Ontwikkeling van een marktmodel voor Bionet In opdracht van Empowering Networks
J.F. Kennedylaan 100 3741 EH Baarn Postbus 168 3740 AD Baarn
Plaats
Baarn
T 035 543 43 43
Datum
25 juni 2013
F 035 543 43 44
Referentie
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL
[email protected] www.atosborne.nl
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
Ontwikkeling van een marktmodel voor Bionet In opdracht van Empowering Networks Inhoudsopgave 1 2
3 4
5
6
7
Samenvatting 3 Inleiding 5 2.1 Aanleiding ............................................................................................................... 5 2.2 Doelstelling en resultaat ...................................................................................... 5 2.3 Afbakening van het onderzoek ........................................................................... 6 2.4 Onderzoeksvragen ................................................................................................ 6 2.5 Opbouw van het rapport...................................................................................... 6 Onderzoeksopzet 7 Lokaal biogasnet en marktmodel biogasnet 9 4.1 Beschrijving van een lokaal biogasnet .............................................................. 9 4.2 Definitie van een marktmodel voor een biogasnet ...................................... 10 Marktrollen en -partijen 11 5.1 Inleiding ................................................................................................................ 11 5.2 Rollen binnen marktmodellen voor een biogasnet ....................................... 11 5.3 Voor biogasnetten relevante partijen ............................................................. 12 Marktmodellen Biogasnet 15 6.1 Inleiding ................................................................................................................ 15 6.2 Gaswetmodel ....................................................................................................... 15 6.2.1 Inleiding/algemeen ............................................................................................. 15 6.2.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen ........................................................ 15 6.2.3 Zeggenschap en toezicht ................................................................................... 17 6.2.4 Schematische weergave ..................................................................................... 17 6.3 Warmtenetmodel ................................................................................................ 18 6.3.1 Inleiding/algemeen ............................................................................................. 18 6.3.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen ........................................................ 18 6.3.3 Zeggenschap en toezicht ................................................................................... 19 6.3.4 Schematische weergave ..................................................................................... 20 6.4 Warmtenetmodel II ............................................................................................. 20 6.5 Model Lokaal energiebedrijf ............................................................................. 20 6.5.1 Marktrollen en de partijen die ze spelen ........................................................ 21 6.5.2 Zeggenschap en toezicht ................................................................................... 22 6.5.3 Schematische weergave ..................................................................................... 23 6.6 Model Lokaal energiebedrijf II .......................................................................... 24 6.7 Model Lokaal energiebedrijf III......................................................................... 24 Toetsing marktmodellen 26 7.1 Inleiding ................................................................................................................ 26 7.2 Toetsingskader..................................................................................................... 26 7.3 Aanpak toetsing marktmodellen ...................................................................... 27
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
7.4 Resultaten eerste discussieronde .................................................................... 28 7.5 Resultaten tweede discussieronde .................................................................. 32 7.6 Keuze voorkeursmodel ....................................................................................... 32 8 Uitwerking voorkeursmodel 34 8.1 Inleiding ................................................................................................................ 34 8.2 Bionetmodel ......................................................................................................... 34 8.2.1 Inleiding/algemeen ............................................................................................. 34 8.2.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen ........................................................ 34 8.2.3 Zeggenschap en toezicht ................................................................................... 36 8.2.4 Schematische weergave ..................................................................................... 36 8.3 Aanvullende toetsing agency theory en common pool resources theory 37 9 Rechtsvorm biogasbedrijf 39 9.1 Inleiding ................................................................................................................ 39 9.2 Beoordeling rechtsvormen ................................................................................ 41 9.3 Mogelijke uitwerking coöperatie biogasbedrijf ............................................ 42 Bijlage 1 Deelnemende personen 44 Bijlage 2. Vragenlijst interviews 45 Bijlage 3. Interviewverslagen 46
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
1
Samenvatting
1.1
Inleiding
Het technisch concept Bionet, dat door netbeheerder Alliander is ontwikkeld, gaat uit van directe invoeding van biogas op een lokaal gasnet en verbranding ervan in aangepaste HR-CV ketels van woningen. Het concept biogasnet dat op deze wijze wordt gecreëerd, is niet gereguleerd in de Gaswet, waardoor het daarin beschreven organisatiemodel niet van toepassing is. Alhoewel de totale business case van opwekking tot gebruik van biogas, ten opzichte van een vergelijkbaar concept positief is, kan de daadwerkelijke uitrol alleen plaatsvinden als duidelijk wordt welke partijen welke rollen hierbij dienen te spelen. Dit wordt het marktmodel genoemd. Doelstelling van dit onderzoek is het inventariseren van mogelijke marktmodellen en een keuze maken in een voorkeursmodel op basis van algemeen geaccepteerde criteria. 1.2
De vraagstelling
De onderzoeksvragen van het project zijn: 1 Wat zijn mogelijke marktmodellen voor een lokaal (bio)gasnet? 2 Op basis van welke algemeen geaccepteerde criteria (maatschappelijk, financieel, juridisch, organisatorisch) kan een voorkeursmodel worden gekozen? 3 Hoe ziet het uitgewerkte voorkeursmodel er uit dat kan dienen als standaard bij implementatie? 1.3 1.4
De aanpak Bestaande marktmodellen zijn geïnventariseerd. Er zijn twee workshops met experts gehouden. Er zijn interviews afgelegd met diverse stakeholders. Het voorkeursmodel is getoetst aan de Agency theorie en common-pool resources-theorie. De resultaten
1.4.1 Antwoord op onderzoeksvraag 1 De volgende markmodellen voor een biogasnet zijn geïnventariseerd en hiervan zijn de belangrijkste kenmerken, marktrollen en –partijen beschreven, en de wijze waarop het zeggenschap en toezicht is geregeld. Gaswetmodel Warmtenetmodel 1 Warmtenetmodel 2 Model lokaal energiebedrijf 1 Model lokaal energiebedrijf 2 Model lokaal energiebedrijf 3
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
3
1.4.2 Antwoord op onderzoeksvraag 2 De volgende algemeen geaccepteerde criteria zijn geïnventariseerd. 1 Mate waarin het model past binnen de bestaande wet- en regelgeving. 2 Mate waarin in het model naar verwachting de klantwensen worden opgevolgd. 3 Mate waarin klanten beschermd worden tegen een eventueel monopolie. 4 Mate waarin het model tot lagere energiekosten voor de klant leidt en het risico van hogere energiekosten beperkt. 5 Mate waarin klanten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering. 6 Mate waarin producenten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering. 7 Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat er uitbreiding van het netwerk en het aantal aangesloten klanten. 8 Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat het aantal leveranciers van biogas kan worden uitgebreid. 9 Mate waarin het model onafhankelijk van de lokale context kan worden toegepast. 10 Mate van complexiteit: Vanwege de beperkte schaalgrootte van biogasnetten hebben modellen met een beperkt aantal organisaties en relaties de voorkeur. 11 Mate waarin het model de mogelijkheid biedt om het netbeheer uit te besteden aan professionele partijen. 12 Mate waarin de producent van biogas een gegarandeerde afzet heeft tegen een gegarandeerd prijsniveau. 13 Mate waarin het model bijdraagt aan de financiële haalbaarheid van het concept Bionet. 14 Mate (uitgangspunt: zoveel mogelijk biomassa, zo min mogelijk CO2, kabinetsdoelstelling) waarin het model de financierbaarheid van Bionet bevordert. 15 Mate waarin het model de financierbaarheid van de productie van biogas bevordert. 16 Mate waarin maatschappelijke baten worden geoptimaliseerd en maatschappelijke kosten geminimaliseerd (geoperationaliseerd als: De uitstoot van zo veel mogelijk CO2 voorkomen door zo veel mogelijk biomassa aan te wenden voor de productie van biogas). 1.4.3 Antwoord op onderzoeksvraag 3 In een workshop werd door alle deelnemers geconcludeerd dat het Warmtenetmodel 1 aangevuld met het participatieaspect door klanten dat bij de modellen lokale energiebedrijven aan de orde is, het voorkeursmodel zou moeten zijn. In het Warmtenetmodel 1 wordt het marktmodel nagebootst dat bij warmtenetten gangbaar is, en wordt onder meer een lokaal Biogasbedrijf opgericht. Zeggenschap en het eigendom van het Biogasbedrijf kan liggen bij een energiebedrijf of een joint venture van een gemeente en een energiebedrijf en (in meer of mindere mate) bij klanten. Het blijkt dat de coöperatie en ook de vereniging in een eerste beoordeling het meest tegemoet komen aan de eisen en wensen die mogelijk aan een op te richten Biogasbedrijf kunnen worden gesteld. Het is ook goed mogelijk om verschillende rechtsvormen te koppelen, zo kan een coöperatie participeren in een BV, of kan een BV of stichting onder de coöperatie hangen.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
4
2
Inleiding
2.1
Aanleiding
Decentrale opwekking van energie is in opkomst, in woonomgevingen en op bedrijventerreinen. Dit vindt zijn oorzaak in duurzaamheidambities van overheden en de snelle technologische en prijstechnische ontwikkeling van decentrale opwekkingmogelijkheden. Die stellen bewoners en bedrijven steeds meer in staat om zelf op te wekken. Bovendien werkt het Bouwbesluit toe naar energie neutrale woningen in 2020. Dergelijke woningen hebben doorgaans geen aardgasaansluiting meer en wordt de energiebehoefte door duurzame elektriciteit gedekt. Biogas kan daarbij een optie zijn om woningen te verwarmen. Dit onderzoek betreft een marktmodel voor de distributie van biogas binnen de woonwijk. Een zogenoemd: bioNet. Biogas kan decentraal worden opgewekt. De capaciteit van de bron is echter beperkt (<10.000 m3/uur). Het ligt voor de hand om biogas meer lokaal in te zetten. Als dat niet gebeurt, moet biogas worden omgezet in een energiedrager die in te voeden valt in het openbare net. Dat kan door het biogas op te werken tot groen gas of door de elektrificatie van het biogas via een verbrandingsmotor. Het direct benutten van biogas in lokale netten is energetisch gunstig en heeft een gunstige uitwerking op de distributiekosten. Technisch lijken er geen onoverkomelijke obstakels te zijn om een lokaal biogasnet te introduceren. Een marktintroductie begeeft zich juridisch op onbekend terrein, onder andere omdat uit onderzoek lijkt te blijken dat lokale distributienetten voor biogas niet vallen onder de Europese Gasrichtlijn en de Nederlandse Gaswet. Deze netten vallen daardoor in het vrije domein. Ook de Warmtewet is niet van toepassing. Lokale biogasnetten kunnen een belangrijke rol spelen in de transitie naar een energiezuinige en duurzame energiehuishouding. Groen Gas vormt een belangrijk deel van de duurzame energie ambities van het huidige kabinet en de Nederlandse invulling van de Europese doelstellingen voor duurzame energie in 2020. Met andere woorden: de maatschappelijke kosten zijn bij decentrale inzet van biogas lager dan bij een centraal netwerk voor Groen Gas. Een lokaal biogasnet sluit aan bij de maatschappelijke trend naar meer decentrale opwekking en distributienetten. Het onderzoek resulterend in dit rapport is zo onafhankelijk mogelijk uitgevoerd. Dit is geborgd via de ingestelde stuurgroep en de wetenschappelijke toets. In bijlage 1 is de samenstelling opgenomen van de stuur- en werkgroep, die de rapportage heeft opgesteld. 2.2
Doelstelling en resultaat
Conform de projectaanvraag is de doelstelling van dit project het vinden van antwoorden op de juridische, organisatorische en financieel-economische vragen die samenhangen met de exploitatie van een lokaal biogasnet. Het resultaat van het project is een schets van een marktmodel dat als standaard kan dienen voor de exploitatie van een lokaal biogasnet.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
5
2.3
Afbakening van het onderzoek
Buiten de scope van het onderzoek valt de (maatschappelijke) business case van Bionet. Er is dus in het kader van deze studie geen onderzoek gedaan naar investerings- en exploitatiekosten, exploitatieopbrengsten en maatschappelijke baten en kosten. In deze studie is uitgangspunt dat Bionet niet onder het regime van de Gaswet valt. De onderbouwing hiervoor, aangeleverd door Alliander, luidt als volgt: In de Memorie van toelichting op de Gaswet wordt ten aanzien van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, aangegeven dat niet onder de definitie van Biogas valt, ruw biogas dat in een apart netwerk wordt getransporteerd en dat nog moet worden opgewerkt tot biogas van aardgaskwaliteit. Omdat in een Bionet ruw biogas (althans biogas dat een beperkte opwerkingsslag heeft ondergaan) wordt getransporteerd, valt Bionet niet onder het regime van de Gaswet. Gedurende de uitvoering van het project heeft de stuurgroep besloten om de definitie van het lokaal biogasnet te verbreden. In een lokaal biogasnet wordt nu naast biogas en aardgas, ook de mogelijkheid geopend van distributie van andere gassoorten met een afwijkende Wobbe-index en calorische waarde, zoals bijvoorbeeld LNG, Waterstof, LPG of Solar Fuels. In de uitwerking van de modellen heeft dat tot gevolg dat waar in het rapport van “biogas” sprake is, ook LNG (of een andere relevante gassoort) gelezen kan worden. 2.4
Onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen van het project zijn: 1 Wat zijn mogelijke marktmodellen voor een lokaal (bio)gasnet? 2 Op basis van welke algemeen geaccepteerde criteria (maatschappelijk, financieel, juridisch, organisatorisch) kan een voorkeursmodel worden gekozen? 3 Hoe ziet het uitgewerkte voorkeursmodel er uit dat kan dienen als standaard bij implementatie? 2.5
Opbouw van het rapport
Het rapport is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 3 is de onderzoeksopzet beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de definitie van een biogasnet en van het marktmodel. In hoofdstuk 5 worden de marktrollen en mogelijk betrokken partijen bij een marktmodel voor een lokaal biogasnet beschreven. Hoofdstuk 6 bevat de globale beschrijving van mogelijk toe te passen marktmodellen voor een lokaal biogasnetwerk. In hoofdstuk 7 vindt een toetsing van de marktmodellen plaats. Hoofdstuk 8 bevat een beschrijving van het voorkeursmodel. In hoofdstuk 9 wordt gekeken naar de rechtsvorm van het op te richten biogasbedrijf.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
6
3
Onderzoeksopzet
De onderzoeksopzet, die hieronder schematisch is weergegeven, vormt een gedetailleerde uitwerking van de in de projectaanvraag beschreven onderzoeksopzet.
