OORSPRONKELIJK INHEEMSE BOMEN EN STRUIKEN IN DE HOUTVESTERIJEN BRUGGE EN GENT. ONDERZOEK NAAR AUTOCHTONE GENENBRONNEN IN VLAANDEREN. DEELRAPPORT: EEN OVERZICHT VAN HET GENUS SALIX IN DE PROVINCIES OOST- en WEST-VLAANDEREN: AUTOCHTONE TAXA EN CULTUURVARIETEITEN
Colofon
Opdrachtgever Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Bos & Groen. Bestek B&G/2003/NC/ABS/Brugge - Gent
Opdrachthouder wvi West-vlaamse Intercommunale - dienstverlenende vereniging Projectteam Arnout Zwaenepoel, met medewerking van Eric Cosyns, Bert Maes, Chris Rövekamp, Bart Opstaele, Hugo de Wettinck Maart 2005 Tekst- en foto lay-out: Lena Vereecke Kaartopmaak: Eric Cosyns, Saskia David, Wouter Van Landuyt en Arnout Zwaenepoel
Inhoud
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
3
Inleiding Bespreking van de wilgenvariatie langs de belangrijkste rivieren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Bespreking van de wilgenvariatie in het duingebied van West-Vlaanderen. Interviews Bespreking van de in de Provincies Oost- en West-Vlaanderen aangetroffen wilgentaxa (soorten, ondersoorten, kruisingen en klonen), alfabetisch per taxon. Sleutel voor de in het wild of verwilderd in Vlaanderen voorkomende wilgentaxa (soorten, ondersoorten, kruisingen en klonen); 2de bijgewerkte versie. Inventarisatieformulieren van de wilgenbemonstering langs Schelde, Leie, Dender en IJzer op Oost- en West-Vlaams grondgebied. Literatuurlijst
11 17 21 25 33 227 237 583
Tabellen Tabel 1. Overzichtslijst van in de provincies Oost- en West-Vlaanderen aangetroffen wilde of verwilderde wilgentaxa. Tabel 2. Overzichtslijst van de in Vlaanderen aangetroffen wilde of verwilderde wilgentaxa.
13 15
Kaarten Kaart 1. Inundatieplan van het IJzergebied 1914-1918 (Du Roy in Leper 1957 of in De Rycke et al. 2001). Kaart 2. Verspreiding van de Kaspische zandwilg (Salix acutifolia) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Kaart 3. Verspreiding van Schietwilg (Salix alba) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Kaart 4. Verspreiding van Kruip- x Geoorde wilg (Salix x ambigua) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Kaart 5. Verspreiding van Geoorde wilg (Salix aurita) in Vlaanderen. Het kaartje is een klassiek verspreidingskaartje (florabank) en niet het resultaat van de inventarisatie naar oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Er dient rekening gehouden te worden met een aanzienlijke verwarring met de kruising Geoorde x Grauwe wilg (Salix x multinervis). In de duinen troffen wij bijvoorbeeld geen zuivere Geoorde wilg aan, wél Geoorde x Grauwe wilg. Ook de aanduidingen tot in het zandleem-leemgebied van Oost-Vlaanderen, Brabant en Zuid-Limburg zijn verdacht. Kaart 6. Verspreiding van Boswilg (Salix caprea) in Vlaanderen. Kaart 7. Verspreiding van Bos- x Geoorde wilg (Salix x capreola) in Vlaanderen volgens de florabank. De vindplaats in Ruddervoorde is nog niet op het kaartje aangebracht. Kaart 8. Verspreiding van Rossige x Geoorde wilg (Salix x charrieri) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Kaart 9. Verspreiding van Grauwe wilg (Salix cinerea subspecies cinerea) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Kaart 10. Verspreiding van Rossige wilg (Salix cinerea subspecies oleifolia) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Er dient rekening mee gehouden dat in dit kaartje
18
wvi maart 2005
3
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
33 38 43
48
53 59 63
67 72
vermoedelijk ook heel wat Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri) mee opgenomen is. Kaart 11. Verspreiding van Berijpte wilg (Salix daphnoides) in Vlaanderen. Dit kaartje geeft enkel de resultaten weer van de eigen inventarisatiegegevens weer. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts drie van de vijf Vlaamse provincies reeds bemonsterd zijn. Kaart 12. Verspreiding van Duitse dot kloon ‘Gewone kletters’ (Salix x dasyclados var. angustifolia kloon Gewone kletters) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 13. Verspreiding van Duitse dot kloon ‘Kattekletters’ (Salix x dasyclados var. angustifolia kloon Kattekletters) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 14. Verspreiding van ‘Amerikaantjes’ of ‘Duits rood’ (Salix eriocephala) in Vlaanderen. Dit taxon was nog niet opgenomen in de florabank. Alle waarnemingen zijn van het voorliggend onderzoek afkomstig. Kaart 15. Verspreiding van Kraakwilg sensu latu in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Dit verspreidingspatroon is sterk voor kritiek vatbaar. Vergelijk bijvoorbeeld het verspreidingspatroon van de oorspronkelijk inheemse Kraakwilg langs de IJzer op kaart 16. In de sensu latu kartering van kaartje 15 zijn vermoedelijk vooral Salix x rubens en Salix x rubens basfordiana-bomen verkeerdelijk als fragilis bestempeld. Kaart 16. Verspreiding van Kraakwilg var. fragilis (Salix fragilis var. fragilis) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren intensief bemonsterd werden op dit taxon. Het ontbreken van Kraakwilg langs de IJzer is het meest opvallende fenomeen. Kaart 17. Verspreiding van Kraakwilg var. furcata (Salix fragilis var. furcata) in Vlaanderen. Alle waarnemingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Kaart 18. Verspreiding van Kraakwilg var. mosana (Salix fragilis var. mosana) in Vlaanderen. Alle aanduidingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Kaart 19. Aanduiding van het vermoedelijke voorkomen van Salix fragilis var. Russeliana. Waarschijnlijk is de verspreiding een stuk ruimer, maar dit taxon laat zich niet gemakkelijk bij een eenmalige bemonstering detecteren. Alle aanduidingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Kaart 20. Verspreiding van Kat- x Kruipwilg (Salix x friesiana subspecies Antverpiensis) in Vlaanderen. Alle aanduidingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Kaart 21. Verspreiding van Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri) in Vlaanderen. Alle waarnemingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 22. Verspreiding van Kat- x Grauwe wilg (Salix x holosericea) in Vlaanderen volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Vermoedelijk slaan nogal wat waarnemingen op de veel algemenere Bos- x Katwilg. Kaart 23. Verspreiding van Amandel- x Katwilg variëteit ‘Behaarde twijg’ (Salix x mollissima var. Behaarde twijg) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Kaart 24. Verspreiding van Amandel- x Katwilg variëteit undulata (Salix x mollissima var. undulata) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 25. Verspreiding van Laurierwilg (Salix pentandra) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Over de meeste plaatsen is er geen duidelijke informatie of het om eventueel oorspronkelijk inheemse dan wel verwilderde Laurierwilgen gaat. Kaart 26. Verspreiding van Bittere wilg subspecies lambertiana (Salix purpurea subspecies lambertiana) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en WestVlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. 4
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
75
80
85
91
104
105
110 113 116
119 123
126
133 138
150
154
wvi maart 2005
Kaart 27. Verspreiding van Bittere wilg (Salix purpurea subspecies purpurea) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 28. Verspreiding van Bos- x Grauwe wilg (Salix x reichardtii) in Vlaanderen volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Kaart 29. Verspreiding van ‘gele wijmen’ (Salix x rubens var. basfordiana) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 30. Verspreiding van Salix x rubens var. caerulea in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen uitsluitend van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Kaart 31. Verspreiding van Bos- x Katwilg (Salix x smithiana) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Kaart 32. Verspreiding van Grauwe x Kruipwilg (Salix x subsericea) in Vlaanderen volgens de florabank. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen reeds bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de inventarisatie van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Kaart 33. Verspreiding van Amandelwilg sensu latu (Salix triandra) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Er is geen onderscheid gemaakt in klonen of zaailingen. Er dient ook rekening gehouden te worden met verwarring met de kruising Amandel- x Katwilg (Salix x mollissima). Kaart 34. Verspreiding van Katwilg (Salix viminalis) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Kaart 35: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de West-Vlaamse Schelde. Kaart 36: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Oost-Vlaamse Schelde. Kaart 37: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de West-Vlaamse Leie. Kaart 38: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Oost-Vlaamse Leie. Kaart 39: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de IJzer (West-Vlaanderen). Kaart 40: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Dender (Oost-Vlaanderen).
160
165 177
183
195 201
206
221 239 265 391 431 477 535
(De kaartjes bij de inventarisformulieren zijn niet genummerd, maar opgenomen per rivier, in stroomafwaartse volgorde) Ingescand herbariummateriaal Afbeelding 1: Salix acutifolia (Kaspische zandwilg). Dijle. De berijpte, kale, overhangende twijgen en lange bladeren maken dit taxon onmiskenbaar. Afbeelding 2. Kruip- x Geoorde wilg (Salix x ambigua). Militair domein Houthulst, 21 oktober 2004. Afbeelding 3: Salix aurita (Geoorde wilg). Links kortlot met karakteristieke kleine blaadjes met gegolfde bladrand, rechts langlot met grotere bladeren. Afbeelding 4: Boswilg (Salix caprea). De niet persistente steunblaadjes, gegolfde onregelmatig gezaagde bladrand, breed elliptisch tot eironde, onderaan dicht behaarde bladeren met opvallende nervatuur en ontbreken van lijsten op de twijgen zijn karakteristiek. Afbeelding 5. Vrouwelijke katjes van Boswilg (Salix caprea). Afbeelding 6: Salix x capreola (Geoorde x Boswilg). Op eenzelfde plant komen vaak allerlei
35
wvi maart 2005
5
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
45 49 55
56 61
mogelijke bladgroottes voor variërend van typisch Geoorde wilg tot typisch Boswilg. De steunblaadjes zijn persistent. Afbeelding 7. Rossige x Geoorde wilg (Salix x charrieri) met rosse beharing op de nervatuur van de bladonderzijde. Militair domein Houthulst, 21 oktober 2004. Afbeelding 8. Salix cinerea subsp. Cinerea (Grauwe wilg), met kleiner kortlot- en groter langlot-blad. Afbeelding 9. Salix cinerea subsp. Oleifolia (Rossige wilg). De nervatuur van de bladonderzijde is sterk ros behaard. Afbeelding 10. Berijpte wilg (Salix daphnoides), met karakteristiek berijpte twijgen en relatief kort, breed blad, in vergelijking met Kaspische zandwilg (Salix acutifolia). Duinen Westkust, september 2004. Afbeelding 11: Salix x dasyclados subsp. Angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ heeft langlot met langwerpige, gaafrandige bladeren, intermediair in breedte tussen deze van S. viminalis (Katwilg) en S. x smithiana (Bos- x Katwilg). Afbeelding 12: Salix x dasyclados subsp. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’. Het golvende blad van vooral de langloten is het belangrijkste afwijkende kenmerk ten opzichte van de nauw verwante ‘Gewone kletters’. Afbeelding 13: Salix elaeagnos. Op het eerste zicht is hoogstens verwarring met een zeer smalle S. viminalis mogelijk. Onder een loupe is de beharing echter helemaal anders; eerder wit-donzig en niet zijde-achtig zoals bij Katwilg. Afbeelding 14: Salix eriocephala (‘Duits rood’ of ‘Amerikaantjes’). Deze wilg wordt vaak verward met Amandelwilg. Het blad is echter mat bovenaan en niet leerachtig. De jonge bladeren zijn karakteristiek roodpaars. De middennerf is eveneens zeer opvallend wit De steunblaadjes zijn persistenter. Afbeelding 15: Salix x erythroclados (Schietwilg x Amandelwilg) is een zeer zeldzame kruising die slechts van één plaats aan de Dijle bekend is. Afbeelding 16: Salix x forbyana (Bittere x Kat- x Grauwe? Wilg). De zwartwordende bladeren verwijzen naar Bittere wilg, de bladlengte naar Katwilg, de bladbreedte naar Grauwe wilg. Afbeelding 17. Salix fragilis var. decipiens, referentiemateriaal uit het salicetum van Long Ashton, Engeland. De okergele twijgkleur is karakteristiek. Afbeelding 18: Salix fragilis var. Fragilis (Kraakwilg). Kraakwilgen hebben een grof, onregelmatig getand blad, dat snel kaal wordt. Het blad is vaak aangetast door een bruine Marsonina-schimmel. Afbeelding 19: Salix fragilis var. Furcata (Kraakwilg-cultuurvariëteit) valt vegetatief meest op door een aantal enorme brede bladeren aan de toppen van de snelgroeiende twijgen. De overige bladeren zijn klassieker van vorm. Zekerheid over deze cultuurvariëteit krijgt men alleen door de gevorkte mannelijke katjes waar te nemen. Afbeelding 20: Salix fragilis var. Russeliana is een lastig te herkennen taxon. De tot blaadjes uitgegroeide kliertjes aan de bladvoet van bladeren aan de toppen van de twijgen zijn een goede hint, maar volstaan niet, want ook andere Kraakwilgen durven dit wel eens te doen. De weinig breekbare takken, vrouwelijke kloon en langere stampers dan bij S. x rubens zijn aanvullende kenmerken, die meestal meer dan één bezoek vergen. Afbeelding 21. Kruip- x Katwilg (Salix x friesiana), duinpanne in de Kartuizerduinen, Oostduinkerke (Koksijde), 8 oktober 2004. Afbeelding 22: Salix x holosericea (Kat- x Grauwe wilg) verschilt naargelang welke ouder de vaderof de moederplant is. Bij deze smalbladige vorm is vermoedelijk Katwilg de vrouwelijke ouder. Dit is de zeldzaamste van de twee vormen. Afbeelding 23: Salix x holosericea (Kat- x Grauwe wilg) verschilt naargelang welke ouder de vaderof de moederplant is. Bij deze breedbladige vorm is vermoedelijk Grauwe wilg de vrouwelijke ouder. Deze plant kan vrij sterk op Grauwe wilg lijken. De beharing op de onderzijde van het blad is echter geringer en meer aanliggend. Het individuele blad rechtsboven heeft eerder uitzonderlijk een vrij uitgesproken nervatuur, die verwarring met Bos- x Katwilg kan doen ontstaan. Afbeelding 24. Salix x holosericea (Kat x Grauwe wilg) uit de Zeebermduinen te Oostduinkerke (Koksijde). Bij dit exemplaar met intermediaire bladbreedte is het precieze ouderschap moeilijk vast te stellen en is het dus ook moeilijk uit te maken of dit een spontane kruising is dan wel een oud cultuurwilg. 6
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
65 67 74 77
82
87
90
93
96 98 101 108 111
118
121 128
129
130
wvi maart 2005
Afbeelding 25: Salix x mollissima kloon ‘Behaarde twijg’ (Kat- x Amandelwilg) heeft een getande bladrand en de stipuulachtige aanhangsels aan de voet van de jonge bladschijf gemeen met de variëteit undulata. Knoppen en twijgen zijn echter veel sterker behaard en het blad oogt in het veld aanzienlijk donkerder. Afbeelding 26: Salix x mollissima var. Undulata (Kat- x Amandelwilg) heeft karakteristieke steunbladachtige aanhangsels aan de voet van de bladschijf. Deze vallen echter af na een zekere tijd. Afbeelding 27: Salix cf. myrsinifolia. Een bladvorm die aan Boswilg of aan S. x reichardtii (Bos- x Grauwe wilg) doet denken, in combinatie met een vrij kale bladonderzijde en bruinzwart verkleuren van de blaadjes deden S. myrsinifolia vermoeden. Controle in het bloeiseizoen wees echter een zieke S. caprea aan. Afbeelding 28: De korte brede bladvorm, de fijne tanding en de glimmende, kleverige bladeren en twijgen maken Laurierwilg gewoonlijk snel herkenbaar, al zijn een aantal kruisingen lastig te onderscheiden. Afbeelding 29: Salix purpurea subsp. Lambertiana (Bittere wilg). Vrouwelijk exemplaar van de Schelde te Bornem. De bladvorm is karakteristiek voor de vermoedelijk autochtone ondersoort. Afbeelding 30: Salix purpurea subsp. Lambertiana (Bittere wilg). Dit exemplaar groeit op een natuurlijke rivieroever van de Oude Schelde en verhoogt daarmee de kans op autochtone herkomst. Afbeelding 31: Salix purpurea subsp. Purpurea (cultuurvariëteit van Bittere wilg). Te Bornem aan de Schelde groeien cultuurvormen en vermoedelijke wilde vormen van Kraakwilg op korte afstand van elkaar. De cultuurvorm heeft langwerpiger blaadjes. Afbeelding 32: S. x reichardtii (Bos- x Grauwe wilg) is gemakkelijkst herkenbaar aan een intermediaire bladvorm tussen Grauwe en Boswilg en een geringer aantal lijsten op de twijgen dan Grauwe wilg. Afbeelding 33: S. x rubra (Kat- x Bittere wilg) lijkt afhankelijk van de vrouwelijke ouder meer op Katof Bittere wilg. Dit exemplaar is vermoedelijk een vrouwelijke Katwilg x een mannelijke Bittere wilg. De bladvorm is deze van Katwilg, maar de bladonderzijde wordt vrijwel kaal. Afbeelding 34: Salix sachalinensis ‘Sekka’, met karakteristiek blad en afgeplatte twijgen. De afplatting kan nog veel duidelijker zijn dan wat op dit materiaal waarneembaar is. Afbeelding 35: S. x smithiana (Bos- x Katwilg). Links een langlot met groter blad, rechts een kortlot met kleiner blad. Centraal een groot blad van snelgroeiende jonge twijgen. Dit type blad laat snel het onderscheid met S. x dasyclados en S. x holosericea toe. Bemerk de sterkere beharing en duidelijker nervatuur in vergelijking met S. x holosericea. De twijgen hebben géén lijsten. Afbeelding 36. Kruip- x Grauwe wilg (Salix x subsericea), Kartuizerduinen, Oostduinkerke (Koksijde), 8 oktober 2004. naast de intermediaire blaadjes biedt in het veld ook de intermediaire grootte van de struikjes (tussen beide ouders in) een goede hulp bij de determinatie. Afbeelding 37: S. triandra (Amandelwilg). Cultuurvariëteit van de oevers van de Dijle. De steunblaadjes zijn alleen nog bij de jongste blaadjes zichtbaar. De twijgen zijn kantig, het blad is leerachtig. Afbeelding 38: S. triandra (Amandelwilg). Mannelijk exemplaar met bruine twijgen; vermoedelijk een cultuurkloon. Schor bij de Notelaar, Hingene, Schelde. Afbeelding 39: Salix viminalis vrouwelijke kloon ‘Gele wiedauw’ (Katwilg). De zijde-achtige beharing is karakteristiek voor Katwilg, de bleekgekleurde twijg voor de kloon.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
135
141
147
152
156 157
163
167
188
190 198
203
209
216 225
7
Foto’s Foto’s bij de bespreking van de wilgenvariatie langs de belangrijkste rivieren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Foto 1. Foto genomen door Jean Massart in mei 1919 , met opschrift: Fig. 1. – Le fossé extérieur de l’Ouvrage à Cornes, à Nieuport. A gauche, les Peupliers tués par le bombardement. A droite, le terrain qui avait été inondé par l’éclusette ’t Geleide. C’est ce fossé que les naturalistes belges appelaient le ‘fossé aux Ruppia’. Foto 2. Foto genomen door Jean Massart in September 1920, met opschrift: Fig. 10.- Fossé separant des prairies, dans l’inondation de ‘t Geleide. Au milieu, des têtards de Saule (Salix alba), dont le tronc porte des Balanes et des Bryozoaires à la base. A gauche, Aster tripolium; à droite, Chiendent (Agropyrum repens). Foto 3. Foto genomen door Jean Massart in augustus 1920, met opschrift: Fig. 17.- Vue générale d’un étang, le Blankaert, au S. de Dixmude. Les arbres morts sont des peupliers (Populus monilifera); les arbres encore vivants sont des Saules (Salix alba). Devant, des Nénuphars (Nymphaea alba). Foto 4. Foto genomen door Jean Massart in augustus 1920, met opschrift: Fig. 18.- L’accomodation des arbres à l’inondation. Le niveau de l’eau dans le Blankaert avait monté d’environ un mètre. Sur le gros arbre, au milieu (Salix alba) et sur les petits arbres (Salix cinerea), une couronne de racines est née au niveau de la surface de l’eau. Les troncs sont devenus plus gros au-dessus des racines. L’arbre de gauche (Populus monilifera), qui n’ a pas formé de raciness, est mort.
19
19
20
20
Foto’s bij de taxon-beschrijvingen: Foto 5. De oudste knotschietwilgen langs de Leie worden momenteel in ere gehouden in aan de Leie grenzende tuinen. Foto 6. Mannelijke katjes van Schietwilg. Foto 7: Rijkelijk bloeiend, mannelijk exemplaar van Boswilg. Foto 8: Detail van de bloei van mannelijke katjes van Boswilg. Foto 9: S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ komt in Vlaanderen uitsluitend voor als vrouwelijke kloon. Foto 10: S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’ komt in Vlaanderen uitsluitend voor als vrouwelijke kloon. Foto 11: Perceel met ‘Duits rood’ of ‘Amerikaantjes’ (Salix eriocephala) te Weert. Foto 12: ‘Duits rood’ (Salix eriocephala) is in Vlaanderen enkel gekend als mannelijke kloon. Foto 13: Karakteristieke gevorkte mannelijke katjes van Salix fragilis var. Furcata. Foto 14. Karakteristiek Kraakwilg-silhouet langs rivier. Foto 15. Mannelijke katjes van Salix fragilis var. fragilis. Foto 16. Salix fragilis var. furcata, boomvormig exemplaar in het Calmeynbos te De Panne, in een aanplant van 1903. Foto 17. Karakteristieke goudgele verkleuring van Salix x mollissima var. undulata in septemberoktober. Foto 18: Salix repens subsp. Repens, dreef naast Vander Maelenbos op voormalige heide, Dessel, locatienummer 605. of rapport Antwerpen Foto 19. Salix repens subspecies dunensis in de duinen. Foto 20. Mannelijke katjes van Salix x rubens, bij een knotboom te Moerbrugge (Oostkamp). Foto 21: Mandenmaker en wijmenier Jef Bruggeman op een perceel ‘Gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana) te Weert. Foto 22: Karakteristieke oranje-gele twijgkleur van ‘gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana). Foto’s 23 tot 26: Foto’s van wijmenoogst rond 1950 van ‘Gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana) te Weert. Foto 27. Treurwilg Salix x sepulchralis ‘Chrysocoma’. 8
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
41 42 57 58 83 88 94 94 107 107 112 112 140 171 174 176 180 181 182 192
wvi maart 2005
Foto 28. Witte schimmel, frequentst voorkomend op de bladeren van Bos- x Katwilg (Salix x smithiana), soms ook op Boswilg (Salix caprea) en Grauwe x Katwilg (Salix x holosericea). Foto 29: Karakteristieke oranje vlekken op oudere stammen van Amandelwilg (Salix triandra). Foto 30: Karakteristieke donker chocoladebruine twijgkleur van een vrouwelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). Foto 31: Bloei van vrouwelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). Foto 32: Bloei en karakteristieke koffie-en-melk-kleurige twijgen van mannelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). Foto 33: Karakteristieke geelgroene twijgkleur van ‘Groene reins’ (Salix triandra kloon ‘Groene reins’). Foto 34: Mannelijk katje van Katwilg (Salix viminalis). Mannelijke exemplaren zijn veel zeldzamer dan vrouwelijke.
199 210 213 214 217 220 224
Foto’s bij de inventarisatieformulieren:
239 263 389 431 477 533
Foto 35. West-Vlaamse Schelde. Foto 36. Oost-Vlaamse Schelde. Foto 37. West-Vlaamse Leie. Foto 38. Oost-Vlaamse Leie. Foto 39. IJzer Foto 40. Dender
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
9
1. Inleiding Het wilgenrapport wijkt enigszins af van het hoofdrapport omdat er behalve naar autochtone soorten ook expliciet naar (vooral oud-) cultuurvormen gekeken wordt. Bij wilgenonderzoek is een goede kennis van de negentiende-eeuwse literatuur en van mondelinge gegevens absoluut onmisbaar om een kijk te krijgen op de variatie die in Vlaanderen voorkomt. Talrijke soorten, kruisingen en variëteiten uit dit genus werden immers zo druk toegepast in de wijmencultuur, dat een verdieping daarin noodzakelijk is, vooraleer men het autochtone karakter al dan niet kan inschatten. Zeer algemene wilgen, als bijvoorbeeld de Katwilg en de Amandelwilg, worden daarbij vaak vrij verrassend niet meer zo vanzelfsprekend als inheems of autochtoon aanvaard, terwijl men dat voorheen quasi vanzelfsprekend zou inschatten, gelet op de abundantie van die soorten. Het wilgenrapport wijkt ook af qua bemonsteringstechniek. Voor de meeste houtige soorten gaan we uit van oude bosplaatsen, met name van bossen die sinds de tijd van Ferraris (ongeveer 1780) ononderbroken bebost waren. Voor wilgen gaat dit niet zo goed op, omdat de meeste wilgen geen typische soorten van oud bos zijn, maar veeleer rivierbegeleiders. Daarom werden de belangrijkste rivieren van de provincie systematisch onderzocht. Het ging meer bepaald om de Schelde, de Leie en de Dender in Oost-Vlaanderen, de Schelde, de Leie en de IJzer in West-Vlaanderen. Verder vertonen ook de duinen een geheel apart karakter qua autochtone bomen en struiken, en dat geldt ook voor de wilgen. Ook hier worden we weer geconfronteerd met zowel autochtone wilgen als aangeplant materiaal (opgeslagen rijshout, duinfixeerders en siertaxa). Daarnaast werd in beperkte mate gebruik gemaakt van herbariummateriaal (herbarium GENT, privé-herbaria Bert Maes, Chris Rövekamp) en uiteraard ook van de aanvullende gegevens die uit de kartering van het hoofdrapport naar voor kwamen. De hierboven vermelde rivieren werden integraal afgelopen voor zover ze op Oost- en West-Vlaams grondgebied voorkomen. Een deel van de Schelde werd reeds in een vorige inventarisatieronde (Vlaamse vallei) gekarteerd. De gegevens worden hier opnieuw mee verwerkt. De kaartpresentatie wijkt echter enigszins af van de huidige. De Durme werd in dit onderzoek niet in detail gekarteerd, maar uit een wilgenonderzoek van 1997-1998 konden we vaststellen dat het spectrum van de Durme uiterst sterk beïnvloed is door de getijdenwerking van het zoetwatergetijdengebied van de Schelde, en de analogie met de Schelde (mandenmakerswilgen!) dus zeer groot is. Van de meeste riviergedeelten werd slechts één oever afgelopen. Waar de rivier evenwel de grens vormt tussen Oost- en West-Vlaanderen of tussen één van deze provincies en Wallonië (Henegouwen) werden beide oevers afgelopen. Voor de kleinere rivieren kunnen door één oever af te lopen beide oevers goed geïnventariseerd worden. Voor de grotere rivieren werd de andere oever regelmatig met een verrekijker afgespeurd. De meeste taxa konden op die manier waargenomen worden. Taxa als Rossige wilg, … waarvoor detailonderzoek van elk individueel exemplaar met een loupe nodig is kunnen af en toe over het hoofd gezien zijn. Bij het waarnemen van onduidelijke taxa met de verrekijker werd ook de andere oever bezocht. Globaal gezien zal het soortenspectrum van de hele rivier nauwelijks geleden hebben onder deze inventarisatiemethode. Er mag echter aangenomen worden dat een aantal individuen iets talrijker voorkomen dan vermeld door de gevolgde werkwijze. Aan de hand van de veldwaarnemingen, literatuuronderzoek, beperkt herbariumonderzoek in de herbaria BR en GENT en interviews bij oude mandenmakers en wijmentelers wordt hieronder een kritische bespreking gewijd aan de taxonomie en het al dan niet autochtoon karakter van de aangetroffen taxa. De bespreking houdt in de eerste plaats rekening met de in detail gekarteerde rivieren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen, met de eveneens gedetailleerd onderzochte duinen en met de gemeenten in de rest van de 2 provincies die we zelf onderzochten. Daarnaast worden de aanvullende gegevens van de rest van het studiegebied vermeld indien relevant. Hiervoor zijn we dank verschuldigd aan de medekarteerders van dit project, met name Eric Cosyns, Bert Maes, Chris Rövekamp, Bart Opstaele, Hugo de Wettinck, Guido de Bont, en Henk Kuiper. Na de bespreking van de provincies Oost- en WestVlaanderen volgt telkens een korte schets van de toestand in de rest van Vlaanderen, voor zover de huidige kennis van zaken reikt. Voor de provincie Antwerpen is die vrij volledig, gezien voorgaand rapport (2003) gewijd aan deze provincie. Voor de provincies Brabant en Limburg zijn de gegevens momenteel wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
11
nog ontoereikend. Er is min of meer een overzicht van de taxa aan de Maas en er wordt vermoed dat het totale aantal taxa niet grondig meer zal wijzigen, maar een detailoverzicht van Demer, Dijle, Zenne, Maas, … in de provincies Brabant en Limburg ontbreekt nog. Met het literatuur- en herbariumonderzoek werd reeds een aanvang gemaakt bij een eerdere kartering van de Zeeschelde, in 1997, door Regine Vanallemeersch. Als bijlage in dit rapport is een uitgebreid stuk gewijd aan de wilgentaxonomie (zie Zwaenepoel, Van den Bremt, Vanallemeersch & Hoffmann 2000). Deze aanzet werd kritisch hernomen en aangevuld met twee jaar extra gegevens na de inventarisatie van autochtone bomen en struiken in de Vlaamse vallei (Zwaenepoel 2000). Inmiddels werden verschillende artikels gewijd aan het steeds vorderende onderzoek (Zwaenepoel 2001 en 2002, De Cock et al. 2001, 2002, 2003). Het huidige rapport bouwt verder op deze eerder verworven kennis.
Tabel 1: Overzicht van de 47 in de provincies Oost- en West-Vlaanderen aangetroffen wilgentaxa. Naast een identiteitsverduidelijking (wetenschappelijke naam, Nederlandse naam, eventuele ouders van kruisingen) wordt ook aangegeven langs welke van de bemonsterde rivieren het taxon aangetroffen werd. Overige locaties, alsook herbarium- of literatuuropgaves zijn in één aparte kolom opgegeven. In de laatste kolom wordt de beste autochtone quotering aangeduid die in het studiegebied voorkwam. De letters a, b en c (al dan niet in een lettercombinatie) duiden op mogelijk autochtone taxa. A = met quasi zekerheid autochtoon, b = zeer waarschijnlijk autochtoon, c mogelijk autochtoon. De letter p slaat op geplante cultuurtaxa, de letter s slaat op spontane taxa (zaailingen), waarvan de origine evenwel onzeker is. De ouders kunnen geplante taxa zijn (meestal als ps aangeduid), maar ook kruisingen tussen cultuurtaxa en autochtone wilgen worden met de letter s aangeduid. 12
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
13
14
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Tabel 2. Overzichtslijst van de 52 in Vlaanderen aangetroffen wilde of verwilderde wilgentaxa.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
15
16
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
2. Bespreking van de wilgenvariatie langs de belangrijkste rivieren in de provincies Oost- en WestVlaanderen. Van de vier op wilgen geïnventariseerde rivieren zijn de Schelde en de Leie duidelijk de soortenrijkste, met resp. 31 en 29 taxa. De Dender scoort aanzienlijk lager met slechts 22 soorten. De IJzer is duidelijk nog minder soortenrijk met slechts 18 wilgentaxa. Als we het aantal mogelijk autochtone versus cultuurtaxa opsplitsen dan komen we tot volgende cijfers: Schelde 12/19, Leie 13/16, Dender 10/12 en IJzer 9/9. Schelde en Leie scoren met andere woorden hoger zowel in aantal autochtone als aantal cultuurtaxa. De (mogelijk) autochtone taxa zijn Schietwilg, Boswilg, Grauwe wilg, Rossige wilg, Grauwe x Rossige wilg, Kraakwilg, Bittere wilg var. lambertiana, Grauwe x Geoorde wilg, Grauwe x Boswilg, Schiet x Kraakwilg en onder behoorlijk voorbehoud Katwilg en Amandelwilg. De Leie telt schijnbaar één oorspronkelijk inheems taxon meer dan de Schelde. Dat is slechts schijn omdat het om een aangeplant exemplaar van Kruipwilg gaat. Dit taxon is weliswaar oorspronkelijk inheems in Vlaanderen, maar niet op de aangetroffen locatie langs de Leie. Schelde en Leie herbergen dus in werkelijkheid precies hetzelfde spectum van 12 oorspronkelijk inheemse wilgentaxa. Bij de Dender ontbreken van het autochtone spectrum Amandelwilg en Grauwe x Geoorde wilg. Dit is eigenlijk amper een verschil met Schelde en Leie, want bij alle drie deze rivieren overheersen cultuurAmandelwilgen veruit op mogelijk autochtone bomen. Het autochtone karakter van Amandelwilg is bovendien ten zeerste onder voorbehoud. Voor wat Geoorde x Grauwe wilg betreft, ook dit is absoluut geen typisch rivierbegeleidend taxon, dat ook langs de Leie en Schelde slechts sporadisch voorkomt. Bij de IJzer is het ontbrekend spectrum autochtone wilgen aanzienlijker: er werd geen Rossige wilg, geen Grauwe x Rossige wilg en geen Kraakwilg aangetroffen. Dit zijn normaal wél typisch rivierbegeleidende soorten en hier moet dus een verklaring voor te vinden zijn. Deze moeten we ongetwijfeld zoeken in de zware, doelbewuste overstromingen van de eerste wereldoorlog, waarbij grote delen van het IJzerbekken onder brak water gezet werden, om de Duitsers tegen te houden. Massart (1921) beschrijft uitgebreid de botanische effecten van deze overstromingen in zijn ‘Biologie des Inondations de l’Yser’ en geeft er ook een aantal foto’s bij, die voor zichzelf spreken. Op de dode knotwilgen groeien zeepokken en bryozoa. Zeeaster tiert welig rondom. Bij de Blankaart zijn in 1920 de populieren afgestorven, maar leven de Schietwilgen en de Grauwe wilgen nog! Bij de huidige inventarisatie werden her en der nog wel Schietwilghakhoutstoven van 3-5 m omtrek aangetroffen, maar geen enkele Kraakwilg meer. Kraakwilg is altijd al zeldzamer; mogelijk is ze ook nog zoutgevoeliger dan Schietwilg. Van het cultuurspectrum is Salix eriocephala (‘Amerikaantjes’, ‘Duits rood’) alleen aan de Schelde aangetroffen, Kraakwilg variëteit furcata bij Leie en Schelde, Salix x mollissima cv. Behaarde twijg (‘Lerenband’) bij Schelde en IJzer, Bittere wilg subspeciës purpurea en Amandelwilg klonen ‘Groene reins’, ‘koffie-en-melk-kleurige takken’ en ‘donkere chocoladekleurige takken’, Salix dasyclados ‘Gewone kletters’ ‘bij Schelde, Leie en Dender. Ook hier is de IJzer duidelijk soortenarmer, wellicht met dezelfde verklaring. Het is opvallend dat Amandelwilg wél voorkomt, maar van niet determineerbare kloon is. Vermoedelijk zijn dit zaailingen, die na de overstroming van 1914-1918, de IJzer via de wind opnieuw koloniseerden. Of het daarom ook autochtone Amandelwilgen zijn is veel minder zeker. Het is perfect mogelijk, en zelfs eerder waarschijnlijk, dat ook dit zaailingen van cultuurplanten zijn. Voor de eerste wereldoorlog was het IJzergebied in elk geval ook het oogstgebied voor lokale mandenmakers, waarvan foto’s bewaard zijn uit Merkem bijvoorbeeld. De meeste andere genoemde cultuurvariëteiten, die niet aan elke rivier gevonden worden, zijn relatief zeldzame taxa, ook aan de rivier waar ze wél aangetroffen zijn. Een uitzondering hierop is Salix x mollissima ‘behaarde twijg’, die aan de Schelde echt ook wel algemeen kan genoemd worden, hoewel minder algemeen dan Salix x mollissima variëteit undulata.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
17
Kaart 1. Inundatieplan van het IJzergebied 1914-1918 (Du Roy in Leper 1957 of in De Rycke et al. 2001).
18
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 1. Foto genomen door Jean Massart in mei 1919 , met opschrift: Fig. 1. – Le fossé extérieur de l’Ouvrage à Cornes, à Nieuport. A gauche, les Peupliers tués par le bombardement. A droite, le terrain qui avait été inondé par l’éclusette ’t Geleide. C’est ce fossé que les naturalistes belges appelaient le ‘fossé aux Ruppia’.
Foto 2. Foto genomen door Jean Massart in September 1920, met opschrift: Fig. 10.- Fossé separant des prairies, dans l’inondation de ‘t Geleide. Au milieu, des têtards de Saule (Salix alba), dont le tronc porte des Balanes et des Bryozoaires à la base. A gauche, Aster tripolium; à droite, Chiendent (Agropyrum repens). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
19
Foto 3. Foto genomen door Jean Massart in augustus 1920, met opschrift: Fig. 17.- Vue générale d’un étang, le Blankaert, au S. de Dixmude. Les arbres morts sont des peupliers (Populus monilifera); les arbres encore vivants sont des Saules (Salix alba). Devant, des Nénuphars (Nymphaea alba).
Foto 4. Foto genomen door Jean Massart in augustus 1920, met opschrift: Fig. 18.- L’accomodation des arbres à l’inondation. Le niveau de l’eau dans le Blankaert avait monté d’environ un mètre. Sur le gros arbre, au milieu (Salix alba) et sur les petits arbres (Salix cinerea), une couronne de racines est née au niveau de la surface de l’eau. Les troncs sont devenus plus gros au-dessus des racines. L’arbre de gauche (Populus monilifera), qui n’ a pas formé de raciness, est mort. 20
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
3. Bespreking van de wilgenvariatie in het duingebied van West-Vlaanderen.
In de West-Vlaamse duinen werden 31 verschillende taxa wilgen aangetroffen. Dit evenaart het aantal van de soortenrijkste rivier, de Schelde! De duinen zijn een interessant gebied voor wilgen, omdat er minstens drie verschillende spectra voorkomen. 1.
2.
3.
Vooreerst is er een spectrum wilgen dat van nature in de duinen voorkomt. Daar behoren een aantal soorten toe die ook elders voorkomen zoals Schietwilg (Salix alba), Boswilg (Salix caprea), Grauwe wilg (Salix cinerea subspecies cinerea), Rossige wilg (Salix cinerea subspecies oleifolia, door veel auteurs ook als een aparte soort beschouwd en dan Salix atrocinerea genoemd), Kruipwilg (Salix repens subspecies dunensis). Verschillende van deze soorten kruisen ook vlot, waardoor ook de kruisingen Boswilg x Grauwe wilg (Salix x reichardtii), Grauwe wilg x Kruipwilg (Salix x subsericea), Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri) in de duinen aangetroffen worden. Geoorde wilg werd nog niet in onze duinen aangetroffen, maar de kruising Grauwe x Geoorde wilg (Salix x multinervis) behoort wel tot het natuurlijke spectrum. Sommige van deze individuen neigen heel erg naar Geoorde wilg, maar er is minstens altijd één kenmerk dat ons toch doet besluiten tot de kruising. De eerste zuivere Geoorde wilg in de Vlaamse duinen moet nog ontdekt worden. Het tweede spectrum wilgen in de duinen is een reeks mandenmakerswilgen. Niet zozeer de mandenmakerij zelf deed ze hier belanden, dan wel het rijshout dat gebruikt werd om de duinen te fixeren. Wanneer rijshout in de duinen niet al te zeer aan zout en wind blootgesteld is loopt het vaak opnieuw uit. Aangezien heel veel rijshout van het mandenmakersgebied bij uitstek, KleinBrabant aan de Zeeschelde, afkomstig is, verklaart dit het ruime spectrum van deze wilgen in de duinen. Bovendien zijn er ook minstens twee echte aanplanten van mandenmakerswilgen in de duinen aan te wijzen. In Raversijde (de huidige TRP-zone) deed Leopold II een experiment met de aanplant van allerlei houtige gewassen, om de leefbaarheid in de duinen uit te testen. Er zijn nog altijd sporen van de originele proefaanplant bewaard. Bovendien is dit materiaal ook verwilderd in de omgeving. Tussen Wenduine en De Haan startte AWV een aanplant met mandenmakerswilgen in het duingebied ‘De Zandpanne’, om deze vervolgens te gebruiken bij de aanplant van wegen in het kustgebied. Ook dit materiaal verwilderde in de omgeving. Op die manier belandden Katwilg (Salix viminalis), Duitse dot (Salix x dasyclados variëteit angustifolia kloon ‘Gewone kletters’), Grauwe x Katwilg (Salix x smithiana), Salix x rubens variëteit basfordiana (‘gele wijmen’), Katwilg x Bittere wilg (Salix x rubra) e.a. in de duinen. Minstens Katwilg (Salix viminalis), Kat- x Grauwe wilg (Salix x holosericea) en Kat- x Boswilg (Salix x smithiana), Bittere wilg (Salix purpurea subspecies purpurea), Amandelwilg x Katwilg (Salix x mollissima var. Undulata, = ‘lerenband’), een Kraakwilgvariëteit (Salix fragilis var. Russeliana = ‘Oud rood’), Duitse dot (Salix x dasyclados var. Angustifolia klonen Gewone kletters en Kattekletters) en Amandelwilg (Salix triandra) werden ook als echte mandemakerswilgen in de duinen aangeplant op enkele locaties (Zwinbosjes, en ook rond vissershuisjes aan de westkust). Vooral de aangeplante Katwilg kruiste bovendien vlot in met autochtone, wilde wilgen waardoor secundair de kruisingen Katwilg x Grauwe wilg (Salix x holosericea), Katwilg x Boswilg (Salix x smithiana) en Katwilg x Kruipwilg (Salix x friesiana) ontstonden, in natte duinpannetjes. Tenslotte is er nog een spectrum sierwilgen dat in de duinen belandde. Vooral de Berijpte wilg (Salix daphnoides) en in mindere mate de Kaspische zandwilg (Salix acutifolia) werden her en der aangeplant. De eerste is inmiddels vrij algemeen in de duinen van de Westkust, hoewel het onduidelijk is of er reeds van echte inburgering sprake is. De meeste exemplaren zijn nog duidelijk aangeplant. Hier en daar is vegetatieve verwildering waarneembaar. In enkele duinpannen (Westhoekreservaat, Houtsaegerduinen, Kartuizerduinen, Ter Yde, …) is er misschien reeds van uitzaai sprake. Het is nog onduidelijk of beide geslachten van deze wilg voorkomen. De Kaspische zandwilg is voor zover we reeds konden waarnemen nog nergens echt verwilderd. Ze komt vermoedelijk alleen voor in de duinen van Wenduine. In het Calmeynbos in De Panne komt één exemplaar voor van een bijzonder zeldzame treurwilg. De huidige courante treurwilg (Salix x sepulchralis ‘Chrysocoma’) zou een kruising zijn tussen Salix alba var. vitellina
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
21
en Salix babylonica. In de 19de eeuw werd echter ook geëxperimenteerd met andere kruisingen, waaronder Salix alba var. alba x Salix babylonica (Salix x sepulchralis ‘Sepulchralis’). In het Calmeynbos komt één boom van deze kruising voor. Ze is herkenbaar aan de groene, hangende twijgen. De huidige courante treurwilg heeft opvallend gelige takken, waar de benaming ‘Chrysocoma’ naar verwijst. De treurwilg van het Calmeynbos dateert, gezien zijn afmetingen, vermoedelijk nog van de eerste aanplantfase (1903). De boom is inmiddels zwaar overschaduwd door hoger gegroeide bomen rondom en is niet erg gezond meer. Ze lijkt geen lang leven meer beschoren. Bij zware stormen sneuvelen telkenmale bomen van deze allereerste aanplantfase.
Bij enkele taxa is het onduidelijk bij welke van de drie spectra we ze moeten rekenen. Af en toe, bijvoorbeeld in Bredene, vlak naast het reservaat De Paalsteenpanne, treffen we Salix purpurea subspecies lambertiana aan. Dit is de oorspronkelijk inheemse ondersoort van Bittere wilg. Of ze echt wild is weten we echter niet. Gezien het kalkrijke milieu is dit niet uit te sluiten. Het kan echter ook om aanplant of verwilderde aanplant gaan. Grauwe x Katwilg komt zowel als spontane kruising voor, als geplant in een cultuurvariëteit. Soms is het niet duidelijk welke van de twee vormen we waarnemen. In elk geval is de Katwilg-ouder bijna altijd een cultuurvariëteit, waardoor we geneigd zijn de kruising bij het cultuurspectrum te voegen. Voor Salix x smithiana geldt hetzelfde. De Kraakwilg Salix fragilis variëteit furcata is een mannelijke kloon van een mandenmakerswilg, maar in de duinen treffen we dit taxon aan als opgaande boom op verschillende plaatsen (Calmeynbos De Panne, RWZI Nieuwpoort) of als knotboom (duin-polderovergang Koksijde), en niet als mandenmakerswilg. Vooral enkele exemplaren in het Calmeynbos, die vermoedelijk tot de originele aanplant van 1903 behoren, zijn de mooiste boomvormige exemplaren die we van dit taxon kennen. Een aantal van de opgesomde wilgen zijn in de duinen duidelijk algemener dan in de rest van Vlaanderen: 1.
2.
3.
22
Van het natuurlijke spectrum is dit vooral opvallend voor Kruipwilg (Salix repens subspecies dunensis), Rossige wilg (Salix cinerea subspecies oleifolia of Salix atrocinerea), alsook voor de kruising tussen Grauwe en Rossige wilg (Salix x guinieri). De kruising tussen Kruip- en Grauwe wilg (Salix x subsphaericea) blijft zeer zeldzaam, maar is ons slechts bekend van duinpannen in de Zwinbosjes, de Kartuizerduinen en Ter Yde. In Ter Yde werd het enige exemplaar nog in 2004 afgemaaid. In de Kartuizerduinen werden enkele mooie grote exemplaren door ontstruwelen van de duinpanne begin 2005 vernietigd. In de Zwinbosjes is de instandhouding voorzien in het kader van het beheersplan. Van het oud-cultuurspectrum is de kruising Kat- x Grauwe wilg (Salix holosericea) meest opvallend. Overal elders in Vlaanderen is dit een vrij zeldzaam taxon, dat meest als spontane kruising aangetroffen wordt. In de duinen komt Salix x holosericea zowel als spontane kruising als aangeplant vrij vaak voor, vooral aan de westkust. In de golf van Knokke zijn twee vrij mooie boomvormige exemplaren waar te nemen. De kruising Kat- x Kruipwilg (Salix x friesiana) is ook in de duinen zeldzaam, maar elders in Vlaanderen zo goed als ontbrekend. Er werden exemplaren aangetroffen in vochtige duinpannen in de Zwinbosjes, in de Paalsteenpanne te Bredene, in de Kartuizerduinen te Oostduinkerke, in de Plaatsduinen in Oostduinkerke, en in het Westhoekreservaat in De Panne. Het exemplaar in de Paalsteenpanne is opnieuw verdwenen door maaien, in de Kartuizerduinen zijn verschillende exemplaren opnieuw gesneuveld bij ontstruwelen van een duinpanne. De wilg Salix x rubra (Kat- x Bittere wilg) moet in de 19de eeuw een vrij algemene mandenmakerswilg geweest zijn, afgaande op de overvloedige vermelding in de literatuur. Vermoedelijk is het de kalkbehoefte die maakte dat er 100 jaar later nauwelijks nog sporen van deze plant terug te vinden zijn. In de duinen, waar voldoende kalk aanwezig is, is er minstens op één plaats (Wenduine) nog een exemplaartje terug gevonden. Dit is één van de twee bekende resterende vindplaatsen in Vlaanderen. Van de sierwilgen is de Berijpte wilg (Salix daphnoides) de meest opvallende. In het binnenland is dit taxon nog niet verwilderd aangetroffen. Het komt er af en toe aangeplant op bruggenhoofden voor. Blijkbaar hebben AWZ of AWV het in hun aanplantspectrum opgenomen. In de duinen is bekend dat bepaalde boswachters in de tweede helft van de 20ste eeuw een voorkeur hadden AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
voor deze wilg. Het lijkt er sterk op dat er inmiddels ook een aantal uitzaaiingen en echte inburgering hebben voorgedaan. Van de treurwilg Salix x sepulchralis var. sepulchralis is het in het Calmeynbos aangetroffen exemplaar de enige bekende in Vlaanderen tot nog toe. Mogelijk komen her en der in oude parken of tuinen nog wel exemplaren voor
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
23
24
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
4. Interviews Met betrekking tot het ontrafelen van het cultuurspectrum en het oorspronkelijk inheems spectrum van de wilgen in Vlaanderen hadden we een zeer grote hulp aan de mondelinge getuigenissen van een aantal mandenmakers, wijmentelers en landbouwers. We interviewden enkele tientallen mensen, waarvan de meeste ons weinig meer konden bijbrengen dan wat namen van mandenmakerswilgen, maar zonder botanische terugkoppeling. Degenen die meer uitgebreide informatie konden verschaffen worden wél expliciet genoemd, zij het dat er meer mensen waren die het beroep van mandenmaker of wissenkweker konden toelichten, dan botanisch waardevolle informatie verschaffen. Veruit de belangrijkste informatie is afkomstig van één enkel persoon, namelijk Jef Bruggemans uit Weert, die niet alleen nog steeds actief wijmen teelt, maar die ons ook toeliet de zeer belangrijke link te leggen tussen dialectbenamingen en in het veld aangewezen wilgen. Hij was ook de ultieme controlepersoon ter verifiëring van informatie die ons door anderen verstrekt werd. Voor de interviews in het Antwerpse en Oost-Vlaamse zijn we ook veel dank verschuldigd aan Regine Vanallemeersch, die in 1997-1998 de interviews mee voorbereidde, afnam en verwerkte voor de opmaak van een beheersplan voor de buitendijkse gebieden van de Zeeschelde. De overige interviews werden minder voorbereid en uitgewerkt, waardoor ook de persoonsgegevens van de zegslieden beperkter weergegeven worden.
