Onze Lieve Vrouw van de berg Karmel
L. Saggi o.carm.
Nederlandse vertaling van Santa Maria del Carmelo, in: Santi del Carmelo, Roma 1971, p. 109-135 T. Vrakking z.g. Boxmeer, september 1997
ONZE LIEVE VROUW VAN DE BERG KARMEL1
Saggi onderscheidt drie perioden met speciale kenmerken voor wat wij zien als de Karmelmadonna. Hij merkt daarbij wel op dat de twee eerste stadia doorlopen in het derde, zoals het tweede én het derde stadium al beginnen in het eerste.
1) De Patrona, Patrones, Beschermvrouwe, Domina loci, d.w.z. de Moeder van Jezus, de Heer van het Heilig Land. (13e-14e eeuw)
2) De Allerzuiverste Maagd; de Maagd, de Onbevlekte, de Vriendin van de Hemelse Vader, de Vrouw van de Apocalyps, ook de figuur van de Moeder van de Verlosser ontbreekt niet. (14 - 15e eeuw).
3) De Scapulier-Madonna, die vrijwaart van de hel en bevrijdt uit het vagevuur. (vanaf de 16e eeuw).2
1. Patrona Het feit dat de Karmelregel die door Albertus van Jeruzalem aan de Karmelbroeders gegeven werd rond 1209, Maria niet vermeldt, is geen argument tegen de mariale oorsprong van de Orde. Een reisbeschrijving naar het Heilig Land, getiteld La citez de Jerusalem, samengesteld tussen 1120-1229, beschrijft de plaats van de Karmelbroeders aldus: ‘Op de helling van diezelfde berg bevindt zich een heel mooie en prachtige plek, waar latijnse (=Westerse) eremieten wonen, die men broeders van de Karmel noemt, en waar men een klein kerkje vindt van O.L.Vrouw’. Naar de kerk toegewijd aan de Madonna kregen die religieuzen de naam Broeders van de H.Maagd van de Karmel. De regel van Albertus schrijft voor dat er een gebedsruimte moet zijn in het midden van de cellen. Bovenvermelde reisbeschrijving toont aan dat dit al spoedig daarop 1
De engelse vertaling van Saggi’s boek ‘Santi del Carmelo’ getiteld ‘Saints of Carmel’ geeft dit artikel niet, omdat
Maria geen lid van de Orde is. In deze vertaling zijn veel voetnoten weggelaten. Deze zijn te vinden in het origineel, maar leken minder nodig in de vertaling, omdat de meeste lezers niet veel kunnen uitrichten met latijnse of italiaanse bronnen 2
Hoppenbrouwers en Langeac zien Maria ook i.v.m. Karmels gebedsleven
1
werd gerealiseerd. De titulus of de kerk waaraan men verbonden was (=de diensten verrichte) was een essentiële vereiste zelfs voor een gewone bisschoppelijke goedkeuring van een kloosterfamilie. De keuze van de kerktitel hield dus een zekere geestelijke oriëntatie in, want in het toenmalige feodale stelsel was dienstverlening in een kerk dienstverlening aan de heilige aan wie de kerk was toegewijd. En die dienst (servitium of obsequium) betekende overgave van de persoon, een zich geheel ter beschikking stellen, een persoonlijke toewijding, bekrachtigd met een eed. Werd die heilige vrij gekozen, dan was de devotie jegens deze heilige des te origineler en spontaner. We hebben dus van meet af aan een mariale keuze. We spreken van keuze, want ook al hebben we geen "proces verbaal" van een dergelijke beslissing - we geloven niet dat die titel van buitenaf is opgelegd. Zelfs in dat geval, echter, zou het niet anders worden. Krachtens die keuze werd de Madonna door de eremieten beschouwd als hun Patrona. Iets dat erkend werd door de pausen sinds zij de Orde bij haar eigen naam noemden. Dit was zeker het geval in 1252.3 Daarnaast zelfs al in een bul van tussen 1245 en 1247. Op 20 februari 1263 verleende Urbanus IV een aflaat voor bijdragen tot het herstel van het Karmelklooster ‘waar het begin en het moederhuis is van voornoemde Orde, ter ere Gods en de voornoemde glorierijke Maagd, hun Patrones’.4 Op 17 april 1354 maant Innocentius VI de leden van het Generaal Kapittel te Narbonne steeds de heilzame voorbeelden voor ogen te houden ‘van uw Patrones de zalige Maria van de Berg Karmel’.5 Wat bedoelden de Karmelieten met de naam Patrona? Oller, Prior Generaal, overweegt in 1376 dat de term ‘patroon’ begrepen kan worden in actieve en passieve zin. Patroon in actieve zin is degene die een Orde begint of sticht. In de passieve zin kan iemand in drie gevallen patroon zijn: 1) als het degene is ter wiens ere een Orde gesticht wordt; 2) als hij vrijwillig gekozen wordt; 3) als aan hem kerken worden toegewijd. De naam van de patroon kan dan aan de Orde gegeven worden.6 Een onderzoek van de documenten doet ons concluderen dat de Karmelieten niet alleen de titel dragen ‘Broeders van de
3
Innocentius IV ‘Ex parte dilectorum’ van 13 januari 1252. A.O.C. II, 1911-1913, p. 128) Zie E. Boaga,
A Senhora do Lugar, Paranavai 1994, p.24 4
Bull. Carm.I, p.28
5
Bull. Carm.III, p.79
6
Zie: Staring MCH, p.395vv.
2
H.Maagd Maria van de Berg Karmel’, maar dat ze bovendien ook bevestigd hebben dat de Orde gesticht is ter ere van Maria, en dat ze kerken en kloosters aan haar hebben toegewijd.
Enkele documenten uit de 13e en 14e eeuw In het document betreffende de verplaatsing van het klooster te Toulouse van buiten naar binnen de stad in 1264 wordt vermeld dat de Karmelieten ‘er aanspraak op maken speciaal te zijn toegewijd aan de H.Maagd’. In 1282 vraagt Prior Generaal, Pierre van Millau, aanbevelingsbrieven aan de koning van Engeland. Hij belooft hem daarbij het gebed van de Karmelieten tot de H.Maagd ‘tot wier eer en glorie deze Orde is ontstaan in overzeese gebieden, en speciaal voor haar is opgericht’.7 In het Generaal Kapittel van 1287 (Montpellier) vinden we ‘tot wier (=Maria) dienst en eer onze Orde van de Berg Karmel is opgericht’.8 In een aflaatbrief, gedateerd 1 maart 1296 door 15 Italiaanse bisschoppen die Karmelkerken in Duitsland bezocht hebben, lezen we dat de Karmelieten ‘op een meer bijzondere wijze zijn aangewezen voor de dienst van Onze Lieve Vrouw’. Prior Generaal Gerardus van Bologna zegt in een brief aan de begijnen van Venetië die hij deelgenoten maakt aan de beneficies van de Orde ‘de Orde wordt speciaal onderscheiden door de titel van voornoemde gezegende Maagd’. Paus Clemens V, in een bul van 13 maart 1311: ‘uw heilige Orde van Godswege ingesteld ter ere van de Zalige en Glorierijke Maagd Maria’.9 In een brief van Koning Edward van Engeland aan de paus in 1311 heet het dat ‘De Orde is gesticht ter ere van voornoemde glorierijke Maagd’.10
De Constituties van 1324 verklaren in het gebed bij de inkleding van een novice ‘van onze heilige Orde gesticht ter ere van de Z. Maagd Maria van de Berg Karmel’.11
7
Bull. Carm.I, p.106vv.
