieren gingen zoeken, want de wapens mochten niet in handen van de Duitsers vallen. Het begraven van huisnummers gebeurde op meer plaatsen. Als er razzia’s waren, zochten de moffen op huisnummer. In Watergang stonden niet alle huizen direct aan de weg, dus als je de nummers weghaalde, werd het lastig direct het goede huis te vinden. Dan vielen ze misschien bij het verkeerde nummer binnen en dat gaf de mensen die gezocht werden een kans om te ontsnappen. Er waren onderduikers, Joodse mensen uit Amsterdam en mensen die aan de Arbeiteinsatz wilden ontkomen, genoeg. Ook aan de Dorpsstraat 9, bij de familie Oostendorp, hier sliep Henk Lescauwaert, om niet naar Duitsland te hoeven om te werken. Ook bij de grootouders in Noordmeer waren onderduikers; een ideale plek. Je moest varen om bij de boerderij te komen en dat deden de moffen niet graag.
Nee, hij was geen verzetstrijder. Een held dan? Dat helemaal niet. “Het was niets bijzonders, dat deed je gewoon”, legt Piet Oostendorp met Noord-Hollandse bescheidenheid uit. Zijn broer Evert zat wel in het verzet. Ze hadden het Piet nooit gevraagd en waarschijnlijk was hij daar te jong voor. 27
En na de oorlog? Over de bordjes werd niet meer gepraat. Er kwamen nieuwe bordjes en die in de grond waren vergeten. Tot de jaren zeventig. Piet Oostendorp was in 1955 vertrokken uit Watergang en Dirk en Maartje Krüse hadden hun intrek genomen aan de Dorpsstraat 9. Na een paar jaar kwam het verhaal van de huisnummers ter sprake, maar de bordjes werden niet gevonden. Ze moesten bij de heg in de buurt liggen, maar bij de aanleg van de nieuwe heg, ben ik op schepafstand er langs gegaan, maar vond ze niet, zegt Krüse. Dan maar met de moderne techniek (Krüse mag er n.l. graag met een metaaldetector op uit gaan) en nadat ze eerst bij Gerrit Klok naar dingen hadden gezocht, zeiden ze tegen elkaar, laten we nog eens bij ons in de tuin kijken voor de huisnummerbordjes en toen vonden we ze.
Samen met een roestige oude emmer kwamen ze boven, een moment van herkenning voor Oostendorp. Wat er met alle bordjes gaat gebeuren is nog niet bekend, maar Henk Kok heeft er ook één in zijn bezit, nummer 15. Aan de schroefgaten van de bordjes kan je wel zien dat ze met geweld van de muur zijn gerukt, met een schroevendraaier of zo. Mocht iemand nog iets meer weten over deze bordjes, laat het ons weten, via e-mail: oudheidkundigevereniginglandsmeer.nl Een verslag van Richard Walraven in het Noord Hollands Dagblad van donderdag 13 maart 2003.
Geschiedenis van de brandweer in Landsmeer. Van leren emmer tot Dennis en Volvo tankautospuiten Voor de juiste geschiedschrijving, moeten we terug naar vier augustus 1662,want op die voor de brandweer historische dag, stelden de burgemeesteren en de vroedschappen een keur op, waarin staat: “De burgemeesteren en vroedschappen stellen vast dat een ieder enig brandbestrijdingsmiddel in huis moet hebben om in geval van brand, ‘s welcks God verhoede, hulp te bieden”.
geen gehoor opgelegd.
dan
werd
er
een
boete
Brandspuit op schuit Wanneer Landsmeer de beschikking kreeg over een heuse brandspuit heb ik niet kunnen achterhalen, maar de aankoop van de spuit moet vóór het jaar 1708 hebben plaatsgevonden, want in dat jaar krijgt Maarten Pieterz. één gulden en tien stuyver voor het ophalen van de brandspuit uit het Dekkershuis te Amsterdam, alwaar de brandspuit waarschijnlijk gerepareerd is. De regionale gedachte viert anno nu hoogtij, maar onze voorouders hielden deze gedachte ook al hoog. In 1714 wordt de brandspuit van Landsmeer naar Zuiderwoude gebracht, om daar te assisteren bij de grote brand. De manschappen van Jacob Roele, die met de brandspuit naar Zuiderwoude waren gegaan, kregen een beloning van drie gulden. In 1987 herhaalde de geschiedenis zich, want wij zijn daar wezen blussen met de DAF bij een zeer grote brand, waarbij drie boerderijen in de as werden gelegd, bij een storm van windkracht 10 uit het oosten en een temperatuur van min 12 gr. C. En dat toen voor nul gulden.
