Shampoo anno 2056 Isaac Daniels zat keurig op zijn stoel, rechte rug en schouders, in het midden van de woonkamer en liet zijn haar doen. Achter hem stond zijn vrouw Betty met de trimmer klaar om erin te vliegen. Het was de vijfde keer deze maand dat hij zijn haar liet knippen, maar de eerste keer dat zijn vrouw voor kapper speelde. Betty zorgde voor het juiste licht, klapte in haar handen en liet de spots op de kruin van haar man richten. De klant in kwestie, Isaac, bekeek van ver zijn hoofd in de weerspiegeling van de beeldwand. ‘Ben je zeker dat je het zo wilt?’ vroeg Betty. ‘Waarom niet? Het is winter straks. Ik heb mijn haar nodig.’ ‘Weet je wat?’ vroeg zijn vrouw. ‘Ik begin met het gewoon te trimmen. Oké? Daarna kan je dan nog altijd zien of je het helemaal afscheert of niet.’ ‘Ik weet het niet,’ zei Isaac. ‘Ik denk dat ik het gewoon kort hou. Kort, maar niet kaal.’ ‘Je hoeft nu nog niets te beslissen,’ zei ze kordaat. ‘Je zal zien. Die paar sprietjes of stoppels op je hoofd zullen niet veel verschil maken. Je zal zo wel zeggen dat het er allemaal af kan.’ ‘Ik ben er nog niet zo zeker van.’ De trimmer ging aan en met vaste hand begon Betty de haardos van haar man beetje bij beetje te snoeien. Het was nog maar een week geleden en toch was het alweer zo dik geworden. Ongelooflijk hoe snel dat haar van hem groeide. Isaac genoot van de handen die door zijn haar graaiden; hij kreeg er koude rillingen van en sloot zijn ogen. Ook Betty liet zich voortdrijven op het zachte zoemen van de trimmer. Geleidelijk maakte ze kalme, trage cirkelbewegingen over het hoofd van haar man, alsof ze zichzelf liet hypnotiseren. Ze maakte een patroon in het haar; begon in het midden en zocht zo een weg naar de buitenste randen. Het leek wel een graancirkel op een kruin, een haarcirkel. ‘We zijn er bijna,’ zei Betty toen ze opkeek en merkte dat er op de kruin van haar man inderdaad niet veel meer overschoot dan een stoppelbaard. ‘Stop! Wacht even,’ zei Isaac. Hij stond op en ging, wrijvend over zijn kruin, naar de beeldwand en vroeg om de spiegel: ‘Spiegel.’ Meteen schakelde de beeldwand over naar de spiegel en Isaac zag zichzelf staan, omsingeld door zijn eigen haarflokken, die als zwarte sneeuw, de vloer bezaaiden. ‘Ziet er niet mis uit,’ zei hij tevreden. ‘Oké, en nu de rest nog,’ hield zijn vrouw vol. ‘Neen, laat maar zo.’ ‘Waarom niet? Het is zo gebeurd.’ Isaac bleef naar zichzelf kijken. Het was toch weer net dat ietsje korter dan hij gevraagd had, maar geen nood, na een paar weken zou het wel weer bijgroeien. Zoals altijd. Hij draaide zich om en keek zijn vrouw aan. Geen haar op zijn hoofd die eraan dacht om alles ervan te scheren. Hij haatte kaal zijn. ‘Neen, blijf er maar af,’ zei Isaac. Betty legde traag de trimmer weg, alsof ze wilde duidelijk maken dat ze haar wapen uit handen gaf en zich wilde overgeven. Maar Isaac zag de andere spullen op de tafel liggen: het scheermesje, het schuim, de aftershave. Ze had al die dingen al meegenomen, in de hoop dat ze hem ook helemaal kaal kon scheren. Elke maand probeerde ze er hem van te overtuigen. ‘Komaan, Isaac. Probeer het gewoon eens. Ik ben er zeker van dat het je goed zou staan. Je hebt er de juiste kop voor.’ ‘Ik heb een kop voor haar,’ zei Isaac beslist. ‘Ik hou het hierbij.’ Toen keek hij nog één keer van het mesje naar het hoofd van zijn vrouw. ‘Ik wou dat jij jezelf ook niet zo toetakelde,’ zei hij opeens zacht. ‘Ik had je liever mét haar. Het is zo’n zonde. Je ziet eruit als een kankerpatiënt.’ ‘Het is maar hoe je het bekijkt,’ zei Betty. ‘Je weet dat het niet anders kan. Denk je dat ik het leuk vind om met een kale schedel rond te lopen?’ ‘Je kan toch een pruik opzetten?’ ‘Ik ben geen pop.’ ‘Je kan een hoofddoek dragen.’ ‘Ik heb het gevoel dat je je schaamt voor me. Neen, toch, he Isaac?’ ‘Tuurlijk niet, liefje.’ Maar tegelijk bleef Isaac Daniels aan de beeldwand staan. Hij zocht geen enkele toenadering tot zijn vrouw. Hij voelde een zekere weerzin om zijn armen te spreiden en haar te verwelkomen in zijn omhelzing. De haarflokken, die als gevallen herfstbladeren het pad naar de gang verduisterden, leken een barrière te vormen.
