Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Zitting 2004-2005 16 november 2004
ONTWERP VAN DECREET houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2005
91
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
2
INHOUD Blz. Memorie van toelichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
Voorontwerp van decreet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
31
Advies van de Raad van State . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
53
Advies van de Vlaamse Onderwijsraad. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
71
Advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
75
Ontwerp van decreet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
83
___________________
3
DAMES EN HEREN,
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
MEMORIE VAN TOELICHTING
Dit betekent dat de vastleggingsmachtigingen vanaf 2005 opnieuw decretaal moeten onderbouwd worden.
HOOFDSTUK I
AFDELING III
Algemeen
Centra voor Leerlingenbegeleiding
Artikel 1
Artikel 4
Dit artikel behoeft geen commentaar.
HOOFDSTUK II Onderwijs AFDELING I Hogescholen Artikel 2 Gelet op de budgettaire maatregelen van de Vlaamse Regering voor de begroting 2005, werden de investeringsmiddelen in het hoger onderwijs verminderd. Voor de hogescholen betekent dit een vermindering met 1.473.000 euro. Deze decreetwijziging houdt wel in dat vanaf 2006 het oorspronkelijke investeringsritme terug opgenomen wordt. AFDELING II Vastleggingsmachtigingen Artikel 3 Voor de periode 1995-99 waren de vastleggingsmachtigingen vastgelegd in ODVI. Begroting 2000 voorzag in het uitgavendecreet in een verhoging. De programmadecreten 2001 en 2002 bouwden hierop verder voor respectievelijk de periode 20002001 en de periode 2002-2004.
Om de nodige besparingen binnen onderwijs te kunnen realiseren, wordt de reguliere werkingsmiddelen binnen de CLB-sector verminderd met 2%. Tekst die gewijzigd wordt: Decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 53: “Art. 53. §1. Het werkingsbudget van de gefinancierde en de gesubsidieerde centra wordt vastgesteld op 533.000.000 frank. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld: 1° voor de tijdelijke stuurgroep (tot en met 31 augustus 2003): 2.000.000 frank per jaar; 2° voor de permanente ondersteuning: 100.000 frank per omkaderingsgewicht per jaar; 3° voor de extra-omkaderingsgewichten: 100.000 frank per omkaderinsgewicht per jaar; 4° voor de boventallige klerken bedoeld in artikel 187: 100.000 frank per omkaderingsgewicht per jaar; 5° voor de lineaire omkaderingsgewichten: het totaal bedrag verminderd met de som van de bedragen vermeld in de punten 1 tot en met 4, evenredig te verdelen per lineair omkaderingsgewicht. §2. Het werkingsbudget en de bedragen bestemd voor de tijdelijke stuurgroep, voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de permanente ondersteuning, voor de extra-omkaderingsgewichten en voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de boventallige klerken, bedoeld in §1, worden jaarlijks als volgt geïndexeerd:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
4
B x ((0,4 x (c1/c0)) + 0,6x(lkl/lk0)) waarbij: 1° B gelijk is aan het bedoelde bedrag voor het begrotingsjaar 1998, zoals bepaald in §1; 2° c1/c0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1998; 3° lk1/lk0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de eenheidskosten op het einde van het begrotingsjaar 1998.”.
AFDELING IV Volwassenenonderwijs De bedoeling van dit artikel is de uitgaven voor de personeelskosten van het onderwijs voor sociale promotie te bevriezen tot op het niveau van het schooljaar 2004-2005 en alleszins te bekomen dat zij niet hoger zullen zijn dan deze van het lopende schooljaar. Daarvoor worden de artikelen 48, 48bis, 48ter en 48quater van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt vervangen door het nieuwe artikel 48, wordt artikel 55, §2, tweede lid, vervangen door een nieuwe bepaling en wordt het Besluit van de Vlaamse Regering van 01/12/2000 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs gedeeltelijk buiten werking gesteld. Toelichting bij artikel 5 (het nieuwe artikel 48) Artikel 48, §1: De doelstelling zou kunnen gehaald worden door eenvoudig aan elk Centrum voor volwassenenonderwijs voor het schooljaar 2005-2006 hetzelfde het aantal leraarsuren toe te kennen als voor het schooljaar 2004-2005. Vermits er echter per studiegebied/categorie en per centrum grote schommelingen kunnen zijn tussen de schooljaren, werd gekozen voor een historisch
referentiecijfer. Dit wordt verkregen door het gemiddelde te maken van de jongste drie schooljaren waarbij het huidig schooljaar gewogen wordt met factor 2, het vorig met factor 0,7 en het schooljaar daarvoor met factor 0,3. Op die manier verkrijgt men een nieuw aantal leraarsuren waarbij de schommelingen in grote mate geneutraliseerd worden. Wanneer het laatste schooljaar het aantal leraarsuren 0 bedraagt, betekent dit dat dit studiegebied niet meer wordt ingericht. In dat geval moet er ook geen referentiecijfer meer bepaald worden. De CVO’s wiens totaal aantal uren leraarsuren zou stijgen zijn CVO’s die de laatste drie jaren vrijwel over de ganse lijn achteruit gaan. Het is niet logisch deze CVO’s meer leraarsuren te geven zeker niet vanuit het perspectief van de gewenste besparingen. De CVO’s wiens totaal aantal uren leraarsuren sterk zou dalen zijn CVO’s die de laatste drie jaren vrijwel over de ganse lijn vooruitgaan. Om te vermijden dat deze CVO’s in moeilijkheden zouden komen om hun onderwijs normaal in te richten, wordt aan de regering de mogelijkheid geboden om het effect van de terugval te milderen. De referteperiode voor de berekening van het aantal leraarsuren voor het nieuwe schooljaar (bv. 2005-2006) loopt van 1 februari van het voorgaande schooljaar tot en met 31 januari van het lopende schooljaar (bv. 01/02/04 - 31/01/05). Het is aangewezen dat de regering beschikt over de precieze cijfers en de effecten van de maatregelen om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen. Dat zal in het voorjaar van 2005 zijn. Artikel 48, §2: dit artikel bepaalt het aantal leraarsuren dat aan elk CVO wordt toegekend voor het schooljaar 2005-2006. Artikel 48, §3: voor enkele Centra voor Volwassenenonderwijs zal bovenstaande regeling toch tot gevolg hebben dat er een ernstige afwijking van het aantal leraarsuren van het schooljaar 2004-2005 is De regering wordt gemachtigd deze afwijking tot een door haar te bepalen percentage in te perken. Artikel 48, §4: Voor het aantal ambten bestuursen ondersteunend personeel zijn er geen sterke schommelingen tussen de schooljaren. Het aantal ambten bestuurs- en ondersteunend personeel voor het schooljaar 2005-2006 wordt derhalve be-
5
vroren op het schooljaar 2004-2005. Vermits een decreet van een hoger rechtsorde is dan een besluit worden door deze bepaling de facto de artikelen 4 en 5 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 01/12/2000 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs gedeeltelijk buiten werking gesteld. Toelichting bij artikel 6 (het nieuwe artikel 55, §2, tweede lid): Dit artikel neemt van de originele tekst over dat het bestuurs- en onderwijzend personeel ten minste in tienden van een eenheid wordt gefinancierd of gesubsidieerd De rest van dit lid dat voorziet in bijkomende ambten van adjunct-directeur , die onder bepaalde voorwaarden worden toegekend, valt weg. Bijlagen: Decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs Art. 48. [§ 1. Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren wordt voor het schooljaar dat tijdens een bepaald jaar begint, berekend volgens de formule: Fla = Flh - (Nh - Na)/d als Na groter is dan Nh’ of kleiner is dan Nh’’. In het andere geval blijft Fla gelijk aan Flh. Als Fla kleiner wordt dan Flh, kan Fla in geen geval kleiner worden dan Na/d op voorwaarde dat Flh groter is dan Na/d. Fla = het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren per studiegebied of categorie van het betrokken schooljaar; Flh = het per studiegebied of categorie historische bepaalde forfaitair aantal leraarsuren; Nh = het historisch aantal lesurencursist voor het betrokken studiegebied of categorie; Nh’ = Nh + 3%;
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Na = het aantal lesurencursist voor het betrokken studiegebied of de betrokken categorie vanaf 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar; d= 9, voor de studiegebieden algemene vorming, auto, boekbinden, bouw, chemie, confectie, decoratieve technieken, diamantbewerking, grafische technieken, hout, juwelen, koeling en warmte, land- en tuinbouw, lederbewerking, maritiem onderwijs, mechanica-elektriciteit, meubelrestauratie en houtsnijden, muziekinstrumentenbouw, optiek, orthopedische technieken, Nederlands tweede taal, smeden, textiel en voeding; 12, voor de studiegebieden handel, kant, lichaamsverzorging, personenzorg, talen richtgraad 3 en 4 en toerisme; 13, voor het hoger onderwijs; 15, voor de studiegebieden bedrijfsbeheer, fotografie, huishoudelijk onderwijs en talen richtgraad 1 en 2. §2. Als in een studiegebied of categorie een opleiding, optie of afdeling wordt overgeschakeld naar modulair onderwijs dan is, eenmalig voor dat studiegebied of die categorie, gedurende de drie daaropvolgende schooljaren in dat studiegebied of die categorie FLa in geen geval kleiner dan FLh. Het centrum kiest vrij of deze waarborgregeling ingaat vanaf het schooljaar van de omschakeling of vanaf het schooljaar volgend op de omschakeling. Het centrum deelt deze keuze mee aan het departement op het ogenblik van de omschakeling. §3. Als centra studiegebieden inrichten waarvoor voor hen geen historisch forfait in bijlage II werd vastgesteld, wordt het aantal jaarlijks financierbare leraarsuren voor het schooljaar dat tijdens een bepaald jaar begint, berekend door het aantal lesurencursist vanaf 1 februari van het vorig schooljaar tot en met 31 januari van het lopend jaar te delen door d. De eerste maal wordt het aantal lesurencursist vermenigvuldigd met 2.
Nh” = Nh - 3%. De waarden van Flh, Nh, Nh’ en Nh » zijn per centrum en per studiegebied of categorie opgenomen in bijlage II.
§4. Als een studiegebied wordt overgedragen van het ene centrum naar het andere zonder dat de betrokken centra een fusie aangaan, wordt voor het centrum dat het studiegebied verwerft het aantal
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
6
leraarsuren voor het studiegebied dat wordt overgedragen, het eerste jaar na de overdracht met 20 % verhoogd en het tweede jaar met 10%. Als twee of meer centra fuseren, dan wordt het aantal leraarsuren de eerste drie jaar verhoogd met 1% als de fusie ten minste 300.000 lesurencursist telt. Bij een overdracht van een studiegebied van het ene centrum naar een ander centrum en bij fusie van centra worden de gegevens van bijlage II, vermeld onder FLh, Nh, Nh’ en Nh” ambtshalve samengeteld. §5. De delingen worden telkens gemaakt tot en met de eerste decimaal. Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren dat op basis van die berekening verkregen wordt, wordt per centrum afgerond tot de hogere eenheid. §6. Voor de toepassing van dit artikel worden binnen het studiegebied talen de richtgraden 1 en 2 en de richtgraden 3 en 4 als twee aparte studiegebieden beschouwd.]
– de duur van de tijdelijke projecten; – de doelstellingen en doelgroep van het tijdelijk project; – het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren dat bijkomend moet worden ingericht; – de extra middelen die worden toegekend.] Decr.21-12-2001 [Art. 48ter. De Vlaamse regering kan maatregelen nemen om de aangroei van het totaal aantal te financieren of te subsidiëren leraarsuren ten gevolge van de programmatie van nieuwe studiegebieden en/of categorieën, met uitzondering van het studiegebied Nederlands tweede taal, te beheersen. Zij kan daarbij, in verhouding tot deze aangroei, beperkingen opleggen op het totaal aantal leraarsuren of op het aantal leraarsuren per centrum.] Decr.14-2-2003
Decr.7-5-2004 [Art. 48quater. [Art. 48bis. §1. De Vlaamse regering kan door middel van tijdelijke projecten extra middelen toekennen aan de Centra voor Volwassenenonderwijs. De tijdelijke projecten bieden het hoofd aan dringende of onvoorziene problemen of testen experimenten uit, zonder daarbij de inrichting van de Centra voor Volwassenenonderwijs te wijzigen. De tijdelijke projecten worden jaarlijks geëvalueerd.
§1. Het aantal lesurencursist van de referteperiode 1 februari 2003 tot 31 januari 2004 van de afdelingen die worden overgedragen naar de hogescholen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het lestijdenpakket van het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs voor het schooljaar 2004-2005.
– het verwerven en verbeteren van de taalvaardigheid van ouders van allochtone leerlingen uit het basisonderwijs;
§2. Het aantal lesurencursist van de referteperiode 1 februari 2003 tot 31 januari 2004 van de afdelingen die worden overgedragen naar de hogescholen worden in aanmerking genomen als basis voor de berekening van de ambten bestuurs- en ondersteunend personeel, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs, van het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs voor het schooljaar 2004-2005.
– het inrichten van cursussen voor gedetineerde anderstaligen. In de besluiten met betrekking tot deze projecten worden de volgende elementen opgenomen;
§3.Vanaf de referteperiode 1 februari 2004 tot 31 januari 2005 worden de in de §§1 en 2 bedoelde aantal lesurencursist geheel of ten dele toegevoegd aan het aantal lesurencursist van het overdragende
§2. In de begrotingsjaren 2002-2005 worden tijdelijke projecten georganiseerd met het oog op ten minste één van de volgende elementen: – het wegwerken van wachtlijsten voor de activiteit “Nederlands tweede taal”;
7
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
centrum voor volwassenenonderwijs als basis voor de berekening van de ambten bestuurs- en ondersteunend personeel zolang en voor zover het aantal lesurencursist van het betrokken centrum niet groter wordt dan dit van de referteperiode 1 februari 2003 - 31 januari 2004.]
a) een voltijds ambt directeur indien het centrum tenminste 120.000 lesurencursist totaliseert en indien het centrum minder dan 120.000 lesurencursist totaliseert 1/20 ambt directeur per volledige reeks van 6.000 lesurencursist;
Decr.19-3-2004
b) indien het centrum tenminste 150.000 lesurencursist totaliseert: 1/20 ambt adjunct- directeur per volledige reeks van 27.500 lesurencursist [waarbij in een centrum met hoger onderwijs en secundair onderwijs 1/20 ambt adjunct-directeur hoger onderwijs wordt toegekend per volledige schijf van 27.500 lesuren-cursist gegenereerd in het hoger onderwijs en 1/20 adjunct-directeur secundair onderwijs wordt toegekend per volledige schijf van 27.500 lesurencursist gegenereerd in het secundair onderwijs. Hierbij wordt het gedeelte lesuren-cursist boven de laatste volledige schijf van 27.500 lesuren-cursist gegenereerd in het hoger onderwijs gevoegd bij het aantal lesuren-cursist in het secundair onderwijs.];
Art. 55. §2. De ambten van directeur, [adjunct-directeur secundair onderwijs, adjunct-directeur hoger onderwijs,] technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur worden als bestuurspersoneel gerangschikt. Het ambt van leraar wordt gerangschikt als onderwijzend personeel en het ambt van administratief medewerker als ondersteunend personeel. De ambten van het bestuurspersoneel en van het ondersteunend personeel worden ten minste per tiende van een eenheid gefinancierd of gesubsidieerd en worden toegekend in functie van het aantal lesurencursist dat het centrum had tussen 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar. De regering bepaalt de omvang van een aantal lesurencursist dat een instelling moet hebben voor de financiering of subsidiëring van deze ambten. Indien het aantal lesurencursist, gevolgd door cursisten vrijgesteld van inschrijvingsgeld, groter is dan 30% van het totaal aantal lesurencursist, dan wordt bijkomend 1/10 ambt van adjunct-directeur toegekend per 15% lesurencursist, gevolgd door cursisten vrijgesteld van inschrijvingsgeld. Deze toegevoegde delen van het ambt van adjunct-directeur dienen aangewend voor het onthaal van de cursisten en voor de trajectbegeleiding van de cursist. Decr.14-2-2003 Besluit van de Vlaamse regering van 10/12/02 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs Art. 4. Vanaf het schooljaar 2000-2001 worden: 1° volgende ambten toegekend:
c) 1/10 ambt administratief medewerker per volledige reeks van 20.000 lesurencursist; d) 1/10 ambt technisch adviseur per volledige reeks van 22.000 lesurencursist. 2° voor de vaststelling van het aantal ambten technisch adviseur worden enkel de lesurencursist in aanmerking genomen van de afdelingen geordend in volgende studiegebieden: auto, boekbinden, bouw, confectie, decoratieve technieken, diamantbewerking, fotografie, grafische technieken, hout, juwelen, koeling en warmte, land- en tuinbouw, lichaamsverzorging, maritieme opleidingen, mechanica-elektriciteit, meubelrestauaratie-houtsnijden, muziekinstrumentenbouw, orthopedische technieken, smeden, textiel, voeding. B.Vl.R.18-7-2003 Art. 5. §1. Naast de toekenning van een aantal ambten volgens de bepalingen van artikel 3 wordt vanaf het schooljaar 2000-2001 aan elk centrum tevens een puntenenveloppe toegekend. Deze puntenenveloppe kan enkel aangewend worden voor de ambten van adjunct-directeur, administratief me-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
8
dewerker, technisch adviseur en technisch adviseur-coördinator. Elke volledige reeks van 3.500 lesurencursist geeft recht op één punt. §2. De volgende ambten vereisen het volgende aantal punten : 1° adjunct-directeur: 140 punten voor een voltijds ambt en 7 punten voor 1/20 ambt; 2° administratief medewerker met salarisschaal 158: 100 punten voor een voltijds ambt en 10 punten voor 1/10 ambt; 3° administratief medewerker met salarisschaal 122: 90 punten voor een voltijds ambt en 9 punten voor 1/10 ambt; 4° technisch adviseur: 120 punten voor een voltijds ambt en 12 punten voor 1/10 ambt; 5° technisch adviseur-coördinator: 130 punten voor een voltijds ambt en 13 punten voor 1/10 ambt. AFDELING V Universiteiten ONDERAFDELING I Financiering Artikel 7 De wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen moeten de loonlastenverschillen, m.n. de hogere RSZ-bijdragen van de privaatrechtelijke en gemengde universiteiten in vergelijking met de publiekrechtelijke universiteiten, compenseren. De aanvullende middelen die er met het financieringsdecreet van 7 december 2001 werden aan toegevoegd, om de gestegen lastenverschillen beter te compenseren, waren gebaseerd op de loonlasten niveau 2000. De federale overheid heeft ondertussen een structurele RSZ-bijdragevermindering toegekend. Daardoor zijn de loonlasten voor de privaatrechtelijke en gemengde universiteiten aanzienlijk gedaald. Voor de begrotingsjaren 2003 en 2004 is om die reden reeds een eerste correctie toegepast op de bijkomende bijdragen.
9
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Voor de begrotingsjaren 2005 en 2006 wordt de financiële regeling voor 2004 doorgetrokken. Om die reden kan de effectenmeting voor 2004 doorgetrokken worden naar 2005 en 2006 zonder verdere actualisatie. Inwerkingtreding: 1 januari 2005. De reeds bestaande decretale bepaling luidt als volgt: 2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren 2002, 2003 en 2004 de volgende aanvullende wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen, uitgedrukt in duizend euro:
1. 2. 3. 4. 5.
Katholieke Universiteit Leuven Vrije Universiteit Brussel Universiteit Antwerpen Limburgs Universitair Centrum Katholieke Universiteit Brussel
2002
2003
2004
2005
2006
1.768 536 134 10 35
2.596 764 185 20 58
3.109 840 292 32 63
5.303 1.606 397 25 104
5.303 1.606 397 25 104
ONDERAFDELING II Investeringen universiteiten Artikel 8 Naar aanleiding van de besprekingen van de budgetcontrole voor het begrotingsjaar 2004 en de begroting 2005 heeft de Vlaamse regering beslist om de investeringsmiddelen voor de Vlaamse universiteiten telkens met 1.522.000 euro te verminderen. In functie daarvan worden nieuwe basisbedragen vastgesteld. Die bedragen verschillen voor 2004 en 2005 omdat de investeringstoelagen bij de initiële raming van de begroting 2004 éénmalig waren verminderd. Inwerkingtreding: op 1 januari 2005. De reeds bestaande decretale bepaling luidt als volgt: 2° Het basisbedrag van de investeringskredieten van de universiteiten, uitgedrukt in duizend euro wordt voor de jaren 2002, 2003, 2005 en 2006 vastgesteld als volgt: 1. Katholieke Universiteit Leuven 2. Vrije Universiteit Brussel
9.100 2.992
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
3. 4. 5. 6.