8
ACG I, p.7
9
Bull. Carm. I, p.55
10
Bull. Carm. I, p.607 vv
11
MCH p.45
3
En het lijdt geen twijfel of de Orde van Karmel ‘beleefde’ haar mariale toewijding. De Karmelieten waren dus overtuigd van een heel bijzondere betrekking tot de H. Maagd, hun Patrones, onder de titel ‘van de Berg Karmel’. Hoppenbrouwers merkt hierbij op dat de echte motieven van deze verering dienen voort te komen uit de geloofsleer, anders is er geen sprake van bovennatuurlijke eredienst, en de geloofsmotieven zijn geopenbaarde geheimen.12 Met welk mysterie is de Maria-devotie van de Berg Karmel verbonden? Uit de Ordesdocumentatie blijkt nauwelijks welk Maria-mysterie; het gaat om het Goddelijk Moederschap en Maria's Maagdelijkheid. Het gaat uiteraard niet om een devotie ‘gereserveerd’ voor de Karmelieten. Het belangrijke is dat er een devotie was.
Goddelijk Moederschap Een flink aantal kerken waarvan we de titel kennen, waren toegewijd aan Maria Boodschap. Het Boek van Calahorra uit 1766, vermeldt voor dat jaar 526 Ordeskerken toegewijd aan Maria; 293 aan O.L.Vrouw van de Berg Karmel, 72 aan Maria Boodschap, 15 aan Maria Tenhemelopneming etc.13 Saggi noemt voor de 13e eeuw al 12 Ordeskerken, toegewijd aan Maria Boodschap. In sommige provincies van de Orde was Maria Boodschap het hoofdfeest, en sommige broederschappen in Karmelkerken hadden het als patroonsfeest. De Constituties van 1324 schreven - in de Advent - wekelijks het Officie van Maria Boodschap voor.14 We weten dat de Boodschap het eerste moment betekende van de Incarnatie, en dus van het Goddelijk Moederschap van Maria. Verderop zullen we zien hoe zo'n mysterie - door er op door te denken heel wel gezien kon worden als nauw aansluitend bij leven en spiritualiteit van de Karmel. We hebben ook expliciete teksten. In het reeds genoemde document over de verplaatsing van het klooster te Toulouse (1264) van buiten naar binnen de stad, heet het dat de Karmelieten wilden gaan wonen te midden van de Joden, ‘waar door hen (de Karmelieten) vereerd zou worden de allerzaligste Maagd Maria, moeder van onze Zaligmaker de Heer Jezus Christus, aan welke Maagd zij zich naar eigen zeggen speciaal hebben toegewijd’. We hebben al gezien dat het Generaal Kapittel van Montpellier (1277) een gelijkluidende opmerking maakte met betrekking tot de gehele Orde.15
12
V.Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.226
13
Calahorra, Breve Compendio, p.98-152
14
MCH, p.25
15
ACG I, p.7n 26
4
Ook de iconografische traditie bevestigt dat de afbeelding van de Karmel-madonna vanaf de Berg Karmel naar het Westen gebracht, als zodanig wordt afgebeeld met haar Kind. Tot zover de feiten. Laten we nu zien of we een verklaring kunnen vinden waarom de Madonna gekozen werd tot titelheilige van de kerk op de Karmel. De Karmelieten rond de bron van Elias beoogden te leven in dienst van Christus (het obsequium van de Regel), en in de kontekst van de Kruistochten (in die tijd ontstond de Orde) betekende dat: Christus helpen het Heilig Land, zijn erfdeel verworven met zijn Bloed, te heroveren. Voor de Karmelieten was Christus dan de Dominus, en in feodale zin ook de oudere. Met betrekking tot Hem en dichter bij Hem kon geen schepsel zijn Moeder evenaren. Door haar te dienen dienden zij nog steeds Christus, dienst aan haar was een uitvloeisel van de dienst aan Christus. Toen zij door omstandigheden gedwongen het Heilig Land, het ‘erfdeel van Christus’ moesten verlaten, stelde de figuur van Maria, de Moeder van Christus, hen in staat in hun leven de nauwe banden met haar te bewaren. De termen die gebruikt worden m.b.t. Christus en Maria vertonen een parallel. Voor Hem en voor Haar leven de Karmelieten in ‘dienstbetoon’. Levend in dienstbaarheid aan Maria volgen de Karmelieten ook de dienstbaarheid van Maria jegens God. De feodale dienstbaarheid hield in de plicht van ‘beraadslaging’ en van ‘hulp’. D.w.z. dat men samen met hem die men diende, overlegde over de gemeenschappelijke belangen en dat men hulp verschafte volgens eigen mogelijkheden. Toen de Engel Maria de Blijde Boodschap bracht, sprak Maria met deze boodschapper van Godswege over hoe Zijn wil te volbrengen, en bood zij alle medewerking aan voor het goddelijk plan. Wie is meer beschikbaar dan zij die van zichzelf kon zeggen: Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw Woord? Alles was dus volkomen in harmonie met het "leefmodel" van de Karmelieten, en sloot heel goed aan bij het Regelvoorschrift om dag en nacht de Wet des Heren te overwegen. Als wij terugdenken aan de middeleeuwse gedachte lijdt het geen twijfel dat de Heer waarover de Regel spreekt, degene wiens Wet overwogen moet worden, Christus is, de patroon van de plaats, ofwel de patroon van het Heilig Land. Maar hoe gaven de Karmelieten hun dienstbetoon aan Maria? Alles wat hun toewijding aan haar kon aantonen, was besloten in het dienstbetoon. We hebben gezien dat de Karmelieten in Toulouse een plaats kozen te midden van de Joden opdat ‘de voornoemde Zalige Maagd op de plek waar zij zo lang door de trouweloze Joden was gelasterd op prijzenswaardige wijze zou worden verheven en geëerd’. De voornaamste wijze van dienstbetoon was wel de liturgie. Ik wil
5
hier niet stilstaan bij de lange lijst van voorschriften voor de liturgische eredienst t.o.v. Maria in de wetgeving van de Orde. Hoppenbrouwers stelt: Als de mariale devotie van veel middeleeuwse Karmelieten zich richtte op het mysterie van de Blijde Boodschap, kan men ongetwijfeld zeggen dat dit was omdat zij daarin de vereniging met God bewonderden.16 De auteur had enorm veel materiaal kunnen aandragen. Dat is evenwel niet het enige argument. De auteur verheelt niet dat een soortgelijke verering wel een voorafspiegeling kan geweest zijn van een latere ontwikkeling van de devotie jegens de Allerzuiverste Maagd.17 We komen daar nog op terug. Heel geleidelijk begint de figuur van Maria haar juridisch, feodaal karakter te verliezen, waarschijnlijk omdat sinds het eind van de 13e eeuw de Karmelieten niet langer in Palestina verbleven. Ze bleef wel de Patrones maar ging meer ‘menselijke’ trekken vertonen. Men begint haar dus te zien als Moeder en Zuster. Voorzover ons bekend is, komt de titel Moeder het eerst voor in de akten van het Provinciaal Kapittel van Lombardije in 1333. ‘In de naam van Onze Heer Jezus Christus en van de glorierijke Maagd Moeder van onze Orde’.18 Enkele jaren later (1337) schrijft Cheminot ‘die de fontein is van barmhartigheid, onze Moeder’.19 In de Constituties van 1369 lezen we: ‘Tot lof van God en de Zalige Maagd en Moeder Gods Maria, en onze Moeder’.20 Heel bekend is ook de aanroeping in het Flos Carmeli (eind 14e of begin 15e eeuw) Milde Moeder.21 Zie ook de schrijvers Oudewater22 en Bostius23 van eind 15e eeuw.