Die brandbestrijdingsmiddelen bestonden uit een leren emmer, een lantaarn, een gieter, een ladder en brandhaken. Er werd gecontroleerd of de Landsmeerders gehoor gaven aan deze keur. De schout en de schepenen kwamen alle jaren daags voor Paas schouwen. Het materiaal moest door de mensen voor de deur gezet worden, de emmer vol water, de lantaarn met een kaars van twaalf in een pond. Gaf men 28
Aangezien de spuit steeds vaker naar andere dorpen, o.a. Buiksloot, Den Ilp, Ilpendam en Zunderdorp, gesleept moest worden, leek het de notabelen van Landsmeer een goed idee de brandspuit per schuit te vervoeren. Dit werd op 21 mei 1764 besloten. De schuit lag achter het toenmalige weeshuis, de plek waar later de smederij van Horstman was tegenover Deen, nu een kledingzaak. Wanneer er brand uitbrak, hetgeen vaak voorkwam in het dorp met de houten huizen, liepen de" dorpsgieters", we noemen ze nu brandweerlieden, naar de plaats des onheils, de brandspuit werd met de schuit vervoerd, de kerkklok werd door twee man geluid, een Dorpsgieter ging met een ratel het Noordeinde in en een ander het Zuideinde. Heel het dorp moest worden gewaarschuwd, want voor je het wist had de vlammenzee zich over heel Landsmeer uitgebreid. Denk maar aan de grote branden van de Rijp en Durgerdam, waarbij alles werd verwoest.
deze penningen in een bus worden gedeponeerd, later werd de bus geleegd, zodat men kon zien welke lieden aanwezig waren en betaald moesten krijgen. Als je penning met je eigen nummer onderin de bus zat kreeg je een extra premie omdat je als eerste aanwezig was.
Bier, staf en penning Blussen maakt dorstig. Dat bleek wel op tweede kerstdag 1732 toen er vier gulden en zes stuyver betaald werd om bier voor de gieterlieden te kopen. In 1746 assisteerden de Dorpsgieters in Buiksloot en spendeerden tijdens het blussen vier gulden aan bier. Van de jaren tussen 1750 en 1850 is weinig terug te vinden in het archief. In 1856 wordt er weer een keur opgesteld, waarin staat dat eenieder tussen de twintig en zestig jaar in dienst moest bij de brandweer, met uitzondering van de ziekelijken, gebrekkigen, de plaatselijk geneesheer en de gemeenteontvanger. In deze keur werden de aangewezen gieterlieden weer vrijgesteld van opkomst naar "den Hoogenzeedijk" bij dreigende overstroming ( de Landsmeerderdijk dus) om daar te helpen. Er werden rangen en standen ingevoerd .Er was een Brandmeester, verglijkbaar met de huidige commandant. En commandeurs, nu de bevelvoerders, pompers, pijpleiders en klokkenluiders.
brandmeester met brandweerstaf
Kwam men bij een brand niet opdagen zonder geldige reden, kreeg men een boete van 25 gulden of een hechtenis van 3 dagen opgelegd. Zo rond 1900 waren er 5 brandspuiten in onze gemeente met de hand voorgetrokken en met ellebogenstoom gepompt. Spuit 1 stond achter de Herv. Kerk nr. 2 in het Noordeinde (spuithuisje aan het Langepad, nu nr. 86a). Spuit nr. 3 aan de van Zeggelaarstraat bij de Stoombootweg. In een noodgeval mochten we ook gebruik maken van de rijksspuit van de Marine bij de Landsmeerderdijk ( voorheen Kiekens). Spuit nr. 4 stond in het spuithuisje naast de kerk in Watergang. Spuit nr. 5 voor het Schouw en de halve Broekermeer stond in de Broekermeer. Vrijwillig Terwijl andere gemeenten in het begin van de vorige eeuw al aan een echte brandweerauto dachten, kocht de zuinige burgemeester v.d. Sluis in de jaren 1920-1930 waterleidingwagentjes, gevuld met een opzetstuk, kraansleutel, 4 slangen en 3 straalpijpen. Met dat opzetstuk kon je rechtstreeks via de brandkraan vanaf de waterleiding afleggen, maar dit was bij een beetje brand al niet toereikend. Er was nog steeds een plichtbrandweer. De
Brandweerkleding Bestond toen nog niet, de Brandmeester en de Commandeurs waren herkenbaar door een brandweerstaf, die ze in noodsituaties bij zich moesten dragen. De gewone brandweerlieden hadden een zinken of loden penning met het gemeentewapen en nummer van de spuit. Bij een brand of beproeving (oefening) moesten 29
modernisering van de brandweer gebeurde pas in 1943. In Duitsland was de brandweer al lange tijd vrijwillig en de bezetters wilden dit ook in Nederland invoeren. Op last van de N.S.B.burgemeester Schmitz, werd op 16 maart 1943 de Vereniging Vrijwillige Brandweer Landsmeer opgericht en dankzij de inzet van wethouder Marinus kocht men van een eierenhandelaar een tweedehands vrachtwagentje van het merk Willy’s Overland.
