9
Oud-Molenbeekse kakofonie Ter hoogte van de Vlaamsepoort hang ik over de balustrade van het kanaal van Charleroi. Onder het gewicht van zijn vracht versmelt een aak met de waterspiegel. Een bezwete man tikt me op de schouder en vraagt me of het nog ver is naar het Meininger Hotel. Een van zijn kofferwieltjes heeft het begeven. Hij lijkt verheugd met het zicht op de eindstreep en sjouwt verder op het fiets- en wandelpad langs de waterkant. Ik glimlach om de ingenaaide Zweedse vlag op zijn vest. Op weg naar huis waren de voorbijvarende boten voor mij lange tijd de enige attractie op deze grensstrook tussen Brussel-Stad en Oud-Molenbeek. Maar sinds de opening in 2013 van het lowbudgethotel in de voormalige lambiekbrouwerij Belle-Vue geraak ik niet uitgekeken op rugzaktoeristen en huppelende Chinese jongedames die voor een ongeziene uitstraling zorgen. Het kanaal liep jaren als een mentale breuklijn door de stad. Nog in 2010 maakte kunstenaar Emilio López-Menchero er een artistiek statement van door op de kanaalbrug van de Vlaamsepoort het Berlijnse Checkpoint Charlie na te bouwen. Oud-Molenbeek werd daarbij met grensvlaggen gekatapulteerd tot de onvrije, dreigende Sovjetzone vol geïmmigreerd schorremorrie en hartje Brussel tot VS-gebied. Sindsdien wordt de gemeentegrens poreuzer en evolueert ze naar een nieuwe as met een centrumfunctie. De verlofting is ingezet en
10
in molenbeek
de privésector trekt mee aan de kar om van deze kanaalstrook een place to be te maken. Ik zie hoe de Zweed een stip wordt. Fietsers laveren om hem heen. Sommige Maghrebijns-Molenbeekse wijkjongeren noemen de nieuwe promenade ‘la voie rapide flamande’, de Vlaamse snelweg. ‘Flamand’ is in Molenbeek een gelaagd begrip dat verwijst naar anders-zijn en vermeende rijkdom. Ook een Waal of een Congolees kan een Flamand zijn. Het verschil schuilt in zich anders kleden, anders praten. ‘Se flamandiser’ is er zelfs een werkwoord voor jongeren die hun vriendenkring uitbreiden en nieuwe gewoontes adopteren. Troetelachtiger zijn un Flapi of un Flamisch. Allicht zijn het de hippe fietsers met hun fluovesten en modieuze helmen die het fietspad zijn bijnaam schonken. De kanaaldynamiek wordt dus ook in Molenbeek opgepikt. Het is een eerste gegeven in een lange rij van recente evoluties die afstraalt op de buurt.1 De wijk Oud-Molenbeek, daar is het me om te doen. Dus het Molenbeek van het middeleeuwse dorp. De zone waar alles begon met graan- en graasvelden rond een klokkentoren en een steenweg vanuit Brussel richting graafschap Vlaanderen. Als de kranten uitpakken met ‘rellen in Molenbeek’, dan heeft alleen Oud-Molenbeek daar een patent op. Of anders de naburige Molenbeekse Havenwijk. Net zoals Borgerhout, Kuregem of enkele buurten in de Borinage behoren deze twee kleine gebieden tot de meest geframede en gemediatiseerde stadswijken van België. Maar de afgelopen 25 jaar stond Oud-Molenbeek niet stil. Sinds 2005 wordt zijn kanaalgrens afgezoomd door veelkleurige windmolentjes. Wat tijdelijk bedoeld was, is vandaag een
oud - molenbeekse kakafonie
11
verworvenheid. De molens staan symbool voor de nieuwe wind die door de gemeente waait. In 2014 promoveerden ze tot het logo van de campagne ‘Molenbeek, Métropole de la Culture de la Fédération Wallonie-Bruxelles’. Ik laat de balustrade los, neem een folder uit mijn broekzak en stap er de wijk mee binnen. De gemeente prijst zich aan met tientallen stedenbouwkundige realisaties. Ik loop langs nieuwe crèches, passiefwoningen, nieuwe of heringerichte kleine parken en speelpleintjes, assen bestemd voor zachte mobiliteit, nieuwbouw voor middenklassers en herbestemde industriële gebouwen. De ingrepen liggen verspreid over het hele territorium, maar in een kleine straal rond het gemeentehuis worden ze stilaan door plein- en straataanleg met elkaar verbonden. Vanuit de lucht bekeken moet het lijken op een bijna clean kloppend hart met daar rond een krans die nog sputtert in grauwheid. Onder die dynamische laag zit een context die vooralsnog schrijnend blijft. Oud-Molenbeek ligt ruimtelijk ingebed in de Brusselse ‘arme sikkel’. Op microschaal vind je er buurten waar de opbouw van de huizen al iets rijker oogt en waar rechte bredere straten voor een andere ruimtebeleving zorgen. Er zijn ook straten met hoofdzakelijk eigenaars of sociale huurders. De verschillen in toonaard zijn niet te onderschatten. Maar globaal zit je met een stadsgebied waar, op de zelfmoordcijfers na, haast alle meetbare sociaaleconomische indicatoren dieprood kleuren. Het is de klassieke mantra van verschroeiend hoge werkloosheid, slechte luchtkwaliteit, overbevolking, armoede, gebrek aan open ruimte en nijpend kleine huisvesting. De buurt heeft een palmares van labels om van te duizelen en wordt al decennialang opgesloten in problematische