West-Vlaanderen Camiel Declerck, Veldstraat 42, 8020 Moerbrugge (Oostkamp) werd geboren op 7 september 1932 te Klemskerke, woonde lange tijd in Meetkerke en verhuisde na zijn huwelijk naar Oostkamp als landbouwer, beroep dat hij nog steeds uitoefent. Hij kende de “wiedauws” uit de moeren van Meetkerke en van een miniperceeltje rond zijn ouderlijk huis, in de polder van Meetkerke. Hij gebruikt de benaming wiedauw in de betekenis van wijmen in het algemeen en niet als een soortaanduiding. Hij wijst in Oostkamp Schietwilg en Katwilg aan als bruikbare vlechtwissen; Schietwilg voor ruw vlechtwerk met ongeschilde wissen, Katwilg als meer verfijnde soort. De benamingen kent hij slecht: Schietwilg wordt als ‘werve’ benoemd, wat zeer ongebruikelijk is. Deze benaming slaat quasi overal elders op Boswilg of Grauwe wilg. Kraakwilg wordt expliciet als een onbruikbare wis bestempeld, wegens de te hoge breekbaarheid van de twijgen. Bij het nagaan van de door Declerck aangewezen wijmenpercelen in de Meetkerkse moeren ontdekten we Salix viminalis, Salix x dasyclados var. angustifolia en Salix x mollissima var. undulata als nog steeds aanwezige taxa. Margriet Veryser, Ravestraat 16, 8904 Boezinge. Veryser werd geboren op 15 november 1933 te Boezinge en was daar landbouwster tot 1993. Ze kent “Wiedauw” van haar vader die er nog plantte en gebruikte, maar wist de soort niet meer aan te wijzen. Een gepensioneerd landbouwer uit Pittem (Braamstraat 6) toonde een rij Schietwilgen naast zijn boerderij, die in 1930 door zijn vader geplant werden als mandemakerswilgen. Ze werden daartoe speciaal uit Tiegem meegebracht. De variëteit zou blijkbaar soepele takken gehad hebben. Ze werden geschild of ongeschild, naargelang het doel, verwerkt. Stekken van deze variëteit werden in het salicetum van ondergetekende geplant. Ze ogen alba var. alba en niet alba var. vitellina zoals men eventueel zou kunnen vermoeden. Een nog steeds actieve mandenmaker uit Boezinge, naast het kanaal Ieper-IJzer werkt actueel niet meer met zelfgekweekte wilgen, maar koopt deze in bij Fernand Devos uit Eksaarde. Hij vermeldt dat hij vroeger al zijn wilgen oogstte naast het kanaal waar hij langs woont. Het kanaal herbergt inderdaad een uitgebreid spectrum mandenmakerswilgen. De man wist de soorten evenwel niet meer te benoemen. Hij herinnerde zich wel de soort ‘Duits rood’ als courant gebruikt. Dit taxon, dat ons door Jef Bruggemans uit Weert getoond werd, blijkt de Amerikaanse wilg Salix eriocephala te zijn. We vonden het taxon niet meer terug langs het kanaal Ieper-IJzer. De eveneens vernoemde ‘wiedouw’ (Salix viminalis) komt wél nog zeer abundant voor langs het kanaal. Opvallend is dat ook een mannelijke kloon met donkerrode twijgen aangetroffen werd.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
25
Gerard T’Jonck, geboren in 1938, was landbouwer op de Puidenbroekhoeve, in de Papegaaistraat te Leffinge, in de West-Vlaamse polders. Hij werd geïnterviewd door zijn neef Wouter Rommens. T’Jonck leerde manden vlechten in de blindenschool (Spermalie?) te Brugge in de jaren ’40-’50 van de twintigste eeuw. Hij leerde manden vlechten, voornamelijk voor eigen gebruik op de boerderij. In beperkte mate vlocht hij ook voor anderen. Hij werkte vooral met materiaal uit het Bornemse. Hij herinnerde zich ‘Rooiband’ en ‘Wiedauw’. Lokale (West-Vlaamse) benamingen kende hij niet. Vóór de oorlog zouden die in de streek wel beperkt aanwezig geweest zijn, langs sloten etc. Zijn getuigenis is vooral van belang voor de verklaring hoe bepaalde taxa ergens terechtkomen. Ze geven duidelijk aan dat toen reeds Bornem een belangrijk centrum was, niet alleen voor de mandenmakerij zelf, maar ook in verband met de verspreiding van de wijmentaxa. Camiel De Wulf werd geboren op 8 augustus 1897 te Klerken. Hij bleef zijn hele leven op Klerken wonen (Stokstraat, 8650 Klerken) en overleed er op 10 mei 1970. Hij werd niet rechtstreeks geïnterviewd, maar zijn dochter en kleinzoon (Roger Fortry) wisten nog een en ander te vertellen over de periode waarin Camiel als mandenmaker actief was. Camiel werkte bij een aannemer tot 1930. Na een ongeval op het werk (boerentoren te Antwerpen) leerde hij manden vlechten aan een oom en begon daarna als zelfstandig mandenvlechter. Hij deed dit tot ongeveer 1960. Er is een foto van de man bewaard terwijl hij aan het vlechten is. De foto dateert van 1939 en werd vermoedelijk gemaakt bij een boer te Klerken. De Wulf vlocht voor de boeren van de omgeving, alsook voor een winkel in Klerken, die landbouwmateriaal verkocht. Hij vlocht diverse typen manden, onder meer om biggen in te vervoeren, alsook muilbandjes voor kalveren. Daarnaast vlocht hij ook stoelzittingen. Als wissen wordt uitsluitend de naam ‘wiedauwwissen’ vermeld. Dit kan Katwilg sensu strictu zijn, maar meer dan eens werd geconstateerd dat de naam ook overdrachtelijk gebruikt werd voor andere, of later in de mode gekomen vlechtwissen. De wissen werden niet zelf gekweekt, maar werden bij boeren langs de grachtkanten geoogst, langs wegen, kleine beekjes enzovoort, … In Klerken zijn Katwilg (Salix viminalis), Duitse dot (Salix x dasyclados var. angustifolia kloon ‘Gewone kletters’) en Lerenband (Salix x mollissima var. undulata) aangetroffen. In het aangrenzende Woumen, meer bepaald in de Blankaart ging De Wulf biezen (Mattenbies?) oogsten om zijn stoelzittingen te vlechten. De abundantie van Kat- x Boswilg (Salix x smithiana) en Kat- x Grauwe wilg (Salix x holosericea) in de Blankaart zijn ook abnormaal hoog en wijzen mogelijk ook op vlechtwissen. Oost-Vlaanderen Emiel Verberckmoes, Dorpstraat 30, 9140 Elversele-Temse. Verberckmoes werd geboren op 1 april 1919 te Elversele, was bierhandelaar en landbouwer tot 1984 en is dijkgraaf van de Polder Durme Noord-Oost geweest van 1968 tot 1996. Hij was zelf nooit actief als wijmenteler, maar kende de teelt wel relatief goed. Hij verschafte vooral gegevens over het gebruik van wijmen, eerder dan een botanische bijdrage. De benamingen die hij opgaf hielpen ter vervollediging van het wijmenspectrum van de Oost-Vlaamse Zeeschelde. Jozef Dewilde, Kerkstraat 25, 9220 Hamme. Dewilde werd geboren op 21 februari 1930. Hij kent de wijmen van zijn schoonvader die wijmen teelde te Weert en te Moerzeke. Ook hij leverde vooral een bijdrage aan de naamgeving en de vervollediging van het spectrum. Hij verschafte vooral gegevens over het gebruik van wijmen, eerder dan een botanische bijdrage. De benamingen die hij opgaf hielpen ter vervollediging van het wijmenspectrum van de Oost-Vlaamse Zeeschelde. Albert Teugels, Hofstraat 49a, 9140 Tielrode. Teugels werd geboren op 6 september 1916 te Malderen. Hij is dijkgraaf van de Tielrodebroek-polder sinds 1971 en combineerde dat met zijn hoofdberoep: landbouwer. Hij verschafte vooral gegevens over het gebruik van wijmen dan een botanische bijdrage. De benamingen die hij opgaf hielpen ter vervollediging van het wijmenspectrum van de Oost-Vlaamse Zeeschelde. Roger Willaert, F. De Pillecijnlaan 15, 9220 Hamme. Hij is ontvanger-griffier van de Polder Durme Zuid-Oost. Hij verschafte vooral gegevens over het gebruik van wijmen dan een botanische bijdrage. De benamingen die hij opgaf hielpen ter vervollediging van het wijmenspectrum van de Oost-Vlaamse Zeeschelde. Alfons Declercq, Moerzekestraat 21, 9220 Hamme. Declercq werd geboren op 2 april 1923. Hij kende wijmen 26
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
te Moerzeke binnendijks. Hij verschafte vooral gegevens over het gebruik van wijmen, eerder dan een botanische bijdrage. De benamingen die hij opgaf hielpen ter vervollediging van het wijmenspectrum van de Oost-Vlaamse Zeeschelde. Fernand Devos, Eksaardedorp 19, 9160 Eksaarde. Devos is de enige resterende wijmenteler die door een eigentijds machinale aanpassing op een rendabele manier weet stand te houden. Ook zijn wijmentaxa zijn moderne (meestal buitenlandse) rassen, aangepast aan de noden van de tijd. Het bedrijf bestaat sinds 1908. Devos bewerkt 30 ha wijmen. 90% van zijn productie wordt in het buitenland verkocht, vooral als bindwilg in de wijnbouw (Duitsland). In het binnenland worden de wijmen verkocht als energiewilg aan Electrabel, als materiaal voor waterbouwwerken, als decoratiemateriaal of als traditioneel vlechtwerkmateriaal. Hoewel zijn bedrijf op zich niet erg relevant is voor de kennis van verwilderde wijmen, is zijn grote kennis van wijmentaxa een grote hulp geweest bij het determineren van Scheldetaxa. Hij bezorgde ook diverse variëteiten Franse wijmen als referentiemateriaal, waaronder Salix purpurea ‘helix’ en ‘gracilis’. Zelf kweekt hij geen traditionele klonen. De soorten zijn evenwel de traditionele: Katwilg, Amandelwilg, …. De Katwilgen zijn vooral Zweedse klonen voor energieproductie. De Amandelwilgen zijn Franse mandenmakersklonen, meer bepaald ‘noir de Vilaines’ en noir de Touraine’. Ze lijken sprekend op de traditionele ‘zwarte reins’ van de Schelde, meer bepaald de vrouwelijke kloon met donker-chocoladebruine takken. Het onderscheid tussen zijn twee klonen is morfologisch uiterst moeilijk te zien, maar er zou een verschil in tijdstip van bladval zijn, van ongeveer 14 dagen, wat voor een mandenmaker natuurlijk wel handig is. Op die manier hoeft hij niet alle wissen tegelijk te oogsten. Het zeer geringe onderscheid in deze klonen wijst er op dat het best mogelijk is dat het aantal klonen dat wij binnen verwilderde Amandelwilgen in Vlaanderen onderscheiden te gering is. Momenteel kunnen we een mannelijke kloon met koffie-en-melk-kleurige twijgen, een vrouwelijke kloon met donker chocoladekleurige twijgen en een vrouwelijke kloon met geelgroene twijgen onderscheiden, maar het is best mogelijk dat dit klonengroepen zijn en dat de variatie nog groter is. Hoe dan ook is dit door verwildering en inkruising van de klonen amper nog na te gaan. Er resteren vermoedelijk ook geen mandenmakers meer die ons de exacte toedracht kunnen meedelen. Georges Debleker uit de Weldenstraat 54, te Welden (Oudenaarde) werd geïnterviewd in 1999. Debleker was wijmenteler en mandenmaker. Hij kweekte wijmen van 1954 tot 1960. Later kocht hij kocht zijn wijmen bij een ‘wijmenier’ in Zingem, die inmiddels overleden is. Deze ‘wijmenier’ kweekte zijn wijmen op een ‘wijmier’ in Zingem. Debleker wist ons voornamelijk informatie te verstrekken over de namen van de wijmen die in zijn omgeving geteeld werden, maar de link met botanische herkenning was niet erg goed. De naamsaanduidingen waren wél zeer waardevol: hij vermeldde ‘lintjes’, groen kletters, Duitse rooie, gele wiedauw, gewone wiedauw, zwarte rings (reins), lerenband en groene rings (reins). Hoewel het aanwijzen van de vernoemde variëteiten op aangeboden planten niet meer lukte wist Debleker toch waardevolle gegevens te vermelden, waardoor een determinatie mogelijk was, dit mede dank zij eerder opgedane informatie. Zo vermeldde Debleker dat ‘lintjes’ heel slecht smaakten, wat een duidelijke hint is naar Bittere wilg (Salix purpurea subspecies purpurea). De Oost-Vlaamse benaming ‘lintjes’ is duidelijk verwant aan het Antwerpse ‘leentjeshout’, of ‘leentjes’. Gele wiedauw kon nog aangewezen worden, omdat dit de enige variëteit was die Debleker nog in geringe mate in zijn tuin staan had. Dit was een van de belangrijkste wijmenvariëteiten zo vermeldde hij. Ook dat klopt met Antwerpse aanduidingen. De gele wiedauw bleek net zoals in Antwerpen op een vrouwelijke kloon Katwilg (Salix viminalis) te slaan. De ‘zwarte reins’ werden als oude variëteiten aangeduid, die door Deblekers vader en grootvader werden gebruikt, maar niet meer door hemzelf. Met enige aarzeling wees hij de Amandelwilgen met bruine takken aan, die we uit eerder onderzoek reeds als de mannelijke kloon met koffie-en-melk-kleurige twijgen en de vrouwelijke kloon met donker chocoladekleurige twijgen konden identificeren. De aanduiding dat het om oude variëteiten ging, werd ons ook in het Antwerpse bevestigd door Jef Bruggemans, die vooral de mannelijke klonen als te sterk vertakkend aanwees, waardoor ze sneller in onbruik raakten. Duits rood bleek geschikt om te ‘buffen’ (koken tot bruinkleuring) voor fijn vlechtwerk (eiermanden, …) maar konden niet meer door Debleker aangewezen worden. Lerenband werd wit gebruikt voor wasmanden en strijkmanden, maar kon evenmin nog aangeduid worden. Wiedauw werd vooral gebruikt voor ‘grauw vlechtwerk’ zoals aardappelmanden. Kletters werden eveneens wit gebruikt voor wasmanden en strijkmanden, maar konden niet meer aangewezen worden.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
27
André Devlaminck is een mandenmaker uit de Reytstraat 179 te Welden (Oudenaarde) die ons door Georges Debleker aangewezen werd. We interviewden hem in aanwezigheid van Debleker. Hij bevestigde een deel van Deblekers informatie, en leverde eveneens een beperkte botanische bijdrage. Hij vermeldde ‘gele’, ‘groene’ en ‘rode wiedaa’, ‘leerband’, ‘groene kletters’, ‘Duitse roo’ en ‘zwarte reins’. Ook hij werd gevraagd een reeks hem getoonde twijgen te herkennen. Een interessante aanvulling vormt de getuigenis dat hij een wijm gebruikte waarvan de blaadjes zwart kleurden. Dit kan uitsluitend Bittere wilg (Salix purpurea) of Bittere wilg x Katwilg (Salix x rubra) zijn. Salix x rubens basfordiana werd aangewezen als ‘gele’, wat een bevestiging is van de Antwerpse aanduidingen (‘gele wijmen’). Ook ‘gele wiedaa’ wordt bevestigd door Katwilg (Salix viminalis) aan te wijzen, maar hier dient aan toegevoegd dat Devlaminck alles wat hij niet goed herkent ook wiedaa noemt. De Salix x mollissima kloon ‘behaarde twijg’ wordt als ‘leerband’ aangeduid, wat een bevestiging is van Jef Bruggemans Antwerpse benaming ‘lerenband’. Hierbij dient opgemerkt dat geen van beide mandenmakers onderscheid maakt in de twee klonen Salix x mollissima. Beide worden als lerenband benoemd. Jef Bruggemans kent het onderscheid en geeft expliciet aan dat er geen onderscheid is in benaming noch gebruik. Devlaeminck is onvoldoende botanisch alert om het verschil te zien. Bij kletters wordt met duidelijke aarzeling Salix x dasyclados aangewezen. Alleen door de Antwerpse voorkennis konden we hierop betrouwen. De Oudenaardse getuigenissen alleen zouden te twijfelachtig geweest zijn. Ook de ‘zwarte reins’ worden twijfelachtig met Amandelwilg geassocieerd. Ook hier zouden de Oudenaardse determinaties onvoldoende zeker geweest zijn zonder Antwerpse voorkennis. Salix eriocephala werd niet herkend uit de voorgeschotelde takken, ondanks de bewering dat hij Duits rood gebruikte. Globaal gezien zijn Devlaemincks aanwijzingen toch een waardevolle aanvulling en bevestiging van eerdere aanduidingen. Limburg In Limburg werd een poging ondernomen om wissenkwekers of mandenmakers langs de Maas op te sporen. Zowel de mensen van het museum ’de Wissen’ te Stokkem, de auteurs van een boekje over de mandenmakerij in de streek, als de resterende moderne mandenmakers wisten van geen levende traditionele mandenmakers meer. Het is duidelijk dat het ambacht daar sneller ophield dan aan de Antwerpse en Oost-Vlaamse Schelde. Antwerpen Hendrik Illegems, Briel 20, 2880 Weert (Bornem). Illegems werd geboren op 29 december 1910 te Bornem, was landbouwer tot 1976 en is dijkgraaf van de Weertse Polder geweest van 1960 tot 1995. Als landbouwer was hij vooral actief in de wijmen, waarbij hij alle activiteiten, gaande van planten, onderhouden, oogsten, verkopen als verwerken, zelf bedreef. Illegems werd verschillende keren geïnterviewd in 1997-1998, maar is inmiddels overleden. Illegems kon goed het courante spectrum wissen benoemen: gele, groene, rode, bruine, zwarte wiedauw, lerenband, gele wijmen, gewone of groene kletters, leentjes en Duits rood waren de meest gebruikelijke. Van alle soorten wiedauw was alleen de gele nog in zwang, omdat het de beste was. Illegems was evenwel te bejaard om ons nog in het veld de link met de botanische soorten aan te duiden. Hij wist zeer uitgebreid te vertellen over alle aspecten van de wijmenteelt en de mandenmakerij. Deze gegevens zijn verwerkt in het rapport van Vanallemeersch et al. (2000). Mevrouw Hermans-Peeters, Luipegem 132, 2880 Weert (Bornem). Zij werd geboren op 4 juli 1929. Haar man was mandenmaker tot 1967. Zij wist vooral met de aanduidingen van wijmenvariëteiten het Scheldespectrum te vervolledigen. Verder kende ze ook veel gegevens over het beroep van mandenmaker, wat ons hier minder expliciet aanbelangt. Jef Bruggeman, Dijkstraat 16, 2880 Weert (Bornem). Bruggeman werd geboren te Weert in 1924 en is wijmenteler gebleven tot op de dag van vandaag. Hij is veruit de belangrijkste informant. Hij werd voor het eerst geïnterviewd in 1997 en met grote regelmaat opnieuw bezocht tussen 1997 en 2004 om extra informatie te verlenen of nieuwe informatie te toetsen. Vooral zijn botanische bijdrage is van onschatbare waarde gebleken. Niet allen wist hij ons het grootste spectrum mandenmakerswijmen op te geven, maar de meeste ervan kon hij ook nog in het veld aanwijzen. Hij was daarmee de enige die nauwelijks twijfelde bij de aanduiding van de 28
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
diverse variëteiten. Wél viel op dat hij alleen eenjarige twijgen kon determineren. Boomvormig uitgegroeide, verwilderde exemplaren (bijvoorbeeld Salix x rubens basfordiana) werden zelfs niet meer als wijm herkend, maar werden ‘wilgen’ genoemd en hadden volgens Bruggeman niets te maken met ‘wijmen’. Officiële Nederlandse namen of wetenschappelijke namen kende Bruggeman niet. De eigenlijke determinatie bleef dus nog een aanvullende klus. Bruggeman onderscheidde negen belangrijke taxa wissen, die hij als volgt benoemde: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Wiedauw Kletters Lerenband Brenetten of brunetten Rooie wijmen = oude rooie Duitse rooie = Amerikaantjes Oostenrijkse grauwe Leentjes Gele wijmen
Bij wiedauw werd ondubbelzinnig Katwilg (Salix viminalis) aangewezen. Binnen de wiedauw werden gewone, franse, gele, groene, rode, bruine, zwarte, … onderscheiden, waarvan de meeste verouderde variëteiten waren. De opbrengst van de variëteiten was weliswaar verschillend, maar erg afhankelijk van de lokale omstandigheden. Het duurde al snel tien jaar voor de voordelen van één variëteit afgewogen waren tegen een andere. Daarom was er voor de generatie vóór Bruggeman meestal geen duidelijke reden waarom de ene dan wel de andere variëteit geplant werd. In de twintigste eeuw werd dat duidelijk anders. De vrouwelijke klonen met licht gekleurde twijgen, meestal gele of groene wiedauw genoemd, bleken duidelijk superieur en waren zowat de enige die in de streek nog gekweekt werden. Kletters werden ondubbelzinnig aangewezen als de planten die wij nu als Duitse dot (Salix x dasyclados var. angustifolia) bestempelen. Binnen de kletters onderscheidde men groene of gewone kletters en witte of kattekletters. Gewone kletters waren meest geplant. Ze onderscheidden zich van de kattekletters door een meer blinkende bladbovenzijde, langere en smallere bladeren met een vlakke bladrand, en een grotere afstand tussen de knopen. De veldkenmerken werden in het veld aangewezen op een binnendijks perceel tussen Weert en Branst. Kattekletters zijn sterker wollig behaard op de twijgen en hebben vooral overvloediger katjes in het voorjaar, vanwaar de naam. De determinatie van dit laatste taxon bezorgde ons heel wat kopbrekens, waarvoor we verwijzen naar de systematische bespreking per taxon. Voorlopig houden we het op een kloon binnen Salix x dasyclados var. angustifolia. Beide kletters zijn in Vlaanderen uitsluitend vrouwelijke klonen. Binnen lerenband werden twee klonen aangeduid die wij determineren als Salix x mollissima var. undulata enerzijds, een kloon van de kruising tussen Amandelwilg en Katwilg, die ook uit het buitenland gekend is. De andere kloon was lastiger te determineren, omdat we er geen buitenlands referentiemateriaal van konden ontdekken. We benoemden ze voorlopig als Salix x mollissima ‘behaarde twijg’ naar het belangrijkste morfologische onderscheid. We troffen de variëteit inmiddels ook in Nederland aan. Bruggeman zei dat er geen verschil in gebruik noch naam was tussen beide variëteiten en dat ze ook door elkaar geplant werden. De kloon undulata is duidelijk een stuk algemener dan de kloon ‘behaarde twijg’. Beide klonen zijn uitsluitend vrouwelijk. De ‘brunetten’ waren uit de mode geraakt en Bruggeman wist er geen exemplaren meer van staan. De benaming blijft tot op de dag van vandaag een onbekend taxon. Niemand anders vernoemde dit taxon, laat staan dat ze konden aanwijzen. De ‘oude rooie’ waren aanvankelijk een groot probleem. Afgaande op de benaming, die we reeds af en toe gehoord hadden, dachten we aan Salix x rubra (Kat- x Bittere wilg), die regelmatig in de negentiendeeeuwse literatuur voorkomt, of aan een rode variëteit van Amandelwilg. Bruggeman wist ons echter een boom aan te wijzen achter zijn huis, die uitgegroeid was uit een wijm, die hij destijds nog geplant had. Het bleek om een Salix x rubens of een Salix fragilis-variëteit te gaan. De exacte determinatie bleek een wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
29
helse klus. De combinatie van literatuuronderzoek, morfologisch onderzoek en genetisch onderzoek deed ons besluiten tot een Kraakwilgvariëteit, namelijk Salix fragilis var. russeliana, die zeer frequent genoemd wordt in de negentiende-eeuwse literatuur. Deze wilg heeft intermediaire kenmerken tussen Salix x rubens en Salix fragilis. De takjes zijn bijvoorbeeld minder breekbaar dan bij de klassieke Kraakwilg. Blad- en bloeikenmerken zijn dan weer eerder Kraakwilgachtig. Ook genetisch blijkt deze wilg beter bij Kraakwilg aan te sluiten dan bij x rubens (zie Decock et al. 2001, 2002 en 2003). Voor een uitgebreide bespreking verwijzen we naar de alfabetische bespreking per taxon. Deze wilg komt uitsluitend als vrouwelijke kloon voor. Ook Duits rood of Amerikaantjes waren aanvankelijk een probleem voor ons. Bruggeman toonde ons echter een binnendijks perceeltje met het taxon. Duits rood oogt op het eerste zicht een Amandelwilg, maar de naam maakt er reeds alert op dat dit bedrieglijk kan zijn. De soort is behoorlijk gedocumenteerd in de literatuur, en hoewel er grote verwarring heerst over de correcte naam, is iedereen het over eens dat het om een Amerikaans taxon gaat dat niets met onze Amandelwilg te maken heeft. In de alfabetische bespreking per taxon argumenteren we waarom we Salix eriocephala de meest correcte benaming achten. Deze wilg is een uitsluitend mannelijke kloon en volgens Bruggeman was er geen variatie binnen te bespeuren. Devos uit Eksaarde wees op verschillende klonen, maar dit is een fenomeen dat weliswaar correct is, maar alleen buiten Vlaanderen. De ‘Oostenrijkse grauwe’ blijven tot op de dag van vandaag problematisch. Volgens Bruggeman kende dit taxon slechts een kortstondig gebruik kort na de tweede wereldoorlog (tot het begin van de jaren zestig). Het kende weinig succes, omdat de twijgen te licht bevonden werden. Het is mogelijk dat het taxon alleen binnendijks gekweekt werd en er dus geen verwildering langs de rivieren optrad, waardoor we het nu compleet niet meer terugvinden. Ook bij alle suggesties die we Bruggeman voorlegden in de vorm van nog niet benoemde wilgentakken (Salix x smithiana, Salix x holosericea, …) werd geen Oostenrijks grauw herkend. Leentjes slaan op Bittere wilg, meer bepaald de ondersoort Salix purpurea subspecies purpurea. De wilde ondersoort subspecies lambertiana werd klaarblijkelijk niet gebruikt. Binnen Salix purpurea subspecies purpurea is echter nog zo’n grote variatie aanwezig, dat het ons niet duidelijk is of de benaming ‘leentjes’ voor al deze klonen gebruikt werd dan slechts voor één. Ook Bruggeman wist ons hier geen uitsluitsel over te geven. Hijzelf gebruikte het taxon iets minder frequent. Uit de vrij talrijke negentiende-eeuwse vermeldingen en de huidige schaarste kunnen we afleiden dat dit taxon in de twintigste eeuw in onbruik moet zijn geraakt. Bij ‘gele wijmen’ wees Bruggeman een taxon aan dat nog vrij algemeen voorkomt in geheel KleinBrabant, en dat nog steeds gekweekt wordt. De determinatie was er daarom niet gemakkelijker om. In de negentiende-eeuwse literatuur heeft men het ten overvloede over Salix alba var. vitellina en koppelt men deze naam ook expliciet aan ‘gele wijmen’. Na vrij langdurig uitpluizen van de botanische en de wijmenliteratuur moesten we evenwel besluiten dat de correcte benaming voor dit taxon vermoedelijk Salix x rubens variëteit basfordiana moet zijn. Bruggeman wees ons op minstens twee variëteiten, zonder veel belang voor de mandenmakers zelf overigens: eentje met breed blad en eentje met smal blad. In het veld konden we bovendien vaststellen dat er zowel mannelijke als vrouwelijke planten van dit taxon aangetroffen konden worden en dat er dus niet van één kloon sprake kon zijn. Bovendien worden ook zaailingen van dit taxon aangetroffen en het is maar de vraag of dit kruisingen binnen het taxon zelf zijn dan wel of kruising met Schietwilg of Kraakwilg ook in aanmerking komt. Bij de systematische bespreking van de taxa in het volgend hoofdstuk gaan we wat dieper op de problematiek in. Behalve de courante wissen die Bruggeman zelf opgaf herkende hij Amandelwilg, wanneer we die toonden. Hij verklaarde dit echter expliciet een verouderd en in onbruik geraakt taxon. Dit is overeenstemming met de getuigenissen aan de Bovenschelde (Welden, Oudenaarde).
30
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Enkele open vragen kon ook Bruggeman niet beantwoorden. Zo weten we quasi zeker dat ook Salix x smithiana (Bos- x Katwilg) als wijm in gebruik was. Het taxon wordt vermeld in de negentiende-eeuwse literatuur en komt talrijk langs de Schelde voor als hakhout. Ook elders is het een courant taxon. Toch wist Bruggeman deze wilg noch te benoemen, noch te herkennen als wijm. Wellicht is ook dit een in de twintigste eeuw verouderde wijm geworden.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
31
32
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
5. Bespreking van de in de Provincies Oost- en West-Vlaanderen aangetroffen wilgentaxa (soorten, ondersoorten, kruisingen en klonen), alfabetisch per taxon.
Salix acutifolia Willd. (Kaspische zandwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. De Kaspische zandwilg is aangeplant in de duinen van Wenduine, vlakbij de oude vuurtoren. Er is lokaal enige vegetatieve verwildering, maar uitzaaiing is nog niet geconstateerd. Het is nog niet bekend of de aangetroffen mannelijk of vrouwelijk zijn dan wel of beide geslachten voorkomen. De Kaspische zandwilg werd in Wenduine aangeplant samen met de nauw verwante Berijpte wilg (Salix daphnoides), die elders in de duinen frequenter voorkomt dan de Kaspische zandwilg. Verder werd de Kaspische zandwilg aangetroffen op een oud stort in de Leiemeersen te Oostkamp (az04071401). Dit is zowat de enige plaats waar we deze wilg als verwilderd en ingeburgerd waarnamen tot nog toe. Er staan een tiental exemplaren. Het geslacht van deze exemplaren is nog niet nagegaan. Het is dus onduidelijk of er van lokale uitzaaiing sprake is dan wel van vegetatieve opslag. Provincie Oost-Vlaanderen. De Kaspische zandwilg werd aangeplant op het bruggenhoofd van de Ohiobrug over de Schelde te Eine, Oudenaarde (opname AZ03092903). Blijkbaar behoort deze wilg tot het aanplantspectrum van AWZ (of AWV?), want ook in de provincie Antwerpen werd deze wilg soms op bruggenhoofden over rivieren aangetroffen. Provincie Antwerpen. Salix acutifolia werd uitsluitend langs de Nete en de Dijle aangetroffen. Aan de Nete te Lier is de soort geplant op de taluds van de R16 over de Nete. Aan de Dijle komt de soort voor te Mechelen op de rand van een tuin en het jaagpad. Ook hier gaat het duidelijk om een geplant exemplaar. In de rest van Vlaanderen is dit taxon eveneens zeldzaam en gaat het voor zover bekend uitsluitend om aangeplant materiaal. Echte verwildering is nog niet vastgesteld..
Kaart 2. Verspreiding van de Kaspische zandwilg (Salix acutifolia) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
33
Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt dat sommige auteurs de Berijpte wilg (S. daphnoides) en de Kaspische zandwilg (S. acutifolia) als variëteiten of ondersoorten van één taxon beschouwen. Vermeulen (1973) vernoemt Salix pruinosa of ‘wijmen van de Kaspische zee’ als soort voor de Vlaamse wijmenteelt. S. pruinosa Wimmer is een synoniem voor S. acutifolia. Dit is in tegenspraak met Wesmael (1865) die de boom uitsluitend als sierboom vermeldt. Gillekens (1871) beveelt S. violacea (synoniem voor acutifolia) aan als een van de vijf beste wijmensoorten. Hij vermeldt dat dit taxon zeer gezocht is voor verfijnd mandenmakerswerk, maar vermeldt er niet bij of dat wel in België het geval is. Damseaux (1883) vermeldt ook het gebruik als goede wijmensoort, maar zegt evenmin expliciet dat dat ook bij ons het geval was. Andere buitenlandse auteurs (Hilf 1949, Reichinger 1975, Neuman 1981, Meikle 1984, Newsholme 1992) vermelden ook verschillende andere toepassingen. Herbarium- en levende collectie-gegevens Er werd herbariummateriaal ingezameld van de Dijle- en Nete-locatie. Er is ook vergelijkingsmateriaal van de duinen te Wenduine. In het herbarium GENT is een specimen aanwezig, ingezameld door Scheidweiler in 1856 te Ledeberg. Mondelinge gegevens Boswachter-op-rust Daniël Taecke van Aminal afdeling Bos & Groen, houtvesterij Brugge, kent de aanplanthistoriek van Berijpte en Kaspische zandwilg in de duinen. Vanaf de jaren ’60 van de 20ste eeuw werden beide taxa af en toe aangeplant, eerder als sierelement, dan als echte zandfixeerder. Meestal werden individuen of hoogstens kleine groepjes aangeplant. Dat is het beeld dat we nu nog steeds in de duinen ervaren. Discussie In Vlaanderen zijn geen determinatieproblemen met het uit elkaar houden van de Berijpte en de Kaspische zandwilg. De aangeplante exemplaren behoren steeds duidelijk tot één van de uitersten en zijn op bladkenmerken en habitus vlot uit elkaar te houden. Het blad van S. acutifolia is 5-15 cm lang en 0,7-2 cm breed. Dat van S. daphnoides 5-8,8 cm lang en 1-2 cm breed. De takken van S. acutifolia zijn overhangend, deze van S. daphnoides niet. Bij de oude watertoren van Wenduine komen beide taxa naast elkaar voor en is het onderscheid niet moeilijk te maken. De vraag of S. acutifolia ooit ingang vond als wijmensoort moet gezien het uiterst beperkte voorkomen langs de relevante rivieren waarschijnlijk negatief beantwoord worden. Ondanks de aanmaningen van enkele negentiende-eeuwse auteurs is aanplant als wijm vermoedelijk hoogstens als experiment gebeurd. Alle huidige exemplaren zijn als sierstruik of zandfixeerder te bestempelen. Autochtoniteit S. acutifolia is ingevoerd vanuit Polen, Rusland en Siberië (Meikle 1984, Newsholme 1992). In Engeland gebeurde dat klaarblijkelijk reeds in 1798 (Meikle 1984). Gezien het herbariummateriaal van Scheidweiler is de soort minstens reeds in de vorige eeuw ook in ons land bekend.
34
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 1: Salix acutifolia (Kaspische zandwilg). Dijle. De berijpte, kale, overhangende twijgen en lange bladeren maken dit taxon onmiskenbaar. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
35
36
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix alba L. var. alba (Schietwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Schietwilg is zeer algemeen langs alle rivieren en ook overal elders, meestal als knotboom, in de rest van het cultuurlandschap. Alleen in de eigenlijke duinen is de soort eerder zeldzaam, want hoofdzakelijk beperkt tot zaailingen in vochtige duinpannen, waar een botanisch maaibeheer de meeste planten geen lang leven toelaat. Langs de IJzer zijn door de kunstmatige overstromingen van WO I oude exemplaren zeldzaam. Toch werden nog bomen of hakhout met een stamomtrek van 4 m of meer aangetroffen tussen Roesbrugge en Beveren (az04062102), tussen Beveren en Stavele (az04062103), te Elzendamme (az04062105), te Lo-Reninge (az04062109) en tussen Sint-Jacobskapelle en Kaaskerke (az04062115). Verder stroomopwaarts zijn blijkbaar alle oude Schietwilgen vlak bij de rivier gesneuveld. De WestVlaamse Schelde herbergt slechts analoge dikke Schietwilgen tussen Spiere en Helkijn (az04082001) en te Waarmaarde (az04082009). Aan de West-Vlaamse Leie komen geen Schietwilgen van meer dan 3 m dikte voor! In de rest van het landschap komen oude, dikke Schietwilgen in elk belangrijk landschapstype voor, behalve in de duinen, waar ze alleen in de binnenduinrand te vinden zijn. Een van de spectaculairste Schietwilgen is te vinden in de Douvevallei te Westouter, Heuvelland (cr/kk98061901). Ze haalt een omtrek van meer 7,7 m en is daarmee een van de dikste Schietwilgen van Vlaanderen. Ook een knotboom van 6 m omtrek in een meidoornhaag rond een boerderij in de Munkendoornstraat te Bellegem, Kortrijk (ec04092707) en een knotboom met dezelfde stamomtrek te Sneppe, Tielt (bm/gdb03070904) zijn een speciale vermelding waard. Knotbomen met stamomtrek van 5 m werden er verder nog gevonden in de Stevenistenhoek te Lendelede (gdb04052805), langs de Poelvoordse beek te Sint-Jan, Wingene (hk03052513) en bij de hoeve ‘Haagschare’ te Sint-Jan, Wingene (hk03052607). Hakhoutstoven van 5-6 m werden er nog aangetroffen in de Proostdijstraat in de Zuidhoek te Zonnebeke (gdb04060904), bij de Schellemolen te Damme (hk04070701) en in de Meerlandshoek, te Schuiferskapelle, Tielt (hk03052512). Provincie Oost-Vlaanderen. Ook langs de Oost-Vlaamse Schelde zijn oude Schietwilgen verre van algemeen. De talrijke en systematische dijkverzwaringen lieten systematisch oude knot- of opgaande Schietwilgen verdwijnen. Oud hakhout kon soms nog doorheen de dijkverzwaringen herschieten. Schietwilgen van meer dan 4 m omtrek werden nog aangetroffen te Grimbergen, Dendermonde (az03093008), te Dendermonde zelf (az03093009), te Kastel bij het natuurreservaat ‘De Kramp’ (az03100102), te Briel (az03100105), tussen Sint-Amands en Mariekerke (az03100107) en tussen Rupelmonde en Bazel (az03100304). De Oost-Vlaamse Leie herbergt nog mooie oude bomen tussen Sint-Eloois-Vijve en Zulte (az 03092201), stroomafwaarts Astene (az03092301), te Deurle (stoof van 7 m omtrek! Az 03092304), tussen Baarle en Sint-Martens Latem (knotboom in tuin palend aan de Leie: 6 m omtrek! Az03092401) en langs de Beelaertmeersen (knotboom van 6 m omtrek, opnieuw in tuin! Az03092403). Het is veelbetekenend dat het bewaren van oude bomen hier privé-initiatieven zijn. Oude Schietwilgen van 4-5 m langs de Dender komen nog voor te Geraardsbergen (az03091503), tussen Ninove en Okegem (az03091512), te Hofstade (az03091902) en te Dendermonde (az03091908). Ook hier gaat het door dijkverzwaringen bijna uitsluitend om oud hakhout dat doorheen de dijkverzwaringen kon herschieten. Ook in alle andere landschapstypes komen her en der nog dikke Schietwilgen voor, voornamelijk hakhout in houtkanten, knotwilgen op perceelsranden of zeer zeldzaam ook opgaande bomen. Spectaculaire exemplaren vinden we bijvoorbeeld in de Maandaghoek te Schelderode, Merelbeke (hakhoutstoof van 10 m omtrek, mc99090602). In Erembodegem, Allst komt een stoof voor van 7 m (cr04060105). Stoven van 6 m omtrek vinden we onder meer in de Onkerzelestraat te Grimminge, Geraardsbergen (bm/gdb04092104), in Konijnenpijpen te Groenendijk, Sint-Gillis-Waas (cr04062215), in de Portugezenstraat te Bazel, Kruibeke (cr04082504) en Overdijk te Moerzeke, Hamme (cr04093010). In de Boterhoek te Balgerhoeke, Eeklo staat een stoof van 5,5 m omtrek (hk03090805). Stoven van 5 m omtrek vinden we te Overslag, Wachtebeke (bo/hd03092611), te Atembeke, Geraardsbergen (bm/gdb04092104), in Pijpenbroek te Nieuwekerken, Aalst (cr04060205), op de hoek van de Veldstraat met de Vierhuizenstraat te Sombeke, Waasmunster (cr04060101), in de Merestraat te Maal, Aalst (cr04060204) en in de Kolkstraat te Vrasene, wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
37
Beveren (cr04062312). Knotbomen met een stamomtrek van 6 m komen nog voor in de Belgische dreef te Kieldrecht (cr04062203), in Gijven te Moerzeke, Hamme (cr04093001), in De Blankaart te Moerzeke, Hamme (cr04093003) en in de Bosschaertstreek te Moerze ke, Hamme (cr04093009). Knotbomen van 5 m omtrek werden aangetroffen in de Polderstraat te Meerdonk, Sint-Gillis-Waas (cr04062204), in de Duikeldam te Verrebroek, Beveren (cr04062307) en langs de Molenaarsbeekdreef in de Heirnisse te Zwaanaaarde, Sint-Niklaas (cr04062414). De opgaande bomen halen nergens meer dan 4 m stamomtrek. Provincie Antwerpen. Salix alba var. alba kwam voor langs alle 7 de gekarteerde rivieren en is er overal zeer algemeen, maar slechts uitzonderlijk met oude exemplaren. Dat geldt ook voor het hele studiegebied, waardoor het aantal a- en b-aanduidingen beperkt bleef tot 0,53% van de opnames. Deze a- en b-aanduidingen geven wilgen weer met een stam- of stoofomtrek van minstens 4 m. Zelfs bij deze diktes moet men zich echter realiseren dat deze bomen zelden veel ouder zijn dan 100 jaar. Genetisch valt er tot nog toe geen verschil waar te nemen tussen als autochtoon bestempelde en andere Schietwilgen (De Cock et al. 2001, 2002, 2003). In de provincie Antwerpen worden zowel geknotte exemplaren, vrij uitgegroeide bomen, hakhoutstoven, alsook zeer veel zaailingen aangetroffen, maar knotbomen zijn zeldzaam in de Kempen. Het gros van deze Schietwilgen oogt niet een bepaalde cultuurvariëteit. Lokaal worden wel duidelijke cultuurvariëteiten aangetroffen, vooral bij recente lijnvormige beplantingen van vrij uitgroeiende bomen. Ondanks hun nog vrij gave bovenlopen en hun vrij natuurlijk wilgenspectrum werden aan de Kleine en Grote Nete geen Schietwilgen van meer dan 3 m stamomtrek aangetroffen. Dat was evenmin het geval langs de Nete, de Dijle, de Zenne en de Rupel. Alleen langs de Schelde worden geregeld hakhoutstoven van 4 m of meer omtrek aangetroffen. Twee exemplaren te Mariekerke kregen een b, verschillende exemplaren in het ‘Buitenland’ te Bornem en te Hingene Bornem kregen een bc, de Schietwilgen op de zomerdijken van het Schor van Bornem, het Stort bij Weert, het Schor bij de Notelaar te Hingene en het Schor van Branst kregen psc-aanduidingen, omdat dat de enige locaties zijn die ontsnapten aan de omzetting van 18de-eeuws hooiland in wijmencultuur. De grootste hakhoutstoven vonden we buiten de onmiddellijke nabijheid van de rivieroevers. In de Kempen hebben vrijwel alle Schietwilgen een ‘c’ kwalificatie gekregen. Oude exemplaren komen onder meer voor bij Verbrande Hoeve te Ranst (bm02101809)), het Vliegveld te Brasschaat (stoof van 6m, hk02081902), 8 m stoof bij Blijdenberghoeve, Bonheiden(bo/hd02072501), 7 m stoof te Heesten, Heist-op-den-Berg(bo/hd02081601), en een solitair exemplaar met stamomtrek van 5 m te Booischot, Heist-op-den-Berg(bo/hd02082303), knotbomen tot 5m omtrek in ‘de Broekakker’ te Essen (hk02080507).
Kaart 3. Verspreiding van Schietwilg (Salix alba) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). 38
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Literatuurgegevens Du Chastel (1849) schrijft: ‘L’Osier gris qu’on nomme également osier blanc est l’espece qu’on laisse croitre en têtard; ... Cet osier s’emploie pour les gros ouvrages de vannerie. Ce saul doit être cultivé dans tous les terrains bas ou profonds, au bords des rivières, dans les terres d’alluvion, où il profite mieux que partout ailleurs...’. Volgens Vermeulen (1973) zou in Vlaanderen ‘Kopwilg’ (Schietwilg) de oudste en ooit enige wilg geweest zijn die voor het mandenmaken gebruikt werd. Koster (1967) en van Broekhuizen & Scheider (1969) documenteren over een aantal zeer succesvolle en de laatste decennia veelgebruikte cultuurvariëteiten van Schietwilg: de klonen ‘Belders’ (mannelijk), ‘Calva’ (vrouwelijk, = S. alba var. caerulea), ‘Drakenburg’ (vrouwelijk), ‘Liempde’ (mannelijk) en ‘Rockanje’ (mannelijk) zijn daarbij zeer belangrijk, want zijn sinds een halve eeuw de meest gebruikte laanboomwilgen in Nederland. Ook in België worden zij frequent gebruikt. Verder moet men ook bedacht zijn op de (allemaal mannelijke) cultuurvariëteiten ‘Barlo’, ‘Bredevoort’, ‘het Goor’, ‘Lichtenvoorde’ en ‘Lievelde’, Nederlandse cultuurvariëteiten ontstaan in de jaren 1967 en 1968. Herbarium- en levende collectie-gegevens Salix alba werd niet speciaal bemonsterd tijdens deze campagne. Mondelinge gegevens In West-Vlaanderen zijn er beperkte gegevens over het gebruik van Schietwilg als mandenmakerswilg. Gepensioneerd landbouwer Declerck (Meetkerkse Moeren, West-Vlaanderen) vermeldt dat jonge ‘Waterwerve’, waarmee hij in het veld Schietwilg aanwees, ook wel kon gebruikt worden als vlechtmateriaal, maar duidelijk inferieur was aan ‘Wiedauw’ (Katwilg) en dus niet in ‘Wiedauwbossen’ geplant werd. ‘Waterwerve’ werd vooral geknot. Wij merken hierbij op dat de benaming Waterwerve voor Schietwilg zeer ongebruikelijk is. De naam slaat klassiek op Boswilg (S. caprea). Gezien Declercks aanduidingen in het veld bedoelde hij echter wel degelijk Schietwilg. Een gepensioneerd landbouwer uit Pittem (Braamstraat 6) toonde een rij Schietwilgen naast zijn boerderij, die in 1930 door zijn vader geplant werden als mandemakerswilgen. Ze werden daartoe speciaal uit Tiegem meegebracht. De variëteit zou blijkbaar soepele takken gehad hebben. Ze werden geschild of ongeschild, naargelang het doel, verwerkt. Stekken van deze variëteit werden in het salicetum van ondergetekende geplant. Ze ogen alba var. alba en niet alba var. vitellina zoals men eventueel zou kunnen vermoeden. Aan de Antwerpse rivieren is er weinig aanduiding dat Schietwilg als mandenmakerswilg zou gebruikt geweest zijn. Enkel langs de Grote Nete te Olmen (Balen) werd Salix alba samen met S. x rubens var. Basfordiana, S. x smithiana, S. viminalis en S. sachalinensis ‘Sekka’ als lage wijmen-knotboompjes aangetroffen. Bij navraag aan buurtbewoners wist echter niemand van actieve of voormalige mandemakers-activiteiten. Het kan niet uitgesloten worden dat het hier om activiteiten van de lokale wildbeheerseenheid gaat. Ook het gebruik van de absoluut niet traditionele S. sachalinensis zou in deze richting kunnen wijzen. Buiten de Kempen is Schietwilg in Antwerpen vooral als geriefhout (knotbomen), oeverversteviging (hakhoutbomen), bomen voor de klompenmakerij en sierfunctie (opgaande cultuurvariëteiten) in gebruik (geweest). Wél wordt Schietwilg in de provincie Antwerpen sporadisch meegeoogst in buitendijkse wijmenculturen voor vlechtwerk ter dijkversteviging. Dit moet echter als uitzonderlijk bestempeld worden, daar de Schietwilgen in deze wijmenculturen als spontane opslag zijn terechtgekomen.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
39
Discussie Taxonomie. Het belangrijkste taxonomische probleem met Salix alba var. alba is de begrenzing met Salix x rubens. In voorgaande inventarisatierapporten van Maes & Rövekamp (1997, 1998) lag het overwicht van de gedetermineerde wilgen van deze beide taxa bij Salix x rubens. In de rapporten van Zwaenepoel (1999 en 2000), respectievelijk de kartering van de Vlaamse vallei op autochtone soorten en een rapport waarbij het Beverhoutsveld (Beernem, Oostkamp) geïnventariseerd werd, ligt het overwicht van de gedetermineerde exemplaren zeer duidelijk op Salix alba. Het is duidelijk dat de mate van beharing van het blad en de interpretatie van het begrip ‘persistente beharing’, samen met het seizoen waarin gedetermineerd wordt een zeer belangrijke rol spelen bij het toekennen van de naam alba of x rubens. Determinaties zeer laat op het seizoen leiden makkelijker tot het besluit x rubens. Ook pas geknotte exemplaren, met uitsluitend waterlot van hetzelfde jaar kunnen wegens beperkte beharing soms alba op x rubens doen lijken. Verder kan een nog grondiger kennis van cultuurvariëteiten ongetwijfeld nog bijdragen aan het beter ontrafelen van grensgevallen. Het blijft ook afwachten of resultaten van genetisch onderzoek en labo-kruisingen meer duidelijkheid kunnen brengen. Autochtoniteit. De criteria om Salix alba var. alba autochtoon te benoemen zijn zeer beperkt. Gelet op het feit dat rivieruiterwaarden in ons land ooit bijna integraal ontbost werden, omdat ze zeer belangrijk geacht werden als hooiland, maakt het onwaarschijnlijk dat er grote populaties autochtone wilgen overschieten. Anderzijds is het absoluut zeker dat Salix alba var. alba inheems en streekeigen is op deze plaatsen. Vermoedelijk zijn er steeds gepote exemplaren van autochtone populaties op dijken of in het niet overstroomde achterland gespaard geweest. Aanvoer van vreemde Salix alba moet vóór de twintigste eeuw onwaarschijnlijk geacht worden, omdat de soort ooit zo algemeen was ter plaatse. Onze meest gebruikte cultuurvariëteiten dateren daarenboven bijna allemaal van na 1945. Het is niet onmogelijk dat Salix alba var. alba ooit als mandenmakerswilg reeds gekloneerd werd, maar dat moet dan grotendeels vóór de negentiende eeuw gesitueerd worden. Het gebruik van lokaal materiaal is dan ook waarschijnlijk. De oudste bomen worden daarom als autochtoon bestempeld. Vanaf 3 m stamomtrek gebruiken we een c. Pas vanaf vier meter wordt bc aangewend. Echt zeer oude Schietwilgen zijn in Vlaanderen uiterst zeldzaam. Het exemplaar in het West-Vlaams heuvelland (Douvevallei, Westouter) met een stamomtrek van 7,7 meter is vermoedelijk de dikste Schietwilg.
40
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 5. De oudste knotschietwilgen langs de Leie worden momenteel in ere gehouden in aan de Leie grenzende tuinen. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
41
Foto 6. Mannelijke katjes van Schietwilg. 42
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x ambigua Ehrh. (Kruip- x Geoorde wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Salix x ambigua werd met verschillende exemplaren aangetroffen in het militair domein te Houthulst. Vooral in een nat heideterrein nabij Put ‘De Moor’ komen heel wat planten voor, tussen beide ouders. De Kruipwilgouder is Salix repens subspecies repens. Verspreid over de rest van het militair domein komen her en der nog meerdere exemplaren voor. In de Margareta van Vlaanderenstraat te Male (Sint-Kruis) komt in de wegberm van een beukendreefje de nauw verwante drievoudige bastaard Grauwe x Geoorde x Kruipwilg voor (az04090205). Wellicht is deze zelfs algemener dan S. x ambigua, gezien het veel frequenter voorkomen van S. x multinervis dan S. aurita. De aangetroffen plant werd ontdekt in 2002. Bij een controle in 2004 bleek ze nog wel aanwezig, maar was ze ei zo na dood, doordat een landbouwer autobanden stapelde op en rond de plant. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. Salix x ambigua werd niet bij de rivierenbemonstering aangetroffen, maar in heideachtige relicten in de Kempen, namelijk het Vliegveld te Brasschaat (bm02102409), het Stappersven te Kalmthout, Het Moer te Hoogstraten, de Marijnevennen te Kalmthout en Matjens te Kalmthout. In de rest van Vlaanderen is deze kruising ongetwijfeld nog veel zeldzamer dan in de Kempen. In de Limburgse Kempen moet ze ongetwijfeld nog wel her en der aangetroffen worden.
Kaart 4. Verspreiding van Kruip- x Geoorde wilg (Salix x ambigua) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken.
Literatuurgegevens Lambinon et al. (1998) vermelden S. x ambigua als aangetroffen binnen het gebied van de Belgischwvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
43
Noord-Franse flora, zonder evenwel de verspreiding aan te geven. Er wordt vermeld dat zowel de kruising met S. repens subsp. Repens als met S. repens subsp. Argentea aangetroffen is. Uit de naam voor deze laatste (S. x kalmthoutensis De Langhe et Lawalrée) kunnen we trouwens afleiden dat de vindplaats in de Antwerpse Kempen gelegen moet zijn. Gezien de abundantie van S. repens subsp. Repens in het binnenland moeten we aannemen dat de kruising met deze ondersoort de frequentste moet zijn. Herbarium- en levende collectie-gegevens In het herbarium GENT worden 3 specimens bewaard. Eén exemplaar is afkomstig uit Kalmthout Heide (1977). Een tweede exemplaar werd door Herman Stieperaere ingezameld in 1969, te Villers-sur-Semois. Een derde exemplaar afkomstig uit Oostende lijkt ons eerder een gewone Salix repens dan een kruising. In het persoonlijk herbarium van Dirk De Beer komen eveneens 2 vindplaatsen voor: 1) De Beer nr 893, Ravels, Eel, Flaasheide, B6/11/31, 17 aug. 2002 en 2) De Beer nr 897, Kallo, Sint-Antoniusweg, opgespoten terrein, B4/54/32, 25 aug. 2002. Het materiaal van Houthulst werd uitgebreid ingezameld. De plant van Sint-Kruis laat geen herbariuminzameling meer toe. Mondelinge gegevens / Discussie / Autochtoniteit S. x ambigua is ongetwijfeld een autochtoon taxon en kreeg systematisch een a-aanduiding.
44
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 2. Kruip- x Geoorde wilg (Salix x ambigua). Militair domein Houthulst, 21 oktober 2004. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
45
46
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix aurita L. (Geoorde wilg)
Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Grauwe wilg is niet aangetroffen langs de rivieren. In de West-Vlaamse zandstreek is Geoorde wilg nog her en der aangetroffen. In de Zandleemstreek is ze uiterst zeldzaam. In de Leemstreek, de Polders en de Duinen ontbreekt ze evenwel in de opnames. In de Zandstreek werden nog tamelijk wat zuivere Geoorde wilgen opgetekend in de gemeente Oostkamp, meer bepaald in Zorgvliet te Ruddervoorde, Oostkamp (az04070605), in de Eikenstraat bij het toponiem Bras, eveneens te Ruddervoorde, Oostkamp (az04070609), in de Papevijvers te Hertsberge, Oostkamp (az04063003), in het Bulskampveld langs de Bornebeek te Hertsberge, Oostkamp (az04070101), in Doeveren te Waardamme, Oostkamp (az04062805 en az04062806), in een houtkant langs de Waterstraat te Oostkamp (az04071302), in het Kampveld te Oostkamp (04071304) en in de Steenbrugse bosjes te Oostkamp (az04070806). Bijna steeds gaat het om één of hoogstens enkele exemplaren, temidden van overheersende Salix x multinervis en Grauwe wilg. De planten staan bijna steeds in de bosrand van bosjes op voormalige heide. Opvallend is de afwezigheid van Geoorde wilg in geheel Brugge, ondanks de aanwezigheid van diverse heidereservaatjes. In Zedelgem-Jabbeke staat nog een grote populatie Geoorde wilg in het militair domein Vloethemveld. In de Zandleemstreek is Geoorde wilg quasi beperkt tot het militair domein van Houthulst, waar evenwel nog een grote populatie voorkomt. In de Polders ontbreekt Geoorde wilg, maar de vondst van een Salix x multinervis met zeer veel kenmerken van Geoorde wilg, langs de IJzer te Nieuwpoort is toch vermeldenswaardig. In de duinen geldt hetzelfde voor een exemplaar in het Westhoekreservaat langs het Grenspad. In beide gevallen deden de te lange lijstjes op de takken ons besluiten tot een Salix x multinervis-benoeming. Provincie Oost-Vlaanderen. In de provincie Oost-Vlaanderen gelden erg analoge resultaten. Langs de rivieren ontbrak Geoorde wilg. In de Zandstreek komt ze nog zeldzaam voor, elders amper of niet. In de Vlaamse vallei bleek de soort zeldzaam. Ze werd er slechts in vier opnamen (1,4%) aangetroffen, met name in de ‘Patersdreef’ van het Hof ter Galeien te Nazareth (opname 99092206), in een bosrand van een bosje in De Pinte, Moerzekesheide (opn. 99091301), in Gent in een houtkant in de Bourgoyen (opn. 99091411) en te Nazareth in een houtkant bij de Siegelbossen (opn. 99092207). Bemerk dat het taxon langs de Schelde ontbreekt, ook op het zandige rivierduin te Wetteren. Provincie Antwerpen. Geoorde wilg werd niet aangetroffen langs de rivieren. In de rest van de provincie werd Geoorde wilg gevonden in 75 van de ongeveer 800 opnamen. De Geoorde wilg is in Vlaanderen tamelijk zeldzaam en sterk achteruit gegaan. Het is een soort waarvan de groeiplaatsen door de schaalvergroting van de landbouw gemakkelijk verdwijnen. Ook door hybridisatie verdwijnt de soort. Geregeld vinden we echter hybriden waarbij het genetische aandeel van de Geoorde wilg duidelijk hoger is dan dat van de Grauwe wilg. Opmerkelijk is het relatief frequent voorkomen van de Geoorde wilg in de Kempen. We zien de soort in struwelen, bosranden en bermen op voedselarme zand- en veenbodems. Enkele grotere populaties zijn die bij De Klei (Malle), Einhovense Beek (Zoersel), Heikantweg (Malle), Vraagheide (Brecht), Ramsel (Herselt), De Goren (Heist-op-den-Berg) en Duivenbos (Sint-Katelijne-Waver). Omdat de Geoorde wilg niet typisch is voor oude bos- en houtkantplaatsen zal de soort door ons hier en daar over het hoofd gezien zijn. In de rest van Vlaanderen is Limburg ongetwijfeld de belangrijkste provincie voor deze soort.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
47
Kaart 5. Verspreiding van Geoorde wilg (Salix aurita) in Vlaanderen. Het kaartje is een klassiek verspreidingskaartje (florabank) en niet het resultaat van de inventarisatie naar oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Er dient rekening gehouden te worden met een aanzienlijke verwarring met de kruising Geoorde x Grauwe wilg (Salix x multinervis). In de duinen troffen wij bijvoorbeeld geen zuivere Geoorde wilg aan, wél Geoorde x Grauwe wilg. Ook de aanduidingen tot in het zandleem-leemgebied van OostVlaanderen, Brabant en Zuid-Limburg zijn verdacht. Literatuur Bij Meikle (1984) zijn de bladkenmerken van S. aurita en S. x multinervis vermoedelijk omgewisseld, wat de sleutel en de beschrijvingen onbruikbaar maakt. Lambinon et al. (1998) geven geen duidelijke afgrenzing binnen het cinerea-aurita-complex. Herbarium- en levende collectiegegevens Gedurende de bemonstering werden verschillende S. aurita-exemplaren ingezameld. In het herbarium GENT bevinden zich slechts 14 Belgische specimens, waarvan 1 Limburgs (Lommel), 2 West-Vlaamse (Wingene, Oostkamp), 3 Oost-Vlaamse (Ledeberg, Melle en Wetteren), 4 Brabantse (Keerbergen, Liedekerke, Aarschot, Brussel) en 4 Antwerpse (Turnhout, Emblem, Merksem en Oud-Turnhout). Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Salix aurita blijft moeilijk te onderscheiden van S. x multinervis, doordat de meeste kenmerken slechts gradueel verschillen. Meikle (1984) spreekt zichzelf tegen door in de sleutel een belangrijk gewicht toe te kennen aan de al dan niet golvende bladrand om beide taxa uit elkaar te halen, terwijl hij dat in zijn beschrijving niet volhoudt: S. x multinervis mag daar ook een ‘strongly undulate-serrate’ blad hebben. Ook de bladlengte van S. x multinervis die bij Meikle op 1,5 tot 2 cm gehouden wordt, lijkt in strijd met onze bevindingen. Ons inziens is het blad van aurita gemiddeld 1,2-3,5 cm lang en dat van x multinervis langer! Dat het hier om een foute beschrijving gaat, wordt door Meikles eigen beschrijving van S. x multinervis waarschijnlijk gemaakt. Daar staat immers: ‘S. aurita is a smaller, more twiggy bush, with more slender twigs and smaller, more wrinkled leaves’. 48
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
.Autochtoniteit. Salix aurita is ongetwijfeld inheems en streekeigen in Vlaanderen, op de armste, zure zand- en veengronden. Het taxon wordt voor zover bekend niet geplant. Alle exemplaren werden met a, ab of b aangeduid.
Afbeelding 3: Salix aurita (Geoorde wilg). Links kortlot met karakteristieke kleine blaadjes met gegolfde bladrand, rechts langlot met grotere bladeren. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
49
50
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix babylonica var. Pekinensis cv. Tortuosa (Krulwilg, Kronkelwilg, Kurketrekkerswilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Deze sierwilg is vooral een tuinplant, maar is ook bijzonder populair langs de meeste rivieren in de nabijheid van buitenverblijven, vissershuisjes, tuinhuisjes etc. Veruit de meerderheid van deze wilgen zijn manifest geplant, maar af en toe worden zaailingen aangetroffen. Het is onduidelijk of het in dat geval om de zuivere soort gaat. Minstens een aantal van de zaailingen doen inkruising met Salix alba of zelfs Salix x rubens var. Basfordiana vermoeden. Ook in de rest van Vlaanderen is deze wilg overal zeer populair. De takken worden in grote hoeveelheden gebruikt als decoratie-element (zogenaamde ‘paastakken’, wat waarschijnlijk veel van de populariteit verklaart.