16
V.Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.276
17
ibid.
18
AOC III (1914-1916), p.237 Staring, MCH, p.115
19
Staring, MCH, p.115
20
Etudes Carmelitaines, 1920, p.163
21
Xiberta, De visione …., 1950, p.283
22
Speculum 1680, I, p.375-430
23
Speculum 1680, I, p.245, n.1010
6
In 1499 wordt een Karmelstandaard gedrukt met daarin een Maria-figuur die van zichzelf zegt ‘Ik ben de Moeder en luister van Karmel’.24 Het Moeder maakt geen eind aan het Patrona, noch qua term, noch qua inhoud. Er is een koor van gelijkluidende stemmen tot we - ook hier - bij Bostius komen, die de mariale devotie van de Orde dóórdenkt met een hele wijde horizon, met oprechte liefde, onder het teken van Maria’s bescherming, waarop het antwoord van de Karmel moet komen jegens de ‘allerbeminnelijkste Moeder’, een antwoord gegeven door liefde en navolging.25 Veel later, vooral in de Hervorming van Touraine, zullen de leidende figuren de leer van Bostius uitvoerig verklaren, waarbij ze benadrukken dat alles in de Karmel onder de beschikking en het eigendomsrecht valt van de H.Maagd: daarom hebben de Karmelieten de plicht om alles - ook hun (bovennatuurlijke) verdiensten - aan hun Moeder te geven, en alles dóór haar aan God aan te bieden.26 Michael van de H.Augustinus en zijn leerlinge Maria Petyt - en zij niet alleen - zullen de leer van de vereniging met God door Maria tot mystieke hoogten brengen.27 En dat zonder de fabels of legenden waar Bostius nog op steunde, maar zich baserend op de leer van het universeel middelaarschap van Maria. Zo stelt Michael, voortbouwend op een idee van Hildesheim (ca 1337), dat de Karmel in de Kerk, het Mystieke Lichaam van Christus, de taak gekregen heeft de liefde van Jezus voor zijn Moeder voort te zetten.28 Zoals we reeds gezien hebben en ook nog zullen zien, gaan de Karmelieten het feest van de Annuntiatie op bijzondere wijze vieren, evenals dat van de Onbevlekte Ontvangenis en de Plechtige Gedachtenis in de maand juli.
Het feest van de Plechtige gedachtenis Het feest van de Plechtige gedachtenis werd ingesteld om de Patrones te danken voor alle weldaden de Orde geschonken: vandaar een herdenken van de afdalende handeling van Maria naar de Karmelieten toe (bescherming) en de opgaande handeling van de Karmelieten naar Maria toe (dankzegging). Het feest ontstond in Engeland tegen het einde van de 14e eeuw. Heel waarschijnlijk als een gevolg van de overwinning aan de universiteit van Cambridge behaald door de Karmelieten 24
zie: Carmelus I, 1954, afb.XIX
25
zie n.23
26
V. Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.155-244
27
ib. p.212-214; Carmelus XV, 1958, p.214
28
Carmelus XV, 1958, p.213
7
aangaande de mariale titel van hun Orde. De overwinning maakte ook een eind aan de strijd over hetzelfde onderwerp buiten Engeland. In 1374 behaalde de Orde deze overwinning op haar tegenstanders die werden aangevoerd door een Dominicaan Stokes. Het zou niet makkelijk geweest zijn (hoewel in die tijd ook niet onmogelijk) om daarom een eigen feest in te stellen, het was gewoon een goede aanleiding. Als motivering werd gekozen de goedkeuring welke de H.Stoel aan de Orde en haar Regel verleend had.29 Tengevolge van een door-elkaar halen van de eerste ‘goedkeuring’ door Honorius III in 1226, de tussenkomst van het Tweede Concilie van Lyons in 1274, en de welwillendheid jegens de Orde aan de dag gelegd door Honorius IV,30 kwam het verhaal in de wereld dat de Madonna rechtstreeks tussen beide was gekomen met een dreigende nachtelijke verschijning bij laatstgenoemde Paus. Wat heeft het Tweede Concilie van Lyon er mee van doen? Een decreet van dit Concilie uitgevaardigd op 17 juli 1274 (de sluitingsdag) gaf definitieve goedkeuring aan Dominicanen en Franciscanen, maar liet de Karmelieten en Augustijnen in ‘de tot nu toe bestaande status totdat er anders over hen beschikt wordt’. De status van onzekerheid duurde voort tot Bonifatius VIII die op 5 mei 1298 de uitspraak van het Concilie als volgt wijzigde: ‘wij willen dat zij in een permanente status krijgen’. Zó werd het Concilie-besluit in het Boek der Decreten opgenomen.31 Door een niet geheel belangeloze uitleg en vooral door de correctie aangebracht door Bonifatius VIII geloofde men dat het Concilie op 17 juli de goedkeuring gegeven had. Vandaar dat die dag gekozen werd voor de Plechtige Gedachtenis.32 Deze werd ‘plechtig’ genoemd om ze te onderscheiden van de gewone die volgens de liturgische voorschriften iedere week plaats vond. In feite had de Plechtige Gedachtenis alleen maar een eigen oratie in het Officie (in het Misformulier vinden we ook het Flos Carmeli en de secreta), de rest was van het commune van Maria. De oratie luidde aldus: ‘God die de nederige, door U verkozen Orde, hebt gesierd met de titel van de allerverhevenste Maagd, uw Moeder Maria, en die voor haar verdediging wonderen hebt verricht....’ Letten we op de woorden: de Madonna wordt Maagd genoemd en Moeder Gods; zij is het wier naam de Orde draagt, en er is sprake van wonderwerken ter verdediging van de Orde. 29
Forcadell, Comm. Solemnis, p.122
30
Bull. Carm. I, p.1
31
Staring MCH, p.192
32
Forcadell, l.c., p.44
8
De Maagd en Moeder Gods aan wie de Orde haar naam ontleent is een heel doorzichtige toespeling op de controverse rond Maria, waarbij de tegenstanders van de Karmelieten beweerden dat dat een zekere Maria van Egypte was, een bekeerde zondares. Wat die wonderwerken waren zal niet veel later verteld worden in de lezing in het Officie Inviolabilis antiquitatis, de dood van twee ‘medebroeders’ van de Paus (kardinalen) en de verschijning van Maria aan Honorius; een verschijning die de doorslag gaf voor de goedkeuring.33 De lezing Inviolabilis antiquitatis verwijst duidelijk naar het motief van het feest: ‘De viering van vandaag moge ons leren steeds meer aandacht te geven aan de devote lofprijzing van zo'n verheven Voorspreekster. Het is voorzeker een titel van groot prestige welke ons verheft, en waardoor we met toestemming van de Kerk, Broeders van de H.Maagd Maria van Karmel genoemd worden’.34 Daar zat dan wel de clou: onze mariale titel erkend door het pauselijk gezag, op voorspraak van Maria. Van de secreta van de Mis krijgen we pas iets later de volledige tekst (na diverse overschrijvingen); het gebed vraagt ‘voor hen die uw Moeder Maria dienen, de vijandelijke boosheid weg te nemen’. Er is nog steeds geen sprake van het scapulier. Wordt er misschien toch op gedoeld in het Flos Carmeli dat van meet af aan in de feestmis voorkwam? In het missaal geschreven te Londen tussen 1387 en 1393 (nu verspreid in meerdere plakboeken) vinden we de woorden ‘Splendor celi virgo’ en ‘sed viri nescia...’