De eerste ochtend dat Isaac in zijn bed was wakker geworden en zijn vrouw in de badkamer bezig hoorde, voelde hij dat er iets vreemds aan de gang was. Dat was al vreemd op zich. En toen ze uiteindelijk als een kaal spook terug de slaapkamer binnenkwam nadat ze zijn scheergerief had gebruikt om haar eigen hoofd kaal te scheren, schrok hij zich dood. Weg was de mooie vrouw, weg waren de blonde krullen en weg was de geur van haar shampoo. De geur die hij zo graag opsnoof. De reden waarom hij zo graag achter haar kwam staan. In de plaats daarvan kreeg hij elke dag te maken met een misselijk makende geur van aftershave die ze op haar kruin insmeerde. Een soort moderne wax-technologie, een pijnloze manier om de hardnekkige stoppels voorgoed uit te moorden. Ze leek op een ziek mens. ‘Isaac, liefje, ik zou dit liever niet meer doen.’ ‘Wat?’ ‘Je haar knippen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ik het niet helemaal mag knippen.’ ‘Niemand kan ons zien.’ ‘Het is tegen de regels. Tegen de wet.’ ‘Fuck de wet.’ ‘Ik denk dat je de volgende keer beter naar een kapper gaat.’ ‘Een kapper? Twee maanden op voorhand een afspraak maken en nog niet zeker zijn dat je haar geknipt wordt? Waarom maak je je hier nu zo druk over?’ Hij wilde op haar toelopen, zoals vroeger, maar iets hield hem tegen. ‘Ik weet niet,’ zei ze onzeker. ‘Wat gebeurt er als iemand je zo ziet? Met dat haar?’ ‘Liefje, ik werk thuis. Ik kom het huis niet uit. Niemand zal me zien.’ ‘En wat met de videofoon dan?’ ‘Ik zet wel een muts op of doe alsof ik een waxpleister draag.’ Betty leek niet overtuigd. Sinds het Decreet dat iedere burger om de week zijn haar moest laten afscheren, was hun relatie veranderd. Het was alsof met dat haar ook de liefde was verdwenen, net zoals bij het verlies van Samsons haar diens kracht was verloren gegaan. Ze had altijd al geweten dat haar man niet graag binnen de lijntjes liep, maar ze kon maar niet begrijpen dat hij er een staatszaak van wilde maken om die paar stoppeltjes te laten groeien. Het leek wel alsof hij met opzet de regels aan zijn laars lapte. Wat maakten die paar stoppels in godsnaam iets uit? Waarom deed hij niet gewoon als al de rest en maakte hij er komaf mee? Dat bracht een andere vraag met zich mee. Kon zij als een medeplichtige worden aanzien? Misschien was het inderdaad beter als hij vanaf nu zijn ondergrondse protestactie bij een echte kapper liet doen. Anders zou ze misschien, net als hij, in de cel belanden voor het laten groeien van haar. En daar scheerden ze maar met veel plezier dagelijks je hoofd kaal. ‘Ik weet waarom je niet naar een kapper wilt,’ zei ze ineens fel. ‘Oja?’ ‘Ja, je wil er niet heen omdat je dan verplicht bent alles af te scheren.’ ‘Ik ben niemand iets verplicht.’ ‘Je weet dat geen enkele kapper het in zijn hoofd zal halen om de wet te overtreden en ook maar één haartje te laten staan.’ ‘Weet je wat? Je hebt gelijk,’ zei Isaac bitsig. ‘Ik wil er nu eenmaal niet bijlopen zoals jij.’ Hij liep dwars de woonkamer door en deed al het stof, of in dit geval haar, opwaaien op zijn weg. Hij schuifelde met zijn voeten over de vloer en liep haar straal voorbij. Hij voelde zich geprikkeld. Een paar haartjes waren op zijn lip blijven hangen. Het haar zat overal: in zijn neusgaten, in zijn oren, tussen zijn nagels. Maar hij was er blij om. Met zijn rattenkop vol pieken die als antennes uitstaken, gaf hij op een sarcastische manier een zoen op de kale kruin van zijn vrouw. ‘Bedankt voor de knipbeurt, schat. Laat het echte scheren maar aan mij over.’ Hij zei: ‘Open.’ Toen het schild naar de hal weer was gesloten, hoorde Betty hem in de gang nog roepen: ‘Ik neem een douche en ga genieten van het beetje haar dat me nog rest. Ik ga het wassen.’ Een tijd later stond Isaac Daniels met een grijns in de watercabine te schrobben. Het water kwam langs alle kanten en kanalen op hem af. De warme stralen spoten op uit de gaten in het bad, uit de wanden en uit het plafond. In de chip die in zijn oren zat, luisterde Isaac ondertussen naar het algemeen nieuws van de dag en zijn persoonlijk nieuws. Hij was die ochtend wakker geworden met een hoeveelheid van 199987865455667777 haren op zijn lichaam en na de knipbeurt van Betty was dat aantal gereduceerd tot 0988877656767665. Het andere nieuws betrof zijn bloeddruk, de staat van zijn interne organen, zijn hart en zijn zenuwstelstel. ‘Wassen.’