Deze werd weer vervangen door een DAF met groot vermogen van de zelfde firma in 1969. Voor het eerst zat iedereen binnen, in 1982 kwam er een Mercedes 608 met een hoge- en lagedrukpomp en een watertank van 1000 liter, daar het dorp steeds groter werd en het brandrisico ook. In 1987 werd de DAF na trouwe dienst van 18 jaar vervangen door een IVECO groot vermogen pomp met een tank van 1500 liter en nu ook met hulpverleningsmateriaal aan boord. Deze doet dienst tot 2009. Vanaf 1997 in Den Ilp. Bij de herindeling hadden Den Ilp en Purmerland elk een VW-transporter met elk een losse pomp en ieder een eigen garage. De ene garage lag te ver en de andere te dichtbij, ik heb er toen één korps van gemaakt op een nieuwe strategische plek. Bij de noordelijkste ingang van de Twiskepolder, is daar nu naar beider tevredenheid de nieuwe huisvesting. De twee transporters werden verkocht en voor een leuke prijs werd in 1992 van de gemeente Waterland de Mercedes 608 tankautospuit van Ilpendam gekocht. Een verademing voor het samengesmolten korps. In 1997 werd de Dennis tankautospuit aangeschaft, met alles erop en eraan en nog steeds het paradepaard.
Opgesteld voor de Willy´s
Het chassis werd bij de firma Kronenburg te Culemborg opgebouwd tot een open autospuit met voorbouw pomp en naar buiten geplaatste banken voor de manschappen. Uitgerust met een grote koperen bel als waarschuwingssignaal voor het overige, nog schaarse verkeer. Dit voertuig stond in de garage naast de smederij van Horstman aan het Zuideinde tot de huidige brandweerkazerne gereed kwam in 1952. In de eerste jaren telde de vereniging veel leden, want wie lid werd van de brandweer hoefde niet naar Duitsland voor de Arbeitseinsatz. In de jaren vijftig van de vorige eeuw groeide Landsmeer zeer snel en in 1952 kwam de huidige kazerne gereed voor de vuilniswagen en de brandweerauto. In 1952 had Watergang een motorspuitaanhanger en een Jeep als trekker, alle manschappen kregen in dat jaar echte duffelse bluspakken en leren helmen! Hiervoor hebben ze zich moeten redden met zeildoekse pakken en oude helmen van de binnenlandse strijdkrachten. In 1955 werd de oude Willy's vervangen door een Austin, weer van de firma Kronenburg, met een heuse cabine, maar niet voor de manschappen.
De IVECO gaat dat jaar naar Den Ilp en in 2000 komt er een M.A.N. manschappenmateriaalwagen bij in Landsmeer. In 2009 wordt na 22 jaar trouwe dienst afscheid genomen van de IVECO en er komt een hypermoderne VOLVO in Den Ilp te staan. Alarmering Klokluiden en ratels, later sirenes op de daken van de kazernes, vervolgens brand30
bellen via het telefoonnet en nu de piepers, de persoonlijke oproepontvangers.
1921-1959
Simon Horstman Sr (de smid) Ocdt Simon jr.
De commandanten en ondercommandanten van 1876 tot heden:
1959-1969
Simon Horstman jr Ocdt Cor Derlagen Evert Salentijn Ocdtn Rudi Goede en Arie Porsius
1876-1921
Paulus Wals (in de volksmond Pauw van Aryan
1969-1982
1982-2002
Arie Porsius Ocdt Cor Knibbe en Juul v Vugt Ferry Soffner Ocdt Bob Wals
te doen. Het Amsterdams Historisch Museum is nog wel in het bezit van 2 Landsmeerse brandmeesterstokken, die nog ouder en mooier zijn dan de onze. Tijdens het 50 jarig jubileum mocht ik ze lenen, samen met 2 oude brandweerpenningen uit de achttiende eeuw voor de expositie in de bibliotheek.
2002-
…
Familiegebeuren Heel vaak gaat het zijn van brandweerman over van vader op zoon. Zeker bij de brandweer van Landsmeer is dat het geval.
Van Paulus Wals zijn dat twee zoons (Klaas en Simon), een kleinzoon (Henk) en twee achterkleinzoons (Paul en Arie Porsius). Van Simon Horstman zijn broer (Jan), zijn twee zoons (Simon en Jan) en zijn twee kleinzoons (Simon en Albert). Van Gerrit Mol zijn zoon (Jan) en kleinzoon (Gertjan). Van Rudi Goede zijn zoon (Jan) en de drie neven (Kees, Thijs en Tom). Van Jan Langenberg zijn zoon (Johan) en twee kleinzoons (Bertjan en Theo v. Staaveren). Het is Landsmeers erfgoed, maar het blijft Dirk de Wit) en zijn zoons Marcel en Dennis. eigendom van het museum, want ze zijn al in Wij zijn nog in het gelukkige bezit van een 1921 aangekocht. Van wie? We weten het niet! Landsmeerse brandweerstaf uit de negentiende Ik hoop dat deze geschiedenis van een niet weg eeuw. De vijf handpompen zijn in de tijd dat ik te denken dienst U een beetje geboeid heeft. op de lagere school zat, in 1950, verkocht voor Arie Porsius. oud koper en brons aan een oud-ijzerhandel en dus gesloopt, eeuwig zonde maar niks meer aan ■■■ De brandweer houdt zich trouwens niet alleen bezig met branden, ook bij andere calamiteiten wordt hulp verleend, zoals uit onderstaande foto blijkt.