. We weten dus niet of het de lezing gaf ‘Geef de Karmelieten voorrechten’ (=bestaansrechten) of ‘Wees de Karmelieten genadig’. Eerstgenoemde lezing vinden we o.a. in de Catalogo dei Santi Carmelitani. In de editie Legendae abbreviatae vinden we niet de tekst, maar slechts een verwijzing naar het gebed van Simon Stock. Het ‘wees genadig’ vinden we in een latere liturgische tekst.35 De slotwoorden Sterre der zee lijken beter te passen bij wees genadig dan bij geef voorrechten. Hoe het ook zij, wij kunnen niet op grond van de tekst aantonen dat het Flos Carmeli verwijst naar het privilege van het scapulier. Het Tweede Concilie van Lyon eindigde op 17 juli, reden om die dag te kiezen voor het Gedachtenis-feest.36 Toen het feest zich later verspreidde buiten Engeland, werd de datum één dag vooruitgeschoven, en bleef daar definitief. Dat dat later werd beschouwd als de datum 33
ibid. p.120-122
34
ibid. p.122
35
Xiberta, De visione…p.283, 291, 302, 311
36
Forcadell, o.c. p.44
9
waarop het scapulier door Maria gegeven werd, is waarschijnlijk te wijten aan een foutieve conclusie van Chéron die in 1643 beweerde dat 16 juli de dag was dat Simon Stock het scapulier ontving. Het feest is dus een manifestatie van de figuur van de Karmel-madonna: van de Maagd, Moeder Gods, voorspreekster, en dus patrones van de Orde. Het scapulier ging geleidelijk aan gezien worden als een totaal-beeld van alle mariale weldaden aan de Orde.37
2. De Allerzuiverste Maagd 2.1. De Maagd De verschuiving van Patrones naar Moeder is licht te begrijpen. Minder voor de hand liggend is die naar Zuster. Die wordt verbonden met de karmelitaanse literatuur vanaf de 14e eeuw. Die literatuur heeft niet veel met de geschiedenis van doen, maar is een reeks beschouwingen of reflecties over de maagdelijkheid van Maria en de betrekkingen die de Karmelieten met haar hadden. Reeds in de eerste documenten die we zagen m.b.t. de Patrones, vinden we de naam Maria bijna steeds verbonden met het woord Maagd. Dat geldt ook voor de eeuwen erna. Reeds in de 14e eeuw zocht men naar alle mogelijke banden tussen de Orde en Maria. Samen met "historische" elementen (b.v. het bestaan van een klooster bij de Gulden Poort te Jeruzalem in de buurt waarvan de H.Maagd ontvangen werd), vinden we ook geestelijke verklaringen van bepaalde feiten. Een zo'n verklaring berustte op de overeenkomst in maagdelijkheid van Elia, Elisa en vele "profetenzonen" aan de ene kant en van Maria aan de andere kant. Voorzover is na te gaan werd dat aspect het eerst naar voren gebracht door Cheminot die in 1337 zijn Speculum aldus begon: ‘Broeders, gij zijt kinderen van heiligen... getekend met het teken van de zuiverheid en getooid met de titel van de Maagd Maria’.38 De historische samenvatting aan het begin van de Constituties van 1357 en 1369 herhaalt de idee van Cheminot, en besluit met een oproep tot blijdschap omdat ‘gij - boven anderen - de bloem van schoonheid en de titel van maagdelijkheid verdiend hebt".39 37
V. Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.253; ACG II, p.20
38
Staring MCH, p.115
39
De Constituties van 1357 geven ‘precibus’ i.p.v. ‘pre aliis’ (schrijffout?). De Constituties van 1369 geven ‘pre
aliis’.
10
Iets later ontwikkelt Ribot in zijn Boek van de Eerste Monniken de gedachte van gelijkvormigheid tussen Maria en de Karmelieten op grond van de maagdelijkheid, en hij lanceert de idee van de eerste Karmelieten in het Nieuwe Testament van de tijd der Apostelen. Die Karmelieten kozen Maria tot Patrones omdat zij zich realiseerden wat Elia eeuwen tevoren in haar had mogen zien, wel bewust dat alleen Maria hun gelijke was als eerstelinge in vrijwillige maagdelijkheid; Maria had dit gerealiseerd als eerste onder de vrouwen. Elia was de eerste daarmee geweest onder de mannen. Die overeenkomst tussen Elia en Maria bracht de eerste Karmelieten ertoe (vanaf de tijd der Apostelen) haar Zuster te noemen en zichzelf Broeders van de Zalige Maagd Maria.40 Op gezag van het Boek van de Eerste Monniken werd de naam Zuster opnieuw gelanceerd tegen het eind van de 15e eeuw door Oudewater en Bostius. In de 16e eeuw sprak Lezana er zijn afkeuring over uit. Interessant is ook de connectie welke het Boek van de Eerste Monniken (in navolging van Hieronymus en o.a. ook van de Prior Generaal van de Orde, Nicolaus de Fransman) tussen Karmel en maagdelijkheid legt. Hij vertaalt het woord Karmel als kennis van de besnijdenis, een kennis welke verworven werd door iemand die zich onthield van iedere zonde tegen de lichamelijke zuiverheid, maar ook van ieder onzuiver genoegen. De besnijdenis duidde op de zuiverheid van geest en lichaam die volgde op de toewijding aan God; die kennis had ook Maria verkregen.41 We kunnen afzien van deze etymologische verklaring, afzien ook van de historische motivatie voor de naam Broeders van de Zalige Maagd Maria, afzien van het feit of er wel of geen Karmelieten waren ten tijde van de Apostelen om die relatie te leggen tussen de maagdelijkheid van Maria en die van de Karmelieten. Waar het om gaat, en wat dus van belang was voor hen die deze idee naar voren brachten is dit, de maagdelijkheid van Maria werd voor hen een bron van inspiratie (de historische argumentatie voegt daar niets wezenlijks aan toe). Tegen het eind van de 14e eeuw werd het woord Maagd ingelast in de officiele titel van de Orde,42 later, in 1584, bij de druk van het herzien Karmelmissaal (na het Concilie van Trente) werden veel rubrieken ontleend aan het Romeinse missaal, maar overal waar het Romeins missaal sprak van Heilige Maria plaatsten de Karmelieten de Zalige Maagd43 Hoppenbrouwers merkt op dat de maagdelijkheid door deKarmelieten niet allereerst gezien werd in de zin van 40
Ribot, Speculum I, p.60, n.238
41
Speculum I, p.57vv, n.226; Staring,…Ignea Sagitta, AOC
42
V. Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.228vv, n.6
43
ibid. p.241 (T.V. Ergens in de A.O.C. of in de Constituties staat dat de officiele titel van de Orde is: Orde van de
Broeders van ... en niet: Broeders van de Orde ...)