Universiteit Antwerpen Limburgs Universitair Centrum Katholieke Universiteit Brussel Universiteit Gent
10
2.687 585 139 6.341
De voorschotten die verleend werden voor resultaten die niet behaald werden, worden wel teruggevorderd. Terug te vorderen bedrag: 59 duizend euro.
AFDELING VI
HOOFDSTUK IV
Secundair onderwijs – ondersteunend personeel
Toerisme
Artikel 9
Artikel 11
Dit artikel laat de regering toe om indien nodig – omwille van budgettaire beperkingen – maatregelen te treffen inzake de berekeningswijze of de aanwending van de puntenenveloppe voor het ondersteunend personeel en dit zowel voor de scholen die behoren tot een scholengemeenschap als voor de scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap. De maatregelen worden beperkt tot het aanpassen van de coëfficiënten die worden gebruikt om de respectieve puntenenveloppen te berekenen. Aan de globale principes worden geen wijzigingen aangebracht. De wijzigingen van de coëfficiënten zullen tevens maximaal 5% bedragen.
Deze bepaling wordt ingeschreven om de continuïteit van de maatregelen inzake het kustactieplan te garanderen tot 2009.
HOOFDSTUK III Sociaal Impulsfonds Artikel 10 Nieuw in de doelstelling van het Sociaal Impulsfonds was de resultaatsgerichtheid. De beleidsovereenkomsten bevatten afspraken over resultaten die bereikt moesten worden, niet de wijze waarop. De uitbetaling gebeurde aan de hand van een verslag waaruit bleek dat de resultaten behaald werden. Achteraf onafhankelijk van de uitbetaling moest worden aangetoond dat alle SIF-middelen ook effectief werden aangewend. Een aantal gemeenten konden de effectieve aanwending niet aantonen. Vermits de resultaten gehaald werden en de uitbetaling gebeurde op basis van het behalen van de resultaten (volgens de geest van het SIF-decreet) is het aangewezen geen SIF-middelen uitbetaald voor behaalde resultaten terug te vorderen. Een voorlopige raming 1997–1999 wees op een maximaal bedrag van 1.348 duizend euro. De raming 2000-2002 is nog onduidelijk omdat de dossiers 2002 nog in afhandeling zijn.
Op dit ogenblik geldt volgende tekst: “Art. 24. §1. Binnen de perken van de goedgekeurde kredieten kunnen ten laste van de begrotingen van de jaren 2000 tot en met 2004 subsidies worden toegekend aan projecten die het toeristisch imago en de waarden van de kust bevorderen. Aan deze projecten dienen volgende doelstellingen ten grondslag te liggen: 1° De projecten dienen in hoofdzaak gericht te zijn op het geheel van de kust of minstens op grote delen van de kust; projecten inzake individuele attractiepunten of gebieden komen alleen in aanmerking indien deze structuurbepalend zijn voor de kust; 2° De projecten dienen bij voorkeur gericht te zijn op een opwaardering van het algemene imago en de aantrekkelijkheid van de kust en van zijn specifieke kenmerken; 3° De projecten dragen bij tot een herpositionering van de kust als toeristische bestemming; 4° De projecten kunnen zowel op relatief korte termijn zichtbaar zijn en een directe invloed hebben op het imago en de waarde van de kust als zich situeren op middellange termijn. De Vlaamse Regering bepaalt de selectiecriteria om de projecten te selecteren en de beschikbare middelen te verdelen, de wijze waarop de rechthebbende worden aangeduid en waarop de subsidies worden verdeeld evenals de voorwaarden inzake toekenning en uitbetaling ervan. De Vlaamse Re-
11
gering kan daarbij afwijken van het koninklijk besluit van 14 februari 1967 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de subsidies door de Staat verleend voor de ontwikkeling van de toeristische uitrusting en het decreet van 7 juli 1998 betreffende de openbare instelling Toerisme Vlaanderen en de Vlaamse Raad voor Toerisme. §2. Artikel 39 van het decreet van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000 wordt ingetrokken.”. HOOFDSTUK V Financiën AFDELING I Vervreemding Artikel 12 Het bosdecreet maakt een onderscheid tussen onroerende goederen eigendom van het Vlaamse Gewest en deze eigendom van alle andere openbare instanties (Vlaamse Gemeenschap, gemeente…). Voor de vervreemding van onroerende goederen vallend onder het bosdecreet en behorend tot het Vlaamse Gewest, is een decretale machtiging noodzakelijk, daar waar voor de goederen van alle andere openbare instanties slechts een machtiging van de Vlaamse Regering vereist is. Dit onderscheid tussen Vlaams Gewest en de andere openbare instanties is niet langer verantwoord. De op dit ogenblik geldende tekst : “Art.90. De onroerende goederen, toebehorend aan het Vlaamse Gewest, die onder de toepassing van het decreet vallen, kunnen niet vervreemd worden dan bij decreet. Alle andere openbare onroerende goederen, die onder de toepassing van het decreet vallen, kunnen niet vervreemd worden zonder machtiging van de Vlaamse Regering…”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 AFDELING II Successierechten
Algemeen Bij decreet van 9 december 2003 werd, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, een bijzonder sterk verlaagd tarief ingevoerd voor het registratierecht op schenkingen onder de levenden van roerende goederen. De bedoeling van deze maatregel was een fiscale hinderpaal, die het doorgeven van roerende vermogens tussen generaties tijdens het leven van de overdrager bemoeilijkt, weg te nemen. Dankzij deze maatregel is het niet langer noodzakelijk zijn toevlucht te nemen tot minder rechtszekere oplossingen. De maatregel heeft trouwens zijn effect niet gemist. Van januari 2004 tot en met mei 2004 werden liefst 1.286 akten tegen dit nieuwe voordelige tarief geregistreerd. En uit de ontvangsten van de schenkingsrechten de afgelopen maanden blijkt duidelijk dat dit aantal de voorbije maanden nog sterk is opgelopen. De Vlamingen hebben dus duidelijk het belang van deze maatregel ingezien. Een belangrijk positief neveneffect van deze maatregel is het sneller activeren van roerende kapitalen, nog tijdens het leven van de schenker, wat een jongere generatie zal toelaten om sneller hun droom, bijvoorbeeld het opstarten van een eigen zaak, of het verwerven van een eigen woonhuis, met de financiële steun van ouders, grootouders of andere familieleden te realiseren. Het tarief van het registratierecht op schenkingen van roerende goederen bedraagt in het Vlaamse Gewest sedert 1 januari 2004 immers 3% voor schenkingen gedaan tussen personen die in rechte lijn met elkaar verwant zijn, en 7% voor schenkingen tussen alle andere personen. Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten,
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
12
maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.
maken van schenkingen die de overledene gedaan heeft onder een schorsende voorwaarde die vervuld werd ingevolge het overlijden van de schenker, beschikt de federale administratie, gelast met de invordering van de successierechten, over alle nodige informatie om toepassing te kunnen maken van deze nieuwe fictiebepaling. Artikel 14 Nu een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker met een legaat wordt gelijkgesteld, zal er bij het overlijden van de schenker aanleiding bestaan tot het heffen van successierechten. Het is dan ook noodzakelijk in het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten uitdrukkelijk te stipuleren dat er, bij de vervulling van de voorwaarde, geen evenredige registratierechten verschuldigd zijn. Zoniet zou er bij het vervullen van de voorwaarde, met name het overlijden van de schenker, aanleiding kunnen zijn tot een dubbele belasting: enerzijds het successierecht, anderzijds het evenredig registratierecht op de schenking. Voortaan zal een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker slechts aanleiding geven tot het heffen van het algemeen vast recht bij de opmaak van de akte, en bij de vervulling van de voorwaarde zullen er geen evenredige registratierechten opeisbaar worden, enkel successierechten. AFDELING IV
Artikelsgewijze toelichting
Registratierechten op schenking van bouwgronden
Artikel 13 Algemeen Artikel 4 van het wetboek der successierechten is een fictiebepaling die een aantal verrichtingen gelijkstelt met een legaat, hoewel ze vanuit een burgerrechtelijk standpunt een andere kwalificatie hebben. Een gelijkschakeling van een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van overlijden, met een legaat, hoort dus op deze plaats in het Wetboek. Aangezien het artikel 42, VIIIbis, voorschrijft dat een aangifte van nalatenschap melding dient te
Met deze bepaling wordt een kleine vergetelheid van de decreetgever uit het verleden rechtgezet. Het decreet van 20 december 2002 heeft in afdeling XII van het vierde hoofdstuk van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, een onderafdeling III ingevoegd, dat een bijzonder verlaagd tarief voorziet voor schenkingen van bouwgronden met een verkoopwaarde tot 150.000 euro. Het gedeelte van de verkoopwaarde dat de 150.000 euro overschrijdt, wordt onderworpen aan de ba-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
13
sistarieven, zoals die zijn bepaald bij artikel 131. In de huidige tekst wordt daarvoor, wat de schenkingen aan andere personen dan in rechte lijn of de echtgenoot betreft, enkel verwezen naar tabel II van artikel 131. Deze tabel bevatte, op het ogenblik van het in werking treden van het decreet van 20 december 2002, alle tarieven, andere dan het tarief van toepassing op schenkingen in rechte lijn en tussen echtgenoten. Bij decreet van 19 december 2003, van toepassing vanaf 1 januari 2004, werden de tarieven, van toepassing op schenkingen van onroerende goederen tussen broers en zussen, tussen ooms of tantes en neven of nichten, en tussen alle andere personen, ondergebracht in respectievelijk tabel II, tabel III en tabel IV van artikel 131 §1. Daarom is het nodig dat artikel 140 nonies aan die nieuwe indeling wordt aangepast. In de praktijk bestaat hierover geen onduidelijkheid, maar om elke mogelijk twijfel hieromtrent weg te nemen, wordt dit nu decretaal gecorrigeerd. Artikelsgewijze toelichting Artikel 15 Voor deze bepaling kan verwezen worden naar het algemene gedeelte van de toelichting. Inwerkingtredingsbepaling Aangezien de huidige indeling van de verschillende tarieftabellen in het Vlaamse Gewest in werking is getreden op 1 januari 2004, zal ook deze puur legistieke correctie terugwerken tot op die datum. Een andere datum van inwerkingtreding zou de verkeerde indruk wekken dat er verschillende tarieven zouden worden toegepast vóór en na deze correctie.
Algemeen Met het decreet van 1 februari 2002 werd voor de zogenaamde “onroerend starters” in het Vlaamse Gewest een vrijstelling van de heffingsgrondslag van 12.500 euro ingevoerd bij de aankoop van een eerste woning. Deze maatregel kaderde in het beleid van de Vlaamse Regering om onroerende eigendomsverwerving te vergemakkelijken. Deze maatregel heeft alvast zijn effect niet gemist. In 2002 hebben 33.066 kopers van deze gunstmaatregel kunnen genieten (op een totaal van 112.732 verkopen van onroerende goederen in het Vlaamse Gewest) In 2003 waren het er nog eens 39.054 (op een totaal van 114.567 verkopen). Omdat de prijzen van de bouwgronden in Vlaanderen de laatste jaren fors zijn toegenomen, is het voor de meeste kopers geen evidentie meer om onmiddellijk na de aankoop met de bouw van de woning te starten. De termijn van drie jaar, binnen dewelke de koper zijn hoofdverblijfplaats op het nieuw aangekochte goed moet gevestigd hebben wanneer het om een bouwgrond gaat, om het genoten voordeel van het abattement te kunnen blijven behouden, wordt in de praktijk als te kort ervaren. Daarom wil de Vlaamse Regering deze termijn verlengen tot vijf jaar en daardoor krijgt de koper ruimschoots de tijd om zijn decretale verplichtingen te voldoen. Artikelsgewijze toelichting Artikel 16 Voor dit artikel kan verwezen worden naar de algemene toelichting.
AFDELING IV
ONDERAFDELING II
Registratierechten op de aankoop van onroerende goederen
Vereenvoudiging meeneembaarheid
ONDERAFDELING I Versoepeling abattement
Algemeen Sedert het decreet van 1 februari 2002, dat de registratierechten in het Vlaamse Gewest grondig heeft
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
14
hervormd, kunnen registratierechten betaald op de aankoop van een onroerend goed in het Vlaamse Gewest in mindering worden gebracht van de registratierechten verschuldigd op een volgende aankoop, op voorwaarde dat de eerder aangekochte woning wordt vervreemd. In 2002 werd ongeveer 4.500 keer de meeneembaarheid van de registratierechten ingeroepen en in 2003 is dit aantal opgelopen tot ongeveer 8.500 verrichtingen. Dit zijn uiteraard nog zeer onvolledige cijfers, omdat het afhandelen van de aanvragen om teruggave steeds een zekere tijd in beslag neemt. Het systeem, zo blijkt uit reacties van specialisten op het terrein, wordt algemeen gewaardeerd. Toch zijn er nog beperkingen en gronden tot uitsluiting uit het systeem die door belastingplichtigen vaak als ongegrond en onbegrijpelijk worden ervaren. De bedoeling van de wijzigingen die de Vlaamse Regering aan het concept van de meeneembaarheid nu wil aanbrengen is het systeem te versoepelen en toegankelijker te maken, zodat de oorspronkelijke doelstellingen van het decreet van 1 februari 2002, zoals de verhoging van de gezins- en werkmobiliteit, nog beter kunnen worden bereikt. Wanneer een echtpaar besluit een einde te maken aan het huwelijk of wanneer samenwonenden besluiten de samenwoning stop te zetten, wordt het onroerend goed vaak gezamenlijk verkocht of wordt het aan één van beide partners toebedeeld. In het geval van een gezamenlijke zuivere verkoop stelt zich geen probleem. Beide echtgenoten kunnen, ieder voor wat hun wettelijk aandeel in de rechten betreft, en indien aan alle andere grond- en vormvereisten voldaan is, zonder probleem van de meeneembaarheid genieten. Maar een verdeling is geen zuivere verkoop, en de echtgenoot of partner die al zijn rechten in het onverdeelde eigendom heeft afgestaan, kan zich niet beroepen op het stelsel van de meeneembaarheid omdat de zuivere verkoop ontbreekt in de keten van rechtshandelingen. Dit stuit op veel onbegrip. Want de doelstellingen van het decreet zijn toch bereikt. De belastingplichtige heeft al zijn rechten in zijn vorige woning
afgestaan en heeft zich een nieuwe woning aangeschaft. Daarom wil de Vlaamse Regering de meeneembaarheid openstellen voor de belastingplichtige die al zijn rechten in zijn vorige woning, dienstig als hoofdverblijfplaats, afstaat aan een deelgenoot, en een nieuwe woning, waar hij zijn hoofdverblijfplaats zal vestigen, aankoopt. Een andere strenge voorwaarde van de meeneembaarheid, is de vereiste voor de belastingplichtige dat de verkochte woning hem nog als hoofdverblijfplaats diende tot op het ogenblik van de verkoop ervan (wanneer hij zijn vroegere woning verkoopt vooraleer hij een nieuwe aankoopt), of tot op het ogenblik van de aankoop van de nieuwe woning (wanneer hij zijn nieuwe woning aankoopt vooraleer hij zijn vroegere verkoopt). Ook deze strenge voorwaarde is vaak een doorn in het oog voor diegenen die, al dan niet gedwongen door omstandigheden, de woning eerder al hebben (moeten) verlaten. Dit kan te maken hebben met professionele omstandigheden, of bijvoorbeeld omdat het afzonderlijk verblijf houden werd opgelegd door de vrederechter in het kader van voorlopige en dringende maatregelen. Wanneer slechts daarna de woning wordt vervreemd, ook al gaat het om een zuivere verkoop, zal toch niet meer aan de huidige voorwaarden van de meeneembaarheid voldaan zijn. Daarom wil de Vlaamse Regering voorzien dat de hoofdverblijfplaats op het verkochte goed gevestigd geweest was binnen een termijn van achttien maanden vóór de vervreemding van de oude woning (bij verrekening) of vóór de aankoop van de nieuwe woning (bij teruggave). Op die manier blijft er een voldoende nauw causaal verband bestaan tussen de verrichtingen, zodat niet geraakt wordt aan het oorspronkelijk opzet van de meeneembaarheid, te weten het bevorderen van de arbeidsen de gezinsmobiliteit. De practici worden dan weer geconfronteerd met enkele ongewilde toepassingsproblemen van het concept van de meeneembaarheid. Zo is het meestal niet eenvoudig om alle informatie en bewijsstukken over de op een aankoop betaalde bijrechten terug te vinden. Dit is zowel voor de instrumenterende ambtenaar, als voor de betrokken burger,
15
als voor de administratie van wie een controle van de toepassing van het systeem verwacht moet worden, vaak een onproductieve administratieve last. Daarom lijkt het, vanuit administratief oogpunt redelijkerwijze te verantwoorden dat enkel de rechten, die geheven worden bij de registratie van de aankoopakte voor meeneembaarheid in aanmerking te nemen. De bijrechten die, om welke reden dan ook, na de heffing van oorspronkelijke evenredige rechten worden geïnd of ingevorderd, komen niet voor de meeneembaarheid in aanmerking. Deze maatregel is ook inhoudelijk te verantwoorden. Het kan de belastingplichtige ertoe aanzetten om nauwgezet alle verplichtingen, al dan niet verbonden aan het behoud van fiscale voordelen, stipt na te komen. De bijrechten die verschuldigd zijn nadat een verzuim of een tekort worden vastgesteld zijn voortaan immers niet langer in mindering te brengen van de rechten bij een volgende aankoop. Artikelsgewijze toelichting Artikel 17 Deze bepaling heeft als doel om in de reeks rechtshandelingen die aanleiding geeft tot de toepassing van de meeneembaarheid door verrekening, de aard van de tweede verrichting uit te breiden tot de mogelijkheid van de verdeling waarbij een deelgenoot al zijn rechten in het onroerend goed dat hem dienstig was als hoofdverblijfplaats heeft afgestaan. Artikel 18 Om de redenen aangehaald in de algemene toelichting wordt de meeneembaarheid, hetzij door verrekening (artikel 61/3 en volgende), hetzij door teruggave (artikel 212bis), beperkt tot de rechten die onmiddellijk worden geheven bij de registratie van het document dat tot de heffing van de evenredige rechten aanleiding geeft. Alle bijrechten die na de registratie van het document dat tot de heffing van de evenredige rechten aanleiding geeft nog zouden worden geïnd, om
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
welke reden dan ook, worden van de meeneembaarheid uitgesloten. Het spreekt voor zich dat rechten die van de belastingplichtige zouden worden nagevorderd omdat de heffing op de akte niet is gebeurd overeenkomstig het tarief en de grondslag welke de gegevens van de akte rechtvaardigen, wel voor de meeneembaarheid in aanmerking komen. Artikel 19 Bij dit artikel wordt de tekst van de gestelde vormvereisten aangepast aan de versoepeling die in het algemeen gedeelte werd toegelicht. Artikel 20 Zoals reeds gesteld in de algemene toelichting wil de Vlaamse Regering de voorwaarde versoepelen dat men tot op het moment van de verkoop van de oude woning, deze ook effectief als hoofdverblijfplaats moet gebruiken. Voortaan zal het volstaan dat men op enig ogenblik in de periode van achttien maanden vóór de verkoop het goed als hoofdverblijfplaats gebruikte. Net zoals bij de totstandkoming van het decreet van 1 februari 2002 blijft de Vlaamse Regering er doelbewust voor opteren geen strikte termijnen voor de duur van het houden van de hoofdverblijfplaats in te schrijven. De periode moet uiteraard voldoende lang zijn om van een effectief bewonen te kunnen spreken. Die periode hoeft zich niet uitsluitend in die periode van achttien maanden te situeren, maar kan en zal meestal een aanvang hebben genomen vóór die periode. Wanneer een mede-eigenaar de vroegere woninghoofdverblijfplaats niet verkoopt, maar al zijn onverdeelde delen in dat onroerend goed afstaat volstaat het dat zijn hoofdverblijfplaats in die woning gevestigd was op enig ogenblik in de periode van achttien maanden vóór de datum van de akte van verdeling. Bij een regelingsakte opgemaakt naar aanleiding van een echtscheiding door onderlinge toestemming kan er immers geruime tijd verlopen tussen de datum van de regelingsakte zelf, opgemaakt onder de opschortende voorwaarde van het
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
16
definitief worden van de echtscheiding, en de betaling van de evenredige rechten, naar aanleiding van de vervulling van die opschortende voorwaarde. Artikel 21 Om dezelfde reden als aangehaald bij de verlenging van de termijn, binnen dewelke de belastingplichtige, voor het behoud van de vrijstelling omschreven in artikel 46bis, zijn hoofdverblijfplaats moet vestigen op het nieuw aangekochte goed indien het om een bouwgrond gaat, wordt ook hier de termijn verlengd van drie jaar tot vijf jaar. Een verschil in termijn zou moeilijk te verklaren zijn. Daarom zal voortaan iemand die een bouwgrond aankoopt en daarbij kan genieten van een verrekening van vroeger betaalde rechten in het kader van de meeneembaarheid een termijn van vijf jaar krijgen binnen dewelke hij zijn hoofdverblijfplaats op het nieuw aangekochte goed kan vestigen. Artikel 22 Deze bepaling is, mutatis mutandis, het spiegelbeeld van de aanpassing die de Vlaamse Regering wil doorvoeren met het artikel 17, maar dan toegepast op de meeneembaarheid die de vorm aanneemt van een teruggave. Door de nieuwe formulering in fine van de eerste alinea van het artikel 212bis, volstaat het dat de verkoop of verdeling vaste datum heeft gekregen uiterlijk twee jaar (of vijf jaar bij de aankoop van een bouwgrond) na de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop. Dit betekent meteen dat de verkoop of verdeling ook vaste datum mag hebben gekregen vóór de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop. Het recht op teruggave zal dan uiteraard pas ontstaan nadat de evenredige rechten werden geheven op de aankoop van de nieuwe hoofdverblijfplaats. Om dezelfde reden als aangehaald in de toelichting bij artikel 21 wordt de termijn van drie jaar verlengd tot vijf jaar.