12
in molenbeek
clichés: ‘het Marrakesh’ of ‘de Bronx van Brussel’, ‘een arbeiderswijk zonder arbeid’, ‘een alcoholgrens’, ‘een wijk die zijn eigen adem ademt’, een no-gozone, een roltrapgemeente, een getto, bedreigend, intolerant of achtergesteld, ‘een wijk waar de sociale cohesie moet worden bijgesteld’, ‘waar jihadisten thuis zijn’, ‘de monocultuur van armoede heerst’ en kinderen die ontbijten met Aldichips bijna per definitie ongeletterd zijn. De media blinken uit in dit soort veelheid van hetzelfde. In 1996 sloot stadsonderzoeker Paul Blondeel zijn veldwerk in Oud-Molenbeek af en rapporteerde hij onder meer over het gewicht van deze stereotiepe beelden. ‘Voor de doorsnee-Belg heeft het kansarme Oud-Molenbeek een eeuwigheidswaarde’, schreef hij. ‘De culturele en economische rijkdom van de wijk blijft onzichtbaar. De buitenwereld houdt dit actief in stand en wil niet weten dat er naast problemen ook iets anders is. De bedrijvigheid en de investeringen mogen niet bestaan. De formele stad heeft een plek afgebakend die homogeen slecht moet zijn. Alsof Molenbeek niet in de hoofdstad van Europa ligt, maar een soort woestijnbiotoop is waar economisch handelen volledig ontbreekt, waar geen middenstand of scholen zijn, geen Gentsesteenweg met kleinhandel, geen weekmarkt, geen sociaal weefsel of een verenigingsaanbod.’2 De laatste jaren maakt een nieuw begrip zijn opwachting. Sinds de publicatie van het boek van Doug Saunders Arrival cities bestaat de neiging om Oud-Molenbeek, en bij uitbreiding de Brusselse kanaalzone, te herleiden tot ‘aankomstwijk’ waar niet zo rijke nieuwkomers aan hun weg naar boven timmeren. Ik beslis om een reis te maken doorheen de gelaagdheid van Oud-Molenbeek. Tussen de vernieuwingsbeweging en de armoede die niet alleen aanhoudt, maar zelfs toeneemt, lig-
oud - molenbeekse kakafonie
13
gen 137 tinten grijs. Een verhaal over dynamiek, uitdagingen en een nauwelijks te vatten veelheid aan ritmes van groepen en subgroepen van subgroepen. Een trip van de ene loft naar het andere appartement, van het ene terras naar de andere commerce. Langs scholen, kerken, moskeeën, jeugdhuizen, sociale diensten, kunstenaarsateliers, concertzalen en voormalige fabrieken. ‘De journalistiek waarin ik geloof’, pende schrijver Pascal Verbeken neer tijdens zijn eigen reis door Wallonië, ‘is per definitie meerduidig, meerstemmig en kakofonisch. Ze presenteert geen waarheid, maar laat zien dat er vele waarheden, zelfs tegengestelde waarheden, naast elkaar kunnen bestaan. In essentie draait ze om inzicht en begrip, niet om oordelen. Het is een werkelijkheid waarmee handelaars in ideologieën en installateurs van de pensée unique moeilijk kunnen leven.’3 De vele verhaallijnen van een buurt fotograferen in woorden, een momentopname opleveren, telkens of toch zo vaak mogelijk vanuit een historisch perspectief. Maar kan dit wel? Al zwervend beland ik in het Bonneviepark. Een bont amalgaam van ouders houdt in het oog hoe hun kinderen de etagehoge speeltuigen beklimmen. Is een organische wijk met duizenden mensen die er leven, overleven, successen binnenhalen, wroeten, studeren en evolueren per definitie niet iets ongrijpbaars? In welke mate zal ik erin slagen om mijn gesprekspartners evenwichtig te doseren en op die manier een relatief realistisch beeld te schetsen? Hoe anders en gekleurd zullen de meningen klinken van diegenen die investeren in de buurt en misschien gedeeltelijk voor hun eigen kraam praten: de eigenaars van een woning, de handelaars, de sociale werkers die hun werk moeten legitimeren, de leerkrachten, de arties-
14
in molenbeek
ten, de mama naast mij op de bank die zich in de school van haar ket misschien inschakelt in projecten? En hoe anders zullen anderen spreken, zij die geen keuze hebben en op de buurt zijn aangewezen om te overleven. Rauwer, meer verwijtend? Of toch weer niet? En zij die de wijk helemaal niet als de hunne beschouwen, maar er willens nillens toch kleur aan geven? Ik denk terug aan het meest naakte en het mooiste boek dat ik las over Oud-Molenbeek. Het Buurthuis Bonnevie, net naast het park, publiceerde tien jaar geleden een honderdtal portretten en getuigenissen van wijkbewoners. Het individu stond op een voetstuk, zonder enige vorm van interpretatie, voorkennis en kadrering. Onvermijdelijk alweer beperkend, want hoeveel stemmen moet je binnenhalen om alle klanken een plaats te geven?4 Wat zal het meest haalbare voor mezelf zijn? Hooguit de suggestie van veelzijdigheid opwekken?