De nieuwe Volvo voor Den Ilp
31
De Pluimveehouderij Na de “vervening” d.w.z. het turfwinnen in deze streek, waaronder we in hoofdzaak op Landsmeer, Den Ilp en Oostzaan doelen, raakte een gedeelte van de dorpsbevolking hun bron van inkomsten kwijt. Daar enkelen ven hen alleen een gedeelte van hun inkomsten uit de reeds bestaande veehouderij haalden, werd deze tak uitgebreid.
verbindingen werd er in het begin, roeiend en zeilend bij gunstige wind, vis gehaald uit de Zuiderzeehavens, vooral uit Volendam. Ook ging men naar de vismarkt in Amsterdam die toen aan de Ruijterkade gehouden werd; ongeveer op de plaats waar nu de Kamer van Koophandel is gevestigd. Later toen de scheepjes meer gemotoriseerd werden, ging men in de periode dat er weinig visaanvoer was ook naar IJmuiden en zelfs naar Den Helder. De vis, “puf en nest” genoemd, was een verzameling vis die niet voor menselijke consumptie gebruikt werd. In de periode april-oktober haalde men het nest, dit bestond in hoofdzaak uit kleine spiering en een gedeelte pos. Dit werd in die tijd gevangen met de kuil (kuul). De kuil is een sleepnet wat werd voortgetrokken door twee botters. Vanaf oktober tot april was het bij wet verboden om met dit vistuig te vissen. Omstreeks 1960 werd deze manier van vissen met de kuil geheel verboden. Deskundig onderzoek had uitgewezen dat de (moord)kuil, zoals hij toen genoemd werd, teveel schade aanrichtte voor het behoud van ook andere vissoorten. In de tijden dat er geen aanbod van nest was ging men over op de puf. Dit was hoofdzakelijk Noordzeevis en bestond uit kleine schol, scharretjes, zeesterren, krabben en andere vele kleine vissoorten, die niet voor de handel aantrekkelijk waren. Het nest kon door zijn kleinere afmetingen
turfstekers
Als aanvulling op deze bedrijvigheid werd er later door hen ook wat pluimvee bij gehouden. Toen er rond de eeuwwisseling 18001900 veel graan uit de Amerikaanse landen werd ingevoerd, veroorzaakte dit druk op de binnenlandse graanmarkt. Het was zeer gunstig voor de ontwikkeling van de veeen pluimveehouderij, vooral de laatste tak begon zich nu sterk uit te breiden. Dit was mede te danken aan het feit dat we hier in een streek zaten waar veel arbeiders die in het veen werkten, het einde van hun broodwinning op zich af zagen komen. Zij moesten daardoor uitzien naar een andere bron van levensonderhoud. Onder deze groep bevonden zich mensen die als nevenberoep de jacht en visserij beoefenden. Ook zij begonnen zich te interesseren voor de pluimveehouderij. Vanuit deze groep is vermoedelijk wel het idee geboren om hun dieren te gaan voeren met als basis vis, aangevuld met graan. Mede door de gunstige ligging, midden in een waterrijk gebied, kwamen er langzamerhand steeds meer gespecialiseerde pluimveebedrijven. Door gebruik te maken van de goede vaar-
Restanten van een oude pufmolen door ons op een erf gevonden
32
door de eenden gemakkelijk opgenomen worden en de pos die te groot was werd er handmatig uitgezocht.Zij werden dan gekookt of gingen door de pufmolen om ze fijn te malen. De pufmolen was in feite een grote versie van de gehaktmolen, alleen met dat verschil dat op de plek waar anders de slinger zat een vliegwiel was gemonteerd. Hierover liep een plm 8 centimeter brede drijfriem die werd voortgedreven door een motor.