Figuur 1. Onderzoeksopzet
Bij het opstellen van deze rapportage zijn de volgende stappen doorlopen: Stap 1. Beschrijving technisch concept biogasnet Op basis van literatuurstudie en gesprekken met medewerkers van Alliander, Liandon en AgentschapNL is een globale beschrijving opgesteld van het biogasnet. Tevens is gedefinieerd wat het begrip marktmodel voor een biogasnet inhoudt en is in overleg met Alliander/Liandon en Agentschap NL de demarcatie van het marktmodel voor een biogasnet bepaald. Stap 2. Beschrijving marktrollen en partijen Er is een inventarisatie opgesteld van de rollen die in een marktmodel voor Bionet kunnen worden vervuld. Tevens is in kaart gebracht welke partijen betrokken kunnen raken bij lokale biogasnetten en welke competenties en belangen deze partijen hebben. De inventarisatie is gebaseerd op expert opinion en op de resultaten van workshop 1. Aan deze workshop namen deel de leden van de stuurgroep, aangevuld met juridische, financiële en inhoudelijke energie-experts (bij de stappen 3 en 4 wordt ook naar deze workshop verwezen).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
7
Stap 3. Beschrijving van mogelijke marktmodellen In deze stap zijn de mogelijke markmodellen voor een biogasnet beschreven. Input hiervoor was kennis van bestaande marktmodellen, kennis verzameld in workshop 1 en de inventarisatie van rollen, partijen, competenties en belangen. De bestaande marktmodellen zijn het model uit de Gaswet (leveranciersmodel) en modellen die in de praktijk gangbaar zijn, zoals het modellen die bij warmtenetten en bij lokale energiebedrijven worden toegepast). In workshop 1 zijn de modellen nader omschreven. Stap 4. Opstellen van toetsingscriteria In deze stap zijn de concept-toetsingscriteria beschreven waaraan de opgestelde marktmodellen uiteindelijk zijn getoetst. Hierbij is in eerste instantie uitgegaan van de criteria die zijn benoemd in de goedgekeurde onderzoeksopzet. De criteria werden besproken en aangevuld in workshop 1. Stap 5. Consultatie van de markt en betrokken overheden De beschreven marktmodellen en toetsingscriteria uit stap 3 en 4 zijn in interviews voorgelegd aan relevante marktpartijen en overheden. Aan de hand van een vragenlijst (bijlage 2) is het draagvlak voor de mogelijke marktmodellen verkend en zijn de modellen gecorrigeerd op onjuistheden. Om tot een zo volledig mogelijke set van toetsingscriteria te komen is de geïnterviewde partijen gevraagd te reflecteren op de originele set criteria en is aan de hand van hun commentaar op de modellen afgeleid, welke criteria zij (aanvullend) hanteren. De verslagen van de interviews zijn om commentaar en goedkeuring aan de geïnterviewden voorgelegd. Vervolgens zijn de marktmodellen aangepast en is de set van toetsingscriteria afgerond. Stap 6. Workshop 2 De bijgestelde marktmodellen zijn in een tweede workshop (samenstelling zie bijlage 1) met de stuurgroep en een aantal marktpartijen getoetst aan de bijgestelde set criteria. In deze sessie is door de deelnemers een voorkeursmodel gekozen. De specifieke werkwijze in deze workshop is beschreven in hoofdstuk 7. Stap 7. Nadere uitwerking voorkeursmodel Vervolgens heeft een verdere uitwerking plaatsgevonden van het voorkeursmodel. Deze omvat: en nadere beschrijving van de door de partijen te verrichten activiteiten en een keuze voor de gewenste rechtsvorm van de organisatie. Ook is het voorkeursmarktmodel globaal getoetst aan de Agency theorie en het Common-pool resources model. Deze toetsing is reeds benoemd in de projectaanvraag. Stap 8. Opstellen eindrapportage De resultaten van alle stappen zijn verwerkt in deze eindrapportage.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
8
4
Lokaal biogasnet en marktmodel biogasnet
4.1
Beschrijving van een lokaal biogasnet
Een lokaal biogasnet is een lokaal gasdistributienet op (<8 bar) waarmee gas met een afwijkende Wobbe-index en calorische waarde, waaronder biogas en aardgas, aan klanten wordt geleverd. De klanten in het biogasnet hebben aangepaste CV-installaties, zodat op gas van verschillende verbrandingswaarden kan worden gestookt. De klanten van het biogas kunnen het gas vooralsnog niet gebruiken als kookgas. Het biogas wordt niet bewerkt, behoudens ontvochtiging en het wegnemen van zwavelwaterstof. Onderdeel van het lokale biogasnet is een mengstation waarin de genoemde gassoorten worden gemengd. Het mengstation wordt van biogas voorzien door een biogasproducent. De biogasproducent levert in de onderstaande schematische uitwerking niet alleen aan het mengstation, maar ook aan een fabriek. Het is ook mogelijk om andere bronnen van biogas, bijvoorbeeld een RWZI (RioolWaterZuiveringsInstallatie) of het riool als zodanig als bron van biogas te gebruiken. Er is daarnaast voorzien in buffercapaciteit. De productiecapaciteit wordt zo gedimensioneerd dat het geproduceerde biogas altijd kan worden afgenomen door de fabriek, door het mengstation of tijdelijk kan worden opgeslagen in de buffer. Als er niet voldoende biogas wordt geproduceerd of buiten het biogasnet is gebufferd, vindt via het mengstation invoeding van aardgas (of ander gas) plaats in het biogasnet. Het mengstation is voorzien van een meetsysteem waarmee continu de calorische waarde wordt geregistreerd van het gas dat vanuit het mengstation in het net wordt ingevoed. Door veranderingen in de productie van biogas, treden hierin voortdurend wijzigingen op. Door het combineren van deze gegevens met een meting van het verbruikte volume gas bij de klant (door middel van de slimme gasmeter) kan worden afgerekend op basis van het werkelijk energieverbruik. Figuur 2 biedt een schematische weergave van een keten met daarin een bioNet. De gestippelde lijn is de demarcatie tussen het biogasnet (rechts ervan) en de overige gasinfrastructuur. Het biogasnet begint bij het mengstation en eindigt bij de aansluiting van de klant.
Figuur 2. Lokaal biogasnet met invoeding gas en biogas
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
9
4.2
Definitie van een marktmodel voor een biogasnet
Het begrip marktmodel wordt in dit rapport als volgt gedefinieerd: Een beschrijving van alle rollen die relevant zijn voor de ontwikkeling en de exploitatie van een lokaal biogasnet en van de partijen die deze rollen vervullen, alsmede een beschrijving van de wijze waarop zeggenschap en toezicht zijn georganiseerd.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
10
5
Marktrollen en -partijen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke marktrollen relevant zijn voor een Bionet (paragraaf 5.2), welke partijen betrokken kunnen zijn bij een Bionet (paragraaf 5.3) . 5.2
Rollen binnen marktmodellen voor een biogasnet
In marktmodellen voor een lokaal biogasnet worden de volgende rollen onderscheiden. Niet alle rollen worden in alle uit te werken modellen noodzakelijkerwijs vervuld. De rollen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën 1: Infrastructuur. Financiële rollen. Levering en afname. Overige rollen.
Infrastructuur: Netbeheer biogasnet.
Realisatie biogasnet − Beheren biogasnet − Ontvangen, mengen, transporteren. Bij te geringe biogas levering of te lage gaskwaliteit, bijmengen met aardgas. Eigenaar en exploitant biogasproductiefaciliteit. − Realisatie biogasproductiefaciliteit − Exploiteren biogasproductiefaciliteit (produceren biogas). −
Financiële rollen:
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van Bionet. Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van het Bionet. Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit. Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit. Subsidieverstrekker.
Levering en afname: Leveren van biogas aan een energieleverancier. Leveren van biogas aan het lokale biogasbedrijf. Leveren van biogas aan klanten (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een
mengsel van aardgas en biogas).
1
Er zijn andere rolverdelingen mogelijk, maar gekozen is om te beperken tot de primaire rollen die nodig zijn om energie te produceren, transporteren en te gebruiken. De overige rollen ontlenen bestaansrecht aan deze drie primaire rollen.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
11
Leveren van aardgas aan klanten (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een
mengsel van aardgas en biogas). Leveren door een energieleverancier van een mengsel van biogas en aardgas aan klanten. Leveren door het lokale biogasbedrijf van een mengsel van biogas en aardgas aan klanten. Afnemen van een mengsel van biogas en gas. Afnemen van biogas (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas). Afnemen van aardgas (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas).
Overige rollen: Initiatiefnemer van het Bionet. Meten: Meten van de calorische waarde van het ingevoerde gas op biogasnet. Meten van het
geleverd volume gas per klant. Factureren en incasso. Onafhankelijk toezicht. − op doorbelasting van netwerkkosten via tarieven aan de klant en op leveringsvoorwaarden. − toepassing van het NMDA (niet meer dan anders)-principe (indien van toepassing). 5.3
Voor biogasnetten relevante partijen
In deze paragraaf worden partijen beschreven die in marktmodellen een rol kunnen spelen. Per partij worden de competenties en belangen geïnventariseerd. Niet alle partijen krijgen in alle uit te werken modellen noodzakelijkerwijs een plek. In de uitwerking van een aantal modellen worden nieuwe partijen geïntroduceerd. Deze zijn in de schematische weergave van de modellen rood weergegeven. Partij
Competenties
Belangen
Ontwikkeling, beheer en onderhoud van
Stimuleren gebruik duurzame energie
Nutsbedrijven Regionale netbeheerder
het mengstation en net. Kan optreden als investeerder en eigenaar en kan financiering organiseren. Procesmanagement.
vanuit een maatschappelijke rol.
Vervullen rol oprichter, bestuurder en
Economisch voordelige levering van
Klant en leveranciers Klant
toezichthouder in een lokaal energiebedrijf. Is verbruiker van (bio)gas.
energie.
Gebruik van duurzame energie, mits voordelen evt. nadelen overtreffen.
Komen tot energietransitie. Ongestoorde levering van (bio)gas. Garantie dat kosten niet hoger zijn dan bij levering via normaal gasnet.
Boer(en)
Waterschap
Potentieel Producent van biogas.
Commercieel motief; verbeteren van de
Potentieel producent van biogas met
Bijdragen aan de energietransitie. Afweging tussen zelf gebruiken van
rentabiliteit van de onderneming.
behulp van de RWZI (Rioolwaterzuiveringsinstallatie)
biogas of levering aan biogasnet.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
12
Partij Energieleverancier
Competenties Leveren van aardgas en/of biogas Factureren en innen en onderhouden klantcontact. Kan ook producent van biogas zijn door te investeren in een biogasproductiefaciliteit.
Belangen Commercieel motief. Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago.
Meten calorische waarde gemengd gas. Meten van verbruikt volume bij
Stimuleren gebruik duurzame energie
Ondersteunende partijen Meetbedrijf (van de regionale netbeheerder) Commercieel meetbedrijf
CV-ketelfabrikant
Installatiebedrijf
verbruikers. Meten calorische waarde gemengd gas. Meten van verbruikt volume bij verbruikers. Productie, levering en onderhoud van aangepaste Cv-ketels. Realisatie, beheer en onderhoud van het mengstation en net.
door levering van meetdiensten.
Commercieel belang. Commercieel motief. Commercieel belang.
Overheden Gemeente
Voorwaarden scheppen: als gemeente
Provincie
Rijk
grondeigenaar is, kan via een contractuele verplichting aan projectontwikkelaar realisatie biogasnet worden opgelegd. Eigenaar en beheerder maatschappelijk vastgoed dat kan worden aangesloten op het biogasnet. Procesmanagement. Voorwaarden scheppen. Procesmanagement Verstrekken van financiering. Subsidiëren. Voorwaarden scheppen via aanpassen regelgeving. Subsidiëren.
Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago.
Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago. Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago.
Ontwikkelende partijen Projectontwikkelaar
Heeft bouwclaim of grondpositie. Beslist over ontwikkeling biogasnet, als
Corporatie
Lokaal energiebedrijf (initiatieven van bewoners)
hij daar al niet contractueel toe verplicht is (zie gemeente). Marktkennis: inschatting meerwaarde biogasnet voor klant. Heeft bouwclaim of grondpositie. Beslist over ontwikkeling biogasnet, als hij daar al niet contractueel toe verplicht is (zie gemeente). Marktkennis: inschatting meerwaarde biogasnet voor klant. Blijft als eindbelegger betrokken en kan derhalve ook in de exploitatiefase diverse rollen vervullen.
Betrekken van klanten bij het biogasnet. Spelen van toezicht- en eigenaarsrol in
Commercieel motief: bepaalt
medewerking mede op basis meerwaarde voor klant. Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago. Geen belang na ontwikkeling/realisatie. Maatschappelijk belang, bijdragen aan energietransitie weegt zwaarder dan bij projectontwikkelaar. Blijft als “belegger” in de exploitatiefase betrokken. Commercieel motief: bepaalt medewerking mede op basis meerwaarde voor klant. Bijdragen aan energietransitie. Duurzaam imago. Bijdragen aan energietransitie.
de exploitatiefase.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
13
Partij Belegger
Competenties Neemt de huurwoningen over van de ontwikkelaar. Is derhalve in de exploitatiefase betrokken.
Belangen Behoud waarde van het vastgoed.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
14
6
Marktmodellen Biogasnet
6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de volgende marktmodellen beschreven: het gaswetmodel; het warmtenetmodel en het model lokaal energiebedrijf. 6.2
Gaswetmodel
6.2.1 Inleiding/algemeen De Gaswet is niet van toepassing op Bionet. In dit model wordt het “leveranciersmodel” uit de
Gaswet nagebootst. Er is een scheiding tussen het eigendom/beheer van het net en de levering van (bio)gas. De regionale netbeheerder is eigenaar van het lokale biogasnet. Gelet op de Gaswet kan deze taak alleen worden verricht door een niet gereguleerde groepsmaatschappij. De eigenaar/beheerder van het biogasnet kan in dit model niet tevens leverancier zijn. In het model levert de biogasproductiefaciliteit (bijv. van de boer of het waterschap) aan een energieleverancier, die de levert aan de klant in het Bionet. De producent laat hierbij de facturering en inning over aan een leverancier. Er is vrije leverancierskeuze met betrekking tot de levering van biogas en aardgas. Er is derhalve sprake van volledig vrije mededinging tussen de leveranciers. Daardoor is de prijsvorming gelijk aan die op het normale aardgasnet. Feitelijk wordt aan alle klanten het zelfde gas geleverd, een mengsel van biogas en aardgas. Afhankelijk van de gewenste levering van aardgas wordt meer aardgas in het net ingevoerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat de calorische waarde van het aan de klant geleverde gas wordt afgeleid uit de calorische waarde van de invoeding van gas via het mengstation en de op klantniveau gebruikte kubieke meters (bio)gas.
6.2.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen Infrastructuur Rol
Partij
Netbeheer biogasnet − Realisatie biogasnet. − Beheren biogasnet. − Ontvangen, mengen, transporteren. Bij te geringe levering van biogas, bijmengen van aardgas. Eigenaar en exploitant biogasproductiefaciliteit. − Realisatie biogasproductiefaciliteit. − Exploiteren biogasproductiefaciliteit (produceren biogas)
Regionale netbeheerder.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI; een energiebedrijf.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
15
Financiële rollen Rol
Partij
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van Bionet.
Netbeheerder.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van het Bionet. Dit kan in de vorm van een achtergestelde lening.
Bank. Een provincie kan de realisatie van een Bionet bevorderen door een achtergestelde lening te verstrekken, die niet hoeft te worden terugbetaald als risico’s in de fasering van de woningbouw en dus de afname van biogas zich voordoen.
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf. Door de vrije leverancierskeuze bestaat er geen zekerheid over de afzet en daarmee de rentabiliteit van de investering. Wellicht zal een derde partij het risico op de investering (mede) dienen te dragen.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Bank, provincie.
Subsidieverstrekker.
Provincie, gemeente.
Levering en afname Rol
Partij
Leveren van biogas aan energieleverancier.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI; een energiebedrijf. De producent laat hierbij de facturering en inning bij klanten over aan een leverancier.
Leveren van biogas aan klanten fictief/ administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas). Leveren van aardgas aan klanten (fictief/ administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas). Afnemen van biogas (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas).
Energieleverancier.
Afnemen van aardgas (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas).
Klant.
Overige rollen Rol Initiatiefnemer van het Bionet.
Energieleverancier.
Klant.
Partij Netbeheerder/gemeente/provincie.
Meten: Meten van de calorische waarde van het ingevoerde gas op biogasnet. Meten van het geleverd volume gas per klant.
Onafhankelijk meetbedrijf van de regionale netbeheerder.
Factureren en incasso.
Energieleverancier.