Literatuurgegevens Lambinon et al. (1998) vermelden S. matsudana cv. Tortuosa als synoniem. Herbarium- en levende collectie-gegevens / Mondelinge gegevens / Discussie / Autochtoniteit Deze boom is ingevoerd uit Azië als sierboom. De precieze herkomst en afstamming is blijkbaar problematisch.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
51
52
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix caprea L. (Boswilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen De Boswilg is een zeer algemeen taxon langs alle rivieren en ontbreekt quasi in geen enkele opname. Bij de overige bemonsteringsplaatsen is de frequentie beduidend lager. Daar komt Boswilg in minder dan een derde van de opnames voor. Elders in Vlaanderen is de situatie vergelijkbaar. In de Vlaamse vallei bijvoorbeeld was Boswilg in 23,5% van de opnamen aanwezig. Boswilg is daarmee toch nog een van de algemeenste wilgentaxa. Boswilg wordt zelden een grote boom. De grootste exemplaren hebben een stamomtrek van ongeveer 150 cm. Ook als hakhout komt Boswilg niet zo vaak voor. In Bakergem, Denderleeuw werd een hakhoutstoof van 7 m omtrek aangetroffen (cr04060102).
Kaart 6. Verspreiding van Boswilg (Salix caprea) in Vlaanderen.
Literatuurgegevens Hoewel de soort weinig determinatieproblemen oplevert waarschuwt Meikle (1984) voor verwarring met de volgens hem zeer algemene kruisings- en terugkruisingsproducten met Salix cinerea ssp. oleifolia.. Herbariumgegevens Niet nagetrokken. Mondelinge gegevens Boswilg wordt in de volksmond meestal ‘werve’ of ‘waterwerve’ genoemd. Het boompje werd traditioneel niet gekweekt, maar toch zeer frequent benut voor het maken van stelen voor allerlei werktuigen als hamers, harken, bezems, etc. Discussie Taxonomie. Door de relatieve zeldzaamheid van Salix cinerea ssp. oleifolia in ons studiegebied is Meikles waarschuwing hier minder relevant. Ondanks gericht zoeken konden we deze kruising zelfs nog niet een enkele keer waarnemen in Vlaanderen. In Nederland zagen we één enkel exemplaar waarbij een spaarzame rossige beharing op de kruising met Rossige wilg wees. Kruisingen met Salix cinerea ssp. cinerea zijn echter wél zeer abundant (zie onder S. x reichardtii). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
53
Autochtoniteit. Boswilg werd tot voor kort nauwelijks geplant. Sinds recente acties van Bos en Groen, de VLM, wildbeheerseenheden etc. is daar echter verandering in gekomen. Omdat de rivieroevers in het studiegebied quasi nergens nog helemaal natuurlijk zijn en allemaal in de laatste decennia nog heraangelegd werden, waren we toch niet geneigd Boswilg snel een a toe te kennen. Boswilg zaait zich ook gemakkelijk uit, waardoor de herkomst van het plantmateriaal zich niet altijd gemakkelijk laat traceren. De meeste exemplaren kregen een b-typering.
54
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 4: Boswilg (Salix caprea). De niet persistente steunblaadjes, gegolfde onregelmatig gezaagde bladrand, breed elliptisch tot eironde, onderaan dicht behaarde bladeren met opvallende nervatuur en ontbreken van lijsten op de twijgen zijn karakteristiek. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
55
Afbeelding 5. Vrouwelijke katjes van Boswilg (Salix caprea). 56
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 7. Rijkelijk bloeiend, mannelijk exemplaar van Boswilg te Nieuwpoort. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
57
Foto 8. Detail van de bloei van mannelijke katjes van Boswilg.
58
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x capreola A. Kerner ex Anderss. (Geoorde x Boswilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. De kruising tussen Geoorde en Boswilg werd aangetroffen in de rand van een bosje te Hoesten, in Waardamme, Oostkamp (az 04062807). Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. Salix x capreola werd niet op de rivieroevers zelf aangetroffen. Salix aurita is immers geen typische rivierbegeleider. Er werd wél een exemplaar aangetroffen in de buurt van de bovenloop van de Grote Nete te Balen (bo/hd02100302) en verder in de rand van een naaldhoutaanplant te Bouwel, Grobbendonk (az02090903).
Kaart 7. Verspreiding van Bos- x Geoorde wilg (Salix x capreola) in Vlaanderen volgens de florabank. De vindplaats in Ruddervoorde is nog niet op het kaartje aangebracht.
Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt deze kruising niet. Lambinon et al. (1998) vermelden ze als aangetroffen in het gebied van de flora, maar nemen ze niet op in de sleutel en geven geen verspreiding op. Herbarium- en levende collectie-gegevens Dit taxon komt niet voor in de Belgische collectie van het herbarium GENT. Mondelinge gegevens / wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
59
Discussie Dit taxon is vooralsnog niet eenvoudig te herkennen wegens gebrek aan voldoende referentiemateriaal. Van zowel Waardamme, Grobbendonk als Balen is materiaal ingezameld. In de sleutel van dit rapport is een poging gedaan het taxon op te nemen, maar de beschrijving steunt voorlopig slechts op enkele exemplaren. Salix x capreola kan gemakkelijk verward worden met wat afwijkende Geoorde wilg. Vooral de langloten van Geoorde wilg kunnen vrij grote, nogal ronde bladeren hebben, die de indruk wekken van Boswilg-invloed. Dit is evenwel een onvoldoende argument. Ook de kortloten moeten de bladvariatie van grote en kleine, relatief ronde blaadjes hebben om meer zekerheid over de kruising te verkrijgen. Het lijkt aangewezen om de morfologisch aangewezen exemplaren genetisch te verifiëren op correctheid. Autochtoniteit Salix x capreola moet ongetwijfeld als autochtoon beschouwd worden op de aangetroffen vindplaatsen. Er is hoegenaamd geen aanduiding van het kweken, verhandelen of gebruiken van dit taxon. Alle locaties kregen een a-aanduiding.
60
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 6: Salix x capreola (Geoorde x Boswilg). Op eenzelfde plant komen vaak allerlei mogelijke bladgroottes voor variërend van typisch Geoorde wilg tot typisch Boswilg. De steunblaadjes zijn persistent. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
61
62
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x charrieri Chassagne (Rossige x Geoorde wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Deze voor Vlaanderen zeldzame kruising werd aangetroffen in het militair domein Houthulst, in een nat heideterrein dicht bij de plas ‘De Moor’. Provincie Oost-Vlaanderen. Salix x charrieri komt voor aan de rand van een populierenbosje te Baarle-Frankrijk, Sint-Martens-Latem (az99092106). Provincie Antwerpen. Salix x charrieri werd tweemaal aangetroffen, meer bepaald op de oever van de Grote Nete te Olmen, Balen (az02082803) en de rechteroever van de Schelde te Sint-Amands (az02092009). Deze kruising is niet gedocumenteerd uit Limburg en Brabant, maar minstens de provincie Limburg maakt een reële kans wegens de abundantie van Geoord wilg in de Limburgse Kempen.
Kaart 8. Verspreiding van Rossige x Geoorde wilg (Salix x charrieri) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken.
Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt deze kruising in Groot-Brittannië als algemener dan de kruising Salix cinerea subsp. Cinerea x S. aurita. Herbarium- en levende collectie-gegevens Alle vermelde vondsten zijn ook ingezameld. Het herbarium GENT werd nog niet nagezocht op deze hybride. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
63
Mondelinge gegevens / Discussie Meikle (1984) vermeldt dat de naam voor deze kruising eigenlijk als nothosubspecies van S. x multinervis zou moeten benoemd worden als we de rang van Rossige wilg als ondersoort beschouwen. S. x charrieri is correct indien we Rossige wilg als soort beschouwen (S. atrocinerea). Ik acht het onderscheid van Rossige wilg te gering om een soortstatus toe te kennen, maar laat het benoemen van de nothosubspecies over aan taxonomen en gebruik hier de naam die ook in de Belgische flora gebruikt wordt. Autochtoniteit Alle locaties werden met een b-aanduiding aangeduid. Het leidt weinig twijfel dat het hier om autochtoon materiaal gaat, maar de sterke verstoring van onze rivieroevers , evenals de aard van een populierenbosje maakt een a-aanduiding toch moeilijk.
64
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 7. Rossige x Geoorde wilg (Salix x charrieri) met rosse beharing op de nervatuur van de bladonderzijde. Militair domein Houthulst, 21 oktober 2004. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
65
66
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix cinerea L. ssp. cinerea (Grauwe wilg)
Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De Grauwe wilg is zeer algemeen langs alle bemonsterde rivieren en verder ook in de rest van de provincie. De ondersoort cinerea is in de hele provincie veel algemener dan de ondersoort oleifolia, met uitzondering van de duinen, waar beide taxa ongeveer even algemeen blijken. In de Zandstreek is de kruising met Geoorde wilg ongeveer even algemeen als Grauwe wilg zelf. In de Polders, de Zandleemstreek en de Leemstreek is Grauwe wilg duidelijk de algemeenste wilg van de nauw verwante taxa Geoorde wilg, Rossige wilg of hun kruisingen met Grauwe wilg.. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook hier is de Grauwe wilg overal zeer algemeen. Dezelfde dominantieverhoudingen als in WestVlaanderen, in de verschillende bodemstreken, gelden ook hier. Provincie Antwerpen. Hoewel er in het algemeen grote verwarring heerst over de algemeenheid van S. cinerea subsp. Cinerea ten opzichte van S. x multinervis, kan op vele plaatsen in de provincie Antwerpen een duidelijk onderscheid in verspreiding waargenomen worden. S. cinerea is de typische rivierenbegeleider op de alluviale, voedselrijke(re) bodems. Buiten de onmiddellijke omgeving van de rivieren, op de zandiger bodems, is dan eerder S. x multinervis het dominante taxon. Dit geldt vooral voor het Kempisch district. Binnen het Vlaams district (zuidelijke en westelijke ecodistricten) is de Grauwe wilg overal de algemeenste wilg. Ook elders in Vlaanderen is de Grauwe wilg een van de algemeenste wilgen, hoewel Salix x multinervis in de Limburgse Kempen vermoedelijk even frequent is.
Kaart 9. Verspreiding van Grauwe wilg (Salix cinerea subspecies cinerea) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Er dient rekening gehouden te worden met een aanzienlijke verwarring met de kruising Grauwe x Geoorde wilg (Salix x multinervis), hoewel een correcte aanduiding waarschijnlijk het kaartpatroon niet grondig zou wijzigen.
Literatuur Meikle (1984) geeft aan dat in Groot-Brittannië de ondersoort S. cinerea subsp. Cinerea aanzienlijk zeldzamer en ecologisch kieskeuriger is dan de ondersoort oleifolia. In Vlaanderen is de situatie ongetwijfeld omgekeerd. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
67
Herbarium- en levende collectie-gegevens Het herbarium GENT werd nog niet op dit taxon nagekeken. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Geleidelijk overgangen door kruisingen en terugkruisingen met zowel met Boswilg, Geoorde wilg als Rossige wilg zorgen voor de belangrijkste determinatieproblemen. Autochtoniteit. Grauwe wilg is ongetwijfeld inheems en streekeigen op de meeste plaatsen in Vlaanderen. De soort werd tot voor kort waarschijnlijk nooit geplant. Omwille van de meestal toch wel antropogene standplaats van de rivieroevers krijgt het taxon daar een b-indicatie en geen a. In bosranden van oud bos zijn a-aanduidingen mogelijk.
68
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 8: Salix cinerea subsp. Cinerea (Grauwe wilg), met kleiner kortlot- en groter langlot-blad. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
69
70
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix cinerea L. ssp. oleifolia Macreight (Rossige wilg)
Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen De Rossige wilg onderscheidt zich van de Grauwe vooral door de rosse tot roodbruine beharing aan de onderzijde van het grotere en meer langwerpige, donkerder blad. Rossige wilg is over het algemeen ook iets hoger dan Grauwe wilg. De Rossige wilg is een soort van Zuid-Europa en bereikt in Nederland en Vlaanderen zijn noordgrens. Door systematische wegkruising door de veel algemenere S. cinerea subsp. Cinerea zijn zuivere exemplaren wellicht zeldzaam en is het taxon ook moeilijk af te grenzen. Voor een goed beeld van de verspreiding bekijkt men best zowel de kaartjes van zuivere Rossige wilg als van de kruising Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri). Provincie West-Vlaanderen. Grauwe wilg werd aangetroffen langs de West-Vlaamse Schelde en Leie, maar niet langs de IJzer. Langs de Schelde werden minstens vier locaties gezien met min of meer zuivere Rossige wilg en iets meer locaties met de kruising Grauwe x Rossige wilg. Aan de Leie werd slechts één locatie met zuivere Rossige wilg waargenomen (Wervik, az04082301), alsook één plaats met de kruising (zelfde locatie). Voor het ontbreken aan de IJzer is geen duidelijke verklaring, behalve misschien de overstroming met brak water van WOI. Grauwe en Rossige wilg zijn evenwel snelle kolonisatoren en een spoedige terugkeer zou eigenlijk mogen verwacht worden. In de duinen zijn minstens vier locaties Rossige wilg en dubbel zoveel keer de kruising aangetroffen, wat opvallend veel is, gezien het beperkte aantal vochtige duinpannen dat voor vestiging in aanmerking komt. Verder komt Rossige wilg verspreid voor over de provincie, op zowat alle bodemtypes, maar overal veel minder algemeen dan Grauwe wilg. Provincie Oost-Vlaanderen. Aan de Oost-Vlaamse Schelde werden vijf populaties Rossige wilg en 6 locaties met de kruising aangetroffen. Aan de Leie ontbrak zuivere Rossige wilg, maar werden wel 4 populaties met Rossige x Grauwe wilg aangetroffen. De Dender herbergt minstens drie populaties Rossige wilg en evenveel populaties kruising. Net zoals in West-Vlaanderen komt Rossige wilg ook verspreid over de rest van de provincie voor, maar ook hier veel minder algemeen dan Grauwe wilg. Provincie Antwerpen. Rossige wilg is tijdens de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken 14 keer aangetroffen in de hele provincie. Het komt voor langs alle bemonsterde rivieren, met uitzondering van de Rupel, die door recente werken zo sterk verstoord is dat ze de armste van alle bemonsterde rivieren is. Verder werd Rossige wilg in de provincie Antwerpen nog aangetroffen bij Vorselbeemden (Zoersel), Zoerselbos (Zoersel), Kleine Beek (Zandhoven), Waterschap (Zandhoven), Regenbooghoeve (Schilde) en De Goren (Heist-op-den-Berg). Elders in Vlaanderen lijkt Rossige wilg ook overal een zeldzaam taxon, maar wél met een ruime verspreiding op diverse bodemtypes. Aan de Maas werd niet systematisch bemonsterd, maar er werd minstens één populatie Rossige wilg vastgesteld (Hochter Bampd, Neerharen). Tevens werd duidelijk dat ook daar Rossige wilg zeldzaam is. Een vluchtig herbariumonderzoek en overzicht van de databank van het Instituut voor Natuurbehoud leveren eerder een beeld op van de woonplaats van mensen die naar wilgen kijken dan een duidelijk verspreidingsbeeld. Toch lijkt de Rossige wilg verspreid over een groot gedeelte van Vlaanderen.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
71
Kaart 10. Verspreiding van Rossige wilg (Salix cinerea subspecies oleifolia) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Er dient rekening mee gehouden dat in dit kaartje vermoedelijk ook heel wat Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri) mee opgenomen is.
Literatuur Lambinon et al. (1998) geven dit taxon in tegenstelling tot Meikle (1984) een soortstatus. Ook Reichinger (1992) beweert dat de rang van soort absoluut verantwoord is en dat Meikles standpunt kan verklaard worden door de sterke introgressie tussen S. cinerea en S. atrocinerea in Groot-Brittannië, in tegenstelling tot grote delen van het continent. Herbarium- of levende collectiegegevens Tijdens het onderzoek werden op verschillende plaatsen Rossige wilgen ingezameld. In de Belgische collectie van het herbarium GENT komen slechts 7 Rossige wilgen voor, waarvan 5 uit West-Vlaanderen (2 maal Wingene, Assebroek, Oostkamp en Beerst), één uit Brabant (Liedekerke) en één uit Antwerpen of Limburg (‘Campine 1852’). Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Wij sluiten ons eerder aan bij de mening van Meikle (1984) die het relatief geringe onderscheid met de Grauwe wilg vertaalt in de status van ondersoort en hanteren dus in tegenstelling tot de Belgische flora de benaming ssp. oleifolia. Autochtoniteit. Het is onwaarschijnlijk dat de Rossige wilg in Vlaanderen geplant werd om een of andere reden. De inheemse status is dan ook niet ter discussie. Anderzijds is de ecologische preferentie en daarmee het streekeigen karakter in de verschillende delen van Vlaanderen niet geheel duidelijk. Meikles vaststelling dat het taxon in Groot-Brittannië de algemeenste wilg is, gaat voor Vlaanderen zeker niet op. Ook de 72
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
vaststelling dat de ecologische amplitude groter is blijft daardoor twijfelachtig, hoewel het klopt de soort in Vlaanderen inderdaad ook in heel wat diverse omstandigheden aangetroffen werd (veen, zand, klei). Omwille van de verstoorde omstandigheden van de meeste rivieroevers krijgt Rossige wilg toch zelden een betere quotering dan een b. Verspreiding. Rossige wilg is ongetwijfeld een zwaar onderbemonsterd taxon, wat niet betekent dat het plots een algemeen taxon zou blijken door intensievere bemonstering. Het valt echter op dat er enige training nodig is om Rossige wilg of Rossige x Grauwe wilg vlot te herkennen. De rosse beharing blijkt door veel floristen niet onmiddellijk herkend. Het is raadzaam meerdere blaadjes te bekijken. Bovendien is de manier waarop gekeken wordt belangrijk. Het is aangewezen het blad over de vinger te plooien, met de bladonderzijde naar boven, en er vervolgens naar te kijken met zijdelings invallend zonlicht, met een loupe die 10-15 keer vergroot. Op die manier vallen de rossige haartjes op, terwijl ze anders vaak genegeerd worden. Bij de kruising tussen Rossige en Grauwe wilg dient men zich te realiseren dat de rossige haartjes meestal in de minderheid zijn ten opzichte van de grijze haren. Bij zuivere rossige wilg zijn uitsluitend rossige haren te zien.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
73
Afbeelding 9: Salix cinerea subsp. oleifolia (Rossige wilg). De nervatuur van de bladonderzijde is sterk ros behaard. 74
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix daphnoides Vill. (Berijpte wilg)
Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De berijpte wilg is op tien plaatsen in de duinen aangetroffen, voornamelijk aan de westkust, waar Berijpte wilg in ongeveer elk duingebied wel ergens wordt aangetroffen, alsook in Wenduine, waar de soort aangeplant is samen met Kaspische zandwilg (Salix acutifolia). Meestal staat er slechts één exemplaar of hoogstens enkele boompjes samen. Provincie Oost-Vlaanderen. 500 m vóór de sluis Teralfene te Affligem is een volledig perceel, grenzend aan de Dender, beplant met Berijpte wilg (az03091514). De wilgen worden er als lage knotboompjes onderhouden. Provincie Antwerpen. Niet aangetroffen tijdens de bemonstering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken.
Kaart 11. Verspreiding van Berijpte wilg (Salix daphnoides) in Vlaanderen. Dit kaartje geeft enkel de resultaten weer van de eigen inventarisatiegegevens weer. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts drie van de vijf Vlaamse provincies reeds bemonsterd zijn.
Literatuurgegevens Deze soort wordt als ‘Osier violet’ door Hilf (1949) als een in Frankrijk gebruikte bindwilg bestempeld. In België wordt de soort in geen enkele bron letterlijk vermeld in de wijmenteelt. Wesmael (1860) vermeldt ze als een voor de sierteelt gekweekte en soms verwilderde boomsoort. In zijn publicatie van 1995 doet hij een poging de soort te introduceren als wijmentaxon: ‘la variété à feuilles étroites du Saule daphne mérite aussi l’attention des planteurs d’osiers. Cette année encore nous avons pu apprécier toute la valeur de cette variété pour l’usage des leins bien supérieurs à ceux du Saule viminelle.’ Blijkbaar kende deze aansporing weinig succes. Weeda (1988) vermeldt S. daphnoides als een in Nederland aangeplante soort, maar vermeldt evenmin het gebruik in de wijmencultuur. Herbariumgegevens In het herbarium BR zitten verschillende exemplaren van gekweekte of verwilderde exemplaren. Geen wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
75
enkele verwijst naar wijmencultuur. Mondelinge gegevens Boswachter-op-rust Daniël Taecke van Aminal afdeling Bos & Groen, houtvesterij Brugge, kent de aanplanthistoriek van Berijpte en Kaspische zandwilg in de duinen. Vanaf de jaren ’60 van de 20ste eeuw werden beide taxa af en toe aangeplant, eerder als sierelement, dan als echte zandfixeerder. Meestal werden individuen of hoogstens kleine groepjes aangeplant. Dat is het beeld dat we nu nog steeds in de duinen ervaren.
Discussie Taxonomie. Zoals onder Salix acutifolia reeds becommentarieerd is er in Vlaanderen geen probleem om Berijpte wilg en Kaspische zandwilg van elkaar te onderscheiden, wat elders blijkbaar af en toe wél het geval is. Autochtoniteit. Berijpte wilg wordt door Meikle (1984) en tal van andere auteurs beschouwd als een soort van Centraal-Europa, de Baltische staten, Oost-Frankrijk en de Balkan. In Noorwegen en Zweden zou een nauw verwant taxon, Salix daphnoides var. norvegica, voorkomen. De Flora Europaea verwerpt dit verspreidingspatroon, want houdt Scandinavië voor het natuurlijke areaal, en beschouwt al de rest als aangeplant. Hoe dan ook, de in Vlaanderen voorkomende exemplaren kunnen zonder twijfel geen aanspraak maken op een oorspronkelijk inheemse status. Lastiger is het om uit te maken of er al dan niet van inburgering sprake is. Verloove (2002) doet hierover geen uitspraak. Uit de aanplantmotivatie blijkt dat mannelijke exemplaren decoratiever zijn dan vrouwelijke, door de aantrekkelijker katjes. Bijgevolg zouden er vooral mannelijke exemplaren aangeplant zijn, wat de kans op uitzaai beperkt. Er is echter geen zicht op de geslachtsverdeling van de duinpopulatie. Het voorkomen op enkele moeilijk bereikbare plaatsen in de duinen wijst anderzijds misschien toch op de mogelijkheid van uitgezaaide exemplaren. Om dit vraagstuk op te lossen dient in de eerste plaats nagegaan te worden in het lenteseizoen of er ook vrouwelijke Berijpte wilgen waargenomen worden.
76
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 10. Berijpte wilg (Salix daphnoides), met karakteristiek berijpte twijgen en relatief kort, breed blad, in vergelijking met Kaspische zandwilg (Salix acutifolia). Duinen Westkust, september 2004. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
77
78
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix dasyclados Skv var. angustifolia cv. ‘Gewone kletters’ (Duitse dot, in mandenmakersterminolog ie: ‘Gewone’ of ‘Groene’ kletters)
Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Gewone kletters werden waargenomen langs de West-Vlaamse Schelde, op één enkele plaats, namelijk de ‘Scheldearm Kerkhove’ (az04082010). Noch aan de Leie, noch aan de IJzer werd het taxon aangetroffen. Elders in West-Vlaanderen komt het taxon spaarzaam voor. In de duinen zijn Gewone kletters hier en daar opgeslaan uit rijshout en ook aangeplant en verwilderd op twee plaatsen, namelijk de TRP-zone te Raversijde (experiment Leopold II) en de Zandpanne tussen Wenduine en De Haan (aanplant door AWV, om wegenplantsoen op te kweken). In de Zwinbosjes staan Gewone kletters in een negentiende eeuwse wijmenaanplant, samen met andere mandemakerswilgen. In de polders komt dit taxon sporadisch voor, soms als wijmenrelict, bijvoorbeeld aan de Martjesvaart te Merkem, of op de Burkeldijk te Knokke, soms als recente aanplant, bijvoorbeeld te Meetkerke langs een sloot. In de Zandstreek zijn ook enkele recente aanplanten gekend langs slootjes, bijvoorbeeld langs de Hertsbergebeek te Hertsberge, Oostkamp. Al bij al zijn Gewone kletters in West-Vlaanderen een zeldzame verschijning. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen is Gewone kletters reeds algemener langs de rivieren. Zowel langs de Schelde, de Durme, de Leie als de Dender zijn er vindplaatsen. Aan de Dender zijn deze nog beperkt tot twee plaatsen. Hetzelfde geldt voor de Leie. Aan de Schelde zijn de waarnemingen veel abundanter. Naarmate we het zoetwatergetijdengebied van de Schelde naderen neemt het aantal waarnemingen trouwens toe tot een continu lint, omdat hier vlot vegetatieve verwildering is opgetreden. Om dezelfde reden is ook de Durme over het hele traject met (voormalig) getij goed gekoloniseerd. Elders in Oost-Vlaanderen is dit taxon ook veel spaarzamer voorkomend. Her en der zijn er relictjes van mandemakerswilgen, waarin ook vaak Gewone kletters worden aangetroffen. Provincie Antwerpen. In Antwerpen werd deze wilg aan alle bemonsterde rivieren aangetroffen, zij het dat ze veel zeldzamer tot ontbrekend is buiten het zoetwatergetijdengebied. Aangezien het hier om een zeer manifest cultuurtaxon (mandenmakerswilg) gaat is er in de rest van de provincie geen expliciete aandacht aan dit taxon besteed. De grootste populaties van deze wilg bevinden zich op de zoetwaterschorren langs de Schelde. Deze wilg werd bij uitstek buitendijks geplant en daar vaak als (meerjarig) kapgriend en niet als (jaarlijks te oogsten) snijgriend behandeld. Veel van de planten langs de andere rivieren moeten vermoedelijk als spontane vegetatieve verwilderingen (getij!) beschouwd worden en niet per se als voormalige aanplantingen. Als we geheel Vlaanderen bekijken dan blijft de concentratie van dit taxon aan de Schelde meest markant, hoewel het veel minder algemeen is aan de Boven-Schelde dan aan de Zeeschelde. Het komt er echter wél over het hele traject voor. In de rest van Vlaanderen is de verspreiding van dit taxon nog onvoldoende onderzocht. Aan de Maas komt het vermoedelijk niet voor, wat een van de belangrijkste verschillen in wilgenspectrum is met de Schelde.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
79
Kaart 12. Verspreiding van Duitse dot kloon ‘Gewone kletters’ (Salix x dasyclados var. angustifolia kloon Gewone kletters) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek.
Literatuur Salix dasyclados is een absoluut problematisch taxon in de literatuur. Niet alleen is de origine onduidelijk, maar meerdere auteurs bedoelen met dezelfde naam ook een ander taxon. De schrijfwijze zonder maalteken is eigenaardig, omdat de meeste auteurs het er over eens zijn dat S. dasyclados een bastaard is. Onder de auteursnaam Skv. Is dit echter niet zeker. Als synoniem voor deze wilg als een soort opgevat is ook de naam S. burjatica in gebruik. Met de auteursnaam Wimm en een maalteken in de naam, wordt een drievoudige bastaard bedoeld. De kruising tussen Bos-, Grauwe- en Katwilg wordt als meest waarschijnlijke afstamming vooropgesteld en dat is ook onze mening. Wat de band tussen S. dasyclados en S. x dasyclados is blijft onduidelijk. In de Belgische literatuur is reeds sinds de vorige eeuw sprake van S. x dasyclados. Crepin (1860) kent in elk geval reeds een S. x dasyclados, maar vermeldt: ‘...ne parait point avoir encore dasyclados été trouvé en Belgique’. De flora van België nam het taxon tot voor kort niet op, waardoor er verwarring ontstond met S. x sericans (= S. x smithiana), die wel in de flora stond. In de laatste versie (Lambinon et al. 1998) is daar gelukkig verandering in gekomen, hoewel de verspreiding voor Vlaanderen absoluut ontoereikend aangegeven is. De twee klonen (Gewone en Kattekletters) die in Vlaanderen voorkomen worden niet in Belgische of Nederlandse literatuur onderscheiden. Meikle (1952) geeft een sleutel ter onderscheid van S. dasyclados met een aantal nauw verwante taxa, maar kent S. dasyclados zelf maar van een beperkt aantal exemplaren, aangezien het taxon in Groot-Brittannië mogelijks niet voorkomt. Hij vermeldt Silezië als herkomstlocatie. Kaart x geeft een overzicht van de locaties in Vlaanderen waar S. x dasyclados var. angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ aangetroffen werd. Herbarium- of levende collectiegegevens Een vergelijking met uitgebreid levend referentiemateriaal uit Long Ashton (Engeland) leverde voor het eerst iets meer zekerheid over de identiteit van het Vlaamse materiaal. Van de talrijke opgezonden taxa die luisterden naar de naam S. dasyclados of S. x dasyclados en allerlei mogelijke verwanten (S. x stipularis, S. x calodendron, S. x sericans, S. x fruticosa) bleek er maar één taxon zeer sterke overeenkomst te vertonen met onze ‘Gewone kletters’. Dit taxon staat bekend onder de naam S. 80
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
dasyclados Skv.var. ‘angustifolia’. Eigenaardig is wel dat het hier om een mannelijk exemplaar gaat, terwijl bij ons uitsluitend vrouwelijke exemplaren aangetroffen werden. Een summiere beschrijving van dit taxon treffen we aan bij Newsholme (1992). De ruime referentiecollectie is inmiddels ook opgekweekt in het salicetum van ondergetekende. In het herbarium GENT is talrijk materiaal gedeponeerd van de ‘Gewone kletters’ (cf. o.a. Vanallemeersch 188, 192 en 195). Heel wat analoog materiaal schuilt momenteel vermoedelijk nog in de herbaria GENT en MEISE onder andere benamingen (S. x sericans, stipularis, ...). Mondelinge gegevens De gegevens over dit taxon zijn afkomstig van het Antwerpse Bornem en Weert, of van Oost-Vlaanderen, in de buurt van Oudenaarde. In het eerste gebied worden de Gewone en Kattekletters (zie volgend taxon) onderscheiden, hoewel er geen aparte aanplanten van beide variëteiten bestonden en er ook geen onderscheid in gebruik was. In het Oudenaardse maakte men niet eens een naamsonderscheid en werd er uitsluitend van ‘Groene kletters’ gesproken. De Kattekletters onderscheiden zich vooral van de Gewone kletters doordat de katjes talrijker zijn (vanwaar de naamsaanduiding), de katjes dichter opeen staan en de bladrand (bladeren van eenjarige takken) meestal geunduleerd is. Discussie Taxonomie. Hoewel er tot nog toe geen absoluut onberispelijke determinatie met een of andere bestaande sleutel mogelijk is, lijdt het hoe langer hoe minder twijfel dat onze ‘Gewone kletters’ overeenstemmen met S. dasyclados var. Angustifolia, waarbij wij echter dit taxon als een drievoudige bastaard beschouwen. Determinatie met Meikle (1952) sluit S. stipularis vrijwel zeker uit op basis van katjeslengte, ovariumlengte, stijllengte en vorm van de katjesschub. Het onderscheid met S. x calodendron is op basis van deze sleutel niet duidelijk. Vergelijking met referentiemateriaal laat echter zelfs vegetatief onmiddellijk het onderscheid van onze Gewone kletters met S. x calodendron toe. Bladvorm en -afmetingen laten zonder veel problemen toe een onderscheid te maken. De S. x sericans (= S. x smithiana) uit de Belgische flora (waaronder men Bos- x Katwilg verstaat) is eveneens een duidelijk ander taxon, dat trouwens eveneens frequent, zowat overal in Vlaanderen aangetroffen wordt. S. x sericans moet volgens de recentste naamgeving weer S. x smithiana heten! De Kattekletters blijven problematischer. Tot nog toe werd nog geen enkel identiek taxon gezien uit Engelse, Nederlandse of Zweedse collecties. Het toch eerder summiere onderscheid doet toch vermoeden dat het hier slechts om een klonaal vermeerderde afwijkend taxon gaat binnen dezelfde S. dasyclados var. angustifolia. Autochtoniteit. Aangezien in Vlaanderen uitsluitend vrouwelijke exemplaren aangetroffen worden en dit taxon zeer duidelijk aan mandenmakerij gebonden is, lijdt het geen twijfel dat de ‘Kletters’ zeker niet als autochtoon kunnen bestempeld worden. Hoewel de precieze herkomst onduidelijk is, verwijzen de meeste bronnen naar Oost-Europa. Vegetatieve spontane vermeerdering is echter bij ons wel zeer reëel. Gewone kletters zijn zeer duidelijk ingeburgerd. Grote delen van bijvoorbeeld de Schelde en de Durme, die nooit wijmencultuur kenden, zijn nu door dit taxon gekoloniseerd. De aangetroffen exemplaren worden dan ook meestal met een ps-indicatie gemerkt.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
81
Afbeelding 11: Salix x dasyclados subsp. Angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ heeft langlot met langwerpige, gaafrandige bladeren, intermediair in breedte tussen deze van S. viminalis Katwilg en S. x smithiana (Bos- x Katwilg). 82
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 9: S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ komt in Vlaanderen uitsluitend voor als vrouwelijke kloon. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
83
84
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix dasyclados Skv var. angustifolia cv. ‘Kattekletters’ (Duitse dot, in mandenmakersterminologie: ‘Kattekletters’)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Kattekletters zijn overal in Vlaanderen nog wat zeldzamer dan Gewone kletters. Langs de West-Vlaamse Schelde en Leie ontbreekt dit taxon. Langs de IJzer is het één keer aangetroffen, maar de plant hoort bij een boerderij en niet bij de eigenlijke IJzeroevers of –dijken. Het is er vermoedelijk een vrij recente aanplant. In de rest van de provincie is Kattekletters evenmin een gebruikelijk taxon. Het is her en der in de duinen opgeslaan uit rijshout, of aangeplant in één van de twee duinkwekerijtjes die reeds bij Gewone kletters toegelicht werden. Ook elders is het een zeldzaam voorkomend taxon. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen is Kattekletters reeds een aanzienlijk belangrijker taxon. Het komt voor aan elk van de grotere rivieren (Schelde, Leie, Dender, Durme) en neemt in belang toe naarmate we de Zeeschelde en het zoetwatergetijdengebied naderen. Toch is ook daar Kattekletters steeds minder abundant dan Gewone kletters. Het is zeer duidelijk dat Kattekletters sterk gelinkt zijn aan voormalige centra van mandenmakerij en van daaruit eventueel verwilderden. Buiten de grote rivieren is het taxon eveneens zeldzaam buiten het zoetwatergetijdengebied en algemener in de buurt van de hierboven vermelde rivieren. Provincie Antwerpen. In deze provincie worden Kattekletters langs alle 7 de onderzochte rivieren (Schelde, Rupel, Dijle, Zenne, Nete, Grote Nete en Kleine Nete) aangetroffen. Ook hier is dit taxon voornamelijk gelinkt aan het zoetwatergetijdengebied. Behalve langs de buitendijkse gebieden van de rivieren worden her en der ook nog binnendijkse wijmenperceeltjes met Kattekletters aangetroffen. Meestal komt dit taxon voor samen met Gewone kletters, aangezien mandenmakers geen onderscheid in gebruik maakten. In de rest van Vlaanderen is dit taxon slecht geïnventariseerd, maar is het vermoedelijk zeer zeldzaam van zodra we uit het zoetwatergetijdengebied van de Schelde en haar bijrivieren weg zijn. Langs de Maas werd het nog niet gezien.
Kaart 13. Verspreiding van Duitse dot kloon ‘Kattekletters’ (Salix x dasyclados var. angustifolia kloon Kattekletters) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
85
Literatuurgegevens Dit taxon is op kloonniveau onbekend in de literatuur. Herbarium- en levende collectie-gegevens Kattekletters werden op verschillende plaatsen in het studiegebied ingezameld. Het materiaal is ook aanwezig in de levende collectie van ondergetekende. Mondelinge gegevens Mandenmaker Jef Verbruggen uit Weert was de eerste die ons attent maakte op het onderscheid tussen twee klonen Duitse dot. Kattekletters onderscheiden zich hoofdzakelijk van de Gewone door een sterker golvende bladrand, een iets kleiner langlot-blad en dichter opeen staande katjes. Ondanks het feit dat de mandenmakers van Klein Brabant het onderscheid tussen de twee klonen kennen werden ze zelden apart geplant of gebruikt. De snelle en forse groei van beide klonen maakte ze eerder voor grof vlechtwerk geschikt, waarvoor geringe kwaliteitsverschillen minder belangrijk waren. Discussie Kattekletters werden noch in de literatuur, noch in buitenlandse saliceta teruggevonden. Nochtans is het gegarandeerd een import-product, want ook van dit taxon komt alleen een vrouwelijke kloon voor. De golvende bladrand deed ons aanvankelijk een S. x fruticosa (Geoorde x Katwilg) vermoeden, maar dat bleek bij vergelijking met Engels referentiemateriaal niet te kloppen. Verder verwijzen toch heel veel kenmerken opnieuw naar een drievoudige bastaard van Grauwe wilg (lijsten), Boswilg (grootte en breedte van het blad, grootte van de struik) en Katwilg (beharing, bladlengte en vorm). Ook bij snelgegroeide langlotbladeren van Grauwe wilg komen wel gerimpelde bladeren voor. Vermoedelijk is dit dus ook een drievoudige bastaard met hetzelfde ouderschap als de Gewone kletters, mogelijk met een andere combinatie van vader- en moederplant, wat bij vele wilgentaxa meteen duidelijk is, omdat de vrouwelijke planten blijkbaar meer karakteristieken overerven dan de mannelijke. Autochtoniteit Net zoals bij Gewone kletters worden deze in de 19de eeuw uit Midden en Oost-Europa ingevoerde wilgen steeds met ps (geplant of verwilderd) bedacht.
86
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 12: Salix x dasyclados subsp. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’. Het golvende blad van vooral de langloten is het belangrijkste afwijkende kenmerk ten opzichte van de nauw verwante ‘Gewone kletters’. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
87
Foto 10: S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’ komt in Vlaanderen uitsluitend voor als vrouwelijke kloon. 88
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix elaeagnos Scop. Cv. Angustifolia (geen officiële Nederlandse benaming; in de mandenmakersterminologie vroeger ‘Rozemarijnbladige wilg’) Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Deze wilg hoort maar marginaal in dit overzicht thuis, daar ze quasi steeds als geplant te herkennen is. Echte verwildering werd nog niet aangetroffen. Provincie West-Vlaanderen. Niet relevant. Alleen duidelijk aangeplante exemplaren in tuinen, openbaar groen, etc. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet relevant. Alleen duidelijk aangeplante exemplaren in tuinen, openbaar groen, etc. Provincie Antwerpen. De soort werd geplant aangetroffen in een aan de Schelde grenzende tuin van café ‘Scheldehooft’ te Branst (Bornem). Ook hier echter is geen sprake van verwildering of inburgering. Literatuurgegevens Wesmael (1860) vermeldt Salix incana (synoniem van elaeagnos) als één van de 7 in elke goede wijmenaanplant thuishorende ‘Oseraie’-soorten voor België. Wesmael geeft de Vlaamse benaming ‘Wilge met roose-maryn blad’ op. Het standpunt omtrent het gebruik als wijmensoort wijzigt blijkbaar in 1866 en 1895, waar Wesmael de soort niet meer vermeldt als wijmensoort, maar uitsluitend nog als tuinplant. Hij voegt er wel aan toe: ‘Ce saul peut atteindre 6 à 7 mètres de hauteur mais généralement dans les jardins on le rabat tous les ans comme une souche d’osier, afin d’en obtenir de jeunes brins’. Hilf (1949) vermeldt de soort niet als bindwilg en zegt zelfs expliciet dat ze er onbruikbaar voor is. Noirfalise & Sougnez (1961) kennen de soort van langs de Maas, maar het is onduidelijk indien ze bedoelen als wijm, als sierplant of verwilderd. Lambinon et al. (1998) vermelden de soort ook enkel als sierplant en vermelden uitsluitend de cultivar angustifolia. Herbarium- en levende collectie-gegevens We zamelden materiaal in van de enige vindplaats in Antwerpen. In het herbarium GENT zit een specimen met als opschrift ‘Gand 1958’, ingezameld door dé wilgenkenner van die tijd, Scheidweiler. Mondelinge gegevens / Discussie Uit Wesmaels wijzigend standpunt en de actuele zeldzaamheid kunnen we wellicht besluiten dat het gebruik van deze soort als wijm uiterst beperkt moet zijn geweest. Sommige auteurs vermelden bastaardering met Salix viminalis als mogelijk, en wellicht is dit geen eenvoudig te herkennen taxon, hoewel de beide ouders zonder veel moeite uit elkaar te houden zijn. Het verdient toch opletten geblazen om de Salix viminalis subsp. angustifolia niet te verwarren met S. elaeagnos. De karakteristieke beharing van beide door een loupe bekeken maakt het onderscheid echter meteen duidelijk. Salix viminalis is zijdeachtig behaard, S. elaeagnos donzig behaard. Autochtoniteit S. elaeagnos is ingevoerd uit Midden-Europa en dan blijkbaar nog uitsluitend als één cultivar. Echte verwildering is nog niet aangetroffen. Een p-aanduiding is dus logisch. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
89
Afbeelding 13: Salix elaeagnos. Op het eerste zicht is hoogstens verwarring met een zeer smalle S. viminalis mogelijk. Onder een loupe is de beharing echter helemaal anders; eerder wit-donzig en niet zijdeachtig zoals bij Katwilg. 90
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix eriocephala Michaux (geen officiële Nederlandse benaming; in de mandenmakersterminologie: ‘Duits rood’, ‘Duitse rooie’, ‘Amerikaantjes’) Voorkomen in het studiegebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen komt Duits rood langs geen enkele van de onderzochte rivieren (Schelde, Leie, IJzer) voor. De plant werd wél ontdekt te Oostkamp, in het natuurreservaat de Leiemeersen (az04071401), waar dit taxon tot voor kort steeds voor Salix triandra gehouden werd, een verwarring die vermoedelijk wel meer optreedt. Een mandenmaker langs het kanaal Ieper-IJzer te Boezinge vermeldde dat hij de plant vroeger kweekte langs het kanaal, maar daar zijn momenteel geen sporen meer van. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen werd dit wilgje op enkele plaatsen op de oevers van de Schelde waargenomen, meer bepaalde te Schelderode en te Semmerzake (az99100507 en az99100509). Er werd ook een vindplaats van ‘Duits rood’ ontdekt te Ename op geringe afstand van de Schelde (geen opname). De vindplaatsen op de oevers van de Schelde zijn eigenaardig, omdat dit door de mandenmakers een zeer typisch taxon genoemd wordt voor binnendijkse percelen. Dit erg weergevoelige wilgje vergt beschutting (gevoelig voor hagel!) en veel onderhoud en werd daarom normaal niet buitendijks gekweekt. Langs de Leie, de Dender en de Durme werd geen Duits rood aangetroffen. Verder komt Duits rood nog voor in een aantal voor de jacht gespaarde voormalige wijmenpercelen te Eksaarde, Vrasene en Beveren. De jachtpercelen worden momenteel jaarlijks gemaaid met een klepelmaaier. Provincie Antwerpen. We troffen dit typische” mandenmakerswilgje uitsluitend langs enkele rivieren aan, alsook op een aantal nog in gebruik zijnde wijmenperceeltjes. De Zenne-, Rupel- en Schelde-oevers herbergen kleine relictpopulaties. In Branst komen nog kleine binnendijkse wijmenperceeltjes voor. Provincie Limburg. In Limburg zagen we Duits rood minstens op één plaats aan de Maas (Hochter Bampd, Neerharen). Uit Brabant zijn momenteel nog geen gegevens bekend. Literatuurgegevens laten een nog ruimere verspreiding vermoeden dan wat momenteel bekend is.
Kaart 14. Verspreiding van ‘Amerikaantjes’ of ‘Duits rood’ (Salix eriocephala) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts drie van de vijf Vlaamse provincies en dan nog slechts de rivieren reeds intensief bemonsterd zijn. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
91
Literatuurgegevens Demetter (1969) vermeldt ‘Duitse rooie’ van Zingem aan de Bovenschelde. Van der Donckt & Vanhauteghem (1999) vermelden het taxon van Ename. Stryckers (1966) spreekt voor de jaren ‘60 nog van ‘Amerikaantjes’ voor Vrasene-Beveren (ca 20 ha), Basel-Kruibeke-Temse (ca 30 ha), Eksaarde-Moerbeke (ca 30 ha), Hamme-Moerzeke (ca 10 ha), evenals kleine oppervlaktes in de regio’s Leeuwergem en Eine. Chmelar en Meusel (1979) verhalen dat de zeer succesvolle wilgensoort niet uitgevoerd mocht worden uit Amerika, maar dat een Europees mandenmaker zich een korf vlocht van Salix x americana (één van de talrijke benamingen waarmee dit taxon aangeduid wordt) en zo toch wist deze wilg naar Europa te brengen, waar hij de wissen stekte. Rulkens (1987) preciseert dat het Ernst Hoedt uit Tirschtiegel was die zijn manden uit Ohio meesmokkelde rond 1880. Wesmael (1866) vermeldt deze wilg reeds als aangeplant in België in boomkwekerijen en wijmenculturen, veel vroeger dus dan het wijdverspreide verhaal van de Duitse mandenmaker. Hij krijgt deze plant echter voorgeschoteld van Scheidweiler (een gekende naam in het herbarium GENT) onder de naam S. doniana Smith. Deze staat voor een kruising tussen S. repens en S. purpurea. Naamssuggesties genoeg trouwens voor deze wilg: S. petiolaris, S. americana, S. eriocephala, S. petiolaris x cordata, S. cordata, S. rigida zijn allemaal courant (Vermeulen 1973, Boom 1975, Rehder 1974, Reichinger 1975, Neumann 1981, Rulkens 1987). Von Walter Plieninger (1998) geeft de grondigste argumentatie om S. eriocephala aanvaardbaar te maken. Na de negentiende eeuw is dit taxon uit de Belgische botanische literatuur verdwenen en duikt het nog enkel op in volkskundige of taalkundige literatuur (Demetter 1969, Verlonje et. al. 1972, Van der Donckt & Vanhauteghem 1999). Lambinon et al. (1998) vermelden dit taxon niet. In het buitenland is het belang blijkbaar ook afgenomen in de 20ste eeuw. Hesmer (1949) vermeldt de ‘Amerikaner weide’ als een minder courante soort in de Duitse wijmenteelt. Ze levert wél de beste twijgen maar zou vatbaarder zijn voor ziekten. Herbariumgegevens We zamelden materiaal in op alle aangetroffen locaties. Het gaat steeds om mannelijke exemplaren, vermoedelijk allemaal van dezelfde kloon. Het materiaal werd ook geplant in de levende collectie van ondergetekende. Collecties van saliceta in Engeland, Nederland, Zweden, … laten zien dat er ook andere, zij het ook steeds mannelijke klonen van dit taxon ingevoerd werden. Verschillende ervan zijn eveneens aangeplant in het salicetum van ondergetekende. Mondelinge gegevens De mandenmakers uit Bornem, Weert en Branst vertellen dat de ‘Duitse rode’ de ‘Oude rode’ (cf. verder: Salix fragilis var. russeliana) vervingen omwille van hun betere kwaliteit voor fijn vlechtwerk. Anderzijds was dit taxon zeer gevoelig voor hagel en kon de oogst daardoor makkelijk mislukken. Om deze reden werden ze dan ook meestal slechts in kleine hoeveelheden gekweekt, naast andere, resistentere variëteiten, waarvan vooral ‘gele wijmen’ (cf. Verder: Salix x rubens var. basfordiana) langst stand hielden. Discussie Taxonomie. Doordat dit taxon in recente Belgische flora’s helemaal niet meer voorkomt, wordt het vermoedelijk compleet over het hoofd gezien. Verwarring met Amandelwilg is meest waarschijnlijk. Belangrijkste veldkenmerken om het onderscheid te maken zijn vooral de matte bladbovenzijde van ‘Duits rood’, het zeer dunne en niet leerachtig aanvoelend blad, het ontbreken van een afbladderende schors, en de relatief dun blijvende, lange soepele, gebogen twijgen. In bloei kunnen enkel mannelijke exemplaren aangetroffen worden. 92
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Autochtoniteit. Hoewel het juiste tijdstip van introductie niet geheel duidelijk is lijdt het geen twijfel dat ‘Duits rood’ een importproduct uit de vorige eeuw is, dat vanuit Amerika via Duitsland zijn weg vond naar hier. Ook het feit dat hier slechts mannelijke exemplaren voorkomen wijst op de klonale vermeerdering voor vlechtgebruik. Alle gevonden exemplaren werden met ps aangeduid.
Afbeelding 14: Salix eriocephala (‘Duits rood’ of ‘Amerikaantjes’). Deze wilg wordt vaak verward met Amandelwilg. Het blad is echter mat bovenaan en niet leerachtig. De jonge bladeren zijn karakteristiek rood-paars. De middennerf is eveneens zeer opvallend wit De steunblaadjes zijn persistenter. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
93
Foto 11: Perceel met ‘Duits rood’ of ‘Amerikaantjes’ (Salix eriocephala) te Weert.
Foto 12: ‘Duits rood’ (Salix eriocephala) is in Vlaanderen enkel gekend als mannelijke kloon. 94
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x erythroclados Simonk. (Amandel- x Schietwilg) Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen Provincie Antwerpen. Deze wilg wordt in 1978 vermeld van de linkeroever van de Dijle te Mechelen (toponiem Bethaniënpolder) en is er ingezameld voor het herbarium en vervolgens uitgewisseld door de ‘Société pour l’échange des plantes vasculaires de l’Europe occidentale et du bassin méditerranéen’. De nauwkeurige plaatsaanduiding liet een heropzoeken gemakkelijk toe, maar de plant bleek inmiddels verdwenen. De rivieroevers van de Dijle ondergingen werken op deze plaats. Wél zijn beide ouderplanten nog steeds met mooie boomvormige exemplaren aanwezig aan de voet van de nieuwe dijken en is het heroptreden van deze spontane kruising niet uitgesloten. Literatuurgegevens Van Buggenhout die deze wilg determineerde verwijst naar twee literatuurbronnen. Uit von Seemen, in Asch. & Graebn., Syn. Mitteleur. Fl., IV: 206, Leipzig (1909) haalt hij ondermeer volgende determinatiekenmerken: ‘Die vollständig kahlen Fruchtknoten und fast fehlenden Griffel bei S. alba x triandra einerseits und die behaarten Fruchtknoten und längeren Griffel bei S. amygdalina x viminalis andererseits bilden untrügliche Trennungsmerkmale zwischen beiden Bastarden’. Voor de nomenclatuur verwijst hij naar Meikle, in Stace, Hybr. Fl. Brit. Isles: 309 et 311, London… (1975). Herbarium- en levende collectie-gegevens Het vermelde herbariumspecimen bevindt zich in het herbarium GENT. Het draagt het nummer fascicule 18 (1978-1979) no 9047 van de Société pour l’échange des plantes vasculaires de l’Europe occidentale et du bassin méditerranéen. Mondelinge gegevens / Discussie Deze wilg is ongetwijfeld een zeer zeldzame kruising. De correctheid van de determinatie, moet gezien het forum waarin de uitwisseling plaatsvindt, vermoedelijk hoog ingeschat worden, alhoewel het ons opvalt dat bij het specimen toch vrij duidelijke stijlen aanwezig zijn, wat de Duitse uitleg tegenspreekt. Verder werden Duitse dot-exemplaren in dezelfde uitwisselingsreeks als S. x holosericea bestempeld, wat ons inziens duidelijk fout is. De determinatie moet dus misschien toch kritisch gecontroleerd worden. Probleem is een absoluut gebrek aan referentiemateriaal. Autochtoniteit De Salix triandra-bomen die op de plaats van vermelding langs de Dijle voorkomen zijn duidelijke cultuurvariëteiten (zogenaamde ‘Groene’ en vooral ‘Zwarte reins’ in mandenmakersterminologie. De S. alba is evenmin oud genoeg om als autochtoon bestempeld te worden. De spontane kruising kan dus evenmin als autochtoon bestempeld worden. Dit taxon is met andere woorden eerder een botanisch curieus fenomeen, dan een belangrijke vondst voor onze wilde flora. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
95
Afbeelding 15: Salix x erythroclados (Schietwilg x Amandelwilg) is een zeer zeldzame kruising die slechts van één plaats aan de Dijle bekend is. 96
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x forbyana Sm. (Grauwe? X Bittere x Katwilg) Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. S. x forbyana werd slechts op één plaats in de provincie aangetroffen, namelijk langs de Schelde, ter hoogte van Hingene, tussen het Groot schoor en het paviljoen ‘De Notelaar’ (locatienummer 778). Het is de eerste keer dat we deze kruising in Vlaanderen aantreffen. Het gaat om een kleine populatie, waarvan het aantal exemplaren moeilijk te tellen is. Deze staat op het buitendijks talud van de rechteroever van de Schelde ter hoogte van een hellende insprong van de asfalt van het jaagpad naar de rivier toe. De determinatie gebeurde met de sleutel van Meikle (1984), die een onderscheid met S. x rubra en S. purpurea niet eenvoudig maakt, wegens een gering aantal kenmerken. Het beschrijvende gedeelte biedt echter iets meer houvast en het is vooral het zwart worden van de bladeren bij drogen, in combinatie met het 12 cm lange en tot 2,5 cm brede blad dat ons tot deze determinatie deed besluiten. Bij het langlot worden zelfs bladeren tot 2,7 cm breed aangetroffen. Ook een vergelijking met herbariummateriaal van S. x rubra uit de ruime Europese collectie van Long Ashton toont aan dat S. x rubra steeds smallere bladeren heeft. De meeste S. x rubra’s lijken best op S. viminalis. Slechts een gering aantal klonen vertonen meer S. purpurea-bladkenmerken, maar ook deze zijn allemaal kleiner en smaller. Kaart x geeft een kaartaanduiding van de enige vindplaats van S. x forbyana in Vlaanderen. Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt deze plant van Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Er zijn voornamelijk vrouwelijke exemplaren van bekend, hoewel minstens in Engeland ooit een mannelijk exemplaar aangetroffen werd. De herkomst van deze wilg als een drievoudige bastaard is onzeker. Meikle sluit niet uit dat het slechts een speciale vorm van een S. x rubra zou kunnen zijn (Bittere x Katwilg). Een aantal kenmerken doen echter ook Grauwe wilg vermoeden. De enige Belgische vermelding van dit taxon is afkomstig van Du Mortier (1862). Die vermeldt S. olivacea Thuil. Als wijmensoort voor Vlaanderen: ‘in salicetis Flandriae (Musche! Hoor!)’ en vermeldt S. forbiana Smith als synoniem. Du Mortiers aanduidingen van wilgengroeiplaatsen wegen vaak niet erg zwaar, maar nu dit taxon inderdaad aangetroffen is moet er wellicht toch enig geloof aan zijn bewering gehecht worden. Herbarium- en levende collectie-gegevens Deze wilg werd ingezameld voor het herbarium. In de Belgische collectie van het herbarium GENT komt deze wilg niet voor. Mondelinge gegevens / Discussie Deze wilg werd opnieuw bezocht in het bloeiseizoen. Het betreft een vrouwelijke kloon. Het materiaal wordt ook best ingezameld om vermeerderd te worden en in enkele collecties uitgeplant te worden, aangezien dit momenteel wellicht de enige nog bekende Belgische groeiplaats is. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
97
Autochtoniteit Meikle (1984) beschouwt dit taxon overal als wijm of relict van voormalige wijmencultuur. Ook het Scheldeexemplaar kreeg een ps-aanduiding.