in een houten kist te doen en met een schep door elkaar te werken totdat de natte, wat kleverige vismassa een rulle, droge massa was geworden. Later gebruikte men hiervoor een speciaal gemaakte mengmolen die elektrisch aangedreven werd. Deze molen bestond uit een ijzeren bak van plm 1.50 cm lang, 50 á 55 cm breed en 40 á 50 cm diep. Hierin draaiden 2 in de lengterichting open vijzels, die voorzien waren van schoepen. Het ge-heel was op een zodanige hoogte geplaatst dat er een grote voeremmer onder gezet kon worden. In de bodem van de molen zat een schuif die men kon opentrekken om het voer in de emmer te laten lopen. In die tijd gebruikte men, om de emmers naar de plaats van bestemming te brengen, een zgn ‘juk’. Z oals bij melkemmers. Ook een platte kruiwagen werd wel gebruikt. Later kwa-men er twee- en vierwielige wagentjes op luchtbanden in de handel. Deze werden toen veel door de veeboeren gebruikt bij het vervoeren van hun melkbussen. Bij de eenden stonden de voerbakken aanvankelijk in de buitenhokken, later werden ze echter meer en meer naar de binnenhokken verplaatst, omdat er veel ‘kapers’ op het voer afkwamen, meeuwen, kraaien, reigers, spreeuwen enz. Voor de ratten maakte het geen verschil. Verschillende pluimveehouders waren in die tijd in het bezit van een flobertgeweer (in de volksmond ‘kruitbuks’ genoemd) van 6 of 9 mm, waarmee met hagel of met kogels geschoten kon worden. Als men aan kon tonen veel overlast en schade te ondervinden van schadelijk wild, kwam men in aanmerking voor een wapenvergunning. In de periode dat er met nest gevoerd werd gebeurde dit meestal door met een ‘bakkie’ (praampje/schuitje) door de sloot te varen waaraan de buitenhokken gelegen waren. Men gooide dan d.m.v. een ballastschep of schepnet de vis ‘los’ (dus niet in een voerbak) in het buitenhok. Het ‘hard voer’ graan bracht men wel in de voerbakken.
met schuiten werd de puf aangevoerd
Waren dit in het begin verbrandingsmotors, later werden deze vervangen door elektramotoren. Deze molen had zijn naam gekregen doordat hij speciaal voor puf malen werd gebruikt. Ook visafval, afkomstig van inleg- en fileerbedrijven werd met de pufmolen verwerkt tot een soort brei die makkelijk door het pluimvee kon worden gegeten. In die tijd werd de vis die niet direct gebruikt werd bewaard in een zogeheten viskaar. Deze puf- of nestkaar zoals hij genoemd werd, hing veelal aan een windkoppel boven de sloot. Door met de windkoppel te draaien kon men de ‘kaar’ op de gewenste hoogte hangen. Het haringafval (hoofdzakelijk koppen, afkomstig van de inleggerijen), bevatte wel eens een te hoog concentraat zout. Ook dit werd in de viskaar geschept om op die manier het te veel aan zout weg te spoelen. Doorgaans werd de gemalen of gekookte vis vermengd met meel, dat veelal uit verschillende soorten graan bestond Het mengen van vis en meel gebeurde door het 33
In een periode voor de 2e wereldoorlog werden er mosselen gevoerd. De aanvoer hiervan geschiedde met de zgn. ‘mosselenbotters’ die hun product uit de Waddenzee haalde. Dit werd in hoofdzaak door de Wieringers gedaan. Enkelen van hen hadden hun scheepje aangepast aan de vaste brughoogte en breedte om in de polder te kunnen komen. Om de vis toegankelijk te maken voor de eenden had men een zgn. mosselmolen, bestaande uit twee assen die op een bepaald punt verdikt waren en voorzien van nokken. Deze twee assen die aangedreven werden door een motor draaiden tegen elkaar in, waardoor de mossel zodanig werden gekraakt dat de eenden het mosselvlees er tussenuit konden eten. Deze methode had wel een nadeel, de vele kleine en scherpe splinters die door het kraken ontstonden en door de dieren werden opgegeten, veroorzaakten bij heel wat dieren ontstekingen in de buikholte, die leidden tot vergroeiingen hiervan. De eenden werden dan ‘mosselkonten’ genoemd. Nadat de aanvoer van mosselen in de oorlog sterk was verminderd begon men in 1946 opnieuw. Tot 1952 heeft dit geduurd. Daarna is men overgegaan op een andere methode, men ging de mosselen stomen (koken). Dit gebeurde in een grote vierkante kookpot die door oliebranders werd verhit. Deze ijzeren bakken hingen in een stenen, vuurbestendige buitenbak. Aan een van de vierkanten van de binnenbak had men scharnieren aangebracht. Wanneer dan de mosselen gekookt waren kon men met behulp van een lier , d.m.v. een stalen draad en via een schuinstaande giek die boven de pot was opgesteld, de kookpot leegkiepen in een daarvoor klaarliggende schuit. Deze kookinstallaties stonden zodanig aan ruim water opgesteld dat de mosselbotter erbij kon komen om de producten te lossen op een daarvoor bestemde stenen en ommuurde plaats. Het voeren van de mosselen aan de eenden gebeurde in de buitenhokken. Men voer dan met een
praam langs de buitenkant van de zgn. eendenwatertjes en schepte dan met een ballastschep de mosselen met een flinke zwaai het buitenhok in. Onder een ‘eendenwatertje’ werd de strook water van 60 á 100 cm verstaan over de gehele breedte van het buitenhok dat aan de sloot grensde. Hiervan afgescheiden door een houten traliewerk. Deze strook water werd door de eenden gebruikt als zwem- en drinkwater.