Onafhankelijk toezicht
Er vindt onafhankelijk toezicht plaats door een
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
16
op doorbelasting van netwerkkosten via tarieven aan de klant en op leveringsvoorwaarden. − toepassing van het NMDA (niet meer dan anders)-principe (indien van toepassing).
overheidspartij. De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Bij de uitwerking van dit model dient derhalve afhankelijk van de lokale situatie een partij te worden gekozen.
−
6.2.3 Zeggenschap en toezicht Deze aspecten zijn in het marktmodel als volgt geregeld: Zeggenschap: De netbeheerder heeft zeggenschap over het beheer en operationeel management van het Bionet. Toezicht: Er vindt onafhankelijk toezicht plaats door een overheidspartij. De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Bij de uitwerking van dit model dient derhalve afhankelijk van de lokale situatie een partij te worden gekozen. 6.2.4 Schematische weergave Het model kan schematisch als volgt worden weergegeven. Meetbedrijf (van de reg. netbeheerder)
Onafhankelijk toezichthouder 6
7 Groepsmaatschappij reg. netbeheerder
Zeggenschap: Gemeente of provincie Eigenaar: Gemeente of provincie
Boer/Waterschap producent biogas 4
1 Legenda: Leverancier biogas
5
Voor biogasnet op te richten organisatie
2 3
Klant
Leverancier aardgas Leverancier van aa Leverancier van aa
Bestaande organisatie Activiteiten Toelichting
Figuur 3. Gaswetmodel
Beschrijving belangrijkste activiteiten (zie Figuur3): 1: Levering van biogas aan een energieleverancier. 2 en 3: Levering en afname van energie, facturatie van leveringskosten inclusief netwerkkosten.
Inning en betaling. 4: Levering en afname van netwerkdiensten, factureren, innen en betalen daarvan 5: Levering en afname van netwerkdiensten, factureren, innen en betalen daarvan. 6: Houden van toezicht en verstrekken van daartoe noodzakelijke gegevens. 7: Levering van meetdiensten.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
17
6.3
Warmtenetmodel
6.3.1 Inleiding/algemeen De Gaswet is niet van toepassing op Bionet. In dit model wordt het marktmodel nagebootst dat bij
warmtenetten gangbaar is. Er is geen scheiding tussen het eigendom/beheer van het net en de levering van (bio)gas. Er wordt een lokaal biogasbedrijf gecreëerd dat eigenaar en beheerder is van het net en
functioneert als leverancier. Het is tevens verantwoordelijk voor meetdiensten. De zeggenschap en het eigendom van het biogasbedrijf kan liggen bij een energiebedrijf of een joint venture van een gemeente en een energiebedrijf. De klant heeft geen zeggenschap over het lokale biogasbedrijf. In dit model leveren de leveranciers van bio-aardgas aan het lokale biogasbedrijf. Het lokale biogasbedrijf levert aan de klant biogas aangevuld met aardgas als er niet voldoende biogas is. De prijsvorming in het model is niet het resultaat van volledig vrije mededinging zoals in het Gaswetmodel. Het biogasbedrijf is immers monopolist. De klant wordt tegen het monopolie beschermd door toepassing van het “niet-meer-dan-andersprincipe”. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe (vgl. Warmtewet ; rol Autoriteit Consument & Markt (ACM)).
6.3.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen Infrastructuur Rol
Partij
Netbeheer biogasnet. − Realisatie biogasnet. − Beheren biogasnet. − Ontvangen, mengen, transporteren. Bij te geringe levering van biogas, bijmengen van aardgas. Eigenaar en exploitant biogasproductie-faciliteit. − Realisatie biogasproductiefaciliteit. − Exploiteren biogasproductiefaciliteit (produceren biogas).
Biogasbedrijf (een deelneming van een energiebedrijf en/of een gemeente. Deze partijen hebben dus zeggenschap).
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf. Deze levert aan het biogasbedrijf op basis van een langjarig contract. Door toepassing het NMDA-principe ligt het risico van stijging van biomassaprijzen bij de producent. De daling van de gasprijs kan (voor een termijn van 12 jaar) via de SDE zijn afgedekt. Omdat er derhalve geen zekerheid is omtrent de rentabiliteit van de investering, zal wellicht een derde partij het risico op de investering (mede) dienen te dragen.
Financiële rollen Rol
Partij
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van Bionet.
Biogasbedrijf.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het
Bank. Een provincie kan de realisatie van een Bionet
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
18
realiseren van het Bionet. Dit kan in de vorm van een achtergestelde lening.
bevorderen door een achtergestelde lening te verstrekken, die niet hoeft te worden terugbetaald als risico’s in de fasering van de woningbouw en dus de afname van biogas zich voordoen.
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Bank, provincie.
Subsidieverstrekker.
Provincie.
Levering en afname Rol Leveren van biogas aan het lokale biogasbedrijf.
Partij
Leveren door het lokale biogasbedrijf van een mengsel van biogas en gas aan klanten.
Biogasbedrijf.
Afnemen van een mengsel van biogas en gas.
Klant.
Overige rollen Rol Initiatiefnemer van het Bionet.
Partij Energieleverancier/gemeente.
Biogasproductiefaciliteit.
Meten: Meten van de calorische waarde van het ingevoerde gas op biogasnet. Meten van het geleverd volume gas per klant.
Biogasbedrijf.
Factureren en incasso.
Biogasbedrijf.
Onafhankelijk toezicht − toepassing van het NMDA (niet meer dan anders)-principe (indien van toepassing).
Toezicht: De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe (vgl. Warmtewet; rol ACM).
6.3.3 Zeggenschap en toezicht Deze aspecten zijn in het marktmodel als volgt geregeld: Zeggenschap: Het biogasbedrijf is een deelneming van een energiebedrijf en/of een gemeente. Deze partijen hebben dus zeggenschap. Toezicht: De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDAprincipe (vgl. Warmtewet; rol ACM).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
19
6.3.4 Schematische weergave
Het model kan schematisch op hoofdlijnen als volgt worden weergegeven. Inhuren commercieel meetbedrijf of meetbedrijf van de netbeheerder, beheerdiensten van lokale netbeheerder en/of een installatiebedrijf Boer/Waterschap producent biogas
1
Onafhankelijk toezichthouder
Lokaal biogasbedrijf
Leverancier aardgas
Eingendom/zeggenschap: Energieleverancier en/ of gemeente
4 3
Klant
2 Legenda: Voor biogasnet op te richten organisatie Bestaande organisatie Activiteiten Toelichting
Figuur 4. Warmtenetmodel
Beschrijving belangrijkste relaties (zie figuur 4): 1 en 2: Levering van biogas en aardgas aan lokaal biogasbedrijf. 3: Leveringen afname van energie, factureren van leveringskosten en netwerkkosten. Inning en
betaling. 4: Houden van toezicht en verstrekken van daartoe noodzakelijke gegevens. 6.4
Warmtenetmodel II
Het verschil ten opzicht van warmtenetmodel I is dat het NMDA principe niet wordt toegepast. De gedachte achter dit model is dat de klant er bewust voor kiest om een woning te kopen die is uitgerust met Bionet. De klant dient derhalve het risico te dragen van biogasprijsstijgingen als gevolg van prijsstijgingen van biomassa en dalingen van de aardgasprijs (dit laatste voor zover dit niet wordt afgedekt door de SDE-regeling). Schematisch is het model identiek aan Model 2. 6.5
Model Lokaal energiebedrijf
In dit marktmodel wordt een lokaal energiebedrijf opgericht door bewoners. De belangrijkste kenmerken van het model zijn: Er wordt een lokaal energiebedrijf opgericht. Dit bedrijf heeft de volgende hoofdtaken: − Het organiseren van een collectief van klanten voor het inkopen van biogas. − Het als collectief kiezen voor een leverancier van biogas en aardgas waarmee voor een lange termijn contracten worden afgesloten.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
20
Optioneel: het (mede-)investeren in de biogasfaciliteit. De regionale netbeheerder is eigenaar van het lokale biogasnet. Gelet op de Gaswet kan deze taak alleen worden verricht door een niet gereguleerde groepsmaatschappij. Die is tevens verantwoordelijk voor meetdiensten. In het model levert de biogasproductiefaciliteit (van de boer of het waterschap) aan een energieleverancier. De energieleverancier levert aan de klant biogas aangevuld met aardgas als er niet voldoende biogas is. De prijsvorming in het model is niet het resultaat van volledig vrije mededinging zoals in het Gaswetmodel. De energieleverancier is immers monopolist. De klant wordt tegen het monopolie beschermd door toepassing van het “niet-meer-dan-andersprincipe”. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe (vgl. Warmtewet; rol ACM). −
6.5.1 Marktrollen en de partijen die ze spelen Infrastructuur Rol
Partij
Netbeheer biogasnet. − Realisatie biogasnet. − Beheren biogasnet. − Ontvangen, mengen, transporteren. Bij te geringe levering van biogas, bijmengen van aardgas. Eigenaar en exploitant biogasproductiefaciliteit. − Realisatie biogasproductiefaciliteit. − Exploiteren biogasproductiefaciliteit (produceren biogas).
Regionale netbeheerder.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf. In dit marktmodel is het ook mogelijk dat de lokale organisatie van bewoners medeeigenaar is van de biogasproductiefaciliteit. Door toepassing het NMDA-principe ligt het risico van stijging van biomassaprijzen bij de producent. De daling van de gasprijs kan (voor een termijn van 12 jaar) via de SDE zijn afgedekt. Indien de energieleverancier mede-investeert in de biogasproductiefaciliteit, wordt het rendabel houden van de exploitatie een gedeelde inspanning van de boer/etc., de energieleverancier en (optioneel) het lokale energiebedrijf.
Financiële rollen Rol
Partij
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van Bionet.
Regionale netbeheerder.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van het Bionet. Dit kan in de vorm van
Bank. Een provincie kan de realisatie van een Bionet bevorderen door een achtergestelde lening te
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
21
een achtergestelde lening.
verstrekken, die niet hoeft te worden terugbetaald als risico’s in de fasering van de woningbouw en dus de afname van biogas zich voordoen.
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf. In dit marktmodel is het ook mogelijk dat het lokale energiebedrijf mede-eigenaar zijn en verstrekkers van eigen vermogen.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Bank, provincie.
Subsidieverstrekker.
Provincie, gemeente.
Levering en afname Rol Leveren van biogas aan energieleverancier.
Partij
Leveren door een energieleverancier van een mengsel van biogas en aardgas aan klanten. Afnemen van een mengsel van biogas en gas.
Energieleverancier.
Overige rollen Rol Initiatiefnemer van het Bionet.
Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI; een energiebedrijf. De producent laat hierbij de facturering en inning bij klanten over aan een leverancier.
Klant.
Partij Energieleverancier/gemeente/lokaal energiebedrijf.
Meten: Meten van de calorische waarde van het ingevoerde gas op biogasnet. Meten van het geleverd volume gas per klant.
Onafhankelijk meetbedrijf van de regionale netbeheerder.
Factureren en incasso.
Energieleverancier.
Onafhankelijk toezicht − toepassing van het NMDA (niet meer dan anders)-principe (indien van toepassing).
Toezicht: De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe (vgl. Warmtewet; rol ACM).