Afbeelding 16: Salix x forbyana (Bittere x Kat- x Grauwe? Wilg). De zwartwordende bladeren verwijzen naar Bittere wilg, de bladlengte naar Katwilg, de bladbreedte naar Grauwe wilg. 98
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix fragilis L. var decipiens (Hoffm.) Koch (Kraakwilgvariëteit)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen. Provincie West-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Zie opmerking onder discussie taxonomie Provincie Oost-Vlaanderen. Deze kraakwilgvariëteit is tot nog toe slechts op één plaats aangetroffen, namelijk, in 2003, in de omwalling van het Fort Francipani te Moerbeke (zie de rapporten Termote & Zwaenepoel 2003a en 2003b). De enige struik wordt er als hakhout beheerd en staat tussen een singel van elzenhakhout. De locatie verdient een tweede bezoek ter verificatie, want de twijgkleur kan relatief vroeg op het jaar bedreiglijk zijn en verwarring opleveren met Salix x rubens basfordiana, die vroeg op het jaar soms een erg analoge karmijnrode twijgkleur vertoont. Het betreft hier een vrouwelijke plant. Provincie Antwerpen. Niet aangetroffen.
Literatuurgegevens. De gecompliceerde indeling en naamgeving van Kraakwilg komt uitvoerig aan bod bij de bespreking van Salix fragilis variëteit fragilis, die vermoedelijk het enige oorspronkelijk inheemse taxon is in Vlaanderen. De belangrijkste literatuurbronnen van Salix fragilis variëteit decipiens worden tevens daar vermeld. Het zijn voornamelijk internationale vermeldingen (Neumann 1981, Rulkens 1983, Meikle 1984, …). In de Belgische literatuur komt dit taxon niet voor. Meikle (1984) vermeldt dat in Groot-Brittannië uitsluitend mannelijke exemplaren worden aangetroffen, maar dat hij vrouwelijke planten heeft gezien van Duitsland en Oostenrijk. Hij houdt het taxon op veel plaatsen voor een cultuurtaxon dat op voormalig gebruik in de mandenmakerij wijst. In Groot-Britannië wordt het niet als oorspronkelijk inheems beschouwd. Vermoedelijk gaat het om een taxon van Midden-Europese origine. Of het daar ontstaan is als cultuurtaxon, dan wel een oorspronkelijk inheemse status heeft is zeer de vraag. De meningen hierover lopen sterk uiteen.
Herbarium- en levende collectiegegevens Het materiaal van Fort Francipani te Moerbeke werd ingezameld voor het herbarium. Tevens is er vergelijkingsmateriaal voorhanden van het salicetum te Long Ashton (Engeland), zowel in het herbarium als in het salicetum in de Veldstraat 54, 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie Deze kraakwilg laat zich gemakkelijkst herkennen aan de volledig kale bladeren, een karakteristieke, okergrijze twijgkleur in de zomer en een karmijnrode kleuring van de twijgen in het voorjaar, in combinatie met de klassieke andere fragilis-kenmerken. De karmijnrode kleuring van de jonge twijgen is het minst betrouwbare kenmerk van de drie. Een vermeend exemplaar decipiens uit de Assebroekse meersen werd bij hercontrole Salix x rubens basfordiana bevonden. Dit taxon kan blijkbaar in het voorjaar een wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
99
erg analoge twijgkleur vertonen. Een determinatie in het volle bladseizoen is dus meest aangewezen. De absoluut kale bladeren (ook in jonge toestand) en de okergele twijgkleur zijn de belangrijkste determinatiekenmerken. Een genetische verificatie op het materiaal van Moerbeke is nog niet uitgevoerd.
Autochtoniteit In Vlaanderen kan Salix fragilis var. decipiens ongetwijfeld niet als een oorspronkelijk inheems taxon beschouwd worden. Het is er bijzonder zeldzaam en alleen in duidelijk geplante omstandigheden aangetroffen (p-indicatie). Of het als mandenmakerstaxon in gebruik was of niet kunnen we niet met zekerheid constateren. In elk geval vertoont de plant sporen van hakhoutbeheer.
100
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 17. Salix fragilis var. decipiens, referentiemateriaal uit het salicetum van Long Ashton, Engeland. De okergele twijgkleur is karakteristiek. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
101
102
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix fragilis L. var. fragilis (Kraakwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De enige oorspronkelijk inheemse Kraakwilgvariëteit werd langs de West-Vlaamse Schelde en Leie aangetroffen, maar niet langs de IJzer. Dit laatste moet naar alle waarschijnlijkheid toegeschreven worden aan de overstromingen met brak water uit de eerste wereldoorlog. Langs de Schelde komt deze Kraakwilg overvloedig voor en er zijn enkele monumentale hakhoutstoven bij die 5 tot 6 meter omtrek halen, bijvoorbeeld tussen Spiere en Helkijn (az04082001), te Outryve (az04082004) en te Waarmaarde (az04082009). Ook langs de Leie komt Kraakwilg vrij frequent voor, maar er slechts één plaats met een echt oud exemplaar, een hakhoutstoof van 5 m omtreek te Wervik (az04082301). Ook elders in het landschap komen geregeld Kraakwilgen voor, meestal als knotbomen in perceelsscheidingen, soms als hakhout of opgaande boom. In de duinen werden mooie exemparen opgetekend op de binnenduinrand van de oude duinen te Adinkerke (kraakwilgstoof van 6 m omtrek, az04102505) en bij een oud vissershuisje in de Westhinderstraat 74 te Oostduinkerke (opgaande boom met stamomtrek van 250 cm, az04102521). In de Polders bleek Kraakwilg uiterst zeldzaam. Meer in het binnenland komen her en der verspreid Kraakwilgen voor, maar er zijn weinig echt spectaculair oude bomen bij. Een enorme hakhoutstoof van ongeveer 10 m omtrek in een houtkant van de toegangsdreef van de Warande van Gruuthuse te Oostkamp (az04070901), een hakhoutstoof van 5 m omtrek in een houtkant nabij de Chartreusenweg te Sint-Michiels, Brugge, een knotboom van 4,5 m stamomtrek in de Meulenbrouckestraat te Moorslede (gdb04061006), een knotboom met 4 m stamomtrek te Mol, Izegem (gdb04052801) en een opgaande boom van 3 m omtrek in een huisweitje in de Margareta van Vlaanderenstraat te Sint-Kruis, Brugge (az04090207) zijn de meest vermeldenswaardige. Bij een detailonderzoek van het Beverhoutsveld (Oostkamp, Beernem, Prov. West-Vlaanderen) met enkele duizenden knotwilgen werden slechts een tiental Kraakwilgen aangetroffen, wat vermoedelijk een vrij goed beeld heeft over de verhouding Schietwilgen-Kraakwilgen in het algemeen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kraakwilg werd aangetroffen langs alle drie de intensief bemonsterde rivieren (Schelde, Leie, Dender), alsook langs de vluchtiger bekeken Durme. De oudste bomen langs de Schelde zijn allemaal hakhoutstoven, die wellicht diverse dijkverzwaringen overleefd hebben. Een exemplaar tussen Uitbergen en Wichelen (az03093001) haalt 5 m omtrek, enkele andere stoven halen 4 m (Ruien az03092602, Zingem az03092907 en az03092908, Tielrode az03100301). In de bemonstering van de Vlaamse vallei (1999) kwam Salix fragilis var fragilis voor in 37 opnamen (13%). Ook hier ging het vooral om Scheldebegeleidende bomen. Ook aan de Leie zijn de oudste bomen hakhoutstoven, van maximaal 4 m, bijvoorbeeld bij een oude meander te Machelen (az03092206), stroomafwaarts Astene (az03092301), te Deurle (az03092302) en stroomafwaarts Sint-Martens-Latem (az03092402). De Dender herbergt een zeer grote populatie Kraakwilg, maar er zijn amper oude bomen bij. Slechts aan de Oude Dender, binnen stad Dendermonde komt een hakhoutstoof van 4 m omtrek voor (az03091908). Elders in het landschap komt Kraakwilg ook geregeld als knotboom op perceelsscheidingen voor en her en der ook als hakhout of opgaande boom in bosjes of langs beken. Opvallende exemplaren zijn onder meer hakhoutstoven van 6 m omtrek binnen het Sidmardomein te Gent (az99092701) en in de Bosstraat te Beveren (cr04062508), hakhoutstoven van 5 m omtrek in een weiderand in de Bremenhulstraat te Serskamp (az04092401), in een bosrand in de Rotsstraat te Laarne (cr99092903), in de Krommenhoek te Zevergem, De Pinte (mc99090707), in de Karmenhoek te Hansbeke (bm/gdb03072307), en een opgaande boom van 5,2 m omtrek in een weiland te Vossenhol, Landskouter (cr99093007). Provincie Antwerpen. Deze kraakwilgvariëteit werd langs de 7 bemonsterde rivieren (Schelde, Rupel, Dijle, Zenne, Nete, Kleine Nete, Grote Nete) aangetroffen, zij het nergens in grote aantallen. Aan de Kleine Nete werd slechts één struikvormig exemplaar op de rivieroevers zelf aangetroffen (Lier). Het kreeg een c-aanduiding. Verder werden in een aangrenzend perceel Salix fragilis var. Fragilis-knotbomen aangetroffen waar de Kleine nete wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
103
in het grensgebied Vorselaar-Grobbendonk stroomt. Deze bomen kregen een p-aanduiding. Op de oevers van de Grote Nete werd het taxon op drie plaatsen aangetroffen (Hulsen Balen, Lier en tussen Berlaar en Lier). De autochtoniteits-aanduidingen variëren van pc over bc tot b. Ook de Nete zelf leverde slechts drie groeiplaatsen op (Lier, Duffel en Rumst). Telkens ging het om jonge struikvormige exemplaren die geen hogere quotering dan cs kregen. Aan de Dijle werden opnieuw drie groeiplaatsen op de oevers gevonden (2 maal Rijmenam Bonheiden en 1 maal Muizen Mechelen). Het ging om struikvormige exemplaren, opgaande bomen zowel als om knotbomen. In aangrenzende percelen werden veel knotbomen van dit taxon waargenomen. Daarnaast komt ook frequent S. x rubens met erg Salix fragilis-achtige kenmerken voor. Hier lijken dus resten van kleine populaties Kraakwilg aanwezig, die zwaar onder druk staan van overheersende S. alba-aanwezigheid en dus van inkruising. De autochtoniteitsaanduidingen variëren van cs over pb tot b. De Zenne leverde slechts één struikvormig exemplaar op (Hombeek Mechelen), dat een cs aanduiding kreeg. Op de oevers van de Rupel werden zes locaties aangetroffen (allemaal op Rumst en Boom), meestal van struikvormige exemplaren die cs-aanduidingen kregen. Te Boom kwam een mooie hakhoutstoof van 4 m omtrek voor die een b-aanduiding kreeg. De Schelde tenslotte was rijkst met minstens 12 groeiplaatsen (Bornem, Weert, Branst, Mariekerke, Sint-Amands, Hingene). Struiken, opgaande bomen zowel als hakhoutstoven komen voor. De oudste bomen waren hakhoutstoven 3-5 m. De 5m-stoof bevindt zich op de rechteroever van de Schelde ter hoogte van ‘Buitenland’ (Bornem). Aangezien het mandemakersspectrum in deze buurt vrij goed gekend is via mondelinge toelichtingen van mandenmakers en Salix fragilis daar niet toe behoorde kregen de meeste exemplaren hier baanduidingen; a-aanduidingen werden niet gegeven omwille van het te recente karakter van de dijken en de globale sterk antropogeen getinte begroeiing (wijmen-omgeving). De rest van Vlaanderen is nog niet intensief onderzocht op Kraakwilgen en zeker niet op de verschillende variëteiten, maar het is minstens duidelijk dat Salix fragilis var. fragilis wel voorkomt, maar overal vrij zeldzaam is, vooral aanwezig nabij rivieren en verder sporadisch als knotboom in het cultuurlandschap. Aan de Maas blijkt S. fragilis fragilis uiterst zeldzaam. De mandenmakerswilg Salix x rubens var. Basfordiana is er een stuk algemener en kan met Kraakwilg verward worden.
Kaart 15. Verspreiding van Kraakwilg sensu latu in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Dit verspreidingspatroon is sterk voor kritiek vatbaar. Vergelijk bijvoorbeeld het verspreidingspatroon van de oorspronkelijk inheemse Kraakwilg langs de IJzer op kaart 16. In de sensu latu kartering van kaartje 15 zijn vermoedelijk vooral Salix x rubens en Salix x rubens basfordiana-bomen verkeerdelijk als fragilis bestempeld. 104
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Kaart 16. Verspreiding van Kraakwilg var. fragilis (Salix fragilis var. fragilis) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren intensief bemonsterd werden op dit taxon. Het ontbreken van Kraakwilg langs de IJzer is het meest opvallende fenomeen.
Literatuurgegevens Meikle (1984) noemt niet S. fragilis var. fragilis maar Salix fragilis var. russeliana de algemeenste Kraakwilg van Groot-Brittannië. Ons beeld van de relatief algemene verspreiding van Salix fragilis (var. fragilis) contrasteert ook enigszins met die van Noirfalise & Sougnez (1961), die de soort als zeldzaam opgeven in de buitendijkse gebieden in en langs de Schelde en de Nete. Ook over het gebruik van Kraakwilg als vlechtwilg zijn de meningen wat verdeeld. Damseaux (1883) vermeldt van Kraakwilg ‘plusieurs variétés qui livrent d’excellents brins pour liens, mais étants souvent ramifiés, mous et d’un décortage difficile ils ne conviennent pas pour le dressage’. Wesmael (1860) vermeldt de soort als wijmensoort, maar in Wesmael (1895) is er geen sprake meer van Kraakwilg als wijmentaxon. Hesmer (1949), Hilf (1949), Weeda (1988), De Langhe et al. (1988) en Meikle (1992) halen Kraakwilg wel weer aan als bindwilg. Herbariumgegevens Er werden verschillende exemplaren uit het huidige karteringsgebied verzameld voor het herbarium. Er is ook een exemplaar gepoot in het salicetum van ondergetekende. In de Belgische collectie van het herbarium GENT bevinden zich een tiental Salix fragilis specimens. Een aantal daarvan zijn duidelijk cultuurvariëteiten en niet de variëteit fragilis. Bij het overige materiaal is determinatie niet altijd meer mogelijk, omdat het met zekerheid herkennen van de variëteit een heel specifiek inzamelen vergt en bovendien een aantal aanvullende gegevens die best genoteerd worden (kraken van de takjes, twijgkleur, vorm van de stipulen, beschrijving langlot én kortlot, habitus, voorkomen van andere wijmentaxa in de buurt, …). Mondelinge gegevens Mandenmakers uit de streek van Hingene, Weert, Branst, … kennen dit taxon niet en ontkennen het gebruik als mandenmakerswilg. Ook landbouwer Camiel Declerck uit Oostkamp ontkent expliciet het gebruik van Kraakwilg als mandenmakerswilg. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
105
Discussie Taxonomie. De ganse discussie over de status van S. fragilis wordt extra bemoeilijkt omdat de discussie zowel nomenclatorisch als taxonomisch is. MEIKLE (1984) onderscheidt vier segregaten in S. fragilis, nl. var fragilis, var decipiens, var furcata en var russeliana. Inmiddels zijn in Vlaanderen al minstens vijf variëteiten aangetroffen (de vier uit Groot-Brittannië alsook een S. fragilis var ‘Mosana’). Meikle beschouwt var fragilis als het type, op basis van nomenclatorische prioriteitsregels. Veel continentale auteurs achten deze variëteit echter een kruising tussen S. alba en S. fragilis decipiens en noemen fragilis fragilis daarom x rubens, terwijl ze fragilis decipiens de echte fragilis wanen. Opnieuw op basis van nomenclatorische regels zegt Meikle, dat, zelfs al is fragilis fragilis een kruising tussen alba en fragilis decipiens (wat hij niet gelooft), die kruising dan S. x fragilis zou moeten heten en S. fragilis decipiens zou dan S. decipiens moeten heten. De argumenten om aan te nemen dat fragilis fragilis een kruising is worden enerzijds gestaafd door het talrijk voorkomen van steriele exemplaren, anderzijds tegengesproken door de grove bladrand, de relatief lange katjes en het voorkomen van rode worteluitlopers in het water, een kenmerk van alle vier Meikle’s fragilis-segregaten. S. alba heeft witte uitlopers. Meikle’s argumentatie is én nomenclatorisch én taxonomisch en zo concreet dat wij geneigd zijn ze te volgen tot we grondiger tegenargumenten lezen bij andere auteurs, of tot kruisingsexperimenten of genetisch onderzoek meer duidelijkheid brengen. Jammer genoeg vermeldt Meikle zijn “continentale auteurs” niet in een literatuurlijst. NEUMANNS (1981) S. fragilis, zou uitsluitend op S. fragilis decipiens slaan (Rulkens 1983). Er wordt geen enkele variatie in beschreven (“abweichungen wurden neuerdings nicht beobachtet”). Determinatie met behulp van enzymen levert tot nog toe evenmin veel meer duidelijkheid bij het ontwarren van het complex alba-fragilis-rubens (TRIEST 1996). Een recent toegepaste AFLP-analyse van het DNA levert in Duitsland blijkbaar betere resultaten op (BEISMAN ET AL 1997). Rulkens (1983) gebruikt een % hybride-index, gebaseerd op morfologische kenmerken om de variatie fragilis-x rubens-alba uit te drukken. Decock et al. (2001, 2002, 2003) onderzochten een hondertal bomen uit Vlaanderen, van het complex alba, x rubens, fragilis, die door ons werden gedetermineerd. Salix fragilis var. fragilis blijkt een rijke genetische variabiliteit te vertonen, wat kloongebruik en steriele toestanden onwaarschijnlijk maakt. De argumentatie van Meikle lijkt door deze resultaten gesteund te worden. In Vlaanderen is Salix fragilis var. decipiens nog maar één keer aangetroffen. Alles lijkt er tot dusver op te wijzen dat Salix fragilis var. fragilis een oorspronkelijk inheemse boom is en als enige Kraakwilg hier aanspraak op kan maken binnen Vlaanderen. Autochtoniteit. Mandenmakers uit de streek van Hingene, Weert, Branst, … kennen dit taxon niet en ontkennen het gebruik als mandenmakerswilg. Honderd procent betrouwbaar is dit niet, want mandenmakers hebben het veelal lastig met het herkennen van verwilderde wilgen en zeker met boomvormige exemplaren. Toch troffen we Salix fragilis var. fragilis nergens nog aan als onderhouden wijm, wat hun stelling kracht bij zet. Bovendien is er buitendijks ook nooit een plantpatroon van deze wilg aangetroffen, wat met de meeste andere verwilderde taxa vaak her en der nog het geval is. De meeste exemplaren staan op dijken, die de meeste kans hebben autochtone exemplaren te herbergen. Vaak zijn oude hakhoutstoven doorheen de verstevigde en opgehoogde sigmadijken herschoten en kunnen ze dus aanzienlijk ouder zijn dan de huidige dijken. Blijven nog de literatuurvermeldingen van Salix fragilis als wijm als probleem. Het gebruik van Salix fragilis var. fragilis als wijmsoort zou een extra moeilijkheid kunnen betekenen bij het terugvinden van autochtoon materiaal. Het lijkt er echter zeer sterk op dat de meeste als Salix fragilis aangeduide wijmen hoofdzakelijk S. x rubens var basfordiana zijn. Dat is bijvoorbeeld onze mening voor de wilgen die als ‘Belgisch rood’ (met diverse stamnummers) bekend staan, de door Strykers (1966) beschreven S. fragilis ‘Frans geel’ uit Oost-Vlaanderen en het ‘Fransgeel rood’ uit Nederland, door mijnheer Tuinzing aan de collectie van Long Ashton toegevoegd. Die mening delen we met de beheerder van het Long-Ashton-salicetum in Engeland. Rulkens (1987), die een grondige studie maakte naar Nederlandse cultuurvariëteiten houdt nochtans ook vol dat ‘Frans geel’ daar een fragilis zou zijn. Vraag is of de benaming steeds op hetzelfde materiaal slaat. Wij steunen onze mening over Frans geel op aanduidingen van een Weerts mandemaker. Overigens is 106
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
het niet uit te sluiten dat Kraakwilg ooit wel ergens als vlechtwilg zou gebruikt zijn. Hesmer (1949) zegt dat de talrijke broze zijtakjes bij de meerjarige culturen vanzelf afvallen en dat de stokken die overblijven wel degelijk geschikt zijn om te verwerken. Maar ook hier is het niet zeker dat Hesmer inderdaad S. fragilis voor zich heeft. Immers, S. x rubens var. basfordiana heeft ook broze zijtakjes!
Het lijdt dus nog weinig twijfel dat Salix fragilis var. fragilis een autochtone soort is in Vlaanderen, maar net zoals bij Salix alba is de relictpopulatie wellicht zeer klein doordat ongeveer alle oorspronkelijke rivierbegeleidende wilgenbossen omgezet werden in hooiland. Doordat de argumentatie ten gunste van Salix fragilis var. fragilis stelselmatig toenam kregen de bomen in de huidige inventarisatie sneller een b toegekend dan enkele jaren geleden. Ter vergelijking: bij de bemonstering van de Vlaamse vallei in 1998 kregen de dikste exemplaren op de Scheldedijken, met een stamomtrek van meer dan 3 meter, een c- (opn 99091502), een bc- (opn 99100404, 99100508, 99100509, 99100510) of een b-aanduiding (opn 99091702, 99092106, 99100504, 99100507). Nu zouden we geneigd zijn al deze bomen een b toe te kennen.
Foto 13. Karakteristiek Kraakwilg-silhouet langs de Leie te Deinze.
Foto 14. Mannelijke katjes van Salix fragilis var. fragilis (Moerbrugge, Oostkamp). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
107
Afbeelding 18: Salix fragilis var. Fragilis (Kraakwilg). Kraakwilgen hebben een grof, onregelmatig getand blad, dat snel kaal wordt. Het blad is vaak aangetast door een bruine Marsonina-schimmel. 108
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix fragilis L. var furcata Seringe ex Gaudin
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De mannelijke kloon Salix fragilis var. furcata werd op 7 plaatsen in West-Vlaanderen aangetroffen. Twee van de plaatsen verwijzen naar het voormalig gebruik als mandenmakerswilg, namelijk de twee vindplaatsen te Moerbrugge, Oostkamp. De ene is een voormalig wijmenperceel (geen opname), de andere een houtkant met mandenmakerswilgen bij een poel (az04071406). Verder is deze variëteit aangetroffen in het Calmeynbos te De Panne (az04062404) als opgaande boom, in een bosaanplant van 1903. Hier staan de mooiste boomvormige exemplaren van dit taxon. Ze werden in bloei gezien en de typische vertakte mannelijke katjes werden duidelijk waargenomen. Kleinere opgaande bomen komen voor in het RWZI-terrein van Nieuwpoort, op de binnenduinrand (geen opname). Op de binnenduinrand van Koksijde komt een knotboom van deze kloon voor (az04102516). Ze is ei zo na dood, doordat paarden de hele schors afgeknaagd hebben. Er zijn evenwel stekken van geplant in de tuin van ondergetekende. Aan de Vleterbeek te Poperinge, net voor de Franse grens staan eveneens enkele knotbomen (geen opname). Op de oevers van de Schelde te Waarmaarde tenslotte staat nog een struikvormig exemplaar (az04082008). De exemplaren van Moerbrugge en Koksijde zijn ook genetisch bekeken en bevestigen een klonale afstamming, die identiek is met de uit Engeland beschreven kloon Salix fragilis var. furcata kloon latungensis. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen werd dit taxon op 3 plaatsen aangetroffen, namelijk op de oevers van de Schelde (struikje te Zingem az03092908), in een houtkant te Welden, Oudenaarde, op geringe afstand van de Schelde (geen opname), alsook in de Leievallei (knotboompje in de Wiedauwdreef nr 7 tussen Deurle en Sint-Martens-Latem, az03092306). De benaming van de dreef op deze laatste locatie verwijst naar voormalige mandemakerswilgen. Provincie Antwerpen. Op één plaats aan de Zenne (tussen Leest en Heffen, Mechelen) en op 1 plaats aan de Schelde (Weert) werden wilgen aangetroffen met erg Salix fragilis furcata-achtige kenmerken. Aangezien de bemonstering in het najaar plaatsgreep werd vooral op bladkenmerken voortgegaan en moet de aanduiding als indicatief beschouwd worden. Elders in Vlaanderen is dit taxon nog niet aangetroffen. In Limburg meenden we deze wilg in 2001 ook aan de Maas gevonden te hebben, maar genetisch onderzoek (Decock et al. 2001, 2002, 2003) bracht een nieuwe onbekende fragilis-kloon aan het licht. Het blijkt een nauw aan de variëteit furcata verwant taxon met dezelfde opvallend brede bladeren, maar ook enkele afwijkende morfologische kenmerken. Salix fragilis var. furcata is een mannelijke kloon met gevorkte katjes (naam !). De Maas-individuen (door ons voorlopig bestempeld als Salix fragilis var. ‘Mosana’ ) zijn eveneens een mannelijke kloon met kronkelig gebogen, maar onvertakte katjes. Verder is de bladnerf van de Mosana-kloon vaak roze gekleurd wat niet het geval is bij de Furcata-variëteit.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
109
Kaart 17. Verspreiding van Kraakwilg var. furcata (Salix fragilis var. furcata) in Vlaanderen. Alle waarnemingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt dit taxon van Engeland, België en Zwitserland. Zijn vermelding van België is verrassend, want zelf vonden we geen Belgische literatuur dienaangaande. Mogelijk zamelde hij het materiaal hier zelf in. Herbarium- en levende collectiegegevens Het materiaal uit Moerbrugge, Oostkamp en Koksijde komt gestekt voor in het salicetum van ondergetekende. Er is ook vegetatief herbariummateriaal ingezameld van alle verschillende locaties. Een referentie-exemplaar uit Long Ashton werd eveneens gestekt in het salicetum van ondergetekende. Het gaat om een mannelijk exemplaar van de kloon ‘latungensis’, die genetisch identiek blijkt met het WestVlaamse materiaal (Decock et al. 2001, 2002). Het is wenselijk dat alle locaties nog eens in bloei opnieuw bemonsterd zouden worden. Mondelinge gegevens De locaties te Moerbrugge en Oostkamp werden gevonden op basis van mondelinge aanwijzingen over oude wijmenpercelen. Discussie Taxonomie. Dit taxon is relatief eenvoudig te herkennen aan de zeer brede langlot-bladeren (3-5 cm breed), met opvallende witte punten op de onregelmatige tanden, opvallend blauwig berijpte bladonderzijde, de blinkend donkerbruine twijgen, de zeer breekbare takken en vooral aan de vertakte mannelijke katjes. Niet alle katjes zijn evenwel vertakt. Bij een mooi boomvormig exemplaar in het Calmeynbos konden we vaststellen dat zo’n 5-10% van de katjes dit kenmerk vertonen. De overige katjes zijn onvertakt! Autochtoniteit. Er zijn weinig argumenten om aan te nemen dat we met een autochtone wilg te maken hebben. Alle exemplaren uit West-Vlaanderen zijn manifest geplant. Bij het Oost-Vlaamse exemplaar van Melden is dat wat minder duidelijk. Volgens Meikle (1984) zijn er alleen mannelijke exemplaren bekend. Dit kon voor 110
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Vlaanderen nog maar op vier locaties (2 te Moerbrugge, 1 in De Panne, 1 in Koksijde) geverifieerd worden. De nieuwe vondsten van deze bemonsteringscampagne bieden ongetwijfeld nieuwe perspectieven om dit taxon vollediger te beschrijven.
Afbeelding 19: Salix fragilis var. Furcata (Kraakwilg-cultuurvariëteit) valt vegetatief meest op door een aantal enorme brede bladeren aan de toppen van de snelgroeiende twijgen. De overige bladeren zijn klassieker van vorm. Zekerheid over deze cultuurvariëteit krijgt men alleen door de gevorkte mannelijke katjes waar te nemen. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
111
Foto 15: Karakteristieke gevorkte mannelijke katjes van Salix fragilis var. Furcata.
Foto 16. Salix fragilis var. furcata, boomvormig exemplaar in het Calmeynbos te De Panne, in een aanplant van 1903. 112
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix fragilis L. var. Mosana (mannelijke Kraakwilgvariëteit zonder specifieke Nederlandse benaming)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Niet waargenomen. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet waargenomen. Provincie Antwerpen. Niet waargenomen. Provincie Limburg. Langs de Maas, werden in de buurt waar de E314 de Maas kruist een tiental planten waargenomen van deze mannelijke kloon. De meeste exemplaren zijn nog vrij jong en zijn slechts struikvormig, omdat ze meestal afgehakt of gemaaid worden bij dijkonderhoud.
Kaart 18. Verspreiding van Kraakwilg var. mosana (Salix fragilis var. mosana) in Vlaanderen. Alle aanduidingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig.
Literatuurgegevens Dit taxon wordt voor zover bekend niet vermeld in de Belgische noch internationale literatuur. Herbarium- en levende collectiegegevens Er is herbariummateriaal ingezameld en het materiaal werd ook gestekt in het salicetum in de Veldstraat 54, 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens / wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
113
Discussie Taxonomie Op het eerste zicht werd dit taxon als een Salix fragilis var. furcata gedetermineerd. De erg brede bladeren en het algemene fragilis-uiterlijk doen daar heel sterk aan denken. Ook het feit dat het om een mannelijke kloon gaat is daar mee in overeenstemming. Toch vielen van bij de aanvang ook een aantal kleine verschillen op. De bladsteel en de hoofdnerf van het blad zijn opvallend roze-rood gekleurd. De mannelijke katjes waren niet abundant aanwezig, maar het geringe aantal bloeiende katjes bleek niet gevorkt, maar slechts kronkelig. Op zich biedt dit laatste kenmerk geen uitsluitsel over een ander taxon, want ook bij Salix fragilis var. furcata is slechts zo’n 5-10% van de katjes gevorkt. De kronkelige vorm was echter nog niet eerder bij fragilis furcata vastgesteld. De genetische analyses van Decock (2001, 2002, 2003) brachten aan het licht dat dit taxon inderdaad afweek van de Salix fragilis var. furcata kloon latungensis, die we tot nog toe hadden gezien in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Er zijn vermoedelijk twee uitwegen. Ofwel is dit een geheel aparte variëteit en kloon van Salix fragilis; ofwel is dit ook een Salix fragilis furcata, maar een andere kloon dan latungensis. De eerste vraag die hierbij dient opgelost te worden is de vraag of de katjes soms ook vertakt zijn. In dat geval moeten we deze wilg wellicht toch als een furcata bestempelen, maar dan als een andere kloon. Meikle (1984) vermoedt echter dat er maar één kloon van furcata bestaat en bovendien zagen we tot nog toe geen gevorkte katjes, dus neigen we voorlopig er naar deze wilg als een nieuwe variëteit van fragilis te beschrijven. Voorlopig gebruiken we de werknaam variëteit Mosana, omdat we het taxon tot nog toe uitsluitend langs de Maas waarnamen. Autochtoniteit Het feit dat dit een mannelijke kloon lijkt maakt een mandenmakersverleden zeer waarschijnlijk. Als oud cultuurtaxon duiden we alle exemplaren met ps aan.
114
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix fragilis L. var. russeliana (Sm.) Koch (‘Oud rood’)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Dit taxon, dat in de vorige eeuw blijkens de literatuur en herbariummateriaal uit het herbarium BR, zeer populair was in België als mandenmakerswilg, werd tot 1997 als verdwenen beschouwd. Mandenmakers van aan de Schelde (Weert, Branst, Hingene) vertelden immers hoe hun ouders, of grootouders ‘Oud rood’ destijds vervangen hadden door ‘Duits rood’ (Salix eriocephala). Er bleek geen enkel perceel Oud rood bewaard tot één mandenmaker uit Weert, Jef Bruggeman, ons een exemplaar toonde, dat inmiddels tot een flinke boom uitgegroeid was (zie de puntopname uit de Antwerpse inventarisatie az02091807). Het duurde nog twee jaar vooraleer stekken, uit deze vrouwelijke boom opgekweekt, duidelijke kenmerken te zien gaven die leidden tot de determinatie Salix fragilis var. russeliana. Vanaf dat moment ging het aantal herontdekkingen stevig de hoogte in en werden er steeds meer exemplaren gevonden. Probleem met eenmalige veldbemonsteringen is veelal dat niet alle vereiste kenmerken op dit taxon kunnen waargenomen worden (bloei, stipulen) en dat er vaak een bron van onzekerheid overblijft. Genetisch onderzoek op een aantal exemplaren (Decock et al. 2001, 2002, 2003) maakte duidelijk dat ongeveer 50% van de in het veld vermoede Salix fragilis Russeliana’s inderdaad dezelfde kloon zijn en de rest sterk gelijkende Salix x rubens. Bij afronding van het onderzoek naar autochtone bomen kunnen best alle vermoedelijke exemplaren een genetisch onderzoek krijgen dat duidelijk uitsluitsel biedt.
Provincie West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen werd dit taxon vermoedelijk waargenomen in een voormalig wijmenperceel in de Zwinbosjes, samen met andere typische mandenmakerswilgen als Salix x mollissima var. undulata, Salix x dasyclados, Salix purpurea en Salix viminalis. Het is nog niet genetisch geverifieerd. Provincie Oost-Vlaanderen. In de provincie Oost-Vlaanderen is dit taxon vastgesteld langs de Zeeschelde en de Bovenschelde (Heusden az99092807, az99092808, az99092810). Behalve aan de Schelde vonden we dit taxon ook te Vinderhoute (opn. 99092010) en te Sint-Martens-Leerne (opn. 99092107). Provincie Antwerpen. In 1997 werd ons te Weert het allereerste exemplaar ‘Oud rood’ door Jef Bruggemans aangewezen (az02091807). Daarna werden heel wat vermoedelijk russeliana’s aangeduid, onder meer op het schor aan de Notelaar te Hingene, in het kasteelpark van de graaf te Bornem, waar tot enkele decennia geleden uitsluitend wijmen voorkwamen. Verder vermoeden we russeliana’s op diverse plaatsen langs de Schelde. Bij al deze exemplaren blijft een bron van twijfel. Meestal werden niet bloeiende exemplaren waargenomen en gaf de aanwezigheid van andere mandenmakerswilgen een bijkomende hint ten opzichte van morfologische kenmerken. Een genetische controle moet echter uitsluitsel geven over dit lastig te determineren taxon om zekerheid te verkrijgen.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
115
Kaart 19. Aanduiding van het vermoedelijke voorkomen van Salix fragilis var. Russeliana. Waarschijnlijk is de verspreiding een stuk ruimer, maar dit taxon laat zich niet gemakkelijk bij een eenmalige bemonstering detecteren. Alle waarnemingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Literatuurgegevens Wesmael (1860) vermeldt Salix fragilis varieté russeliana als één van de 7 in elke goede wijmenaanplant thuishorende ‘oseraie’-soorten voor België. Du Mortier (1862) vermeldt S. russeliana van ‘in palustribus et ripas’. In het lokale Oudenaardse advertentieblad ‘Scheldegalm’ is in 1869 sprake van: ‘verkoping van plantsoen van wilgen van Leycester (Salix Russeliana) waervan de schors de kracht der taenstof (principe tanique) even als de eikebomen inhoudt’. In de 20ste-eeuwse Belgische flora’s wordt dit taxon niet meer vernoemd. Herbariumgegevens In het herbarium BR zitten nogal wat exemplaren van dit taxon, die door recente correcties van onbekenden nu allemaal als S. x rubens gecatalogeerd zijn. Het eerste door ons herontdekte exemplaar van ‘oud rood’ werd ingezameld voor het herbarium GENT (Vanallemeersch nr. 177) en gestekt voor het salicetum van ondergetekende. Mondelinge gegevens Jef Bruggeman, wijmenkweker en mandenmaker uit Weert, wees ons in 1997 een boomvormig exemplaar ‘Oud rood’ aan, dat leidde tot de herontdekking van Salix fragilis var. russeliana. Discussie Taxonomie. S. fragilis var. russeliana is een zwaar bediscussieerd taxon. Meikle (1984) houdt het als een van de weinige, maar wel gezaghebbende salicologen, op een fragilis. Zeer veel andere, vooral continentale auteurs beschouwen dit taxon als een S. x rubens. Weer andere, waaronder ook Belgische auteurs (Wesmael 1865, 1866, Neumann 1981) vermelden beide benamingen als synoniemen, zonder zich echt uit te spreken. Er is voor beide argumentaties iets te zeggen. De geringere breekbaarheid van de twijgen pleit eerder voor een x rubens. De bladlengte en -breedte pleiten eerder voor S. fragilis. De klieren aan de top van de bladsteel, die vooral bij waterlot vaak bladachtig uitgroeien zijn het handigste kenmerk om het taxon te onderscheiden van verwante taxa, maar ook S. fragilis var. Fragilis vertoont dit kenmerk in 116
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
lichtere mate. Ook de boomvorm, vrij hoog, slank en smal van kroon helpt bij de determinatie. Tenslotte is de bladonderzijde minder wasachtig berijpt dan bij de andere fragilis-variëteiten, maar dat is een erg relatief kenmerk. Als de bladachtig uitgegroeide klieren niet waarneembaar zijn blijft de determinatie altijd wat speculatief. Tenslotte zijn de meeste exemplaren manifest aangeplant, samen met andere wijmentaxa, wat ook de herkenbaarheid verhoogt. De bladtanding en het al dan niet glimmen van de bladeren die door Meikle (1984) als determinatiekenmerken gebruikt worden lijken mij persoonlijk zo relatief dat ze weinig houvast bieden. Het genetisch onderzoek van Decock et al. (2001, 2002, 2003) lijkt opnieuw de stelling van Meikle kracht bij te zetten. S. fragilis russeliana klustert eerder bij de fragilis-bomen dan bij de x rubens-bomen. Ook het hieraan gekoppeld morfologisch onderzoek levert extra argumenten naast ook moeilijkheden op. De stamper van russeliana is langer dan bij x rubens. De bractee van russeliana is samen met deze van S. x rubens basfordiana langer dan bij de andere verwante taxa. Het onderscheid tussen var. Fragilis en var. Russeliana op basis van lengte van stamper en bractee, door Meikle (1984) gehanteerd, gaat echter niet op bij de onderzochte exemplaren. Het onderzoek zou echter beter nog eens overgedaan worden op uitsluitend de exemplaren die genetisch identiek blijken en dus tot dezelfde kloon behoren! Autochtoniteit. Er zijn geen aanwijzingen dat deze wilg bij ons autochtoon zou zijn. Veruit de meeste exemplaren verwijzen naar duidelijke wijmenrelicten. De overige staan er dicht in de buurt van. Alle exemplaren zijn trouwens vrouwelijk, wat naar een kloon verwijst. Deze wilg is minstens uit eind achttiende eeuw uit Groot-Brittannië bekend, maar er zijn geruchten als dat deze wilg uit Holland zou afkomstig zijn (Meikle 1984). Meikle beschouwt de wilg evenmin als autochtoon in Groot-Brittannië. Ook daar zijn er uitsluitend vrouwelijke exemplaren bekend.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
117
Afbeelding 20: Salix fragilis var. Russeliana is een lastig te herkennen taxon. De tot blaadjes uitgegroeide kliertjes aan de bladvoet van bladeren aan de toppen van de twijgen zijn een goede hint, maar volstaan niet, want ook andere Kraakwilgen durven dit wel eens te doen. De weinig breekbare takken, vrouwelijke kloon en langere stampers dan bij S. x rubens zijn aanvullende kenmerken, die meestal meer dan één bezoek vergen. 118
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x friesiana Anderss. nsubsp. Antverpiensis Lawalrée et De Langhe (= Salix repens subspecies dunensis x Salix viminalis)(Kruip- x Katwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. De kruising Kruip- x Katwilg (Salix x friesiana) is op vijf plaatsen in vochtige duinpannen aangetroffen, namelijk in de Zwinbosjes te Knokke, in de Paalsteenpanne te Bredene, in de Kartuizerduinen te Oostduinkerke, in de Plaatsduinen te Oostduinkerke en in het Westhoekreservaat te De Panne. In alle gevallen gaat het om Salix x repens subspecies dunensis die met Katwilg ingekruist is, en hebben we dus te maken met de nothosubspecies Antverpiensis. In de Zwinbosjes wordt rekening gehouden met de groeiplaats bij het beheer van de vochtige duinpanne en staat dit taxon wellicht op een min of meer duurzame basis. In de Paalsteenpanne is het taxon inmiddels weer verdwenen door maaibeheer in de panne. In de Kartuizerduinen is Salix x friesiana gesneuveld bij ontstruweling van de panne. In de Plaatsduinen krijgt de panne geen actueel beheer en staat deze wilg dus ook relatief ‘veilig’. In het Westhoekreservaat wordt in principe ook in de vochtige duinpannes gemaaid en is het voorkomen dus wellicht ook slechts tijdelijk. Provincie Oost-Vlaanderen. Dirk De Beer maakte melding van een door René Maes in 2003 aangetroffen exemplaar Salix x friesiana op een opgespoten terrein aan het golfterrein te Beveren (Kallo). De IFBL-coördinaten bedragen C4.14.23. Er wordt niet meegedeeld welke Kruipwilgondersoort als ouder beschouwd wordt. Provincie Antwerpen. In de provincie Antwerpen is dit taxon niet aangetroffen in de karteringscampagne van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken, maar de naamgeving van de nothosubspecies (Antverpiensis) wijst er op dat het wel degelijk ook in deze provincie is aangetroffen. Aangezien Salix repens subspecies dunensis vooral een plant is van kalkrijke milieus, vermoeden we dat Salix x friesiana Antverpiensis niet in de Kempen is aangetroffen, maar wellicht in het havengebied of een analoge plaats met (opgespoten) kalkrijk substraat.
Kaart 20. Verspreiding van Kat- x Kruipwilg (Salix x friesiana subspecies Antverpiensis) in Vlaanderen. Alle aanduidingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
119
Literatuurgegevens Meikle (1984) beschrijft zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren van dit taxon. Het geslacht van de aangetroffen exemplaren in Vlaanderen kon nog niet bepaald worden. De exemplaren in de Zwinbosjes en de Plaatsduinen zijn oud genoeg om het geslacht te kunnen waarnemen. Salix x friesiana bloeit vóór het blad, omstreeks april.
Herbarium- en levende collectie-gegevens Alle locaties werden ingezameld voor het herbarium. Materiaal van de Zwinbosjes en de Kartuizerduinen werd ook gestekt in de Veldstraat 54, 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Salix x friesiana is een vrij gemakkelijk herkenbaar taxon. Het is een struikje intermediair in grootte tussen beide ouders. In wilde populaties valt het alleen al daardoor op tussen de ouders. De bladvorm is eveneens netjes intermediair tussen beide ouders. De geringe bladbreedte verwijst duidelijk naar Katwilg. De geringe lengte wijst duidelijk uit dat dit geen Katwilg is. In de beharingskenmerken van het blad zijn eveneens beide ouders zeer herkenbaar. Autochtoniteit Meikle (1984) noemt dit een zeer zeldzame spontane kruising. In Groot-Brittannië werden echter ook concentraties van deze plant aangetroffen die een antropogene kruising vertegenwoordigen, die zou gecreëerd zijn door E.F. Linton op het einde van de negentiende eeuw. De Vlaamse duinexemplaren zijn manifeste spontane kruisingen. Of ze daarmee echter ook oorspronkelijk inheems kunnen genoemd worden is een andere vraag. Een van beide ouders, Katwilg is twijfelachtig inheems, en in de duinen bijna steeds afkomstig van opgeslagen rijshout, dat op zijn beurt heel vaak geoogst werd in de mandenmakersregio van de Zeeschelde. Meestal gaat het om de cultuurvariëteit ‘gele wiedauw’. Salix x friesiana kan daarmee moeilijk als een oorspronkelijk inheems taxon beschouwd worden. Het belang voor de inheemse biodiversiteit is daarmee eveneens gering. Salix x friesiana is dus eerder een taxonomisch curiosum, dan een belangrijke soort voor het natuurbehoud. In het algemeen hoeft ons duinbeheer dus niet speciaal op deze soort afgestemd te worden, wat niet betekent dat we elke duinpanne waarin dit taxon voorkomt bewust moeten gaan ontstruwelen of maaien. Het volstaat wellicht één of enkele locaties bewust te sparen.
120
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 21. Kruip- x Katwilg (Salix x friesiana), duinpanne in de Kartuizerduinen, Oostduinkerke (Koksijde), 8 oktober 2004. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
121
122
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x guinieri Chassagne (Rossige x Grauwe wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. De verspreiding van deze kruising volgt heel erg het patroon van Rossige wilg, maar is net nog iets algemener. Dat is vrij logisch, gezien het grote overwicht van de zeer algemene Grauwe wilg ten opzichte van de zeldzame Rossige wilg. Rossige wilg wordt weggekruist door Grauwe. Bij de rivierenbemonstering werd de kruising dan logischerwijze ook aangetroffen langs de Schelde en de Leie, waar ook reeds Rossige wilg gesignaleerd was. Langs de IJzer werden geen van beiden aangetroffen. Ook in de duinen, waar naar verhouding vrij veel Rossige wilg voorkomt, staat nog meer Rossige x Grauwe wilg. Elders in West-Vlaanderen komen Rossige wilg en de kruising verspreid, maar steeds vrij zeldzaam voor
Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen werd Rossige wilg aangetroffen langs Schelde en Dender en logischerwijze is ook de kruising daar aanwezig. Langs de Leie werd geen zuivere Rossige wilg gevonden, maar wél de kruising. . Elders in Oost-Vlaanderen komen Rossige wilg en de kruising verspreid, maar steeds vrij zeldzaam voor. Provincie Antwerpen. Ook in Antwerpen volgt het patroon van de kruising dat van Rossige wilg. Planten met intermediaire kenmerken tussen Rossige en Grauwe wilg werden aangetroffen langs vijf van de zeven bemonsterde rivieren (Kleine Nete, Nete, Dijle, Zenne, Schelde). Aan de Rupel ontbreken zowel Rossige wilg als de kruising. De oevers van deze rivier zijn uitermate sterk verstoord in een zeer recent verleden. Aan de Grote Nete werden Rossige noch Rossige x Grauwe wilg opgemerkt. In de rest van Vlaanderen is deze wilg nog niet systematisch gekarteerd. Aan de Maas werd minstens ook reeds één exemplaar Rossige x Grauwe wilg opgemerkt.
Kaart 21. Verspreiding van Grauwe x Rossige wilg (Salix x guinieri) in Vlaanderen. Alle waarnemingen zijn van het hier voorliggend onderzoek afkomstig. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
123
Literatuurgegevens Meikle (1984) durft zich niet uitspreken over de vraag of intermediaire vormen tussen Rossige en Grauwe wilg als kruisingen moeten beschouwd worden of niet. Dit hangt heel sterk samen met de opvatting die men heeft over de status van Rossige wilg (soort, ondersoort, …). Lambinon et al. (1998) vermelden de kruising als relevant voor het gebied van de flora, maar nemen het taxon niet op in de sleutel en geven geen verspreidingsgegevens op. Herbarium- en levende collectie-gegevens Er werd materiaal ingezameld van een aantal exemplaren van dit taxon tijdens de kartering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. In de Belgische collectie van het herbarium GENT is deze kruising niet vertegenwoordigd. Het materiaal van Rossige en Grauwe wilg dient wellicht kritisch nagekeken te worden op intermediairen. Mondelinge gegevens / Discussie Aangezien wij Grauwe en Rossige wilg als twee ondersoorten van eenzelfde taxon beschouwen is de naam S. x guinieri niet correct. Deze naam gaat immers uit van twee soorten in plaats van ondersoorten. We vonden evenwel geen correcte benaming in de literatuur die uitgaat van de ondersoorten. Autochtoniteit Het is erg onwaarschijnlijk dat deze kruising geplant voorkomt. Alle gevonden exemplaren werden met een b aangeduid. Omwille van het sterk antropogeen beïnvloede karakter van onze rivieren werd geen a-aanduiding gegeven.
124
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x holosericea (Grauwe x Katwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd deze kruising spaarzaam, maar wel naast elk van de bemonsterde rivieren aangetroffen. Aan de West-Vlaamse Schelde komt een enorme hakhoutstoof van 6 m omtrek voor, net vóór het dorp van Spiere (az04082301). Gezien het tamelijk brede blad vermoeden we een spontane kruising tussen een vrouwelijke Grauwe wilg en een mannelijke Katwilg. (De reciproke kruising heeft een smaller blad en is meestal een oud cultuur-wilg voor de mandenmakerij). Aan de Leie werd dit taxon op twee plaatsen aangetroffen, namelijk te Wervik (az04082301) en te Marke (az 04082308). Ook hier ogen beide planten spontane kruisingen, hoewel de tweede de smalbladige vorm is (vrouwelijke Katwilg x mannelijke Grauwe). De struik te Wervik staat niet op de Leieoever zelf, maar in een aanpalend moerasje naast de Leie. Het is een enorme hakhhoutstoof van zo’n 10 m omtrek! Aan de IJzer werd ook slechts één plant Salix x holosericea aangetroffen, meer bepaald te Sint-Jakobskapelle (az04062114). Slechts de lijstjes gaven hier uitsluitsel over de determinatie, want in bladkenmerken leek dit exemplaar sprekend op een Kat- x Boswilg (Salix x smithiana). Het onderscheid tussen deze beide taxa is vaak lastig. Ook dit oogt een spontane kruising. Verder is Salix x holosericea opvallend veel aangetroffen in de duinen. Hier staan meer Salix x holosericea-planten dan in de rest van Vlaanderen. Klaarblijkelijk zijn er twee verklaringen. Vooreerst vinden we dit taxon als oud cultuurplant terug in manifest geplante rijen of perceeltjes, meestal nabij oude vissershuisjes-boerderijtjes op de binnenduinrand. Het betreft hier vooral de smalbladige vorm. Toch worden ook her en der exemplaren gevonden in meer natuurlijke omstandigheden (duinpannen, …), waar we dan eerder spontane kruisingen vermoeden. Wellicht is de kruising gebaat met een zekere kalkrijkdom, want overal elders in Vlaanderen is Salix x holosericea een behoorlijk zeldzaam ding. De scheiding in oud cultuur en spontaan is indicatief, maar we doen toch een poging om de vindplaatsen toe te wijzen aan de meest waarschijnlijke categorie. Vermoedelijk spontane kruisingen komen voor in de golf van Knokke (az04062301 en az04062302), de Schuddebeurze te Westende (az04062208) en Belvédère te Koksijde (az04062403). Vermoedelijk antropogeen gecreëerde kruisingen en geplante exemplaren komen voor in het plantexperiment van Leopold II in de duinen van Raversijde (geen opname), in de zeereepduinen van Westende (geen opname), in de Noordduinen te Koksijde (az04100603), in de Schipgatduinen te Koksijde (ec04100804), de Hoge Blekker te Koksijde (az/ec04100801) en in de Oostvoorduinen te Oostduinkerke (az/ec04101103). De 2 Salix x holosericea’s van de golf van Knokke (az04062301 en az04062302) verdienen nog een speciale vermelding, omdat dit de meest boomvormige exemplaren zijn die we aantroffen. Elders in West-Vlaanderen is Salix x holosericea een stuk zeldzamer. In de polders werden geplante exemplaren rond een boerderij aangetroffen in de Burgweg nr 4 te Adinkerke (az04102511) en de spontane kruising in de Snaaskerkepolder. In de Blankaart te Woumen komen nogal wat exemplaren voor, en uit oude foto’s blijkt dat hier in het begin van de 20ste eeuw mandenmakers actief waren. Vermoedelijk zijn deze holosericea’s daar overblijfselen van, hoewel spontane kruising evenmin kan uitgesloten worden, gezien het om de breedbladige vorm gaat. In de Zandstreek komt een wijmenperceel voor te Moerbrugge, Oostkamp, met duidelijk de smalbladige oud cultuurvorm in nog herkenbaar plantverband en ook met andere mandenmakerswilgen in de buurt (az 04071405). Verder komen er her en der ook individuele exemplaren voor, die vermoedelijk als spontane kruisingen moeten beschouwd worden, bijvoorbeeld in de Leiemeersen te Oostkamp (az04071401), langs het kanaal BruggeGent (az04071407), nabij de Steenbrugse bosjes te Oostkamp (az04070808), … Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de bemonstering van de Oost-Vlaamse rivieren werd Salix x holosericea uitsluitend aangetroffen langs de Schelde, als een spontane kruising, op een voormalige wijmenperceel te Heusden in de Ganzendries (geen opname). Beide ouders komen in de onmiddellijke buurt voor, en uit de breedbladige kruising moet een vrouwelijke Grauwe wilg x mannelijke Katwilg vermoed worden als ouderschap. Elders in de provincie is dit taxon ongetwijfeld ook zeer zeldzaam. Nogal wat opgaven bleken bij controle de vaak sterk gelijkende Salix x smithiana (Bos x Katwilg). Toch komt het taxon ongetwijfeld her en der wel voor als spontane kruising, maar de meestal solitaire exemplaren kunnen gemakkelijk over het hoofd gezien wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
125
worden. Te Eksaarde, Moerbeke komt een vrij spectaculaire stoof voor van 5 m omtrek (bo/hd03103001). Provincie Antwerpen. De kruising tussen Grauwe en Katwilg is aangetroffen op de oevers of vlakbij de Grote Nete (Malesbroek Geel), de Nete (Walem Mechelen) en de Schelde (Weert Bornem). Het ging telkens om één plant in de onmiddellijke nabijheid van ruime aanwezigheid van beide ouders, wat spontane kruising erg waarschijnlijk maakt. Bladkenmerken doen vermoeden dat het meestal gaat om de kruising van een vrouwelijke Grauwe wilg met een mannelijke Katwilg, waarbij de kenmerken van de vrouwelijke plant sterkst overgeërfd worden. Mogelijk behoort een herbariumexemplaar uit Zandvliet (zie bij de paragraaf herbarium) tot de oud cultuur-kruising met smalle bladeren. Dit laatste taxon zou in de negentiende eeuw ook gekweekt zijn als wijm, maar is in de huidige Antwerpse wijmenrelicten niet meer terug te vinden. Alleen in West-Vlaanderen (Oostkamp en de duinen) zijn momenteel sporen van deze cultuur teruggevonden.
Kaart 22. Verspreiding van Kat- x Grauwe wilg (Salix x holosericea) in Vlaanderen volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Vermoedelijk slaan nogal wat waarnemingen op de veel algemenere Bos- x Katwilg.
Literatuurgegevens Du Mortier (1862) vermeldt Kat- x Grauwe wilg onder de benaming S. x smithiana, naam die nu vooral voor Bos- x Katwilg gebruikt wordt. Hij geeft als biotoop-aanduiding ‘ad ripas fossorum passim’ op, wat eerder op een natuurlijk dan een cultuurlijk milieu wijst. Wesmael (1865) maakt de opmerking dat afhankelijk van welke ouder het pollen levert, de nakomelingen aanzienlijk morfologisch verschillen. Dit gaf aanleiding aan het onderscheiden van enerzijds S. smithiana, anderzijds S. seringeana. Beide taxa werden druk gebruikt. De nakomeling met vooral viminalis-kenmerken werd echter eerder als wijm behandeld, de andere eerder geknot, omwille van zijn kortere takken. Het gebeurt wel vaker dat Wesmael in latere edities zijn standpunt over het gebruik van bepaalde taxa als wijm herroept, maar in dit geval houdt hij zijn standpunt vol. Wesmael (1895) vermeldt de ‘Saule de Seringe’ (S. viminalis x S. cinerea) opnieuw als een vaak aangetroffen wijmensoort in België. In Vlaanderen is daar anno 2003 in elk geval nog heel weinig van te merken, met uitzondering van enkele plaatsen in West-Vlaanderen.