Artikel 23 Deze bepaling is het spiegelbeeld van de bepaling 18. Artikelen 24 en 25 Met deze bepalingen worden de teksten die het concept van de meeneembaarheid omschrijven verder aangepast aan de vereenvoudiging die de Vlaamse Regering wil doorvoeren. Artikel 26 Deze bepaling is het spiegelbeeld van de bepaling 20. Artikel 27 Met deze bepaling wordt meteen duidelijk dat er van de meeneembaarheid onder de vorm van teruggave slechts sprake kan zijn nadat de evenredige rechten werden geheven, hetzij op de verkoop van de vorige woning-hoofdverblijfplaats, hetzij op de verdeling ervan. Wanneer een verdelingsakte vaste datum zou hebben gekregen door de registratie ervan die enkel aanleiding geeft tot de heffing van het algemeen vast recht, zonder dat er, bij gebreke aan de vervulling van de opschortende voorwaarde, evenredige rechten zouden worden geheven, kan er uiteraard geen sprake zijn van de toepassing van de meeneembaarheid door teruggave. Artikel 28 Om dezelfde reden als aangehaald in de toelichting bij artikel 21 wordt de termijn van drie jaar verlengd tot vijf jaar. Artikel 29 Met deze correctie aan het artikel 212ter wordt een kleine vergetelheid van de decreetgever uit het
17
verleden rechtgezet. Het niet-verwijzen naar 2° en 3° van het eerste lid van artikel 61/4 in de huidige tekst is inderdaad een vergetelheid van de Vlaamse decreetgever. In de praktijk heeft die vergetelheid geen gevolgen, omdat het eigenlijk voor zich spreekt dat alleen de vermeldingen en verklaringen van het 2° en 3° van het eerste lid van artikel 61/4 als bijzondere vermeldingen moeten worden opgenomen in het gemotiveerde verzoekschrift tot teruggave op grond van het vangnet voor de primaire wijze van meeneembaarheid. Het 1° van het eerste lid van artikel 61/4 is alleen bedoeld voor het geval de meeneembaarheid op primaire wijze, dus onmiddellijk, wordt gevraagd. Om alle mogelijke interpretatieproblemen op dat vlak te voorkomen wordt dit nu gecorrigeerd. Inwerkingtreding De vernieuwde meeneembaarheid zal in werking treden vanaf 1 januari 2005. de technische correctie daarentegen kan zonder enig probleem met terugwerkende kracht tot op datum van de inwerkingtreding van de gewijzigde bepaling worden ingevoerd. AFDELING V Onroerende voorheffing Algemeen Het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB92) voorziet onder welomschreven voorwaarden de mogelijkheid van een kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing wegens onproduktiviteit van het onroerend goed of het materieel en outillage (artikel 257, §2, 3°, en artikel 15 van het WIB92). Deze kwijtschelding of proportionele vermindering kan onmogelijk reeds bij de vestiging van de aanslag automatisch worden toegekend. De vermindering is immers afhankelijk van de mate waarin het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het materieel en outillage proportioneel moet worden verminderd. En dat hangt af van de duur en de omvang van de onproduktiviteit van het kwestieuze goed tijdens het aanslagjaar. De vermindering kan dus slechts na afloop van het betrokken aanslagjaar met zekerheid worden vastgesteld.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Om de kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing te bekomen, dient de belastingplichtige een bezwaarschrift in te dienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet (artikelen 366 en 371 WIB92). Wanneer de belastingplichtige heeft nagelaten deze vermindering door middel van een bezwaarschrift te vragen, rest er nog de mogelijkheid van een “ambtshalve ontheffing”. In dat geval zal de administratie de vermindering toch toekennen, onder de enige voorwaarde dat het tot de vermindering aanleiding gevende feit door de administratie is vastgesteld of door de belastingplichtige aan de administratie is medegedeeld binnen een termijn van drie jaar, die aanvangt op 1 januari van het aanslagjaar (artikel 376, §3, 2° WIB92). De kwijtschelding of proportionele vermindering wordt dus toegestaan ofwel op grond van artikel 366 WIB92 (ingevolge de gehele of gedeeltelijke inwilliging van de in het bezwaarschrift aangevoerde grieven) ofwel op grond van artikel 376, §3, 2° WIB92 (ingevolge de toekenning van een ambtshalve ontheffing). Wanneer de administratie als gevolg daarvan de reeds door de belastingplichtige betaalde onroerende voorheffing geheel of gedeeltelijk dient terug te betalen, is zij hem op dit bedrag, overeenkomstig artikel 418 WIB92, ook moratoriumintresten verschuldigd. In de praktijk nu wordt vastgesteld dat sommige belastingplichtigen het volledige bedrag zoals vermeld op hun aanslagbiljet betalen, vervolgens de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift laten verstrijken en tenslotte pas veel later een ambtshalve ontheffing aanvragen. Toch gaat het daarbij over feiten of omstandigheden die ze reeds veel eerder, tijdens de bezwaartermijn, perfect hadden kunnen inroepen. Daaruit blijkt dat het hun enige bedoeling is op die manier het bedrag aan te ontvangen moratoriumintresten op te drijven. Het spreekt voor zich dat de Vlaamse Regering het gebruik van de wettelijk voorziene rechtsmiddelen met speculatieve inzichten wil voorkomen. Niet alleen vanuit budgettair oogpunt, de moratoriumintresten bezwaren onnodig de begroting van de Vlaamse Regering, maar ook vanuit juridisch oogpunt omdat het de plicht is van een overheid om de rechtsgelijkheid onder de belastingplichtigen te waarborgen.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
18
Door de ambtshalve toekenning van de kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing wegens onproduktiviteit voor-taan niet langer te laten verlopen onder de voorwaarden vermeld in artikel 376, §3, 2° WIB92, maar onder die van artikel 376, §1 WIB92 meent zij hieraan te kunnen verhelpen. Deze kwijtschelding of vermindering zal daardoor voortaan enkel nog ambtshalve kunnen worden toegekend voor “overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen”. Als nieuwe bescheiden of feiten in de zin van artikel 376, §1 WIB92 moeten worden beschouwd de bescheiden of feiten welke van die aard zijn dat ze het bewijs van een overbelasting uitmaken dat niet vroeger kan worden geleverd en dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren vóór het verstrijken van de termijnen van bezwaar of beroep. Onder gewettigde redenen moet worden verstaan de noodzaak over een langere termijn te beschikken dan de bezwaartermijn om de gevraagde inlichtingen te kunnen verstrekken zoals ernstige ziekte of langdurige afwezigheid van de belastingplichtige, evenals alle andere gevallen van overmacht zoals het verdwijnen van stukken ingevolge brand of diefstal. Bovendien mag de aanslag niet reeds het voorwerp zijn geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. Dit is een definitieve administratieve of rechterlijke beslissing, waarbij uitspraak werd gedaan over de inhoudelijke argumenten van een (op basis van artikel 366 WIB92) ingediend bezwaarschrift. Wanneer de onproduktiviteit kan worden aangetoond binnen de bezwaartermijn heeft de belastingplichtige er voortaan dan ook alle belang bij om de termijn van drie maanden niet te laten verstrijken en tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Wanneer de onproduktiviteit enkel buiten de bezwaartermijn kan worden aangetoond blijft de mogelijkheid bestaan om een ambtshalve ontheffing te vragen, maar dan enkel en alleen indien hij nieuwe bescheiden of feiten kan overleggen of inroepen en hij bovendien
het laattijdig overleggen of inroepen daarvan met gewettigde redenen kan verantwoorden. De belastingplichtige kan dus beter de kwijtschelding of proportionele vermindering, indien mogelijk, binnen de normale bezwaartermijn aanvragen, zodat hij niet het risico loopt dat een latere aanvraag tot ambtshalve ontheffing wordt afgewezen. Uitstel wegens wettige redenen laat hem ook niet toe de termijn van drie jaar volledig op te gebruiken; het uitstel mag slechts gelden, voor de duurtijd van de onmogelijkheid om het bezwaar in te dienen. Op deze manier wordt het aanwenden van de wettelijk voorziene rechtsmiddelen, vanuit speculatieve inzichten, zoveel als mogelijk vermeden. Artikelsgewijze toelichting Artikel 30 Een ambtshalve ontheffing van onroerende voorheffing wegens onproductiviteit kan vandaag worden toegekend onder de voorwaarde, voorzien bij artikel 376, §3, 2° van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De enige voorwaarde is dat de oorzaak van de vermindering aan de administratie wordt kenbaar gemaakt binnen de drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar. De bedoeling van onderhavig artikel is de mogelijkheid van de ambtshalve ontheffing te laten bestaan, maar dan onder de voorwaarden zoals omschreven in artikel 376, §1 WIB92. Daardoor volstaat het voortaan niet langer om eenvoudig binnen een termijn van drie jaar vanaf één januari van het aanslagjaar een ambtshalve ontheffing wegens onproductiviteit van een onroerend goed of van materieel en outillage te vragen zoals dit tot nog toe mogelijk was op basis van artikel 376, §3 WIB92. Voortaan zal daarnaast ook moeten worden aangetoond dat de overbelasting het gevolg is van een materiële vergissing, dat ze voortvloeit uit een dubbele belasting, of dat ze blijkt uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest
19
van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing over de grond.
HOOFDSTUK VI
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 Artikel 32
Het betreft hier alleen een verduidelijking op het niveau van het decreet, wat eigenlijk reeds bepaald is in het uitvoeringsbesluit. Nu is duidelijk afgebakend om welke personen het effectief handelt.
Leegstand Artikel 33 Algemeen Het decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen heeft diverse wijzigingen doorgevoerd in het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 met betrekking tot de leegstandsheffing woningen en gebouwen. Voorliggende bepalingen verduidelijken op een aantal plaatsen de bedoeling van de decreetgever van het decreet van 7 mei 2004 en brengen een aantal artikels van het genoemd decreet van 22 december 1995 die ongewijzigd bleven in overeenstemming met de door het decreet van 7 mei 2004 aangebrachte wijzigingen. Er wordt hierbij niet geraakt aan de inhoudelijke principes vastgelegd in het decreet van 7 mei 2004. De aanpassingen hebben ook nog tot doel de technische uitvoering van de decretale bepalingen met betrekking tot de leegstandsheffing door beide betrokken administraties te optimaliseren.
Het decreet van 7 mei 2004 legt de instrumenterende ambtenaar bij de overdracht van een zakelijk recht op het door beide partijen ondertekende formulier op te sturen naar de administratie. De voorgestelde aanpassing laat de partijen toe zelf het formulier te bezorgen aan de administratie wanneer de instrumenterende ambtenaar dit niet doet. Aldus wordt ook voorkomen dat de administratie in dit geval geen kennis zou mogen nemen van de gegevens met betrekking tot de overdracht omdat deze niet door de instrumenterende ambtenaar werden bezorgd. Artikelen 34 en 35 Het gaat hier om een technische herformulering. De terminologie van dit artikel is nu afgestemd op deze van de Vlaamse Wooncode. Deze onduidelijkheid bestond er, omdat het oorspronkelijke heffingsdecreet van voor de Vlaamse Wooncode dateert. Artikel 36
Artikelsgewijze toelichting Artikel 31 De optie om woningen die binnen de vijf jaar opnieuw geïnventariseerd worden, geen respijtperiode te geven, is niet meer weerhouden. Deze optie bood aan de eigenaar geen kans om van de lijst geschrapt te worden, vooraleer er een heffingsplicht ontstond. Dit is dus moeilijk verdedigbaar. Daarenboven bracht het complicaties mee met de correcte afhandeling van de procedures. Om deze redenen is deze optie dan ook geschrapt.
Doordat er in het heffingsdecreet ingeschreven staat dat wanneer het gebouw en/of de woning effectief en niet occasioneel gebruikt wordt, deze niet leegstaat, heeft deze zinsnede een verwarrend karakter. Aangezien het decreet van in het begin de mogelijkheid openliet om de woning buiten de normale woonfunctie te gebruiken, lijkt het hier toepasselijk deze zinsnede niet te weerhouden. Artikelen 37 en 38 In de vorige decreetwijziging van 7 mei 2004 is de administratieve procedure voor leegstand en ver-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
20
waarlozing grondig aangepast. Uiteindelijk bleken deze twee procedures die eigenlijk parallel lopen, lichte afwijkingen tov elkaar te vertonen. Met deze twee artikelen zijn deze twee procedures helemaal op elkaar afgesteld. Artikel 39 Hier is opnieuw de terminologie van het heffingsdecreet afgestemd op de terminologie van de Vlaamse Wooncode. Artikel 40 Dit artikel vereenvoudigt ingrijpend de beroepsprocedure tegen de besluiten tot ongeschikt- en/ of onbewoonbaarverklaring. Hoewel het bij de vorige decreetwijziging in principe de bedoeling was de procedure van ongeschikt- en/of onbewoonbaarheid niet te wijzigen (zie artikel 25 laatste lid van het heffingsdecreet), was dit echter wel gebeurd via een ingreep van artikel 34bis. In het nieuwe systeem worden van beide decreten de positieve elementen overgehouden. De formele kennisgeving van de inventarisatie en de heffingsplicht uit het heffingsdecreet worden nog altijd duidelijk kenbaar gemaakt aan de eigenaar via het registratieattest. Aan de andere kant wordt de eenvoudige beroepsprocedure van de Vlaamse Wooncode terug in ere hersteld.
Artikel 41 Het principe van “impliciete inwilliging”, elders in het decreet een aantal keren vermeld, wordt nu hier ook toegepast om de uniformiteit te dienen. Het gewijzigde decreet bevat een wijziging die nadeliger is voor de burger dan de regeling die het wilde wijzigen, en die bovendien direct aanleiding geeft tot onterechte vestiging van aanslagen. Met deze aanpassing wordt een pand uit de inventaris geschrapt op de datum waar de houder van het zakelijke recht werkelijk recht op heeft. Artikel 35, §3 bepaalt dat de datum van het aangetekende verzoek (als gewijzigd door het decreet van 7 mei 2004) geldt als datum van schrapping. Deze bepaling zal leiden tot een groot aantal onterechte aanslagen. Stel dat een verjaardag van de opname in de inventarislijst leegstand valt op 20 april. Er is evenwel sedert 1 april weer een bewoner ingeschreven. De bewoning moet zes maand duren vooraleer (met terugwerkende kracht tot 1 april) kan geschrapt worden. De belastingplichtige kan dus maar ten vroegste op 1 oktober een schrapping aanvragen, en die zal hem maar op datum van zijn brief, dus niet vóór 1 oktober toegekend worden, waar overeenkomstig §2 de schrappingsdatum 1 april had moeten zijn. Het verschil is echter groot: volgens het decreet in zijn huidige vorm dient er een heffing te worden betaald, volgens de oude regeling, correct toegepast, was er geen heffing meer verschuldigd. Artikel 42
Bovendien wordt er in dit artikel ook nog verholpen aan het volgende. Aangezien een registratie in de inventaris en de betekening van het registratieattest een bestuurshandeling met individuele strekking is die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurden of voor een ander bestuur, dient de burger overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur in kennis gesteld te worden van zijn beroepsmogelijkheden. Anders is de beslissing niet geldig ter kennis gebracht. Ook dient er te worden bepaald wat het gevolg is van een betwisting met betrekking tot het registratieattest ten aanzien van de inning en invordering van de heffing.