6.5.2 Zeggenschap en toezicht Deze zijn in het marktmodel als volgt geregeld: Zeggenschap: Het lokaal energiebedrijf is een deelneming van een energiebedrijf en/of een gemeente. Deze partijen hebben dus zeggenschap. Toezicht: De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDAprincipe (vgl. Warmtewet; rol ACM).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
22
6.5.3 Schematische weergave
Het model kan schematisch op hoofdlijnen als volgt worden weergegeven. Meetbedrijf (van de reg. netbeheerder)
Onafhankelijk toezichthouder 5
6 Groepsmaatschappij reg. netbeheerder
3
Boer/Waterschap producent biogas 4
Zeggenschap: Gemeente of provincie Eigenaar: Gemeente of provincie
1 Leverancier biogas en aardgas
Lokaal energiebedrijf 2
Zeggenschap: Bewoners en bedrijven Eigenaar: Bewoners en bedrijven
Klant Klant Klant Klant Legenda: Voor biogasnet op te richten organisatie Bestaande organisatie Activiteiten Toelichting
Figuur 5. Model Lokaal Energiebedrijf
Beschrijving belangrijkste relaties (zie Figuur 5): 1: Levering van biogas aan een energieleverancier. Optioneel investeert de leverancier (mede) in
de biogasproductiefaciliteit. 2: Levering en afname van energie, facturatie van leveringskosten inclusief netwerkkosten. Inning en betaling. 3: Optioneel: het lokaal energiebedrijf is (mede-)investeerder in de biogasfaciliteit. 4: Levering en afname van netwerkdiensten, factureren, innen en betalen daarvan. 5: Houden van toezicht/verstrekken van daartoe noodzakelijke gegevens. 6: Levering van meetdiensten.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
23
6.6
Model Lokaal energiebedrijf II
Het verschil ten opzicht van model Lokaal energiebedrijf is dat het NMDA principe niet wordt toegepast. De gedachte achter dit model is dat de klant er bewust voor kiest om een woning te kopen die is uitgerust met Bionet. De klant dient derhalve het risico te dragen van biogasprijsstijgingen als gevolg van prijsstijgingen van biomassa en dalingen van de aardgasprijs (dit laatste voor zover dit niet wordt afgedekt door de SDE-regeling). Schematisch is het model identiek aan Model 3. 6.7
Model Lokaal energiebedrijf III
Het model is op hoofdlijnen gelijk aan het model Lokaal Energiebedrijf. Echter bij dit model kan de klant kiezen tussen levering van biogas en aardgas van verschillende leveranciers. Hiermee wordt het systeem van volledig vrije mededinging uit het leveranciersmodel van de Gaswet in het model geïntroduceerd. Daartoe worden er nieuwe partijen aan het model Lokaal energiebedrijf toegevoegd, te weten leveranciers van aardgas. Het model ziet er schematisch als volgt uit. Onafhankelijk toezichthouder
Meetbedrijf (van de reg. netbeheerder)
7
8 Groepsmaatschappij reg. netbeheerder
Boer/Waterschap producent biogas 6
2
1 Leverancier biogas
5
Zeggenschap: Gemeente of provincie Eigenaar: Gemeente of provincie
3
4 Leverancier aardgas Leverancier van aa Leverancier van aa
Lokaal energiebedrijf
Zeggenschap: Bewoners en bedrijven Eigenaar: Bewoners en bedrijven
Klant Klant Klant Klant Legenda: Voor biogasnet op te richten organisatie Bestaande organisatie Activiteiten Toelichting
Figuur 6. Model lokaal Energiebedrijf, variant vrije leverancierskeuze
Beschrijving belangrijkste relaties (zie Figuur 6): 1: Levering van biogas aan een energieleverancier. Optioneel investeert de leverancier (mede) in
de biogasproductiefaciliteit. 2: Optioneel: lokaal energiebedrijf is (mede-)investeerder in de biogasfaciliteit. 3/4: Leveren van biogas en aardgas aan klanten (fictief/administratief; er is feitelijk sprake van levering van een mengsel van aardgas en biogas), facturatie van leveringskosten inclusief netwerkkosten. Inning en betaling. 5/6: Levering en afname van netwerkdiensten, factureren, innen en betalen daarvan. 7: Houden van toezicht/verstrekken van daartoe noodzakelijke gegevens.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
24
8: Levering van meetdiensten.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
25
7
Toetsing marktmodellen
7.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de marktmodellen getoetst aan de opgestelde set van criteria. In paragraaf 7.2 wordt het toetsingskader beschreven. In paragraaf 7.3 zijn de resultaten van het toetsingsproces beschreven. 7.2
Toetsingskader
Juridisch haalbaarheid
1. Mate waarin het model past binnen de bestaande wet- en regelgeving. Klantgerichtheid
2. Mate waarin in het model naar verwachting de klantwensen worden opgevolgd. 3. Mate waarin klant beschermd wordt tegen een eventueel monopolie. 4. Mate waarin het model tot lagere energiekosten voor de klant leidt en het risico van hogere energiekosten beperkt. Maatschappelijke sturing
5. Mate waarin klanten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering. 6. Mate waarin producenten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering. Reproduceerbaarheid
7. Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat er uitbreiding van het netwerk en het aantal aangesloten klanten is. 8. Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat het aantal leveranciers van biogas kan worden uitgebreid. 9. Mate waarin het model onafhankelijk van de lokale context kan worden toegepast. 10. Mate van complexiteit: Vanwege de beperkte schaalgrootte van biogasnetten hebben modellen met een beperkt aantal organisaties en relaties de voorkeur.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
26
Betrouwbaarheid
11. Mate waarin het model de mogelijkheid biedt om het netbeheer uit te besteden aan professionele partijen. Financiële haalbaarheid
12. Mate waarin de producent van biogas een gegarandeerde afzet heeft tegen een gegarandeerd prijsniveau. 13. Mate waarin het model bijdraagt aan de financiële haalbaarheid van het concept Bionet. 14. Mate (uitgangspunt: zoveel mogelijk biomassa, zo min mogelijk CO2, kabinetsdoelstelling)waarin het model de financierbaarheid van Bionet bevordert. 15. Mate waarin het model de financierbaarheid van de productie van biogas bevordert. Maatschappelijke kosten en baten
16. Mate waarin maatschappelijke baten worden geoptimaliseerd en maatschappelijke kosten geminimaliseerd (geoperationaliseerd als: De uitstoot van zo veel mogelijk CO2 voorkomen door zo veel mogelijk biomassa aan te wenden voor de productie van biogas). 7.3
Aanpak toetsing marktmodellen
In deze paragraaf worden de resultaten beschreven van de toetsing van de beschreven marktmodellen op basis van het ontwikkelde toetsingskader. In een workshop is door de deelnemers een beoordeling gegeven van verschillende modellen. De aanpak was er daarbij op gericht om via een gestructureerde discussie zo veel mogelijk aspecten van de modellen separaat, dat wil zeggen per criterium uit het toetsingskader, te bespreken, om vervolgens op basis van de gedeelde informatie tot een overall conclusie te komen. Voor de workshop zijn alle geïnterviewde partijen en de leden van de stuurgroep uitgenodigd. De representativiteit van de uitkomst is gewaarborgd doordat kennisinstituten, lokale producenten, netbeheerders en de overheid vertegenwoordigd waren. Daarnaast is in de geleide discussie steeds verzocht om bij de beoordeling rekening te houden met de belangen van de niet aanwezige partijen. Er zijn drie discussierondes gevoerd. In de eerste ronde werd na inhoudelijke discussie door de aanwezigen in consensus een score gegeven voor elk model op de criteria in het toetsingskader. Er heeft geen weging plaatsgevonden van de verschillende criteria omdat deze per partij verschillend is. De daarbij gehanteerde schaalverdeling ziet er als volgt uit: 1 Zeer slecht 2 Onvoldoende 3 Matig
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
27
4 Goed 5 Zeer goed
In de tweede ronde is bezien bij welke combinaties van modellen en criteria waarop in de eerste ronde door de deelnemers een score van 1 (zeer slecht) was gegeven, er sprake was van onoverkomelijke bezwaren ofwel “showstoppers”. In de derde discussieronde werd het voorkeursmodel gekozen. 7.4
Resultaten eerste discussieronde
10 Mate van complexiteit: vanwege de beperkte schaalgrootte van biogasnetten hebben modellen met een beperkt aantal organisaties en relaties de voorkeur Betrouwbaarheid 11 Mate waarin het model de mogelijkheid biedt om beheertaken (meten, factureren, technisch beheer) uit te besteden aan professionele partijen Financiele haalbaarheid 12 Mate waarin de producent van biogas een gegarandeerde afzet heeft tegen een gegarandeerd prijsniveau 13 Mate waarin het model bijdraagt aan de financiele haalbaarheid van het concept bionet 14 Mate waarin het model de financierbaarheid van bionet bevordert 15 Mate waarin het model de financierbaarheid van productie van biogas bevordert Maatschappelijke kosten en baten 16 Mate waarin maatschappelijke baten worden geoptimaliseerd en maatschappelijke kosten geminimaliseerd (uitgangspunt: zoveel mogelijk biomassa, zo min mogelijk co2, kabinetsdoelstelling)
dr I ne rg ie be
M
od
el lo
ka al e
ne rg ie be ka al e
M
od
el lo M
od
el lo
ka al e
od el tm
W ar m
te ne
tm te ne W ar m
Beoordelingscriteria Juridische haalbaarheid 1 Mate waarin het model past binnen de bestaande wet- en regelgeving Klantgerichtheid 2 Mate waarin in het model naar verwachting de klantwensen worden opgevolgd 3 Mate waarin de klant beschermd wordt tegen een eventueel monopolie 4 Mate waarin het model tot lagere energiekosten voor de klant leidt en het risico van hogere energiekosten beperkt Maatschappelijke sturing 5 Mate waarin klanten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering 6 Mate waarin producenten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering Reproduceerbaarheid 7 Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat er uitbreiding van het netwerk en het aantal aansluitingen kan plaatsvinden, 8 Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat het aantal leveranciers van biogas kan worden uitgebreid. 9 Mate waarin het model onafhankelijk van de lokale context kan worden toegepast
Ga s
we tm
od
el
od el
II
ne rg ie be
dr
dr I
I
II
In onderstaande tabel is de score van de modellen per criterium opgenomen, die in de eerste discussieronde door de deelnemers van de workshop werd gegeven.
1
5
4
5
4
1
5 5
2 3
1 1
4 4
3 3
5 5
4
3
1
3
2
5
2
1
1
4
3
5
1
5
5
3
3
2
4
3
3
3
3
4
4
2
2
3
3
4
5
3
3
2
2
3
2
5
5
4
4
2
3
3
3
3
3
3
1
4
5
3
3
2
3
3
3
3
3
3
3 1
5 3
5 4
3 4
3 5
3 2
1
4
3
5
4
2
Tabel 1. Score modellen per criterium
Per criterium is een weergave van de discussie als toelichting op de door partijen overeengekomen score opgenomen. Juridisch haalbaarheid
1. Mate waarin het model past binnen de bestaande wet- en regelgeving.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
28
Modellen met een vrije leverancierskeuze zijn in beginsel strijdig met de huidige regelgeving. Op grond van de huidige allocatieregels kan op regionale netten slechts één leverancier tegelijk actief zijn op een aansluitpunt (EAN-code). Een wijziging in de allocatieregels (‘codewijziging’) kost ca. 14 – 16 maanden tijd, mits er tussen de netbeheerders bestaat over de door te voeren wijzigingen. Warmtenetmodel 1 en Model lokaal energiebedrijf 1 scoren hoger dan Warmtenetmodel 2 en Model lokaal energiebedrijf 2 vanwege het feit dat hier wel het NMDA-principe wordt toegepast, hetgeen aansluit bij het resultaat van de maatschappelijke discussie en de neerslag daarvan in de nieuwe Warmtewet, waarin het NMDA-principe is opgenomen. Klantgerichtheid
2. Mate waarin in het model naar verwachting de klantwensen worden opgevolgd.
Het Gaswetmodel en het model Lokaal Energiebedrijf 3 bieden de klanten de mogelijkheid om die leverancier te kiezen die hun klantwens het meest optimaal kan vervullen. Bij het model lokaal energiebedrijf 1, hebben klanten als collectief de keuze om een andere leverancier te kiezen. Bij model lokaal energiebedrijf 2, zijn de klantwensen minder geborgd omdat het NMDA-principe niet wordt toegepast. 3. Mate waarin klant beschermd worden tegen een eventueel monopolie.
Het Gaswetmodel en het model Lokaal Energiebedrijf 3, gaan uit van vrije leverancierskeuze en scoren het best omdat klanten in alle gevallen een andere leverancier kunnen kiezen. De modellen waarbij via het NMDA-principe de consument wordt beschermd voldoen daarna het meest aan de klantwensen. 4. Mate waarin het model tot lagere energiekosten voor de klant leidt en het risico van hogere energiekosten beperkt.
De modellen met vrije leverancierskeuze (Gaswetmodel en model lokaal energiebedrijf 3) scoren het hoogst vanwege de verwachte marktwerking waarbij het laatstgenoemde model nog wat hoger scoort omdat er collectief kan worden ingekocht. Het Warmtenetmodel en het model lokaal energiebedrijf scoren iets lager omdat consumenten alleen worden beschermd door het NMDA principe. Voor Warmtenetmodel II geldt dat hogere energiekosten direct, naar de klant kunnen worden doorbelast, waardoor dit model het laagst scoort. Bij model lokaal energiebedrijf III wordt de klant tegen hogere energiekosten beschermd door zijn participatie in het lokale biogasbedrijf Maatschappelijke sturing
5. Mate waarin klanten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering.
Model lokaal energiebedrijf 3 scoort hierop het best omdat klanten vrije leverancierskeuze en zeggenschap in het lokale energiebedrijf hebben. De modellen Lokaal Energiebedrijf scoren relatief
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
29
goed omdat de klant hier invloed kan uitoefenen op de organisatie van de keten. Voor de Warmtenetmodellen geldt dat de klant slechts op het moment van aankoop van een woning in een Bionetgebied, keuze heeft met betrekking tot de voor hem van toepassing zijnde organisatie van de keten. 6. Mate waarin producenten invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van de keten van productie tot levering.
Bij de Warmtenetmodellen bepalen de producenten, samen met andere participanten in het lokale biogasbedrijf hoe de totale keten wordt vormgegeven. Voor de modellen Lokaal Energiebedrijf 1 en 2 geldt dat er sprake is van lange termijn contracten met de leverancier, zodat de producent alleen invloed heeft op het moment van contracteren. Bij model Lokaal energiebedrijf 3 en het Gaswetmodel, is de producent afhankelijk van de keuze van de klant. Reproduceerbaarheid
7. Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat er uitbreiding van het netwerk en het aantal aangesloten klanten mogelijk is.
Potentiele klanten zullen eerder geneigd zijn zich te laten aansluiten op een netwerk, waar vrije leverancierskeuze is gewaarborgd. Derhalve scoren het Gaswetmodel en het model Lokaal energiebedrijf 3 het best. 8. Mate waarin het model opschaalbaar is. Het model dient er zich toe te lenen dat het aantal leveranciers van biogas kan worden uitgebreid.
Potentiele biogasleveranciers kunnen gemakkelijker worden aangesloten op netwerken waar vrije leverancierskeuze is gewaarborgd. Bij de Warmtenetmodellen kan het Biogasbedrijf ervoor kiezen om geen nieuwe partijen toe te laten om de eigen afzet te garanderen. Bij het de modellen Lokaal energiebedrijf 1 en 2 kan dit eveneens gelden. 9. Mate waarin het model onafhankelijk van de lokale context kan worden toegepast.
Voor de toepassing van het Gaswetmodel is organisatorisch niet veel meer nodig dan in situaties waarin geen Bionet wordt ontwikkeld, ervan uitgaand dat de juridische bottle necks zijn opgelost. Voor de Warmtenetmodellen geldt dat voor implementatie naast de netbeheerder meerdere partijen betrokken moeten worden in de oprichting van het biogasbedrijf. Voor de modellen Lokale Energiebedrijven geldt dat er een lokaal initiatief van bewoners aanwezig dient te zijn of te worden opgericht. 10. Mate van complexiteit: Vanwege de beperkte schaalgrootte van biogasnetten hebben modellen met een beperkt aantal organisaties en relaties de voorkeur.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
30
Voor de Warmtenetmodellen en de modellen Lokaal Energiebedrijf 1 en 2 geldt dat er slechts sprake is van één leverancier. De Warmtenetmodellen zijn organisatorisch het minst complex en scoren derhalve het hoogst. Betrouwbaarheid
11. Mate waarin het model de mogelijkheid biedt om het netbeheer uit te besteden aan professionele partijen.
De verschillende modellen bieden in gelijke mate de kans om dit soort taken uit te besteden. Financiële haalbaarheid
12. Mate waarin de producent van biogas een gegarandeerde afzet heeft tegen een gegarandeerd prijsniveau.
Bij de modellen met vrije leverancierskeuze kunnen de klanten eenvoudig overstappen naar andere leveranciers, waardoor de producent bij een lagere aardgasprijs, geconfronteerd wordt met een lagere afzet. Het Gaswetmodel scoort daarom het laagst, gevolgd door Model lokaal energiebedrijf 3. Bij het warmtenetmodel 1 en model Lokaal energiebedrijf 1 wordt het NMDA principe toegepast. Daardoor is er geen mogelijkheid om prijsstijgingen door te berekenen aan de klant. De overige modellen (zonder vrije leverancierskeuze) scoren het hoogst. 13. Mate waarin het model bijdraagt aan de financiële haalbaarheid van het concept Bionet.
Bij de beoordeling van dit criterium is met name gelet op de financiële risico’s en niet op een verandering in kosten en baten (bv toenemende transactiekosten bij een model). Conclusie is dat er per model een andere verdeling van financiële risico’s is over alle betrokken partijen, maar per saldo de modellen over de keten neutraal scoren. Bij de modellen met NMDA en vrije leverancierskeuze is de klant beschermd tegen hogere energieprijzen en draagt dus weinig risico. Bij de modellen zonder NMDA en geen vrije leverancierskeuze draagt juist de producent en het biogasbedrijf minder risico. 14. Mate waarin het model de financierbaarheid van Bionet bevordert. Warmtenetmodel 1 en 2 scoren het hoogst, omdat in dit model, in tegenstelling tot de andere modellen, naast de netbeheerder nog andere kapitaalkrachtige partijen in het net kunnen investeren. 15. Mate waarin het model de financierbaarheid van de productie van biogas bevordert.
De modellen met vrije leverancierskeuze scoren laag, omdat de producent niet verzekerd is van een constante afname van biogas. Klanten kunnen immers vrij overstappen naar een energieleverancier van aardgas. De modellen zonder vrije leverancierskeuze en toepassing van NMDA scoren het hoogst, omdat de producent de hogere kosten van biomassa vrij kan doorberekenen aan de klant. Van
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
31
deze modellen scoort Model lokaal energiebedrijf 2 het hoogst, omdat er ook nog sprake kan zijn dat klanten mede investeren in de productie. Maatschappelijke kosten en baten
16. Mate waarin maatschappelijke baten worden geoptimaliseerd en maatschappelijke kosten geminimaliseerd (geoperationaliseerd als: De uitstoot van zo veel mogelijk CO2 voorkomen door zo veel mogelijk biomassa aan te wenden voor de productie van biogas).