Herbarium- en levende collectie-gegevens Alle tot nog toe ontdekte exemplaren holosericea werden ingezameld voor het herbarium. In de Belgische collectie van het herbarium GENT komen minstens een vijftal als S. x holosericea gedetermineerde specimens voor. Eén ervan, afkomstig uit Knokke, en nochtans uitgewisseld in het gerespecteerde ‘Société pour l’échange des plantes vasculaires de l’Europe occidentale et du 126
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
bassin méditerranéen’ is ons inziens een ‘Kattekletter’ (Salix x dasyclados subsp. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’). De andere vier (Blankaart Woumen, Knokke, Rijmenam en Doomkerke Ruiselede) maken meer kans op goede S. x holosericea. In hetzelfde herbarium bevindt zich ook een zeer frequent in de 19de eeuw genoemde S. x mollissima var. Hippophaeifolia. Dit exemplaar werd eveneens ingezameld voor de ‘Société pour l’échange…’ en daar opnieuw gedetermineerd als S. x holosericea. Ondermeer de striae (lijsten op de twijgen) doen inderdaad vermoeden dat dit een correctere aanduiding is. S. x mollissima var. Hippophaeifolia werd tot op vandaag door ons nog niet teruggevonden in Vlaanderen. Robbrecht vermeldt bij een herbarium-exemplaar S. x dasyclados (ons inziens daar verkeerdelijk gedetermineerd als S. x mollissima) dat ook de kruising S. cinerea x viminalis zeer algemeen is langs de Schelde. Dit is in tegenspraak met onze bevindingen. Dirk De Beer zamelde op 9 juni 2002 een interessant specimen in te Zandvliet, op het opgespoten terrein ‘De Zouten’, IFBL-coördinaten B3.34.44. Het vertoont meer S. viminalis-affiniteit dan veel andere ons bekende S. x holosericea’s uit de provincie Antwerpen en is dus mogelijk de S. seringeana uit de 19de eeuw. Ongetwijfeld gaat het hier echter niet om een cultuurrelict, maar om een spontane kruising.
Mondelinge gegevens Aangezet door de grondige verwarring die er bij veel wilgenonderzoekers heerst over het onderscheid tussen S. caprea x viminalis en S. cinerea x viminalis vroegen wij, afgaande op de lijst van beschikbaar materiaal, referentiemateriaal op in de Europese collectie van Long Ashton (Engeland). De collectiemanager liet ons echter weten dat na een grondig onderzoek al hun vermeende cinerea x viminalis (S. x holosericea) ook caprea x viminalis (S. x smithiana) bleek te zijn. Discussie De belangrijkste moeilijkheid met dit taxon in Vlaanderen is de zeldzaamheid ervan, waardoor het lang duurt voor men een beeld krijgt van deze kruising. De verwarring met de veel algemenere S. caprea x viminalis is zeer algemeen. Nochtans zijn de beide kruisingen meestal tamelijk goed uit elkaar te houden. Het is soms moeilijker S. x holosericea te herkennen van S. cinerea dan van S. x smithiana! De belangrijkste verschillen tussen de holosericea en smithiana zijn: Grauwe x Katwilg
Bos- x Katwilg
Lijstjes op de twijgen Bladonderzijde aangedrukt behaard en kaal wordend Nervatuur onderzijde blad onopvallend Bladvoet en -punt puntig Bladafmetingen geringer (vooral langlot bekijken!)
Geen lijsten Blad sterk wit behaard doorheen het hele seizoen Nervatuur onderzijde blad sterk opvallend Bladvoet stomper Blad groter (langlot is duidelijkst!)
Toch moeten we de opmerking van Meikle (1984) beamen dat er af en toe exemplaren zijn die zeer lastig te determineren zijn. Uiteindelijk laten we bij deze exemplaren de aan- of afwezigheid van striae overwegen om tot S. x holosericea dan wel S. x smithiana te beslissen. De belangrijkste verschillen tussen Grauwe wilg en S. x holosericea zijn wat subtieler. Vooral de beharing aan de onderzijde van het blad is bruikbaar. Grauwe wilg is dicht grijswit wollig behaard en de nervatuur aan de onderzijde van het blad voelt enigszins ruw aan. S. x holosericea is meer aangedrukt behaard, niet wollig behaard. De beharing wordt schaarser in de loop van het seizoen, waardoor de bladonderzijde met het blote oog blauwgroen wordt. Bij nader toezien met loupe is de beharing nog steeds duidelijk aanwezig. De nervatuur van de bladonderzijde is gering en zeker niet ruw aanvoelend.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
127
Autochtoniteit De huidige planten van deze kruising zijn afgaande op het voorkomen van een beperkt aantal planten temidden van de ouders meestal spontane kruisingen en geen relicten van 19de eeuwse wijmenteelt. Ondanks het spontane karakter van de kruising benoemen we deze wilg wellicht toch beter niet als autochtoon. De Grauwe wilg-ouder is dat in principe wél, maar de Katwilg-ouder is doorgaans een cultuurvariëteit van mandenmakersorigine. Katwilg wordt wél beschouwd als een archaeofyt, maar veruit de meeste planten zijn negentiende-eeuwse cultuurvariëteiten. Daarom krijgt S. x holosericea geen a-, b- of c- maar een s-aanduiding (‘spontaan’). In een beperkt aantal gevallen, in de duinen en te Oostkamp troffen we duidelijk oud cultuur holosericea’s aan. Deze krijgen de aanduiding p of ps.
Afbeelding 22: Salix x holosericea (Kat- x Grauwe wilg) verschilt naargelang welke ouder de vader- of de moederplant is. Bij deze smalbladige vorm is vermoedelijk Katwilg de vrouwelijke ouder. Dit is de zeldzaamste van de twee vormen. 128
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 23: Salix x holosericea (Kat- x Grauwe wilg) verschilt naargelang welke ouder de vader- of de moederplant is. Bij deze breedbladige vorm is vermoedelijk Grauwe wilg de vrouwelijke ouder. Deze plant kan vrij sterk op Grauwe wilg lijken. De beharing op de onderzijde van het blad is echter geringer en meer aanliggend. Het individuele blad rechtsboven heeft eerder uitzonderlijk een vrij uitgesproken nervatuur, die verwarring met Bos- x Katwilg kan doen ontstaan. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
129
Afbeelding 24. Salix x holosericea (Kat x Grauwe wilg) uit de Zeebermduinen te Oostduinkerke (Koksijde). Bij dit exemplaar met intermediaire bladbreedte is het precieze ouderschap moeilijk vast te stellen en is het dus ook moeilijk uit te maken of dit een spontane kruising is dan wel een oud cultuurwilg. 130
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. irrorata (geen officiële Nederlandse naam)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Dit taxon hoort maar marginaal in dit overzicht thuis, aangezien het om slechts één geplant exemplaar gaat. De standplaats kan echter als verwilderd geïnterpreteerd worden door sommigen en verrechtvaardigt de opname in dit overzicht. Het bewuste exemplaar komt voor te Kontich op een oude spoorwegberm ter hoogte van het toponiem ‘Kerkedries’. Literatuurgegevens Uitsluitend bekend als sierplant en ook als dusdanig blijkbaar niet algemeen in Vlaanderen. S. irrorata is nauw verwant met de Berijpte en de Kaspische zandwilg. Een aantal duidelijke verschilkenmerken zijn opgenomen in de sleutel. Herbarium- en levende collectie-gegevens Eén exemplaar in het herbarium van Dirk De Beer, herbariumnummer 698; Kontich, oude spoorweg ter hoogte van toponiem ‘Kerkedries’, C4/57/41, ingezameld in 2002. Mondelinge gegevens Toelichtingen van Dirk De Beer bij vindplaats. Discussie / Autochtoniteit Sierplant: p-aanduiding.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
131
132
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x mollissima Hoffm. ex Elwert var. ‘Behaarde twijg’ (Kat- x Amandelwilg, vrouwelijke kloon met sterk behaarde twijgen)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Dit taxon komt slechts zeer uitzonderlijk voor in de hele provincie. Bij de bemonstering van de rivieren werd het slechts één keer aangetroffen langs de Schelde, tussen Bossuit en Outryve, in het gezelschap van een reeks andere mandenmakerswilgen (az04082003). Langs de IJzer komt het taxon op één plaats voor, namelijk te Stuivekenskerke, in een recente aanplant (van de VLM?). Het maakt er duidelijk geen deel uit van het oud cultuurspectrum van de IJzer. Aan de West-Vlaamse Leie werd het taxon niet aangetroffen. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook in Oost-Vlaanderen is deze wilg nog verre van algemeen, hoewel ze langs de Schelde toch al iets regelmatiger voorkomt. Aan de Bovenschelde komt ze minstens voor vanaf Kluisbergen (az03092606), zij het nog slechts spaarzaam. Hier is aanplant door Oost-Vlaamse mandenmakers hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het voorkomen. Bij gebrek aan getij is de verwildering beperkt. Het taxon wordt er ‘leerband’ genoemd samen met de algemenere kloon Salix x mollissima var. undulata (Oudenaarde). Vanaf de Zeeschelde neemt het taxon sterk toe. Het zoetwatergetijdengebied van de Schelde is het centrum van de verspreiding van dit taxon. Dat betekent niet dat het er overal geplant werd, maar wél dat vegetatieve verspreiding met het getij het taxon deed verwilderen vanuit het mandenmakersmekka rond Bornem. Aan de Oost-Vlaamse Leie en de Dender werd deze wilg niet aangetroffen; aan de Durme, die onder invloed van het zoetwatergetijdengebied staat (stond), wél. Provincie Antwerpen. In de provincie Antwerpen is deze vrouwelijk cultuurkloon vrij algemeen voorkomend langs de Schelde, zij het toch nog steeds beduidend minder dan de nauw verwante Salix x mollissima var. undulata. Slechts op enkele plaatsen, bijvoorbeeld lokaal te Mariekerke en Sint-Amands is de verhouding omgekeerd. Daarnaast werd deze kloon ook waargenomen langs de Zenne. Buiten het zoetwatergetijdengebied van de Schelde en zijn bijrivieren ontbreekt de plant quasi geheel. De provincies Brabant en Limburg zijn nog niet geïnventariseerd op dit taxon. Bij een vluchtige inventarisatie van de Maas werd het taxon niet waargenomen. Alleen Salix x mollissima undulata bleek daar voor te komen.
Kaart 23. Verspreiding van Amandel- x Katwilg variëteit ‘Behaarde twijg’ (Salix x mollissima var. Behaarde twijg) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
133
Literatuurgegevens Dit taxon, quasi zeker een klonale variatie binnen S. x mollissima, werd nog niet in de literatuur teruggevonden. Herbarium- en levende collectiegegevens Dit materiaal wordt opgekweekt in het salicetum van ondergetekende en werd ook opgestuurd naar het salicetum van Long Ashton, waar het als nieuw beschouwd wordt. In een Nederlands salicetum in de Flevopolder zagen we Salix x mollissima var. ‘behaarde twijg’, afkomstig van de Oude Waal, de Kleine Gelderse Waard en de Rosandse polder, alledrie in de provincie Gelderland. Het was er als Salix triandra benoemd. Mondelinge gegevens Mandenmakers van de Bovenschelde in het Oudenaardse en van de Zeeschelde rond Bornem herkennen dit taxon, maar maken geen onderscheid in naam en gebruik met de algemenere Salix x mollissima var. undulata. Beiden worden ‘leerband’ of ‘lerenband’ genoemd. Rod Parfitt, van het salicetum te Long Ashton (internationaal gerenommeerd salicetum) herkende dit taxon niet. Discussie Taxonomie. Het niet terugvinden van dit taxon in de literatuur laat wat onzekerheid over de determinatie na. Het is echter zeer goed mogelijk dat er ook lokaal in Vlaanderen nieuwe mandenmakerswilgen gecreëerd werden. In 2004 ontdekten we dit taxon echter ook van Gelderland (Nederland). Het zou dus eventueel ook een Nederlandse origine kunnen hebben. Een determinatie met de sleutel van Meikle (1984) leidt tot de determinatie S. x mollisima var undulata, waar dit taxon in elk geval veel gelijkenis mee heeft. Een afbladderende schors (maakt de verwantschap met S. triandra duidelijk), getande blaadjes en stipuulachtige blaadjes aan de basis van de bladschijf zijn gemeenschappelijke kenmerken. Afwijkend zijn echter een iets forser habitus, duidelijk donkergroenere kleur van de bladeren (zie foto 61) en vooral het zeer duidelijk viltig blijven van de twijgen en de knoppen. Dit laatste kenmerk sluit trouwens een determinatie als S. triandra uit. De getande blaadjes sluiten S. x mollissima var hippophaefolia en S. x mollissima var. mollissima uit. Ofwel is dit een aparte kloon binnen Salix x mollissima var undulata, ofwel is dit een aparte variëteit die niet bij Meikle (1984) opgenomen is. Dit laatste lijkt ons best te verdedigen, vandaar de voorlopige aanduiding Salix x mollissima var. ‘Behaarde twijg’, tot een officiëlere benaming kan aangeduid worden. Autochtoniteit. Dit taxon is, evenals het volgende, een klonaal vermeerderd product voor de wijmenteelt. Er worden alleen vrouwelijke exemplaren aangetroffen. Salix x mollissima ‘behaarde twijg’ kan dus geen aanspraak maken op autochtoniteit. Het zou evenwel mogelijks een streekeigen oud-cultuurrelict kunnen zijn, wat verdere inventarisatie moet uitwijzen.
134
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 25: Salix x mollissima kloon ‘Behaarde twijg’ (Kat- x Amandelwilg) heeft een getande bladrand en de stipuulachtige aanhangsels aan de voet van de jonge bladschijf gemeen met de variëteit undulata. Knoppen en twijgen zijn echter veel sterker behaard en het blad oogt in het veld aanzienlijk donkerder. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
135
136
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x mollissima Hoffm. ex Elwert var undulata (Ehr.) Wimm. (Kat- x Amandelwilg, in de mandenm akersterminologie: ‘Lerenband’)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Deze vrouwelijke cultuurkloon, een voormalige mandenmakerswilg, is in West-Vlaanderen geen wijd verspreid taxon. Toch werd ze langs elk van de drie grotere rivieren aangetroffen. Langs de West-Vlaamse Schelde is ze vrij algemeen over de hele lengte. Ook langs de West-Vlaamse Leie komt ze overal voor waar de Leieoevers niet helemaal in steen veranderd zijn. Langs de IJzer komt ‘lerenband’ wat zeldzamer voor, maar toch ook over bijna de hele lengte. Er zijn ook een aantal recente aanplantingen, vermoedelijk in het kader van één of ander VLM-plan. Elders in West-Vlaanderen komt dit taxon zeldzaam voor, meestal als relict van oude wijmenperceeltjes of lineaire aanplanten voor lokaal vlechtgebruik. In de duinen staat een populatie in de Zwinbosjes samen met andere mandenmakerswilgen. In de polders staan o.a. exemplaren op de Burkeldijk te Knokke, met hetzelfde spectrum als in de Zwinbosjes. Ook bij de Martjesvaart te Merkem zijn analoge relicten gevonden. In de Zandstreek, de Zandleemstreek en de Leemstreek zijn er nog geen vondsten. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen geldt een analoog patroon. Langs de Schelde, de Leie en de Durme komt lerenband vrij veel voor. De concentratie stijgt nabij het zoetwatergetijdengebied. Aan de Dender is lerenband behoorlijk zeldzaam. De eerste waarneming duikt pas op stroomafwaarts Mespelare, Dendermonde (az03091905), vlak bij de Schelde met andere woorden. Binnen het zoetwatergetijdengebied is naast aanplant voor de mandenmakerij ook opnieuw vooral vegetatieve verwildering via het getij de belangrijkste oorzaak voor het verspreidingspatroon. Provincie Antwerpen. S. x mollissima var. Undulata werd overvloedig aangetroffen op de oevers van alle zeven de onderzochte rivieren (Schelde, Rupel, Dijle, Zenne, Nete, Kleine Nete, Grote Nete). Daarbinnen is er echter een duidelijke concentratie in het zoetwatergetijdengebied van deze rivieren. In de bovenlopen van Kleine en Grote Nete bijvoorbeeld wordt het taxon quasi of helemaal niet aangetroffen (zie kaart x). Elders in de provincie komt ‘Lerenband’ af en toe voor, steeds als aanwijsbaar wijmenrelict. Provincie Limburg. Hier is nog maar beperkt uitgekeken naar dit taxon, maar minstens langs de Maas werd deze wilg eveneens waargenomen. De vrij grote populatie wijst eveneens op oud cultuur voor vlechtwerk. Elders in Vlaanderen werd nog niet uitgekeken naar lerenband. Brabant is nog helemaal niet bemonsterd. In Wallonië werd lerenband waargenomen langs de Semois. In Nederland komt deze kloon minstens ook voor langs de Maas.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
137
Kaart 24. Verspreiding van Amandel- x Katwilg variëteit undulata (Salix x mollissima var. undulata) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon.
Literatuurgegevens Du Mortier (1862) vermeldt als eerste S. x mollissima voor België. In de summiere verspreidingsgegevens verwijst hij naar een aantal grote rivieren: ‘ad ripas Vesae, Mosae (Dossin), Rheni’. Daarnaast vermeldt hij een verwant taxon ‘Salix hippophaefolia’ (de huidige Salix x mollissima var. hippophaefolia) met als verspreiding: ‘ad ripas Scaldis, Sennae, Mosae (Wesmael), Rheni (Wirtg)’. Bij de variëteit undulata wordt de Schelde niet vernoemd. Wesmael (1865) vermeldt S. hippophaefolia van “oseraies. Elleweyt, environs de Gand (Scheidweiler); Liège (Morren)”. Als belangrijke opmerking vermeldt hij alle mogelijke tussenvormen tussen beide ouders, wat het onderscheiden van de zuivere undulata’s of hippophaeifolia’s ongetwijfeld kan bemoeilijken. WESMAEL (1895) vermeldt S. x mollissima var. hippophaeifolia als een tamelijk frequent in Vlaanderen aangetroffen wijmentaxon. In het lokale Oudenaardse advertentieblad ‘Scheldegalm’ wordt in 1911 melding gemaakt van de verkoop van ‘leerenband’. Herbariumgegevens In het herbarium GENT zitten slechts twee exemplaren Salix x mollissima. van vóór ons eigen onderzoek dat in 1997 startte: Salix x mollissima var. hippophaepholia (= S. triandra x viminalis): Heusden, 30/5/1857, Scheidweiler (GENT), “sur le bord de l’Escaut”. Salix x mollissima: Dendermonde, 10/06/1987, Robbrecht 1463 (fleurs) en 1487 (feuilles)(GENT), “digue de l’Escaut en face du polder “Stommelingen”, coord. IFBL D3 28 14, bande étroite (quelques mètres) de sol vaseux entre la digue et la rivière, couverte de saules arbustifs, avec les deux parents présumés, 25 mai 1981 (fleurs) et 10 juin 1987 (feuilles)” . Dit exemplaar is nadien door Lambinion & Van Buggenhout hergedetermineerd als S. x dasyclados. Van Salix x mollissima var undulata-waarnemingen uit ons onderzoek en de karteringen van Vanallemeersch, Zwaenepoel, Hoffman en Van den Bremt uit 1986-1987 werden verschillende exemplaren in het herbarium (GENT) gestopt (cf. Vanallemeersch 181, 182, 183 en 184, 190). 138
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Mondelinge gegevens In 1997 werd het zeer duidelijk dat dit taxon geen natuurlijke variatie was binnen de zeer variabele Amandelwilg, toen mandenmakers van de Zeeschelde ons deze wilg aanwezen als ‘Lerenband’, terwijl ze Amandelwilg vaak niet kenden. De afbladderende schors is het meest triandra-achtige kenmerk. S. x mollissima blijft echter een struikje en wordt nooit boom. Het blad is gemiddeld smaller en langer dan een klassieke Amandelwilg en is ongetwijfeld oorzaak van vroegere verwarring met Kraakwilg, hoewel het smaller is dan een typisch Kraakwilg-blad. Behalve de opvallende steunblaadjes (stipulen) aan de voet van de bladsteel bezit Lerenband ook zeer fijne steunbladachtige aanhangsels aan de top van de bladsteel (de voet van het blad). Deze moeten vooral gezocht worden bij de jongste bladeren en takken, want vallen af, evenals de stipulen naarmate het seizoen vordert. Ook in het Oudenaardse (Welden) hoorden we nadien de benaming ‘Leerband’ voor hetzelfde taxon. Discussie Taxonomie. Determinatieproblemen met dit taxon hadden veel te maken met het in de vergeethoek geraken van de negentiende-eeuwse literatuur en het ontbreken van dit taxon in de determinatiesleutels van de Belgische flora’s. Ook gerenommeerde sleutels als die van Meikle (1984) kunnen nog voor problemen zorgen. Zo vermeldt deze sleutel ‘stipules persistent, conspicuous’ als een zeer belangrijk kenmerk. In een vroegere sleutel van dezelfde auteur (Meikle 1975) klonk het echter enigszins genuanceerder: ‘rather persistent stipules’. Onze eigen ervaringen wijzen uit dat de stipulen zelfs bij relatief jonge exemplaren snel kunnen verdwijnen en dat daarom zeer expliciet naar jonge bladeren moet gekeken worden. De vorm van Salix x mollissima var. undulata met deze stipuulachtige aanhangsels wordt in de literatuur soms aangeduid met ‘forma stipellata’. Laat op het seizoen moet men bovendien goed op andere kenmerken letten (struikvormige wilgen, nooit bomen; opvallende geelverkleuring vanaf september -oktober; afbladderende schors bij oudere exemplaren), want zijn de stipulen vaak helemaal niet meer te zien. Een tweede probleem is de lacune tussen de frequente vermelding van de variëteit hippophaefolia in de negentiende-eeuwse literatuur en het compleet ontbreken van recente waarnemingen. Vooral aan de Schelde roept dat vraagtekens op, want deze variëteit wordt frequenter vermeld dan de nu wél nog zeer abundante variëteit undulata. Het opnieuw bekijken van het weinige resterende herbariummateriaal laat vermoeden dat er een grondige naamsverwarring bestaat. Scheidweiler, toch zowat dé wilgenkenner van die tijd, benoemt een wilg met duidelijk getand blad (overigens zeer smal, ongeveer 5 mm breed, blad) als een S. x mollissima Hippophaeifolia. Het materiaal is afkomstig van het Oost-Vlaamse Heusden aan de Schelde. Ook ander materiaal in het herbarium GENT, met onduidelijke herkomst, heeft datzelfde zeer smalle, getande blad. Het is duidelijk dat dit niet strookt met het materiaal dat Meikle (1984) aanduidt als Hippophaeifolia en dat een (quasi) gaafrandig blad moet hebben! Hippophaefolia-materiaal opgevraagd in het Salicetum van Long Ashton (Engeland) bleek niet helemaal gaafrandig, maar toch duidelijk meer dan wat bij ons aan de Schelde voorkomt. De bladafmetingen verschillen niet drastisch met het Scheldemateriaal, maar zijn toch iets smaller (gemiddeld 10-12 mm breed). Dit is toch aanzienlijk breder dan de 5 mm brede bladeren van Scheidweilers herbariummateriaal. De stipuulachtige aanhangsels van de undulata-variëteit ontbreken bij hippophaefolia. Het probleem is dus duidelijk nog niet opgelost. Wél is duidelijk dat wat nu aan de Schelde voorkomt hoofdzakelijk S. x mollissima var undulata is en duidelijk niet Hippophaeifolia. Ook met de lokale benaming ‘Lerenband’ moet men opletten bij literatuurstudie. Dezelfde of verwante namen kunnen elders ook gebruikt worden voor andere taxa. Durinck & Boogaerts (1988) geven ‘Leerbald’ op voor vermoedelijk hetzelfde taxon. De benaming ‘Lerenband’ wordt bevestigd voor de Bovenschelde door de gegevens over Zingem die Demetter (1969) vermeldt. Tuinzing (1978) vermeldt ‘Leerteen’ zonder koppeling aan een officiële benaming. Rulkens (1987) determineert de Nederlandse ‘Band’ en ‘Leerteen’ als S. fragilis. In Zwitserland wordt de naam ‘Lederwied’ voor Schietwilg gebruikt (Hilf wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
139
1949). Bovendien troffen we in Vlaanderen zelf ook een tweede taxon aan dat door de mandenmakers ook als ‘Lerenband’ wordt aangeduid en samen met het mollissima var. Undulata geplant werd, zonder onderscheid in gebruik. We verwijzen hiervoor naar de vorige taxonbespreking. Autochtoniteit. ‘Lerenband’ wordt alleen als vrouwelijke kloon aangetroffen en is manifest overal relict of verwildering van voormalige wijmenteelt. Iso-enzymenonderzoek van diverse exemplaren aan de Notelaar (herbarium GENT, Vanallemeersch 204, 205, 206), het schor aan de Durmemonding en het Staatsnatuurreservaat Schorren aan de Durme leverden absoluut geen variatie op (mondelinge mededeling Triest). Dit versterkt zeer duidelijk het idee over klonale verbreiding. Salix x mollissima var undulata is zeer duidelijk geen autochtoon taxon. Spontane verwildering en vegetatieve verbreiding is echter zeer uitgesproken. Dit taxon komt massaal voor op plaatsen langs de Schelde en de Durme waar nooit wijmenpercelen aanwezig waren (Vanallemeersch et al. 2000).
Foto 17. Karakteristieke goudgele verkleuring van Salix x mollissima var. undulata in september-oktober. 140
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 26: Salix x mollissima var. Undulata (Kat- x Amandelwilg) heeft karakteristieke steunbladachtige aanhangsels aan de voet van de bladschijf. Deze vallen echter af na een zekere tijd. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
141
142
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x multinervis Doell (Grauwe x Geoorde wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Grauwe x Geoorde wilg is helemaal geen typisch rivierentaxon. Bij de bemonstering van de WestVlaamse Schelde werd slechts één exemplaar aangetroffen (az04082001). Bij de Leie geldt hetzelfde (az 04082301). Bij de IJzer werden slechts twee locaties genoteerd (az04062102 en az04062206). De alluviale rivierbeddingen en kleiige dijken zijn immers geen geschikt biotoop voor Geoorde wilg, waardoor ook de kruising Geoorde x Grauwe wilg zeldzaam is. De laatste locatie bij de IJzer, te Sint-Joris, Nieuwpoort, verdient een speciale toelichting. De Salix x multinervis die daar op de rechteroever van de IJzer staat heeft erg Geoorde wilg-achtige kenmerken. Slechts de iets te lange lijstjes op de twijgen zijn er te veel aan. Geoorde wilg is hier in geen kilometers in het rond te bespeuren. Vermoedelijk is dit een zaailing die van vrij ver met de wind aangevoerd werd. Elders in West-Vlaanderen is Geoorde x Grauwe wilg zeer algemeen op de zandige bodems, vooral op de zure zandbodems van Zandig Vlaanderen. Ook in de kalkrijke duinen is het echter geen uitzonderlijk taxon, hoewel zuivere Geoorde wilg ook daar ontbreekt! In de Zandleemstreek en Leemstreek is de kruising wat minder frequent, maar nergens echt zeldzaam.
Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen geldt een erg analoog verspreidingspatroon. Geoorde x Grauwe wilg komt zeer spaarzaam voor langs de Schelde en de Leie en ontbreekt zelfs langs de Dender. Waar rivierduinen in de nabijheid liggen van de rivier (Wetteren, …) is de kans op het aantreffen van S. x multinervis groter. Op de zandbodems is het een algemeen taxon, elders iets zeldzamer. Provincie Antwerpen. S. x multinervis werd weinig op de oevers van de bemonsterde rivieren aangetroffen. Alleen bij de bovenlopen van Kleine en Grote Nete, die in de zandige Kempen stromen, is deze kruising vrij algemeen, hoewel dan nog steeds frequenter iets van de rivier af, op zandige bodem, dan op de rijkere bodems van de oevers zelf. Ook op de Dijle-oevers werd sporadisch S. x multinervis waargenomen. Op de andere rivieroevers niet. In de rest van de provincie is S. x multinervis echter zeer algemeen op de vochtige zandgronden. Elders in Vlaanderen lijkt de situatie analoog. In het algemeen lijkt de kruising veel algemener dan zuivere Geoorde wilg, maar minder algemeen dan Grauwe wilg. Grauwe wilg komt namelijk zowel op de rijkere bodems voor als in gebieden met een globaal armere, maar lokale voedselrijkere bodem. De kruising blijft grotendeels beperkt tot de zandbodems. Overigens blijft de exacte afgrenzing van de kruising ten opzichte van de ouders een van de belangrijkste wilgenproblemen in Vlaanderen. In de sleutel is een zo goed mogelijke poging gedaan de taxa te scheiden op basis van materiaal dat hier aangetroffen wordt. Literatuurgegevens Ook in de literatuur is de afgrenzing van deze kruising ten opzichte van de ouders zeer problematisch. Herbarium- of levende collectiegegevens Er werd op diverse plaatsen in het studiegebied materiaal ingezameld. Het herbarium GENT werd nog niet kritisch doorgenomen op dit taxon. Mondelinge gegevens / wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
143
Discussie Taxonomie. We wezen reeds op de verwarring in het standaardwerk van Meikle (1984) om S. aurita en S. x multinervis uit elkaar te halen, bij de bespreking van S. aurita. Het onderscheid met S. cinerea wordt helderder aangegeven (persistente steunblaadjes, blaadjes niet vlak en relatief donker, onderzijde blad persistent zachtharig, hoewel spaarzaam behaard). De continue reeks met de ouders blijft echter vaak voor determinatieproblemen zorgen.
Autochtoniteit. Dit taxon werd niet en wordt ook nu nog maar uiterst zelden aangeplant. Het taxon kent evenmin toepassingen als sierstruik of mandenmakerswilg. Alleen omwille van natuurbehoud zouden al eens planten aangeplant of verplant worden. Er is dus alle reden om een autochtone status te aanvaarden op de meeste locaties. De milieus waarin deze kruising voorkomt zijn echter vaak relatief recent. Daarom wordt er toch niet frequent van een a-aanduiding gebruik gemaakt. De aangetroffen exemplaren zijn normalerwijze met een b gemerkt.
144
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix myrsinifolia en Salix phyllicifolia (syn. S. nigricans ; geen officiële Nederlandse benaming)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen:
Provincie West-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. In 2002 werd op de rechteroever van de Schelde, op de buitendijkse talud van de dijk, op grondgebied Sint-Amands (IFBL-code D4/22/24) een eigenaardige wilg aangetroffen, die bij de eerste determinatie als Salix myrsinifolia of de nauw verwante S. phyllicifolia aangeduid werd. Zekerheid over de determinatie bleef nog wat voorbarig, omdat er nog geen bloeiend materiaal kon bekeken worden. Dat gebeurde in het voorjaar van 2003. De plant bleek een waarschijnlijk zieke Salix caprea. Omwille van het hiaat in de Europese verspreidingskaart maakt Vlaanderen een redelijke kans om S. myrsinifolia hier vroeg of laat aan te treffen. Daarom geven we toch onderstaande schets van dit taxon. Salix myrsinifolia is een struikvormige wilg tot zo’n 3 m hoog. Het meest opvallende kenmerk is het bruinzwart verkleuren van de bladeren, laat op het jaar of bij drogen, waardoor de plant op het eerste zicht voor een zieke plant kan gehouden worden en wellicht vaak genegeerd wordt. De lange tijd gebruikte benaming Salix nigricans Smith is indicatief voor dit kenmerk. Verder heeft deze wilg erg variabele bladeren, die van ver meest op een Salix caprea lijken, daar ze vaak ovaal tot bijna rond zijn. Bij nader toezien is de bladvorm evenwel zeer variabel, is de bladrand veel sterker golvend dan bij Salix caprea, is het blad aan de onderzijde veel minder sterk behaard en vertoont de bladvorm ook een grotere variatie, van kleine, min of meer ronde bladeren over langwerpiger bladeren tot ovaal en zelfs bijna rond. De globale bladschijf is min of meer papierachtig van aanvoelen en de onderkant is enigszins blauwachtig. Blad en katjes van S. myrsinifolia verschijnen op het zelfde moment, wat een verschilkenmerk is met Salix caprea. Literatuurgegevens Meikle (1984) beschrijft het problematische onderscheid tussen S. myrsinifolia en S. phyllicifolia, volgens sommigen een soort, volgens anderen slechts een variëteit van dezelfde soort, volgens nog anderen zelfs niet scherp te onderscheiden van Salix myrsinifolia. Volgens het areaal zoals beschreven in de literatuur is S. phyllicifolia niet relevant voor Vlaanderen. Het areaal van S. myrsinifolia daarentegen laat een gat zien ter hoogte van Vlaanderen. Du Mortier (1862) vermeldt S. nigricans als wijmensoort (griendwilg) voor Vlaanderen: ‘in salicetis Flandriae (Musche!), Limburgii sept. (Membrede), Brabantiae (Wesmael)’. Wesmael (1865) bekijkt de vindplaatsen van Du Mortier kritisch en duidt het exemplaar waar zijn naam achter staat aan als een exotenaanplant, samen met andere exoten, in een bos nabij een boomkwekerij. Afgaande op deze bevinding schrapt hij deze soort als inheems, maar hij bevestigt wel de sporadische aanplant ervan. In de 19de en 20ste-eeuwse Belgische flora’s zie bijvoorbeeld Crepin 1883, De Langhe et al. 1988, Lambinon et al. 1998) wordt deze wilg niet meer vernoemd. In de Nederlandse flora (Van der Meijden 1990) komt S. myrsinifolia evenmin voor. Meikle (1984) vermeldt echter zowel aangeplante als autochtone exemplaren, zij het zeldzaam, voor Engeland, Schotland en Ierland. Verder zou het areaal van de soort zich, volgens dezelfde auteur, uitstrekken van Groot-Brittannië tot Siberië. Salix myrsinifolia zou vooral een rivierbegeleidende laaglandsoort zijn, waarbij 600 m als wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
145
hoogtegrens vernoemd wordt. Herbarium- en levende collectie-gegevens In het herbarium GENT komt geen Salix myrsinifolia voor. In het herbarium BR komt slechts één exemplaar ‘S. myrsinifolia var. Cotinifolia’ voor, ingezameld op 29 mei 1955 door E. Michiels, ‘in oude kweektuin’ in Tervuren. Het gaat om een vrouwelijk exemplaar met vruchtpluis. Vraag is of hier niet het arboretum van Tervuren bedoeld wordt. Uit het salicetum van Long Ashton (Engeland) werd één exemplaar ‘S. nigricans’ opgestuurd en sinds een aantal jaar opgekweekt in de Veldstraat 54, 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens Bert Maes sluit een kaal worden van Boswilg als gevolg van ziekte niet echt uit. Dit kan verwarring met S. myrsinifolia veroorzaken. Discussie Autochtoniteit Ongetwijfeld is één enkele vondst onvoldoende om de status van S. myrsinifolia ondubbelzinnig vast te stellen, maar een toename van het aantal waarnemingen, door het vestigen van de aandacht op een eerste vondst, lijkt verre van ondenkbaar. Wilgen in het algemeen zijn in Vlaanderen nogal stiefmoederlijk behandeld door floristen en voor dit ziekelijk ogend taxon geldt dat vermoedelijk nog meer. Meikle (1984) vermeldt de soort niet als ‘basket willow’ (grindwilg) en zegt zelfs dat ze geen nutsfunctie heeft, dit in tegenstelling tot Hilf (1949) en Hesmer (1949) die de soort wél degelijk als wijmensoort vermelden. Het gebruik van de soort als dusdanig, in België (cf. Du Mortier 1862), wordt door Wesmael (1865), een negentiende-eeuwse specialist ter zake, ontkend. Du Mortier (1862) geeft wel meer onnauwkeurige of dubieuze vermeldingen van wilgengroeiplaatsen op (Salix vitellina: ‘in paludosis’ voor een pure cultuurwilg, Salix depressa: ‘in salicetis’ voor een taxon dat niemand nadien nog schijnt te kennen, Salix helix ‘ad ripas fluviorum’ opnieuw voor een pure cultuurwilg van vooral binnendijkse gebieden, Salix repanda: ‘in salicetis’ voor een Salix aurita-achtig wilgje met twijfelachtige gebruikswaarde, Salix russeliana: ‘in palustribus’ nog maar eens voor een cultuurwilg van vooral binnendijkse gebieden), wat zijn aanduidingen ook hier niet al te zwaar doet wegen. Ook het ontbreken van grotere populaties Salix myrsinifolia, samen met andere cultuurwilgen, langs de Vlaamse rivieren lijkt een voormalig gebruik als wijm tegen te spreken. Als sierplant heeft Salix myrsinifolia absoluut geen waarde, gezien het hierboven reeds aangehaalde schijnbaar ziekelijke uiterlijk. Er rest alleen nog verwildering vanuit botanische verzamelingen als mogelijke verklaring voor een niet autochtone herkomst. Dit kan niet écht uitgesloten worden, gezien minstens twee aanduidingen van dergelijke vindplaatsen (Wesmael 1865 en herbarium BR). Salix myrsinifolia zou ook uitgebreid fructificeren (mondelinge mededeling Bert Maes, waarnemingen van Polen). Toch zijn slechts twee aanduidingen van kweek en de kans dat niet beide geslachten aanwezig zijn in een dergelijke situatie (vegetatieve vermeerdering) niet echt overtuigend om spontane Salix myrsinifolia per se als verwilderd te beschouwen. De aanduiding van een natuurlijk areaal van Groot-Brittannië tot Siberië door Meikle (1984) is een belangrijk element om de autochtone herkomst in België niet uit te sluiten.
146
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 27: Salix cf. myrsinifolia. Een bladvorm die aan Boswilg of aan S. x reichardtii (Bos- x Grauwe wilg) doet denken, in combinatie met een vrij kale bladonderzijde en bruinzwart verkleuren van de blaadjes leidde aanvankelijk tot de determinatie van S. myrsinifolia. De bloeiende plant verraadde echter een vermoedelijk zieke Salix caprea. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
147
148
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix pentandra L. (Laurierwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. In 1985 werd Laurierwilg op de West-Vlaams-Henegouwse grens aan de Schelde nog gezien aan een oude Scheldemeander, door ondergetekende. De plaats werd niet teruggevonden bij de huidige kartering. In 2000 werd vastgesteld dat er niet al te veraf, op de Scheldeoever op Henegouws grondgebied aangeplante Salix pentandra voorkomt. Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de bemonstering van de Vlaamse vallei in 1998 vonden Chris Rövekamp en Paul van den Bremt in het Drooghout bij Moortsele (opn. 99093006), in een bos dat grotendeel uit populierenaanplant met essen- en hazelaarhakhout bestaat een aantal exemplaren van de Laurierwilg (Salix pentandra). De Laurierwilgen op deze plaats kregen een bc-aanduiding. Dit is de hoogste quotering die aan dit taxon toegekend werd in Vlaanderen. Er zijn meldingen van een spontaan ogende Salix pentandra in de Daknamse meersen, te Lokeren. De conservators sluiten een wilde status niet uit. In de floradatabank van Flo.wer vzw zitten nog waarnemingen van ‘Koudenberg’ te Erpe-Mere, zonder commentaar op de status van de aangetroffen Laurierwilgen. Provincie Antwerpen. Er werden drie mooie boomvormige, zeer waarschijnlijk geplante exemplaren Salix pentandra waargenomen op aanwijzen van Dirk De Beer, te Arendonk, nabij de Wamp, vlakbij het gemeentelijk sportterrein. Verder zijn er nog twee herbariumaanduidingen van dit taxon in de provincie (zie paragraaf hieronder). Een van die twee aanduidingen sloeg op de Oude Schelde te Bornem. Daar werd Laurierwilg niet meer teruggevonden. Provincie Limburg. In de vallei van de Zwarte beek trof Bert Maes een aantal jaar geleden één struikje Laurierwilg aan in een natuurlijk aandoend biotoop. Dit exemplaar werd bij recent terugzoeken niet meer teruggevonden. Dit was een mogelijke autochtone locatie, maar zonder veel actueel houvast. In de floradatabank van Flo. wer zitten Laurierwilgwaarnemingen van Uikhoven, Maasmechelen, zonder indicatie over de al dan niet autochtone status. Provincie Brabant. In deze provincie is nog niet gebiedsdekkend geïnventariseerd op oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. In de floradatabank van Flo.wer vzw zitten waarnemingen van Laurierwilgen van Zemst (Bos van Aa) en de Heidestraat te Grimbergen, zonder indicatie over een mogelijke status.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
149
Kaart 25. Verspreiding van Laurierwilg (Salix pentandra) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje (florabank). Over de meeste plaatsen is er geen duidelijke informatie of het om eventueel oorspronkelijk inheemse dan wel verwilderde Laurierwilgen gaat.
Literatuurgegevens Meikle (1984) schrijft dat vooral de mannelijke exemplaren geliefd zijn als ornamentele struik. Het ontbreken van vrouwelijke exemplaren wijst vaak op aanplant. Op basis van de atlas van Van Rompaey & Delvosalle (1979) blijkt Laurierwilg niet zo zeldzaam aan de Boven-Schelde, wat de kans op autochtone groeiplaatsen weer waarschijnlijker maakt. Deze wilg is ook reeds lang gekend in Vlaanderen. De Servais (1790) vermeldt ze reeds als ‘Vyfmannige Wilg of Laurierbladige ruikende Wilg’ Herbarium- en levende collectiegegevens In het herbarium GENT komen twee oude waarnemingen van Laurierwilg voor langs de Schelde: Salix pentandra: Gand, 1855, Scheidweiler (GENT); exemplaar geverifiëerd door Mark Leten en correct bevonden. Salix pentandra: Bornem, 25/06/1939, Hostie (GENT), ‘Bornhem, ...près du Viel Escaut’ Dit exemplaar werd geverifieerd door Mark Leten en correct bevonden. De oude Schelde werd in detail opnieuw gekarteerd, maar er werd geen Salix pentandra meer aangetroffen. De Oude Schelde is grotendeels herschapen in een aaneengeregen lint van weekend- en vissershuisjes met sterk exotisch getinte beplanting. In het privé-herbarium van Dirk De Beer komt het van Arendonk vermelde specimen voor onder het nummer 854. het werd ingezameld op 6/6/2002. Verder is er nog een specimen van Antwerpen linkeroever, Sint-Annabos, aanplant naast de ingang van het bos; IFBL-coördinaten C4.26.11; ingezameld op 4/8/2000; herbariumnr 677.
150
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Mondelinge gegevens / Discussie Autochtoniteit. Laurierwilg is een zeer zeldzaam taxon waarvan het milieu niet zeer precies gekend is. Dit bemoeilijkt gericht zoeken. Tot dusver moeten we de resterende exemplaren van dit taxon meer dan waarschijnlijk vooral als geplant of verwilderd beschouwen. Daarbij valt het overwicht van mannelijke (meer decoratieve) planten op. Populaties waarin beide geslachten voorkomen zijn momenteel niet gekend. Vlaanderen ligt evenwel aan de rand van het natuurlijke areaal en een autochtone groeiplaats kan niet helemaal uitgesloten worden. De oude literatuurvermeldingen en herbariumspecimens wijzen enigszins in die richting, want als wijmensoort is Salix pentandra niet bekend. Ook de verdwenen vindplaats aan de Zwarte beek zou in die richting kunnen wijzen. De Oost-Vlaamse populatie te Moortsele werd met bc aangeduid. De overige resterende planten zijn p-locaties. In het licht van de stand van het huidig onderzoek zou de locatie te Moortsele wellicht ook beter een c krijgen dan een bc. Er zijn nog steedss grondiger argumenten nodig om een autochtone populatie te verantwoorden.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
151
Afbeelding 28: De korte brede bladvorm, de fijne tanding en de glimmende, kleverige bladeren en twijgen maken Laurierwilg gewoonlijk snel herkenbaar, al zijn een aantal kruisingen lastig te onderscheiden. 152
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix purpurea L. ssp. lambertiana (Sm.) A. Neumann ex Reichinger f. (Bittere wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd de oorspronkelijk inheemse ondersoort van Bittere wilg langs alle drie de belangrijkste rivieren aangetroffen, zij het overal slechts zeer schaars. Langs de Schelde staat één oude hakhoutstoof van 3 m omtrek, op de linkeroever, te Kerkhove, net voor de grens met Oost-Vlaanderen. Vermoedelijk heeft die verschillende dijkverzwaringen overleefd. Aan de Leie staan minstens op vijf plaatsen Bittere wilgen, die vermoedelijk aanspraak kunnen maken op een autochtone status. Het gaat telkens om oude hakhoutstoven van ongeveer 4 m omtrek. De vaststelling van de autochtone status wordt bemoeilijkt, doordat ook de oud cultuurvorm subspecies purpurea her en der voorkomt. Beide taxa kunnen kruisen en spontane intermediairen vormen. Net zoals aan de Schelde hebben ook deze Bittere wilgen vermoedelijk verschillende dijkverzwaringen overleefd. De vijf locaties zijn resp. Wervik (az04082301), Menen (az04082302), Kuurne (az04082310), Bavikhove (az04082313) en Ooigem (az04082317). Aan de IJzer werden 2 locaties en 4 planten Bittere wilg (subspecies lambertiana) aangetroffen, meer bepaald tussen Beveren en Stavele (az04062103) en te Elzendamme, Oost-Vleteren (az04062105). Hier gaat het om relatief jonge, kleinere struikjes. De meeste rivier-Bittere wilgen kregen b –aanduidingen, omdat er ook al negentiende-eeuwse meldingen zijn en omdat het vaak om oude stoven gaat. Aanvankelijk waren we iets kritischer, omdat veel Bittere wilgen momenteel tussen aangevoerde breuksteen staan, maar nu kennen we ook plaatsen waar Bittere wilg op originele rivieroevers staat, wat minstens de mogelijkheid bewijst. Bovendien is de breuksteen (arduin) meestal afkomstig van België zelf (vooral de streek van Doornik), wat aanvoer van daaruit nog steeds zou toelaten van oorspronkelijk inheems te spreken. In de rest van West-Vlaanderen is Salix purpurea subspecies lambertiana uiterst zeldzaam. In de duinen werden nog op enkele plaatsen Bittere wilgen aangetroffen, die de wilde ondersoort lambertiana ogen, meer bepaald te Bredene, ten westen van het natuurreservaat de Paalsteenpanne (geen opname) en in de Noordduinen te Koksijde, net naast de molen (az04100606). Of deze wilgen ook oorspronkelijk inheems moeten bestempeld worden is lastiger. Dit kan opgeslagen rijshout zijn dat van aan de Schelde afkomstig is, het kunnen zaailingen zijn van cultuurplanten (Bittere wilg is een decoratief struikje), of het kunnen inderdaad spontane vestigingen zijn van oorspronkelijk inheemse Bittere wilgen. Ze kregen psc aanduidingen. Verder komen er nog twee grote hakhoutstoven van 5 m omtrek voor in de Blindezelstraat te Sint-Joris, Beernem (bm/gdb04051902). Ze kregen een c-aanduiding. Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering van de Oost-Vlaamse rivieren werd Bittere wilg subspecies lambertiana aangetroffen langs de Schelde en de Dender, maar niet langs de Leie en de Durme. Slechts twee locaties lijken aanspraak te kunnen maken op een autochtone status. De meeste Schelde-exemplaren zijn dubieus autochtoon. De locatie tussen Ruien en Kluisbergen oogt vrij recent aangeplant, en herbergt ook Salix purpurea subspecies purpurea. Ook een vindplaats te Wetteren (az99091502) is een recente aanplant. Op de Scheldedijk te Heusden, bij het toponiem Ganzendries, (az99091702) komt een zeer oude en grote hakhoutstoof voor, die mogelijk dezelfde is als deze die reeds in de negentiende eeuw (1859) door Scheidweiler ingezameld werd voor het herbarium GENT. De plant heeft verschillende dijkverzwaringen overleefd. Ze werd echter opnieuw zwaar toegetakeld bij de allerlaatste dijkverzwaring van enkele jaren geleden. Dit is een b-locatie. Te Steendorp staat een populatie Bittere wilg op de Scheldedijk, recht tegenover een populatie op de Antwerpse oever te Bornem. Dit is de tweede locatie die mogelijk aanspraak kan maken op een autochtoon karakter, hoewel de aanwezigheid van uitsluitend vrouwelijke planten geen al te grote garantie kan bieden. Dit is eerder een c-locatie. De Denderlocatie, in het centrum van Ninove, is manifest geplant en kreeg een p-aanduiding. In de rest van Oost-Vlaanderen is Salix purpurea subspecies lambertiana eveneens zeer zeldzaam. In de buurt van de enige autochtone Scheldelocatie zijn nog verschillende exemplaren aangetroffen in nabijgelegen houtkanten en bosranden (az99091702, az99090203). In een houtkant in de Kleine Smetledestraat te Wetteren (az99101310) werd eveneens een exemplaar aangetroffen dat een b-aanduiding kreeg. Te Baarle-Frankrijk, in een oud bosje in de Leievallei (az99092106), werd een mooi exemplaar aangetroffen, dat vermoedelijk de aanwezigheid wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
153
van moeraskalk indiceert. Provincie Antwerpen Salix purpurea subsp. Lambertiana werd uitsluitend langs de Schelde aangetroffen, meer bepaald op één plaats langs de Oude Schelde (Bornem), en verder nog op drie plaatsen langs de huidige Schelde, alledrie eveneens op grondgebied Bornem (locatienummers 734, 773, 774 en 777). Aan de overkant van een van de groeiplaatsen komen eveneens een aantal exemplaren voor, vermoedelijk van dezelfde populatie (allemaal vrouwelijke planten), maar dit is grondgebied Steendorp (Prov. Oost-Vlaanderen). Provincie Limburg. De Grensmaas herbergt typische Salix purpurea subspecies lambertiana in de groeivorm eigen aan grindrivieren. De planten blijven er vaak extra klein, omdat ze het zwaar te verduren hebben onder periodieke overstroming, want ze groeien in de grindbedden van de Maas zelf. Dit zijn uitermate natuurlijke groeiomstandigheden voor dit soort wilgjes en het zijn ook de enige a-locaties die we in Vlaanderen tot nog toe aangeduid hebben. Kalkrijk water en een vrij natuurlijke rivier treffen we nergens elders in Vlaanderen zo overtuigend aan als hier. Een mooie groeiplaats is bijvoorbeeld een grintbed ter hoogte van Leut.
Kaart 26. Verspreiding van Bittere wilg subspecies lambertiana (Salix purpurea subspecies lambertiana) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon.
Literatuurgegevens Quasi alle oude Belgische literatuurgegevens van Salix purpurea slaan niet op de subsp. lambertiana, maar op in de mandenmakerij gebruikte cultuurvormen. Er is één belangrijke recente en wat vervelende uitzondering. De Langhe et al. (1988) vermelden de subsp. lambertiana als ‘Rode bindwilg’. Dit is de enige aanduiding dat deze wilde ondersoort ook als mandenmakerswilg zou in gebruik geweest zijn. Noirfalise & Sougnez (1961) beweren dat Salix purpurea niet voorkomt langs de Beneden-Schelde en Beneden-Nete, wat door onze vondsten te Bornem en Steendorp tegengesproken wordt. Herbarium- en levende collectiegegevens Salix purpurea: Heusden, 1859, Scheidweiler (GENT), “Heusden, sur le bord de l’Escaut” 154
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix purpurea: D3/23/44, Heusden, 11/07/1985, Van den Haute 508 (BR), “Heusden, op de Scheldedijk” De Bittere wilgen van Bornem en Steendorp zijn terug te vinden in het herbarium GENT onder de nummers Vanallemeersch 175 en 176. Er zijn eveneens exemplaren van gestekt in het herbarium van ondergetekende. Ook enkele Maas-exemplaren werden er gestekt. Mondelinge gegevens Mandenmakers aan de Zeeschelde herkennen de subsp. lambertiana niet als wijmentaxon. Een bezoek van Nederlandse bossen-syntaxonomen (1986), leverde een mondelinge melding van Bittere wilg langs de Schelde te Vlassenbroek op, maar dit exemplaar werd niet teruggevonden. Discussie Taxonomie. Bittere wilg kan moeilijk verward worden met andere soorten door de unieke situatie van schijnbaar tegenoverstaande blaadjes aan de twijguiteinden. Binnen de soort is er meer verwarring mogelijk, omdat er zeer geleidelijke overgangen bestaan tussen de ondersoorten. De door ons als lambertiana bestempelde exemplaren zijn mogelijk alleen de zeer duidelijke lambertiana’s. De twijfelgevallen werden eerder als cultuurvorm aangeduid (subsp. Purpurea), mogelijk soms onterecht. Wellicht zitten er kruisingen tussen van wilde lambertiana’s en cultuur-purpurea’s (‘leentjes’ en verwanten). De duidelijk grootste bladbreedte boven het midden van het blad, in combinatie met de aan de top van het blad fijne tanding zijn vrij karakteristiek voor de ondersoort lambertiana. Cultuurvariëteiten hebben ofwel bijna parallelle bladranden, of zijn veel groter van blad. Toch is enige training nodig, omdat dit taxon relatief weinig frequent is en daardoor slechts langzaam een referentiekader opgebouwd wordt. In het salicetum van ondergetekende zijn een aantal wilde en cultuurvormen bijeengebracht. Verder komen langs de Schelde ‘wilde’ subsp. Lambertiana en cultuur-subsp. Purpurea vaak dicht in elkaars buurt voor, wat de potentie tot inkruising niet onwaarschijnlijk maakt. Binnen de cultuurvormen is de variatie trouwens zeer groot, wat determinatie toch niet altijd even eenvoudig maakt. Autochtoniteit. De aanduiding van de subspecies lambertiana als mandenmakerswilg in Delanghe et al. (1988) is zeer vervelend, want daardoor zouden wilde en autochtone Bittere wilgen nog moeilijker kunnen onderscheiden worden van gecultiveerde wilgen. Er zijn echter grondige argumenten (oude literatuur, mondelinge gegevens én veldwaarnemingen) die het zeer onwaarschijnlijk maken dat lambertiana in Vlaanderen als mandenmakerswilg zou gebruikt zijn. De benaming Rode bindwilg is misschien wel een onterechte, want in Vlaanderen nog nergens gehoorde of gelezen, vertaling van de ‘osier rouge’-aanduiding uit Crepin (1860), die echter hoogstwaarschijnlijk niet op de subspecies lambertiana slaat. De Scheldelocaties kregen aanvankelijk c--aanduidingen. Het milieu van de met kalksteen verstevigde oever blijft de mogelijkheid inhouden dat S. purpurea met de Doornikse kalksteen aangevoerd werd (Bittere wilg is immers een kalkminnende soort). Bovendien werden tot nog toe nog maar uitsluitend vrouwelijke planten waargenomen, waar echter bij vermeld dient te worden dat alleen de populatie van Bornem-Steendorp bloeiend werd gezien. De vondst aan de Oude Schelde, op een natuurlijke oever is een belangrijk argument om een b-aanduiding te overwegen. Ook aan de IJzer komt Bittere wilg op min of meer natuurlijke oevers voor. Hier is de soort blijkbaar niet met breuksteen aangevoerd. Een ander belangrijk argument om een b-aanduiding te overwegen is het exemplaar van Heusden te OostVlaanderen. De kans dat de negentiende-eeuwse herbariummelding van Heusden op dezelfde plant slaat die er nu nog te zien is, is reëel. Het exemplaar is oud en zeer waarschijnlijk opnieuw door de recent opgevoerde kalksteen doorgegroeid. Dit verrechtvaardigt de b-aanduiding. Helaas is dit exemplaar bij werken aan de dijk in 2001 zwaar toegetakeld. Het is niet zeker of het de aanslag zal overleven. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
155
Het exemplaar in de Leievallei staat nog mooier, want midden in een soortenrijk, nat, oud bosje, wat aanplant zeer onwaarschijnlijk maakt. Bittere wilg is hier mogelijks een indicator van moeraskalk. De standplaats veroorlooft een ab-aanduiding. De Maas-locaties op grintbedden hebben wellicht meest recht op a-aanduidingen. Dit is ook elders in Europa de natuurlijke groeiplaats bij uitstek van deze soort (cf. bijvoorbeeld de Allier en de Dordogne te Frankrijk).