Op zijn bevel kwamen de borstels tevoorschijn. Vanuit de vier hoeken kwamen ze stelselmatig dichterbij en begonnen ze het lichaam van Isaac Daniels te schrobben. Dat was wat hij zelf het leukste vond aan die bodywash. Het gevoel, de wrijving en reiniging van zijn lichaam. Het leek op die manier alsof een mens elke ochtend helemaal met een schone lei kon beginnen, tot op het bot gereinigd, als een vrucht die door insecticiden was schoongesproeid. Na de sproeiers die de lichaamslotion op zijn lichaam stuifden en de gebruikelijke gel die ervoor zorgde dat zijn lichaam snel opdroogde, kwam de droger eraan te pas. Uit het plafond schoof een spiraal naar beneden, die als een propeller, warme lucht straalde. Het ding leek een beetje op een guillotine. Keer op keer liet Isaac zich misleiden tot de gedachte dat het ooit wel eens te laag zou zakken en hem zou onthoofden. Maar natuurlijk was het tot op de millimeter afgesteld. ‘Shampoo,’ zei Isaac als bevel voor zich uit. Onmiddellijk brachten twee grijpers een dosis shampoo in zijn haar aan, of wat daar nog voor moest doorgaan. ‘Wassen,’ zei Isaac. Terwijl Isaac luisterde naar de persoonlijke berichtgeving over zijn hersencapaciteit, daalden een paar rubberen armen neer die zachtjes de hoofdhuid begonnen te kneden. Isaac probeerde te genieten van de haarspoeling, maar omdat hij bijna kaal was, deed het eerder pijn dan goed. Alsof ze iets door zijn huid heen wilden drukken. Het kwam nog het dichtst in de buurt van kleine elektroshocks. ‘Spoelen,’ orderde Isaac snel om de pijn te verzachten. Maar er gebeurde niets. Isaac keek op. Hij voelde het schuim van de shampoo als een wintermuts op zijn hoofd liggen. ‘Spoelen,’ herhaalde hij nog een keer. Het ding zat vast. De bodywash zat geblokkeerd. Het was nog nooit voorgekomen, maar net zoals de meeste computers zou hij wel één keer moeten crashen. ‘Godverdomme!’ vloekte Isaac. ‘Spoelen!’ Hij probeerde zijn haar dan maar zelf te spoelen, maar er was gewoonweg geen plaats. Daar stond hij dan, midden in een douchecabine, naakt en hulpeloos, wachtend tot een paar grijparmen de klus zou afmaken. ‘Schat! Hij zit vast! De bodywash zit vast!’ Er kwam geen antwoord. Wat stond hem te doen? Dit was hem nog nooit eerder overkomen. Toen een carwash vroeger stilviel kon je nog met wat moeite uit je wagen strompelen, een paraplu openen om je te beschermen tegen de spetters en het schuim van de machines, en naar de uitgang stappen. Maar wat moest hij nu doen? Hij was gevangen. Gevangen in een douchecabine. ‘Schat! Je zal me even moeten helpen! Ik zit hier vast!’ Toen schrok Isaac opeens op. Het luik van de douchecabine schoof open en voor hem stond Betty. Hij lachte: ‘Heb jij dat ding platgelegd?’ ‘Hoe zit het, Isaac?’ vroeg Betty doordringend. ‘Mag ik nu de klus afmaken? Ja of nee?’ ‘Waar heb je het over?’ Isaac keek haar verstomd aan en zag toen dat ze het scheergerief in haar handen had: het scheermesje, het schuim, de aftershave. Hij ging met één hand omhoog en voelde aan het schuim dat als een sneeuwmuts op zijn hoofd stond. Het begon lichtjes in elkaar te zakken. Het was nog niet erg genoeg dat hij in zijn blootje stond, dit was pas echt onnozel. Was dit niet zijn eigen vrouw geweest, Isaac had een handvol schuim in zijn hand genomen en het als schaamlapje gebruikt om zijn lid te beschermen. ‘Ik heb het over je haar, Isaac. Het moet eraf.’ ‘Ben je daar nu nog altijd mee bezig? Luister, schat…’ ‘Ik meen het, Isaac. Het is je laatste kans.’ ‘Wat denk je dat ik heb? Luizen?’ ‘Oké, dan…’ Isaac lachte, maar stopte algauw toen zijn vrouw een voet in de cabine zette en met het scheermes naar hem toekwam. ‘Nu overdrijf je toch echt, hoor…’ Maar hij kon zijn zin niet afmaken want in één beweging had Betty hem de keel overgesneden. Het bloed gutste als een warme straal uit zijn strot en kleurde het bad rood. Isaac voelde het schuim op zijn hoofd nog zachtjes natintelen en prikkelen. Hij hoorde het zelf beetje bij beetje inkrimpen en tegen de tijd dat al het bloed uit zijn aderen was gestroomd, was het verdwenen. Het laatste wat Isaac Daniels nog hoorde, was de computerstem in zijn oortje: ‘Een alarmerende vermindering van uw bloeddruk…gelieve de hulpdiensten tijdig te verwittigen….’ Maar het was te laat. Isaac gleed uit en belandde in het bad. Zijn vrouw, Betty, veegde het scheermesje af aan een handdoek, bukte zich en begon toen, traag, maar vakkundig te doen wat ze al die tijd al had willen doen. Ze schoor zijn hele hoofd kaal. ‘Ziezo,’ zuchtte ze. ‘Dat scheelde maar een haartje.’
In het Autopsiecenter van de Algemene Directie van de Overheid zat Betty die avond naar het lijk van haar man te staren. Isaac Daniels was uiteindelijk toch nog schoongespoeld in een andere bodywash en lag nu geopenbaard in een metalen buis. Een scanner hield haar een permanent beeld van zijn lichaam voor en de paleontoloog van dienst, een zekere heer Ipson, schakelde een spinner aan. Hij programmeerde het kleine insectenrobootje om zijn weg te vinden doorheen de neus en het voorhoofd van Isaac Daniels, met als eindbestemming de hersenen van het lijk. Betty zat gebiologeerd te kijken hoe de metalen teek als het ware in het neusgat kroop, aangezet door een soort afstandsbediening, en op zoek ging naar… ‘En u zegt dat hij zich al een tijdlang niet meer had geschoren?’ vroeg Ipson. ‘Ja, ik vrees van wel.’ ‘Een kwestie van dagen of van weken?’ ‘Weken veeleer.’ ‘Ach zo.’ ‘Denkt u dat het te laat was?’ ‘Ik weet het niet. We zullen het dadelijk weten.’ ‘Hij begon zich steeds argwanender te gedragen. Ik wilde hem nog redden, maar hij bleef weigeren.’ Betty keek amper op van de teek, maar toen het minuscule verkennertje in een van de neusgaten was verdwenen, verlegde ze haar blik naar de beeldwand waarop het ding via een zender verslag uitbracht van zijn innerlijke tocht door het lijk. Betty zag de sinussen en de voorste hersenkwabben passeren maar hield zich sterk. Ipson bleef er vrij rustig bij en werkte zijn vragenlijstje verder af. ‘U heeft er alleszins goed aan gedaan om zijn hoofd alsnog te scheren, mevrouw.’ ‘Ik dacht: het kan geen kwaad. De kans op besmetting was reëel.’ ‘En ik kan u verzekeren dat de kans dat ze u zullen oppakken en arresteren voor de moord op uw echtgenoot minder reëel is, mevrouw. U heeft er echt goed aan gedaan.’ ‘Echt waar? Ik deed gewoon mijn plicht, nietwaar?’ ‘Ik denk het wel, ja. Ik ben er praktisch zeker van dat een jury het wel zal begrijpen dat u handelde in het belang van de staat en de overheid. U mocht geen risico nemen.’ ‘Ik ben blij dat u er zo over denkt. Het viel niet mee om…’ Betty hield zich sterk. Ten slotte had ze al weken eerder afscheid genomen van haar man. Het was begonnen toen zij voor het eerst haar hoofd kaal scheerde en hij haar daarin weigerde te volgen. Vanaf dan al waren ze steeds sneller en verder uit elkaar gegroeid. Ze waren vreemden geworden voor elkaar. De enige vraag was: wie veranderde in een vreemde? Zijzelf of Isaac Daniels? In ieder geval had ze van haar hart een steen moeten maken om hem voor zijn eigen bestwil te doden. ‘We zullen onmiddellijk zien of u het bij het rechte eind had, mevrouw.’ ‘Ik hoop het.’ Ze hoopte uit de grond van haar hart dat ze hem werkelijk met voorbedachten rade en met reden had vermoord. In het belang van de staat, zoals ze dat zo mooi vertelden. Gebiologeerd bleef Betty naar de beeldwand staren. Ze zag hoe de kleine teek zich ondertussen in de rechterhelft van de hersenen bevond; een rozige, rubberen kamer waar het als het ware gezellig vertoeven leek. Razendsnel, als een ijverige mier, ging de teek tekeer, tot het beeld opeens vertraagde en hij niet meer verderkon. De weg werd hem versperd door een groep, een kolonie van… bewegend weefsel. Dat weefsel kon maar één ding betekenen. ‘Ik vrees dat u met recht en rede hebt gehandeld, mevrouw,’ constateerde Ipson die steeds meer als een echte dokter begon te praten. ‘Ziet u dat daar?’ ‘Ja, is dat het?’ ‘Ik vrees van wel. Ze hadden hem al te pakken gekregen.’ ‘Jezus Christus.’ Met open mond zag Betty het weefsel dansen en tot leven komen. Ipson stelde een zoom voor en meteen kregen ze een beter zicht op de materie. Het waren minuscule wezens, kleiner dan teken en larven, bijna onzichtbare luizen of vlooien. Onvoorstelbaar dat dit het eerste bewijs was dat de mens zich niet alleen in het heelal bevond. ‘U zegt dat hij steeds sneller en vaker zijn haar wilde wassen?’ ‘Ja, de laatste dagen had hij continu jeuk. Hij bestelde flessen shampoo bij de vleet. Aan het eind zag zijn hoofdhuid zelfs rood en purper door het wrijven. Ik denk dat dàt trouwens de reden was waarom hij zich niet wilde kaal scheren.’ ‘De arme stakker,’ zei Ipson met het beetje medeleven dat hem vreemd was. ‘Hij had het beter gedaan. Hij heeft te lang gewacht. Die smerige bugs bewegen zich razendsnel voort en als ze eenmaal in je haar zitten, springen ze in die piepkleine haarschachten door je hersenhuid en in geen tijd zitten ze in je hersenen te wroeten. Het is verdomme nog erger dan een tumor die je niet meer kan verwijderen. Dit zijn geen bodysnatchers; het zijn brainsnatchers.’
‘Wat doen we er nu mee?’ hoorde Betty zich vragen en ze herkende haar eigen stem bijna niet. ‘Die dingen zitten nog steeds in zijn hoofd. Hij is dood, maar zij leven nog.’ ‘Niet voor lang.’ Ipson bracht een paar collega’s op de hoogte en in geen tijd werd het heel druk rond het lijk van Isaac Daniels. Een paar officieren en overheidsbekleders werden als getuigen opgeroepen om de invasie in de hersenen te bevestigen. Daarna moest Betty het bevel geven en een document ondertekenen waarbij ze toestemming gaf om met het vernietigingsproces te beginnen. Een paar minuten later werd bij Isaac Daniels een sonde door de neus ingebracht die letterlijk naar de bovenkamer van het lijk werd geleid, waarna Ipson een soort pomp in werking bracht. Het was niet meer dan een groot infuus, dat voor één keertje geen water of voedsel in het lichaam bracht, maar een dosis insecticiden. Geleidelijk werd het stil in de kamer en maakte iedereen zich op voor de eliminatie van de vreemde wezens. De operatie duurde al bij al zes minuten. Daarna steeg de wolk van stof op in het beeldscherm en bleef er van de invaders weinig of niets meer over. ‘Mevrouw, in naam van onze leiders kunnen we u niet genoeg bedanken voor uw moed en zelfopoffering en willen we u dan ook, tijdens een officiële viering volgende maand het ereteken verschaffen.’ Betty gruwelde van dit soort ceremonies. Ze had de staat gediend, maar eigenlijk draaide het altijd maar om hetzelfde. Ze was een scalpenjager geworden. Er waren mensen die dit voor hun beroep deden: op jacht gaan naar andere mensen met haar dat op het punt stonden bestormd te worden door een uitzinnige bende buitenaardse insecten. Betty had erover gehoord. Ze werden aanzien als echte helden en premiejagers. En dat waren ze ook, gezien de redding die ze de ten doden opgeschrevenen vaak bezorgden. Er moesten in de afgelopen twee jaar al minstens een miljoen mensen worden ‘vernietigd’ om de aarde te beschermen tegen deze bugs. Het was ergens ironisch: net zoals joden te midden van de 20ste eeuw hun hoofd