De berekening van de heffing wordt nader gespecificeerd wanneer een te belasten pand gelijktijdig op meerdere lijsten van de inventaris voorkomt. Artikel 36 bepaalde geen hiërarchie wanneer er aanleiding was om de heffing volgens beide formules te berekenen en zou dus aanleiding hebben kunnen geven tot de inkohiering van twee heffingen. Artikel 43 Ingevolge het nieuwe lid in artikel 25 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (ingevoegd door het decreet van 7 mei 2004 houdende wijzi-
21
ging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen) waar de gemeenten kunnen vrijgesteld worden van de gewestelijke heffing en een eigen heffingsstelsel kunnen hanteren is het tweede lid van artikel 38 overbodig geworden. Om alle verwarring te voorkomen die er zou kunnen ontstaan door het in stand houden van beide mogelijkheden wordt het tweede lid van artikel 38 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 opgeheven, en wordt in het derde lid de verwijzing naar gemeenteontvanger en gewestelijke ontvangers geschrapt. Artikel 44 De termijn voor behandeling van het bezwaarschrift wordt op zes maanden gebracht, hetgeen de gebruikelijke termijn is, in overeenstemming is met artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek. Wanneer een behandelingstermijn van drie maanden bepaald wordt dient de belastingplichtige bij het uitblijven van een beslissing toch nog drie maanden te wachten vooraleer hij een verzoekschrift bij de fiscale kamer van de bevoegde rechtbank kan neerleggen. Wanneer hij de procedure eerder inleidt is deze niet ontvankelijk, en beschikt de belastingplichtige later over geen rechtsmiddel meer tegen de beslissing van de Vlaamse Regering die het bezwaar ongegrond verklaart. Artikel 45 Het vestigen van de wettelijke hypotheek is voortaan niet meer afhankelijk van de uitvoerbaarverklaring en betekening van een dwangbevel om enerzijds de regeling te harmoniseren met andere Gewestbelastingen, en anderzijds is het moment van de betekening van het dwangbevel in de invorderingsprocedure te laat is om het nemen van een wettelijke hypotheek nog een efficiënt middel te kunnen laten zijn voor de invordering van een niet betaalde heffing.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 Artikel 46
Deze aanpassing maakt het mogelijk dat ambtshalve ontheffing kan verleend worden. In de huidige regeling verstrijkt de termijn waarbinnen ambtshalve ontheffing mogelijk is gelijktijdig met de termijn voor het vestigen van de aanslag, met name op het einde van het kwartaal volgend op de opname of de verjaardag van de opname in de inventaris, terwijl op dat ogenblik aanslagen waarvoor de mogelijkheid van ambtshalve ontheffing nog moet bestaan zelfs nog niet verstuurd zijn. Artikel 47 De tekst van artikel 42 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 wordt gecorrigeerd in die zin dat waar sprake is van vrijstelling het in werkelijkheid gaat om een opschorting aangezien er voorwaarden moeten vervuld zijn opdat de heffing niet verschuldigd zou zijn. Artikel 48 De tekst van artikel 42, §2, 6°, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 wordt verduidelijkt door expliciet aan te geven dat deze vrijstelling geldt voor gebouwen en of woningen die enkel leeg staan en tegen aanvaardbare marktvoorwaarden te huur of te koop worden aangeboden, en die, wat de woningen betreft, voldoen aan een conformiteitsonderzoek. De vrijstelling van artikel 42, §2, 7°, wordt gecorrigeerd. De term “vrijwillig sociaal beheersrecht is een samentrekking van twee afzonderlijke figuren, met name het sociaal beheer en het renovatiecontract van 18, §2, van de Vlaamse Wooncode. Deze twee afzonderlijke figuren zijn nu opgenomen in een 7° en een 8°. Artikel 49 Het artikel 42bis van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
22
begroting 1996 (als gewijzigd door het decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen) creëert een zware budgettaire last voor het Vlaamse Gewest die uitgesteld kan worden over een lange periode waarvan de weerslag bij de inning van de heffing niet geraamd of voorzien kan worden. Om de budgettaire last te temperen, en toch het stimulerende effect van deze bepaling te behouden zonder dat de toepassing ervan tot misbruiken aanleiding kan geven, worden de voorwaarden onder dewelke men terugbetaling kan bekomen duidelijker omschreven. Er wordt evenwel toch niet ingegaan tegen de bedoelingen van de decreetgever opgenomen in het decreet van 7 mei 2004. Artikel 50 De tekst van artikel 43 van het decreet van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 wordt in overeenstemming gebracht met de bepalingen van de gewijzigde artikelen 32 tot en met 34 en met het artikel 34bis. De voorwaarden opdat het renovatieschema van iemand die zelf renovatiewerken uit zal voeren worden minder zwaar gemaakt om te voorkomen dat deze opschorting van heffing in de praktijk niet kan toegekend worden. Artikel 51 Er kan nog geen intrest aangerekend worden wanneer een opschorting ingetrokken wordt, aangezien op het ogenblik dat de opschorting ongedaan wordt gemaakt de heffing zelf pas verschuldigd is en opeisbaar wordt. Er is tot op het verstrijken van de uiterste betaaltermijn na verzending van het aanslagbiljet nog geen verzuim van de belastingplichtige de heffing te betalen, en kan men hem dus geen verwijlboete of andere sanctie opleggen. Tevens wordt in deze gevallen de termijn bepaald binnen dewelke het aanslagbiljet moet verstuurd worden teneinde de belastingplichtigen daaromtrent rechtszekerheid te bieden met betrekking tot
de redelijke termijn die moet gerespecteerd worden voor de verzending van een aanslagbiljet. Artikel 52 Het laatste lid van artikel 43 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 wordt in overeenstemming gebracht met het derde lid van hetzelfde artikel waar de periode van opschorting op 4 of 5 jaar wordt bepaald. Artikel 53 Vooreerst wordt er in dit artikel een oplossing geboden aan de problemen die ontstaan waren door de vorige overgangsmaatregelen. De overgangsmaatregelen voorzagen dat de aanslagen voor de jaren 2002-2003 voor onbestaande werden gehouden. Het wijzigende decreet trad echter pas op 5 augustus 2004 in werking. Deze regeling is nu doorgetrokken tot de inwerkingtreding van het wijzigende decreet op 5 augustus 2004. Vervolgens zijn er overgangsmaatregelen nodig voor 34bis. Aangezien we voor de vereenvoudiging van de beroepsprocedure tegen de besluiten van de burgemeester hebben gekozen, moest er een regeling getroffen worden voor de beroepen tegen de besluiten van de burgemeester die reeds opgestart waren. Anders zouden deze zonder voorwerp vallen door de wijziging van het artikel. Deze overgangsmaatregel zorgt ervoor dat de overgang naar het uiteindelijke nieuwe systeem geen lacunes meer vertoont en juridisch sluitend toegepast kan worden. Inwerkingtredingsbepaling Teneinde de aanpassingen van de artikels, uitgezonderd de artikelen 40 en 53, §§ 2 en 3, in overeenstemming te houden met de wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 dienen bedoelde bepalingen op hetzelfde tijdstip als het decreet van 7 mei 2004 in werking te treden. Tevens wordt aldus voorkomen dat een aantal juridisch technische problemen gecreëerd door het decreet van 7 mei 2004 enige nefaste uitwerking kunnen hebben. Het decreet van 7 mei 2004 is in werking getreden op 5 augustus 2004.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
23
HOOFDSTUK VII
Landbouwinformatienetwerk
Deze inkomsten zullen specifiek gebruikt worden voor de uitgaven die rechtstreeks verband houden met dit informatienetwerk. Het gaat hierbij zowel om personeelsuitgaven als uitgaven voor het onderhoud- en exploitatiekosten van de informaticatoepassing.
Artikel 54
AFDELING II
Door de invoering van interimstructuur binnen het beleidsdomein landbouw, met de invoering van 2 (in plaats van 4) administraties en het overdragen van bevoegdheden in verband met landbouwinformatienetwerk van het CLE naar de administratie Land- en Tuinbouw; dienen de nodige voorzieningen te worden getroffen voor de verdere specifieke werking in het kader van het Informatienetwerk landbouwboekhoudingen.
Vlaams Landbouwinvesteringsfonds
Landbouw AFDELING I
De administratie land- en tuinbouw beschikt sinds de invoering van de interimstructuur, over een uitgebreid netwerk van land- en tuinbouwboekhoudingen. Op basis van het selectieplan voor de Europese Unie worden de gegevens van deze landbouwbedrijven overgedragen aan het Informatienetwerk voor Landbouwboekhoudingen (ILB) dat deel uitmaakt van de diensten van de Europese Commissie. In het protocol gevoegd bij het Samenwerkingsakkoord tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij (uitvoering Lambermont), wordt bepaald hoe de gewesten op permanente wijze deze verzameling van de landbouwgegevens organiseren of verzoeken om informatie die moet worden verstrekt in samenhang met het Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB) beantwoorden. Tevens bepaalt het protocol op permanente wijze een samenwerking en gegevensuitwisseling tot stand te brengen tussen de verschillende partijen om elk van hen in staat te stellen zijn verplichtingen dienaangaande na te komen. Voor het verzamelen van deze gegevens ontvangt de administratie land- en tuinbouw een bedrag van 138 euro per bedrijf. In 2004 werden door België 1.200 boekhoudingen aan het ILB doorgegeven. 60% van deze boekhoudingen waren afkomstig vanuit het Vlaamse gedeelte van het boekhoudnet. De geraamde inkomsten voor 2005 bedragen 41.000 euro.
Artikel 55 Art. 12 “§3. Het VLIF stelt financiële hulpmiddelen ter beschikking van de land- en tuinbouwers alsmede van hun verenigingen en coöperaties, ten einde alle verrichtingen te bevorderen die de productiviteit van de land- en tuinbouwbedrijven verhogen, hun rendabiliteit verzekeren en opvoeren, en de kostprijzen verminderen: De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen waaraan de verenigingen, coöperaties en rechtspersonen met maatschappelijke of sociale doelstelling die land- en tuinbouwactiviteiten hebben, moeten voldoen. Onder verrichting wordt verstaan: – investeringsverrichtingen: goederen van blijvende aard verwerven, uitbreiden of verbeteren zoals grond, gebouwen, constructies, bedrijfsuitrusting, installaties, machines, werktuigen en materieel; – omschakeling van bedrijven ingevolge gewijzigde economische omstandigheden; – installatie van jonge land- en tuinbouwers; – verwerking en commercialisering van land- en tuinbouwproducten, voornamelijk bij wijze van coöperatie.”. Voorstel aanpassing: “§3. Het Fonds kan, ten einde verrichtingen te ondersteunen die de structuur van de land- en tuin-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
24
bouwbedrijven verbeteren, hun rendabiliteit verzekeren en opvoeren, de kostprijzen verminderen of die de diversificatie van de landbouwactiviteiten en landbouwproducten bevorderen, of die de landbouw met verbrede doelstellingen bevorderen, of die de omschakeling naar duurzame landbouw bevorderen, of die de economische activiteiten van de dienstverlenende, de begeleidende, de toeleverende, de afzet en de primaire verwerkende sector van land- en tuinbouw helpen bevorderen, tegemoetkomingen verlenen aan: 1° land- en tuinbouwers alsmede aan hun verenigingen en hun vennootschappen; 2° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake de dienstverlening, begeleiding en de toelevering aan de land- en tuinbouwsector; 3° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake afzet en primaire verwerking van land- en tuinbouwproducten. De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen waaraan de zelfstandigen, verenigingen en vennootschappen moeten voldoen. Onder verrichting wordt verstaan: 1° investeringsverrichtingen: goederen van blijvende aard verwerven, uitbreiden of verbeteren zoals grond, gebouwen, constructies, bedrijfsuitrusting, installaties, machines, werktuigen en materieel; 2° omschakeling of diversificatie van bedrijven (ingevolge gewijzigde economische omstandigheden) of omschakeling van landbouwbedrijfsvoering; 3° installatie van jonge land- en tuinbouwers; 4° verwerking en commercialisering van land- en tuinbouwproducten; 5° dienstverlening of begeleiding.”. De uitbreiding van de ondersteuningsmogelijkheden van het VLIF naar de agrovoedingssector en de agrotoeleveringssector is noodzakelijk omdat met de goedkeuring op 31 januari 2003 van het decreet betreffende het economische ondersteuningsbeleid
deze sectoren niet langer in aanmerking komen voor economische steunverlening. Met de opname van deze sectoren binnen het landbouwbeleid wordt de Europese opstelling terzake gevolgd. In het artikel wordt de opdracht van het VLIF beschreven die wordt uitgebreid naar diversificatie van landbouwactiviteiten en landbouwproducten, landbouw met verbrede doelstellingen en omschakeling naar duurzame landbouw. Verder worden de begunstigden van de tegemoetkomingen opgesomd, namelijk: 1. de land- en tuinbouwbedrijven, hun verenigingen en hun vennootschappen (= de agroproductiesector); 2. de zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake de dienstverlening, begeleiding en toelevering aan land- en tuinbouwsector (= de agrotoeleveringssector). Hierbij wordt meer specifiek maar niet limitatief gedacht aan loonwerkers en proeftuinen; 3. de zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake de afzet en primaire verwerking van land- en tuinbouwproducten (= de agrovoedingssector). Onder ‘afzet’ wordt verstaan: de fysieke presentatie van land- en tuinbouwproducten met het oog op verkoop en/of fysieke verplaatsing van dergelijke producten naar de markt. Hierbij wordt meer specifiek, maar niet limitatief gedacht aan tuinbouwveilingen, groothandelsmarkten en conditioneringsbedrijven (bv. aardappelen verpakken, graanopslag, groenten snijden en verpakken voor de versmarkt). Onder ‘primaire verwerking’ wordt verstaan: een fysieke behandeling van een landbouwproduct die één of meer producten oplevert die nog steeds landbouwproducten zijn (producten die voorkomen in bijlage I van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), hierbij wordt meer specifiek maar niet limitatief gedacht aan slachthuizen, uitsnijderijen, vleeswarenbedrijven, groente- en fruitverwerkende bedrijven (o.a. drogen en diepvries), zuivelfabrieken, vlasbedrijven en aardappelverwerkende bedrijven.
25
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
De onder de agroproductiesector ressorterende land- en tuinbouwbedrijven, hun verenigingen en hun vennootschappen, kunnen tegemoetkomingen krijgen om verrichtingen te ondersteunen die de structuur van hun bedrijven verbeteren, hun rendabiliteit verzekeren en opvoeren en/of de kostprijzen verminderen.
jaar volgend op dat van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bekrachtigd te worden.
De onder de agrotoeleveringssector ressorterende zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen, kunnen in aanmerking komen als begunstigde voor een tegemoetkoming uit het Fonds ten einde verrichtingen te ondersteunen die de economische activiteiten helpen bevorderen.
Bijgevolg wordt voorgesteld om in het decreet houdende bepalingen ter begeleiding van de begroting 2005 de voornoemde bepaling op te nemen.
De onder de agrovoedingssector ressorterende zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen kunnen in aanmerking komen als begunstigde voor een tegemoetkoming uit het Fonds ten einde verrichtingen te ondersteunen die de economische activiteiten helpen bevorderen.
Op 6 februari 2004 en 25 juni 2004 heeft de Vlaamse Regering dergelijk wijzigingsbesluit genomen ter wijziging van de bijdragen in de resp. sectoren Groenten en fruit en Pluimvee, eieren en kleinvee.
Het opnemen van deze bepaling is essentieel als rechtsgrond voor de inning van de verplichte bijdragen, die het overgrote deel van de financiering van het Vlaamse Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) uitmaken. HOOFDSTUK VIII Gemeentefonds en Stedenfonds
In dit artikel worden verder de verrichtingen waarvoor tegemoetkomingen kunnen verleend worden gespecificeerd, de tegemoetkomingen zijn immers verbonden met een limitatief aantal categorieën van verrichtingen. De steunverlening aan zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen uit de agrotoeleveringssector en de agrovoedingssector zal beperkt blijven tot een jaarlijks maximaal percentage van het totale voorziene budget van het Fonds zodat de huidige beschikbare middelen gevrijwaard blijven voor de land- en tuinbouwers alsmede hun verenigingen en hun vennootschappen. Dit zal opgenomen worden in een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering.
Artikelen 57 en 58 De jaarlijkse dotatie van het Gemeentefonds en het Stedenfonds evolueert volgens een vast en duidelijk groeimechanisme, dat decretaal bepaald is. Dat is bijzonder belangrijk in het kader van goede bestuursverhoudingen tussen Vlaanderen en de gemeenten. Duidelijkheid over de dotatie biedt zowel voor de gemeenten als voor de Vlaamse begroting alle nodige waarborgen inzake financieringsplanning.
Artikel 56
De huidige decreten inzake het Gemeentefonds en het Stedenfonds stellen de groeivoet vast aan de hand van de jaarlijkse evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen vermeerderd met de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
Ingevolge de wijziging van artikel 3, §3, van het decreet van 20 december 1996 betreffende het Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing door artikel 16 van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001, dient elk (wijzigend) bijdragebesluit door de decreetgever in het
De geraamde reële groei van het BNI is echter pas in de loop van het laatste kwartaal gekend. Dat heeft tot gevolg dat de jaargroei en de dotatie van het Gemeentefonds en het Stedenfonds pas in het laatste kwartaal kunnen bepaald worden. Ook de ramingen van de bedragen die de steden en de gemeenten ontvangen kunnen pas dan worden mee-
AFDELING III Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
26
gedeeld. Dat stelt problemen bij de opmaak van zowel de Vlaamse begroting als van de gemeentebegrotingen en van de financiële meerjarenplannen. Vooral met betrekking tot het Gemeentefonds is dat een belangrijk nadeel: het Gemeentefonds vertegenwoordigt namelijk een aanzienlijke uitgave op de Vlaamse begroting en is voor de gemeenten een belangrijke algemene financieringsbron (ongeveer 19% van de totale gemeentelijke ontvangsten). Een vaste groeivoet voor zowel het Gemeentefonds als het Stedenfonds, die uiteraard voldoende hoog en welvaartsvast is, draagt bij tot een planmatig bestuur voor zowel de Vlaamse overheid als de lokale overheden. HOOFDSTUK IX Vlaams Woningfonds Artikel 59 Deze bepaling maakt het mogelijk dat het Vlaamse Woningfonds zijn doelgroep uitbreidt naar gezinnen waar ten minste een kind deel van uitmaakt. Vastgesteld wordt dat wie een eerste woning koopt, alsmaar jonger is. Dit betekent dat er minder tijd is om te sparen en dat het betrokken gezin nog in de beginfase kan zitten inzake kinderen. Door de opgenomen uitbreiding komen deze gezinnen nu ook in aanmerking voor een lening bij het Vlaamse Woningfonds. HOOFDSTUK X Leningsmachtigingen van VOI, EVA en IVA Artikel 60 De bedoeling van deze bepaling is om de Vlaamse openbare instellingen en agentschappen die krachtens hun organieke decreet beschikken over een machtiging tot het aangaan van leningen ertoe te verplichten om de uitoefening van deze machtiging casueel afhankelijk te stellen van de machtiging door het Vlaams Parlement en door de Vlaamse Regering voor wat de uitoefeningsmodaliteiten van de lening betreft.