Afbeelding 29: Salix purpurea subsp. Lambertiana (Bittere wilg). Vrouwelijk exemplaar van de Schelde te Bornem. De bladvorm is karakteristiek voor de vermoedelijk autochtone ondersoort. 156
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 30: Salix purpurea subsp. Lambertiana (Bittere wilg). Dit exemplaar groeit op een natuurlijke rivieroever van de Oude Schelde en verhoogt daarmee de kans op autochtone herkomst. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
157
158
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix purpurea L. subsp. purpurea (cultuurklonen van Bittere wilg, in mandenmakersterminologie vaak ‘Leentjes’ genoemd)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de bemonstering van de West-Vlaamse rivieren werd de oud cultuur-ondersoort van Bittere wilg uitsluitend langs de Leie aangetroffen, meer bepaald te Wervik op het eiland tussen de oude en de nieuwe Leie, waar een ruim spectrum voormalige mandemakerswilgen voorkomt. Vermoedelijk is dit taxon in de negentiende eeuw veel meer gekweekt geweest, maar is verwildering of inburgering beperkt gebleven, door de vrij grote kalkbehoefte van Bittere wilg. In de rest van de provincie wordt dit taxon her en der aangetroffen, eveneens als relict van oude mandenmakersaanplanten: in de Zwinbosjes te Knokke, in de Kortestraat en langs het Jagerspad te Knokke, op de Burkeldijk te Knokke, langs een akkerrandje te Torhout, … Provincie Oost-Vlaanderen. De rivierenbemonstering te Oost-Vlaanderen leverde een stuk meer vindplaatsen op. Bittere wilg subspecies purpurea komt er voor zowel langs de Schelde, de Leie als de Dender. Langs de Durme werd het taxon niet waargenomen. Langs de Schelde vermelden we Ruien (az03092603), Berchem (az03092604), Merelbeke (az99100505), Hamme (az03100109) en Steendorp (az03100302). Aan de Leie komt dit taxon voor tussen Veure en Afsnee (az03092404). Aan de Dender troffen we drie locaties aan, namelijk tussen Schendelbeke en Idegem (az03091506 en az03091507) en tussen Idegem en Zandbergen (az03091508). Provincie Antwerpen. Salix purpurea subsp. Purpurea werd langs 3 van de 7 bemonsterde rivieren aangetroffen. De soort komt manifest geplant voor langs de Kleine Nete te Emblem (Ranst), net op het punt tot waar het zoetwatergetijdengebied reikt (locatienummer 637). Langs de Rupel werd één struikje aangetroffen te Rumst (locatienummer 712), temidden van een ruim spectrum cultuurwilgen. Langs de Schelde is eveneens één locatie aangetroffen (locatienummer 773), te Bornem ter hoogte van ‘Buitenland’, in de dichte omgeving van een populatietje subsp. Lambertiana trouwens! Elders in Vlaanderen wordt dit taxon geregeld aangetroffen op plaatsen waar ook andere mandenmakerswilgen worden aangetroffen. Deze exemplaren hebben allemaal een relatief grote gelijkenis met de zogenaamde ‘Leentjes’ of ‘Lintjes’ die momenteel nog gekweekt worden door de laatste rendabele wijmenteler in Vlaanderen, Fernand Devos, uit Eksaarde. Eigenaardig genoeg vonden we aan de kalkrijke Maas, waar je deze kalkminnende soort meest verwacht, tot nog toe nog geen cultuur-Bittere wilgen.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
159
Kaart 27. Verspreiding van Bittere wilg (Salix purpurea subspecies purpurea) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de rivieren in de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen intensief bemonsterd werden tot nog toe op dit taxon.
Literatuurgegevens De Belgische literatuur met betrekking tot cultuurvormen van Salix purpurea bestrijkt ruim 200 jaar. De Poederlé (1779) vermeldt een “Osier-nain, en Latin Salix humilis, …, en Anglois Yellow dwarf willow” met volgende beschrijving: “c’est peut-être le Cat hondt des Vanniers flamends; il est aussi une sorte d’Osier que l’on trouve à la campagne, où il vient sans culture il a la tige rougeâtre & est si flexible & les fibres sont si fortes qu’on en fait des liens aussi fermes que ceux que l’on feroit avec une ficelle, les jardiniers & les vignerons, qui employent assez indistinctément toutes les especes d’Osier, pourvû qu’ils ployent sans se rompre, savent cependant donner la préférence à celui-ci. Deze beschrijving slaat hoogstwaarschijnlijk reeds op een Salix purpurea. De “Cat hondt” kan misschien wel “kathout” zijn, een benaming die echter ook voor andere taxa gebruikt werd (cf. Salix x rubens, fragilis, kattekletters voor S. dasyclados…). De Servais (1790) vermeldt Salix purpurea als “Mandemaakers Wilg”, maar geeft als groeiplaats de “middelste delen van Europa” op. Dit zou er kunnen op wijzen dat de soort bij ons toen nog niet in gebruik was voor wijmencultuur. Het is echter waarschijnlijker dat het om gebrekkige verspreidingsgegevens gaat, wat af te leiden valt uit de verspreiding van andere soorten. De Servais (1790) reserveert de benaming “Beekwilg” voor de variëteit helix. CREPIN (1860) vermeldt in elk geval ook de Bittere wilg als “Osier”, waarmee de link met de wijmencultuur voor België gelegd wordt. In latere edities van dezelfde flora luidt de naam “Osier rouge”. WESMAEL (1860) vermeldt Salix purpurea als één van de 7 soorten die in elke goede wijmenaanplant in België thuishoren. De soort krijgt de Vlaamse vertaling “Beckwillig” mee. Er worden twee variëteiten vermeld, nl. var gracilis en var. helix. De afbeelding van de bladeren is nogal afwijkend van de wilde exemplaren (Salix purpurea ssp. lambertiana), beschreven voor ons land. Ook DU MORTIER (1862) vermeldt S. helix. Zijn verspreidingsaanduiding “ad ripas fluviorum” is wat verdacht voor een taxon dat bij ons alleen als cultuurplant bekend is. 160
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
GILLEKENS (1871) beveelt S. purpurea aan als een van de vijf beste wijmentaxa. DE LANGHE ET AL. (1988) vermelden Salix purpurea subsp. lambertiana als “Rode bindwilg” in de flora van België (zie discussie bij vorig taxon). In het Woordenboek van de Vlaamse dialecten, deel II, niet-agrarische vaktalen, aflevering I, De mandenmaker vermelden Devos, Rijckeboer en Van Keymeulen een ‘Belgisch rood’ als Salix purpurea. Gezien al onze argumentatie voor S. X rubens nothovar. Basfordiana bij Belgisch rood achten wij deze vereenzelviging zeer onwaarschijnlijk juist. Ook de buitenlandse literatuur verwijst vaak naar Bittere wilg als mandenmakerswilg en vermeldt meestal andere vormen dan de ssp. lambertiana, die wij voor Vlaanderen het wilde taxon achten. SCHIECHTL (1992) noemt alleen “Formen der subsp. purpurea eine Gute Flecht- und Bindeweide”. HILF (1949) vermeldt de variëteit helix ook voor Duitsland met de benaming “Grüne Steinweide”. De takkleur zou variëren van geel tot purper en ook een lichte berijping zou voorkomen. WRIGHT (1977) vermeldt Bittere wilg als één van de drie voornaamste inheemse soorten die in Engeland gebruikt worden in de wijmbosteelt. HESMER (1949) vermeldt hetzelfde voor Duitsland. NEUMANN (1981) en NEWSHOLME (1992) geven beschrijvingen van een zeer groot aantal cultuurvariëteiten van Salix purpurea..
Herbarium- en levende collectiegegevens Alle locaties van de inventarisatie werden ingezameld voor het herbarium. Het exemplaar van de Schelde te Merelbeke werd in het salicetum van ondergetekende gestekt. Er werd eveneens herbariummateriaal van ingezameld. In de National Willow Collection van het IACR-Long Ashton Research Station staat ‘alias German Steinweide’ vermeld naast de wilg die onze lokale benaming ‘Leentjes’ draagt. In de wilgentuin van de Biesbosch komt eveneens een Salix purpurea voor met een erg verwante naam, namelijk ‘Lintjeshout’ of ‘Gele bitter’. In het Salicetum nabij Nunspeet (Nederland) staat een S. purpurea nr 294 Lintjeshout uit Bornhem, België’. Mondelinge gegevens De ‘Leentjes’ van Devos uit Eksaarde zouden een Franse kloon zijn die rond 1930 te Eksaarde aangeplant werd. Het ding is er vooral in gebruik om groenten en bosplantsoen mee te binden, tot op de dag van vandaag. Dit gebruik wordt ook vermeld voor de streek van Wetteren door de lokale natuurwachter, Tom Maes. De benaming ‘Lintjes’ is ook bekend te Welden, bij mandenmakers. Teirlinck vermeldt in het Oost-Vlaandersch idioticon gebruiksnamen als ‘Rode reins’ voor Salix purpurea. Discussie Taxonomie. De continue reeks van overgangen van onze Schelde-exemplaren en ‘Leentjes’-achtige exemplaren bemoeilijken ten zeerste de naamgeving. In het verleden werd er zeer splitterig omgegaan met de grote vormenrijkdom. Recentere auteurs, bijvoorbeeld ook Meikle (1984) lumpen nogal wat van de variatie. Ze onderscheiden minstens ssp. lambertiana en ssp. purpurea. De benamingen helix (var. of ssp.) en gracilis worden vaak gelumpt. Als de synoniemverklaring Leentjes = Grüne Steinweide van Long Ashton opgaat, dan moeten we onze Leentjes als een helix beschouwen. Determinatie leidt echter even gemakkelijk tot Salix purpurea var gracilis. Het lumpen van de benamingen is dus waarschijnlijk gerechtvaardigd. Dat betekent echter niet dat er geen variatie waarneembaar is. Met betrekking tot Engels, eveneens Leentjeswvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
161
achtig materiaal oppert Rod Parfitt, de beheerder van Long Ashton, nog de interessante, uit te testen hypothese dat dit eventueel een terugkruising zou kunnen zijn tussen een S. x rubra en S. purpurea. Voor de duidelijkheid, S. x rubra staat voor een Kat- x Bittere wilg. Dit zou bijvoorbeeld de vrij lange bladeren en de relatief gave bladrand kunnen verklaren. Rulkens (1983) gaat zelfs zover S. x helix als een S. purpurea x S. viminalis (= S. x rubra) te beschouwen, wat wij zeer weinig waarschijnlijk achten, gezien andere S. x rubra’s die wij zagen, met zeer sterke gelijkenis aan S. viminalis. Toch zouden ook hier reciproke kruisingen wel eens zeer sterk kunnen verschillen en is er werk aan de winkel voor experimenteel werk. Autochtoniteit. Er is, in tegenstelling tot de subsp. lambertiana geen argumentatie om subsp. purpurea autochtoon te beschouwen in Vlaanderen. Alle literatuur en de wijmenpercelen verwijzen naar cultuuromstandigheden. Met betrekking tot geslacht moet er nog wel wat onderzoek verricht worden. Beide geslachten komen voor. Het is dus best mogelijk dat er verschillende klonen in omloop waren. Alle subsp. Purpurea’s worden met ps aangeduid.
162
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 31: Salix purpurea subsp. Purpurea (cultuurvariëteit van Bittere wilg). Te Bornem en Steendorp, aan de Schelde groeien cultuurvormen en vermoedelijke wilde vormen van Bittere wilg op korte afstand van elkaar. De cultuurvorm heeft langwerpiger blaadjes. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
163
164
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x reichardtii A. Kerner (Bos- x Grauwe wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De kruising Grauwe x Boswilg komt langs elke bemonsterde West-Vlaamse rivier voor. Beide ouders zijn vlotte kolonisators en ook de kruising komt geregeld voor tussen de overvloed van zaailingen van Grauwe en Boswilg. Ook in de rest van de provincie is deze kruising vrij algemeen op pionierplaatsen. Vermoedelijk duiden we in het algemeen nog te weinig exemplaren als de kruising aan, doordat we ons beperken tot duidelijke intermediairen. De kruising vormt echter een continuüm, tussen beide uitersten. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook hier is Salix x reichardtii langs elke bemonsterde rivier aangetroffen en ook elders niet zeldzaam. Provincie Antwerpen. Grauwe x Boswilg werd langs 6 van de 7 bemonsterde rivieren aangetroffen. Alleen aan de Dijle werden geen exemplaren waargenomen. Gezien slechts één oever intensief bemonsterd werd en de andere slechts ‘per verrekijker’, en gezien het hierboven aangehaalde feit dat we alleen duidelijke intermediairen aankruisten, is het zeker niet uitgesloten dat dit taxon ook daar wél voorkomt. Wij beschouwen dit taxon als behorend tot het natuurlijke spectrum van elke rivier in Vlaanderen. Ook langs bosranden waar beide ouders voorkomen is de kruising helemaal niet zeldzaam. Ook in de rest van Vlaanderen is dit zonder twijfel een algemeen verspreid, maar onderbemonsterd taxon.
Kaart 28. Verspreiding van Bos- x Grauwe wilg (Salix x reichardtii) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank.
Literatuurgegevens Meikle (1984) beschouwt deze hybride als zeer algemeen, zelfs in die mate dat er een continue reeks zou zijn tussen beide ouders en dat echte S. caprea als een relatief zeldzaam relict moet beschouwd worden van bosplaatsen. Op verstoorde plaatsen zouden de Grauwe wilg en de kruising de bovenhand hebben.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
165
Herbarium- en levende collectiegegevens Enkele zeer manifeste tussenvormen werden ingezameld voor het herbarium. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Meikles bevindingen van bijna algemenere kruisingen dan zuivere caprea lijken in Vlaanderen toch niet op te gaan. De kruising werd weliswaar vrij frequent, maar toch steeds na grondig zoeken tussen abundantere ouders, gevonden. Het is echter een feit dat er regelmatig tussenvormen gevonden worden die overhellen naar één van beide ouders en waar de beslissing moeilijker is dan bij mooie intermediairen. In volgorde van algemeenheid in Vlaanderen vermoeden wij respectievelijk Grauwe wilg, vervolgens Boswilg en dan pas de kruising. Het is onduidelijk of in de kruising steeds kan uitgemaakt worden of Grauwe dan wel Rossige wilg de ouder is. Tot nog toe vonden we in Vlaanderen geen enkele S. x reichardtii met rosse haren op de onderzijde van het blad. In Nederland troffen we wél één keer dit kenmerk aan, in een salicetum in de Flevopolder. Uit de abundantie van Grauwe wilg t.o.v. Rossige wilg is het ook logisch dat de kruising in veruit de meeste gevallen Salix cinerea subsp. Cinerea als ouder heeft en niet subsp. oleifolia. Autochtoniteit . Deze variëteit werd nooit aangeplant in Vlaanderen en kende ook geen enkele toepassing. De ouders worden pas zeer recent aangeplant en de aanplantingen zijn daardoor momenteel nog goed te herkennen. De mogelijkheid van autochtoniteit van de kruising staat dan ook buiten kijf en de meeste exemplaren worden ook als dusdanig beschouwd. Het taxon is echter eerder indicatief voor pioniersomstandigheden dan voor oud bos-milieu. Daarom wordt toch wat karig omgesprongen met a- of ab-aanduidingen. De meeste taxa kregen, afhankelijk van de standplaats een b-aanduiding.
166
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 32: S. x reichardtii (Bos- x Grauwe wilg) is gemakkelijkst herkenbaar aan een intermediaire bladvorm tussen Grauwe en Boswilg en een geringer aantal lijsten op de twijgen dan Grauwe wilg. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
167
168
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix repens subsp. Angustifolia (Kruipwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Dit taxon werd nog niet aangetroffen in de kartering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken.. Literatuurgegevens Lambinon et al. (1998) vermelden deze ondersoort in Vlaanderen als zeldzaam voor het Kempisch district en zeer zeldzaam in het Vlaams district. Meikle (1984) erkent ook de drie in de flora van Lambinon et al. (1998) weerhouden taxa, zij het twee van de drie (repens en dunensis) als variëteit, en de derde (angustifolia) als soort: S. rosmarinifolia. De laatste zou evenwel niet in Groot-Brittannië voorkomen. Herbarium- en levende collectie-gegevens In de Belgische collectie van het herbarium GENT werd de ondersoort angustifolia slechts één keer ingezameld, in West-Vlaanderen, meer bepaald te Hertsberge.
Mondelinge gegevens / Discussie Dit taxon vergt duidelijk meer onderzoek. Het aantal opgaven is erg beperkt en de waarde en status van het taxon klaarblijkelijk ook her en der omstreden. Autochtoniteit Het lijdt weinig twijfel dat de Kruipwilgen die als dusdanig benoemd zijn een a-aanduiding kunnen krijgen, maar de vraag is eerder of de determinaties van de intraspecifieke taxa correct zijn. Salix repens subsp. repens (Kruipwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Bij de kartering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken is dit taxon ongetwijfeld zwaar onderbemonsterd, omdat Kruipwilg geen typische oud bossoort is. De ondersoort repens is in West-Vlaanderen, evenals in de andere provincies trouwens, vooral een heidesoort. Een klassiek verspreidingskaartje van de floradatabank van Flo.wer vzw bijvoorbeeld levert dan ook een betrouwbaarder en vollediger beeld voor deze soort op. Bovendien wordt dit taxon nauwelijks aangeplant, waardoor het verspreidingspatroon vrij betrouwbaar is voor de aanduiding van oorspronkelijk inheems materiaal. Kruipwilg subspecies repens is nog in de meeste heiderelicten (Vloethemveld ZedelgemJabbeke, militair domein Houthulst, Bulskampveld Beernem, Gulke Putten Wingene, Schobbejakshoogte Sint-Kruis, Rode dopheireservaat Sint-Andries, heidereservaatje Zevekerke Sint-Andries, …) aanwezig, maar is in aantal enorm afgenomen, zo blijkt uit verschillende detailkarteringen van selecte gebieden. Ook onder de eiken- en beukendreven van de recente ontginningsgebieden kan Kruipwilg nog nu en dan worden aangetroffen, maar hier is het taxon nog zeldzamer.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
169
Provincie Oost-Vlaanderen. Ook hier geldt dat Kruipwilg voornamelijk in heiderelictjes bewaard is (het Leen Eeklo, …). De soort is er echter nog zeldzamer dan in West-Vlaanderen. Provincie Antwerpen. Kruipwilg werd niet aangetroffen langs de 7 bemonsterde rivieren. Ook Ferrarisbos is geen typische locatie voor deze soort die eerder aan heidegebieden gebonden is. Daarom werd Kruipwilg slechts in 2% van de opnamen aangetroffen. In de onderzochte bosgebieden komt de Kruipwilg vooral voor in de gemeenten Brasschaat, Kalmthout, Brecht, Zoersel, Kapellen en Wuustwezel, maar ontbreekt nagenoeg volledig in de rest van de provincie waar o.a. groeiplaatsen in de omgeving van het Duivebos te Sint-KatelijneWaver vrij recent verdwenen zijn. In het Goor te Dessel werden nog enkele struikjes aangetroffen. Ook bij de Konijnenberg en het Rodegoor (Arendonk) vonden we enkele exemplaren. Ook hier geldt echter dat Kruipwilg veruit meest in de voormalige heidegebieden voorkomt, meer dan in de oude bosgebieden. Kruipwilg is hier blijkens een klassieke verspreidingskaart nog een stuk algemener dan in Oost- en WestVlaanderen. Voor de verspreiding in de rest van Vlaanderen is vooral Limburg relevant. De Limburgse Kempen herbergen naast de Antwerpse Kempen momenteel nog het leeuwenaandeel van de Kruipwilgpopulatie van Vlaanderen. Literatuurgegevens Kruipwilg blijkt internationaal gezien een zeer vormenrijke soort, met tal van ondersoorten die echter zelden netjes afgescheiden groepen blijken te vertegenwoordigen. In Lambinon et al. (1998) worden 4 ondersoorten vermeld, waarvan slechts 3 weerhouden worden, namelijk de subspecies repens, dunensis en angustifolia. Deze drie worden in onze sleutel overgenomen. Lambinon et al. (1998) vermelden de subsp. Repens als de meest verspreide ondersoort, met uitzondering voor het Maritiem district, waar ze subsp. Dunensis algemener achten. Herbarium- en levende collectie-gegevens In het herbarium GENT komen 13 specimens Salix repens voor zonder vermelding van ondersoort. Daarnaast zijn er slechts 5 subsp. Repens-opgaven, waarvan één Antwerpse (Turnhout), één Brabantse (Machelen), één Oost-Vlaamse (Aalter) en twee West-Vlaamse (Zedelgem). Ondanks deze summiere weergave menen we op basis van eigen aanvullende waarnemingen te kunnen stellen dat dit de algemeenste vorm is in het binnenland. Voor de ondersoort dunensis verwijzen we naar de bespreking van het volgende taxon. De ondersoort angustifolia werd slechts één keer ingezameld, in West-Vlaanderen, meer bepaald te Hertsberge. Het materiaal is wat te summier om een uitspraak te kunnen doen over de gerechtvaardigheid van een apart taxon. Mondelinge gegevens / Discussie / Autochtoniteit Salix repens subsp. Repens is zonder twijfel een autochtoon taxon op alle aangetroffen groeiplaatsen en kreeg overal a-aanduidingen. 170
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Cd Antwerpen nr 3
Foto 18: Salix repens subsp. Repens, dreef naast Vander Maelenbos op voormalige heide, Dessel, locatienummer 605. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
171
172
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix repens subsp. dunensis (Kruipwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Binnen West-Vlaanderen is deze ondersoort van Kruipwilg in de eerste plaats een duintaxon, dat in alle duingebieden nog vrij frequent voorkomt. In het binnenland bestaan overgangen tussen dit taxon en de subspecies repens, die daar veruit het algemeenste taxon is. Provincie Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen is dit taxon niet aangetroffen tijdens de kartering van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken. Op de heiderelicten komen mogelijk ook wel overgangsvormen voor tussen subspecies dunensis en subspecies repens, net zoals in West-Vlaanderen. Er is bijvoorbeeld herbariummateriaal van Waasmunster. Provincie Antwerpen. Dit taxon werd tijdens de huidige bemonstering niet aangetroffen, maar zoals reeds bij de vorige ondersoort vermeld zou een bemonstering van heide- en stuifzandterreinen relevanter zijn voor deze soort. We nemen dit taxon hier toch op omdat literatuurgegevens en herbariummateriaal duidelijk maken dat het taxon wel degelijk ook in de provincie Antwerpen voorkomt. Voor de verspreiding in de rest van Vlaanderen verwijzen we naar de herbariumparagraaf. Literatuurgegevens Lambinon et al. (1998) vermelden deze ondersoort als algemeen in het Maritiem district, vrij zeldzaam tot zeldzaam in de Kempen en zeer zeldzaam in de overige districten. Herbarium- en levende collectie-gegevens In de Belgische collectie van het herbarium GENT zijn 11 specimens opgenomen, waarvan 7 verwijzen naar kustgemeenten. Van de overige vier zijn er 2 ingezameld in West-Vlaanderen (Zedelgem en Wingene), één in Oost-Vlaanderen (Waasmunster) en één in Antwerpen (Turnhout). Mondelinge gegevens / Discussie / Autochtoniteit Ook dit taxon is zonder twijfel als autochtoon te beschouwen op de meeste vindplaatsen. Per uitzondering wordt dit taxon wel eens aangeplant, maar we zagen dat nog niet gebeuren in natuurlijke milieus.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
173
Foto 19. Kruipwilg, Salix repens subspecies dunensis en Geel zonneroosje (Helianthemum nummularium) in de Golf van Knokke. 174
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x rubens Schrank (Schiet- x Kraakwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. De kruising tussen Schiet- en Kraakwilg werd aangetroffen langs alle drie de bemonsterde rivieren. Echte oude exemplaren kwamen daarbij echter niet voor. De oudste exemplaren staan langs de Leie. De maximale stamomtrek bedroeg niet meer dan 2,5 m, de grootste stoofomtrek niet meer dan 3 m. Elders in het landschap is deze kruising vooral algemeen als knotboom, soms als hakhout en eerder uitzonderlijk als opgaande boom. Mooie exemplaren staan er onder meer langs de Getebeek te Hertsberge (hakhoutstoof van 5 m omtrek, az04070104) en in een moerasje langs de Beernemse straat te Moerbrugge, Oostkamp (hakhoutstoof 4m omtrek, az04071402). Provincie Oost-Vlaanderen. Ook langs alle Oost-Vlaamse rivieren werd Schiet- x Kraakwilg aangetroffen, maar ook ontbreken echt oude bomen. Er werden geen stammen of stoofomtrekken van meer dan 3 m aangetroffen. Elders in het landschap komt dit taxon ook als knotboom, hakhout of opgaande boom voor. Mooie oude exemplaren werd aangetroffen langs de Schuurkensbeek te Eerdegem, Aalst (hakhoutstoof 6 m, cr04101910) en in Kruisabeel, Lebbeke (hakhoutstoof van 5 m omtrek, az04092807). In Lochteveld te Baardegem, Aalst komt een knotboom van 5 m omtrek voor (cr04101811), te Hillegem, Herzele komt een knotexemplaar voor van 4,5 m stamomtrek (bo/hd03080801). Provincie Antwerpen. Dit taxon werd aangetroffen langs alle 7 de bemonsterde rivieren. Hakhoutstoven van 4 m of meer komen af en toe voor en kregen aanduidingen als mogelijk autochtoon. Veruit de meeste exemplaren zijn jonge spontane zaailingen. Ook in de rest van het studiegebied is dit taxon vrij algemeen, zowel als spontane zaailingen, knotbomen in perceelsranden, opgaande bomen in bos of hakhoutstoven in het cultuurlandschap. Toch moet opgemerkt worden dat knotbomen van wilgen in het algemeen relatief zeldzaam zijn in het typische Kempische oud-cultuur-landschap. Een belangrijk aantal Schietx Kraakwilgen zijn als cultuurtaxon op klonale manier vermeerderd en een aantal daarvan worden in de hierna volgende bladzijden behandeld. De hier behandelde vertegenwoordigers zijn eigenlijk een restgroep van nog zeer diverse pluimage, variërend van erg alba-achtige tot sterk fragilis-achtige bomen. Netjes intermediaire exemplaren zijn eerder zeldzaam, wat door nogal wat auteurs geweten wordt aan de matroclinale overerving, waarbij de vrouwelijke ouder doorslaggevend zou zijn voor het uiterlijk van de nakomeling. Overigens zouden de bastaarden evengoed fertiel blijven en zijn verdere terugkruisingen helemaal niet uitgesloten, wat tot zeer ingewikkelde toestanden kan leiden.
Literatuurgegevens De literatuur aangaande deze kruising en het onderscheid met beide ouders is zeer uitgebreid. Niet alle bronnen zijn echter vlot te verkrijgen. Wij bekeken slechts een beperkte greep uit het potentiële aanbod: Krstinic (1966), Stace (1975), Rulkens (1983), Meikle (1992), Beismann et al. (1997) en Triest et al. (1997). Een interessant gegeven uit de literatuur zijn de verschillende hybride-indexen die de positie van kruisingen tussen ouders weergeven (cf. Stace 1975 en Rulkens 1983). Krstinic (1966) geeft resultaten van experimentele kruisingen weer. Beismann et al. 1997 en Triest et al. (1997) bespreken genetische variatie. Krstinic (1966) bewees experimenteel dat de reciproke kruisingen niet identiek zijn en dat het de vrouwelijke ouder is die de sterkste expressie van de kruising bepaalt. In Decock et al. (2001, 2002, 2003) worden de resultaten besproken van een genetisch onderzoek (AFLPanalyse) op 100 in Vlaanderen ingezamelde en door ons aangeduide en gedetermineerde bomen. De resultaten zijn genuanceerder dan wat Triest et al. (1997) met een enzymenanalyse konden vaststellen. Naast een aantal antwoorden duiken echter evenveel nieuwe vragen op. Een belangrijk resultaat is de wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
175
onttrekking van S. fragilis var. Russeliana aan de ‘vuilbak-cluster’ van S. x rubens (zie onder dit taxon voor meer details). Herbarium- en levende collectiegegevens Er werd een ruime collectie met S. x rubens-variatie ingezameld voor het herbarium en voor genetische analyse. In het herbarium GENT werd de collectie S. x rubens nog niet kritisch doorgenomen. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. De afgrenzing van S. x rubens t.o.v. S. alba en S. fragilis is een van de grootste Salix-problemen, niet alleen aan de Schelde, maar in geheel Europa. De frequentie van kruisingen tussen beide uitersten (alba en fragilis) wordt erg verschillend beoordeeld door verschillende auteurs. RECHINGER (1992) vertegenwoordigt de grootste consensus met zijn uitspraak: “Large scale hybrid introgression can be assumed for S. alba en S. fragilis, known under the name S. x rubens”. De tegenovergestelde mening werd recent nog verdedigd door TRIEST (1996), hoewel niet overtuigend, door gebrek aan controlemogelijkheid op het bestudeerde materiaal en het in de kinderschoenen staan van de gebruikte genetische techniek. Toch is het duidelijk dat alleen experimentele kruisingen en genetica een extra dimensie kunnen toevoegen aan de talloze meningen die reeds verwoord zijn. Daarbij zal echter de inbreng van een goed systematisch-ecologisch geschoold wilgenkenner bepalend zijn voor de keuze van het uitgangsmateriaal, wat het soort onderzoek als hier gepresenteerd wordt zeker verantwoordt. Resultaten van experimentele kruisingen zijn ondermeer reeds gedocumenteerd door Krstinic (1966). Over de identiteit van S. fragilis var. russeliana - is dit een x rubens of een fragilis - verwijzen we naar de discussie bij de bespreking van S. fragilis. Autochtoniteit. Over de autochtoniteit van S. x rubens moet genuanceerd worden geoordeeld. Ongetwijfeld is de groep zoals ze hier nog gehanteerd wordt een ‘vuilbak-taxon’, waarin nog een grote heterogeniteit van klonaal vermeerderde exemplaren voor sierteelt, oeververdediging of mandenmakerij voorkomen, samen met spontane kruisingen van al dan niet autochtone ouders. Er werd min of meer geredeneerd zoals bij S. alba. Alleen oude bomen (stamomtrek minimaal meer dan 3 meter, hakhoutstoof meer dan 4 m), van exemplaren die geen wijmenteelt verraden, komen in aanmerking voor een autochtone aanduiding.
Foto 20. Mannelijke katjes van Salix x rubens, bij een knotboom te Moerbrugge (Oostkamp). 176
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x rubens var. basfordiana (Scaling ex Salter) Meikle (‘Gele wijmen’)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. S. x rubens var. basfordiana is meer dan waarschijnlijk een kruising tussen Salix alba var. vitellina met S. fragilis. Deze wilg, die vooral opvalt door zijn (geel)-oranje-(rood)-gekleurde takken is vrij algemeen langs alle drie de bemonsterde rivieren (Schelde, Leie, IJzer). Ze komt er niet alleen voor als relict van voormalige mandenmakerswilgen (‘gele wijmen’), maar ook als heropgeschoten zinkrijs, dat als oeververdediging aangebracht werd. Bovendien wordt deze boom ook als sierboom gekweekt, en tenslotte kan ze ook nog uitzaaien, omdat er zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren van voorkomen. Het is bovendien zelfs waarschijnlijk dat er ook terugkruising optreedt met Schietwilg en Kraakwilg. Ook elders in het landschap is deze wilg niet echt zeldzaam. In de duinen is er regelmatig heropslag uit rijshout, dat vaak van het voormalige mandenmakersgebied aan de Antwerpse Schelde afkomstig is. Elders komen vaak exemplaren voor als relict van lokale oud cultuur-bindwilgen, bijvoorbeeld rond boerderijen, op akkerrandjes of zelfs in echte wijmenperceeltjes. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook in Oost-Vlaanderen komt dit taxon frequent voor langs alle rivieren (Schelde, Leie, Durme, Dender) en eveneens elders in het landschap, op analoge plaatsen als beschreven voor West-Vlaanderen. Provincie Antwerpen. Ook in Antwerpen komt dit taxon voor langs alle zeven de bemonsterde rivieren, maar duidelijk abundanter binnen het zoetwatergetijdengebied van de Schelde en zijn bijrivieren dan daarbuiten. Enkele gemeenten langs de Schelde zijn (waren) het bolwerk van de mandenmakerij en ‘Gele wijmen’ zijn het belangrijkste nu nog gekweekte wijmentaxon, bijvoorbeeld in Weert, Hingene, Branst, … , waar vaak nog hele percelen beplant zijn met uitsluitend dit taxon. In tal van andere plaatsen zijn de voormalige gele wijmenpercelen nog vlot te herkennen onder de recentere populierenaanplanten. Provincie Limburg. Limburg is nog niet grondig onderzocht op wilgen, maar minstens langs de Maas is Salix x rubens basfordiana ook vrij algemeen.
Kaart 29. Verspreiding van ‘gele wijmen’ (Salix x rubens var. basfordiana) in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
177
Literatuurgegevens De Poederlé (1779) vermeldt reeds ‘geel wymen’ (Salix sativa lutea) met de beschrijving: ‘il a ses pousses menues d’un jaune doré, & très souples, ses feuilles sont dentelées, presque cartalagineuses, avec beaucoup de petits poils De Servais (1790) vermeldt eveneens Gele wijmen, maar koppelt die aan Salix vitellina: ‘Geele Wilg, met gladde getande spits ovaale bladen, de tandjes kraakbenig, en de steeltjes met eeldachtige stippen. De gemeene Bind-wilg. De geele Wym’. Ook Lejeune (1811) vermeldt een ‘Salix vitellina’, met Waalse benaming ‘Osier jaune’, die naar wijmencultuur verwijst. Wesmael (1860) vermeldt Salix alba variété vitellina als één van de 7 in elke goede wijmenaanplant thuishorende ‘Oseraie’-soorten voor België. In 1895 verklaart dezelfde auteur dat het taxon vooral in de Franse Ardennen algemeen zou zijn en minder algemeen in België. Als Vlaamse benaming wordt ‘geel wymen’ opgegeven; Du Mortier (1862) geeft als milieu voor Salix vitellina moerassen (‘in paludosis’) op. Hij noemt echter vaak natuurlijke standplaatsen voor taxa die ons alleen van cultuur bekend zijn, waardoor de aanduiding niet zwaar weegt. Gillekens (1871) beveelt S. alba var. vitellina aan als een van de vijf beste wijmensoorten. Vermeulen (1973) vermeldt als alternatieve benaming voor ‘Gele wissen’ ook ‘Temse wissen’. De Langhe et al. (1988) en Lambinon et al. (1998) vermelden S. x rubens als ‘Gele bindwilg’. Stott (1992) vermeldt het gebruik van S. x rubens var. basfordiana in België voor zinkrijs voor rivier- en zeeweringen. Herbarium- en levende collectiegegevens Uit de wijmenkwekerij van Devos te Eksaarde kregen wij levend materiaal van S. fragilis Belgisch rood stam 56, een Nederlandse selectie (Wageningen) van kort voor de tweede wereldoorlog. Het (mannelijke) taxon werd voor het eerst in 1960 in België aangeplant en dan nog uitsluitend te Eksaarde bij Devos. Zowel onze eigen determinatie als deze van Rod Parfitt (Long Ashton) leiden tot de conclusie dat ook deze wilg een Salix x rubens var. basfordiana is, meer bepaald de forma sanguinea (met roodverkleurende takken). Parfitt benoemt bovendien de fragilis-oudervariëteit als var. decipiens. Rulkens (1987) vermeldt nog een ander ‘Belgisch rood’, namelijk de kloon nr 582. Vermoedelijk is ook dit een S. x rubens var. basfordiana. Stott (1992) vermeldt dezelfde wilg als ‘Flanders red (S. fragilis L.) from Belgium’. De benaming ‘Belgisch rood’ wordt overigens nog voor andere taxa gebruikt! Meikle (1984) noemt een S. alba var. vitellina.. In het salicetum van Devos te Eksaarde staat een exemplaar dat identiek oogt aan de gele wijmen van de Zeeschelde onder de benaming Salix alba var. vitellina. In het herbarium BR zit een ongedateerd negentiende-eeuws exemplaar Salix alba var. vitellina, door Wesmael ingezameld in ‘Oseraies-Vilvorde’. Dit materiaal zou moeten opnieuw bekeken worden om de identiteit S. x rubens of alba var. vitellina te controleren. Recent ingezamelde ‘Gele wijmen’ van de Zeeschelde zitten in het herbarium GENT onder het nummer Vanallemeersch 193. In het salicetum van ondergetekende komt een uitgebreide Vlaamse en buitenlandse collectie ‘Gele 178
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
wijmen’ en verwanten voor, met zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren. Mondelinge gegevens Hoewel aan de Zeeschelde ‘Gele wijmen’ het belangrijkste resterende wijmentaxon zijn, wist geen enkele mandenmaker ons een koppeling aan een wetenschappelijke naam te geven. Jef Bruggeman, wijmenteler uit Weert wist ons wel te vertellen dat de variëteit die nu overal te vinden was vroegere variëteiten verving. Discussie Taxonomie. De gele wijmen van de Zeeschelde hebben ons van 1997 tot 1999 om de tuin geleid, in hoofdzaak door de zeer talrijke vermeldingen in oude literatuur als Salix alba var. vitellina. Het rapport van Vanallemeersch et al. (2000), dat de kartering van de Zeeschelde en Durme van 1997 beschrijft, getuigt nog van de problematisch determinatie van de gele wijmen. De bijlage in dit rapport over de taxonomie van de wilgen (Zwaenepoel et al. 2000) geeft uitgebreide eerste hypotheses weer. De determinatiesleutel van Meikle (1984) bracht hierin geen verandering, omdat er aangegeven staat dat het blad van deze wilg eerst behaard is, maar vrij spoedig kaal wordt. Hoe spoedig dat is en hoe kaal was niet duidelijk. Het opvragen van levende referentiecollecties uit Nederland, Zweden en Engeland bracht wél de gezochte opheldering. Slechts één van de opgezonden exemplaren Salix alba var. vitellina bleek inderdaad zeer alba-achtig. Dit exemplaar heeft een vrij lang persistente zachte beharing op de bladbovenzijde en wordt nooit helemaal kaal. De twijgkleur van de eenjarige scheuten is bleekgeel, eerder dan dooiergeel. Alle andere opgezonden exemplaren bleken niet te onderscheiden van als S. x rubens var. basfordiana of als S. fragilis- opgezonden exemplaren. Daardoor werd gerealiseerd dat S. alba var. vitellina niet alleen zeer zeldzaam was, maar bovendien ook meestal onterecht in de negentiende-eeuwse literatuur geciteerd werd voor een taxon dat eigenlijk S. x rubens var. basfordiana moet heten. Ook de talrijke als S. fragilis door het leven gaande bindwilgen zijn meestal S. x rubens var. basfordiana. Tegelijkertijd met het opvragen van referentiecollecties werden twijgen van boomvormige S. x rubens var. basfordiana’s uit diverse plaatsen in Vlaanderen opgekweekt. Deze bleken perfecte ‘Gele wijmen’ op te leveren. Er moet wel aan toegevoegd worden dat er niet alleen mannelijke en vrouwelijke exemplaren blijken voor te komen, maar ook dat er zowel in wijmenexemplaren als in boomvormige exemplaren nog een brede reeks variatie voorkomt in bladbreedte en bladbeharing. Vermoedelijk kan de S. fragilis-ouder tot verschillende variëteiten behoren en ook reciproke kruisingen kunnen wellicht weer verschillende nakomelingen opleveren. Tot bevestiging van de hele lijdensweg tot correcte determinatie van Gele wijmen kwamen wij ook door een vrij analoog verslag van Rulkens (1983) die destijds ook van het idee van Salix alba var. vitellina overstapte naar een S. x rubens var. basfordiana-determinatie. Het genetisch onderzoek van Decock et al. (2001, 2002, 2003) bracht aan het licht dat dit taxon systematisch clustert in de nabijheid van Kraakwilg. Ook morfologisch zijn er inderdaad een belangrijk aantal gemeenschappelijke kenmerken, hoewel het taxon meestal vrij gemakkelijk te herkennen is aan de zeer karakteristieke twijgkleur. Bij oudere bomen zonder snelgegroeide jonge takken is echter gemakkelijk verwarring met S. fragilis var. Fragilis mogelijk. Autochtoniteit. S. x rubens var basfordiana is geen autochtoon taxon. Om te beginnen is de ouder S. alba var vitellina dat bij ons al niet. Meikle (1984) vermoedt een Kroatische herkomst. Materiaal uit de Balkan (Roemenië en Bulgarije) in het IBW te Geraardsbergen wijst in dezelfde richting. Newsholme (1992) spreekt een wilde herkomst van dit taxon zelfs helemaal tegen. Weber (1974) vermeldt dat S. alba var. vitellina reeds in 1670 in Zwitserland in cultuur was. De kruising S. x rubens var basfordiana is soms, zoals bij Belgisch rood stam 56, een gedocumenteerde kunstmatige kruising. Quasi alle andere minder gedocumenteerde klonen zijn aanwijsbare wijmenrelicten, sierbomen of opslag uit zinkrijs. De twee geslachten worden wel aangetroffen en spontane verwildering, minstens vegetatief, is zeker reëel. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
179
Foto 21: Mandenmaker en wijmenier Jef Bruggeman op een perceel ‘Gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana) te Weert.
180
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 22: Karakteristieke oranje-gele twijgkleur van ‘gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
181
Foto’s 23 tot 26: Foto’s van wijmenoogst rond 1950 van ‘Gele wijmen’ (Salix x rubens var. Basfordiana) te Weert. 182
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x rubens. var. caerulea (Geen specifieke Nederlandse benaming, in het Engels: Cricket-bat Willow)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd deze wilg slechts op één plaats aangetroffen, meer bepaald aan de Leie te Wervik, als een spontane kruising. Elders in de provincie komt dit taxon af en toe voor als geplante boom, vermoedelijk meestal als siertaxon bedoeld. Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering in Oost-Vlaanderen werd deze wilg aangetroffen langs de Schelde en de Leie. Langs de Schelde komt ze op diverse plaatsen voor als duidelijk in rijen geplante, opgaande sierboom (Heusden, Melle, …), maar ook als zaailing (Dendermonde), waarbij het blad dat breder is dan 1,5 cm de doorslag geeft voor de naamstoekenning. Aan de Leie is het taxon één keer aangetroffen als aangeplante boom (az03092302). Ook buiten de rivierensfeer wordt deze wilg her en der aangetroffen, meestal als aangeplante boom. Provincie Antwerpen. Salix x rubens var caerulea werd langs de rivieren slechts 3 keer aangetroffen. Alle vindplaatsen bevinden zich langs de Schelde. Te Branst en Mariekerke staan er exemplaren op de dijkoever, te Branst ook op het schor. Alle exemplaren werden met ps aangeduid. In de rest van de provincie werd de soort niet meer waargenomen.
Kaart 30. Verspreiding van Salix x rubens var. caerulea in Vlaanderen. Alle waarnemingen stammen van het hier voorliggend onderzoek. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, en dan nog uitsluitend de rivieren reeds intensief bemonsterd werden op dit taxon.
Literatuurgegevens Meikle (1984) vermoedt dat deze variëteit eigenlijk een erg Salix alba-achtige Salix x rubens of waarschijnlijker nog, een terugkruising van een x rubens met alba zou kunnen zijn, die omwille van zijn toepassing als cricketstokken, klonaal vermeerderd is. De eerste aldus benoemde wilg is vroegnegentiende-eeuws Engels. Er blijft een aanzienlijke variatie in het taxon voorkomen. Op het vasteland zou de wilg nauwelijks vermeld worden volgens dezelfde auteur. Lambinon et al. (1998) vermelden de wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
183
variëteit nochtans wel degelijk in de flora van België, met de vermelding dat deze vaak aangeplant wordt. Zoals hoger geschetst is dat minstens vanaf 1945 gedocumenteerd. Meikle (1984) handhaaft uiteindelijk toch nog de naam Salix alba var. Caerulea. Genetisch onderzoek op Vlaams materiaal (De Cock et al. 2001, 2002) bevestigt de hypothese dat dit taxon eerder een S. x rubens is dan een alba-variëteit. Wij gebruiken dan ook de benaming S. x rubens var. Caerulea. Herbarium- en levende collectie-gegevens In het salicetum van ondergetekende werden twee Schelde-caerulea’s geplant (Dendermonde en Weert), evenals een referentie-exemplaar uit de collectie van Long-Ashton (Engeland). In het herbarium GENT zit reeds een negentiende-eeuws exemplaar van dit taxon, ingezameld door Scheidweiler, dé Vlaamse wilgenkenner van die tijd. Het herbariumexemplaar is ongedateerd en vermeldt: ‘Gand, Saule de Leicester des anglais, c’est le saule cultivé pour son écorce en angleterre; assez commun aux environs de Gand’. Mondelinge gegevens De variëteit wordt door geen enkele mandemaker als vlechtwilg herkend, noch onderscheiden van gewone Schietwilg. Discussie Taxonomie. Ook de bij ons aangetroffen variatie, in bladbeharing en bladbreedte, samen met het manifest voorkomen van zaailingen versterken Meikles hypothese van de mogelijkheid van een spontane (terug)kruising. Er is nog een duidelijk gebrek aan zicht op het al dan niet voorkomen van beide geslachten in Vlaanderen. Daarnaast wordt de boom ongetwijfeld ook geplant, waarbij meestal een klonale vorm gebruikt wordt. Sinds 1945 wordt de vrouwelijke boom, onder de benaming Salix alba ‘Calva’, immers ook frequent als laanboom verkocht vanuit Nederland (van Broekhuizen & Scheider 1969). Mogelijk werden ook reeds voor 1945 exemplaren geplant afkomstig uit Groot-Brittannië, waar deze wilg reeds in de negentiende eeuw zeer populair was. Het zou helemaal niet verwonderlijk zijn dat samen met de talrijke mandenmakerswilgen uit deze regio ook wel eens sierwilgen meegebracht werden. Dit taxon, dat dus vooral op basis van algemene alba-kenmerken in combinatie met een breder blad (meer dan 1,5 cm breed) aangeduid wordt is dus wellicht nog een heterogene groep van klonen en spontane bastaarden met vrouwelijk alba- en mannelijk fragilis-ouderschap, al dan niet verder teruggekruist met Salix alba. Autochtoniteit. Het sporadisch voorkomen van deze wilg, meestal met solitaire exemplaren, maakt het onwaarschijnlijk dat deze wilg hier een toepassing had als mandenmakerswilg of cricketstokkenleverancier. Mooie grote solitaire bomen doen vooral aanplant als sierboom vermoeden, maar de zaailingen wijzen dan weer op een spontane verbreiding en misschien zelfs op een spontaan ontstaan van de (terug)kruising. Het blijft dus onduidelijk of het taxon oorspronkelijk inheems is of niet. De kruisingshypothese is aantrekkelijk om aan te nemen van wel. Veel bomen in Vlaanderen verraden echter duidelijke aanplant en werden daarom met een ps gemerkt.
184
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x rubens var. ‘Kort blad’ (klonale Schiet- x Kraakwilg-variëteit)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. Dit taxon werd aangetroffen langs de Leie tussen Menen en Lauwe (az04082305). Provincie Oost-Vlaanderen. Dit taxon komt vrij frequent voor langs de Schelde, soms manifest op rijen geplant, soms verwilderd of mogelijk ook (sub)spontaan. Provincie Antwerpen. Dit taxon werd langs de Kleine Nete, de Zenne en de Schelde aangetroffen. Literatuurgegevens / Herbarium- en levende collectie-gegevens We zamelden op diverse plaatsen materiaal in van dit nog enigszins duistere taxon. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie Deze wilg heeft een kort blad dat sterk op dat van S. fragilis var decipiens lijkt qua afmetingen. Een geringe beharing op bladeren en twijgen en een meestal slechte kraakbaarheid van de twijgen bij de basis, samen met genetisch onderzoek doen tot een S. x rubens besluiten. Het vermoeden is dat dit een kloon is die vooral voor dreef- en laanbeplantingen gebruikt is. Er is geen aanduiding dat dit een voormalige wijm is. Uitgebreider genetisch onderzoek dient uit te maken of het vermoeden van een kloon gerechtvaardigd is. Genetisch onderzoek van Decock et al. (2001, 2002, 2003), waarbij een beperkt aantal exemplaren van dit taxon ingesloten werden, maakte in elk geval al duidelijk dat één van de hypothesen over de herkomst van dit taxon kan uitgesloten worden. Door de gelijkenis in bladvorm met S. fragilis var. decipiens enerzijds en de beharing anderzijds achtten we het aanvankelijk mogelijk dat dit een kruising zou zijn van S. fragilis var. decipiens en S. fragilis var. fragilis. Het clusterpatroon maakt echter duidelijk dat dit taxon in de S. x rubens-groep belandt, wat de tweede hypothese was. Om te verifiëren of het inderdaad om een kloon gaat dan wel om een aantal kruisingen met erg analoge morfologische kenmerken dient genetisch geverifieerd te worden met meer materiaal. Globaal gezien vertonen talrijke exemplaren erg gelijkende kenmerken, wat de klonale hypothese ondersteunt. De breekbaarheid van de twijgen is echter nogal variabel, wat dan weer voor een niet klonaal product pleit. Autochtoniteit De meeste bomen die we onder dit taxon brachten zijn geplant. Daarom kreeg dit taxon systematisch een ps-aanduiding. Indien genetisch onderzoek zou uitwijzen dat het niet om een kloon gaat, dan dient dit herbekeken te worden en komen een aantal exemplaren voor een c- of b-aanduiding in aanmerking. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
185
186
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x rubra (Kat- x Bittere wilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Provincie West-Vlaanderen. De kruising Kat- x Bittere wilg komt momenteel nog minstens op twee plaatsen voor. In de duinenbossen tussen Wenduine en De Haan werd één klein struikje aangetroffen in 2003 (geen opname). Het zag er niet erg florissant meer uit, omdat het in de beschaduwing stond van een dennenaanplant. Mogelijk was ook de verzuring ten gevolge van de dennennaalden een oorzaak van het armtierige uitzicht van de aangetroffen plant. Een veel mooier exemplaar Salix x rubra komt voor in een bosje te Ruddervoorde, tussen de ‘hoeve Zorgvliet’ en het toponiem ‘Leegte’ (az04070604). Dit is vermoedelijk een klein lokaal wijmenrelict. In 1999 werd ook langs het kanaal Ieper-IJzer, te Boezinge, nog een struikje Kat- x Bittere wilg aangetroffen. Het werd echter bij latere karteringen niet meer teruggevonden. De plaats is wél als een voormalige kweekplaats van mandenmakerswilgen gekend. Er woont trouwens nog steeds een actieve mandenmaker, die momenteel echter zijn wilgen aankoopt bij Devos te Eksaarde, en niet meer zelf kweekt. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. Deze wilg werd niet aangetroffen, maar verdient toch kort vermeld te worden omwille van de vondst van het als S. x forbyana gedetermineerde materiaal, aan de Schelde, ter hoogte van Hingene, tussen het Groot schoor en het paviljoen ‘De Notelaar’ (locatienummer 778). Meikle (1984) vermeldt dat dit taxon mogelijks slechts een speciale vorm van S. x rubra is. Verder is er in het herbarium BR 19de eeuws materiaal aanwezig van dit Salix x rubra, afkomstig van de Schelde. Literatuurgegevens De ‘osier rouge’ of ‘Salix vulgaris rubens’ of ‘Roode wymen’ van De Poederlé (1779) zijn mogelijks de oudste vermelding van S. x rubra, hoewel dit niet helemaal duidelijk is. De Servais (1790) vermeldt reeds Salix rubra en verwijst ook reeds naar het gebruik als wijmensoort met de Nederlandse benaming ‘Roode Wym’. De beschrijving laat geen twijfel bestaan over de determinatie. Wesmael (1860, 1895) vermeldt Salix rubra als één van de 7 soorten die in elke goede wijmenaanplant in België zouden moeten thuishoren. S. rubra staat voor de kruising van S. purpurea met S. viminalis en moet dus eigenlijk als S. x rubra aangeduid worden. Ze krijgt de Vlaamse benamingen ‘Roode wymen’ en ‘Grond wymen’ mee. Ze wordt als een zeldzame plant bestempeld. Wesmael (1865) vermeldt ze vooral van de Maas. Du Mortier (1862) vermeldt de plant van rivieroevers in de Ardennen.
Herbarium- en levende collectie-gegevens In het herbarium BR komen twee 19de eeuwse exemplaren met Scheldeherkomst voor. Mondelinge gegevens / Discussie Ondanks frequente vermeldingen in de literatuur en het bestaan van een zeer groot aantal klonen van deze plant lijkt S. x rubra zo goed als uitgestorven in Vlaanderen. Bij een beperkt aantal exemplaren van S. x purpurea subsp. purpurea kan het vermoeden ontstaan van een viminalis-kruising, alhoewel de wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
187
ontbrekende beharing ons tot nog toe deed afzien van een dergelijke benoeming. Vermoedelijk was S. x rubra in de negentiende eeuw een stuk algemener verspreid dan we nu vermoeden. Net zoals Bittere wilg is deze plant echter vrij kalkminnend en daarom is ze vermoedelijk, in tegenstelling tot veel andere oudcultuurwilgen, nauwelijks of niet verwilderd, nadat ze niet meer aangeplant werd. Autochtoniteit S. x rubra is in Vlaanderen uitsluitend als cultuurplant bekend en krijgt dus overal een ps-aanduiding.