moesten kaalscheren voor ze de concentratiekampen in werden gestuurd, zo moest men nu noodgedwongen zijn hoofd kaalscheren om te kunnen ontsnappen aan de algemene vernietiging. ‘U heeft niet alleen de staat, maar ook uw echtgenoot een dienst bewezen, mevrouw Daniels,’ zei de grootste van de hoop. ‘Het zou maar een kwestie van tijd geweest zijn voor de larven hun werk hadden gedaan en zijn hersenen hebben gemanipuleerd. Het zou begonnen zijn met kleine waanvoorstellingen zoals mensen ook hadden als ze vroeger drugs gebruikten. Maar daarna zou het snel bergafwaarts gaan met het afsterven van de menselijke hersencellen die stelselmatig worden vervangen door implantaten. Tot ze aan het eind de macht over zijn hele persoon en lichaam hadden gehad. En god behoede ons voor wat er dan zou zijn gebeurd. Isaac Daniels zou geen man meer zijn geweest, maar een spion. Een spion die voor hen werkte.’ Betty knikte vredig en keek een laatste maal naar Isaac Daniels. Het was bijna onvoorstelbaar dat de mensheid al die tijd, meer dan tweeduizend jaar lang, had zitten wachten op de komst van buitenaards leven, in de vorm van gigantische ruimteschepen, groene mannetjes of vreemde stralingen, terwijl ze zich gewoon als doodgewone luizen de kortste weg naar de menselijke hersenen hadden gezocht. Op een of ander channel dat Betty ooit in haar oortje had opgevraagd, had ze te horen gekregen dat die minuscule bugs wellicht ooit, enige tijd geleden, op aarde, letterlijk uit de lucht waren komen gevallen. ‘In de vorm van regen,’ zo klonk het op een bijna natuurkundige wijze. ‘Deze buitenaardse microben verschansten zich in de kleinst mogelijke gedaanten, namelijk in het omhulsel van een regendruppel. Net alsof ze zich in een gigantische luchtbubbel die als parachute diende, op de aarde storten.’ Daarbij kreeg Betty destijds een beeld van de aardbol doorgestuurd. Als een uitvergroting van een mensenhoofd werd ook deze bol bedreigd met de bestorming van de bugs. Diezelfde avond bracht Ipson verslag uit in het Observatiecentrum bij zijn overste. De melding vond plaats in een gigantische ovale zaal met een glazen koepel die uitzicht bood op de sterrenhemel. Maar haast niemand van de honderd aanwezigen die dag en nacht werkten, keek nog omhoog. Allemaal hielden ze de blik gericht op de schermen voor hun neus. Het was nog niet voor morgen, maar zoals het er nu naar uit zag, werd de kans steeds reëler dat ze op de hoogte waren gebracht en via de hersensignalen, vanuit hun menselijke gastheren, de invasie zouden inzetten. En dan was het hek van de dam. Dan zou de eerste invasie van de larven in de breinen van de mensen worden afgesloten en de tweede invasie beginnen, de extrapolatie ervan, namelijk de schepen die op de aardbol zouden landen en bijna op identieke manier zouden infiltreren. Ipson hield het beeld van de aardbol voor ogen. ‘We hebben er weer een binnengekregen,’ zei Ipson zonder veel misbaar te maken. ‘Een gastlichaam?’ ‘Ja.’ ‘Hoe?’ ‘De normale procedure,’ zei Ipson. Hij hoefde er geen tekeningetje bij te maken. De overste deed zijn ronde en ging van monitor naar monitor, loerde om de haverklap over de schouder van een diender heen en keek