HOOFDSTUK XI Elektriciteitsmarkt Artikel 61 Dit artikel beoogt de afschaffing van de gratis distributie van groene stroom zoals bepaald in artikel 15 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Het Elektriciteitsdecreet voorziet de gratis distributie van groene stroom en bepaalt eveneens dat de Vlaamse Regering deze gratis distributie kan beperken. De Vlaamse Regering beperkte bij besluit van 4 april 2003 de gratis distributie tot groene stroom geïnjecteerd op het Vlaamse distributienet. Omwille van een schorsing van deze beperking door de Raad van State werd door het besluit van 5 maart 2004 het toepassingsgebied verruimd tot groene stroom geïnjecteerd op de Belgische distributienetten (artikel 18 van het besluit). De Europese Commissie stelde de Vlaamse overheid in gebreke op 23 juli 2003 omdat de regeling inzake gratis distributie buitenlandse stroom zou discrimineren. Daarop werden door de Vlaamse overheid tegenargumenten geformuleerd op 7 november 2003. De Commissie vaardigde een met redenen omkleed advies uit op 30 maart 2004 met de vraag om binnen de twee maanden de nodige maatregelen te nemen om de discriminatie van buitenlandse groene stroom te stoppen. Daarop gaf de Vlaamse overheid op 9 juni 2004 nogmaals tegenargumenten en vroeg uitstel vanwege de regerings- en parlementswissel en om in overleg te kunnen treden met de Commissie. De Commissie bleef echter op dit overleg bij haar oorspronkelijke standpunt en stelt dat zij zich, indien de huidige Vlaamse regeling gehandhaafd blijft, genoodzaakt ziet een procedure wegens niet nakoming tegen België aanhangig te maken bij het Hof van Justitie. Het behoud van de huidige regeling vormt voor de Europese Commissie een discriminatie van buitenlandse groene stroom, en zal met quasi zekerheid resulteren in een procedure wegens niet nakoming (art. 226 EG-verdrag) voor het Hof van Justitie. Alternatieve oplossingen waarbij de gratis distributie gekoppeld wordt aan een Vlaams groene-
27
stroomcertificaat worden eveneens beschouwd als discriminerend. De Vlaamse Regering kan het standpunt van de Europese Commissie dat de huidige Vlaamse regeling een niet geoorloofde maatregel van gelijke werking inhoudt, niet bijtreden doch een jarenlang aanslepende rechtsprocedure zal de investeringszekerheid en rechtszekerheid in Vlaanderen sterk hypothekeren. Om dit te vermijden, dient gezocht te worden naar een situatie die zowel de rechtszekerheid bevordert als de Europese Commissie tevreden kan stellen. Een rechtszekere situatie, aanvaardbaar voor de Europese Commissie, kan enkel gecreëerd worden door ofwel de gratis distributie uit te breiden naar groene stroom geproduceerd binnen de hele EU ofwel door de gratis distributie op te heffen. Het is echter nooit de beleidsdoelstelling van de Vlaamse decreetgever geweest een ondersteuningsmechanisme in te voeren voor in het buitenland geproduceerde groene stroom. Bovendien is op korte termijn de impact op de distributienettarieven mogelijks aanzienlijk. Zo is het in principe niet uitgesloten dat leveranciers die hun elektriciteit in het buitenland aankopen nog enkel groene stroom importeren om te kunnen genieten van het voordeel van gratis distributie. Deze mogelijke impact zou in strijd zijn met het regeerakkoord dat bepaalt dat de Vlaamse Regering waakzaam zal blijven voor de elektriciteitsprijs en zal stoppen met het verhogen van de energierekening via het doorrekenen van nieuwe initiatieven in de distributietarieven. Om naar alle marktpartijen een duidelijke en stabiele situatie te garanderen die juridisch onaanvechtbaar is, wordt daarom voorgesteld de gratis distributie op te heffen met ingang van 1 januari 2005. Dit moet er mede voor zorgen dat een beter en rechtszekerder investeringsklimaat gecreëerd wordt voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Door de gratis distributie van groene stroom af te schaffen, zal het Vlaamse Gewest vermijden dat de Europese Commissie een procedure aanhangig maakt bij het Hof van Justitie. Door de opheffing van dit artikel zal men de aanzienlijke advocatenen gerechtskosten (of eventuele boetes in een ver-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
dere fase van het geding voor het Hof op grond van art. 228 EG-verdrag) die verbonden zijn aan een quasi zeker geding bij het Hof van Justitie kunnen vermijden. Een aantal leveranciers konden zich niet akkoord verklaren met het principe van de gratis distributie zoals het tot heden van toepassing was en hebben reeds een gerechtelijke procedure tegen het Vlaamse Gewest ingesteld (momenteel reeds met claims ter waarde van 10.000.000 euro). Een afschaffing van de gratis distributie bevestigt uitdrukkelijk de initiële beleidsvisie dat het nooit de beleidsdoelstelling is geweest om een ondersteuningsmechanisme in te voeren voor in het buitenland geproduceerde groene stroom. Het zal vermijden dat er op basis van een uitspraak van het Hof van Justitie een mogelijke grond tot schadeclaim ontstaat en tevens zal het aantal gedingen waarbij het Vlaamse Gewest betrokken kan worden aldus worden beperkt. Indien artikel 15 van het Elektriciteitsdecreet onverkort van toepassing blijft, zal conform het standpunt van de Europese Commissie de gratis distributie moeten worden opengesteld voor alle groene stroom, ook de geïmporteerde. Dit betekent dat een meer doorgedreven controle naar de oorsprong van de elektriciteit door de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) noodzakelijk zal zijn. Dit houdt op zijn beurt in dat de VREG nood zou hebben aan meer middelen en personeel om zijn taak te kunnen vervullen, wat zich zou dienen te vertalen in een verhoging van haar dotatie. Artikel 62 Door het feit dat er een tijdsverschil is ontstaan tussen de injectie van de groene stroom op het distributienet en de levering van deze elektriciteit aan eindafnemers, is het noodzakelijk om de financiële belangen veilig te stellen van de leveranciers die conform de Vlaamse wetgeving dergelijke elektriciteit hebben aangekocht, maar nog niet de mogelijkheid hebben gehad deze reeds betaalde investeringen voor de distributie ervan te recuperen ten aanzien van de netbeheerders. Daarom wordt een overgangsregeling ingesteld met betrekking tot de verrekening van de gratis distributie van groene
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
28
stroom die vóór 1 januari 2005 werd geïnjecteerd op het distributienet maar nog niet werd afgehandeld tussen de betrokken netbeheerder en leverancier. Deze overgangsfase moet beperkt worden in de tijd tot maximaal een jaar en dus ten laatste eindigen op 31 december 2005. Gedurende deze overgangsperiode kan uiteraard geen nieuwe elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen worden geïnjecteerd om gratis te worden gedistribueerd. Er is dan ook geen gevaar voor strijdigheid van deze overgangsmaatregel met de Europese regels. Artikel 63 De opheffing van artikel 15 van het Elektriciteitsdecreet noodzaakt tot een aanpassing van artikel 20, §3, van het Elektriciteitsdecreet, waarin wordt verwezen naar “de taken bedoeld in artikel 15”. Deze woorden worden dan ook geschrapt. HOOFDSTUK XII Waterzuivering Artikel 64 De NV Aquafin mag krachtens de overeenkomst d.d. 10 november 1993 alle gemaakte kosten, met inbegrip van de aan het VIF betaalde retributies, doorrekenen aan het MINA-fonds. Op deze verrekening moet er echter BTW worden betaald. Om een einde te stellen aan deze onnodige geldstromen en bijkomende kosten, wordt de NV Aquafin vrijgesteld van vaste en variabele retributie. HOOFDSTUK XIII Cultuur Artikel 65 De budgettaire situatie van 2005 laat niet toe om in 2005 de verdere stijging van de bedoelde categorie van bibliotheken door te voeren. Deze stijging wordt uitgesteld tot 2006.
Artikel 66 De budgettaire situatie van 2005 laat niet toe om in 2005 het volledige bedrag van 0,6 euro per inwoner toe te kennen. Een bedrag van 0,3 euro per inwoner is wel haalbaar voor 2005. Afwijkend van de bepalingen van artikel 39 van het decreet zal dit bedrag voor het werkjaar 2005 worden toegekend aan het Vlaams Centrum voor de Openbare Bibliotheken (VCOB). Eén van de hoofopdrachten van het VCOB is de realisatie van een nieuwe Vlaamse Centrale Catalogus ten behoeve van de Vlaamse openbare bibliotheken. Dit is een groot project dat belangrijke financiële middelen noodzakelijk maakt. Voor de periode 2003-2004 was reeds beslist om de in het decreet voorziene aanvullende subsidie vanuit de Vlaamse Gemeenschap naar de gemeenten toe ter ondersteuning van de participatie aan bovenlokale initiatieven, toe te voegen aan de structurele subsidie van het VCOB, teneinde de realisatie van het nieuwe project mogelijk te maken. Momenteel is het reeds duidelijk dat ook voor 2005 nog bijkomende financiële middelen noodzakelijk zullen zijn om het project volledig te realiseren, zij het minder dan voor de periode 2003-2004. Een bedrag van 0,3 euro per inwoner kan volstaan. Artikel 67 De budgettaire situatie van 2005 laat niet toe om de bedoelde subsidies in 2005 te indexeren. HOOFDSTUK XIV Vlaamse sportfederaties Artikel 68 Om de uitgaven binnen dit decreet binnen de perken van de toegekende kredieten te houden, is deze aanvulling nodig.
29
HOOFDSTUK XV Economie en Tewerkstelling Artikel 69 Artikel 38 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités bepaalt dat de Vlaamse Regering tot ten laatste 31 december 2004 subsidies kan uitkeren op basis van de besluiten inzake subregionale tewerkstellingscomités en streekplatformen. Na datum van 31 december 2004 is geen verdere financiering krachtens deze besluiten meer mogelijk. Het veranderingsproces volgt echter niet in alle regio’s hetzelfde tempo. Sommige regio’s zullen immers met de afbakening van de Regio, de oprichting van het ERSV en de vereffening van de bestaande STC’s en Streekplatformen niet tijdig rond zijn, zodat deze hun aanvraag tot erkenning als regionaal samenwerkingsverband niet meer in 2004 kunnen indienen. Teneinde de continuering van het regionale streekbeleid te garanderen, beoogt dit voorstel tot wijziging van artikel 38 van het ERSV-decreet de verder zetting van de subsidiëring op basis van de besluiten inzake subregionale tewerkstellingscomités en streekplatformen tot uiterlijk 30 juni 2005. Deze regeling voorkomt aldus dat een samenwerkingsverband dat pas door de Vlaamse Regering erkend kan worden in het voorjaar 2005, geen middelen zou hebben voor die periode. Zodoende blijft de continuïteit van de sociaal-economische overlegen adviesfunctie op streekniveau gewaarborgd.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
perkte overgangsmaatregel in 2005 in twee financieringsregimes worden gegaan, nl. tot uiterlijk 30 juni 2005 op basis van de regelgeving inzake subregionale tewerkstellingscomités en streekplatformen en ten laatste vanaf 1 juli 2005 op basis van de nieuwe regelgeving inzake ERSV’s.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Yves LETERME
De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, Fientje MOERMAN
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank VANDENBROUCKE
Voor de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Inge VERVOTTE De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Yves LETERME
Het is niet de bedoeling dat het omschakelingsproces vertraagd wordt: de regio’s zullen blijvend aangezet worden om zo snel mogelijk en dus liefst nog in 2004 hun aanvraag tot erkenning als ERSV in te dienen. Voor diegenen die daar in lukken zal dus eenvormig de nieuwe financieringsregeling voor geheel 2005 worden gerealiseerd. Alleen in die regio’s waar absoluut niet tijdig kan worden omgeschakeld, zal bij wijze van eenmalige en be-
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, Dirk VAN MECHELEN
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
30
De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, Bert ANCIAUX
De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, Geert BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, Marino KEULEN
De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, Kathleen VAN BREMPT ___________________
31
VOORONTWERP VAN DECREET
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
32
33
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2005
DE VLAAMSE REGERING, Op gezamenlijk voorstel van de leden van de Vlaamse Regering; Na beraadslaging,
BESLUIT:
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is ermee belast, in naam van de leden van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het voorontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt:
Hoofdstuk I. Algemeen
Artikel 1 Dit decreet regelt een gemeenschap- en gewestaangelegenheid.
Hoofdstuk II. Onderwijs Afdeling 1. Hogescholen Art. 2. Artikel 181 bis van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd, wordt als volgt gewijzigd: 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt: “§3. Voor de uitgaven voortvloeiend uit de verschillende vormen van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen worden de volgende bedragen voorzien: 26.235.000 euro in 2005 en 19.058.000 euro in 2006”. 2° in § 4 wordt het woord “2004” vervangen door het woord “2006”, worden de woorden “Ln/L03” vervangen door de woorden “Ln/L05” en wordt het woord “2003” vervangen door het woord “2005”. Art. 3. Aan artikel 196 van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt: “§ 5. In afwijking van § 3 bedragen de investeringsmiddelen voor het begrotingsjaar 2005:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
34
1° voor de Vlaamse Autonome hogescholen: 7.561.000 euro; 2° voor de gesubsidieerde officiële hogescholen: 1.315.000 euro; 3° voor de gesubsidieerde vrije hogescholen: 12.222.000 euro. “ Afdeling 2. Vastleggingsmachtigingen Art. 4. In het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI wordt een titel XIIquater, bestaande uit de artikelen 169octies tot en met 169decies toegevoegd, die luidt als volgt: “TITEL XIIquater Middelen voor infrastructuurwerken vanaf 2005
Artikel 169octies In de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden voor het jaar 2005 de volgende vastleggingsmachtigingen toegekend: 1° aan het Gemeenschapsonderwijs, een bedrag van 31.247.603 euro voor grote en kleine infrastructuurwerken voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in de artikelen 23 en 26 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs en artikel 13, §2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 2° aan de DIGO, een bedrag van 20.740.299 euro voor het gesubsidieerd officieel onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde officiële hogescholen en een bedrag van 87.092.343 euro voor het gesubsidieerd vrij onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde vrije hogescholen voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in artikel 13, §2 en 17 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 3° vanaf het begrotingsjaar 2006 worden deze bedragen aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies.
Artikel 169novies In de in artikel 169octies vermelde begroting worden jaarlijks de nodige ordonnanceringskredieten ingeschreven om de verbintenissen na te komen, die door het gemeenschapsonderwijs en de DIGO aangegaan werden op basis van de in dit artikel vermelde vastleggingsmachtigingen. Dit ordonnanceringskrediet wordt, binnen de beschikbare middelen van de Vlaamse Gemeenschap, vastgesteld aan de hand van de door het Gemeenschapsonderwijs en de DIGO opgemaakte betalingskalender.
Artikel 169decies Deze titel treedt in werking op 1 januari 2005.”
35
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Afdeling 3. Centra voor Leerlingenbegeleiding Art. 5. Artikel 53 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt met ingang van 1 januari 2005 gewijzigd als volgt: 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling: “§ 1. Het werkingsbudget van de gefinancierde en de gesubsidieerde centra wordt vastgesteld op 14.150.000 euro. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld : 1° voor de permanente ondersteuning : 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 2° voor de extra-omkaderingsgewichten : 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 3° voor de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 : 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 4° voor de lineaire omkaderingsgewichten : het totaal bedrag verminderd met de som van de bedragen vermeld in de punten 1 tot en met 3, evenredig te verdelen per lineair omkaderingsgewicht. “ 2° in § 2 worden de woorden “voor de tijdelijke stuurgroep,” geschrapt en worden de woorden “begrotingsjaar 1998” driemaal vervangen door de woorden “begrotingsjaar 2005”.
Afdeling 4. Volwassenenonderwijs Art. 6. Artikel 48 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt vervangen door wat volgt : “Artikel 48, § 1. De Vlaamse Regering bepaalt per Centrum voor Volwassenenonderwijs (CVO) en per studiegebied of per categorie een historisch referentiecijfer dat wordt vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren van de schooljaren 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005. Bij dit gewogen gemiddelde tellen de betrokken schooljaren als volgt mee : 1° het schooljaar 2002-2003 voor 0,3; 2° het schooljaar 2003-2004 voor 0,7; 3° het schooljaar 2004-2005 voor 2. Indien het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren tijdens het laatste refertejaar, zijnde het schooljaar 2004-2005, gelijk is aan 0, dan bedraagt ook het historische referentiecijfer 0. Indien het totaal van het aantal leraarsuren van het CVO , berekend op basis van het eerste lid, groter is dan het totaal van het schooljaar 2004-2005, dan wordt dit totaal herleid tot het aantal leraarsuren van het schooljaar 2004-2005. Indien het totaal van het aantal leraarsuren van het CVO , berekend op basis van het eerste lid kleiner is dan het totaal van het schooljaar 2004-2005, dan wordt het verlies aan toegekende leraarsuren beperkt tot een door de regering vast te stellen percentage.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
36
§ 2. Het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren voor het schooljaar 2005-2006 wordt forfaitair vastgelegd en bedraagt het historisch referentiecijfer bedoeld in § 1. § 3. Voor het schooljaar 2005-2006 wordt maximaal hetzelfde volume ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel en gefinancierd of gesubsidieerd als toegekend in de respectieve ambten tijdens het schooljaar 2004-2005. Tijdens het schooljaar 2005-2006 wordt dezelfde puntenenveloppe toegekend als tijdens het schooljaar 2004-2005.” Art. 7. In artikel 55, § 2 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van het volwassenenonderwijs wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : “De ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel worden ten minste per tiende van een eenheid gefinancierd of gesubsidieerd.” Afdeling 5. Universiteiten Onderafdeling 1. Financiering Art. 8. Artikel 136, §2, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001, vervangen bij de decreet van 4 april 2003 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2003, wordt vervangen door wat volgt: 2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 de volgende aanvullende wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen, uitgedrukt in duizend euro:
1. Katholieke Universiteit Leuven 2. Vrije Universiteit Brussel 3. Universiteit Antwerpen 4. Limburgs Universitair Centrum 5. Katholieke Universiteit Brussel
2002
2003
2004
2005
2006
1.768 536 134 10 35
2.596 764 185 20 58
3.109 840 292 32 63
3.109 840 292 32 63
3.109 840 292 32 63
Onderafdeling 2. Investeringen universiteiten Art. 9. In artikel 140, §1, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001 en gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003 en het decreet van 19 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In 2° worden de woorden ‘, 2005’ geschrapt; 2° Na 3° wordt een 4° ingevoegd dat luidt als volgt:
37
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
‘4° Voor het begrotingsjaar 2005 bedraagt het basisbedrag van de investeringskredieten voor de Universiteiten, uitgedrukt in duizend euro: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Katholieke Universiteit Leuven : 8.510 Vrije Universiteit Brussel : 2.798 Universiteit Antwerpen : 2.513 Limburgs Universitair Centrum : 547 Katholieke Universiteit Brussel : 130 Universiteit Gent : 5.930
Deze basisbedragen (prijsniveau 2001) worden geïndexeerd zoals vermeld in §2.’ Afdeling 6. Secundair onderwijs – ondersteunend personeel Art. 10. Aan artikel 96 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§ 6. De Vlaamse Regering kan op basis van de budgettaire mogelijkheden andere bepalingen nemen inzake de berekeningswijze en aanwending van de punten bepaald in § 2 en § 3.”.
Hoofdstuk III. Sociaal Impulsfonds Art. 11. De niet-aangewende middelen uitbetaald in het kader van de afgesloten beleidsovereenkomsten met de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie op basis van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds, zoals gewijzigd, worden teruggevorderd in zoverre de resultaten niet werden behaald.
Hoofdstuk IV. Toerisme Art. 12. In artikel 24 van het decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 wordt “2004” vervangen door “2009”.
Hoofdstuk V. Financiën Afdeling 1. Vervreemding Art. 13. In artikel 90 van het bosdecreet van 13 juni 1990 wordt het eerste lid opgeheven en worden in het tweede lid de woorden “alle andere” geschrapt. Afdeling 2. Successierechten Art. 14. Artikel 4 van het wetboek der successierechten wordt aangevuld met het volgende :
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
38
“3° alle schenkingen onder de levenden van roerende goederen die de overledene heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
Afdeling 3. Registratierechten op schenking van bouwgronden Art. 15. In artikel 140nonies van het wetboek der registratie -, hypotheek- en griffierechten, worden in het punt b), de woorden “in tabel II van artikel 131”, vervangen door de woorden “in tabel II, tabel III of tabel IV van artikel 131 §1, naar gelang het geval,”.
Afdeling 4. Registratierechten op de aankoop van onroerende goederen Onderafdeling 1.Versoepeling abattement Art. 16. In het derde lid, 2°, c) van het artikel 46bis van hetzelfde wetboek wordt het woord “drie” vervangen door het woord “vijf ”.