Afbeelding 33: S. x rubra (Kat- x Bittere wilg) lijkt afhankelijk van de vrouwelijke ouder meer op Kat- of Bittere wilg. Dit exemplaar is vermoedelijk een vrouwelijke Katwilg x een mannelijke Bittere wilg. De bladvorm is deze van Katwilg, maar de bladonderzijde wordt vrijwel kaal. 188
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. sachalinensis ‘Sekka’ (geen officiële Nederlandse benaming)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen: Deze wilg hoort maar marginaal in dit overzicht thuis, want is bijna overal manifest aangeplant. Op twee plaatsen is er echter twijfel mogelijk, reden waarom we deze wilg toch opnemen in het overzicht. Provincie West-Vlaanderen. Uitsluitend in aanplanten aangetroffen. Nog geen verwildering vastgesteld. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook hier komt deze wilg hoofdzakelijk in duidelijk aangeplante omstandigheden voor. Ivan Hoste (Nationale Plantentuin Meise) maakt evenwel melding van een verwilderd exemplaar in de buurt van het kanaal Brugge-Gent te Merendree. Provincie Antwerpen. Aan de bovenloop van de Grote Nete (Olmen, Balen) worden exemplaren aangetroffen in uit cultuur genomen percelen, waar de voormalige aanplanten op korte termijn kunnen uitgroeien tot ogenschijnlijk verwilderde exemplaren. S. sachalinensis komt er voor als struik of als knotboompje, met onduidelijke toepassing. Mogelijk is er een lokale mandenmaker aan het werk, maar ook aanplant door een wildbeheerseenheid is niet uitgesloten. Van echte verwildering lijkt nog geen sprake. Literatuurgegevens Deze wilg is minstens al een aantal decennia goed gekend als sierplant en schijnt aan populariteit te winnen. Herbarium- en levende collectie-gegevens Deze wilg werd ingezameld om de kenmerken te kunnen opnemen in de sleutel. Mondelinge gegevens Cf mededeling over verwildering Ivan Hoste bij paragraaf Oost-Vlaanderen. Discussie Autochtoniteit Op veruit de meeste plaatsen is dit taxon manifest aangeplant en gebruiken we dus een p-aanduiding. De locatie met verwildering te Oost-Vlaanderen is als ps te bestempelen. Er is nog niet nagegaan of in Vlaanderen beide geslachten van deze wilg aangeplant worden en of er dus zaailingen kunnen ontstaan.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
189
Afbeelding 34: Salix sachalinensis ‘Sekka’, met karakteristiek blad en afgeplatte twijgen. De afplatting kan nog veel duidelijker zijn dan wat op dit materiaal waarneembaar is. 190
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x sepulchralis Simonk ‘Chrysocoma’ (Dode) Meikle (Treurwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Dit taxon is een kruising tussen S. alba var. vitellina en S. babylonica. Het is onze meest voorkomende treurwilg. Zowat overal in Vlaanderen wordt deze treurwilg zeer vaak aangeplant. Aangezien mannelijke en vrouwelijke exemplaren voorkomen kan deze wilg vermoedelijk ook soms uitzaaien, wat opname in deze bespreking verantwoord. Bij de rivierenbemonsteringen werd het taxon ook vrij frequent aangetroffen op de rivieroevers of dijken. Vaak was ook daar aanplant duidelijk aanwijsbaar; veel mensen beschouwen het jaagpad en de rivierdijk als een verlengstuk van hun aanpalende tuin. Zeldzamer ging het om zaailingen. Het is niet uit te sluiten dat deze zaailingen vaak terugkruisingen zijn met Schietwilg, Kraakwilg of zelfs Salix x rubens basfordiana. Literatuurgegevens Meikle (1984) vermeldt dat deze wilg minstens sinds 1888 in Europa verhandeld wordt. Herbarium- en levende collectiegegevens Er werden enkele Schelde-exemplaren ingezameld voor het herbarium. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Dit is veruit de belangrijkste treurwilg die we in Vlaanderen waarnamen. Eén keer troffen we ook de kruising van S. alba var alba met S. babylonica aan. Deze is evenwel absoluut niet meer populair in de handel. Het verhaal van de treurwilgen in Europa start omstreeks 1850. Rond deze tijd wordt S. babylonica uit China ingevoerd, maar deze boom bleek slecht tegen ons klimaat bestand. Quasi onmiddellijk wordt geëxperimenteerd met de kruising S. alba var. alba x S. babylonica. Dit taxon zou ontstaan zijn in Frankrijk ergens halfweg de negentiende eeuw. Omdat deze echter niet zo mooi ‘treurt’ en niet zo mooi gekleurd is, is deze wilg vrij snel in onbruik geraakt. In 1888 wordt in Duitse catalogen een wilg te koop aangeboden, die het kruisingsproduct zou zijn van S. alba var. Vitellina en S. babylonica, dit is de nog steeds populaire S. x sepulchralis ‘Chrysocoma’. Gezien de verwarring die er bestaat tussen S. alba var. Vitellina en S. x rubens var. Basfordiana moeten we voor deze herkomstverklaring ook nog op onze hoede zijn. Meikle (1984) vermeldt ook nog 3 taxa die als S. x pendulina, een kruising tussen Salix babylonica x S. fragilis bestempeld worden. Het zouden vroeg negentiende-eeuwse Duitse kruisingen zijn. Deze werden tot nog toe niet bij ons aangetroffen, voor zover mij bekend. Autochtoniteit. Dit taxon kan geen aanspraak maken op autochtoniteit. De beide ouders zijn evenmin autochtoon. De aangetroffen exemplaren worden met p of ps aangeduid.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
191
Foto 27. Treurwilg Salix x sepulchralis ‘Chrysocoma’, langs de Leie te Deurle. 192
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x sepulchralis Simonk ‘Sepulchralis’ (Treurwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Dit taxon is één keer aangetroffen in het Calmeynbos te De Panne, in de West-Vlaamse duinen. Het Calmeynbos is een bosaanplant van 1903 en de daaropvolgende jaren en het aangetroffen exemplaar dateert, gezien zijn dikte, vermoedelijk nog van deze allereerste plantfase. De boom vertoont een weinig levenskrachtige uitzicht, wat vermoedelijk voor een deel te wijten is aan de beschaduwde omstandigheden rondom. Veel bomen van dezelfde leeftijd in het Calmeynbos hebben het zwaar te verduren bij hevige voorjaars- of najaarsstormen. Van zodra ze boven de gemiddelde kruinhoogte uitgroeien zijn ze tot omverwaaien gedoemd. Deze boom is dus vermoedelijk ook geen lang leven meer beschoren. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. Niet aangetroffen. Literatuurgegevens Zie vorige taxon. Herbarium- en levende collectiegegevens / Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Zie het vorige taxon. Autochtoniteit. Dit taxon kan geen aanspraak maken op autochtoniteit. Minstens één van de ouders is niet autochtoon. Het ene aangetroffen exemplaar kreeg een p-aanduiding. Als oud cultuurgoed (siertaxon) heeft dit zeldzame exemplaar wél enige waarde. Het lijkt een van de weinige resterende exemplaren in Vlaanderen. Misschien kan een doorgedreven onderzoek van oude parken en tuinen nog wel wat exemplaren opleveren.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
193
194
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
S. x smithiana auct. non Willd. (Bos- x Katwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bos- x Katwilg werd langs alle drie de bemonsterde rivieren aangetroffen en is ook buiten het rivierenlandschap een tamelijk frequent taxon, dat zowel in de duinen, de polders, de zandstreek, de zandleemstreek als de leemstreek reeds werd aangetroffen. Uit het zeer frequent voorkomen als hakhout en uit negentiende eeuwse literatuurgegevens wordt sterk vermoed dat een deel van de waarnemingen slaan op voormalige wijmenaanplant, maar mandenmakers konden ons geen naam voor deze wilg opgeven. Wellicht is het een relatief oud cultuurtaxon, dat naderhand vervangen werd door betere cultuurvariëteiten. Daarnaast is ook het gebruik aan zinkrijs langs rivieroevers een zeer waarschijnlijke toepassing. In de duinen is opslag vanuit rijshout vastgesteld. Af en toe werden knotbomen van dit taxon waargenomen (bijvoorbeeld in het Beverhoutsveld te Oedelem). Op verschillende plaatsen werden ook zaailingen waargenomen, wat duidelijk maakt dat het taxon ook spontaan kan ontstaan. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook bij alle vier de bemonsterde Oost-Vlaamse rivieren werd Bos- x Katwilg aangetroffen. Het ging daarbij om zowel hakhoutstoven, knotbomen als zaailingen. Te Schelderode komen oude hakhoutstoven voor met een omtrek van meer dan drie meter. Ook buiten het rivierenlandschap is Salix x smithiana vrij geregeld aan te treffen. Oude exemplaren worden vooral als hakhout aangetroffen. In de Noord Langestraat te Zele komt een hakhoutstoof van 5 m omtrek voor (cr04092810). Provincie Antwerpen. Ook hier werd deze kruising langs alle 7 de bemonsterde rivieren aangetroffen. Ook in bosranden elders in het studiegebied bleek dit een vrij algemeen voorkomende kruising. Ook elders in Vlaanderen is dit een vrij algemeen verspreide wilg. In Limburg en Brabant is het taxon nog niet intensief langs de rivieren bemonsterd, maar het werd minstens ook langs de Maas waargenomen. Lambinon et al. (1998) geven voor gans Vlaanderen een verspreiding VZ op. Een goede herkenning kan tot een veel frequentere waarneming leiden.
Kaart 31. Verspreiding van Bos- x Katwilg (Salix x smithiana) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
195
Literatuurgegevens In het door ons voor de determinatie gevolgde standaardwerk van Meikle (1984) en in de Belgische flora (Delanghe et al. 1988, Lambinon et al. 1998) staat dit taxon als S. x sericans vermeld. Ook in de oudere rapporten van Maes & Rövekamp (1997, 1998) staat het nog onder deze naam vermeld. De Duitse standaardlijst die we echter volgen voor de naamgeving, maakt het er niet eenvoudiger op door de geldige naam opnieuw te wijzigen in S. x smithiana, een naam die ook vaak toegekend wordt aan de kruising Grauwe x Katwilg. Meikle (1984) vermoedt dat de kruising van Bos- en Katwilg, in tegenstelling tot die van Grauwe en Katwilg, in Groot-Brittannië niet spontaan optreedt. De kruising zou wel frequent aangeplant gevonden worden en daardoor algemener zijn dan de kruising tussen Grauwe en Katwilg. De “Saule de Smith” (Salix caprea x viminalis) wordt door WESMAEL (1885) vermeld als een wijmensoort voor België. Herbarium- en levende collectiegegevens Er werd uitgebreid materiaal van dit taxon ingezameld voor het herbarium. De collectie van het IBW te Geraardsbergen vermeldt zowel Bos- x Katwilg als Grauwe x Katwilg. Dit materiaal werd gestekt in het salicetum van ondergetekende en bleek bij herdeterminatie allemaal tot Bosx Katwilg te moeten herleid worden. In het herbarium GENT komen slechts 3 specimens van dit taxon voor. Er is materiaal van Weert, Heusden en de Dijle. Dit taxon lijkt dus zwaar onderbemonsterd. In hetzelfde herbarium komt nog 19deeeuws materiaal voor dat aangeduid is als S. flueggeana Willd. (= S. caprea x elaeagnos). Het is afkomstig uit drie locaties, namelijk: ‘plantation de Clemskerke, Groenendijk, Middelkerke’, Dit taxon is mijns inziens niets anders dan de veel algemenere S. x smithiana. Mondelinge gegevens Het onderscheid tussen de kruising Bos- x Katwilg en Grauwe x Katwilg is met de sleutel van Meikle (1984) niet eenvoudig. Daarom werden in het salicetum van Long Ashton (Engeland) levende exemplaren van de laatste kruising opgevraagd. Rod Parfitt antwoordde ons dat bij nadere determinatie deze kruising in hun collectie bleek te ontbreken en dat alle exemplaren als Bos- x Katwilg moesten bestempeld worden. Uit mondelinge gegevens konden we tot nog toe geen lokale benamingen voor dit taxon noteren. Als de stelling van Wesmael (1885) klopt dat dit een wijmentaxon is, dan is het waarschijnlijk reeds vrij snel in onbruik geraakt. In geen enkel recent wijmenperceel werd dit taxon nog aangetroffen. Het is niet uitgesloten dat dit taxon vooral gebruikt werd als oeververdediging. Dit zou ondermeer kunnen verklaren waarom mandenmakers dit materiaal niet herkennen, terwijl het toch vrij verspreid voorkomt. S. x smithiana staat ook bekend als goede bijenplant. In bloei is dit inderdaad een zeer opvallende verschijning. Discussie Taxonomie. Het idee van Meikle (1984) dat de spontane kruising Bos- x Katwilg niet optreedt is in tegenspraak met onze bevindingen in Vlaanderen, waar zeer jonge zaailingen (bijvoorbeeld in opn. 99091701 te Heusden) moeilijk anders kunnen geïnterpreteerd worden. Omgekeerd is Meikles (1984) opmerking dat de kruising Grauwe x Katwilg op het continent wijd verspreid voorkomt, niet door talrijke waarnemingen in Vlaanderen bevestigd. De verwarring tussen beide taxa zal zeker ook niet vreemd zijn aan de zeer vervelende talrijke 196
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
naamswisselingen die beide taxa ondergingen en nog steeds ondergaan. De verwarring tussen S. x smithiana (Bos- x Katwilg) en S. x holosericea (Grauwe x Katwilg) lijkt momenteel grotendeels opgelost. Het ontbreken van lijsten bij smithiana, de opvallende nervatuur aan de onderzijde van de bladeren, de sterkere en wolliger beharing aan de onderzijde van het blad en de grotere en bredere bladeren van het langlot, zijn de beste combinatie van kenmerken om dit taxon te onderscheiden van S. x holosericea. Tot voor kort was er ook nog frequente verwarring tussen het hier behandelde taxon en Duitse dot (Salix dasyclados var. angustifolia). Ook dit probleem lijkt nu opgelost. Beide taxa zijn vrij makkelijk van elkaar te scheiden op basis van de bladeren van waterloten. Deze zijn bij S. x smithiana korter en breder dan bij S. x dasyclados.. De ‘normale’ bladeren lijken wel relatief goed op elkaar. De hier geboden sleutel kwantificeert al deze kenmerken zo goed mogelijk. Autochtoniteit. De meeste exemplaren S. x smithiana die langs de Schelde aangetroffen worden verraden aanplant en hakhout- of knotboombeheer. Langs de Grote Nete zagen we ook wat griendachtig onderhouden lage knotboompjes. Alleen is het niet erg duidelijk waarvoor de boom aangeplant werd. Bij de talrijke geïnterviewde Vlaamse mandenmakers is hij niet (meer?) bekend. Meikle (1984) vermeldt nochtans wel dat de twijgen voor grof mandenmakerswerk geschikt zijn en Wesmael (1885) vermeldt de soort wel degelijk als wijmentaxon voor België. Een andere mogelijkheid blijft zinkrijs voor oeververdediging. Het materiaal aan de Grote Nete lijkt een wijm te verraden, maar onderhoud door een wildbeheerseenheid kan evenmin uitgesloten worden, want geen van de ondervraagde buurtbewoners wist ons iets over nog actieve mandenmakers te vertellen. Of deze geplante exemplaren een antropogeen gecreëerde kruising voorstellen, dan wel geselecteerd werden uit spontane kruisingen is onduidelijk. Hoe dan ook is een aanduiding als oorspronkelijk inheems weinig gerechtvaardigd, omdat een van de beide ouders, Katwilg, in veruit de meeste gevallen (zoniet altijd) een oud cultuurtaxon is. Ook de kruising Bos- x Katwilg werd daarom steeds met een p, ps of s gemerkt.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
197
Afbeelding 35: S. x smithiana (Bos- x Katwilg). Links een langlot met groter blad, rechts een kortlot met kleiner blad. Centraal een groot blad van snelgroeiende jonge twijgen. Dit type blad laat snel het onderscheid met S. x dasyclados en S. x holosericea toe. Bemerk de sterkere beharing en duidelijker nervatuur in vergelijking met S. x holosericea. De twijgen hebben géén lijsten. 198
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 28: Witte schimmel, frequentst voorkomend op de bladeren van Bos- x Katwilg (Salix x smithiana), soms ook op Boswilg (Salix caprea) en Grauwe x Katwilg (Salix x holosericea). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
199
200
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix x subsericea Doell (Grauwe x Kruipwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Grauwe x Kruipwilg is op drie verschillende plaatsen aangetroffen in de West-Vlaamse duinen, meer bepaald in vochtige duinpannes. In de Zwinbosjes te Knokke komt één enkele plant voor tussen beide ouders, en tal van andere wilde wilgen. Daarnaast is er nog een plant die vermoedelijk Rossige wilg x Kruipwilg is. In de Kartuizerduinen werden in 2004 verschillende, mooie grote exemplaren van deze zeldzame kruising ontdekt, maar begin 2005 werd de panne ontstruweeld. Het is nog onduidelijk of de planten dit zullen overleven of niet. Het gaat hier vermoedelijk om Grauwe x Kruipwilg en niet om Rossige x Kruipwilg. In een duinpanne in Ter Yde werd één enkele zaailing ontdekt in een panne, die echter jaarlijks gemaaid wordt. De plant is daarmee waarschijnlijk geen lang leven beschoren. Ook hier gaat het vermoedelijk om Grauwe x Kruipwilg. Provincie Oost-Vlaanderen. Niet aangetroffen. Provincie Antwerpen. Niet aangetroffen.
Kaart 32. Verspreiding van Grauwe x Kruipwilg (Salix x subsericea) in Vlaanderen. Er dient rekening gehouden met het feit dat slechts de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen reeds bemonsterd werden op dit taxon, en dat heidegebieden geen prioriteit waren bij de inventarisatie van oorspronkelijk inheemse bomen en struiken.
Literatuurgegevens Meikle (1984) noemt dit een zeldzame kruising en acht veel meldingen verkeerd gedetermineerde Geoorde x Kruipwilg. Hij vermeldt minstens twee zekere vindplaatsen in het wild, waarvan één in de duinen, en bovendien ook een antropogene kruising. De Britse exemplaren zouden vooral Rossige x Kruipwilg zijn. Mannelijke exemplaren van deze kruising zouden zeldzaam zijn. De Belgische flora (Lambinon et al. 1998) vermelden het voorkomen van dit taxon binnen het gebied van de flora, maar geven geen verspreidingsgegevens op. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
201
Herbarium- en levende collectiegegevens De drie vindplaatsen in de duinen werden bemonsterd voor het herbarium. Mondelinge gegevens / Discussie Taxonomie. Meikle’s mening dat dit een zeldzaam taxon is gaat ook voor Vlaanderen op. In het binnenland zijn ook tal van situaties aan te wijzen (Antwerpse en Limburgse Kempen, West-Vlaamse heidegebiedjes) waar Grauwe wilg en Kruipwilg samen aangetroffen worden, maar hun kruising ontbreekt. In de duinen kruisen deze soorten blijkbaar vlotter, of moeten we zeggen: overleven de kiemplanten beter? Het ouderschap van de kruising is wat de Kruipwilgen in de duinen betreft zonder veel twijfel Salix repens subspecies dunensis. De andere ouder is bij gebrek aan rosse haartjes op de bladonderzijde van de kruising vermoedelijk vooral als Grauwe te bestempelen. Bij één exemplaar in de Zwinbosjes is Rossige wilg aanwijsbaar. De opmerking van Meikle dat de kruising te verwarren is met Geoorde wilg x Kruipwilg, lijkt ons aannemelijk indien men de kruising voor het eerst ontmoet. Eenmaal echter referentiemateriaal gezien is er toch een vrij duidelijk onderscheid. Salix x subsericea is een grotere struik met grotere en vlakkere blaadjes. Tot nog toe vonden wij de kruising ook telkens in de onmiddellijke omgeving van de ouders wat de determinatie ook vergemakkelijkt. Autochtoniteit Aangezien beide ouders van deze kruising amper gekweekt worden, en allerminst in de duinen, mogen we ook de kruising als vrij betrouwbaar oorspronkelijk inheems beschouwen.
202
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 36. Kruip- x Grauwe wilg (Salix x subsericea), Kartuizerduinen, Oostduinkerke (Koksijde), 8 oktober 2004. naast de intermediaire blaadjes biedt in het veld ook de intermediaire grootte van de struikjes (tussen beide ouders in) een goede hulp bij de determinatie. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
203
204
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix triandra L. (Amandelwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen De Amandelwilgen in Vlaanderen zijn voor het overgrote deel oud cultuurklonen voor de mandenmakerij. Deze zijn meestal te herkennen aan de twijgkleur in combinatie met het geslacht. Doordat er echter zowel mannelijke als vrouwelijke klonen voorkomen kunnen die onderling ook kruisen, zeker na een periode van verwaarlozing en verwildering van de cultuurtaxa. Die zaailingen zijn nog zeer moeilijk te onserscheiden van ‘wilde’ Amandelwilgen. Hoewel ze in overgrote meerderheid dus van cultuurtaxa afstammen, kunnen we niet helemaal uitsluiten dat er ook nog wat oorspronkelijk inheemse Amandelwilgen tussen zitten. Daarom worden deze Amandelwilgen met psc aangeduid. De ps slaat op verwildering door uitzaaingn, vanuit aanplant. De c houdt een geringe kans open op autochtone exemplaren. Hier behandelen we enkel deze zaailingen. De cultuurvormen van Amandelwilg worden op de volgende pagina’s beschreven. Provincie West-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering zijn zaailingen van Amandelwilgen aangetroffen langs de Schelde, de Leie en de IJzer. Aan de Schelde en de Leie vertegenwoordigen de zaailingen een minderheid ten opzichte van manifeste cultuurklonen en is het vermoeden dus zeer groot dat het hier om uitzaaiing van oud cultuur-Amandelwilgen gaat. Langs de IJzer is de situatie enigszins anders. Hier overwegen Amandelwilgen zonder duidelijk aanwijsbare cultuurvariëteit. De vermoedelijke verklaring is dat het hele spectrum oud cultuurwilgen weggeveegd is door de kunstmatige overstromingen van de IJzervallei in WOI. De huidige Amandelwilgen zijn vermoedelijk zaailingen van wat resteerde aan Amandelwilgen, hogerop de valleihellingen. Of het daarom om een oorspronkelijk inheems spectrum gaat is evenmin erg waarschijnlijk. Ook hier is uitzaaiing van cultuurplanten waarschijnlijker. Buiten het rivierengebied worden regelmatig zaailingen van Amandelwilgen aangetroffen in natte pioniersmilieus. In natte duinpannen is het een zeldzaam taxon. Er zijn enkele waarnemingen aan de westkust. Ook dat zou kunnen wijzen op het gebrek aan oorspronkelijk inheemse Amandelwilgen. De zaailingen stammen ook hier wellicht af van cultuurwilgen en de kans om een geschikte duinpanne te vinden is niet vanzelfsprekend als er geen gekweekte populatie vlakbij voorkomt. In de polders treffen we Amandelwilg vooral aan op de opgespoten terreinen van de haven van Zeebrugge. In het binnenland is Amandelwilg niet zeldzaam op de oevers van verschillende kanalen. Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de Oost-Vlaamse rivieren werden Amandelwilgzaailingen aangetroffen langs de Schelde en de Leie. Langs de Dender werden uitsluitend cultuur-Amandelwilgen opgemerkt, hoewel het ook daar waarschijnlijk is dat er zaailingen aanwezig zijn, maar dan vooral met heel sterke gelijkenis aan de cultuurtaxa. Zowel bij Schelde als Leie overheersen ook weer cultuurvormen van Amandelwilg en verklaren vooral deze de zaailingen. Ook hier is de kans op oorspronkelijk inheemse Amandelwilgen slechts een zeer gering, en in elk geval niet op morfologische basis alleen te garanderen. Los van de problematiek oorspronkelijk inheems, komt er een interessant exemplaar Amandelwilg voor te Wetteren (opname 99091504). Dit is een boomvormig exemplaar van 10 m hoog, met een stamomtrek van 40 cm, wat voor Amandelwilg zeer uitzonderlijk is. De hoogte heeft wellicht te maken met de concurrentie om licht met de omgevende boomvormige Schiet- en andere wilgen. De jonge twijgen van dit exemplaar zijn olijfgroen, wat de natuurlijke tint zou zijn, en niet geel of bruin, zoals bepaalde cultuurvariëteiten. Er moet opgemerkt worden dat er alleen schaduwtwijgen konden bekeken worden, wat niet optimaal is. Een andere interessante locatie is het schor aan de R4 te Melle (opn. 99091703). Ook hier komen dikke, oude triandra’s voor zonder opvallende cultuurkenmerken. Ook buiten het rivierengebied komt Amandelwilg her en der voor op natte pionierplaatsen, zoals haventerreinen in het Gentse en kanaaloevers (kanaal Brugge-Gent, …). Provincie Antwerpen. De bemonstering van Amandelwilg in het Antwerpse wierp een nieuw licht op de status van Amandelwilgen in Vlaanderen. In de Kempen ontbrak deze soort compleet langs de bovenloop van Kleine en Grote nete en de belangrijkste overige waterlopen. Alleen op plaatsen met een zeer duidelijk aanwijsbaar wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
205
cultuurspectrum mandemakerswilgen (Malesbroek Geel bijvoorbeeld) werd Amandelwilg aangetroffen. Dit maakte ons inziens duidelijk dat Amandelwilg minstens op de voedselarme bodems van het Kempisch district geen deel uitmaakt van het natuurlijke spectrum. Op de voedselrijkere bodems van het Vlaams district komt Amandelwilg wél overal voor langs de belangrijke rivieren (Nete, Dijle, Zenne, Rupel, Schelde), maar langs de Nete, de Dijle en de Rupel werden uitsluitend duidelijke cultuur-Amandelwilgen aangetroffen! Met andere woorden ook op deze voedselrijkere bodems lijkt Amandelwilg niet vanzelfsprekend als autochtoon taxon aanwezig. De situatie is moeilijkst langs de Zenne en de Schelde, waar naast duidelijke cultuur-Amandelwilgen ook een restgroep Amandelwilgen aangetroffen wordt met niet zo’n duidelijke kenmerken. Deze kleine groep zijn de enige resterende Amandelwilgen die misschien aanspraak zouden kunnen maken op een autochtone status. In veel gevallen gaat het echter ook hier om zaailingen in de buurt van cultuurwilgen, met andere woorden wél om spontane wilgen, maar daarom nog niet om autochtone exemplaren! De meeste Zenne-exemplaren moeten op deze basis waarschijnlijk ook als niet autochtoon afgedaan worden. Langs de Schelde rijzen de grootste moeilijkheden met betrekking tot interpretatie. In het licht van de Antwerpse bemonstering moeten wellicht ook veel van de vorige determinaties elders in Vlaanderen opnieuw met een kritische blik bekeken worden. Ook elders in Vlaanderen is Amandelwilg niet echt zeldzaam, maar er werden tot nog toe weinig pogingen ondernomen om cultuurvormen van autochtone vormen te onderscheiden. Ook langs de Maas komen veel zaailingen van Amandelwilg voor. Vermoedelijk is ook daar vooral uitzaaiing van oud cultuurwilgen aanwezig. Op veel plaatsen in Vlaanderen wordt ook S. eriocephala (‘Duits rood’, ‘Amerikaantjes’) verkeerdelijk voor Amandelwilg aanzien.
Kaart 33. Verspreiding van Amandelwilg sensu latu (Salix triandra) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. Er is geen onderscheid gemaakt in klonen of zaailingen. Er dient ook rekening gehouden te worden met verwarring met de kruising Amandel- x Katwilg (Salix x mollissima).
Literatuurgegevens Veruit de meeste negentiende literatuurgegevens verwijzen naar wijmenteelt en zijn hier dus niet zo relevant. Lambinon et al. (1998) vermelden Amandelwilg als vrij algemeen tot vrij zeldzaam, maar doen geen poging om een onderscheid aan te geven in de verschillende fytogeografische districten. Er wordt wél aangegeven dat Amandelwilg soms aangeplant wordt als ‘Bruine’ of ‘Rode bindwilg’. 206
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Meikle (1984) heeft net zoals bij Katwilg ook bij Amandelwilg ernstige vragen bij het indigeen karakter van deze wilg. Ook daar zijn cultuurvormen absoluut dominant op mogelijks wilde exemplaren. Hij sluit niet uit dat Amandelwilg helemaal geen aanspraak kan maken op een wilde status in Groot-Brittannië. Herbarium- en levende collectiegegevens In de herbaria GENT en BR zitten talrijke Salix triandra’s. Er werden nog geen pogingen ondernomen om wild en cultuurmateriaal te scheiden, wat waarschijnlijk ook niet goed te doen is, aangezien het inzamelen van relevante plantendelen voorkennis vereist van het onderscheid tussen de diverse Amandelwilgvormen. Bij de Schelde-exemplaren in het herbarium te GENT zitten ook foute determinaties, waar S. triandra moet gewijzigd worden in S. x mollissima var. undulata. In het salicetum van ondergetekende worden diverse Amandelwilgen met Schelde- en IJzer-herkomst opgekweekt. Mondelinge gegevens Wijmentelers van de Boven-Schelde wezen Amandelwilgen aan als verouderde wissen, die alleen door hun vaders of grootvaders werden gebruikt. Wijmentelers aan de Zeeschelde herkenden aanvankelijk dit taxon niet. Alleen Jef Bruggeman uit Weert, bevestigde het als een oud cultuurtaxon, dat in onbruik was geraakt. Discussie Taxonomie. Het herkennen van S. triandra levert weinig problemen op, eenmaal men de kruising met Katwilg weet te onderscheiden. De moeilijkheden beginnen pas als men de intraspecifieke variatie wil benoemen. Autochtoniteit. Bij het onderzoek aan de Zeeschelde (cf. Vanallemeersch 2000 en Zwaenepoel et al. 2000) werd de hypothese geopperd dat S. triandra een goede kans maakte om als autochtoon bestempeld te worden. Dat was gebaseerd op enerzijds het aanvankelijk niet herkennen van dit taxon door wijmentelersmandenmakers, anderzijds op het voorkomen van beide geslachten van Amandelwilg en tenslotte ook nog op het feit dat dit taxon weliswaar regelmatig voorkwam, maar steeds in zeer kleine aantallen, wat massale kweek onwaarschijnlijk maakte. Het onderzoek aan de Bovenschelde, literatuurstudie en de kartering van de provincie Antwerpen brachten echter nieuwe elementen aan het licht. Een tweetal wijmentelersmandenmakers uit het Oudenaardse maakten ons attent op zeer oude cultuurvariëteiten die zij als ‘Zwarte’ en ‘Groene reins’ bestempelden. De benamingen ‘rings, rijns, reins’ etc. werden ons ook reeds door Paul Vandenbremt en Guido Tack vermeld. Zelf kenden wij de naam ‘Reinse wissen’ als aanduiding voor Wilde liguster. Vandenbremt en Tack maakten er ons attent op dat de benaming ook voor wilgen gebruikt werd. De Oudenaardse mandenmakers koppelden de benaming aan Amandelwilg. De aanduiding gebeurde door het benoemen van een twintigtal verschillende afgesneden wilgentakken uit hun buurt (Scheldeoevers). De mandenmakers, zelf reeds zeventigjarigen, verwezen naar hun eigen vader of grootvader voor het gebruik van deze variëteiten. Dit verklaart wellicht waarom nu geen grote populaties Amandelwilg meer voorkomen, zelfs al werden ze gekweekt. Uit de literatuur konden we bovendien halen dat, in tegenstelling tot de meeste andere wijmentaxa, die hoofdzakelijk vrouwelijk zijn, Amandelwilgklonen zowel vrouwelijk als mannelijk konden zijn. Van de drie aanleidingen voor de autochtone herkomstvermoedens blijft er dus geen enkele gehandhaafd. Het enige kenmerk dat overschiet is de takkleur. De ‘Zwarte reins’ hebben koffie-en-melk-kleurige twijgen (mannelijke kloon) tot donker-chocoladekleurige twijgen (vrouwelijke kloon), de ‘Groene reins’ botergele tot groenig-gele takken. Wellicht moeten er ook nog rode variëteiten bestaan. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
207
De Amandelwilgen zonder deze opvallende twijgkleuren en zonder begeleidende andere wijmentaxa zijn dan wellicht de enige nog in aanmerking komende triandra’s voor een autochtone herkomst. Zoals hierboven reeds aangehaald werd kan ook de variatie van spontane zaailingen, zelfs al zijn de ouders cultuurvormen, een oorzaak zijn van dit soort wilgen. Het absoluut ontbreken in de Kempen van wild ogende S. triandra is een extra argument om meer en meer te twijfelen aan de indigene status. De kleine restgroep Amandelwilgen met olijfgroene takken werden als psc aangeduid. De determinatie is eerder negatief gedifferentieerd, door ontbreken van opvallende takkleuren of ontbreken van andere wijmentaxa in de buurt, dan positief. Verder onderzoek is zeker noodzakelijk.
208
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 37: S. triandra (Amandelwilg). Cultuurvariëteit van de oevers van de Dijle. De steunblaadjes zijn alleen nog bij de jongste blaadjes zichtbaar. De twijgen zijn kantig, het blad is leerachtig. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
209
Foto 29: Karakteristieke oranje vlekken op oudere stammen van Amandelwilg (Salix triandra). 210
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix triandra L. , vrouwelijke cultuurkloon ‘Zwarte reins’ met donker chocoladebruine twijgen
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd dit taxon langs de Schelde en de Leie aangetroffen. Het ontbreken aan de IJzer is vermoedelijk terug te voeren tot de kunstmatige overstromingen met brak water tijdens WOI. Buiten het rivierengebied is dit taxon nog niet grondig geïnventariseerd. Het werd er voorlopig nog niet waargenomen. Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd dit taxon aangetroffen langs alle vier de bemonsterde rivieren (Schelde, Leie, Durme en Dender). Aan de Schelde werd ons expliciet vermeld dat het om een oud cultuurtaxon ging (‘Zwarte reins’, gemeenschappelijke benaming voor dit en ook volgend taxon). Het werd eveneens aangetroffen in voormalige, binnendijkse wijmenperceeltjes in de nabijheid van de Schelde, in het Oudenaardse (Heurne, Ename). Provincie Antwerpen. Dit taxon kwam voor langs drie van de zeven bemonsterde rivieren, meer bepaald de Grote Nete, de Rupel en de Schelde. Langs de Grote Nete is het voorkomen hoofdzakelijk beperkt tot een zeer klein gedeelte van de benedenloop dat tot het zoetwatergetijdengebied behoort. Bij de bemonstering van de Vlaamse vallei werd dit taxon ook aangetroffen in een binnendijks ex-wijmenperceel te Heusden (opn. 99091701), weliswaar vlak bij de Schelde. Het betreft een concolore tot zeer licht discolore Amandelwilg met chocoladebruine takken. Het ging om een manifest wijmentaxon, dat vergezeld ging van andere wijmentaxa zoals een zeer nauw verwante mannelijke kloon Salix triandra met koffie-en-melk-kleurige twijgen, Salix viminalis, Salix mollissima var. undulata, Salix x rubens var. basfordiana en mogelijks wijmentaxon S. x smithiana.
Literatuurgegevens De achttiende- en negentiende-eeuwse Belgische literatuur maakt volop melding van Salix triandra als wijmentaxon. De Poederlé (1779) vermeldt reeds een Salix triandra. De beschrijving van het gebruik (o.a. als knotwilg) is op zijn minst vreemd, zoniet twijfelachtig juist. Het “je pense” geeft echter ook zijn eigen twijfels weer. Ook de benamingen die aan deze wilg gekoppeld worden komen later niet meer voor: “je pense que cet arbre est celui, que nos vanniers appellent Osier de Gueldre, nos paysans flamends Thyn-Wilgen & nos paysans Wallons Saux-harda, ils le coupent, à sept an, pour cercles, liens, ou Harres en patois, & c. & le préfèrent, surtout élevé en têtard, au Saule fragile…”. Volgens De Servais (1790) is Salix triandra de “Driemannige Wilg” of de “taaye buigzame Wilg”. Salix amygdalina noemt hij de “taaye Wilg”. KICKX (1812) vermeldt S. amygdalina (synoniem voor S. triandra, de Amandelwilg) als “Taeye weyde” of “Osier commun”, waarmee eveneens naar het gebruik in de wijmencultuur gerefereerd wordt. WESMAEL (1860) vermeldt S. amygdalina als één van de 7 soorten die in elke goede wijmenaanplant in België thuishoren De soort krijgt de Vlaamse aanduidingen “Drymans wilge of Amandel wilge” mee. Er worden twee variëteiten vermeld, nl. var. discolor, met blauwachtig berijpte onderzijde van de bladeren en var. concolor, met groene bladeren. DU MORTIER (1862) is een splitter. Hij wijst op onnauwkeurige waarneming van diegenen die geen onderscheid maken tussen S. amygdalina (een struik) en S. triandra (een grote boom). GILLEKENS (1871) beveelt S. amygdalina aan als een van de 5 beste wijmensoorten. WESMAEL (1885) beschouwt Salix triandra nog steeds als een in elke wijmenaanplant noodzakelijk aanwezige soort. De twintigste-eeuwse Belgische wijmenliteratuur is reeds veel beperkter. MASSART (1907, 1910) vermeldt het aanplanten van Amandelwilg in de alluviale polders. VERMEULEN (1973) spreekt van Rode wiedouw” voor Amandelwilg, vermoedelijk een foute aanduiding, aangezien ‘wiedauw’ in principe op S. viminalis slaat. De Langhe et al. (1988) vermelden Amandelwilg als “Bruine of Rode bindwilg” in de Flora van België. De wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
211
interessantste twintigste-eeuwse melding is Nederlands, maar slaat op Belgische wijmenteelt en bovendien op een locatie die wel eens dezelfde zou kunnen zijn als degene die wij bemonsterden. Tuinzing (1938, 1940 cit. In Rulkens 1983) meldt twee variëteiten S. triandra die hij te Heusden waarnam. De ene lijkt hem identiek aan wat hij uit Nederland kent onder de benaming ‘Zwarte driebast’. De andere wordt aangeduid met ‘koffiekleur’. In de buitenlandse literatuur vermeldt WRIGHT (1977) Amandelwilg als één van de drie voornaamste inheemse soorten die in Engeland gebruikt worden in de wijmbosteelt. HESMER (1949) vermeldt hetzelfde voor Duitsland. Herbarium- en levende collectiegegevens In de nog in gebruik zijnde wijmenpercelen van Devos uit Eksaarde komen twee variëteiten Amandelwilg voor met eveneens donker-chocoladebruine takken. Beide zijn Frans van herkomst. De ene heet ‘Noire de Villaines’, de andere ‘Noire de Touraine’. Ze zijn op het zicht nauwelijks uit elkaar te houden, maar er zou een verschil van veertien dagen zijn in optimale oogsttijd. Het kan interessant zijn beide genetisch te confronteren met het materiaal van de Schelde. Het materiaal van de Schelde werd gestekt in het salicetum in de Veldstraat 54 te Oostkamp. Mondelinge gegevens De benaming ‘Zwarte reins’ werd ons meegedeeld door wijmentelers-mandemakers uit het Oudenaardse. De variëteit dateert van voor zijn eigen tijd. De Bo (1888) geeft deze benaming en varianten weer in zijn dialectwoordenboek. De Poederlé (1779) koppelt de benaming ‘Rensche wymen’ echter aan Katwilg. Teirlinck (Oost-Vlaandersch idioticon vermeldt ook Rode reins en koppelt dit aan Salix purpurea en ‘Gele reins’, waarmee Salix viminalis bedoeld werd.
Discussie Taxonomie. Binnen de Amandelwilgen met bruine takken is ongetwijfeld nog variatie vast te stellen. Nu is duidelijk dat er minstens een grote groep is van vrouwelijke planten met donker chocoladekleurige twijgen en een mannelijke groep met koffie-en-melk-kleurige twijgen. Waarschijnlijk gaat het hier eerder om groepen van klonen dan om telkens één kloon. Uitzonderlijke exemplaren met het ‘verkeerde’ geslacht volgens de waargenomen kleur komen af en toe voor. Dit is wellicht te wijten aan twee oorzaken. Enerzijds kunnen omgevingsfactoren een rol spelen. De kleur van de twijgen blijkt een kenmerk dat zeer sterk gelinkt is aan de blootstelling aan zonlicht. De onderkant van de takken is meestal groener gekleurd, de zijkanten zijn lichter bruin gekleurd, de bovenzijde van de takken is donkerder. De variatie kan dus op een en dezelfde plant voorkomen. Anderzijds treffen we regelmatig zaailingen aan die een brede variatie aan kenmerken kunnen vertonen, waaronder exemplaren met afwijkende combinaties takkleur – geslacht. Autochtoniteit. Gezien het manifeste wijmengebruik en de voornamelijk vrouwelijke kloon is er geen argument om dit taxon een autochtone status toe te kennen. Er werd een aanduiding ps gebruikt.
212
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 30: Karakteristieke donker chocoladebruine twijgkleur van een vrouwelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
213
Foto 31: Bloei van vrouwelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). 214
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix triandra L., mannelijke cultuurkloon ‘Zwarte reins’ met koffie-en-melk-kleurige takken
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de bemonstering van de West-Vlaamse rivieren werd dit taxon aangetroffen langs alle drie de rivieren: Schelde, Leie en IJzer. Bij de eerste twee overheersen oud cultuurvariëteiten, waaronder het hier besproken taxon, op zaailingen. Bij de IJzer was de situatie omgekeerd. Vermoedelijk deden de kunstmatige overstromingen van de IJzer, in WOI, het oud cultuurspectrum grotendeels teniet en is de herkolonisatie vooral met zaailingen gebeurd vanuit het omliggende landschap. Buiten het rivierengebied is dit taxon nog niet grondig geïnventariseerd. Het werd er voorlopig nog niet aangetroffen. Provincie Oost-Vlaanderen. Ook hier werd dit taxon bij elke bemonsterde rivier (Schelde, Leie, Dender, Durme) aangetroffen. Daarbuiten werd het in het Oudenaardse (Heurne en Ename) en in het Gentse (Heusden) ook in binnendijkse, voormalige wijmenperceeltjes aangetroffen, zij het dat deze vlak bij de Schelde lagen. Provincie Antwerpen; Dit taxon werd aangetroffen langs alle 7 de bemonsterde rivieren. Opnieuw dient toegevoegd dat deze wilg langs de Grote en Kleine Nete voornamelijk voorkomt aan de benedenloop, die binnen het zoetwatergetijdengebied valt. Op alle plaatsen staat deze wilg temidden van andere cultuurwilgen. Het is een eigenaardigheid dat een mannelijke kloon als cultuurtaxon voorkomt, want de meeste goede vlechtwilgen zijn vrouwelijk. Slechts binnen Kraakwilg, Katwilg, Amandelwilg en S. eriocephala komen ook mannelijke klonen voor. Bij Amandelwilg is de mannelijke kloon op veel plaatsen zelfs dominant op de vrouwelijke. Er dient echter toegevoegd dat het taxon ook als een van de eerste verviel ten voordele van andere, betere vlechtwilgen. Elders in Vlaanderen is de verspreiding van dit taxon nog niet nauwkeurig nagegaan. Het komt in elk geval ook voor langs de Maas. Literatuurgegevens cf vorig taxon. De vermelding van twee variëteiten triandra te Heusden wordt hier dus bevestigd. Herbarium- en levende collectiegegevens cf. vorig taxon Het materiaal van de Schelde werd gestekt in het salicetum in de Veldstraat 54, 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens cf vorig taxon Discussie Taxonomie. Cf vorig taxon Autochtoniteit. Gezien het manifeste wijmengebruik en de voornamelijk mannelijke kloon is er geen argument om dit taxon een autochtone status toe te kennen. Er werd een aanduiding ps gebruikt. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
215
Afbeelding 38: S. triandra (Amandelwilg). Mannelijk exemplaar met bruine twijgen; vermoedelijk een cultuurkloon. Schor bij de Notelaar, Hingene, Schelde. 216
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 32: Bloei en karakteristieke koffie-en-melk-kleurige twijgen van mannelijke kloon ‘Zwarte reins’ (Salix triandra). wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
217
218
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix triandra L., vrouwelijke cultuurkloon ‘Groene reins’ Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Bij de bemonstering van de West-Vlaamse rivieren werd dit taxon, met kenmerkende geelgroene twijgkleur, aangetroffen aan Schelde en Leie, maar niet aan de IJzer. Ook bij de eerste twee rivieren blijkt het een zeldzaam taxon, dat duidelijk minder algemeen is dan de cultuurtaxa met bruine twijgkleur. Aan de Schelde werd ‘groene reins’ keer aangetroffen te Waarmaarde, tegenover de electriciteitscentrale van Ruien (az04082008). Aan de Leie kwam dit taxon enkel voor tussen Lauwe en Wevelgem (az 04082306). Buiten het rivierengebied werd ‘groene reins’ nog één keer waargenomen in de polders, aangeplant bij een boerderij te Stalhille (geen opname). Provincie Oost-Vlaanderen. Bij de rivierenbemonstering werd ‘groene reins’ aangetroffen langs Schelde, Leie en Dender. Ook hier is dit taxon duidelijk minder algemeen dan de Amandelwilgen met bruine twijgen. Langs de Schelde werd het waargenomen te Eine, langs een oude Scheldemeander (az03092904), te Heusden, op een dijk langs de van het water afgekeerde zijde van het jaagpad (opn. 99092806) en tussen Vurste en Melsen, op de Scheldedijk (opn. 99100508). Langs de Leie komt ‘groene reins’ lokaal abundant voor langs een oude meander tussen de Zultebrug en Olsenebrug (az03092203), en langs een oude meander tussen Machelenbrug en Deinze (az03092207). Langs de Dender is ‘groene reins’ opéén plaats aangetroffen, namelijk tussen Schendelbeke en Idegem (az03091506). Bemerk hoe dit taxon opvallend vaak aangetroffen wordt langs oude, afgesneden riviermeanders, en minder langs de rechtgetrokken rivieren. Dit verwijst naar een oud cultuurtaxon. Langs de nieuwere riviergedeelten komen wél nog tal van andere cultuurtaxa voor, maar dit taxon blijkbaar maar heel uitzonderlijk. Provincie Antwerpen. Dit taxon met sterk discolore bladeren en opvallend geelgroene twijgen werd slechts op één plaats in het studiegebied aangetroffen, namelijk op de linkeroever van de Dijle te Mechelen ter hoogte van Bethaniënpolder (locatienummer 783). Blijkbaar is ook hier dit duidelijke cultuur-taxon veel minder algemeen dan de klonen met koffie- of chocoladekleurige twijgen.
Literatuurgegevens Voor achttiende-, negentiende- en twintigste-eeuwse literatuurvermeldingen van cultuurklonen verwijzen we naar vorig taxon. HESMER (1949) maakt in een Duitse studie melding van een interessante variëteit van Amandelwilg, nl. de “Butterweide”, die volgens hem frequent in België zou gekweekt zijn en die een gele schors (“leuchtend gelbe Rinde”) zou hebben. Het confronteren van deze kloon met onze ‘Groene reins’ kan interessant zijn. Herbarium- en levende collectiegegevens De Dijle- en Schelde-locaties werden ingezameld voor het herbarium. In het salicetum van Long Ashton komt een ‘Yellow Dutch’-Amandelwilg voor. Ook de confrontatie van deze met ons materiaal lijkt interessant. De ‘Groene reins’ werden gestekt in het salicetum in de Veldstraat 54 te 8020 Oostkamp. Mondelinge gegevens De benaming ‘Groene reins’ is afkomstig van twee wijmentelers-mandenmakers uit Welden (bij wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
219
Oudenaarde), die hun lokale benamingen koppelden aan een twintigtal verschillende afgesneden takken uit de buurt. Discussie Taxonomie. Confrontatie met buitenlandse gele Amandelwilgvariëteiten lijkt ons prioritair om dit taxon beter te kunnen beoordelen. Autochtoniteit. Evenmin als de ‘Zwarte reins’ kan dit taxon aanspraak maken op een autochtone herkomst. Of de cultuurvariëteit al dan niet lokaal is dient nog uitgezocht te worden. De ‘Groene reins’ werden met een psindicatie aangeduid.
Foto 33: Karakteristieke geelgroene twijgkleur van ‘Groene reins’ (Salix triandra kloon ‘Groene reins’). 220
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Salix viminalis L. (Katwilg)
Voorkomen in het onderzoeksgebied en in Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen. Katwilg komt abundant voor langs alle bemonsterde rivieren (Schelde, Leie, IJzer). Ook buiten het rivierengebied is het een vrij algemene wilg. In de duinen slaat Katwilg her en der op uit rijshout. Overal elders staat ze lokaal als relict van voormalige wijmenaanplanten. Deze waren veelal kleinschalig en voor eigen gebruik van boeren die er hun aardappelmanden of eenvoudig vlechtwerk zelf mee maakten. Doordat tot de negentiende eeuw klonen van beide geslachten gebruikt werden zijn Katwilgen ook frequent verwilderd, langs kanalen, in moerasjes, in duinpannen enz.. Toch valt in het algemeen een absoluut overwicht van vrouwelijke planten op. Sinds de tweede helft van de negentiende eeuw werden deze geselecteerd als de beste vlechtwilgen en klonaal vermeerderd. De meeste katwilgen zijn dus negentiende-eeuws oud cultuurplanten. Provincie Oost-Vlaanderen. In deze provincie geldt een zeer analoog verspreidingspatroon. Katwilg komt voor langs alle bemonsterde rivieren: Schelde, Leie, Durme, Dender, en is eveneens abundant buiten het rivierengebied, op analoge plaatsen die meestal relicten van wijmencultuur verraden. Provincie Antwerpen. Katwilg werd langs alle 7 de bemonsterde rivieren aangetroffen: Schelde, Rupel, Dijle, Zenne, Nete, Grote Nete en Kleine Nete. Daarnaast komt dit taxon ook zeer regelmatig elders in het Antwerpse cultuurlandschap voor. Ook hier, nog meer dan elders, is het zeer opvallend dat een vrouwelijke kloon met licht gekleurde, geelgroene eenjarige twijgen (winterkenmerk!) absoluut overheerst op mannelijke exemplaren of exemplaren met donkerder gekleurde twijgen. Het centrum van de negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse mandenmakersteelt lag dan ook in de streek rond Bornem. Ook elders in Vlaanderen is dit eveneens een van de algemene wilgentaxa en ook daar merken we hetzelfde fenomeen op van de dominantie van vrouwelijke exemplaren met lichtgekleurde twijgen.
Kaart 34. Verspreiding van Katwilg (Salix viminalis) in Vlaanderen, volgens een klassiek verspreidingskaartje van de florabank. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
221
Literatuurgegevens De Poederlé (1779) vermeldt een “Osier brun, les vaniers lui donnent le nom Flamand de Weysdave, bryne Wynen, & Rensche Wymen”. De wetenschappelijke naam: “Salix foliis angustissimis & longissimis crispis, subtus albicantibus” en zijn eigen verdere beschrijving doen sterk vermoeden dat hij Salix viminalis bedoelt. De Servais (1790) spreekt van “Teenwilg, Korf-wilg en wym” voor S. viminalis, waarmee eveneens duidelijk naar het wijmengebruik verwezen wordt. LEJEUNE (1811) vermeldt deze wilg als “Osier vert”, benaming die verwijst naar de wijmencultuur. KICKX (1812) spreekt van “Korfwillig, geele wym of Osier jaune”. DE ST. MOULIN (1827) vermeldt “Bind Wilg” en schetst uitvoerig (in het Latijn) de diverse gebruiksmogelijkheden van de wissen. CREPIN (1860) vermeldt de Katwilg als “Saule des vanniers”. In latere edities van dezelfde flora luidt de naam “Saule des vanniers” of “Osier blanc”. WESMAEL (1860) vermeldt Salix viminalis als één van de 7 in elke goede wijmenaanplant thuishorende taxa voor België. S. viminalis wordt er “Korfwillig” of “bleek groene bind willig” genoemd. In 1895 noemt dezelfde auteur Katwilg als de meest voorkomende wijmbossoort, vooral geschikt voor het grove mandenwerk. GILLEKENS (1871) beveelt de soort eveneens aan als een van de vijf beste wijmentaxa. DAMSEAUX (1883) vernoemt Katwilg als een van de zes beste wijmensoorten. Hij vermeldt de zoveelste variant op de benaming wiedauw, namelijk “Veda”. MASSART (1907, 1910) vermeldt expliciet het aanplanten van Katwilg in de alluviale polders. NOIRFALISE & SOUGNEZ (1961) melden dat de buitendijkse wilgenbossen langs de Beneden-Schelde en Nete naast Salix triandra vooral uit Salix viminalis bestaat. DEMETTER (1969) vermeldt “Wideni” of “Widui” van Zingem aan de Bovenschelde. VERMEULEN (1973) vermeldt Groene of Gele wiedauw. Het is niet duidelijk of hij zich tot West-Vlaanderen beperkt, dan wel over gans Vlaanderen spreekt. DEWULF (1979) citeert een mandenmaker uit Bazel die “Wiedauw” vermeldt als één van de vier soorten wijmen uit het Waasland langs de Schelde. DE LANGHE
ET AL.
(1988) vermelden Katwilg als “Witte of Groene bindwilg” in de flora van België.
Ook de buitenlandse literatuur benadrukt het grote belang van Katwilg als wijmentaxon. Wright (1977) vermeldt Katwilg (Salix viminalis) als één van de drie voornaamste inheemse soorten die in Engeland gebruikt worden in de wijmbosteelt. HESMER (1949) vermeldt hetzelfde voor Duitsland. Rulkens (1983) vermeldt: ‘De rassen met geelachtige twijg zijn nog het meest geschikt’. Hoewel de benaming “Wiedauw” in veruit de meeste gevallen op Katwilg blijkt te slaan, blijkt dit toch niet steeds zo. De term “wiedauw” met talrijke spellingsvarianten stammend uit het Middelnederlands (cf. o.a. ANONIEM 1882-1993, DE BO 1873, VAN VEEN & VAN DER SIJS 1989) wordt zowel als synoniem gebruikt voor wijmbos als om de meest typische wijmbos-wilgesoort, Katwilg (Salix viminalis) aan te duiden. LINDEMANS (1952) vermeldt “widdauw” in de betekenis van wijmbos: “Dat niement zijn peerden, coyen enz. en late gaen, weder die beheert (met herder) ofte onbeheert zijn, inden wyntere noch inden zomer ... in de widdauw, noch in busschen van 222
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
taillehout, het en zij drie jaer of meer oudt.” Costuimen van het Brugse Vrije (1511). DE BO (1873) vermeldt “wiedouwerij”, “wiedouwvloge” en “wiedouwland”. De benaming wordt ook af en toe aangetroffen voor andere dan Katwilgen.
Herbarium- en levende collectiegegevens In de herbaria BR en GENT komt dit taxon talrijk voor, zonder evenwel intraspecifieke variatie te benoemen. Ook in het studiegebied werd materiaal verzameld voor het herbarium, evenals stekken genomen voor het salicetum van ondergetekende. Mondelinge gegevens Mandenmakers uit Klein Brabant (Hingene, Weert, Branst) vermelden ‘Rode, Bruine, Groene, Zwarte en Gele wiedauw’, maar wijzen er meestal op dat de Gele wiedauw veruit de beste is. Ook de beide geïnterviewde mandenmakers uit het Oudenaardse (Welden) vermeldden meerdere kleuren ‘Wiedauw’: gele, rode en ‘andere’, maar kweekten en kweken zelf nog uitsluitend ‘Gele wiedauw’. Het Oost-vlaandersch idioticon vermeldt ‘Gele reins’ als benaming voor Salix viminalis. Devos uit Eksaarde, die de laatste rendabele Vlaamse wijmenpercelen runt, vermeldt eveneens “Gele en Groene wiedauw” te Eksaarde, Beveren en Vrasene. Declerck (mondelinge mededeling) vermeldt alleen “Wiedauw” (Katwilg) als bindwilg voor de Meetkerkse moeren (West-Vlaanderen). Discussie Taxonomie. Hoewel Katwilg als soort zeer gemakkelijk te herkennen is, zijn de talloze cultuurklonen die vermeld worden (gele, groene, rode, bruine, zwarte wiedauw, ...) moeilijker terug te vinden. Bij de kleuren rood, geel, groen, zwart, ... moet men duidelijk enige fantasie aan de dag leggen, want opgevraagd referentiemateriaal uit Zweedse, Nederlandse en Engelse collecties met benamingen als ‘Black osier’ etc leken mij allemaal nogal eender. In de winter wordt de naam echter relevanter en zijn er verschillende kleuren waarneembaar, waarbij het verschil tussen groen en geel echter onscherp is en de verschillen tussen rood, bruin en zwart eveneens. Het ‘rood’ is zoiets als een paarsbruin. Globaal gezien is het eenvoudig een groep van lichtgekleurde klonen (lichtbruin-geel-groen) te onderscheiden van een groep donkergekleurde twijgen (rood-bruin-paars). Zwart is hoe dan ook een overdreven term, maar er dient opgelet voor verwarring met een frequent voorkomende fenomeen waarbij de takken door een soort zwarte schimmel aangetast zijn, niet zelden gepaard met een sterke predatie door plantenluizen. In het algemeen lijken de lichtgekleurde variëteiten hoofdzakelijk vrouwelijke klonen en de donkergekleurde mannelijke klonen. Dit is mogelijk een Vlaams verschijnsel, want bij Nederlands materiaal uit een salicetum in de Flevopolder bleek dit niet zonder meer op te gaan. Vaak worden er ook exemplaren met extreem smalle blaadjes aangetroffen. In de literatuur wordt deze vorm vaak als var. angustissima Coss. et Germ. aangeduid. Meikle (1984) hecht geen geloof aan de aparte status en beschouwt dit als een verpauperingsexpressie. Hoewel we zelf ook vaak analoge exemplaren waarnamen, moeten we Meikle (1984) misschien bijtreden, in die zin dat er vaak bladbreedteverschillen vast te stellen waren op dezelfde plant. Experimenteel onderzoek moet hier uitsluitsel kunnen geven. Verder komt de zogenaamde smalbladige variëteit in praktijk meestal voor op te droge standplaatsen, zoals taluds etc, wat eveneens pleit voor een verpauperingstoestand, eerder dan voor een terechte variëteitsaanduiding.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
223
Autochtoniteit. Meikle (1984) haalt de zeer geringe variatie in dit taxon aan als argument om te twijfelen aan de inheemse status in West-Europa. In de USSR zou dit taxon pas echt in natuurlijke gemeenschappen voorkomen en meer variatie vertonen. Doordat Katwilg echter een van de alleroudste wijmentaxa zou zijn en de mandenmakerij eeuwenoud, is dit taxon hier wellicht al vele honderden jaren lang aanwezig. Uit de internationale literatuur en de plantengemeenschappen waarin Katwilg in Vlaanderen voorkomt moeten we de soort ook hier wellicht eerder als archaeofyt beschouwen dan als autochtoon taxon. De vrouwelijke exemplaren met lichtgekleurde schors krijgen hoe dan ook een ps-aanduiding. Mannelijke exemplaren of exemplaren met donkergekleurde schors krijgen hoogstens een psc-aanduiding, die een geringe kans als autochtoon voorkomen niet helemaal uitsluit.