eendenhouderij
Nadat de schelpen, die door het koken open waren gaan staan, konden de eenden op een betere en veiliger manier bij het mosselvlees komen dan bij de gekraakte mosselen. De lege doppen liet men, net als bij de gekraakte mosselen, gewoon in het hok liggen waar het diende als bodembedekking. Doordat het voeren doorgaans op dezelfde plek gebeurde ontstond daar een opeenhoping en moest men na verloop van tijd de mosselschelpen over het hele hok verspreiden. Hierbij hield men rekening met het feit dat het voor de afwatering van belang was dat de schelpen bij het binnenhok hoger lagen dan aan de slootkant. Dit i.v.m. de afwatering. Nadat dit verspreiden had plaatsgevonden hadden de eenden gelijk weer een schone buitenloop. Na verloop van tijd werd de mosselschelpenlaag in het hok te hoog en moest een deel afgegraven worden: “aars kwamme de eende bove ’t skot uit”. Hiermee werden de afscheidingen die tussen de verschillende afdelingen stonden 34
bedoeld. Via een plat ofwel koeboot die tegen de wal werd gelegd werden de overtollige schelpen afgevoerd. Men schepte de schelpen in de schuit met een zgn ‘mosselgreep’. Dit was een speciale ‘greep’, soort fijntandige vork, waarbij aan het einde van de tanden een rond knopje was gemaakt dat moest voorkomen dat de schelpen aan de tanden werden gespietst. Een zelfde greep werd ook gebruikt voor het verwerken van aardappelen. Voor het verwerken van de puf en bijv. bieten werd een soortgelijke greep gebruikt, echter met de tanden wijder uit elkaar. Tijdens het voeren en vreten van de eenden raakten ook veel van de mosselschelpen in het eendenwatertje. Dit omdat de eenden de gewoonte hebben om met het voedsel naar het water te lopen en het daar al snaterend naar binnen te werken. Een gevolg hiervan was dat na verloop van tijd ook het eendenwater moest worden uitgediept.
was, werd het aangevroren ijs in de bijt stukgemaakt en met een schepnet verwijderd, maar naarmate de vorst toenam en het ijs dikker werd, moesten de bijten kleiner worden, zodat de eenden er niet meer in konden zwemmen of zich erin konden wassen, want het gevaar ontstond dan dat de eenden er niet meer uit konden klauteren als gevolg van de gladde en hoogopstaande ijskanten en zouden verdrinken of vastvriezen. Tijdens een langdurige strenge vorstperiode (tegenwoordig haast ondenkbaar, red.), als het zelfs moeite kostte een klein gaatje in het ijs te hakken, probeerde men d.m.v. een groot ‘stootijzer/breekijzer’ het ijs aan de oppervlakte stuk te maken om zo water op het ijs te krijgen zodat de eenden toch nog konden drinken. De overtollige mosselschelpen werden afgevoerd en veelal gebruikt voor het aanleggen of onderhouden van loop- en rijpaden. Ook werden erven ermee opgehoogd. Vóór de mosselperiode werd in de buiten- en binnenhokken riet op de bodem gestrooid. Omdat de eenden met hun uitwerpselen de bodem bedekten en sterk vervuilden moest toen veel vaker het riet ververst worden. Door het gebruik van de mosseldoppen was verversen veel minder gauw nodig, omdat regen of het gooien van een paar emmers water er voor zorgde dat het vuil wegspoelde, mede omdat de buitenhokken schuin afliepen naar de sloot.
eendenwatertje
Met lieslaarzen aan werd dit werkje verricht. Ook in de winter was het van belang de ‘watertjes’ op diepte te houden. Anders kon het wel eens voorkomen dat er bij ijsvorming geen bijtjes konden worden gehakt om de dieren van drinkwater te voorzien. In het begin, als het ijs nog dun
Uit het archief van Govert Wals Sz.
35
50 jaar geleden (1959) Landsmeer begint jaar met vele zorgen Hogere uitkering uit gemeentefonds en meer woningen noodzakelijk
Zwembad De bouw van een openluchtbad met zonneweide heeft goede voortgang. Verwacht mag worden dat de opening het komende voorjaar kan plaatsvinden.
Het jaaroverzicht van burgemeester Post telt dit jaar een optimistische maar zeker ook een pessimistische zijde. Optimisme als hij doelt op de werkgelegenheid voor de inwoners en de algehele toestand in het land, maar pessimisme t.a.v. de financiële toestand van Landsmeer. Voor het tekort op de begroting van 1958 van fl 120.000,is nog geen oplossing gevonden. De minister van Binnenlandse Zaken heeft nog geen beslissing genomen op het verzoek van Landsmeer om een hogere uitkering uit het gemeentefonds. Mede gezien het feit dat Landsmeer in korte tijd groeit van 4000 naar 8000 inwoners verwacht burgemeester Post het nodige begrip van de minister. Ook de woningbouw baart zorgen. De kapitaalmarkt geeft nog steeds geen normale mogelijkheden en verder is de gemeente afhankelijk van de toewijzing door Gedeputeerde Staten van het contingent woningen en het kapitaal voor het bouwrijp maken van de terreinen. Het aantal nu toegewezen woningen is veel te laag om de woningnood te lenigen.