Onderafdeling 2. Vereenvoudiging meeneembaarheid Art. 17. In artikel 61/3 van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, worden in het eerste lid de woorden “van de datum van de authentieke akte van de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend” vervangen door de woorden “van de datum van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredige recht op hetzij de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend, hetzij de verdeling van die woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan”. Art. 18. In hetzelfde artikel wordt het tweede lid aangevuld door wat volgt : “Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de verrekening uitgesloten”. Art. 19. In artikel 61/4 van hetzelfde wetboek worden in het eerste lid, 2 ° , na de woorden “van de verkochte” de woorden “of verdeelde” ingevoegd. Art. 20. In hetzelfde artikel 61/4 wordt in het eerste lid het punt 3° , a) vervangen door wat volgt : “dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de verkoop of verdeling, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de verkochte of verdeelde woning”. Art. 21. In hetzelfde artikel 61/4 worden in het eerste lid onder het punt 3° , b ) , vierde gedachtestreep, de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum” vervangen door de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum”. Art. 22. In artikel 212 bis van hetzelfde wetboek wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : “In geval van zuivere verkoop door een natuurlijke persoon van een woning waarin hij op enig ogenblik zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt en in geval van verdeling van een dergelijke woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan, wordt zijn wettelijk aandeel in de rechten die overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigd waren op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, teruggegeven mits de verkoop of de verdeling vaste datum heeft gekregen uiterlijk
39
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
twee jaar, of vijf jaar in geval van aankoop van een bouwgrond, na de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop.” Art. 23. In hetzelfde artikel 212 bis wordt het tweede lid aangevuld met wat volgt : “Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de teruggave uitgesloten”. Art. 24. In hetzelfde artikel wordt onder het punt 1° van het zesde lid na de woorden “het evenredige recht op de verkoop” de woorden “of de verdeling” ingevoegd. Art. 25. In hetzelfde artikel wordt onder het punt 2°, a ) van het zesde lid na de woorden “op de aankoop van de verkochte” de woorden “of verdeelde” ingevoegd. Art. 26. In hetzelfde artikel wordt het punt 3°, a ) van het zesde lid vervangen door wat volgt : “dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning die hij tot zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de wederverkochte of verdeelde woning”. Art. 27. In hetzelfde artikel wordt onder het punt 3° , b), vierde streepje, van het zesde lid, de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum” vervangen door de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum”. Art. 28. In het tweede lid van artikel 212 ter van hetzelfde wetboek worden de woorden “van het evenredige recht op de aankoop of de verkoop” vervangen door de woorden “van het evenredige recht op de aankoop, de verkoop, of de verdeling”. Art. 29. In het derde lid van artikel 212 ter wordt na de woorden artikel 61/4 , eerste lid, de woorden “2° en 3°,” ingevoegd. Afdeling 5. Onroerende voorheffing Art. 30. In artikel 376, § 3, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden “en 257” vervangen door de woorden “en artikel 257, § 1, 1° tot 3° en § 2, 1°, 2° en 4°”. Hoofdstuk VI. Leegstand Art. 31. In artikel 26 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, als laatst gewijzigd door het decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, worden het derde en vierde lid geschrapt. Art. 32. In artikel 27, § 2 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden tussen de woorden “zakelijk recht” en “wordt op de hoogte gebracht” de woorden “zoals bekend bij de bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen” toegevoegd. Art. 33. In de laatste zin van artikel 27, § 3 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden de woorden “of een partij” toegevoegd tussen de woorden “de notaris” en het woord “uiterlijk”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
40
Art. 34. In artikel 28, § 1, van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De ambtenaren van de administratie die door de Vlaamse regering worden belast met het beheer van de inventaris, zijn bevoegd om de verwaarlozing, de leegstand van een gebouw en/of woning op te sporen en in een administratieve akte vast te stellen. Art. 35. In artikel 28, § 1 , van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt een lid tussen lid twee en drie toegevoegd dat luidt als volgt: “De woningen, zoals bepaald in artikel 31 paragrafen 1 en 2, worden ongeschikt en/ of onbewoonbaar verklaard overeenkomstig artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 en artikel 34 van dit decreet.” Art. 36. In artikel 30, derde paragraaf, van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden de woorden “in overeenstemming met de vergunde functie” geschrapt. Art. 37. Artikel 32 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 32. Elke gemeente deelt, volgens de bepalingen die door de Vlaamse regering worden vastgesteld, aan de administratie mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied verwaarloosd zijn. De administratie stelt de verwaarlozing vast in een gemotiveerde administratieve akte, zoals bedoeld in artikel 28, en geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, bij aangetekend schrijven kennis van deze vaststelling alsook van de gevolgen van opname in de inventaris en de voorwaarden tot schrapping, schorsing en vrijstelling. De houder van het zakelijk recht kan de vaststelling binnen 4 maanden na de betekening van de administratieve akte betwisten via aangetekend schrijven aan de administratie en met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed, het bewijs leveren dat het gebouw en/of de woning geen ernstige zichtbare en storende gebreken en tekenen van verval vertoont. In dit aangetekend schrijven geeft hij behalve de bewijzen ook aan of hij gehoord wil worden. De inventarisbeheerder heeft 3 maanden de tijd om dit bezwaar te behandelen. Wanneer er geen uitspraak is binnen deze termijn, wordt het bezwaar geacht te zijn ingewilligd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de houder van het zakelijk recht in die periode moet gehoord worden. Wanneer de vaststelling niet werd betwist of het bezwaar niet ingewilligd werd, neemt de administratie het gebouw en/of de woning op in de inventaris. Het gebouw en/of de woning wordt ingeschreven, op datum van de eerste dag na het verlopen van de termijn van 4 maanden na de administratieve akte, bedoeld in artikel 28, §1, tweede lid.” Art. 38. Artikel 33 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 33. Elke gemeente deelt, volgens bepalingen die door de Vlaamse regering worden vastgesteld, aan de administratie mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied leeg staan. De administratie stelt de leegstand vast in een gemotiveerde administratieve akte, zoals bedoeld in artikel 28, en geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, bij aangetekend schrijven kennis van deze vaststelling alsook van de gevolgen van opname in de inventaris en de voorwaarden tot schrapping, schorsing en vrijstelling. De houder van het zakelijk recht kan de vaststelling binnen 4 maanden na de betekening van de administratieve akte betwisten via aangetekend schrijven aan de administratie en met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed, het bewijs leveren dat het gebouw en/of de woning effectief gebruikt wordt. In dit aangetekend schrijven geeft hij behalve de bewijzen ook aan of hij gehoord wil worden. De inventarisbeheerder heeft 3 maanden de tijd om dit bezwaar te behandelen. Wanneer er geen uitspraak is binnen deze termijn, wordt het bezwaar geacht te zijn ingewilligd. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder de houder van het zakelijk recht in die periode moet gehoord worden. Wanneer de vaststelling niet werd betwist of het bezwaar niet ingewilligd werd, neemt de administratie het gebouw en/of de woning op in de inventaris, bedoeld in artikel 28. Het gebouw en/of de woning wordt ingeschreven, op datum van de eerste dag na het verlopen van de termijn van 4 maanden na de administratieve akte, bedoeld in artikel 28, §1, tweede lid.
41
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op gebouwen en/of woningen die op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk minstens 12 opeenvolgende maanden leegstaan.”. Art. 39. In artikel 34 § 2 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “Ze worden ingeschreven op de datum van het besluit van de burgemeester of, in voorkomend geval, op de datum van het besluit van de Vlaamse Regering waarbij de woning ongeschikt en/ of onbewoonbaar wordt verklaard”. Art. 40. Artikel 34bis van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 34bis §1. Door een registratieattest wordt de opname in de inventaris door de administratie betekend aan de houders van het zakelijk recht, zoals bekend bij de bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen van het geïnventariseerde goed. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de voorwaarden. §2. Voor leegstand en verwaarlozing kan de houder van het zakelijk recht binnen de 30 kalenderdagen na betekening van het registratieattest, zoals bedoeld in § 1, van het geregistreerde pand met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de inventarisbeheerder tegen deze registratie. De inventarisbeheerder doet uitspraak over het beroep en betekent haar gemotiveerde beslissing aan de indiener van het beroep met een aangetekende brief binnen 60 kalenderdagen na betekening van het beroep. Zo lang de inventarisbeheerder geen uitspraak gedaan heeft over dit beroep kan er geen aanslagbiljet worden verstuurd. Wanneer er geen uitspraak over het beroep is binnen de gestelde termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd. De uitspraak van het beroep vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan getreden worden. §3. Voor de ongeschikt- en/ of onbewoonbaarheden, zoals bedoeld in artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en artikel 34 van dit decreet, wordt het registratieattest samen met het besluit tot ongeschikt- en/ of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester opgestuurd. Tegen dit besluit tot ongeschikt- en/of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester en het registratieattest samen, kan beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, zoals bedoeld in artikel 15 § 3 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. Art. 41. §1 In artikel 35, § 3 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt het tweede lid vervangen door: ” Wanneer de in het eerste lid bedoelde kennisgeving niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt het verzoek tot schrapping geacht te zijn ingewilligd.” § 2 Aan artikel 35 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 38, wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt: “De administratie vermeldt als datum van schrapping als volgt: In de gevallen zoals bedoeld in § 1, de eerste dag van het effectief gebruik en/of van herstel en/of verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29. In de gevallen zoals bedoeld in § 2 de eerste dag van bewoning, de eerste dag waarop de woning weer voldoet aan de vereisten van kwaliteit en bewoonbaarheid, bedoeld in artikel 31 of van herstel en/of verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29. Wanneer de kennisgeving zoals bedoeld in § 3 niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt de datum van bewoning, effectief gebruik of herstel die de houder van het zakelijk recht in het verzoek tot schrapping aangeeft, als datum van schrapping vermeld.” Art. 42. § 1. Het artikel 36 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt artikel 36, § 1 §2. Aan artikel 36 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt een § 2 toegevoegd, luidend als volgt: “Wanneer een pand op meerdere lijsten van de inventaris voorkomt kan voor ieder heffingsjaar slechts één heffing worden opgelegd, evenwel betrekking hebbend op de opname of verjaardag van de opname op die lijst waardoor de hoogste heffing gevestigd wordt.”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
42
Art. 43. Het tweede lid van artikel 38 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt opgeheven. In het derde lid worden de woorden “en tweede lid”, alsook “gemeenteontvanger en gewestelijke ontvangers,” geschrapt Art. 44. In § 2, tweede lid van artikel 39 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt in de zinsnede “binnen 3 maanden volgend op de ontvangst van het bezwaarschrift” het getal 3 vervangen door het getal 6. Art. 45. Artikel 40, § 3, van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door wat volgt: “§3. Tot zekerheid van de voldoening van de heffing, intresten, administratieve geldboete en de kosten heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de belastingplichtige en kan het een wettelijke hypotheek vestigen op al diens goederen die daarvoor vatbaar zijn en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerd zijn. Het voorrecht neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de Hypotheekwet. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaren, bedoeld in artikel 40, § 2. Artikel 19 van de Faillissementswet is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde heffing waarvoor de inschrijving is genomen voor en waarvan betekening aan de heffingsschuldige is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.” Art. 46. Artikel 40, § 6 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door hetgeen volgt: “De ambtenaren die belast zijn met de uitvoerbaarverklaring van de heffing verlenen ambtshalve ontheffing overeenkomstig de bepalingen van artikel 376, § 1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zoals deze van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest.” Art. 47. In het eerste lid van § 1 van artikel 42 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden de woorden “wordt vrijgesteld van de heffing” vervangen door “verkrijgt opschorting van heffing”. In het tweede lid van § 1 van het zelfde artikel wordt het woord “vrijstelling” vervangen door het woord “schorsing”. Art. 48. Artikel 42, §2, 6° van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door hetgeen volgt: “6° de gebouwen en/of woningen, voor zover ze niet voorkomen op de lijst ongeschikt – onbewoonbaar of op de lijst verwaarloosd van de inventaris, die tegen aanvaardbare marktvoorwaarden te huur of te koop aangeboden worden, en die, wat de woningen betreft, voldoen aan een onderzoek waaruit blijkt dat ze conform zijn aan de normen van artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, en waar desondanks de leegstand aanhoudt;” Artikel 42, §2, 7° van het decreet, zoals bedoeld in artikel 38, wordt vervangen door hetgeen volgt: “7° de gebouwen en/ of woningen waarvoor het sociaal beheersrecht overeenkomstig artikel 90, §§ 2 en 3 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld is;” Aan artikel 42, § 2, van het decreet, zoals bedoeld in artikel 38, wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: “8° de woningen waarvoor een renovatiecontract zoals bedoeld in artikel 18 § 2 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, afgesloten is.”. Art. 49. Artikel 42 bis van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door hetgeen volgt: “§ 1 De houder van een zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, krijgt 80% terugbetaald van het bedrag van het gewestelijk aandeel in de laatst geïnde gewestelijke heffing voor :
43
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
1° de gebouwen en/of woningen die, na de beëindiging van renovatiewerkzaamheden, binnen een periode van maximaal 1 jaar volgend op het tijdstip van opname of van een verjaardag van de opname in de inventaris geschrapt zijn uit de inventaris; 2° de gebouwen en/of woningen waarvoor een renovatiecontract afgesloten is, zoals bepaald in artikel 18 § 2 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; Deze terugbetaling kan in geen geval aanleiding geven tot betaling van moratoriumintresten. § 2 Op straffe van verval dient de aanvraag tot terugbetaling te vermelden voor welk kohierartikel de terugbetaling gevraagd wordt, en per aangetekende brief gericht te worden tot de ambtenaar bedoeld in artikel 38 binnen het jaar vanaf de datum van de schrapping uit de inventaris of vanaf de datum waarop het renovatiecontract is afgesloten, en dient ze tevens een door de inventarisbeheerder afgeleverd attest te bevatten met de datum van de schrapping uit de inventaris of de datum waarop het renovatiecontract is afgesloten. Art. 50. In artikel 43 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden in het eerste lid de woorden “één maand” vervangen door “vier maanden”. In de zinsnede “op basis waarvan de eerste inventarisatie van het gebouw en/of de woning gebeurt,” wordt het woord “eerste,” geschrapt. In de zinsnede “dan gaat de schorsing in op de datum van de administratieve akte” worden de woorden “datum van de administratieve akte” vervangen door “datum van de inventarisatie”. Het tweede lid van artikel 43 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door het volgende: “Het gedetailleerde renovatieschema dient de volgende stukken te bevatten : een tekening of schets van het gebouw en/of de woning met aanduiding van de geplande werken; een volledige opsomming en korte beschrijving van alle geplande werken; een raming van de kosten van de werken middels: hetzij een offerte voor de levering en plaatsing van materialen door een aannemer; hetzij een offerte voor de levering van materialen, indien de werken in eigen beheer worden uitgevoerd; hetzij een combinatie van beide offertes. Een fotoreportage van de gebouwdelen die gerenoveerd gaan worden Art. 51. § 1. In de laatste zin van het vijfde lid van artikel 43 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden de woorden “vermeerderd met de intresten toegekend tegen een rentevoet van 0,5 percent per kalendermaand vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van eerste opgeschorte heffing tot en met de laatste dag van de maand die voorafgaat aan de beëindiging van de schorsing” geschrapt. § 2. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 43bis toegevoegd dat luidt als volgt: “Voor de toepassing van artikel 42, § 1 en artikel 43 dient, om geldig te zijn, het aanslagbiljet te worden verstuurd uiterlijk tegen de laatste dag van het kwartaal dat volgt op 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd. Wanneer de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling valt na 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd moet het aanslagbiljet verstuurd worden tegen het einde van het kwartaal dat volgt op de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling. Wanneer de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling valt voor 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd moet het aanslagbiljet verstuurd worden tegen het einde van het kwartaal dat volgt op de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling. Deze bepaling geldt voor die aanslagbiljetten die vanaf 5 augustus 2004 verstuurd worden. Art. 52. In het laatste lid van artikel 43 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt het getal 2 vervangen door het getal 4, en wordt het getal 3 vervangen door het getal 5. Art. 53. De eerste twee leden van artikel 44bis van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, worden samengevoegd in een § 1.”
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
44
In artikel 44bis van hetzelfde decreet wordt in beide leden de woorden “31 december 2003” vervangen door de woorden “4 augustus 2004”. Er wordt een tweede paragraaf toegevoegd aan artikel 44bis die luidt als volgt: “§ 2 De registratieattesten voor de besluiten van de burgemeester tot ongeschikt- en/ of onbewoonbaarverklaring, genomen voor de inwerkingtreding van dit decreet, moeten naar gelang het geval verstuurd zijn als volgt: 1° In geval geen beroep bij de Vlaamse Regering is ingediend overeenkomstig artikel 15 § 3 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wordt het registratieattest ten vroegste dertig dagen en ten laatste zestig dagen na de betekening van het besluit van de burgemeester, zoals bedoeld in artikel 15 § 1 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode of artikel 34 van dit decreet, verstuurd,. 2° In geval beroep bij de Vlaamse Regering is ingediend overeenkomstig artikel 15 § 3 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wordt het registratieattest ten laatste dertig dagen verstuurd na de betekening van de beslissing in beroep. Binnen de dertig dagen na betekening van het registratieattest, bedoeld in het eerste lid, kan de houder van het zakelijk recht een verzoekschrift tot beroep indienen bij de inventarisbeheerder. De inventarisbeheerder behandelt het beroepsverzoekschrift binnen de zestig dagen, zoniet wordt het beroepsverzoekschrift geacht te zijn ingewilligd. Het verzoekschrift tot beroep wordt beperkt tot de identificatiegegevens en de formele gronden van het registratieattest in het geval van het eerste lid, 2°.”. Er wordt een derde paragraaf toegevoegd aan artikel 44bis, die luidt als volgt: “§ 3 In geval de ongeschikt of onbewoonbaar verklaarde woning is geïnventariseerd voor de inwerkingtreding van het decreet van 7 mei 2004 houdende het decreet houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen, wordt het beroep tegen de registratieattesten die verstuurd zijn na de inwerkingtreding van dit decreet, ingesteld bij de Vlaamse Regering binnen de dertig dagen na de betekening van het registratieattest. De behandeling van het beroepsverzoekschrift verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 § 3 tweede lid van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. In afwijking van het eerste lid wordt het beroep tegen het registratieattest dat verstuurd is voor de inwerkingtreding van dit decreet, behandeld door de inventarisbeheerder overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 bis § 2.”.
Hoofdstuk VII. Landbouw Afdeling 1. Landbouwinformatienetwerk Art. 54. Er wordt een Fonds voor het Landbouwinformatienetwerk opgericht. Dit Fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit. Het wordt gestijfd uit de ontvangsten van het Informatienet landbouwboekhoudingen. Het Fonds is gemachtigd alle soorten uitgaven, zowel voor personeel, als voor werking of uitrusting te financieren, voor zover deze uitgaven verband houden met de verzameling, analyse en rapportering van de gegevens verzameld in het kader van het Vlaamse Landbouwinformatienetwerk. Op het Fonds wordt rechtstreeks beschikt door de rekenplichtige die de ontvangsten heeft gedaan.
45
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Afdeling 2. Vlaams Landbouwinvesteringsfonds Art. 55. Art. 12 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 wordt §3 vervangen door wat volgt: “§3 Het Fonds kan, ten einde verrichtingen te ondersteunen die de structuur van de land- en tuinbouwbedrijven verbeteren, hun rendabiliteit verzekeren en opvoeren, de kostprijzen verminderen of die de diversificatie van de landbouwactiviteiten en landbouwproducten bevorderen, of die de landbouw met verbrede doelstellingen bevorderen, of die de omschakeling naar duurzame landbouw bevorderen, of die de economische activiteiten van de dienstverlenende, de begeleidende, de toeleverende, de afzet en de primaire verwerkende sector van land- en tuinbouw helpen bevorderen, tegemoetkomingen verlenen aan: 1° land- en tuinbouwers alsmede aan hun verenigingen en hun vennootschappen; 2° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake de dienstverlening, begeleiding en de toelevering aan de land- en tuinbouwsector; 3° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake afzet en primaire verwerking van land- en tuinbouwproducten. De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen waaraan de zelfstandigen, verenigingen en vennootschappen moeten voldoen. Onder verrichting wordt verstaan: 1° investeringsverrichtingen: goederen van blijvende aard verwerven, uitbreiden of verbeteren zoals grond, gebouwen, constructies, bedrijfsuitrusting, installaties, machines, werktuigen en materieel; 2° omschakeling of diversificatie van bedrijven (ingevolge gewijzigde economische omstandigheden) of omschakeling van de landbouwbedrijfsvoering; 3° installatie van jonge land- en tuinbouwers; 4° verwerking en commercialisering van land- en tuinbouwproducten; 5° dienstverlening of begeleiding.” Afdeling 3. Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing Art. 56. De besluiten van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 en 25 juni 2004 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, worden bekrachtigd. Hoofdstuk VIII. Kooprecht van sociale woningen Art. 57. Art. 45, § 4, derde lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wordt opgeheven.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
46
Art. 58. In titel V, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling c, van hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 45bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 45bis. § 1. De zittende huurder heeft het recht om de gehuurde woning onder de hierna bepaalde voorwaarden te verwerven. Een sociale huurwoning kan niet verkocht worden binnen tien jaar nadat de woning als sociale huurwoning ter beschikking werd gesteld. Woningen waarbij de voltooiing van renovatiewerken gerealiseerd is, kunnen niet worden beschouwd als nieuwe terbeschikkingstellingen, met uitzondering van de woningen waarbij de kostprijs van de renovatiewerken meer bedraagt dan de helft van de geactualiseerde kostprijs van de woning. De verkoop moet gebeuren aan de zittende huurder. Deze heeft het recht om de gehuurde woning te verwerven voor zover hij die woning, vijf jaar ononderbroken als huurder heeft betrokken. § 2. In afwijking van de eerste paragraaf, zijn de volgende woningen geen voorwerp van het recht zoals bedoeld in § 1: 1. Woningen die gerealiseerd of gefinancierd worden in het kader van een bijzonder programma en onder beding van specifieke verbintenissen, voor zover een van deze verbintenissen een verkoop verbiedt; 2. Woningen die opgericht worden in de context van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken; 3. Woningen die deel uitmaken van een gebouw met meerdere woongelegenheden en waarbij de verkoop mede-eigendom over gemeenschappelijke delen doet ontstaan, tenzij wanneer reeds eerder een woongelegenheid uit hetzelfde gebouw verkocht is. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten waarbij bijkomende afwijkingen kunnen toegestaan worden voor woningen die niet vallen onder de vorige afwijkingen. § 3. De Vlaamse Regering kan tijdelijke uitzonderingen toestaan en de modaliteiten ervan bepalen wanneer het uitoefenen van het kooprecht een onredelijke en aantoonbare invloed heeft op het patrimonium van de sociale huisvestingsmaatschappij of de gemiddelde basishuurprijs berekend over het ganse patrimonium. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarbinnen de sociale huisvestingsmaatschappij verplicht is de opbrengsten uit de verkoop te investeren in de aangroei van haar patrimonium. § 4. De Vlaamse Regering kan een inkomens- en bezitsvoorwaarde opleggen in hoofde van de koper. § 5. De verkoper kan de verkoopprijs vaststellen binnen een marge van 100 tot 115 percent van de waarde, zoals geraamd door een ontvanger der registratie of een commissaris van het comité tot aankoop. De schattingen door voornoemde ontvanger of commissaris blijven hoogstens één jaar geldig. Indien de verkoopprijs wordt vastgesteld boven de 100 percent van de geraamde waarde, moet de verkoper deze hogere prijs motiveren en voor goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij. De koper staat in voor alle belastingen, taksen, erelonen en kosten met betrekking tot de verkoopakte en de schatting, alsook, binnen een maximum dat de Vlaamse Regering bepaalt, voor de afpaling, de opmeting en de administratieve kosten. § 6. Nadere regelen voor de verkoop van sociale huurwoningen door sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen worden vastgesteld door de Vlaamse Regering op advies van de Vlaamse Huisvestingsmaatschap pij. Het advies van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij wordt binnen een termijn van 30 kalenderdagen afgeleverd. Bij ontstentenis van een advies binnen deze termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.