11
lichamelijke ongereptheid, maar veeleer als de deugd van God-verbondenheid, een geestelijke houding dus waarin allen Maria kunnen navolgen. Zo'n geestelijke ongereptheid tot de hoogste graad aanwezig in Maria - sluit alle zonde of verwijdering van God uit.44
2.2. De Onbevlekte Ontvangenis De ander component van het begrip Allerzuiverste Maagd is de leer van de Onbevlekte Ontvangenis - of zoals het aanvankelijk heette - heiliging van Maria in de schoot van Anna. Het Ordinale van Sibert van Beek schreef dit feest al voor in 1312, en Oudewater vertelt dat het werd ingesteld in 1306.45 Maar er bestaat ook nog een aflaatbrief van 15 italiaanse bisschoppen die de Karmelkerken in Duitsland bezocht hadden, gedagtekend 1 maart 1296. De door hen verleende aflaat kon verdiend worden op bepaalde dagen waaronder de vier traditionele Mariafeesten en op de feestdag van haar Ontvangenis. Ook is bekend wat Baconthorpe vertelt over het feest aan het pauselijk hof, dat hof nam deel aan het feest in de kerk van de Karmelieten, zoals het ook deed op de feesten van de stichters van de andere Orden in hun respectievelijke kerken. Dat gebruik duurde nog lange tijd voort en we vinden in de 15e eeuw nog besluiten van het Generaal Kapittel die de hele Orde een belasting oplegde ter dekking van de onkosten.46 In de theologische controverse rond de Onbevlekte Ontvangenis waren de Karmelieten over het algemeen voorstanders van het mariale voorrecht. Er werden op het feest bij de Curie beroemde predikanten uitgenodigd. Voor heel de Orde gold wat het Concilie van Bazel verklaarde: ‘De Karmelieten hebben speciale devotie tot dit feest’.47 Het mysterie van de Onbevlekte Ontvangene kwam ook in de beeldende kunsten tot uiting, volgens de trend van de diverse perioden. Allereerst vinden we het verhaal in beeld gebracht van de ontmoeting van Joachim en Anna bij de Gulden Poort te Jerusalem, n.a.v. het apocrieve protoevangelie van St.Jacobus. Het is interessant op te merken dat het eerste ‘historische’ geschrift van karmelietaanse geleerden Universis Christifidelibus (1300-1320) bevestigt dat de Karmelieten daar een echt klooster hadden, bij de Gulden Poort! Die bewering wilde aantonen dat de Karmelieten een band hadden met Maria vanaf de eerste ogenblikken van haar aardse bestaan.
44
ibid. p.240
45
Forcadell, Comm.Solemnis, p.22; Catena: Carmelus I (1954), p.290-294
46
Forcadell, l.c. p.23v.; Catena, l.c. p.294-301
47
Catena, o.c. p.300
12
Een ander iconografisch motief (15e en 16e eeuw) was de stamboom van Jesse; uit de wortel van Jesse rijst een onbevlekte twijg op, welke op haar beurt de schoonste bloem voortbrengt die bevrijd blijft van de eerste zonde. Het is dit begrip dat aangegeven wordt in de preek van de bisschop van Armagh in 1342 te Avignon. Dezelfde predikant draagt nog meer gegevens aan voor de verdere ontwikkeling van de iconogafie van de Onbevlekte. De eeuwige Vader had Maria niet slechts voorzien, maar had haar voorbestemd als zijn bruid vanaf het moment van haar allereerste bestaan, door haar zo rein en zuiver te maken, dat ze niets verkeerds had dat haar liefde zou kunnen hinderen als Hij haar zijn bruid zou maken. Dezelfde idee, uitgedrukt door de Karmeliet Michael van Bologna (eind 14e eeuw) in zijn commentaar op het Hooglied, wordt een eeuw later opnieuw opgenomen door Bostius: ‘Geheel schoon, geheel mooi is Maria, vriendin van de weldoende Geest, Moeder van het Woord, Moeder van Hem die de Vader heeft verwekt die Hem ook tot Zoon heeft, en de erfsmet is in haar niet aanwezig’. Zo ziet de iconografie de Onbevlekte ook als de Vrouw uit de Apocalyps, de bevoorrechte van God: een nieuwe mensheid, een schepsel rechtstreeks uit de hand van God, zoals Eva, zonder erfelijke tekorten, jong en schoon, gekleed in alle pracht van de nieuwe schepping; zij raakt de aarde van bederf niet aan; zij is niet de "geheiligde", maar de "gevrijwaarde". Bij deze benadering werd evenwel niet veel aandacht besteed aan het feit dat Maria dat alles ontvangen had omdat ze was voorbestemd Jezus' Moeder te worden. Maar na korte tijd kwam het goddelijk Moederschap weer naar voren in de iconografie van de Onbevlekte: Maria omgeven door het zonnelicht, staande op de maansikkel, haar voet op de slang,: ze is de Vrouw van de Apocalyps, bekleed met de zon en de maan onder haar voeten. Dat wijst op de verdiensten van de Verlosser, die overigens ook weer in haar armen wordt afgebeeld; twee engelen aan weerszijden dragen haar ten hemel, en zij is gekroond met sterren. We hebben hier drie aspecten: ongerepte zuiverheid, goddelijk Moederschap en kroning in de hemel. Dit is het beeld van Maria dat diepe indruk gemaakt heeft op de Karmelieten van de 14e - 15e eeuw, die haar kozen als de representatie van hun Madonna. En om dat te benadrukken verbonden zij haar aan de gedachtenis van de twee aanvoerders van de Karmelieten Elia en Elisa, die al spoedig verschenen aan weerszijden van de Madonna, en ze schreven op een banderol die uit de hand van Maria afhing: Ik ben de Moeder en Luister van Karmel. Dat is het beeld van het Vexillum Carmelitarum van 1499. Maar dat is niet het enige. Dezelfde ideeën vinden we namelijk. ook in andere voorstellingen uit de 15e eeuw, b.v. in Londen, Bergamo en in Sicilie. Die elementen blijven we vinden in heel de 16e eeuw en ook nog daarna, zij het met varianten. Zo brengen de aanvoerders 13
van de Karmelieten ons tot het ideaal van Maria, oprijzend uit het Karmelitaans leven (Ik ben de Moeder van Karmel), waarvan zij de meest verheven Luister is: Maria die de Onbevlekte Moeder is van Christus.