De modellen met vrije leverancierskeuze scoren het laagst, omdat klanten vrij kunnen overstappen van energieleveranciers van aardgas en het daarom onzeker is dat de biomassabron volledig benut wordt. Het Gaswetmodel scoort daarom het laagst, gevolgd door Model lokaal energiebedrijf 3. Bij dit laatste zal een deel van de klanten echter minder snel overstappen; er is immers een collectief van klanten opgericht voor de inkoop van biogas. Voor de overige modellen geldt dat toepassing van NMDA hoger scoort, omdat meer klanten zullen instappen bij toepassing van NMDA. Het Model lokaal energiebedrijf 1 scoort het hoogst, omdat er én NMDA wordt toegepast én er een collectief van klanten is opgericht voor de inkoop van biogas. 7.5
Resultaten tweede discussieronde
Vervolgens is nadere discussie gevoerd over de modellen en over de criteria waaraan in de eerste gespreksronde de score 1 (zeer slecht) was toegekend (zie tabel 1 de gele en rood gekleurde cellen). Per criterium met score is gediscussieerd of dit show stoppers zijn. Geconcludeerd werd dat de score van Warmtenet model 2 op de criteria 2 t/m 4 (rode cellen) show stoppers zijn, waardoor het model in de praktijk niet toepasbaar is. Voor criterium 2 (mate waarin in het model naar verwachting de klantwensen worden opgevolgd) geldt dat de kans dat aan klantwensen wordt voldaan gering is omdat de klant geen zeggenschap heeft over de Bionetorganisatie. Met betrekking tot criterium 3 (mate waarin de klant beschermd wordt tegen een eventueel monopolie) geldt dat er in dit model er geen sprake is van concurrentie tussen leveranciers. Er is dus sprake van een monopolie. Ook wordt het NMDA-principe niet toegepast. Hierdoor wordt de klant niet beschermd tegen door het lokaal biogasbedrijf doorgevoerde tariefsverhogingen en/of verslechteringen in het dienstenpakket. Daardoor zouden de te ontwikkelen woningen met Bionet, wellicht niet goed kunnen worden verkocht zodat realisatie van dit model als onwaarschijnlijk wordt gekenschetst. Ten aanzien van criterium 4 (mate waarin het model tot lagere energiekosten voor de klant leidt en het risico van hogere energiekosten beperkt) werd geconcludeerd dat de kans hierop gelet op het ontbreken van marktwerking of andere correctiemechanismen te beperkt was. 7.6
Keuze voorkeursmodel
In de workshop werd door alle deelnemers geconcludeerd dat Warmtenetmodel 1 aangevuld met het participatieaspect door klanten dat bij de modellen lokale energiebedrijven aan de orde is, het voorkeursmodel zou moeten zijn. Geconcludeerd werd dat een dergelijk model invulling zou geven aan een gezamenlijke ondernemersgedachte, gericht op de productie, levering en het gebruik van
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
32
duurzame energie, waarin ook de klant participeert. Het resulterende model is beschreven in hoofdstuk 8.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
33
8
Uitwerking voorkeursmodel
8.1
Inleiding
Het voorkeursmodel wordt in dit hoofdstuk verder uitgewerkt. Deze uitwerking bestaat uit de volgende elementen: Een nadere beschrijving van de door de partijen te verrichten activiteiten. Een keuze voor de gewenste rechtsvorm van de organisatie. 8.2
Bionetmodel
8.2.1 Inleiding/algemeen Dit model is een combinatie van het marktmodel dat bij warmtenetten gangbaar is, aangevuld met
participatie/zeggenschap door klanten. Er is geen scheiding tussen het eigendom/beheer van het net en de levering van (bio)gas. Er wordt een lokaal biogasbedrijf gecreëerd dat eigenaar en beheerder is van het net en functioneert als leverancier. Het is tevens verantwoordelijk voor meetdiensten. De zeggenschap over en het eigendom van het biogasbedrijf wordt gedeeld door klanten en een energiebedrijf of bijvoorbeeld een joint venture van een gemeente en een energiebedrijf. Klanten zijn niet verplicht om van deze optie gebruik te maken. Er zijn waarschijnlijk ook klanten niet actief wensen te participeren. De producenten van biogas leveren aan het lokale biogasbedrijf. Het lokale biogasbedrijf levert aan de klant biogas aangevuld met aardgas als er niet voldoende biogas is. Het biogasbedrijf is monopolist. De klant wordt tegen het monopolie beschermd door toepassing van het “niet-meer-dan-anders-principe”. Daarnaast heeft de klant een deel van de zeggenschap en kan op die wijze meesturen op aspecten als prijsvorming en service. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe (vgl. Warmtewet; rol ACM).
8.2.2 Marktrollen en de partijen die ze spelen Infrastructuur Rol
Partij
Netbeheer biogasnet. − Realisatie biogasnet. − Beheren biogasnet. − Ontvangen, mengen, transporteren. Bij te geringe levering van biogas, bijmengen van aardgas. Eigenaar en exploitant biogasproductiefaciliteit. − Realisatie biogasproductiefaciliteit. − Exploiteren biogasproductiefaciliteit (produceren biogas).
Biogasbedrijf, waarin naast klanten, in beginsel een energiebedrijf, een groepsmaatschappij van de regionale netbeheerder en een gemeente kunnen participeren. Een boer/een combinatie van boeren/een RWZI /een energiebedrijf. Deze levert aan het biogasbedrijf op basis van een langjarig contract. Door toepassing het NMDA-principe ligt het risico van stijging van biomassaprijzen bij de producent. De daling van de
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
34
gasprijs kan (voor een termijn van 12 jaar) via de SDE zijn afgedekt. Omdat er derhalve geen zekerheid is omtrent de rentabiliteit van de investering, zal wellicht een derde partij het risico op de investering (mede) dienen te dragen. Dit zou ook het op te richten biogasbedrijf kunnen zijn. Financiële rollen Rol
Partij
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van Bionet.
Biogasbedrijf. Het eigen vermogen wordt met name ingebracht door de niet-klanten die in het bedrijf participeren.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van het Bionet. Dit kan in de vorm van een achtergestelde lening.
Deze taak kan worden vervuld door een bank. Het is ook mogelijk dat een overheid, bijvoorbeeld een provincie de realisatie van een Bionet bevordert door financiering te verstrekken tegen gunstige voorwaarden (bijvoorbeeld een achtergestelde lening of een lening tegen lagere dan de marktrente).
Verstrekken van eigen vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Het benodigde eigen vermogen wordt in beginsel ingebracht door een boer/een combinatie van boeren/een RWZI. Participatie door het biogasbedrijf kan een optie zijn.
Verstrekken van vreemd vermogen voor het realiseren van de biogasproductiefaciliteit.
Deze taak kan worden vervuld door een bank. Overige opties zijn dat een overheid of het biogasbedrijf hierin (mede) voorziet.
Subsidieverstrekker.
Overheid (bijvoorbeeld een provincie).
Levering en afname Rol Leveren van biogas aan het lokale biogasbedrijf.
Partij
Leveren door het lokale biogasbedrijf van een mengsel van biogas en gas aan klanten.
Biogasbedrijf.
Afnemen van een mengsel van biogas en gas.
Klant.
Overige rollen Rol Initiatiefnemer van het Bionet.
Partij Energieleverancier/gemeente/Klant/.
Biogasproductiefaciliteit.
Meten: Meten van de calorische waarde van het ingevoerde gas op biogasnet. Meten van het geleverd volume gas per klant.
Onder verantwoordelijkheid van het Biogasbedrijf uitgevoerd door meetbedrijf van de regionale netbeheerder (die zelf ook kan participeren in het biogasbedrijf).
Factureren en incasso.
Onder verantwoordelijkheid van het Biogasbedrijf uitgevoerd door een energieleverancier (die zelf ook kan participeren in het biogasbedrijf).
Onafhankelijk toezicht
Er wordt onafhankelijk toezicht georganiseerd op de
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
35
−
toepassing van het NMDA (niet meer dan anders)-principe (indien van toepassing).
aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDA-principe. Het is mogelijk hiervoor één of meer organisaties gespecialiseerde advies- of ingenieursbureaus aan te wijzen.
8.2.3 Zeggenschap en toezicht Deze aspecten zijn in het marktmodel als volgt geregeld: Zeggenschap: In het biogasbedrijf wordt de zeggenschap gedeeld door bijvoorbeeld een energiebedrijf, een netbeheerder, een gemeente en de klanten die dat willen. Toezicht: De Gaswet is niet van toepassing. Het toezicht is dus niet geregeld. Er is onafhankelijk toezicht op de aan de klant door te belasten kosten van het net en de toepassing van het NMDAprincipe (vgl. Warmtewet; rol ACM). 8.2.4 Schematische weergave
Het model kan schematisch op hoofdlijnen als volgt worden weergegeven.
Figuur 7. Voorkeursmodel
Beschrijving belangrijkste relaties (zie Figuur 7): 1 en 2: Levering van biogas en aardgas aan lokaal biogasbedrijf. 3: Leveringen afname van energie, factureren van leveringskosten en netwerkkosten. Inning en
betaling. 4: Houden van toezicht en verstrekken van daartoe noodzakelijke gegevens. Er bestaat een gemeenschappelijk bestuur van het biogasbedrijf waarin ook klanten participeren.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
36
8.3
Aanvullende toetsing agency theory en common pool resources theory
Het voorkeursmodel is getoetst aan de Agency theorie en common-pool resources-theorie. Deze theorieën zijn in het onderstaande kort samengevat:
Agency theorie Bij de agency theorie staat het keuzevraagstuk van de contractuele vormgeving van transactierelaties tussen deelnemers (actoren) aan het economische proces centraal. De theorie kent twee veronderstellingen: De principaal (opdrachtgever) streeft andere belangen na dan de agent (opdrachtnemer). De principaal heeft ten opzichte van de agent een informatieachterstand en is niet in staat is om de doelen en activiteiten van de agent volledig te achterhalen. Het resultaat van deze informatie-asymmetrie is dat er ondoelmatigheid optreedt. Deze ondoelmatigheid wordt X-inefficiency genoemd. De agency theorie gaat vervolgens in op de vraag hoe de principaal opportunistisch gedrag door de agent kan voorkomen.
Toetsing marktmodel aan agency theorie Vertaald naar het biogasnetwerk, zou de klant in het Bionet gezien kunnen worden als een principaal: Hij verleent opdracht tot het leveren van gas aan het biogasbedrijf (waarvan het management kan worden gezien als de agent) en heeft niet de keuze gas of een vergelijkbare energiedrager door een andere partij geleverd te krijgen. Tevens heeft hij niet voldoende informatie om te kunnen vaststellen of de betaalde prijs en leveringsvoorwaarden in overeenstemming zijn met het NMDA principe. Door de klant zeggenschap te geven in het biogasbedrijf, kan de informatieachterstand van de klant worden verminderd. Deze kan hierdoor meer controle uitoefenen op de agent (het management van het biogasbedrijf).
Common Pool Resources-theorie Ostrom 2 geeft de volgende definitie van Common Pool Recources in relatie tot andere goederen, waarbij eerst de kernbegrippen Exclusion en Subtractability worden benoemd: “Exclusion” Goods and events in the world that individuals value differ in terms of how easy or costly it is to exclude or limit potential beneficiaries (users) from consuming them once they are provided by nature or through the activities of other individuals. “The legal and economic feasibility of excluding or limiting use by potential beneficiaries is derived from the physical attributes of the goods and from the institutions used in a particular jurisdiction.” “Subtractability” The goods and events that individuals value also differ in terms of the degree of subtractability of one person’s use from that available to be used by others. If one fisherman lands a ton of fish, those fish 2
Rules, games and common-pool recourses (E. Ostrom, R. Gardner, J. Walker, 1994)
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
37
are not available for other fishermen. On the other hand, one person’s use of a weather forecast does not reduce the availability of the information in that forecast for others to use.” Vervolgens wordt op basis hiervan gekomen tot een karakterisering van common pool resources: “Private goods, which are characterized by the relative ease of exclusion in an economic and legal sense and by subtractability, are the commodities best analyzed using neoclassical theory of markets. Public goods are the opposite to private goods in regard to both attributes. Toll goods (sometimes referred to as club goods) share with private goods the relative ease of exclusion and with public goods the relative lack of subtractability. Common pool resources share with private goods the subtractability of resource units and with public goods the difficulty of exclusion.” Common pool resources kunnen derhalve worden omschreven als goederen waarvan het gebruik moeilijk kan worden uitgesloten en die door gebruik in omvang verminderen. Voorbeelden van overmatig gebruik van common-pool resources zijn overbevissing en ontbossing. Ostrom (1990) 3 beschrijft institutionele kaders die het voor consumenten mogelijk maken langdurig gebruik te maken van common-pool resources. Het boek laat zien dat bij common-pool resources de consumenten soms tot gezamenlijke regels en strategieën komen, waardoor het totale resultaat voor iedereen verbetert.
Toetsing marktmodel Bionet aan common pool resources theorie Om te komen tot toetsing van het marktmodel aan de Common-pool resources-theorie, dient eerst te worden vastgesteld dat het goed waar het hier over gaat, biogas, aardgas of een mengsel daarvan, een common good is. Geconstateerd kan worden dat er sprake is van subtractability (het gebruik van biogas door de één beperkt de beschikbaarheid ervan voor de ander), maar niet van “difficulty of exclusion”. Het is immers mogelijk om het gebruik van (bio)gas door individuele consumenten te voorkomen. Daarmee is er bij biogas/aardgas mengsels, sprake van een normaal privaat goed.
3
Governing the Commons (E. Ostrom, 1990)
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
38
9
Rechtsvorm biogasbedrijf
9.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van mogelijke rechtsvormen die kunnen worden toegepast voor het op te richten Biogasbedrijf, dat de kern vormt van het ontwikkelde marktmodel. Mogelijk geschikte rechtsvormen hiervoor zijn: de coöperatie; de vereniging; de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV); de naamloze vennootschap (NV); en de stichting. Omdat de BV en de NV in het kader van deze beoordeling niet wezenlijk van elkaar verschillen, zullen wij deze beide ondernemingsvormen als één ondernemingsvorm beoordelen. Omdat de (ondernemings)vorm de inhoud volgt, is het zaak om eerst naar de inhoudelijke activiteiten en de daaraan te stellen eisen te kijken en daarbij daarna een rechtsvorm bij te kiezen. Uit de beschrijving van het marktmodel kunnen de volgende criteria worden afgeleid: Invulling geven aan een gezamenlijke ondernemingsgedachte (rendabel, duurzaam, toekomstvast), waarin ook de klant zeggenschap heeft. Het is de bedoeling te komen tot duurzame samenwerking. Invloed van alle partijen (en dus ook klanten) op activiteiten: Naast invloed door bedrijven en overheden, verkrijgen de klanten medezeggenschap. Ze kunnen blijvend bijsturen of monitoren. Mogelijkheid toe- en uittreding en participatie: Het is mogelijk dat klanten willen toe –of uittreden, bijvoorbeeld vanwege verhuizing. Ook is het mogelijk dat het project wordt uitgebreid met een aanvullend Bionet in een nieuwe wijk (uitbreiding van het project), of dat wordt geparticipeerd in de productie van biogas. Flexibele mogelijkheden voor financiering: afhankelijk van de lokale situatie en de omvang van het te realiseren net, zal dit leiden tot een diverse financieringsbehoeften. Dit dient mogelijk te zijn in de te kiezen ondernemingsvorm. Kosten van de constructie: de kosten voor oprichting en instandhouding van de structuur dienen bij voorkeur zo laag mogelijk te zijn. Hieronder zullen wij de beoordeling van de verschillende criteria nader toelichten.