47
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Hoofdstuk IX. Gemeentefonds en Stedenfonds Art. 59. In artikel 3 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaamse Gemeentefonds wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. Vanaf het begrotingsjaar 2005 bedraagt het evolutiepercentage 3,5%.” Art. 60. In artikel 5 van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaamse Stedenfonds wordt §3 vervangen door wat volgt: “§3. Vanaf het begrotingsjaar 2005 bedraagt het evolutiepercentage 3,5%.”
Hoofdstuk X. Vlaams Commissariaat voor de Media Art. 61. Aan artikel 114, eerste lid van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wordt een 7° toegevoegd dat luidt als volgt:: “7° een jaarlijkse vergoeding betalen voor de dekking van de kosten van het toezicht op de naleving van dit decreet en zijn ontwerpbesluiten.” Art. 62. In artikel 114 van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling: “De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag en de betalingsmodaliteiten van de in het eerste lid 5° en 7° bedoelde jaarlijkse vergoedingen.” Art. 63. In artikel 116sexies van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wordt §1 vervangen door de volgende bepaling: “§1. Het Commissariaat kan beschikken over volgende ontvangsten: 1° dotatie(s) jaarlijks ingeschreven op de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap; 2° leningen voor zover hiervoor een voorafgaande toestemming van de Vlaamse Regering verkregen werd; 3° administratieve geldboetes, bedoeld bij artikel 116septies, §1, 4°; 4° alle vergoedingen en retributies, bedoeld bij de artikelen 36, 98 en 114, 7°; 5° ontvangsten voortvloeiend uit daden van beheer of beschikking met betrekking tot eigen domeingoederen; 6° schenkingen en legaten in speciën; 7° inkomsten uit eigen participaties en uit door het Commissariaat verstrekte leningen aan derden; 8° opbrengsten uit de verkoop van eigen participaties; 9° de subsidies waarvoor het Commissariaat als begunstigde in aanmerking komt; 10° terugvorderingen van ten onrechte gedane uitgaven; 11° vergoedingen voor prestaties aan derden, volgens de modaliteiten te bepalen door de Vlaamse Regering. Het Commissariaat kan schenkingen of legaten van goederen ontvangen. Het daartoe gemandateerde orgaan beoordeelt vooraf de opportuniteit en de risico’s verbonden aan de aanvaarding.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
48
De ontvangsten van het Commissariaat worden beschouwd als ontvangsten die bestemd zijn voor de gezamenlijke uitgaven.”
Hoofdstuk XI. Vlaams Woningfonds Art. 64. In artikel 2, 9° van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode worden de woorden “meerdere kinderen deel uitmaken” vervangen door de woorden “ten minste een kind deel uitmaakt”.
Hoofdstuk XII. Leningsmachtigingen van VOI, EVA en IVA Art. 65. Publiekrechtelijke rechtspersonen die opgericht zijn bij of krachtens een decreet en die vallen onder de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest alsook publiekrechtelijke Extern Verzelfstandigde Agentschappen (EVA’s) en Intern Verzelfstandigde Agentschappen (IVA’s) met rechtspersoonlijkheid kunnen slechts leningen aangaan indien zij daartoe gemachtigd worden door het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. De leningen worden aan de functioneel bevoegde minister en aan de minister van Financiën en Begroting ter machtiging voorgelegd.
Hoofdstuk XIII. Elektriciteitsmarkt Art. 66. Artikel 15 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt opgeheven.
Hoofdstuk XIV. Waterzuivering Art. 67. In artikel 43 van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1993, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 2002, 20 december 2002 en 19 december 2003, wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt als volgt: De waterzuiveringsinfrastructuur, zoals onder meer rioleringen, collectoren, overstorten, pompstations en zuiveringsinstallaties, aangebracht door de vennootschap bedoeld in artikel 32septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren is vrijgesteld van vaste en variabele retributie.
Hoofdstuk XV. Cultuur Art. 68. Artikel 73 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 2002, 20 december 2002 en 21 maart 2003, wordt vervangen door wat volgt:
49
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
“Art. 73. In afwijking van artikel 38, § 1, 2°, van dit decreet, geldt voor de bedoelde gemeenten de volgende overgangsbepaling: De toekenning van het nieuwe subsidiebedrag wordt gespreid over een overgangsperiode van 5 jaar, met ingang van 2002, waarbij elk jaar, behalve in 2005, het verschil tussen de nieuwe berekeningsbasis en het toegekende subsidiebedrag van 2001 met 25 % wordt verminderd.”
Art. 69. Artikel 74 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “ Art. 74. In afwijking van artikel 39 van dit decreet, is voor het werkjaar 2005 de volgende regeling van toepassing: De forfaitaire subsidie van 0,6 euro per inwoner wordt voor het werkjaar 2005 vervangen door een forfaitaire subsidie van 0,3 euro per inwoner. Voor de berekening van deze subsidie wordt voor wat betreft de gemeenten gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk gebied, slechts 30 % van hun bevolking in aanmerking genomen. Deze subsidie ter ondersteuning van de participatie van de gemeenten aan het streekgerichte bibliotheekbeleid zal voor het werkjaar 2005 worden toegevoegd aan de in artikel 40 van dit decreet vermelde subsidie voor het VCOB voor de verdere uitbouw van een centrale catalogus; De voorwaarden voor de toekenning van deze subsidie worden bepaald in de beheersovereenkomst.” Art. 70. In afwijking van artikel 54 van hetzelfde decreet worden de subsidies vermeld in artikel 21, §1, artikel 21, §2, artikel 21, §5, artikel 30, artikel 33, §1, artikel 34, artikel 38, §1, artikel 41 en artikel 51 voor het werkjaar 2005 niet geïndexeerd.
Hoofdstuk XVI. Vlaamse sportfederaties Art. 71. In het artikel 4 van het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisaties en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding, wordt tussen het eerste en de tweede lid het volgende lid toegevoegd: “De subsidies worden verleend voor zover de beschikbare begrotingskredieten strekken.”
Hoofdstuk XVII. Economie en Tewerkstelling Art. 72. In artikel 38 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités worden de woorden “31 december 2004” telkens vervangen door de woorden “30 juni 2005”.
Hoofdstuk XVIII. Slotbepalingen Art. 73. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van • artikel 15 heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2004. • artikel 29 heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2003. • artikelen 31 tot en met 53, uitgezonderd de artikelen 40, § 3 en 53, derde en vierde lid, treden in werking op de datum van inwerkingtreding van het decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
50
van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen. • artikelen 40, § 3 en 53, derde en vierde lid hebben uitwerking op datum van bekendmaking van dit decreet. Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Yves LETERME
De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, Fientje MOERMAN
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank VANDENBROUCKE
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Inge VERVOTTE
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, Dirk VAN MECHELEN
De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, Bert ANCIAUX
De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, Geert BOURGEOIS
51
De Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris PEETERS
De Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, Marino KEULEN
De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, Kathleen VAN BREMPT
___________________
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
52
53
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
54
55
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
KONINKRIJK BELGIË -----------------
ADVIES 37.754/1/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
----------------------------
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, op 25 oktober 2004 door de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet "houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2005", heeft op 27 oktober 2004 (derde kamer) en op 28 oktober 2004 (eerste kamer) het volgende advies gegeven:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
56
37.754/1/3
1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling als volgt gemotiveerd: "De hoogdringendheid wordt ingegeven door het feit dat het voorontwerp van decreet tegen 31 oktober bij het Vlaams Parlement moet ingediend worden."
* *
*
2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
* *
*
VORMVEREISTEN 3. Blijkens de stukken gevoegd bij de adviesaanvraag heeft de Vlaamse regering op 22 oktober 2004 beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor de begrotingen, te gelasten over het voorliggende ontwerp het advies te vragen van respectievelijk de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (Serv), de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Mina-raad) en de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Die adviezen zijn nog niet gegeven.
57
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/1/3
Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van de voornoemde adviezen nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, voor een nieuw onderzoek aan de afdeling wetgeving worden voorgelegd. 4. Artikel 1bis van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (hierna: bijzondere financieringswet) bepaalt dat de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten en van de federale overheid wordt geregeld bij een samenwerkingsakkoord. Artikel 5, § 3, laatste lid, van de bijzondere financieringswet stelt dat zolang de federale overheid de dienst van onder meer de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8°, bedoelde belastingen verzekert, de overlegprocedure met betrekking tot de technische uitvoerbaarheid van de voorgenomen wijzigingen inzake voormelde belastingen wordt bepaald in het in artikel 1bis bedoelde samenwerkingsakkoord. Het betrokken samenwerkingsakkoord dateert van 7 december 2001. De bepalingen uit titel II, hoofdstuk III, van dit samenwerkingsakkoord moeten worden nagekomen bij de totstandkoming van de artikelen 14 tot 29 van het ontwerp. De federale overheid verzekert immers nog steeds de dienst van de successie- en registratierechten. Bij de adviesaanvraag is een brief van 23 oktober 2004 aan de Vlaamse minister van Financiën gevoegd, ondertekend door de adjunct-administrateur-generaal van de FOD Financiën, administratie van Fiscale Zaken, waaruit blijkt dat overleg op het niveau van de administratie heeft plaatsgehad. Uit de brief blijkt dat ermee wordt geanticipeerd op een formeel verzoek zoals voorgeschreven door het samenwerkingsakkoord en voorts wordt vermeld: "de officiële kennisgeving van het 'nihil obstat' wat de technische uitvoerbaarheid betreft, zal te gelegener tijd ter ondertekening aan de federale Minister van Financiën worden voorgelegd". Om in overeenstemming te zijn met de vormvoorschriften opgelegd door de bijzondere financieringswet en het samenwerkingsakkoord van 7 december 2001, zal de officiële kennisgeving van het antwoord van de minister van Financiën voorhanden moeten zijn.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
58
37.754/1
ONDERZOEK VAN DE TEKST Hoofdstuk II - Onderwijs Afdeling 1 - Hogescholen Artikel 2 5. Dit artikel strekt onder meer tot vervanging van artikel 181bis, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. Dezelfde bepaling is ook voorwerp van een beperkte wijziging door artikel 4 van het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de 2de aanpassing van de begroting 2004, waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, heden het advies 37.753/1/3 verleent. Teneinde geen onduidelijkheid te laten bestaan over de chronologie van de opeenvolgende wijzigingen, heeft de gemachtigde van de regering aangekondigd dat artikel 2 in het voorliggende ontwerp zal worden geschrapt, terwijl in het ontwerp 37.753/1/3 een aangepast artikel 4 zal worden opgenomen waarin de bedragen voor 2004, 2005 en 2006 zullen worden bepaald.
Afdeling 6 - Secundair onderwijs - ondersteunend personeel Artikel 10 6. Artikel 10 van het ontwerpdecreet voegt een paragraaf 6 toe aan artikel 96 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
59
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/1
Het nieuwe artikel 96, § 6, bepaalt dat "de Vlaamse Regering ... op basis van de budgettaire mogelijkheden andere bepalingen (kan) nemen inzake de berekeningswijze en aanwending van de punten bepaald in § 2 en § 3". In de memorie van toelichting wordt in dit verband het volgende gesteld: "Dit artikel laat de regering toe om indien nodig - omwille van budgettaire beperkingen - maatregelen te treffen inzake de berekeningswijze of de aanwending van de puntenenveloppe voor het ondersteunend personeel en dit zowel voor de scholen die behoren tot een scholengemeenschap als voor de scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap." Artikel 24, § 5, van de Grondwet bepaalt dat de inrichting (1), erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het (2) decreet. Volgens de rechtspraak van het Arbitragehof vereist artikel 24, § 5, van de Grondwet dat de door de decreetgever verleende opdrachten slechts op de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever zelf vastgestelde beginselen betrekking hebben. Via die opdrachten kan een gemeenschapsregering of een andere overheid de onnauwkeurigheid van die beginselen niet opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet verfijnen. Aangezien de enige voorwaarde die in het ontworpen artikel 96, § 6, wordt gesteld opdat de regering op onbeperkte wijze zou kunnen afwijken van de decretale bepalingen van artikel 96, §§ 2 en 3, is dat de nieuwe regels worden vastgesteld "op basis van de budgettaire mogelijkheden", worden de essentiële keuzes niet door de decreetgever zelf gemaakt. Artikel 10 van het ontwerp is bijgevolg niet in overeenstemming met artikel 24, § 5, van de Grondwet.
(1)
De inrichting van een bepaalde vorm van onderwijs sluit de financiering ervan in (Parl. St., Senaat, B.Z. 1988, nr. 100-1/2°, 91).
(2)
Zie bijvoorbeeld Arbitragehof, 17 maart 2004, nr. 41/2004, overw. B.3.2.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
60
37.754/1
Hoofdstuk V - Financiën Afdeling 2 - Successierechten Artikel 14 7. Zijn krachtens artikel 3, eerste lid, van de bijzondere financieringswet gewestelijke belastingen: -
het successierecht van rijksinwoners en het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners (4°);
-
het registratierecht op schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen (8°).
Ten aanzien van die belastingen zijn de gewesten sedert 1 januari 2002 op grond van artikel 4, § 1, van de bijzondere financieringswet bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen te wijzigen. De gewestelijke bevoegdheid strekt zich daarentegen niet uit tot het bepalen van de belastbare materie, zijnde "het element dat aanleiding geeft tot de belasting, de situatie die of het feit dat leidt tot het verschuldigd zijn van de belasting"; de belastbare materie onderscheidt zich van de belastbare grondslag of de heffingsgrondslag, die het bedrag is waarop de belasting wordt berekend (3) (4) .
(3)
Arbitragehof, 21 januari 1998, nr. 4/98, overw. B.7.1.
(4)
Aangezien het wijzigen van de belastbare materie erop zou neerkomen dat de aard van de betrokken gewestelijke belasting zou worden gewijzigd - en bijgevolg de omvang van de gewestelijke fiscale bevoegdheid -, kan die bevoegdheid conform artikel 177, eerste lid, van de Grondwet enkel door de bijzondere wetgever worden uitgeoefend (A. ALEN en B. SEUTIN, "De fiscale bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten", T.B.P., 1989, (271), 283).
61
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/1
Uit de memorie van toelichting blijkt dat de bedoeling van artikel 14 van het ontwerp is een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker fiscaalrechtelijk gelijk te stellen met een legaat; aldus wordt een ongelijke behandeling vermeden ten opzichte van de erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat per definitie slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden. Artikel 14 strekt tot aanvulling van artikel 4 van het Wetboek der successierechten met dit nieuwe geval van gelijkstelling met een legaat. De vraag rijst of de ontworpen bepaling aldus de belastbare materie vaststelt, in welk geval de ontworpen regeling op het terrein van de federale wetgever komt. Gelet op de korte termijn die hem voor zijn advies is gelaten heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, deze kwestie niet nader kunnen onderzoeken (5) .
Hoofdstuk VII - Landbouw Afdeling 2 - Vlaams Landbouwinvesteringsfonds Artikel 55 8. Het ontworpen artikel 12, § 3, van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 voorziet in een uitbreiding van de ondersteuningsmogelijkheden van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds naar de agrovoedingssector en de agrotoeleveringssector. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het de bedoeling is "in een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering" de steunverlening aan zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen uit de agrotoeleveringssector en de agrovoedingssector te beperken tot een jaarlijks maximaal percentage van het totale voorziene budget van het Fonds, zodat de
(5)
Vraag is overigens of een schenking onder de levenden van roerende goederen gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker in wezen geen legaat is (zie in die zin H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1962, VIII/I, 368), in welk geval een aanpassing van de wetgeving niet nodig is om het doel te bereiken dat de stellers van het ontwerp beogen.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
62
37.754/1/3
huidige beschikbare middelen gevrijwaard blijven voor de land- en tuinbouwers alsmede hun verenigingen en hun vennootschappen. De delegatie aan de Vlaamse regering vervat in het tweede lid van de ontworpen bepaling, heeft het niet over de mogelijkheid om perken te stellen aan de steunverlening. De tekst zou in die zin aangevuld moeten worden.
63
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/3
Hoofdstuk VIII - Kooprecht van sociale woningen Artikel 58 9.1. Dit artikel beoogt in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode een artikel 45bis in te voegen, dat ertoe strekt het voorkooprecht van de sociale huurder te regelen. 9.2. Blijkens de memorie van toelichting wil de Vlaamse regering met deze bepaling uitvoering geven aan het arrest nr. 115/2004 van 30 juni 2004 van het Arbitragehof. In dit arrest heeft het Hof artikel 21 van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003 vernietigd. Bij dat artikel was de laatste zin van artikel 45, § 4, derde lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode vervangen als volgt: "De zittende huurder heeft het recht om de gehuurde woning te verwerven volgens de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden." Volgens het Arbitragehof konden de sociale huisvestingsmaatschappijen door die bepaling verplicht worden de eigendom van een woning over te dragen. Die verplichte eigendomsoverdracht moest worden beschouwd als een maatregel die onder de werkingssfeer van artikel 16 van de Grondwet viel. Door de Vlaamse regering zonder voldoende nauwkeurige aanwijzingen te machtigen om de voorwaarden te bepalen voor het verwerven van de door de zittende huurder gehuurde woning, miskende deze decreetsbepaling het wettigheidsbeginsel neergelegd in artikel 16 van de Grondwet. Met het thans ontworpen artikel 45bis wil de Vlaamse regering het kooprecht van de sociale huurder opnieuw invoeren, rekening houdend met de overwegingen van dit arrest. Het komt de Raad van State, afdeling wetgeving, voor dat de ontworpen bepaling thans in overeenstemming is met het legaliteitsbeginsel vervat in artikel 16 van de Grondwet.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
64
37.754/3
9.3. Zoals de Raad van State reeds benadrukte in zijn advies 36.115/3 van 25 november 2003 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse regering "tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 11 mei 1999 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en de sociale huisvestingsmaatschappijen in uitvoering van de Vlaamse Wooncode", moet nog worden nagegaan of de in artikel 45bis ontworpen regeling geen buitensporige aantasting inhoudt van het eigendomsrecht van de sociale huisvestingsmaatschappijen (6) . Met name moet worden nagegaan of die regeling wel in overeenstemming is met de andere voorwaarden van artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het 1ste Protocol bij het Europees Verdrag over de rechten van de mens. In dit verband moet worden onderzocht of de ontworpen regeling een billijk evenwicht handhaaft tussen het eigendomsrecht van de sociale huisvestingsmaatschappijen, enerzijds, en het algemeen belang dat door de overheid wordt nagestreefd, anderzijds (7) . Wat het eigendomsrecht van de sociale huisvestingsmaatschappijen betreft, moet worden vastgesteld dat die maatschappijen krachtens het ontworpen artikel 45bis van de Vlaamse Wooncode niet langer in de mogelijkheid zijn om zelf te bepalen welke sociale huurwoningen op welk ogenblik worden verkocht. Aan die maatschappijen wordt evenwel een verkoopprijs gewaarborgd, die zij mogen vaststellen binnen een marge van 100 tot 115 percent van de waarde, zoals geraamd door een ontvanger der registratie of een commissaris van het comité tot aankoop (ontworpen artikel 45bis, § 5, eerste lid). Bovendien zal de Vlaamse regering de modaliteiten bepalen waarbinnen de sociale huisvestingsmaatschappij verplicht is de opbrengsten uit de verkoop te investeren in de aangroei van haar patrimonium (ontworpen artikel 45bis, § 3, tweede lid), hetgeen
(6)
De sociale huisvestingsmaatschappijen zijn burgerrechtelijke rechtspersonen die de vorm aannemen van een coöperatieve of naamloze vennootschap met een sociaal oogmerk (zie artikel 40, § 2, van de Vlaamse Wooncode).