2.3. De Zuiverheid Vanaf de 14e eeuw, toen de argumenten m.b.t. de verhouding tussen de maagdelijkheid van Maria en haar Onbevlekte Ontvangenis verder werden uitgewerkt (argumenten die ook later vaak herhaald werden) veranderde de terminologie geleidelijk aan, zodat het woord zuiverheid steeds meer gebruikt werd. Dat was niet iets nieuws, want het komt al voor bij de Vaders maar niet precies in dezelfde betekenis.48 Wij treffen het woord aan als er sprake is van de witte mantel van de Orde in het Boek van de Eerste Monniken van Ribot, en in het Viridarium van Prior Generaal Johannes Grossi. Baconthorpe had de mantel al pallium van Maria genoemd en de witte kleur ervan werd in diezelfde eeuw door de aartsbisschop van Armagh in verband gebracht met de Onbevlekte Ontvangenis. In de 15e eeuw is er duidelijk sprake van de mantel als symbool van de zuiverheid van Maria; en de zuiverheid ook gebruikt in andere kontekst zal vaak ter sprake komen, vooral in de 17e eeuw.49 Het woord werd op speciale wijze gebruikt door de Maria.Magdalena de Pazzi, en oefende zodoende grote invloed uit op de Karmelitaanse auteurs na haar. Voor de Florentijnse heilige betekende het woord zuiverheid veel meer dan alleen maar vrijheid van zonde; zuiverheid is de bron van alle zijn, en ze is slechts te begrijpen inzover ze ons gelijkvormig maakt aan God en ons deel doet hebben aan zijn goddelijk zijn; ze is voorwaarde voor en effect van onze vereniging met God; ze is de schoonheid van Maria die door de zuiverheid in het goddelijk Moederschap verenigd werd met het Woord. De heilige zegt herhaaldelijk dat wij niet begrijpen wat zuiverheid is. De Karmelitaanse auteurs van de 16e en 17e eeuw bedoelen geen toevallige symboliek als zij de witte mantel in verband brengen met de zuiverheid van Maria, maar zij willen aangeven dat de zuiverheid van leven en de verering voor de Allerzuiverste karakteristieken zijn van de Maria-devotie van de Karmelieten.50 Het betoog rond de Allerzuiverste Maagd werd verbonden met de Karmelitaanse roeping , het inwendig leven.51 Overigens was het een wijd verspreide leer dat de onbevlekte maagdelijkheid, 48
V. Hoppenbrouwers, Devotio Mariana, p.240-250; zie ook: Carmelus I (1954), p.255-277
49
ibid. p.246-250; Carmelus I (1954), p.267, 270v
50
ibid. Carmelus I (1954), p.271 v.
51
Carmelus I (1954) p.272-277; Devotio Mariana p.268-277
14
ofwel de zuiverheid, de mens op een speciale wijze met God verbindt, naar het woord van de Heer: Zalig zijn de zuiveren van hart, want zij zullen God zien, en wat de apostel Paulus schrijft: De maagd en de ongehuwde denkt aan wat des Heren is. We doen de teksten geen geweld aan als we stellen dat de Karmelieten in de middeleeuwen de Onbevlekte Maagd vereerd hebben met de gedachte dat zij door dit speciaal aan haar gegeven privilege, voorbereid, gedisponeerd werd voor de vereniging met God. Het beeld van de Tota pulchra (geheel schone), van de Vrouw van de Apocalyps omgeven door Gods licht, zal zelf een kanaal van beschouwing zijn. En waar voor de Karmelieten de oproep gold van de Regel tot voortdurend gebed, was het voorbeeld van Maria's zuiverheid het beste dat ze konden wensen. Dit idee is het duidelijkst hoe dichter we bij onze tijd komen, b.v. in de hervorming van Touraine, waar als er sprake is van de kuisheid, deze verbonden is met de Madonna. De Karmelieten zijn leerlingen van de Moeder Gods; en kuisheid wordt noodzakelijk genoemd voor de innerlijke zuiverheid waardoor wij een worden met God. Die tekst komt vervolgens in de Constituties voor de hele Orde.52 De overtuiging dat dit leven van vereniging met God, voorgeschreven door de Regel, zuiverheid vereist, bevorderde de mariale devotie; en de verering van de Allerzuiverste diende het contemplatief aspect. We kunnen hier nog aan toevoegen dat de devotie tot de Allerzuiverste de voortzetting was van de verering voor de Maria van de Blijde Boodschap; de zuiverheid zou Maria met God verenigen en dat gebeurde in de Annunciatie. Als de Karmelieten hun Patrones niet konden navolgen in dit unieke voorrecht, ze konden haar wel navolgen in de vereniging met God door middel van het gebed; gebed van Maria dat de natuurlijke atmosfeer was in de tijd waarin zij de Boodschap ontving en daarna, toen zij overwoog en in haar hart bewaarde wat zij zag en dacht m.b.t. Jezus. Vandaag nog heeft de Congregatie van de Religieuzen een eigen kliniek voor slotzusters. Op het altaar van de kapel staat de Madonna van de beschouwing; ze is gekleed in het Karmel-habijt.53
3. O.L.Vrouw van het Scapulier Dat is het beeld dat de laatste eeuwen op de voorgrond treedt, vanaf het eind van de 16e eeuw. Op de voorgrond want de andere twee aspecten ontbreken niet, nl. de Patrones (1ste periode) straalt in de gave van het scapulier, en in de Plechtige Gedachtenis van 16 juli wordt ook de Onbevlekte vereerd (2e periode). 52
Const. Touraine, Paris 1636, p.97; Const.Ord. Carm. Rome 1904, p.60
53
zie ook: Carmel in the World, 1990, vol. XXIX, 3, p.191vv
15
Voor we op de twee aspecten van het scapulier ingaan (nl. de 2 visioenen), laten we eerst stellen dat die betrekking hebben op het kleed van de Orde; kleed als zodanig (met zijn symboliek natuurlijk), omdat waar er materieel sprake is van het scapulier in het visioen van de H.Simon, de Bulla Sabbatina handelt over de witte mantel. Witte mantel als teken van het habijt niet het habijt als zodanig, omdat de juridische betekenis van het habijt van geen betekenis zou zijn voor personen die geen religieus waren in strikte zin.54