Invulling geven aan een gezamenlijke ondernemingsgedachte De coöperatie mag volgens de wet niet langer coöperatieve vereniging heten, maar deze heeft nog altijd een sterk verenigingskarakter. De coöperatie is van de leden en zij vormen een vereniging die de zeggenschap heeft. Op deze manier komt een gezamenlijke ondernemingsgedachte tot stand. Het cruciale verschil met een vereniging die enkel vereniging is, is de mogelijkheid om winst uit te keren aan de leden. De coöperatie mag dat wel en de vereniging mag dat niet. Dit wil niet zeggen dat een
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
39
vereniging geen winstgevende activiteiten kan organiseren, en een sterke gezamenlijke ondernemingsgedachte kan organiseren, maar de winst gaat niet naar de leden. Wel kan een vereniging een BV/NV aansturen, als de vereniging daarover zeggenschap heeft omdat deze aandelen heeft, en kan langs die weg een gezamenlijke ondernemingsgedachte organiseren. De wettelijke omschrijving van de BV /NV omvat geen verenigingselement. Weliswaar is het mogelijk om in de doelomschrijving van een BV/NV een gezamenlijke ondernemingsgedachte op te nemen, maar de BV/NV mist de uitstraling van een gezamenlijk collectief. Bij de BV/NV is de aandelenverhouding immers het participatieve element in plaats van een lidmaatschap. Die verhouding maakt vaak dat enkelen het veel meer voor het zeggen hebben dan anderen en dat belemmert het collectief. Die belemmering heeft de stichting ook, omdat deze geen leden kent. Net als de vereniging kan de stichting geen winstgevende activiteiten organiseren, maar kan ook de stichting een sterke gezamenlijke ondernemingsgedachte organiseren.
Invloed van alle partijen, waaronder de klanten De leden van een coöperatie en vereniging hebben een sterke invloed op het bestuur, omdat de lidmaatschapsverhouding in beginsel zeggenschap geeft. De invloed van klanten (bijvoorbeeld als lid van de coöperatie) op de besluitvorming is via de statuten te organiseren (bijvoorbeeld met bijzondere zeggenschaprechten). Het bestuur van de BV/NV kan autonoom functioneren nadat het benoemd is door de algemene vergadering van aandeelhouders (zie hiervoor). Ook de stichting wordt bestuurd door bestuurders. Hier kan de klant invloed uitoefenen worden als lid van de Raad van Toezicht of in de rol van bestuurder.
Verschillende participatievormen De lidmaatschapsverhouding binnen een coöperatie/vereniging is vrij in te richten. Door middel van het gebruik van reglementen kunnen passende en op maat gesneden procedures en eisenpakketten worden vastgelegd waardoor de lidmaatschapsverhouding tegemoet kan komen aan iedere gewenste inrichting. Deze reglementen kunnen bovendien eenvoudig worden aangepast, of zo worden ingericht dat bepaalde delen pas later worden ingevuld. Zo kan rekening worden gehouden met verschillende typen participanten, waaronder klanten. De aandelenverhouding bij de BV/NV is vergaand wettelijke geclausuleerd. Het is niet mogelijk aan de overdracht van aandelen andere eisen te stellen dan een eerste aanbiedingsplicht aan de overige aandeelhouders. Hierdoor worden beperkingen gesteld aan de participatievorm. Het aanpassen van de statuten (waarin deze eisen zijn vastgelegd) is aan wettelijke beperkingen onderworpen, waardoor dit niet zo eenvoudig te wijzigen is. De stichting kent geen leden en dus geen participatievorm.
Financieringsmogelijkheden De financiering in de coöperatie kan plaatsvinden via toe- en uittreegelden, contributies en certificaten. Daarnaast biedt de onderneming die door de coöperatie gedreven wordt een zakelijk platform voor financieringsconstructies met externe financiers. Dit biedt volop kansen voor de combinatie van businesscases. De BV/NV hebben iets minder mogelijkheden, omdat de aandelen daar het dominante middel zijn om de financiële bijdragen van de participanten te regelen. Het zakelijke platform is daar echter ook onverminderd aanwezig. Voor de vereniging is de interne financiering gelijk aan de coöperatie, maar
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
40
de vereniging biedt geen zakelijk platform voor externe financiering. Voor de stichting is dat wel mogelijk, maar daar is de interne financiering door het ontbreken van leden minder.
Kosten De oprichting van de BV/NV is met de geplande inwerkingtreding 1 oktober 2012 van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht eenvoudig en goedkoop te realiseren. De nieuwe wet kent daarentegen ook meer mogelijkheden om de bestuurder, maar ook de aandeelhouder privé aan te spreken. Als lid van een coöperatie of vereniging is deze aansprakelijkheid er niet (ua, uitgesloten aansprakelijkheid). Ook de coöperatie is eenvoudiger en goedkoop op te richten, en dat geldt nog sterker voor de vereniging en de stichting. 9.2
Beoordeling rechtsvormen
Een beoordeling van deze criteria in relatie tot de verschillende ondernemingsvormen leidt tot het volgende resultaat. Criterium
Coöperatie
BV/NV
Vereniging
Stichting
++
+/-
++
-
Invloed van alle partijen, waaronder de klanten
++
+
++
+/-
Mogelijkheid toe- en uittreding
++
+
++
-
Mogelijkheid wijzigen participatievorm (toe- en uittreding)
++
-
++
n.v.t.
Flexibele financieringsmogelijkheden participatie
++
+
-
+
+
+
++
++
Invulling geven aan ondernemingsgedachte
Kosten
een
gezamenlijke
en
Het blijkt dat de coöperatie en ook de vereniging in deze eerste beoordeling het meest tegemoet komen aan de eisen en wensen die mogelijk aan een op te richten Biogasbedrijf kunnen worden gesteld. Het is ook goed mogelijk om verschillende rechtsvormen te koppelen, zo kan een coöperatie participeren in een BV, of kan een BV of stichting onder de coöperatie hangen. Naast bovengenoemde ‘harde’ argumenten gelden ook ‘zachte’ argumenten zoals dat de betrokkenheid van partijen waarschijnlijk wordt vergroot door deze partijen te laten deelnemen in een onderneming. In lijn met de klassieke coöperatieve gedachte, ontstaat zo een platform voor samenwerking, waarvan de deelnemers voordelen genieten. Het is daarbij goed mogelijk om verschillende categorieën leden te definiëren en te onderscheiden met hun eigen rechten en verplichtingen. Vaak bestaan er ondernemersleden (leden die een ondernemersrisico dragen met het oog op rendement of kostenbesparingen), kapitaalleden (leden die een financiering verzorgen tegen een vooraf bepaald rendement), kennisleden (leden die kennis inbrengen), leden overheidslichamen (leden met een mate van zeggenschap en oog voor het publieke belang) en leden participanten (leden die de voordelen genieten van het lidmaatschap).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
41
Ondernemersleden / Leden eigenaar Leden overheid Kennisleden
Toenemende betrokkenheid
Kapitaalleden
Leden participanten
In lijn met het bovenstaande staan wij graag even wat diepgaander stil bij de mogelijkheden van de coöperatieve structuur. 9.3
Mogelijke uitwerking coöperatie biogasbedrijf
De coöperatie is een vereniging die met haar leden een onderneming exploiteert. De coöperatie is dus een onderneming met een achterban die door en voor die leden een bedrijf uit te oefenen voorziet in een economische behoefte van die leden. De leden zijn daardoor eveneens afnemer of leverancier van de coöperatie. In een coöperatie komt de samenwerkingsgedachte op een optimale manier samen met de ondernemingsgedachte. Deze gedachte correspondeert bij uitstek met de gedachte achter het lokale biogasnetwerk, zoals dat in het voorkeursmodel is geformuleerd. De wet stelt weinig eisen aan de inrichting en vormgeving van de coöperatie. Het enige kwalitatieve vereiste is dat de coöperatie gericht moet zijn op het voldoen aan de economische behoefte van haar leden. Daarnaast mag de coöperatie ook andere activiteiten ontplooien, maar deze moeten ondergeschikt zijn aan de ondernemingsactiviteiten ten behoeve van haar eigen leden. Door deze vrijheid van inrichting bestaan vele soorten coöperaties. Twee bekende soorten coöperaties zijn de consumentencoöperatie en de ondernemerscoöperatie. De consumentencoöperatie gebruikt de coöperatieve ondernemingsvorm om door de leden gewenste goederen of diensten tegen zo gunstige mogelijke voorwaarden in te kopen. Voorbeelden zijn de Coop (supermarkten), Rabobanken en verzekeraars zoals Univé, Achmea en Interpolis. Een voorbeeld uit de mobiliteitshoek is het Zwitserse Mobility Car Sharing 4, waar 100.000 consumenten 2.600 auto’s delen door zich in te kopen in de coöperatie of lid te worden tegen een bepaalde vergoeding.
4
http://stories.coop/stories/written/mobility-car-sharing
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
42
Bij de ondernemerscoöperatie zijn de leden ondernemer en verricht de coöperatie diensten ten behoeve van het bedrijf van de aangesloten leden. Dit kunnen voorbeeld MKB’ers of ZZP’ers zijn die hun krachten bundelen in een coöperatie. De ondernemerscoöperatie heeft soms een handelsfunctie of is soms fabrikant. Bekende voorbeelden komen uit de energiesector, zoals de Windunie 5. De Windunie kent eigenaar-leden (zoals boeren die windenergie opwekken), consumenten-leden (consumenten die duurzaam opgewekte stroom afnemen) en zogenaamde vrienden-leden (bedrijven en organisaties die de Windunie op allerlei gebieden ondersteunen). Naast bovengenoemde bekende soorten coöperaties bestaan ook varianten, zoals de werknemers coöperatie en de multi-stakeholder coöperatie. Met name deze laatste neemt de laatste tijd een hoge vlucht. Een multi-stakeholdercoöperatie kent verschillende type leden-eigenaren (zoals de figuur op de vorige pagina). Dit kunnen bijvoorbeeld werknemers, consumenten, fabrikanten of vrijwilligers zijn. De meeste coöperaties met een maatschappelijk-sociale doelstelling passen in deze categorie. Een voorbeeld is het Australische Lakewood Community Managed Co-operative 6. Deze coöperatie bestaat uit een unieke (hiervan zijn verder weinig voorbeelden van te vinden) verticale community van woningcorporatie, een instituut voor volksgezondheid en participant burgerleden.
5 6
http://www.windunie.nl/ http://stories.coop/stories/video/lakewood-fosters-new-beginnings-its-members
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
43
Bijlage 1 Deelnemende personen
Samenstelling stuurgroep Ir. M. (Mathieu) Dumont, expert op het gebied van Groen Gas en biogas, AgentschapNL. Dr. Ir. Harry van Breen MBE, strateeg Alliander N.V. Ir. L. Brummelkamp, Liandon.
Samenstelling projectgroep Drs. J.W. Kuil, senior bedrijfskundig adviseur energie, AT Osborne B.V. M.W.J. Venselaar MSc, adviseur milieu en energie, AT Osborne B.V. Dr. G.M.A. van der Heijden, onderzoeker rechtenfaculteit Universiteit van Amsterdam.
Deelnemers workshop 1
Stuurgroep Projectgroep Drs. M.B. Hensens, expert energie-en bodem, AT Osborne B.V. Dr. Mr. H.C. Borgers, directeur Legal, AT Osborne B.V. Ir. A.R. Schütte, managing consultant finance, AT Osborne B.V. Drs. T. van Eck, energie-expert
Geïnterviewde personen
Albert van der Molen, expert assetmanagement, Stedin Roelof Potters, manager business development, Liandon Gerd van de Logt, manager business development, Eneco Energy Trade Michael Boddeke, directeur Duurzame energiecorporatie de A uit Apeldoorn Kees van Noord, directeur/Oprichter Stichting Biomassa Hellouw Roeland Kneppers, bestuurslid Stichting Bergen Energie Karin Weustink, plaatsvervangend directeur Programma Biobased Economy, min. EL&I Bert van der Meulen, Fabienne van Dijk, Femke Heine, energiekamer NMA Wouter Schaaf, senior beleidsmedewerker, Ministerie van Economische zaken. Directoraat Generaal Energie, Telecom en Mededinging. Roland Bus, Projectleider Bion (Biogas Oost Nederland), Provincie Gelderland Simon Verduijn, projectontwikkelaar duurzaamheid en energieconcepten, AM Johan Holstein, Specialist Green Gasses, DNV KEMA Auke Jan Veenstra, kenniscoördinator programma Duurzame Energie, LTO Noord
Deelnemers workshop 2
Stuurgroep Projectgroep Johan Holstein, Specialist Green Gasses, DNV KEMA Auke Jan Veenstra, kenniscoördinator programma Duurzame Energie, LTO Noord Henk van Noord, adjunct-directeur/Oprichter Stichting Biomassa Hellouw Roland Bus, Projectleider Bion (Biogas Oost Nederland), Provincie Gelderland
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
44
Bijlage 2. Vragenlijst interviews
Ervaring/expertise Wat is uw functie binnen de organisatie? Wat is uw ervaring/expertise?
Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Bent u of uw organisatie bekend met het concept lokale biogasnetwerken voor toepassing in de
woningsector? Zo ja, op welke manier? Ziet u een mogelijke rol voor uw organisatie in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een lokaal biogasnetwerk? Zo ja, welke? Beoordeling modellen Welke voor-/nadelen van het model ziet u voor toepassing op biogasnetwerken? Vindt u het model toepasbaar voor Bionet?
Gehanteerde criteria Voor de beoordeling van de modellen is een eerste toetsingskader ontwikkeld. Welke criteria mist
u eventueel?
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
45
Bijlage 3. Interviewverslagen
Verslag interviews Bionet Netbeheerders Nr.
Naam
Organisatie
Functie
1
Albert van der Molen
Stedin (regionaal netbeheerder)
Expert assetmanagement
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Stedin is betrokken bij diverse innovatieve projecten: ‘Waterstof in aardgas’ op Ameland. Stedin heeft het lokale aardgasnetwerk beschikbaar gesteld voor proeven om waterstof te mengen in aardgas. ‘Smart Green Gas Grid’ (SG3). Met SG3 wordt invoedingsruimte ten behoeve van groen gas gecreëerd in het reguliere gasnet. ‘Biogasleiding Noordoost-Friesland’ (BioNof). Met een 32 kilometer lange biogasleiding wordt biogas van meerdere producenten verzameld in een centrale opwaardeerinstallatie. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Grootste onzekerheid momenteel is de productie. Project BioNof is hierdoor stil komen te liggen. Alternatief: direct invoeden van biogas op het lokale aardgasnetwerk op plekken waar invoedingsruimte is op een GOS. Zie ook de projecten van Stedin op dit gebied. Wenselijk om de mogelijkheden te verkennen voor een aangepast kooktoestel. Past ook in de context van de veranderende gassamenstellingen op nationaal niveau (aandeel G-gas neemt af). Beoordeling modellen: Netbeheerder mag cf. huidige Gaswet niet aan kwaliteitsconversie doen (ook niet aan transport van biogas). Dit zou betekenen dat de netbeheerder niet mag investeren in een mengstation en deze behoort tot een privaat Bionet. Een ontheffing hiervan zou moeten worden getoetst bij het Ministerie EL&I en de Energiekamer. Coöperatie model: bijdrage klant is alleen aannemelijk als hij er zo min mogelijk van merkt, veiligheid en leveringszekerheid is gewaarborgd en energiekosten lager zijn. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dwz afgeleid uit beoordeling modellen): De klant moet er zo min mogelijk van merken: business case van de klant dient positief te zijn. Standaarden veiligheid en leveringszekerheid minimaal even hoog als lokaal aardgasnetwerk. Business case moet kloppen voor de hele keten van productie (vergisting) bij de boer, tot transport en menging door de netbeheerder en afname bij de klant.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
46
Leveranciers Nr.
Naam
Organisatie
Functie
2
Roelof Potters
Liandon, onderdeel van Alliander N.V.