Foto 34: Mannelijk katje van Katwilg (Salix viminalis). Mannelijke exemplaren zijn veel zeldzamer dan vrouwelijke. 224
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Afbeelding 39: Salix viminalis vrouwelijke kloon ‘Gele wiedauw’ (Katwilg). De zijde-achtige beharing is karakteristiek voor Katwilg; de bleekgekleurde twijg voor de kloon. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
225
226
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
6. Ontwerp- wilgensleutel voor de in het wild en verwilderd voorkomende wilgen in Vlaanderen (soorten, ondersoorten, kruisingen en cultuurvariëteiten) Deze sleutel is een ontwerp-wilgensleutel voor de wilde en verwilderde wilgentaxa in Vlaanderen. Ze kwam tot stand in verschillende stappen: -
-
-
-
als uitgangspunt werd de Engelse wilgensleutel van Meikle (1984) vertaald hieruit werden vervolgens alle taxa die niet in Vlaanderen voorkomen verwijderd; we baseerden ons voor de selectie van te weerhouden taxa voornamelijk op eigen waarnemingen, de flora van België (Lambinon et al. 1998) voor zover daar de verspreiding van de taxa aangegeven is en het herbarium GENT. daarna werden alle taxa ingelast die wél in Vlaanderen voorkomen, opnieuw gebaseerd op dezelfde bronnen en aangevuld met een beperkt aantal privé-herbaria (Dirk De Beer, Bert Maes, Chris Rövekamp). Vooral het 19de-eeuwse mandenmakersspectrum zorgde voor aanzienlijke uitbreiding de sleutels werden uitgebreid met een aantal extra gemeten en nagekeken kenmerken van Vlaams wilgenmateriaal, waarbij vooral bladlengtes, lijsten, beharing en geslacht werden nagekeken tenslotte wordt verwezen naar een groot aantal ingescande wilgenexemplaren en foto’s ter illustratie
De sleutel is een tweede versie, aangepast met opmerkingen na een eerste publicatie in voorgaand rapport (provincie Antwerpen) en Streepzaad. We mochten opmerkingen ontvangen van Bert Maes, Chris Rövekamp, William White, Bart Vandevoorde, Pol Meert, Ivan Hoste, Nico Wysmantel, Eric Cosyns, Dirk De Beer en Arne Verstraeten, waarvoor hartelijk dank. Toch is de sleutel nog steeds voor aanvulling en verbetering vatbaar: -
het herbarium van de Nationale plantentuin werd nog niet in detail nagekeken een groot aantal extra kenmerken kunnen nog worden ingemeten de ingescande exemplaren kunnen in de toekomst sterker worden samengevat door tekeningen heel wat materiaal moet uitgebreider gefotografeerd worden quasi zeker zijn nog een aantal kruisingen en cultivars aan de aandacht ontsnapt. De provincies Brabant en Limburg werden nog niet intensief op wilgen bemonsterd.
Na afronding van het hele project kartering autochtone bomen in Vlaanderen, (wellicht eind 2005) wordt gedacht aan een aparte publicatie van een bijgewerkte sleutel voor Vlaanderen.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
227
1a. Bomen en struiken, hoger dan 1 meter → 2 1b. Kleine struikjes en dwergstruikjes, gewoonlijk minder dan 1 m hoog → 62 2a. Bladeren lineair, lancetvormig, omgekeerd lancetvormig of smal langwerpig-elliptisch, meer dan 3 maal zo lang als breed, top meestal spits of toegespitst → 3 2b. Bladeren elliptisch, eirond, omgekeerd eirond of min of meer cirkelrond; niet meer dan 3 maal zo lang als breed → 41 3a. Bladrand gezaagd tot fijn getand → 4 3b. Bladeren gaafrandig of quasi gaafrandig ; soms met beperkte tanding die vooral naar de bladtop toe meer uitgesproken is → 30 4a. Twijgen berijpt, met een wittig waslaagje op meestal paarsbruine stengels (laat op het seizoen vooral naar de takuiteinden kijken! Zie afbeeldingen 1 en 10) → 5 4b. Twijgen niet berijpt; katjes niet opvallend zijde-achtig behaard → 6 5a. Struik of kleine boom, tot 10 m hoog. Twijgen purperkleurig in de winter en niet behaard, vaak overhangend; katjes opvallend zijdeachtig behaard; bladeren 5-15 cm lang, 0,7-2 cm breed; alle aangetroffen exemplaren zijn aanwijsbaar aangeplant, hetzij als zandfixeerder in de duinen of op bruggenhoofden, hetzij als tuinplant; echte verwildering is nog niet vastgesteld; reeds eind 18de eeuw uit Rusland of Siberië geïmporteerd → S. acutifolia (Kaspische zandwilg) 5b. Struikje van 1,5-3 m hoog; twijgen purperkleurig en wit behaard; bladeren 7-12 cm lang; sierplant, zelden verwilderd → S. irrorata (geen officiële Nederlandse naam) 6a. Steunblaadjes (stipulen) opvallend en lang persistent → 7 6b. Steunblaadjes onopvallend en vroegtijdig afvallend, vaak zelfs helemaal afwezig. Schors enigszins ruw tot gegroefd, niet in opvallende plakken afvallend → 14 7a. Schors niet in plakkaten afvallend; bladbovenzijde mat of behaard, niet kaal en glanzend → 8 7b. Schors glad en bij oudere stammen afvallend in plakkaten, zodat opvallende oranje vlekken op de stam achterblijven (foto 29); struiken of kleine bomen; blad enigszins leerachtig en ondoorzichtig, bladbovenzijde glanzend → 9 8a. Struik tot 2-3 m hoog, met lange zeer buigzame takken; blad niet leerachtig, maar dun; bladbovenzijde mat; jongste blaadjes roodpaars en doorzichtig (zie afbeelding 14); middennerf van het blad opvallend bleek, vooral aan de bovenzijde van het blad (zie afbeelding 14); uitsluitend mannelijke kloon bekend in Vlaanderen (zie foto 12); plant van voormalige wijmenteelt-locaties (zie foto 11), vaak in gezelschap van andere mandenmakerswilgen → Salix eriocephala (geen officiële Nederlandse naam; in mandenmakerst erminologie: ‘Amerikaantjes’ of ‘Duits rood’) 8b. Struik of kleine boom; blad verspreid behaard aan boven- en onderzijde, grijsgroen, fijn getand, tamelijk Schietwilg-achtig; uiteinden van de takken min of meer kantig (Amandelwilg-achtig), steunblaadjes 1 mm breed, 3 mm lang; vruchtjes kaal (in tegenstelling tot S. x mollissima!); stijl kort (in tegenstelling tot S. x mollissima); enkel de vrouwelijke plant is al in Vlaanderen aangetroffen; zeer zeldzame kruising, tot nog toe uitsluitend bekend van één plaats aan de Dijle (Bethaniënpolder Mechelen, zie afbeelding 15) → S. x erythroclados (Amandel x Schietwilg) 9a. Stengels kantig en glad ; alleen allerjongste blaadjes behaard, daarna zeer snel kaal; steunblaadjes spits of kort toegespitst, soms stomp of afgerond. Bladeren 4-12 (–15) cm lang, 1-3 (-4) cm breed, onderaan ofwel blauwachtig-groen, ofwel groen (zie foto’s 29-32, afbeeldingen 37 en 38) → Salix triandra (Amandelwilg) → 10 9b. Stengels glad en rond of weinig kantig; jonge bladeren en stengels (donzig) behaard, en dit geruime tijd blijvend; steunblaadjes uitlopend in een lang, spits uiteinde; aan de top van de bladsteel zijn bij jonge bladeren twee karakteristieke steunblad-achtige aanhangsels te zien (jonge bladeren aan de toppen van snelgroeiende takken bekijken! Zie afbeeldingen 25 en 26) → 13 228
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
10a. Eenjarige twijgen groengeel (twijguiteinden aan de naar het licht toegekeerde zijde bekijken; zie foto 33) → Salix triandra ‘Groene reins’ (Amandelwilg-cultuurvariëteit, in de mandenmakersterminologie ‘Groene reins’ genoemd) 10b. Eenjarige twijgen olijfgroen of bruin (twijguiteinden aan de naar het licht toegekeerde zijde bekijken) → 11 11a. Eenjarige twijgen bruin (zie foto’s 29 en 31)→ 12 11b. Eenjarige twijgen olijfgroen; mannelijke én vrouwelijke planten zijn mogelijk → Salix triandra (Amandelwilg-restgroep, met mogelijk een aantal autochtone Amandelwilgen, maar vermoedelijk ook vooral of misschien zelfs uitsluitend zaailingen van cultuurvariëteiten) 12a. Eenjarige twijgen koffie-en-melk-kleurig bruin (zie foto 32); mannelijke kloon (zie foto 32); vrij lage, sterk vertakte struik → Salix triandra ‘koffiekleur’ (Amandelwilg, cultuurvariëteit of mogelijk groep van cultuurvariëteiten voor de mandenmakerij, in de volksmond vaak ‘Zwarte reins’ genoemd, naam die echter ook aan de volgende kloon-groep toegekend wordt ) 12b. Eenjarige twijgen donker, chocoladebruin (zie foto 30), vrouwelijke kloon (zie foto 31), vrij hoge, niet al te sterk vertakte struik → Salix triandra ‘Chocoladekleur’ (Amandelwilg, cultuurvariëteit of mogelijk groep van cultuurvariëteiten voor de mandenmakerij, in de volksmond vaak ‘Zwarte reins’ genoemd, naam die echter ook aan de vorige kloon-groep toegekend wordt) 13a. Twijgen in de loop van het seizoen vrijwel kaal wordend; uitsluitend vrouwelijke kloon; in vergelijking met de volgende kloon lichtgekleurde struik (zie foto 17); laat op het seizoen van ver herkenbaar aan typische goudgeelverkleuring → S. x mollissima var. Undulata (Amandelwilg x Katwilg; geen officiële Nederlandse naam; in de mandenmakersterminologie: ‘Lerenband’) 13b. Twijgen in de loop van het seizoen donzig behaard blijvend; uitsluitend vrouwelijke kloon; in vergelijking met de vorige variëteit vrij donker gekleurd (zie afbeelding 25) → S. x mollissima var ‘Behaarde twijg’ (Amandelwilg x Katwilg; geen officiële Nederlandse naam; in de mandenmakersterminol ogie: ‘Lerenband’) 14a. Takken overhangend (‘treurend’) → 15 14b. Takken opstaand tot opgericht → 16 15a. Twijgen groengeel of oranjegeel → S. x sepulchralis ‘Chrysocoma’ (meest voorkomende Treurwilg-variëteit) 15b. Twijgen groen of bruingroen, niet gelig of oranje → S. x sepulchralis ‘Sepulchralis’ (zeer zeldzame, 19de eeuwse Treurwilg-variëteit) 16a. Bladeren zwart wordend bij drogen (zie afbeelding 16). Bladrand gaafrandig in het onderste derde, fijn getand in het bovenste derde van het blad (zie afbeelding 16). Grootste bladbreedte op een derde van de top (afbeelding 16). Bladeren 6-13 cm lang en 12-28 mm breed (afbeelding 16). Struik van 2-3 m hoog. Twijgen grijsbruin zoals Bittere wilg. Blad op het blote oog quasi kaal ogend, maar met een loupe toch enigszins behaard op de onderzijde → S. x forbyana (Bittere x Kat- x Grauwe? wilg) 16b. Bladeren niet zwart wordend bij drogen (soms wel donkerbruin door schimmelaantastingen!); blad fijn of grof getand over de hele lengte, grootste bladbreedte ongeveer in het midden, struiken of bomen → 17 17a. Bladeren breder dan 1,5 cm ; jonge takjes en zelfs twee- tot meerjarige takken zeer gemakkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt, zonder dat daarbij schorsdelen van de oudere takken meekomen. Bladeren enigszins blinkend bovenaan; bladeren niet dicht zijdeachtig behaard in het midden van het seizoen (juni-augustus) → 18 17b. Bladeren smaller dan 1,5 cm of bladeren breder, maar takken dan niet zeer gemakkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt → 23 18a. Twijgen en bladeren volledig kaal, ook in zeer jonge toestand; twijgkleur afwijkend van alle andere verwante taxa: grijs-oker-lichtbruin (afbeelding 17) → S. fragilis var decipiens (Kraakwilgwvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
229
cultuurvariëteit) 18b. Twijgen en blaadjes in jonge toestand behaard, later spaarzaam behaard tot bijna kaal → 19 19a. Eénjarige twijgen geel-oranje tot oranje-rood (foto’s 21 tot 26)→ 20 19b. Eenjarige twijgen anders gekleurd (groen, olijfgroen, bruin, bruinpaars of roodbruin) → 21 20a. Bladeren 9-15 cm lang, met lang, spits uiteinde ; katjes langer dan 6 cm ; éénjarige twijgen geel-oranje (zie foto’s 21 tot 26) → S. x rubens var. basfordiana forma basfordiana (geen officiële Nederlandse naam; in de mandenmakersterminologie: ‘Gele wijmen’) 20b. Bladeren minder dan 9 cm lang, korter toegspitst dan vorige ; katjes korter dan 6 cm ; (vooral de uiteinden van) de éénjarige twijgen oranje-rood → S. x rubens var. basfordiana forma sanguinea (geen officiële Nederlandse naam; in de mandenmakersterminologie: ‘Gele wijmen’) 21a. Jonge bladeren aan de takuiteinden meer dan 3 cm breed; uitsluitend mannelijke struiken of bomen → 22 21b. Bladeren doorgaans smaller dan 3 cm, ook bij jonge twijgen; 9-15 cm lang, 1,5-3 cm breed (zie afbeelding 18); mannelijke én vrouwelijke bomen mogelijk ; zowel vrij uitgroeiende bomen aan rivieroevers, als knotbomen in het cultuurlandschap → S. fragilis var. Fragilis (Kraakwilg, vermoedelijk de enige oorspronkelijk inheemse variëteit) 22a. Een deel van de mannelijke katjes bifurcaat (zie foto 13); hoofdnerf van het blad wit-groenig aan de bovenzijde van het blad → S. fragilis var. Furcata (Kraakwilg-cultuurvariëteit) 22b. Mannelijke katjes niet vertakt aan het uiteinde, maar wél onregelmatig bochtig ; hoofdnerf van het blad vaak roze-achtig aan de bovenzijde van het blad; voormalige mandenmakerswilg; tot nog toe uitsluitend aangetroffen aan de Maas → S. fragilis var. Mosana (Kraakwilg-cultuurvariëteit) 23a. Bladeren smaller dan 1,5 cm; twijgen al dan niet gemakkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt; bladeren vrij sterk behaard tot laat in het seizoen → 24 23b. Bladeren breder dan 1,5 cm; twijgen minder gemakkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt; bladeren sterk of zwak behaard → 27 24a. Twijgen geel; blad blijft vrij sterk behaard tot op het einde van het seizoen (in tegenstelling tot S. x rubens var. basfordiana!); taxon te zoeken; nog niet met zekerheid aangetroffen in Vlaanderen → S. alba var. Vitellina (Schietwilg-variëteit) 24b. Twijgkleur variabel, vaak roodachtig bij snelgroeiende jonge twijgen, later meestal lichtbruin → 25 25a. Takken sterk kronkelig; bladeren vaak gekromd-hol; sierboom, vaak spontaan uitgezaaid en verwilderd (mogelijk als kruising met S. alba of S. x rubens) → S. babylonica var. Pekinensis ‘Tortuosa’ (geen officiële Nederlandse benaming; in tuingidsen meestal Krulwilg, Kronkelwilg of Kurketrekkerswilg genoemd; in de volksmond ook ‘Paastakken’) 25b. Takken niet kronkelig; bladeren niet hol → 26 26a.Twijgjes makkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt (kenmerk dat vaak ten onrechte alleen aan Kraakwilg toegekend wordt!); blad sterk behaard aan beide zijden tot laat in het seizoen; boom van ver een zilverachtig-blauwe kleur vertonend; meest voorkomende knotboom, zeldzamer als vrij uitgroeiende boom → S. alba var. Alba (Schietwilg). 26b. Twijgjes minder gemakkelijk afbrekend bij het aanhechtingspunt; blad aanvankelijk sterk behaard aan beide zijden, maar later op het seizoen meer kalend dan vorige, hoewel hier geen absolute grens is te trekken; boom van ver groener ogend dan vorige; vaak zijn in dezelfde rij knotbomen verschillende tinten groen tot groenblauw waarneembaar, indicatief voor het door elkaar voorkomen van deze en vorige wilg; blad vertoont vaker bruine vlekjes van een schimmelaantasting dan vorige (Marsonina-schimmel) → S. x rubens (Schiet- x Kraakwilg) 27a. Wilg met quasi alle kenmerken van S. alba var. alba, behalve een blad dat breder is dan 1,5 cm; voor 230
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
de rest ook zilver-blauwachtige kleur, landurig sterk behaard → S. x rubens var. Caerulea (geen officiële Nederlandse benaming; letterlijk uit het Engels vertaald: de ‘Cricketstokwilg’) 27b. Blad vroeg in het seizoen enigszins tot tamelijk behaard, maar naarmate het seizoen vordert vrijwel kaal wordend; kleur bruingroen (vaak met donkerbruine schimmelvlekken), groen tot groen-blauw, maar niet zilverachtig-blauw → 28 28a. Bladeren tot 9 cm lang en 2-3 cm breed, zwak behaard → S. x rubens var. ‘Kort blad’ (Bindwilgcultuurvariëteit) 28b. Blad langer, tot 13-15 cm → 29 29a. Uitsluitend vrouwelijke kloon, op plaatsen die meestal voormalige mandenmakerij verraden; blad met quasi alle kenmerken van S. fragilis var. Fragilis, maar steunblaadjes forser, vaak getand (vooral bij jonge bladeren kijken; zie afbeelding 20); ook de klieren op de bladsteel zijn vaak bladachtig uitgegroeid (afbeelding 20); blad bovenaan donker iets blinkend groen, onderaan enigszins blauwachtig; takjes breken minder gemakkelijk af dan bij S. fragilis var. Fragilis ; boom met meer opgaande groeiwijze dan S. fragilis var. fragilis; taxon met intermediaire kenmerken tussen Kraakwilg en Schiet- x Kraakwilg, dat in het veld vaak moeilijk tot één van beide toe te wijzen is; alleen genetische controle biedt ultieme determinatiezekerheid→ S. fragilis var. Russeliana (Kraakwilg-cultuurvariëteit; in de mandemakersterminologie: ‘Oud rood’, omdat deze wijm op een bepaald moment vervangen werd door ‘Duits rood’ ) 29b. Mannelijke en vrouwelijke bomen, sterk lijkend op vorige en vaak alleen te onderscheiden wanneer op meerdere momenten van het jaar gekeken wordt naar verschillende kenmerken; meestal niet aangeplant; vaak spontane zaailingen; bladbovenzijde iets matter dan bij vorige; bladonderzijde eerder groen dan blauwachtig; jonge twijgen nog minder gemakkelijk afbrekend van het aanhechtingspunt dan vorige → S. x rubens-restgroep (Schiet- x Kraakwilg-restgroep, van ten dele spontane kruisingen, ten dele cultuurvariëteiten zonder specifieke benaming) 30a. Stengels en bladeren kaal; binnenzijde van de schors geel; bladeren vooral aan de stengeltoppen (schijnbaar) tegenoverstaand → 31 30b. Stengels en bladeren (soms zwak) behaard ; de onderkant van de bladeren blijft (soms zwak!) behaard doorheen het seizoen ; bladeren (meestal) verspreid → 32 31a. Bladeren omgekeerd eirond tot spatelvormig; de grootste bladbreedte duidelijk boven het midden; bladeren meestal duidelijk getand, vooral in de bovenste helft (afbeeldingen 29 en 30); plant van vooral natuurlijke standplaatsen (natte bosjes en rivieroevers met kalkrijk substraat); taxon verbonden door een hele reeks geleidelijke overgangen met het volgende → S. purpurea subsp. lambertiana (Bittere wilg) 31b. Bladeren smal, lineair-langwerpig, gaafrandig tot bijna gaafrandig, de grootste bladbreedte weliswaar ook aan de top van het blad, maar niet erg opvallend (afbeelding 31); taxon dat in Vlaanderen uitsluitend als (verwilderde) cultuurplant aangetroffen wordt, vaak in het gezelschap van andere typische mandenmakerswilgen; verbonden door een ruime reeks overgangsvormen met vorige taxon; de overgangsvormen worden vaak benoemd als aparte taxa (var. Helix, var. Gracilis, … maar zijn niet duidelijk van elkaar te scheiden) → S. purpurea subsp. Purpurea (Bittere wilg-cultuurvariëteiten) 32a. Bladeren in de loop van het seizoen kalend → 33 32b. Bladeren duidelijk sterk behaard blijvend doorheen het seizoen, minstens aan de onderzijde → 34 33a. Bladeren in de loop van het seizoen kalend of zwak behaard aan beide zijden (afbeelding 33); afhankelijk van de moederplant meest lijkend op Katwilg (afbeelding 33) dan wel op Bittere wilg; blad bij drogen soms min of meer zwart kleurend; grote groep van cultuurvariëteiten; blad 4-13 cm lang en 6-15 mm breed (afbeelding 33); bladrand vlak of lichtjes omgerold, zwak getand tot gaaf; twijgen rond, nooit afgeplat; in de 19de eeuw blijkbaar een algemene cultuurplant (mandenmakerswilg), nu nog slechts sporadisch verwilderd aangetroffen → S. x rubra (Katwilg x Bittere wilg) 33b. Bladeren zwak behaard op de onderzijde van het blad, vaak alleen nog op de nerven (afbeelding 34); blad 10-23 cm lang en 15-32 mm breed (afbeelding 34); bladrand zwak getand en enigszins omgerold; wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
231
blad bovenaan glimmend groen, onderaan blauwgroen (afbeelding 34); takken aan de uiteinden sterk afgeplat (fasciatie; cf. afbeelding 34); uitsluitend mannelijke planten; hoofdzakelijk sierplant, nog maar zelden verwilderd aangetroffen → S. sachalinensis ‘Sekka’ 34a. Bladeren lineair of lineair lancetvormig; de bladranden zijn quasi parallel → 35 34b. Bladeren lancetvormig of smal elliptisch; de bladranden zijn convex en niet parallel → 36 35a. Bladonderzijde zijdeachtig behaard, met aanliggende beharing (afbeelding 39); blad (5)-11-14-(16) cm lang en (0,7)-1,0-1,2-(1,5) cm breed (afbeelding 39); ovarium behaard → S. viminalis (Katwilg; in de mandenmakersterminologie: ‘Wiedauw’, met talrijke variëteiten die onderscheiden worden aan de takkleur van de eenjarige twijgen in de winter: ‘Gele’, ‘Groene’, ‘Rode’, ‘Bruine’, ‘Zwarte wiedauw’) 35b. Bladonderzijde wit-donzig, niet zijdeachtig (afbeelding 13); blad; blad 8-12 cm lang en 0,4-0,6 cm breed (afbeelding 13); ovarium kaal → S. elaeagnos subsp. Angustifolia (Geen officiële Nederlandse benaming; in de 19de-eeuwse mandenmakersterminologie echter vaak als ‘Rozemarijnbladige wilg’ aangeduid). 36a. Twijgen mét lijsten → 37 36b. Twijgen zonder lijsten → 40 37a. De bladeren van de onvertakte, snel gegroeide eenjarige takken (langloten) zijn zeer lang (12-22 cm), met ongeveer evenwijdige randen, en 1,5-3-(3,6) cm breed. De bladeren van de overige takken (kortloten) zijn volledig afwijkend van vorm (veel korter, smal wigvormige voet en breed bladmidden); uitsluitend vrouwelijke planten bekend in Vlaanderen; struiken tot 6 m hoog (iets hoger dan alle andere struikvormige wilgen) → 38 37b. Bladeren 3-13 cm lang, 0,8-3,4 cm breed, bladonderzijde dicht tot weinig, aanliggend, maar niet zijdeachtig behaard; lijstjes op de twijgen 3-20 mm lang, soms duidelijk en talrijk, soms zeer weinig → 39 38a. Bladeren van de langloten 13-20-(22) cm lang en 1,5-3,0-(3,6) cm breed (afbeelding 11); bladrand van de bladeren van snelgroeiende, eenjarige twijgen vlak en zwak getand (afbeelding 11; bladeren en katjes aan de toppen van de takken tamelijk ver uit elkaar (in vergelijking met de volgende variëteit!) → S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Gewone kletters’ (Duitse dot; in de mandemakersterminologie ‘Gewone kletters’) 38b. Bladeren van de langloten 12-15 cm lang en 1,5-3,2 cm breed (afbeelding 12); bladrand van de bladeren van snelgroeiende, eenjarige twijgen rimpelig gegolfd en duidelijk gekarteld-getand (afbeelding 12); bladeren en katjes aan de toppen van de takken vrij dicht opeen (in vergelijking met de vorige variëteit!) → S. x dasyclados var. Angustifolia kloon ‘Kattekletters’ (Duitse dot; in de mandenmakerst erminologie: ‘Kattekletters’) 39a. Bladbreedte 1-2,5 cm, gemiddeld 1,6 cm breed. Bladlengte 4,7-12,5 cm, gemiddeld 8,8 cm lang (afbeelding 22). Blad spits aan basis én top (afbeelding 22). Plant in de 19de eeuw vermeld als mandenmakerswilg. Vooral cultuurplant; zeldzamer spontane kruising; zeldzame plant → S. x holosericea (vrouwelijke Katwilg x mannelijke Grauwe wilg; de kenmerken van de vrouwelijke plant overwegen in de kruising!) 39b. Bladbreedte 1-3,4 cm, gemiddeld 1,9 cm breed. Bladlengte 3-8,8 cm, gemiddeld 6,9 cm. Blad wigvormig aan de voet, spits aan de top (afbeelding 23). Plant hier en daar voorkomend als spontane kruising, meestal in het gezelschap van beide ouders; iets algemener dan vorige kruising, maar toch nog steeds veel zeldzamer dan de kruising van Bos- en Katwilg → S. x holosericea (vrouwelijke Grauwe wilg x mannelijke Katwilg; de kenmerken van de vrouwelijke plant overwegen in de kruising!). 40a. Bladonderzijde zacht, donzig behaard (afbeelding 35); nervatuur bladonderzijde zeer opvallend (duidelijker dan bij S. x dasyclados waarmee de plant overigens wel kan verward worden; vergelijk afbeelding 35 met afbeelding 11); blad vaak met een witachtige schimmelaantasting die van op afstand reeds herkenbaar is (zie foto 28); de schimmel is gemeenschappelijk met Boswilg en met Salix x holosericea; blad van het kortlot 5,5-9-(11) cm lang en 1,5-2,2 cm breed; blad van het langlot 13-16 cm 232
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
lang en 3-3,5-(5,5) cm breed (aanzienlijk korter en breder dan dat van S. x dasyclados, waar verwarring mee kan optreden); geen lijsten op de twijgen aanwezig (in tegenstelling tot S. x holosericea waarmee de plant ook vaak verward wordt) → S. x smithiana (Bos- x Katwilg) 40b. De bladonderzijde is niet zachtdonzig en de nervatuur is minder opvallend. Bladeren 4-7 cm lang, 0,5-1,5 cm breed, zijdeachtig aanliggend behaard (afbeelding 21); zeldzaam in de duinen voorkomend als spontane kruising tussen wilde Kruipwilg en gekweekte of verwilderde Katwilg → S. x friesiana (Kruipwilg x Katwilg) 41a. Twijgen berijpt (wat later op het seizoen vooral de toppen van de takken bekijken! Zie afbeelding 10); katjes zijdeachtig; bladeren glanzend donkergroen aan de bovenzijde, blauwachtig onderaan, tanding regelmatig; blad lancetvormig; blad (met bladsteel erbij) 5-8,8 cm lang en 10-20 cm breed → S. daphnoides (Berijpte wilg) 41b. Twijgen niet berijpt → 42 42a. Katjes ontluikend vóór de bladeren → 43 42b. Katjes ontluikend tegelijkertijd met de blaadjes → 60 43a. Steunblaadjes opvallend en persistent; het hout van ontschorste twijgjes vertoont lijsten → 44 43b. Steunblaadjes vroegtijdig afvallend of ontbrekend, behalve aan zeer jonge snelgroeiende takken → 51 44a. Blad onderaan of soms aan beide zijden aanliggend zachtbehaard → S. x ambigua (Geoorde x Kruipwilg) 44b. Bladeren onderaan soms wat donzig behaard, maar niet aanliggend zachtbehaard → 45 45a. Bladeren van de kortloten omgekeerd eirond, niet meer dan 2 maal zo lang als breed. Bladeren van de kortloten meestal rimpelig, met gegolfde bladrand (opgelet: snelgroeiende bladeren van langloten van andere soorten kunnen ook vaak rimpelen!); knoppen en twijgen kaal tot hoogstens zwak behaard → 46 45b. Bladeren vlak of zwak rimpelig; bladrand niet of bij de meeste bladeren niet golvend; twijgen stevig en niet opvallend vertakt, bladeren meestal minstens 2 maal zo lang als breed; knoppen en twijgen zwak tot sterk behaard → 47
46a. Twijgen dun en opvallend vertakt; blaadjes van de kortloten omgekeerd eirond tot elliptisch en klein: 12-20-(35) mm lang, 7-25-(35) mm breed (afbeelding 3); (opgelet: bladeren van langloten kunnen aanzienlijk langer en breder zijn: tot 6,5 cm lang en 35 mm breed! Zie eveneens afbeelding 3); onderzijde van het blad met het blote oog grijsachtig behaard ogend (opgelet: de bladeren van langloten ogen vaak veel kaler!); lijsten op de twijgen talrijk en kort: meestal 2-3 mm → S. aurita (Geoorde wilg) 46b. Blaadjes van de kortloten omgekeerd eirond, intermediair van vorm en grootte tussen Geoorde en Boswilg en vaak met alle schakeringen op dezelfde plant aanwezig (afbeelding 6): 1,5-7 cm lang, 8-45 mm breed; (opgelet: de blaadjes van het langlot kunnen nog aanzienlijk groter zijn: tot 8 cm lang en 5 cm breed); onderzijde van het blad met het blote oog blauwachtig, nauwelijks behaard ogend, bij wrijven echter toch zachtharig aanvoelend, met de loupe duidelijk als behaard waarneembaar (afbeelding 6); bladrand enigszins golvend en bladtop vaak gedraaid, maar beide kenmerken minder uitgesproken als bij Geoorde wilg; lijsten op de twijgen niet talrijk: meestal ongeveer 5 mm lang; zeldzame kruising → S. x capreola (Geoorde x Boswilg).
47a. Top van het blad vaak gedraaid; bladeren van de kortloten 3,0-5,0 cm lang; lijstjes op de twijgen frequent en variabel in lengte: 5-25 mm lang → 48 47b. Top van het blad zelden gedraaid; bladeren van de kortloten 4,5-7,0 cm lang en 15-26 mm breed (opgelet: bladeren van langloten kunnen aanzienlijk groter zijn: tot 11,5 cm lang en tot 4 cm breed!); lijstjes op de twijgen talrijk en 5-35 mm lang → 49
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
233
48a. Onderzijde van de bladeren witgrijs behaard → S. x multinervis (Geoorde x Grauwe wilg) 48b. Onderzijde van de bladeren met minstens een aantal rosse of roodbruine haren → S. x charrieri (Geoorde x Rossige wilg)
49a. Volgroeide bladeren mat, grijzig-groen bovenaan, asgrijs onderaan; twijgen zacht behaard → S. cinerea subsp. Cinerea (Grauwe wilg) 49b. Volgroeide bladeren glanzend, donkergroen bovenaan, minstens met een aantal roestkleurige haren onderaan (niet verwarren, met vaak voorkomende oranjekleurige schimmels!); twijgen kalend in de loop van het seizoen → 50 50a. Volgroeide bladeren glanzend donkergroen bovenaan, onderaan met overwegend roestbruine haren (afbeelding 9), twijgen kalend in de loop van het seizoen → S. cinerea subsp. Oleifolia (Rossige wilg) 50b. Volgroeide bladeren bovenaan intermediair tussen mat grijzig-groen en glanzend donkergroen; twijgen intermediair behaard; verspreid enkele rosse haren tussen een meerderheid van grijze haren op de onderzijde van het blad → S. x guinieri (Grauwe x Rossige wilg)
51a. Bladeren persistent behaard aan de onderzijde → 52 51b. Bladeren bij volgroeidheid nog slechts spaarzaam behaard tot bijna kaal, zelden helemaal kaal → 57
52a. Bladrand gegolfd, onregelmatig gezaagd (afbeelding 3); bladeren breed elliptisch tot cirkelrond, groen bovenaan, dicht behaard onderaan met uitgesproken nervatuur (afbeelding 4) → S. caprea (Boswilg) 52b. Bladrand vlak of met omgekrulde zoom, gaafrandig of bijna gaafrandig; bladeren eerst zilverachtig, zijdeachtig behaard op beide zijden, de onderzijde behaard blijvend ook bij volgroeidheid → 53
53a. Bladeren groot, 3-7 cm lang, 1,5-4,5 cm breed; robuuste struik of kleine boom → S. caprea var. Sphacelata (Boswilg-variëteit) 53b. Bladeren klein, minder dan 5 cm lang, 2,5 cm breed, kleine, tengere struik → 54
54a. Bladeren 1-3,5 cm lang, 0,4-2,5 cm breed, mat groen bovenaan, zilverachtig behaard onderaan → S. repens (Kruipwilg) → 55 54b. Bladeren 2,4-5 cm lang, 0,8-2,3 cm breed, glanzend groen bovenaan, spaarzaam behaard onderaan (afbeelding 36) → S. x subsericea (Grauwe x Kruipwilg)
55a. Bladschijf 4-10 maal zo lang als breed, met de grootste breedte ongeveer in het midden; bladrand in droge toestand nagenoeg vlak. Steunblaadjes weinig ontwikkeld of vrijwel ontbrekend. Vruchtbeginsel en vrucht steeds behaard; taxon door de Flora van België (Lambinon et al. 1998) van de Kempen en het Vlaams district vermeld, maar door ons nog niet aangetroffen; te zoeken → Salix repens susbsp. angustifolia (Kruipwilg-ondersoort) 55b. Bladschijf 1,3-7 maal zo lang als breed, met de grootste breedte boven het midden; bladrand in droge toestand meestal iets omgerold. Steunblaadjes klein, maar meestal goed ontwikkeld. Vruchtbeginsel en vrucht behaard of kaal → 56 56a. Bladschijf 1,3-2,5 maal zo lang als breed, aan de bovenzijde iets behaard blijvend. Eenjarige twijgen dicht grijsviltig; intermediaire kenmerken met volgend taxon kunnen voorkomen; de status van dit taxon moet wellicht eerder als het uiterste van een continue reeks gezien worden dan als een duidelijk aparte ondersoort → Salix repens subsp. Dunensis (Kruipwilg-ondersoort) 56b. Bladschijf 2-4 maal zo lang als breed, aan de bovenzijde spoedig kaal wordend; eenjarige twijgen schaars behaard tot vrijwel kaal; intermediaire kenmerken met vorig taxon kunnen voorkomen; de status 234
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
van dit taxon moet wellicht eerder als het uiterste van een continue reeks gezien worden dan als een duidelijk aparte ondersoort → Salix repens subsp. Repens (Kruipwilg-ondersoort)
57a. Onderzijde van volgroeide bladeren met minstens enkele roodbruine tot roestbruine haren (niet verwarren met vaak voorkomende oranjekleurige schimmels!) → 58 57b. Onderzijde van volgroeide bladeren zonder roodbruine of roestbruine haren → 59 58a. Volgroeide bladeren glanzend donkergroen bovenaan, minstens nervatuur onderaan met overwegend roestbruine haren (afbeelding 9), twijgen kalend in de loop van het seizoen → S. cinerea subsp. Oleifolia (Rossige wilg) 58b. Volgroeide bladeren bovenaan intermediair tussen mat grijzig-groen en glanzend donkergroen; twijgen intermediair behaard; verspreid enkele rosse haren tussen een meerderheid van grijze haren op de onderzijde van het blad → S. x guinieri (Grauwe x Rossige wilg)
59a. Bladeren onderaan behaard; bladrand gegolfd; nervatuur van de bladonderzijde uitgesproken (afbeelding 32) → S. x reichardtii (Grauwe x Boswilg) 59b. Volgroeide bladeren kaal aan beide zijden; nervatuur van de bladonderzijde niet zeer opvallend (afbeeldingen 29, 30, 31) → S. purpurea (Bittere wilg) → 31
60a. Volgroeide bladeren kleuren niet zwart bij drogen of beschadigen, lederachtig stijf, glanzend groen bovenaan, (bijna) kaal op beide zijden; twijgen glanzend bruin → 61 60b. Volgroeide bladeren zwart verkleurend bij drogen of beschadigen, dun en papierachtig, mat groen bovenaan, behaard (zelden kaal wordend) onderaan; twijgen mat bruin of donker, meestal behaard, ovarium meestal kaal of zwak behaard; taxon niet scherp afgelijnd van dat vermeld onder 59b; voorkomen in Vlaanderen nader te onderzoeken → S. myrsinifolia
61a. Bladeren bleker aan de onderzijde dan de bovenzijde, maar niet blauwachtig berijpt (afbeelding 28); bladrand fijn beklierd-gezaagd (afbeelding 28); top van de bladsteel beklierd (afbeelding 28); katjesschubben bleek geel; mannelijk bloemen met 5-6 meeldraden; ovarium kaal → S. pentandra (Laurierwilg) 61b. Bladeren blauw berijpt onderaan; bladrand gaaf of onregelmatig gezaagd; bladsteeluiteinde niet beklierd; katjesschubben donker aan de top; mannelijke bloemen met 2 meeldraden; ovarium meestal behaard; taxon niet scherp afgelijnd van dat vermeld onder 59b; voorkomen in Vlaanderen nader te onderzoeken→ S. phylicifolia
62a. Steunblaadjes opvallend en persistent; bladeren langwerpig-ovaal, niet wollig of spinwebachtig behaard bovenaan, aangedrukt behaard onderaan; bladrand gewoonlijk gegolfd-getand; katjes klein en onopvallend, zilverachtig behaard → 63 62b. Steunblaadjes klein, afvallend of ontbrekend; katjes lateraal, zittend, net iets vóór de blaadjes ontluikend; bladnervatuur slecht waarneembaar → 64 63a. Bladeren van de kortloten omgekeerd eirond tot elliptisch: 0,8-3 cm lang (afbeelding 2) → S. x ambigua (Geoorde x Kruipwilg) 63b. Bladeren van de kortloten omgekeerd eirond tot elliptisch: 3,0-4,5 cm lang → S. aurita x S. cinerea subsp. Cinerea x S. repens (Geoorde x Grauwe x Kruipwilg)
64a. Bladschijf 4-10 maal zo lang als breed, met de grootste breedte ongeveer in het midden; bladrand in droge toestand nagenoeg vlak. Steunblaadjes weinig ontwikkeld of vrijwel ontbrekend. Vruchtbeginsel wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
235
en vrucht steeds behaard; taxon door de Flora van België (Lambinon et al. 1998) van de Kempen en het Vlaams district vermeld, maar door ons nog niet aangetroffen; te zoeken → Salix repens susbsp. angustifolia (Kruipwilg-ondersoort) 64b. Bladschijf 1,3-7 maal zo lang als breed, met de grootste breedte boven het midden; bladrand in droge toestand meestal iets omgerold. Steunblaadjes klein, maar meestal goed ontwikkeld. Vruchtbeginsel en vrucht behaard of kaal → 65
65a. Bladschijf 1,3-2,5 maal zo lang als breed, aan de bovenzijde iets behaard blijvend. Eenjarige twijgen dicht grijsviltig; intermediaire kenmerken met volgend taxon kunnen voorkomen; de status van dit taxon moet wellicht eerder als het uiterste van een continue reeks gezien worden dan als een duidelijk aparte ondersoort → Salix repens subsp. Dunensis (Kruipwilg-ondersoort) 65b. Bladschijf 2-4 maal zo lang als breed, aan de bovenzijde spoedig kaal wordend; eenjarige twijgen schaars behaard tot vrijwel kaal; intermediaire kenmerken met vorig taxon kunnen voorkomen; de status van dit taxon moet wellicht eerder als het uiterste van een continue reeks gezien worden dan als een duidelijk aparte ondersoort → Salix repens subsp. Repens (Kruipwilg-ondersoort)
236
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
7. Inventarisatieformulieren van de wilgenbemonstering langs Schelde, Leie, IJzer en Dender op West- en Oost-Vlaams grondgebied
Foto 35. West-Vlaamse Schelde, Moerasmelkdistel, Spiere. Kaart 35: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de West-Vlaamse Schelde. Kaartjes en inventarisatieformulieren West-Vlaamse Schelde Foto 36. Oost-Vlaamse Schelde, elektriciteitscentralen Ruien. Kaart 36: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Oost-Vlaamse Schelde. Kaartjes en inventarisatieformulieren Oost-Vlaamse Schelde. Foto 37. West-Vlaamse Leie, Grauwe x Katwilg (Salix x holosericea) te Kortrijk. Kaart 37: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de West-Vlaamse Leie. Kaartjes en inventarisatieformulieren West-Vlaamse Leie Foto’s 38 a,b,c en d. Oost-Vlaamse Leie. a: oude Schietwilg, omgeving ‘Drie Leien’ Gent, b: kerk Afsnee, c: oude Leie-meander tussen Astene en Bachte-Maria-Leerne., d: oude abdij te Drongen Kaart 38: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Oost-Vlaamse Leie. Kaartjes en inventarisatieformulieren Oost-Vlaamse Leie Foto’s 39 a en b. IJzer. a: ‘Lerenband’ (Salix x mollissima var. undulata) te Elzendamme, b: de IJzer te Oost-Vleteren. Kaart 39: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de IJzer (West-Vlaanderen). Kaartjes en inventarisatieformulieren IJzer Foto’s 40 a en b. Oost-Vlaamse Dender. a: Kraakwilg (Salix fragilis var. fragilis) in het centrum van Dendermonde, b: Bittere wilg langs de Dender. . Kaart 40: Overzicht van de deelkaarten die aangeven waar de opnames van de wilgenbemonstering gebeurden langs de Dender (Oost-Vlaanderen). Kaartjes en inventarisatieformulieren Dender
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
237
238
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
238
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 35. West-Vlaamse Schelde, Moerasmelkdistel, Spiere.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
239
240
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 36. Oost-Vlaamse Schelde, electriciteitscentrale Ruien.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
263
264
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 37. West-Vlaamse Leie, Grauwe x Katwilg (Salix x holosericea) te Kortrijk. wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
389
390
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto’s 38 a, b, c en d. Oost-Vlaamse Leie. a: oude Schietwilg, omgeving ‘Drie Leien’ Gent, b: kerk Afsnee, c: oude Leie-meander tussen Astene en Bachte-Maria-Leerne., d: oude abdij te Drongen wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
431
432
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 39 a IJzer. a: ‘Lerenband’ (Salix x mollissima var. undulata) te Elzendamme,
Foto 39 b. de IJzer te Oost-Vleteren
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
477
478
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Foto 40 a Oost-Vlaamse Dender. Kraakwilg (Salix fragilis var. fragilis) in het centrum van Dendermonde
Foto 40 b. Oost-Vlaamse Dender. Bittere wilg langs de Dender.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
533
534
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
8. Literatuurlijst:
BEISMAN, H., BARKER, J.H.A., KARP, A. & SPECK, T. (1997, niet gepubliceerde tekst). AFLP analysis sheds light on distribution of two Salix species and their hybrid along a natural gradiënt. BOOM, B.K. (1975). Nederlandse dendrologie. Twaalfde druk, Wageningen, Veenman & zonen, 454 p. CHMELAR, J. & MEUSEL, W. (1979). Die Weiden Europas. A. Ziemsen Verlag, Wittenberg Lutherstadt, 143 p. CREPIN, F. (1860). Manuel de la Flore de Belgique. Bruxelles, 237 p. DAMSEAUX, (1883). ... DE COCK, K., LYBEER, B., ZWAENEPOEL, A., VANDER MIJNSBRUGGE, P. & GOETGHEBEUR, P. (2001). Populatiebiologie van het wilgencomplex S. alba – S. x rubens – S. fragilis in Vlaanderen. VLINA 00/14 . Universiteit Gent, IBW & Wvi, 83 p., 6 bijlagen. DE COCK, K., LYBEER, B., ZWAENEPOEL, A., VANDER MIJNSBRUGGE, K., BREYNE, P., GOETGHEBEUR, P. & VAN SLYCKEN, J. (2002). Morphological and molecular diversity of the willow complex Salix alba-S. x rubens-S. fragilis in Flanders. Symposium Zweden, taxonomie van Salix en Populus. DE COCK, K., LYBEER, B., VANDER MIJNSBRUGGE, K., ZWAENEPOEL, A., VAN PETEGEM, P., QUATAERT, P., BREYNE, P., GOETGHEBEUR, P. & VAN SLYCKEN, J. (2003). Diversity of the willow complex Salix alba-S. x rubens-S. fragilis. Silvae Genetica 52 (3-4): 148-153. DELANGHE, J.E., DELVOSALLE, L., DUVIGNEAUD, J., LAMBINON, J. & VANDEN BERGHEN, C. (1988). Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten). Tweede druk. Nationale Plantentuin van België, Domein van Bouxchout, 1860 Meise, 972 p. DEMETTER, B. (1969). De taal in het mandemakersbedrijf te Zingem. Oostvlaamsche Zanten 44(3-4): 106-120. DE POEDERLÉ, M. (1779). Supplément au manuel de l’arboriste et du forestier belgiques. Bruxelles. Addition à l’Article de l’Osier. Emmanuel Flon: 205-214. DE RYCKE, A., DEVOS, K. & DECLEER, K. (2001). Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de IJzervallei. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2001.06, i.o.v. AWZ, 123 p. + bijlagen +foto’s. DE SERVAIS, G.J. (1790). Korte verhandeling van de boomen, heesters en houtagtige gewassen. Mechelen, Hanicq, P. DE ST. MOULIN, V.J. (1827). Commentatio botanico-economica, de quibusdam arboribus, in Belgio cultis. Rhenum, Joh. Altheer. DEWULF, M. (1979). De mandenmakerij in het Waasland. Annalen van de koninklijke oudheidkundige kring van het Land van Waas 82: 107-133. DU CHASTEL, F. (1849). Des arbres forestiers, de leur utilité et de la manière de les exploiter avec fruit, sur les routes de l’état en Belgique. Bruxelles, librairie encyclopédique de Perichon, 429 p. DU MORTIER, M.B. (1862). Monographie des Saules de la flore belge; Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique: 131-147. DURINCK, P. & BOOGAERTS, S. (1988). Wilgenboer, een ambacht van gisteren, een beroep van vandaag. Natuurreservaten 10(2): 53-57. GILLEKENS. (1871). Des oseraies. Annales de l’Horticulture en Belgique 11: 172-175. HESMER, H. (1949). Lebensweise und Eigenschaften der Weiden. In: HILF, H.H. (Ed.). Das Flechtweidenbuch: 23-36. HILF, H.H. (Ed.)(1949). Das Flechtweidenbuch. Altes und Neues, Fortschritte und Erfahrungen für den Weidenanbauer und Weidenverwerter. Verlag M. & H. Schaper, Hannover, 224 p. KICKX, J. (1812). Flora Bruxellensis. Bruxellis, 343 p. KOSTER, R. (1967). De nieuwe wilg ‘Belders’. Communication nr. 9, may 1967, Wageningen, Holland. KRSTINICS, A. (1966). Interspecific hybrids between white willow (Salix alba L.) and crack willow (Salix fragilis L.). International union of forest research organisations, section22, special meeting and excursions in Yugoslavia, Zagreb, 13 to 17 september 1965: 133-136. LAMBINON, J., DE LANGHE, J.-E., DELVOSALLE, L. & DUVIGNEAUD, J. (1998). Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten). Derde druk. Nationale Plantentuin van België, Domein van Bouxchout, 1860 Meise, 1091 wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
583
p. LEJEUNE, A.L.S. (1811). Flore des environs de Spa ou distribution selon le système de Linnaeus des plantes qui croisent spontanément dans le département de l’Ourte et dans les départements circonvoisins, pour servir de suite à la Flore du Nord de la France. LEPER, J. (1957). Kunstmatige inundaties in maritiem Vlaanderen (1316-1945). Drukkerij G. Michiels n.v., Tongeren, 322 p. MASSART, J. (1907). Essai de Géographie botanique des districts littoraux et alluviaux de la Belgique. Bruxelles, Henri Lamertin, 584 p. MASSART, J. (1907). Essai de géographie botanique des districts littoraux et alluviaux de la Belgique. Recueil Inst. Léo Errera VII: 167-584. MASSART, J. (1910). Esquisse de la géographie botanique de la Belgique. Annexe, contenant 216 phototypies simples, 246 phototypies stéréoscopiques, 9 cartes et 2 diagrammes. Bruxelles. MASSART, J. (1910). Esquisse de la géographie botanique de la Belgique. Bruxelles, Henri Lamertin, 332 p. MASSART, J. (1921). Biologie des inondations de l’Yser et la flore des ruines de Nieuport. Imprimerie médicale et scientifique, Sec. An., Rue notanique 34, Bruxelles, 22 p. MEIKLE, R.D. (1952). Salix calodendron Wimm. In Britain. Watsonia 2:243-248. MEIKLE, R.D. (1975 ). Salix. In: Stace, C.A. (ed.). Hybridization and the flora of the British Isles. London, New York, San Francisco, Academic Press: 304-338. MEIKLE R.D. (1984). Willows and polars of Great Britain and Ireland. Botanical Society of the British Isles Handbook no4, London, 198 p.. MEIKLE, R.D. (1992). British willows; some hybrids and some problems. Proceedings of the Royal Society of Edinburgh, 98B:13-20. NEUMANN, A. (1981). Die Mitteleuropaïschen Salix-Arten. Mitteilungen aus dem forstlichen Versuchswesen Österreichs 134: 1-152. NEWSHOLME, C. (1992). Willows: the genus Salix. London, Batsford, 224 p. NOIRFALISE, A. & SOUGNEZ, N. (1961). Les forêts riveraines de Belgique. Bull. Jard. Bot. de l’Etat 30: 199-288. RECHINGER, K.H. (1992). Salix taxonomy in Europe - problems, interpretations, observations. Proceedings of the Royal Society of Edinburgh, 98B: 1-12. REHDER, A. (1974). Manual of cultivated trees and shrubs, hardy in North America. Second edition, 12th printing. New York, Macmillan publishing Co, Inc., 996 p. RULKENS, T. (1983). Onderscheiding van soorten en klonen bij griendwilgen. Salix fragilis L., S. triandra L., S. viminalis L. Verslag van een 6-maandsvak Taxonomie van kultuurgewassen. Wageningen, 103 p. RULKENS, T. (1987). Wilgensoorten I. Herkenning in de zomer. Bosbouwvoorlichting 4: 49-51. RULKENS, T. (1987). Wilgensoorten II. Herkenning in de winter. Bosbouwvoorlichting 8: 108-109. SCHIECHTL, H.M. (1992). Weiden in der Praxis. Die Weiden Mitteleuropas, ihre Verwendung und ihre Bestimmung. Patzer Verlag, 130 p. Stace, C.A. (1975). Hybridization and the flora of the British Isles. New York, London, San Francisco. STOTT, K.G. (1991). Willows in the service of man. Proceedings of the Royal Society of Edinburgh, 98 B, 169-182. STRYKERS, J. (1966). Bosbouw en houtsoorten in Oost-Vlaanderen. In: De Leenheer, L. (red.). Natuurspiegel van Oost-Vlaanderen: 256-257. Ledeberg, Gent, N.V. Drukkerij Erasmus. TERMOTE, J. & ZWAENEPOEL, A. (2004a). Forten en verdedigingswerken in het Oost- en West-Vlaamse Krekengebied. Deel I Studie. Opgemaakt in opdracht van de Provincies Oost- en West-Vlaanderen, Westtoer & Wvi, 58 p. + cd-rom-versie. TERMOTE, J. & ZWAENEPOEL, A. (2004b). Forten en verdedigingswerken in het Oost- en West-Vlaamse Krekengebied. Deel II. Inventarisatiedossier. Opgemaakt in opdracht van de Provincies Oost- en WestVlaanderen, Westtoer & Wvi, 134 p. + cd-rom-versie. TRIEST, L. (1996). Genetische diversiteit van inheemse boomsoorten t.b.v. natuurontwikkeling. Inleidend onderzoek. Rapport VUB in opdracht van AMINAL. TUINZING, W.D.J. (1978). Griendhout en ander hakhout. Bijdragen en mededelingen van het Nederlands openluchtmuseum 41: 37-64. VANALLEMEERSCH, R., HOFFMANN, M. & MEIRE, P. (2000). Ontwerpbeheersplan voor het Vlaams 584
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005
Natuurreservaat Slikken en schorren van Schelde en Durme. IN-rapport, 362 p. + bijlagen. VAN BROEKHUIZEN, J.T.M. & SCHNEIDER, F. (1969). Salix alba als laanboom. Dendroflora 6: 67-74. VAN DER DONCKT, M.-C. & Vanhauteghem, L. (1999). Provinciaal Museum t’Ename. Nieuwe aanwinsten. Ename 974: 18-19. VERLONJE, W.E.F., STALPAERT, H. & DEVYT, C. (1972). Nederzetting, Bedrijf, Ambacht. Studiedag te Male, 11 november 1972. Bond van de Westvlaamse volkskundigen, 80 p. VERLOOVE, F. (2002). Ingeburgerde plantensoorten in Vlaanderen. Instituut voor Natuurbehoud, i.s.m. Universiteit Gent, Nationale Plantentuin van België, Flo.Wer vzw, 227 p. VERMEULEN, G. (1973). Het mandemakersambacht. Bachten de Kupe 15(5): 101-184. VON WALTER PLIENINGER (1998). Beiträge zur Kenntnis in Baden-Würtemberg kultivierter Weidenarten. Jh. Ges. Naturkde Würtemberg 154: 217-229. WEBER, E. (1974). Genetik der Salix alba L. Annales forestales Academia scientiarum et artium slavorum meridionalum 6/1: 5-25. Weesda, E. (1985). Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 1. IVN i.s.m. VARA en VEWIN, 304 p. WESMAEL, A. (1860). Notice sur quelques espèces de Saules indigènes et exotiques, à l’ornementation des jardins et à la plantation des oseraies; suivi de quelques considérations sur la création de ces dernières. Gand, Imprimerie Annoot-Braeckman, 18 p. WESMAEL, A. (1865). Monographie des Saules de la flore Belge. Gand, Imprimerie Annoot-Braeckman, 18 p. WESMAEL, A. (1866). Flore forestière de Belgique. Bulletin de la fédération des sociétés d’horticulture 5: 453-480. WESMAEL, A. (1895). Les saules des bois, des oseraies et des jardins. Bull. Soc. Centr. For. Belg. 2: 292327. WRIGHT, D. (1977). The complete book of baskets and basketry. David & Charles, Newton Abbot, London, Vancouver, 192 p. ZWAENEPOEL, A., VANALLEMEERSCH, R., VAN DEN BREMT, P. & HOFFMANN, M. (2000). Taxonomie van wilgen langs de Zeeschelde. Bijlage 6 (19 p) in: Vanallemeersche et. Al. (2000). Ontwerpbeheersplan voor het Vlaams Natuurreservaat Slikken en schorren van Schelde en Durme. IN-rapport. ZWAENEPOEL, A. (2000). Een overzicht van het genus Salix, autochtone soorten en cyultuurvariëteiten. In: RÖVEKAMP, C., MAES, N. & ZWAENEPOEL, A. (2000)(red.). Oorspronkelijk inheemse bomen en struiken en cultuurwilgen in de Vlaamse vallei. Een onderzoek naar autochtone genenbronnen in Gent en omgeving. Rapport in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Dep. Leefmilieu en Infrastructuur, Adm. Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Bos en Groen, 106 p. ZWAENEPOEL, A. (2001). Over lerenband, Duits rood, kattekletters en wiedauw. Streepzaad 7 (1): 26-27. ZWAENEPOEL, A. (2002). Wijmenteelt en taxonomie van wilgen in Vlaanderen. De Levende Natuur 103 (5): 157-159. ZWAENEPOEL, A. (2003). Oorspronkelijk inheemse bomen en struiken in de houtvesterijen Brugge en Gent. Onderzoek naar autochtone genenbronnen in Vlaanderen. Deelrapport: een overzicht van het genus Salix in de provincies Oost- en West-Vlaanderen: autochtone taxa en cultuurvariëteiten. Wvi, 424 p.
wvi maart 2005
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
585
586
AUTOCHTONE BOMEN BRUGGE-GENT
wvi maart 2005