3.1. Het visioen van de Simon Stock We vinden dat in de Catalogo Sancti Carmelitani. Dat is een verzameling van min of meer korte aantekeningen over de heiligen van de Orde, die in de ons bekende redactie uit de 15e eeuw stammen; ook 15e eeuwse manuscripten waar we ze in vinden, maar het is mogelijk dat sommige gedeelten eerder zijn samengesteld. De Catalogus moet geplaatst worden in het genre van middeleeuwse literatuur dat gevonden wordt ook bij andere Ordes van die tijd, en dat steunde op "voorbeelden" om waarheden die van elders al bekend waren (b.v. uit de theologie) meer kracht bij te zetten.55 Dat wil niet zeggen dat de mensen van toen zo'n verhaal niet geloofden als een historisch gebeuren. Ze geloofden het wél, maar hun begrip van historie verschilde wel iets van het onze! Meer speciaal, door verhalen als van het visioen van de Simon Stock, wilde men heel concreet en tastbaar de waarheid aantonen dat wie deel uitmaakte van een religieuze Orde (en het teken van zo'n participatie was het aannemen en dragen van het habijt) de eeuwige zaligheid zou bereiken. Zo'n soort participatie werd haast gezien als voorwaarde om de zaligheid te bereiken. Daarom nam men het monnikskleed aan; daar kwamen de Bedelorden nog bij. Vóór het Karmelkleed werd de eeuwige zaligheid gezien als verbonden met het kleed van Benedictus, Dominicus en Franciscus. Opgemerkt dient te worden dat zo'n bovennatuurlijke kracht aan het Ordeskleed verbonden werd vanwege visioenen van de respectievelijke stichter en van de Madonna. Inhoudelijke elementen die in dit soort visioenen voorkwamen, zijn: behalve de eeuwige zaligheid, de stichting van de Orde gewild door of verkregen van O.L.Vrouw (Dominicanen, Servieten, Mercedariers); bescherming van de Orde, soms met een bedreiging aan de tegenstanders van de Orde (Cisterciënsers, Servieten, Karmelieten); Ordes-habijt aangewezen of gedragen door O.L.Vrouw (Cisterciënsers, Praemonstratensers, Dominicanen, Karmelieten,
54
Catena, Le Carmelitane, pp.58vv, 140
55
zie Saggi, La ‘Bolla Sabatina’, p.5-26, 86-90
16
Servieten, Augustijnen); voortbestaan van de Orde tot het einde der tijden (Franciscanen, Karmelieten); bevrijding uit het vagevuur, verleend door de Heer en geratificeerd door de Paus, op voorspraak van Maria of van de heilige stichter, die persoonlijk naar het vagevuur afdaalde om daar de zielen van de eigen religieuzen of aangesloten leden weg te halen (Franciscanen Karmelieten). In een dergelijke kontekst was het 'n heel normaal verschijnsel dat Simon Stock, O.L.Vrouw zou hebben gebeden dat zij haar Orde zou begiftigen met een of ander privilege; De heilige vroeg "iets speciaals" voor zijn Orde. En O.L.Vrouw - aldus de Catalogus - verscheen hem terwijl zij het scapulier (in de hand) droeg, zeggend: ‘Dit is het voorrecht voor u en de uwen: wie hierin sterft zal gered worden’.56 Wat te denken van de historiciteit van zo'n visioen? Het is niet bewezen dat het onwaar is. Maar de bewijzen aangehaald voor de historiciteit ervan voldoen ons niet. En dat niet alleen vanwege het milieu dat we in al die verhalen vinden (zijn ze allemaal waar, ook die van andere Ordes? is geen van alle waar? wie zal het zeggen?) maar ook vanwege enkele specifieke elementen die we vinden in de bron waarin het verhaal vermeld wordt. Dat is de enige bron, en dat is de Catalogo dei Sancti, waarvan we de auteur niet kennen en wiens werkwijze heel wat te wensen overlaat. Men heeft onderzocht of men het - of althans sommige aantekeningen - toe kon schrijven aan Cheminot (+1337) of Hildesheim (+1375); maar zelfs als we hun werk aannemen voor wat betreft de redactie, het blijft moeilijk in concreto vast te stellen wat dat aandeel was; het is veel makkelijker vast te stellen wat het niet was, d.w.z. de aantekeningen van nà de tijd van Cheminot en Hildesheim. En zelfs toegegeven dat we een van de twee konden aanwijzen als de auteur van de notitie over Simon Stock, dan hebben we nog geen bewijs van de historiciteit, want beide auteurs waren zo makkelijk met het aannemen van de historiciteit van notities dat wij er paf van staan. Wat betreft het onderhavige onderwerp, wij kunnen niets met zekerheid zeggen van de auteur, ofschoon als we de compositie in haar geheel nemen is het resultaat dat mét zeker vaststaande notities (b.v. die over de H.Andreas Corsini) we ook aantekeningen hebben die zeker onjuist zijn (zoals de figuur van de griekse St. Cyrillus, die voortkomt uit de literatuur rond Joachim van Fiore).57 De diverse redacties die we nu hebben van de Catalogus zijn alle, materieel gesproken, van na 1411, al vertonen enkele notities wel tekenen van grote ouderdom.
56
Xiberta, De visione …p. 102
57
zie Saggi, Santi del Carmelo, p.189v
17
Een van deze notities is die over Simon Stock in de redactie bekend als de Legendae Abbreviatae, waar slechts sprake is van: ‘een man van grote heiligheid en godsvrucht en van engelse nationaliteit’, en die steeds O.L.Vrouw bad dat zij zo goed zou zijn haar Orde te verrijken met een of ander bijzonder voorrecht. De andere - meer uitvoerige - redacties geven hem verder de naam Stock en noemen hem generaal van de Orde; zij vermelden het gebed tot O.L.Vrouw (het Flos Carmeli) met de woorden ‘Carmelitis da privilegia’en hebben meer bijzonderheden betreffende het visioen. De langste versie heeft meer toevoegingen omtrent zijn heiligheid en zijn generalaat. De familienaam Stock en de gegevens over zijn generalaat komen waarschijnlijk uit een catalogus van Prioren Generaal welke niet op de hoogte was van het bewuste visioen.58 Daarom komt de vraag op: hebben we met één of met twee personen te doen? Hoe dan ook, met welk recht zijn die twee series aantekeningen samengevoegd? Met de kennis die we nu hebben, is het niet mogelijk die vraag te beantwoorden. We kunnen echter wel zeggen dat het verhaal van de verschijning aan St.Simon past in de kontekst van Maria's patronaatschap: de heilige vraagt en verkrijgt een privilege van Maria. In de latere redactie van de Catalogus is de zaak al duidelijker, want daar wordt de verschijning in verband gebracht met de titel van de Orde. Bovendien, in de zogenaamde langere redacties wordt O.L.Vrouw expliciet Patrones van de Orde genoemd. Van dan af aan en onder de invloed van de Catalogus komt er steeds verdere ontwikkeling in de opvatting dat het scapulier een grootse gift was van de Patrones,59 zelfs een samenvatting van alle gaven, tot het zelf object wordt van het feest van 16 juli.60 Die dag van de maand, verbonden met het jaar 1251 zal vanaf Chéron worden aangeduid als de dag van de verschijning van O.L.Vrouw aan St.Simon.61
3.2. Het visioen van Johannes XXII Een ander element dat binnen gebracht wordt in de kontekst van Patrones en scapulier,is het zogeheten Zaterdags privilege, vervat in de zogenaamde Bulla sabbatina die Johannes XXII zou hebben uitgevaardigd ten gevolge van een verschijning van O.L.Vrouw. De bul is gedagtekend 3 maart 1322. Maria belooft de Paus hem bij te staan tegen zijn tegenstanders, maar hij van zijn kant moet de Karmelieten bijstaan door hun een nieuwe goedkeuring te geven. Maria belooft ook dat wie professie aflegt bij de Karmelieten voor eeuwig behouden zal blijven, en als anderen, uit 58
zie Saggi, Santi del Carmelo, p.320vv
59
denk b.v. maar aan Bostius, Speculum 1680, I, p.413 vv.