Manager businessontwikkeling
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Betrokken bij ontwikkeling warmtenetten, recentelijk in Nijmegen in samenwerking met o.a. provincie Gelderland, Essent en gemeente. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Toekomstige bewoners van een Bionet-wijk dienen er bewust voor te kiezen om in een duurzame wijk te gaan wonen, moeten de wens hebben en dienen vanuit die overtuiging ook het risico van eventuele prijsdaling van aardgas, hogere grondstofprijs voor productie van biogas te dragen. Er zou om dit te bereiken geselecteerd moeten worden binnen het klantenbestand van projectontwikkelaars. Beoordeling modellen: Gaswetmodel: Geen voorstander van dit model. Teveel betrokken partijen. Producent biogas niet voldoende beschermd. T.a.v. Warmtewetmodel en Model lokaal energiebedrijf : Geen voorstander van toepassing van het NMDA principe. Dit legt de risico’s van eventuele aardgasprijsdaling en een hogere grondstofprijs voor de productie van biogas bij de leverancier op het net. T.a.v. Gaswetmodel en model lokaal energiebedrijf met optie vrije leverancierskeuze: Geen voorstander van mogelijkheid keuze meerdere leveranciers; concurrentie op het Bionet, vanwege positie leverancier. Derhalve wordt Gaswetmodel niet als haalbaar gezien. Alle modellen: Alliander/Liandon zou in beginsel een rol kunnen spelen bij het samenbrengen van partijen en kan advies verlenen, ook in de sfeer van productie/levering. Uitgesloten wordt vooralsnog om productie/levering zelf ter hand nemen. Deze rol zou wellicht kunnen worden vervuld door een energieleverancier. Geconstateerd is dat er wellicht in de toekomst ruimte komt binnen Alliander om ook aan de productiekant activiteiten te verrichten, als hiermee een inititatief als Bionet verder mee kan worden geholpen. Alle modellen: Alliander/Liandon (niet Liander, de gereguleerde netbeheerder) kan zelf investeren in het netwerk. Ook hiervoor geldt dat de risico’s voor Alliander/Liandon beperkt dienen te zijn. Wellicht dat, uitgaand van het geschetste model, parallellen zijn te trekken met de uitrol van een nieuw warmtenet in Nijmegen, waarbij de provincie Gelderland een achtergestelde lening verstrekt. Hiermee neemt de provincie het risico weg van de ontwikkelaar/exploitant van het warmtenet, dat er vertragingen/afstel plaatsvindt in de gebiedsontwikkeling, waardoor investeringen in de infrastructuur (met name vooraanleg van delen van het netwerk), te risicovol zouden worden. Alle modellen: Risico’s voor bewoners kunnen worden gereduceerd door gebruik te maken van diensten van derden. Alliander/Liandon denkt aan een “menukaart” waarin verschillende professionele beheerdiensten worden aangeboden aan lokale energiebedrijven met beperkten kennis en omvang. Wellicht dat kan worden geassisteerd bij de totstandkoming van een koepel van lokale energiebedrijven om zo kennisdeling te bevorderen. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Bescherming producent biogas
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
47
Nr. Naam Organisatie Functie 3 Gerd van de Logt Eneco Energy Trade Head of Business Development Gespreksverslag 25 maart 2013 Ervaring/expertise: Werkzaam bij Eneco Energy Trade, dit is de linking pin tussen inkoop en verkoop van energie. Eindverantwoordelijk ontwikkeling groen gas markt binnen Eneco. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Met concept Bionet bespaar je 25-30% in capex voor conversie (upgrade) naar groen gas. Deze besparing wordt bij Bionet deels te niet gedaan door noodzakelijke aanpassingen in biogas leidingen en eindverbruik Maar je verliest aan flexibiliteit in het net: kringloop moet lokaal worden gesloten. Business case werkt alleen bij vaste afname (keten sluiten). Lastig bij doelgroep huishoudens, interessanter bij B2B. En hoe zit het met switch mogelijkheden? Juist die vrijheid/onafhankelijkheid van bestaande beheerders en leveranciers wil men in nieuwe lokale duurzame ontwikkelingen. Nieuwbouw richt zich primair op volledige elektrificatie (leapfrog voor duurzaam) Concept is exposed aan performance issues van de productielocatie. Concept is vooral interessant met Waterschap als producent van ruw biogas.; maar de markt heeft dan maar max 100 miljoen m3 biogas beschikbaar, veel waterschappen blijven bij WKK, dus per saldo weinig flow/biogas te ontwikkelen, markt Bionet wel heel klein Voor levering van ruw biogas is nog geen certificering voor handen. Daardoor lastiger investeerder te vinden. Industrieel opwekken van groen gas en ontwikkeling van syngas wordt meer van verwacht komende decennia. Al met al heeft de propositie meer beperkingen dan mogelijkheden. Beoordeling modellen: Alle modellen: benodigde rollen voor Bionet: producent, regionale netbeheerder, leverancier met lokale klantenkring (!). Eventueel trader die ruw biogas verkoopt aan leverancier. Warmtewetmodel: Als Bionet buiten gaswet valt, is er een analogie met de governance van stadsverwarmingsnetten te maken. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Gegarandeerde afname nodig, flexibiliteit in het net nodig (afzetmogelijkheden), leveringszekerheid
Lokale energiebedrijven Nr.
Naam
Organisatie
Functie
4
Michael Boddeke
Duurzame energiecorporatie de A uit Apeldoorn.
Directeur
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Voorheen actief als wethouder duurzaamheid in Apeldoorn. Duurzame energiecoöperatie is momenteel o.a. actief met het leveren van lokaal in Apeldoorn geproduceerde energie (kalvermesterij en rioolwaterzuivering (biogas/wkk)) i.s.m. Greenchoice. Mogelijk betrokken bij uitbreiding v/h warmtenet in Zuidbroek i.s.m. Alliander. Momenteel 290 leden en ruim € 60.000 ingebracht eigen vermogen. Bedrijfsmatige activiteiten ondergebracht in een aparte B.V. om risico’s te beheersen. Ambitie is om ook groen gas uit Apeldoorn aan Apeldoorn te gaan leveren.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
48
Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Lijkt in beginsel kansrijk voor toepassing bij nieuwbouw. Beoordeling modellen: Gaswetmodel: sterk is scheiding tussen netwerk en levering omdat hiermee transparantie wordt bereikt. De netbeheerder investeert in het netwerk. De klant betaalt daarvoor evenals in een normaal gereguleerd net. Er vindt geen vermenging plaats zoals bij een warmtenet waarbij vaak onduidelijk is wat wordt betaald voor verbruik en netbeheer. Niet sterk aan dit model is de onzekerheid voor de leverancier van biogas. Warmtewetmodel: geen invloed voor de klant. Minder transparant. Klant is “overgeleverd” aan een monopolist. De kosten van het net en de levering dienen duidelijk onderscheiden te kunnen worden. Dit kan acceptatie vergroten. Model lokaal energiebedrijf: Heeft de voorkeur omdat hierbij de klant invloed heeft op prijsvorming. Gedachte zou zijn om netwerk door netwerk door netbeheerder te laten ontwikkelen/beheren/investeren (zoals in gaswetmodel). Leden zouden kunnen mee-investeren in de opwek. Idee: belangen klant en producent centraal. Beiden tot elkaar “veroordeeld” delen belangen, beslissen samen. Financiering: mogelijkheid crowdfunding. Bij toepassing in een buurt, is het niet nodig dat iedereen lid wordt. Een aantal actieve leden is voldoende. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dwz afgeleid uit beoordeling modellen): Rentabiliteit productie Bescherming consument Transparante kosten
Nr.
Naam
Organisatie
Functie
5
Kees van Noord
Stichting Biomassa Hellouw
Directeur/Oprichter Stichting Biomassa Hellouw
Gespreksverslag 16 november 2012 Ervaring/expertise: Voorzitter en medeoprichter van Stichting Biomassa Hellouw in gemeente Neerijnen waar mogelijk de eerste praktijkproef met Bionet plaatsvindt. De stichting wil de agrariërs en bewoners in de omgeving van Hellouw de mogelijkheid bieden te participeren bij het opzetten van een duurzame, lokaal, sociaal en rendabel energieproject. De Stichting Biomassa Hellouw is een off-spring van de Dorpsbelangenvereniging Hellouw. Deze organisatie had tot doel vanuit bewonersinitiatief rendabele projecten op te zetten teneinde financiële inkomsten te genereren waarmee weer kredieten aangegaan kunnen worden voor verbeterprojecten t.a.v. leefbaarheid. Het project van SBH is hier een voorbeeld van, maar staat verder los van DBH. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Bionet een goed initiatief in Hellouw, omdat alle noodzakelijke factoren aanwezig zijn om het project te laten slagen: in een straal van 10 km is veel mest beschikbaar voor vergisting, naar verwachting is de lokale acceptatie van duurzame initiatieven bij burgers groot en er zijn meerdere grotere afnemers (steenfabriek, school) en meerdere kleinere (nieuwe woningen). Stichting Biomassa Hellouw zal zelf in beginsel niet investeren in Bionet. Mogelijk de boeren, klanten of externe (duurzame) investeerder. Zelflevering levert mogelijk financiële voordelen op.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
49
Beoordeling modellen: Alle modellen: Transport van biomassa overlaten aan professionele ervaren bedrijven, zoals een regionale netbeheerder. Warmtewetmodel: Opwekking en levering niet door grote energiebedrijven laten doen. Gevaar is dan dat producenten (boeren) en afnemers (burgers) ondergesneeuwd raken, niets meer te zeggen hebben, alleen de rekeningen betalen. Model lokaal energiebedrijf: heeft de voorkeur. In combinatie met een netwerkbedrijf als netbeheerder. Model lokaal energiebedrijf: mogelijk in dit model ook BTW voordelen te halen door constructie met zelflevering (onderdeel van nieuwe regeerakkoord). Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Producenten en burgers actief betrekken Netbeheer overlaten aan professionele ervaren bedrijven Indien zelflevering fiscaal wordt bevoordeeld, conform het regeerakkoord, biedt het model dan de mogelijkheid hiervan gebruik te maken?
Nr.
Naam
Organisatie
Functie
6
Roeland Kneppers
Stichting Bergen Energie
Bestuurslid Stichting Bergen Energie en ondernemerslid/kartrekker Coöperatie Verenigde Energie Coöperaties (VEC)
Gespreksverslag 20 februari 2013 Ervaring/expertise: Roeland Kneppers is onder meer bestuurslid van Stichting Bergen Energie. De stichting staat voor versnelling van duurzame energieproductie, onafhankelijkheid van grote energiebedrijven en gelijkmatige en zo mogelijk lagere energiekosten voor afnemers. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Lokaal duurzaam energie coöperatie spreekt het meest aan. Stichting Bergen Energie heeft zojuist coöperatie opgericht. Daarnaast wordt op dit moment onderzocht of het mogelijk is twee aparte ondernemingen (BV’s) op te richten voor de exploitatie van een zonneveld en een met biomassa gevoed warmtenet. Reden voor het oprichten van de aparte BV’s naast de stichting en coöperatie: je hebt een commercieel/ondernemende entiteit nodig en je kan de risico’s wegorganiseren van de coöperatie en nietparticiperende leden. Bergen Energie staat er voor open dat de BV’s deels met private aandeelhouders worden opgericht, maar dat private aandeelhouders nooit meer dan 50% van de aandelen krijgen. Sleutel voor succes private inbreng vs. bewonerscoöperatie: transparantie. Ook kan je werken met verschillende type aandelen (bv. met of zonder stemrecht, preferente aandelen) Beoordeling modellen: Alle modellen: Rol van de openbare netbeheerder voor transport en mengen van (bio)gas lijkt evident voor alle marktmodellen. Levert tegen (gereguleerde) kostprijs en staat voor veiligheid, betrouwbaarheid en leveringszekerheid. Warmtenet model: NMDA prijs hanteren lijkt minder geschikt; een bewoner wil juist dat zijn energierekening lager wordt. Dus onder de NMDA gaan zitten.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
50
Lokaal energiebedrijf model: Voorwaarde is een vaste groep afnemers die er voor wil gaan. Bv een ECO-wijk. Hetzelfde geldt voor de producenten van biogas. Op deze wijze kan je het project lokaal en gebiedseigen maken. Lokaal energiebedrijf model: Met lokaal en gebiedseigen kan je op den duur ook meer dan alleen gas leveren. Zoals lokaal elektriciteit gaan opwekken en transporteren, zelfs voedsel verbouwen en lokaal afzetten, auto’s delen, etc. Lokaal energiebedrijf model: Kijk ook eens naar de SEMCO-stijl van ondernemen. Kan een goed ondernemersmodel zijn voor lokaal energiebedrijf. (SEMCO is een Braziliaans bedrijf dat bekend staat om zijn open managementstijl) Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Veiligheid, betrouwbaarheid (leveringszekerheid) Lage kosten voor bewoners Betrokkenheid van de klant
Overheden Nr.
Naam
Organisatie
Functie
7
Karin Weustink
Ministerie EL&I
Plaatsvervangend directeur Programma Biobased Economy
Gespreksverslag 15 november 2012 Ervaring/expertise: Bekijkt BioNet vanuit productie, aanbod en gebruik van biomassa. Kan Bionet niet beoordelen vanuit transport-, meng- en afzetfunctie. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Praktijkvoorbeelden in Nederland laten tot nu toe zien dat vergisting en afzet biogas op kleine schaal alleen financieel haalbaar is met subsidie (SDE). Ervaring leert dat grote continue afzet belangrijk is, zoals het geval is bij levering aan afvalverbrandingsinstallaties en fabrieken. Model moet voldoen aan de Gaswet. Programma Biobases Economy richt zich ook op andere (meer kansrijke) toepassingen van biomassa. Bijvoorbeeld voor transportbrandstof of farmaceutische producten. Er wordt inmiddels ook geëxperimenteerd met Bio-LNG of LBG (Liquified Bio Gas). In Tilburg wordt een eerste tankstation gebouwd. Er wordt gebruik gemaakt van voertuigen die naast aardgas ook op biogas rijden. Beoordeling modellen: Wat voor een model het ook wordt, als het maar mogelijk is zonder subsidie. Geen oordeel over de marktmodellen. Programma Biobased Economy richt zich op de grondstoffen. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Denk aan de benodigde vergunningen en vergunningverleners en geef deze ook een rol in het model.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
51
NB. Dit verslag is door NMA om formele redenen niet geaccordeerd. Nr.