mee het zwarte gat in. Het universum werd steeds groter en groter, maar daarmee ook stiller en stiller. Er ging een grote oerkacht vanuit. ‘Het haar?’ ‘Ja.’ ‘Jezus Christus.’ ‘Hoelang was het al aan de gang?’ ‘We denken een paar weken.’ ‘Een paar weken. Hoe zat het met dat haar? Wat was het deze keer? Een pruik?’ ‘Neen.’ ‘Een fake kaalkop?’ ‘Neen, ook niet. Toen het slachtoffer binnenkwam, was het hoofd volledig kaalgeschoren.’ Ipson wist waarop de overste doelde. In het begin viel het overzicht nog goed te bewaren. Wie nog langer haar op zijn hoofd liet groeien, vloog de bak in en werd daar onder handen genomen. En dus, zoals in elke maatschappij, begonnen geleidelijkaan de trucjes op te duiken om aan de arm van de wet te ontsnappen. Mensen lieten zich kaalscheren, maar begonnen pruiken te dragen, om zich te bewijzen tegenover andere mensen en om zich stoerder voor te doen. Alsof de wet en de politie hen niets konden maken. Dat waren de branieschoppers. Andere mensen lieten zich niet kaalscheren, en droegen ouderwetse plastic schedellapjes, die men vroeger nog gebruikte in tweedimensionale films om een kaalkop na te bootsen. Dàt, dat waren de echte branieschoppers die zich niet wilden neerleggen bij de wet. Helaas waren zij net zo erg als diegenen die vroeger hun ogen sloten en weigerden hun hersentumor te behandelen om als een echte held uit dit leven te stappen. ‘Je bent dus zeker dat het geen plantaat was?’ ‘Ik heb het zelf onderzocht,’ zei Ipson. ‘Oké, ik lees de rest wel in het rapport,’ zei de overste. ‘Dat is al het zesde geval in twee jaar,’ voegde hij er nog aan toe. ‘U moet denken dat we van geluk mogen spreken dat het nog maar zes gevallen zijn,’ probeerde Ipson de boel wat te verluchten. Maar het enige wat hij als antwoord kreeg, was een stuurse blik op zijn eigen hoofd en de niet mis te verstane opmerking: ‘Jij mag van geluk spreken dat ik je niet rapporteer, Ipson. Zorg ervoor dat dat gras op je hoofd binnen het uur op je kruin is afgereden. Of je hebt het ongeluk om het zevende geval te worden.’ Toen zijn overste alweer was verdwenen, op zoek naar een andere monitor om de mogelijke invasie af te wachten, voelde Ipson met zijn vlakke hand aan zijn hoofd. Inderdaad, dacht hij bijna bewonderenswaardig, die gek heeft verdomme de ogen van een microscoop. Hij voelde immers de eerste stoppels alweer opkomen. Hij mocht geen risico’s nemen. Het moest eraf en wel zo snel mogelijk. Stel je voor dat ook hij kreeg af te rekenen met de eerste tekenen van waanvoorstellingen en hallucinaties. Die nacht lag Betty te woelen in haar bed. De spanning van de dag en het besef dat ze nu pas voor het eerst weer alleen was, hadden haar onrustig gemaakt. Ze werd om de haverklap wakker, viel weer in slaap en ergens tussen droom en daad, zochten haar vingers hun weg naar haar kruis. Om de een of andere reden jeukte het daar en zonder schroom begon Betty te krabben, te schrobben, te wrijven, tot ze zachtjes begon te kreunen. Toen ze wakker werd en de ogen opende, ging ze door, terwijl een deel van haar hersencellen zich afvroeg waar die plotse sexuele drang vandaan kwam. Vreemd dat ze op zo’n tijdstip en op zo’n moment op die manier het rouwproces trachtte te verwerken. ‘What the fuck...’ Net op het moment dat ze op het punt stond klaar te komen, scheen een fel licht het slaapvertrek binnen. Meteen daarna stormden de troepen van de patrouille binnen. Een half dozijn militairen in uniformen ging rond het bed staan wachten tot de bevelhebber de ruimte inkwam en de zaak analyseerde. Hij knikte naar Betty die verwonderd rondkeek. ‘Is dat de zaak?’ ‘Correct.’ ‘Is dat het slachtoffer?’ ‘Correct.’ ‘Dan rest er ons niets anders dan de procedure in te zetten,’ zei de bevelhebber. Het was een grote, dikke man die al van nature uit kaal was. Voor hem maakte de nieuwe wet of het Decreet weinig of niets uit. Betty ging rechtop zitten, in de hoop nog iets aan de zaak te veranderen, al had ze geen idee waarom haar slaapvertrek ineens belegerd werd door een handvol militairen, laat staan dat ze alles kon uitleggen. Als het ging om die uitreiking van dat ereteken, dan waren ze aan het verkeerde adres, en vooral op het verkeerde moment. Of ging het om andere… tekenen? ‘Wacht… wat… wat is dit?’