60
Forcadell, Comm.Solemnis, p.76-78
61
zie Xiberta, De visione…, p.125-127
18
godsdienstige motieven, zich deelgenoot willen maken aan de Orde door het teken van het habijt te dragen (d.w.z.leden van de broederschap van Karmel), en door enkele voorschriften te onderhouden (gebeden, en kuisheid volgens hun levensstaat) zullen zij op de dag dat zij lid worden een gedeeltelijke aflaat verkrijgen, en zullen zij op de eerste zaterdag na hun dood bevrijd worden uit de pijnen van het vagevuur. Die bevrijding zal geschieden door een persoonlijke afdaling van Maria naar het vagevuur. Dat is de inhoud van de bul die - zoals we zien - meer is dan het Zaterdags privilege. Elders is uitvoerig uiteengezet welke redenen ons beletten de bul als authentiek te beschouwen.62 Dat hoeft hier niet herhaald te worden. Catena stelt, dat de kernbetekenis van de bul wel gezien moet worden als een bevestiging voor de mantelaflaten (dus de leden van de broederschap van de Orde die de mantel droegen - signum habitus - en niet alleen het scapulier - het habijt-) aangaande het deelhebben aan de voorrechten van de Orde (die hier werden opgesomd), op voorwaarde dat zij trouw bleven aan de hoofdverplichtingen van hun levensstaat.63 Elders werd opgemerkt dat de Bul waarschijnlijk geïnspireerd is door documenten en geschriften betreffende de Franciscaanse Derde Orde-leden.64 Aangezien het een pauselijk stuk is, kan het hoogstens worden herleid tot de categorie van private verschijningen waaraan - zoals in ons geval - een pauselijk vernisje gegeven wordt om het meer gezag en aanzien te geven. We kunnen echter wel zeggen dat de tekst heel goed past in de karmelitaanse zetting: aansluiting bij de Orde waarvan Maria de patrones is; kuisheid voorgeschreven volgens ieders levensstaat (weduwe, weduwnaar, maagd, ongehuwde); en het beeld van de Allerzuiverste, dat ook nu nog een inspiratie moet zijn voor hen die willen intreden om deel te hebben aan de karmelitaanse geest. Aangezien de bul niet authentiek is, rest de vraag waar staan we met het Zaterdags privilege? Een decreet van de Congregatie van de Index, gedagtekend 26 januari 1618 (later door Benedictus XIV een ‘zeer verstandig decreet’ genoemd) bepaalde het volgende: 65 ‘Het is de Karmelieten toegestaan te prediken dat het christenvolk ten volle mag geloven in de bijstand van de kant van O.L.Vrouw aan de zielen van medebroeders en geassocieerde ordesleden van de broederschap van O.L.Vrouw van de Karmel die zullen sterven in Gods genade en die in hun leven het habijt van de Orde hebben gedragen, de kuisheid hebben 62
Saggi, La Bulla Sabbatina
63
Catena, Le Carmelitane, p.58vv, 137-142
64
Saggi, La Bulla Sabbatina, p.87-90
65
Saggi, o.c. p.51
19
onderhouden overeenkomstig hun levensstaat, het Klein Officie hebben gebeden of op bepaalde dagen geen vlees hebben gegeten. Die hulp zal zich uiten in haar voortdurende voorspraak, suffragia, verdiensten en speciale bescherming na de dood, vooral op Zaterdag, de dag door de Kerk toegewijd aan Maria’. We zijn dus nu op het theologisch terrein van het goddelijk Moederschap van Maria t.o.v. de mensheid en van haar algemeen middelaarschap. Geleidelijk aan wordt ook de affiliatie aan de Orde verkregen door het scapulier waardoor ook dit de erfenis kreeg van het Zaterdags privilege, en zodoende kreeg 16 juli, het feest van het habijt, twee visioenen als motivering.66 Vanaf het begin van de 17e eeuw schrijft geen enkele auteur over de Patrones van de Orde zonder het scapulier te vermelden. Ook in deze periode was het feest van 16 juli de dankzegging zoals het van meet af aan was ingesteld. Het kreeg meer luister en raakte steeds dieper geworteld in de Orde. Het is goed hier weer te geven hoe het Ceremoniale van 1616 de inhoud van het feest beschrijft: ‘Plechtige Gedachtenis van de glorievolle Maagd Maria, welke genoemd wordt het Feest van de H. Maria van de Berg Karmel; haar heilige Karmelgemeenschap, gesticht op de Berg Karmel ...om de titelgave van haar naam, waarmee zij de Orde heeft willen adelen; om haar speciale adoptie als haar kinderen van de broeders en medebroeders; om de bekleding met haar gewaad; om haar persoonlijke bescherming van diezelfde Orde, zo dikwijls betoond; en om de talloze weldaden aan de Orde, vanaf het begin tot vandaag bewezen, heeft de Karmelgemeenschap terecht besloten dit feest op solemne wijze te vieren’.67 Geleidelijk aan verspreidde het feest zich ook buiten de Orde, en werd het zelfs op de algemene kerkelijke kalender geplaatst .68 De recente liturgische hervorming na Vaticanum II behield de ‘Gedachtenis’ als een niet-verplichte ‘memorie’.Voor rechtmatige redenen kan een hogere rang voor het feest verkregen worden. Heel de Karmelorde viert het nog als plechtigheid.
Recapitulatie Vanaf haar ontstaan tot nu toe heeft de Orde zich steeds weer "bezonnen" op haar betrekkingen met Maria. En dat met groot nut voor zichzelf en voor de gelovigen die aansluiting 66
Catena, Le Carmelitane, p.140-142; Devotio Mariana p.253
67
Forcadell, Comm.Solemnis, p.7
68
ibid. p.83-96
20
zochten bij de Orde. Er is voortdurende groei te zien. We kunnen zeggen dat de mariale mysteries van het goddelijk Moederschap en de Onbevlekte Ontvangenis aangegeven worden als de voorkeur-geheimen van de Karmelieten, die een zekere synthese hebben uitgewerkt, door haar te noemen: hun Patrones, de Moeder van Christus, Allerzuiverste Maagd. De diepe betekenis is dat de zuiverheid - dus de maagdelijkheid en de vrijwaring van alle zonde - de dispositie is voor de vereniging met God (hoogste fysieke en morele vereniging verkregen door Maria in het geheim van de Blijde Boodschap, aanvang van haar Moederschap) en voor de dispositie voor het leven van gebed, dat nu nog deel uitmaakt van het karmelitaans ideaal, want het woord van de Regel ‘Allen moeten (in hun cel blijven), .... dag en nacht de wet des Heren overwegende’ heeft altijd grote weerklank gevonden in de geschiedenis van de Orde. Zo zien we hoe de Patrones, de Moeder van Christus, de Allerzuiverste Maagd het ideaal wordt van de meest volkomen personificatie van het streven van Karmel naar een zuiver hart en vereniging met God. Maria is het beleefde ideaal van het karmelitaans leven: een leven van luisteren naar Gods woord, door een totale dienst aan Hem in het werk der verlossing.69 Het scapulier, kleed van de Orde, kan de Ordesleden daaraan herinneren. Hetzelfde scapulier, als sacramentale van de Kerk (dit aspect moeten we niet vergeten) heeft tot taak de gelovige die het verlangt in een speciale verhouding tot Maria te brengen; een relatie die het karakter heeft van een toewijding, omdat zij aansluiting geeft bij een kloosterorde "toegewijd" dus ‘geheiligd’ vanaf haar ontstaan. Door zich aan te sluiten bij de Karmelorde sluit de gelovige zich aan bij heel de spiritualiteit van de Orde en niet alleen in haar mariaal aspect dat slechts één facet is van het Christocentrisme van Karmel.
69
Saggi in: Carmelus XV, 1968, p.127-164
21