Naam
Organisatie
Functie
8
Bert van der Meulen Fabienne van Dijk Femke Heine
NMA, Energiekamer
Medewerker Handel en Transport Gas NMA Juridisch medewerker NMA Juridisch medewerker NMA
Gespreksverslag 30 november 2012 Ervaring/expertise: In het algemeen heeft NMA vier kerntaken bij Handel & Transport van aardgas: regulering van de netbeheerder (economisch en technisch), toezicht op levering, ontheffingen verlenen voor netbeheer, vergunningen verlenen voor leveranciers van kleinverbruikers. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Het is nog niet zeker dat Bionet buiten de gaswet valt, aangezien het systeem over het jaar gezien deels wordt gevoed met aardgas. Zou Bionet binnen de gaswet vallen dan is geen ontheffing mogelijk voor verplichte aanwijzing van een netbeheerder, omdat er huishoudelijke afnemers zijn aangesloten. Indien de aanname is dat het systeem buiten de gaswet valt, dan ligt het aansluitpunt net buiten het mengstation en ligt Bionet als een privaat net ‘achter de meter’. De Gas- en Elektriciteitswet biedt een mogelijkheid om te experimenteren met duurzame decentrale energieprojecten. Kijk daar ook eens naar. Beoordeling modellen: Modellen met een vrije leverancierskeuze zijn in beginsel strijdig met de huidige regelgeving. Op grond van de huidige allocatieregels kan op regionale netten slechts één leverancier tegelijk actief zijn op een aansluitpunt (EAN-code). Op hoofdnetten bestaat deze regel niet. Aangezien Bionet is aangesloten op een regionaal net vervallen de marktmodellen waarbij de Bionet klanten een vrije leverancierskeuze hebben. Een wijziging in de allocatieregels (‘codewijziging’) kost ca. 14 – 16 maanden tijd. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Marktmodel moet voldoen aan de inhoud en het doel van de gaswet. Gespreksverslag 15 februari 2013 Aanvullingen op vorig verslag. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: NMA zal Bionet altijd toetsen aan de inhoud en het doel van de gaswet, aangezien nog niet duidelijk is of Bionet daar onder valt. Als blijkt dat Bionet binnen de gaswet valt dan zal NMA met Alliander in gesprek gaan. In het meest uiterste geval kan NMA naar de rechter stappen, die ook een dwangsom kan opleggen. Indien de gaswet aangepast moeten worden voor Bionet dan zal kwaliteitsconversie en transport van afwijkende gaskwaliteiten mogelijk moeten worden gemaakt voor de netbeheerder. Dit lijkt niet onlogisch gezien de ontwikkelingen op het gebied van biogas. Deze mogelijkheid met EZ bespreken. Als Bionet binnen de gaswet valt mag het net alleen beheerd worden door een regionale netbeheerder. Levering vindt plaats door leveranciers met een vergunning.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
52
Nr. 9
Naam Wouter Schaaf
Organisatie Ministerie van Economische zaken. Directoraat Generaal Energie, Telecom en Mededinging
Functie Senior beleidsmedewerker
Gespreksverslag 7 maart 2013 Ervaring/expertise: Verantwoordelijk voor beleid gericht op toepassing biomassa als energiebron. Betrokken bij evt. aanpassing van de Gaswet. Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Covergisting leidt tot verdubbeling van de mesthoeveelheid met lastige dure afzet en lijkt daardoor op lange termijn minder kansrijk. Biomassa wordt duurder, onder andere doordat in de keten geïntegreerde bedrijven zelf hun biomassa lokaal gaan verwerken. Uitgangspunt is dat door het ministerie wel via de SDE wordt gecompenseerd voor lagere gasprijzen, maar niet voor hogere biomassaprijzen omdat daarmee prikkel tot efficiënt inkopen bij de producent wegvalt en omdat de overheid dit risico niet over wil nemen. Uitgangspunt zou verder moeten zijn dat consument wordt beschermd. Dat betekent dat risico’s van biomassastijging in beginsel niet zonder meer kunnen worden doorbelast en dat NMDA-achtige principes moeten worden toegepast. NMA dient uitspraak te doen over vraag of Gaswet wel/niet van toepassing is. Wouter bespreekt dit met NMA, Bert van der Meulen. NMA heeft gezegd in discussie over ruw biogas een aantal jaren geleden: omdat ruw biogas buiten de Gaswet valt, kan geen ontheffing worden verleend voor particuliere netten op basis van de gaswet (gesloten distributiesystemen). Parallel met Bionet lijkt logisch: als het niet onder gaswet valt, kan het ook geen aanspraak maken op rechten / plichten van die wet. Wouter vraagt zich af of het wenselijk is dat systemen/organen van toezicht, gericht op het handhaven van regels rond een complex en potentieel gevaarlijk systeem, niet van toepassing zijn op Bionet als dat naar het oordeel van de NMA niet onder de Gaswet. Hij sluit niet uit dat het dan onder algemenere veiligheidsregulering valt, bv regeling buisleidingen wellicht. Vraagt zich tegelijkertijd af of, indien de NMA zou besluiten dat Bionet niet onder de Gaswet valt, het proportioneel is om de wet zodanig aan te passen dat het er wel onder gaat vallen. Vraag is tevens of het kan. Een heldere businesscase (waaruit lagere kosten blijken) zou helpen. Vooralsnog heb ik geen onderbouwing gezien dat een Bionet een relatief goedkope vorm van duurzame energie is. NMA gaf aan: “Als het systeem buiten de Gaswet valt, dan ligt het aansluitpunt net buiten het mengstation en ligt Bionet ‘achter de meter’. Conform de huidige allocatieregels mag op regionale netten slechts één leverancier tegelijk actief zijn op een aansluitpunt (EAN-code).” Het is echter mogelijk om de allocatieregels te wijzigen. Dit zou volgens de NMA ca. 14 – 16 maanden tijd kosten. Beoordeling modellen: Geen specifiek oordeel over de modellen. Van belang dat algemene principes van marktwerking/consumentenbescherming worden toegepast en indien dat niet mogelijk is, toepassing van NMDA principe. Kan geen inzicht geven op grond waarvan NMDA principe verplicht zou zijn (dit naar analogie van warmtenetten, waar NMDA werd toegepast ook toen er nog geen wettelijk systeem was). Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Consumentenbescherming (NMDA of marktwerking).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
53
Nr.
Naam
Organisatie
Functie
10
Roland Bus
Provincie Gelderland
Projectleider Nederland).
Bion
(Biogas
Oost
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Projectleider Energie Provincie Gelderland; onder meer projectleider Biogas Infrastructuur Oost Nederland (BION). Ambitie levering 200.000 m3 biogas. Er is ook een PL verantwoordelijk voor Rivierenland (initiatief Hellouw). Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Ziet in de toekomst primair kansen voor boeren bij monovergisting van mest en bijv. bermgras/eigen gras e.d., dus niet door co-vergisting. Businesscase boer verbeteren doordat digestaat betere kwaliteit heeft dan mest. Geeft aan dat Bionet een mooie aanvulling kan zijn op directe levering aan fabrieken (laag tarief) met een betere business case. Wellicht mogelijkheid om GFT door producent te laten vergisten. Verbinden van de klant en de biogasproducent kan instrument zijn voor omgevingsmanagement. Beoordeling modellen: Gaswetmodel: Eigenaarschap en netbeheer zijn bij dit model gecombineerd. Warmtewetmodel: Heeft hier de voorkeur voor. Toepassing NMDA. Een variant kan zijn dat de leverancier onderdeel wordt van het lokaal biogasbedrijf. Dit investeert dan in de installatie. Provincie kan rol van financier vervullen om zo aanlooprisicio’s bij investering weg te nemen (tempo realisatie van woonwijk bijv.). Vgl warmteproject Nijmegen. Dit kan. Model Lokaal energiebedrijf: Ziet niet de noodzaak van participatie door klanten in het energiebedrijf. Marktmodel zou zoveel mogelijk een “normale” leveringssituatie moeten simuleren. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Consument dient niet meer te betalen dan in aardgassituatie. Toepassing van het NMDA principe. De producent moet een gegarandeerde afzet hebben, bijv. conform SDE 12 jaar. Voorkomen moet worden dat dat de producent over de kop gaat. Opschaalbaarheid. Het model dient er zich toe te lenen dat er uitbreiding van het netwerk en het aantal aansluitingen kan plaatsvinden, zowel in termen van leveranciers van biogas als afnemers. Ontwikkelaars Nr.
Naam
Organisatie
Functie
11
Simon Verduijn
AM
Projectontwikkelaar duurzaamheid en energieconcepten
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Simon Verduijn is projectleider namens AM voor het consortium dat samen met de gemeente Valkenburg en het RVOB (rijksvastgoed en ontwikkelingsbedrijf) een voorstel heeft ontwikkeld voor de realisatie van een energieneutrale woon-, werk- en recreatielocatie op het voormalig vliegveld Valkenburg (www.gebiedenergieneutraal.nl). Daarbij gaat het om technieken voor woningen en gebouwen, de invulling van opwekkers op gebiedsniveau, een organisatiemodel en een routekaart om aan te geven hoe de duurzaamheidambities ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In totaal worden over een nog onbekende periode (vanwege de marktomstandigheden) 5.000 woningen gerealiseerd.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
54
Bij de ontwikkeling staat centraal de daadwerkelijke realisatie van de energieneutraliteit, waarbij de bewoner niet alleen een woning met een lagere EPC krijgt, maar ook met lagere energiekosten wordt geconfronteerd (energieneutraal tegen de laagste gebruikslasten). Dit laatste was in het verleden bij bepaalde initiatieven (warmte-koude opslag en warmtenetten, soms niet het geval. Zie passage hoofdrapport over EPC en Bionet. Directe invoeding van biogas heeft als concept geen rol gespeeld in de ontwikkeling van de plannen. Dat heeft te maken met het feit dat het concept niet bekend was bij de ontwikkeling van de visie, het feit dat gekozen is voor energieautarkie binnen een cirkel van 10 km (hetgeen niet genoeg biomassa zou opleveren). Ook wordt verwacht dat concepten als gasnetten, warmtenetten en biogasnetten geen rol zullen spelen in de ontwikkeling omdat er op het moment van ontwikkeling/realisatie sprake zal zijn van een dusdanig lage EPC dat andere oplossingen meer voor de hand liggen in de afweging van technieken tegen de laagste lasten voor eindgebruikers Algemene opmerkingen met betrekking tot Bionet: Gelet op het bovenstaande, met name ook de EPC discussie, lijkt het logischer om bij Bionet met name te mikken op verduurzaming van de bestaande bouw. Positief is dat altijd de terugvaloptie aanwezig is van levering van aardgas. Vraag is echter hoe risico’s netwerkkosten kunnen worden gemitigeerd. Het feit dat er vooralsnog geen mogelijkheid is om op biogas te koken wordt niet als problematisch gezien. AM heeft vele toekomstige bewoners van gebieden met warmtenetten, waar dat immers ook het geval is, van de voordelen van elektrisch koken weten te overtuigen. Beoordeling modellen: Gaswetmodel: Lijkt te complex voor toepassing in relatief kleinschalige projecten. Warmtenetmodel: Positief is toepassing van het NMDA principe. Dit laatste echter niet indien NMDA wordt benaderd zoals tot op heden is gebeurd: NMDA gaat uit van een gemiddeld Nederlands huishouden en woning. Bij zuinige woningen volgt dan meestal een hoog vastrecht om de gemiddelde opbrengst veilig te stellen. Dit heeft tot gevolg dat de voordelen van een zuinige woning (minder energieverbruik, dus lagere kosten) niet op gaan omdat de gemiddelde kosten over een lager verbruik uitgesmeerd mogen worden. Model lokaal energiebedrijf : Op zich geen voorkeur voor betrokkenheid van de klant in het Bionet. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, (dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Bionet dient vanuit het perspectief van de projectontwikkelaar te voldoen aan de volgende criteria: Betrouwbaarheid. Er dient sprake te zijn van een zekere bewezen technische oplossing, waarmee leveringsbetrouwbaarheid gegarandeerd is. Geconstateerd wordt dat Bionet hieraan voldoet, mede vanwege de back-up via levering van aardgas). Gegarandeerd lager energiekosten. Geconstateerd wordt dat dit wellicht via het NMDA principe vormgegeven kan worden. Geen risico dat hogere grondstoffenprijzen van biomassa of andere kosten (bijvoorbeeld risico opslag) bij de bewoner neerslaan. Een ontwikkelaar zal in beginsel niet betrokken willen zijn bij investeringen in netwerk of opwekking. Overig Nr.
Naam
Organisatie
12
Johan Holstein
DNV KEMA Sustainability
Functie Energy
&
Specialist Green Gasses
Gespreksverslag Ervaring/expertise: Veel ervaring op het gebied van invoeding van nieuwe gassen. Groen gas invoeding speelt vanaf 2003 /2004, daarna biogas vanaf 2008 en nu steeds meer ‘power to gas’ (waterstof maken en invoeden door elektrolyse).
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
55
Algemeen over Bionet: Biogasleidingen economisch lastig, daardoor lastig contracten te sluiten met betrokkenen. Technisch kan ‘alles’. Meestal wordt een dergelijk net aangelegd o.b.v. een groeimodel: eerste 2 of 3 producenten en netbeheerder betalen de kosten van de ‘backbone’, doen de voorinvestering. Vergoedingen vloeien pas veel later terug als productie en afname stijgt. Essentieel is een continue afzetmogelijkheid, zoals bij fabrieken of zorginstellingen. Beoordeling modellen: Alle modellen: Er zijn vaak (te) veel partijen bij betrokken, zoals producenten, subsidieverstrekkers, netbeheerders, financiers, leveranciers, andere belanghebbenden. Maakt het complex. Alle modellen: Aanbeveling: maak één partij leidend in de coördinatie en projectleiding. Een energiebedrijf ligt voor de hand. Er is een kant en klare (technisch/economisch) blauwdruk nodig waarmee deze partij werkt. Werk daarnaast met één vertegenwoordiger voor boeren en producenten. Warmtewetmodel: Analogie met stadsverwarming is kansrijk. Achter stadsverwarmingsnetten zitten kapitaalkrachtige bedrijven die sneller risico’s willen/kunnen nemen. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, (dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Betrek zo min mogelijk partijen, anders wordt het te complex. Betrek een kapitaal krachtige partij.
Nr. 13
Naam Auke Jan Veenstra
Organisatie LTO Noord
Functie Kenniscoördinator Duurzame Energie
programma
Gespreksverslag 26 maart 2013 Ervaring/expertise: Wordt namens LTO onder meer ingezet voor de stichting Groen gas Nederland. Daarnaast ook betrokken vanuit LTO bij onderzoek en ontwikkeling van vernieuwende producten en diensten in het kader van het topsectorenbeleid. Algemeen over Bionet: Conceptueel interessant om ruw biogas zonder extra kosten voor opwaarderen toe te passen in bedrijven/ woningen. Momenteel lastig business case rond te krijgen: hoge grondstofprijzen, lage energieprijzen. Mogelijk meest interessante grondstof (vanuit LTO bezien): mest. Helaas is mest wel een laagwaardige energiedrager (veel water, weinig organisch). Twee scenario’s mogelijk bij gebruik mest: 1 Eigen mestvergisting op erf. Kleine goedkope installaties voor nodig (ca.k100). Zijn nu nog te duur. Over ca. 5 jaar waarschijnlijk beschikbaar. Meestal voor eigen gebruik. 2 Mest op één centrale locatie verwerken. Interessant voor veehouders die met betrekking tot EU wetgeving fosfaat overschot hebben op het erf. Aanleiding is dan mest centraal verzamelen voor onttrekken van fosfaat, daarnaast biogas opwek mogelijk. Uitdaging in scenario 2: lange termijn afspraken maken (10 – 12 jaar) met veehouders om mest te leveren. Wellicht interessante partijen voor Bionet: LTO energie (20.000 energiecontracten bij LTO leden),
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
56
Greenchoice (werkt samen met LTO, wil mogelijk investeren), Alliander (netbeheer). Beoordeling modellen: Model lokaal energiebedrijf : Coöperatiegedachte meest interessant bij kleinschalig en lokale projecten. Bijv. 1 tot 3 boeren die leveren aan huishoudens. Coöperatie gedachte verder interessant, omdat aanname is dat ‘minder aan de strijkstok’ van grote partijen blijft hangen en meer overblijft voor producenten en consumenten. Warmtewetmodel: Bij grootschalige projecten is ontzorging meer belangrijk. Dan lijkt het warmtenetmodel beter aan te sluiten. Alle modellen: Uiteindelijk is het beste model degene die financieel het meeste opbrengt. Verdeling over partijen kan je altijd op maat gemaakte afspraken over maken. Gehanteerde criteria (expliciet indien besproken en impliciet, (dat wil zeggen afgeleid uit beoordeling modellen): Kies het model met de hoogste financiële opbrengst. Ontzorg veehouders/producenten zo veel mogelijk.
2011418/ALL-BIO-IGM/MVN/JKU/MEL/25.06.2013
57