‘Mevrouw Daniels?’ ‘Ja, luister, u heeft niet het recht om hier zomaar binnen te vallen. Ik…’ ‘Mevrouw Daniels, weduwe van de heer Isaac Daniels?’ ‘Ja, ik begrijp niet wat dit te betekenen heeft. Ik…’ Maar nog voor Betty haar rechterhand weer boven het laken kon leggen, weg van de plek waar ze haar genot had gezocht, sprong een militair op het bed en stak een mes in haar hart. Ze was op slag dood. Na de kleine dood, was ze nu ook de grote dood gestorven, zonder te weten waarom. Na de daad, de barmhartige daad uit staatsbelang, begonnen de militairen het lijk te controleren op sporen. De handen onderzochten het schedeloppervlak, de vingers tastten, gingen op zoek naar rimpels, een teken dat de schedel niet echt volledig kaalgeschoren was. Maar er was niets te vinden. De vrouw was wel degelijk zo kaal als een maanlandschap. ‘Godverdomme!’ ‘Wat is er?’ vroeg de opperbevelhebber. ‘Ze is echt kaal.’ ‘Geen kaalpruik?’ ‘Neen, dat wicht is echt kaal.’ Even viel de hele boel stil. Iedereen keek zuchtend naar elkaar. Daar stonden ze dan, met een kaalgeschoren vrouwelijk lijk in bed, op zoek naar buitenaardse luizen die er niet waren. De bevelhebber begreep het niet: ‘Dat kan niet! We hebben het bevel gekregen uit eerste hand. Dit was de verdachte. Volgens onze bronnen was dit het slachtoffer, het zesde geval in twee jaar tijd dat is opgedoken. De symptonen waren overduidelijk. Een waarneming van intern hersenverkeer, de gebruikelijke waanvoorstellingen en hallucinaties en paranoïde gedrag. Een toenemende agressie ten opzichte van haar familie en echtgenoot. Volgens verschillende waarnemers in het Autopsiecenter was het duidelijk dat deze dame hallucinaties had. Ze zag overal bugs in de hersenen van haar echtgenoot. Men liet haar geloven wat ze wilde geloven. Ze hebben het spel meegespeeld. Er bestaat geen twijfel mogelijk: ze waren al een hele tijd bezig de hersenen af te breken en in te palmen.’ Maar nog was het voor niemand duidelijk. ‘Maar… hoe kan het dan? Hoe zijn die bugs dan in dit lichaam binnengedrongen? Dat wijf is kaal!’ ‘Misschien heeft de trut zich vandaag pas kaalgeschoren.’ ‘Neen,’ zei de bevelhebber beslist. ‘We houden haar al een hele maand in het oog. Ze schoor zich elke dag. Ze stond er zelfs op dat haar man hetzelfde deed. De stakker had beter haar raad opgevolgd.’ Toen niemand nog een idee had wat te doen of wat te denken, schoot het de bevelhebber te binnen. Met een flauwe glimlach stapte hij naar het bed toe, sloeg de deken weg en onthulde het geheim en in één beweging ook de oplossing van het mysterie. De rechterhand van Betty lag nog steeds in haar schoot, op de venusheuvel waar het schaamhaar welig tierde. Een perfecte verbergplaats. Een grot voor buitenaardse terroristen. ‘Jezus, je meent het niet!’ juichte een van de militairen bijna. ‘Rustig aan! Ze zitten er nog steeds.’ ‘Ze hebben een hele weg afgelegd,’ constateerde een andere militair. ‘Ja, ze hebben zich opgewerkt.’ De bevelhebber keek van de venusheuvel omhoog, langs de onderbuik, de navel, de borsten en de keel, de kin, de neus, tot hij zijn blik vastpinde op het voorhoofd van Betty Daniels. Ze zaten er nog steeds. De larven. De bugs. Ze hadden zich netjes verborgen en hadden de hele linkerhelft van Betty’s hersenhelft al onder handen genomen en ervoor gezorgd dat ze hyperparanoïde was geworden. Een paar weken al had ze aan waanvoorstellingen geleden, ondermeer de vrees dat haar eigen echtgenoot Isaac Daniels een vogel voor de kat was geweest. De veronderstelling dat er al bijna een miljoen mensen besmet waren met de bugs. Terwijl ze de hele tijd zelf het slachtoffer was, het zesde pas, zonder het zelf te weten. De larven hadden van haar een moordmachine gemaakt, die haar had vervreemd van haar echtgenoot. ‘Laat ons hopen dat het bij dit zesde exemplaar blijft,’ werd er luidop gezegd. Het klonk een beetje als een stil gebed. ‘Ik begrijp één ding niet,’ zei iemand nog terwijl men bezig was met een kleine trimmer de schaamstreek kaal te scheren. Het was een heel delicaat werkje, maar het moest gebeuren om de veiligheid te garanderen. ‘Hoe zit dat dan met die vent van haar? Die stierf toch zowat van de jeuk, volgens haar verklaring? Hij gebruikte flessen shampoo alsof het water was. Wat was er dan met hem aan de hand?’ Het scheren was ten einde. Als een modelpop lag Betty Daniels op bed, de ogen star voor zich uitkijkend, en geen kik gevend toen de sonde ter plaatse door haar neus haar hersenen bereikte en de larven uit elkaar spoot. ‘Wie zal het zeggen?’ antwoordde de bevelhebber. ‘Het gewone spul, misschien? Een stel luizen die hem gek maakten. Ik zweer het je,’ voegde hij er nog aan toe terwijl hij over zijn eigen kale kruin wreef. ‘Ik kan
niet wachten tot die mode van die verrekte kaalkoppen achter de rug is. Ik krijg er koppijn van. Waar maken de mensen zich druk om. Kaal is toch cool?’