Kapitaaldienst Het ontwerp van de gemeentebegroting 1959 geeft een nadelig saldo van fl 2.036.644,te zien. B&W vinden het daarom gewenst voor de raad een richtsnoer te geven van kapitaalswerken die voor 1959 en volgende jaren de aandacht vragen. Dit luidt als volgt: -
Met verminking gemeente is Landsmeer niet gediend. Ook kwam de burgemeester terug op de grenswijzingsplannen die steeds sterker naar voren komen. Hiermee is Landsmeer zeker niet gediend. Hij spreekt de wens uit dat ze niet tot werkelijkheid zullen komen.
-
bouw 58 woningwetwoningen ten noorden Gortesloot bouw 14 bejaardenwoningen ten noorden Gortesloot restauratie OLS Watergang restauratie Ds J.L. de Wagemakerschool bouw openbare ULO-school (4-6 lokalen) uitbreiding School met de Bijbel bouw permanente RK school (4-6- lokalen) bouw permanente RK kleuterschool bouw permanente Huishoudschool bouw permanente Prot.Chr. kleuterschool bouw 2e gymnastiekgebouw verbetering van Beekstraat bouw nieuw Raadhuis uitvoering rioleringsplan dorpskern -bouwrijp maken terreinen ten zuiden van Beekstraat Aanleg 3e voetbalveld
Landsmeer krijgt een nieuw raadhuis voor f 600.000,Voorstel na veel discussie uiteindelijk met 9-4 stemmen aanvaard Landsmeer: In de gisteravond gehouden raadsvergadering was er heel wat overredingskracht van burgemeester G.G. Post
nodig om tot de votering van 6 ton voor een nieuw raadhuis te komen. Tegenstemmers waren: Leijdekkers (KVP), 36
P. Lelie en mr Doorman (beiden VVD) en G.C. Knibbe (Pr. Chr). De heer Knibbe hield een leidooi niet hoger te gaan de reeds eerder voorgestelde 4 ton, een hoger bedrag vond hij onverantwoordelijk. En hoewel hij een nieuw raadhuis urgent vond, leek hem een dermate hoge overschrijding ontoelaatbaar. Hij achtte de mogelijkheid niet uitgesloten dat ook GS niet accord zou gaan, want alleen aan rente enz. zou dit al f 1000,- per week gaan kosten en het toch al bestaande tekort aanmerkelijk verhogen. “Men mag mij niet verwijten geen liefde voor de gemeente te hebben”, aldus de heer Knibbe, “want als het kon zou ik vóór de bouw zijn. Maar nu alleen binnen het raam van 4 ton”. Voorzitter Post gaf toe, dat men van een foutief bedrag was uitgegaan. Vijf jaar staat de gemeente al op de wachtlijst, maar voor
de prijs van 4 ton is realisatie van een nieuw raadhuis niet te verwezenlijken. De kosten zullen heus wel betaald worden, want wat wordt goedgekeurd wordt ook gehonoreerd. Weth. Bakker wilde voorop stellen dat een nieuw raadhuis er moét komen en als het nu niet gaat voor die 4 ton, wat dan? Zou de heer Knibbe dan wel de consequenties willen dragen? De heer Knibbe bleef bij zijn standpunt en stond erop dat het voorstel teruggenomen zou worden en een nieuw plan gerealiseerd dat binnen het raam van de 4 ton zou blijven. Voorzitter Post wenste niet op een gemaakte fout terug te komen, omdat dit een debacle zou worden, drong daarom op stemming aan. Met het hiervoor gestelde resultaat.
25 jaar geleden (1984) Vuurwerk door de brievenbus: Nieuwe Gouwschool (tegenwoordig De Stap red.) volledig afgebrand. Landsmeer: Toen we aankwamen zag ik gelijk dat het een grote brand zou worden. Aldus brandweercommandant Arie Porsius over de brand van gistermiddag 3 januari 1984. De gehele lagere school ging in vlammen op. Van de ernaast gelegen kleuter-
school De Hobbits brandde de gymzaal uit en liepen de overige twee lokalen waterschade op. De brand ontstond doordat drie uit Landsmeer afkomstige jongens omstreeks het middaguur vuurwerk in de brievenbus gestopt hadden. Even na twaalf uur kwam bij de centrale de eerste melding binnen Mevrouw Methorst die tegenover de school woont vertelde dat ze eerst rook zag en terwijl ze de alarmcentrale belde de vlam-men al door het dak vlogen. Het was gelijk al een “uitslaande brand” aldus Porsius. De brandweer Landsmeer rukte direct uit met de twee eenheden, de Mercedes-spuitwagen en de Daf-wagen met grootvermogen pomp. Zeer spoedig daarop kreeg men assistentie van de korpsen uit Den Ilp /Purmerland en Watergang, ieder met hun eigen spuitwagen. 37
Het korps uit Amsterdam-Noord, gealarmeerd door mensen van Vrij en Blij en ook naar Landsmeer gekomen werd direct gevraagd assistentie te verlenen. Helaas konden de ongeveer 50 brandweermensen die in totaal de brand bestreden niet verhinderen dat de lagere school geheel uitbrandde. Men heeft nog geprobeerd de twee lokalen links van de hoofdingang te redden, maar er was geen houden aan, mede door de harde wind die het vuur aanwakkerde. De rookontwikkeling bij de brand was enorm en hulde een groot deel van de Havenzathe in een mist. De ramen van de tegenover de school gelegen woningen van de Dr. M.L. Kingstraat werden gloeiend heet. De heer Vet, die op nr 1 woont was zelfs even bang dat niet alleen zijn ramen zouden springen maar ook zijn eigen huis vlam zou vatten. Brandende brokstukken van de school lagen zelfs op zijn zonneterras die hij met water uit de regenton heeft geblust. Brandweercommandant Porsius kon na anderhalf uur het sein ‘brand meester’ geven. Het nablussen nam nog de gehele middag in beslag. De totale schade wordt geschat op een kleine twee miljoen gulden. De gemeente Landsmeer is volledig verzekerd voor het gebouw en de inventaris. Daders De rijkspolitie Landsmeer startte na de brand direct een buurtonderzoek. Als gevolg hiervan werden al spoedig drie jongens in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar, afkomstig uit Landsmeer, aangehouden. De drie jongens zijn inmiddels verhoord en hebben een verklaring afgelegd. De brand is ontstaan doordat ze vuurwerk hebben
afgestoken in de brievenbus aan de achterzijde van de school. In de dagen voorafgaand aan de brand deden zich reeds verschillende incidenten voor. Zaterdagmiddag kwam mevr. Floor de planten in school water geven. Zij zag rook in de gang en trof daar op de vloer behoorlijk wat afgestoken vuurwerk aan. Een smeulend vuurtje heeft ze geblust.
Waarnemend schoolhoofd Fokkema heeft de politie gewaarschuwd, de brievenbus dichtgespijkerd en gecontroleerd of alle ramen dicht waren. Maandagmiddag kwam schoolhoofd Zijlstra de planten water geven. Uit de brievenbus kwam rook en hij trof verkoold papier aan, aan de buitenkant in de brievenbus. Volgens groepscommandant R. van Barneveld heeft de rijkspolitie na deze gebeurtenissen extra gesurveilleerd bij de Nieuwe Gouwschool. Tijdens het onderzoek is gebleken dat het aangehouden drietal in ieder geval ook maandag bij de school is geweest. Hun gedrag kwam voort uit ‘baldadigheid en sensatiezucht’ aldus Van Barneveld.■
38
Ode aan Marie Jonkhart Hé, daar komt Marie, hé daar gaat Marie Op haar fietsie heel gezwind Mand voorop, meest tegenwind Gevuld met bruine bonen en Dr Oetkermeel Klanten worden trouw bediend Want niets is haar teveel. Hier op het eind van ’t Padje, da’s algemeen bekend Daar woont tot schrik van Albert Heijn zijn grootste concurrent Er is geen zelfbediening, dat vindt Marietje niets Want als u pudding nodig heeft, dan komt zij op de fiets. En als Marie op pad is, bedient het “personeel” De kassa wordt dan trouw beheerd door haar zuster Neel Vermijd vooral de winkeldeur, want dat is uiterst dom Ga voor een pakje Pickwickthee gezellig achterom. Maar zondags is het rusten, dan doet Marie haar plicht Vol overgave heeft zij zich dan op de Heer gericht Dan staat de fiets in ’t schuurtje, de mand hangt aan ’t skot Er wordt dan slechts één klant bediend, alleen de Here God Is ons Marietje jarig dan gaat de deur op slot Dan geeft ze feest bij tante Trijn, feest voor de zendingspot Ze vraagt niets voor zich zelve, dat is haar taboe Het offer dat zij van u vraagt gaat naar de zwartjes toe. Er is een tijd van komen,er is een tijd van gaan Dan wordt het slechts herinnering dat je Marie zag gaan Dan is een stuk karakter van ’t dorp geschiedenis Met weemoed denk je dan terug aan iets dat niet meer is. Hé daar komt Marie, hé daar gaat Marie Op haar fietsie heel gezwind Mand voorop, meest tegenwind Gevuld met bruine bonen en Dokter Oetkermeel Klanten worden trouw bediend Want niets is haar teveel. Frans Jonkhart, 2 november 1973
Gevonden in de allerhandetrommel van Neeltje Porsius-Wals. 39