(7)
Rdpl. E.H.R.M., 21 februari 1986, James/Verenigd Koninkrijk, Publ. Court, reeks A, vol. 98-B, p. 34, § 50.
65
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/3
betekent dat de maatschappij niet hoeft achter te blijven met alleen maar onaantrekkelijke woningen. Daartegenover staat dat de sociale huisvestingsmaatschappijen zelf een instrument zijn voor de verwezenlijking van het woonbeleid van het Vlaamse Gewest, waarvan de financiering in belangrijke mate gedragen wordt door het Gewest en de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij. De ontworpen bepalingen passen in dat woonbeleid. Ze beogen een gelijkheid tussen woonbehoeftige sociale huurders te waarborgen. Het recht van de huurder om een sociale woning te verwerven wordt bovendien aan een aantal beperkende voorwaarden onderworpen. Zo geldt dat recht enkel voor de zittende huurder zelf, moet de woning gedurende minstens tien jaar als sociale huurwoning beschikbaar zijn gesteld, en moet de betrokken huurder die woning gedurende minstens vijf jaar zelf als huurder betrokken hebben (ontworpen artikel 45bis, § 1). Ook maakt een bepaalde categorie van woningen geen voorwerp uit van het kooprecht van de sociale huurder (ontworpen artikel 45bis, § 2), en kan de Vlaamse regering tijdelijke uitzonderingen toestaan en de modaliteiten ervan bepalen wanneer het uitoefenen van het kooprecht een onredelijke en aantoonbare invloed heeft op het patrimonium van de sociale huisvestingsmaatschappij of de gemiddelde basishuurprijs berekend over het ganse patrimonium (ontworpen artikel 45bis, § 3, eerste lid). Ten slotte blijft de voorwaarde bestaan dat de koper de woning gedurende minstens 20 jaar in volle eigendom dient te houden, en heeft de sociale huisvestingsmaatschappij, in geval van niet-naleving van die voorwaarde, het recht om een schadevergoeding te vorderen of zelfs om de verkochte woning weder in te kopen (artikel 84 van de Vlaamse Wooncode). Gelet op het geheel van de bepalingen i.v.m. het sociale woonbeleid, lijkt de conclusie te zijn dat de ontworpen regeling, in zoverre ze de voorwaarden bepaalt waaronder het recht van de sociale huurder op de verwerving van de door hem gehuurde woning kan worden uitgeoefend, geen onevenredige aantasting inhoudt van het recht van de sociale huisvestingsmaatschappijen op eerbiediging van hun eigendomsrecht. De Raad van State meent in dit verband een bijzonder gewicht te moeten toekennen aan het feit dat het eigendomsrecht zelf van de sociale huisvestingsmaatschappijen samenhangt met de doelstellingen van het woonbeleid van de Vlaamse overheid.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
66
37.754/3
Hoofdstuk X - Vlaams Commissariaat voor de Media Artikel 61 10. Artikel 114, eerste lid, van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, bepaalt aan welke voorwaarden een aanbieder van een radio-omroepnetwerk of televisieomroepnetwerk moet voldoen om een vergunning te verkrijgen. Het ontwerp strekt tot het opleggen van een bijkomende voorwaarde, met name het betalen van "een jaarlijkse vergoeding (...) voor de dekking van de kosten van het toezicht op de naleving van dit decreet (lees: deze decreten) en zijn ontwerpbesluiten (lees: de besluiten genomen ter uitvoering ervan)". De ontworpen bepaling moet worden bekeken in het licht van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn). Die bepaling luidt als volgt: "Artikel 12 - Administratieve bijdragen 1. Administratieve bijdragen die worden opgelegd aan ondernemingen die een dienst of een netwerk aanbieden in het kader van de algemene machtiging of waaraan een gebruiksrecht is verleend: a) dienen uitsluitend ter dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit het beheer, de controle van en het toezicht op de naleving van het algemene machtigingssysteem van de gebruiksrechten en van de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, die ook de kosten kunnen omvatten voor internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht, alsmede regelgevende werkzaamheden in het kader van de opstelling en handhaving van afgeleide wetgeving en administratieve besluiten, zoals besluiten betreffende toegang en interconnectie; en b) worden opgelegd aan individuele ondernemingen volgens een objectieve, transparante en evenredige verdeling, die de extra administratiekosten en daarmee samenhangende bijdragen tot een minimum beperkt. (...)". Alhoewel de ontworpen regeling op het eerste gezicht in overeenstemming lijkt te zijn met de bepaling van de richtlijn, vraagt de Raad van State zich toch af of de kosten van het toezicht op de naleving van de gecoördineerde decreten en de uitvoeringsbesluiten niet ruimer zijn dan de kosten die worden bedoeld in punt a) van
67
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/3
artikel 12, lid 1, van de richtlijn. Bij gebreke van een volledig inzicht in alle relevante feitelijke gegevens, moet de Raad van State op dit punt een voorbehoud maken. Hoofdstuk XII - Leningsmachtigingen van VOI, EVA en IVA Artikel 65 11. Op basis van dit artikel kunnen publiekrechtelijke rechtspersonen die zijn opgericht bij of krachtens een decreet en die vallen onder de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest alsook publiekrechtelijke extern verzelfstandigde agentschappen en intern verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid slechts leningen aangaan indien -
zij daartoe gemachtigd worden door het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;
-
de leningen ter machtiging worden voorgelegd aan de functioneel bevoegde minister en aan de minister van Financiën en Begroting.
In de memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat onder deze voorwaarden de betrokken rechtspersonen enkel leningen kunnen aangaan indien zij volgens hun oprichtingsdecreet gemachtigd zijn tot het aangaan van deze leningen. Aangezien een openbare instelling inderdaad geen andere bevoegdheden heeft dan die welke bij of krachtens het decreet zijn bepaald, is voor het aangaan van leningen door een openbare instelling een algemene machtiging, bijvoorbeeld in het oprichtingsdecreet, vereist. Gelet op het gegeven dat volgens de memorie van toelichting in de ontworpen bepaling slechts "casuele" machtigingen worden bedoeld, is deze bepaling geen algemene machtiging aan alle Vlaamse openbare instellingen om leningen aan te gaan. Gelet op de rechtszekerheid zou dit tot uiting moeten worden gebracht in de ontworpen bepaling (8) . (8)
Vergelijk met artikel 12, § 1, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut: "De leningen voor meer dan tien dagen welke de in artikel één vermelde organismen, binnen de perken in hun statuten gesteld, mogen aangaan, worden aan de minister van wie ze afhangen en aan de Minister van Financiën ter machtiging voorgelegd".
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
68
37.754/1
Hoofdstuk XIII - Elektriciteitsmarkt Artikel 66 12. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 73 van het ontwerp treedt het ontworpen artikel 66, dat de opheffing beoogt van artikel 15 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt dat de taken noodzakelijk voor de distributie van groene stroom in beginsel kosteloos maakt, in werking op 1 januari 2005 (9) . In de memorie van toelichting wordt gewezen op de noodzaak van een overgangsfase van één jaar, eindigend op 31 december 2005. Het ontwerp bevat echter geen overgangsbepaling en evenmin een machtiging aan de regering voor het uitwerken ervan. Uiteraard zal er dienen voor te worden gewaakt dat een eventuele overgangsregeling niet strijdt met de Europese regels.
-------------------
(9)
De opheffing van artikel 15 van het decreet van 17 juli 2000 noodzaakt ook tot een aanpassing van artikel 20, § 3, van hetzelfde decreet, waarin wordt verwezen naar "de taken bedoeld in artikel 15".
69
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
37.754/1
Het advies betreffende de hoofdstukken I, II, V, XII, XIII, XVII en XVIII werd gegeven door de eerste kamer, samengesteld uit de Heren
M. VAN DAMME, J. SMETS, W. GEURTS,
kamervoorzitter,
staatsraden, griffier.
De verslagen werden uitgebracht door de Heren R. AERTGEERTS, eerste auditeurafdelingshoofd, R. VANDER ELSTRAETEN, eerste auditeur-wnd. afdelingshoofd, W. VAN VAERENBERGH, eerste auditeur, en Mevrouw K. BAMS, auditeur.
DE GRIFFIER,
DE VOORZITTER,
W. GEURTS
M. VAN DAMME
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
70
37.754/3 Het advies betreffende de hoofdstukken I, III, IV, VI, VII, VIII, IX, X, XI, XIV, XV, XVI en XVIII werd gegeven door de derde kamer, samengesteld uit: de Heren
Mevrouw
W. DEROOVER,
eerste voorzitter,
P. LEMMENS, B. SEUTIN,
staatsraden,
A.-M. GOOSSENS,
griffier.
De verslagen werden uitgebracht door de Heren R. AERTGEERTS, eerste auditeur-afdelingshoofd, R. VANDER ELSTRAETEN, eerste auditeur-wnd. afdelingshoofd, J. VAN NIEUWENHOVE, W. PAS en B. WEEKERS, auditeurs, en Mevrouw K. BAMS, auditeur. DE GRIFFIER,
DE EERSTE VOORZITTER,
A.-M. GOOSSENS
W. DEROOVER
71
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
ADVIES VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
72
73
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
74
75
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
ADVIES VAN DE SOCIAAL - ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
76
77
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
78
79
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
80
81
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
82
83
ONTWERP VAN DECREET
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
84
85
ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE REGERING, Op gezamenlijk voorstel van de leden van de Vlaamse Regering; Na beraadslaging,
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
2° voor de gesubsidieerde officiële hogescholen: 1.315.000 euro; 3° voor de gesubsidieerde vrije hogescholen: 12.222.000 euro.”. AFDELING II Vastleggingsmachtigingen
BESLUIT: De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is ermee belast, in naam van de leden van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt:
Artikel 3 In het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI wordt een titel XIIquater, bestaande uit de artikelen 169octies tot en met 169decies toegevoegd, die luidt als volgt: “TITEL XIIquater
HOOFDSTUK I
Middelen voor infrastructuurwerken vanaf 2005
Algemeen Artikel 169octies Artikel 1 Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II Onderwijs AFDELING I Hogescholen
In de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden voor het jaar 2005 de volgende vastleggingsmachtigingen toegekend: 1° aan het Gemeenschapsonderwijs, een bedrag van 31.247.603 euro voor grote en kleine infrastructuurwerken voor het vervullen van de opdrachten, bedoeld in artikelen 23 en 26 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs en artikel 13, §2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
“§5. In afwijking van §3 bedragen de investeringsmiddelen voor het begrotingsjaar 2005:
2° aan de DIGO, een bedrag van 20.740.299 euro voor het gesubsidieerd officieel onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde officiële hogescholen en een bedrag van 87.092.343 euro voor het gesubsidieerd vrij onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde vrije hogescholen voor het vervullen van de opdrachten, bedoeld in artikelen 13, §2, en 17, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
1° voor de Vlaamse Autonome hogescholen: 7.561.000 euro;
3° vanaf het begrotingsjaar 2006 worden deze bedragen aangepast met de voor het begrotings-
Artikel 2 Aan artikel 196 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een §5 toegevoegd, die luidt als volgt:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
86
decreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. Artikel 169novies In de in artikel 169octies vermelde begroting worden jaarlijks de nodige ordonnanceringskredieten ingeschreven om de verbintenissen na te komen, die door het gemeenschapsonderwijs en de DIGO aangegaan werden op basis van de in dit artikel vermelde vastleggingsmachtigingen. Dit ordonnanceringskrediet wordt, binnen de beschikbare middelen van de Vlaamse Gemeenschap, vastgesteld aan de hand van de door het Gemeenschapsonderwijs en de DIGO opgemaakte betalingskalender. Artikel 169decies Deze titel treedt in werking op 1 januari 2005.”.
bedragen vermeld in de punten 1 tot en met 3, evenredig te verdelen per lineair omkaderingsgewicht.”. 2° in §2 worden de woorden “voor de tijdelijke stuurgroep,” geschrapt en worden de woorden “begrotingsjaar 1998” telkens vervangen door de woorden “begrotingsjaar 2005”. AFDELING IV Volwassenenonderwijs Artikel 5 Artikel 48 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, wordt vervangen door wat volgt : ““Artikel 48
AFDELING III Centra voor Leerlingenbegeleiding Artikel 4 In artikel 53 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° §1 wordt vervangen door wat volgt: “§1. Het werkingsbudget van de gefinancierde en de gesubsidieerde centra wordt vastgesteld op 14.150.000 euro. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld: 1° voor de permanente ondersteuning: 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 2° voor de extra-omkaderingsgewichten: 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 3° voor de boventallige klerken bedoeld in artikel 187: 2.655 euro per omkaderingsgewicht per jaar; 4° voor de lineaire omkaderingsgewichten: het totaal bedrag verminderd met de som van de
§1. De Vlaamse Regering bepaalt per Centrum voor Volwassenenonderwijs (CVO) en per studiegebied of per categorie een historisch referentiecijfer dat wordt vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren van de schooljaren 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005. Bij dit gewogen gemiddelde tellen de betrokken schooljaren als volgt mee: 1° het schooljaar 2002-2003 voor 0,3; 2° het schooljaar 2003-2004 voor 0,7; 3° het schooljaar 2004-2005 voor 2. Indien het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren tijdens het laatste refertejaar, zijnde het schooljaar 2004-2005, gelijk is aan 0, dan bedraagt ook het historische referentiecijfer 0. Indien het totaal van het aantal leraarsuren van het CVO, berekend op basis van het eerste lid, groter is dan het totaal van het schooljaar 2004-2005, dan wordt dit totaal herleid tot het aantal leraarsuren van het schooljaar 2004-2005. Indien het totaal van het aantal leraarsuren van het CVO, berekend op basis van het eerste lid kleiner is dan het totaal van het schooljaar 2004-2005,
87
dan wordt het verlies aan toegekende leraarsuren beperkt tot een door de regering vast te stellen percentage. §2. Het aantal gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren voor het schooljaar 2005-2006 wordt forfaitair vastgelegd en bedraagt het historisch referentiecijfer, bedoeld in §1. §3. Voor het schooljaar 2005-2006 wordt maximaal hetzelfde volume ambten van het bestuursen ondersteunend personeel en gefinancierd of gesubsidieerd als toegekend in de respectieve ambten tijdens het schooljaar 2004-2005. Tijdens het schooljaar 2005-2006 wordt dezelfde puntenenveloppe toegekend als tijdens het schooljaar 2004-2005.”. Artikel 6 In artikel 55, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel worden ten minste per tiende van een eenheid gefinancierd of gesubsidieerd.”. AFDELING V Universiteiten ONDERAFDELING I Financiering Artikel 7 Artikel 136, §2, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001, vervangen bij decreet van 4 april 2003 en gewijzigd bij decreet van 19 december 2003, wordt vervangen door wat volgt: “2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 de volgende aanvullende wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen, uitgedrukt in duizend euro:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
1. Katholieke Universiteit Leuven 2. Vrije Universiteit Brussel 3. Universiteit Antwerpen 4. Limburgs Universitair Centrum 5. Katholieke Universiteit Brussel
88
2002
2003
2004
2005
2006
1.768 536 134 10 35
2.596 764 185 20 58
3.109 840 292 32 63
3.109 840 292 32 63
3.109 840 292 32 63
ONDERAFDELING II Investeringen universiteiten Artikel 8 In artikel 140, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001 en gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003 en het decreet van 19 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 2° worden de woorden “, 2005” geschrapt; 2° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt: “4° Voor het begrotingsjaar 2005 bedraagt het basisbedrag van de investeringskredieten voor de Universiteiten, uitgedrukt in duizend euro: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Katholieke Universiteit Leuven: 8.510; Vrije Universiteit Brussel: 2.798; Universiteit Antwerpen: 2.513; Limburgs Universitair Centrum: 547; Katholieke Universiteit Brussel: 130; Universiteit Gent: 5.930.
Deze basisbedragen (prijsniveau 2001) worden geïndexeerd zoals vermeld in §2.”. AFDELING VI Secundair onderwijs – ondersteunend personeel Artikel 9 Aan artikel 96 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
89
decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een §6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. De Vlaamse Regering kan op basis van haar budgettaire mogelijkheden de coëfficiënten, bepaald in §§2 en 3, wijzigen.”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 Artikel 12
In artikel 90 van het Bosdecreet van 13 juni 1990, wordt het eerste lid opgeheven en worden in het tweede lid de woorden “alle andere” geschrapt. AFDELING II Successierechten
HOOFDSTUK III Sociaal Impulsfonds Artikel 10 De niet-aangewende middelen uitbetaald in het kader van de afgesloten beleidsovereenkomsten met de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie op basis van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds, zoals gewijzigd, worden teruggevorderd in zoverre de resultaten niet werden behaald. HOOFDSTUK IV Toerisme Artikel 11 In artikel 24 van het decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 wordt het jaartal “2004” vervangen door het jaartal “2009”. HOOFDSTUK V Financiën AFDELING I Vervreemding
Artikel 13 Artikel 4 van het wetboek der successierechten wordt aangevuld met een 3°, dat luidt als volgt: “3° alle schenkingen onder de levenden van roerende goederen die de overledene heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”. Artikel 14 In het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aan artikel 131, §2, de volgende alinea toegevoegd : “Dit tarief is evenwel niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld krachtens artikel 4, 3°, van het wetboek der successierechten”. AFDELING III Registratierechten op schenking van bouwgronden Artikel 15 In artikel 140nonies van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, worden in het punt b), de woorden “in tabel II van artikel 131”, vervangen door de woorden “in tabel II, tabel III of tabel IV van artikel 131, §1, naargelang van het geval.”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
90
AFDELING IV
Artikel 20
Registratierechten op de aankoop van onroerende goederen
In hetzelfde artikel 61/4 wordt in het eerste lid het 3°, a) vervangen door wat volgt:
Versoepeling abattement
“a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de verkoop of verdeling, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de verkochte of verdeelde woning”.
Artikel 16
Artikel 21
In het derde lid, 2°, c), van artikel 46bis van hetzelfde wetboek wordt het woord “drie” vervangen door het woord “vijf ”.
In hetzelfde artikel 61/4 worden in het eerste lid onder 3°, b), vierde streep, de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum” vervangen door de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum”.
ONDERAFDELING I
ONDERAFDELING II Vereenvoudiging meeneembaarheid
Artikel 22 Artikel 17 In artikel 61/3 van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, worden in het eerste lid de woorden “van de datum van de authentieke akte van de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend” vervangen door de woorden “van de datum van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredige recht op hetzij de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend, hetzij de verdeling van die woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan”. Artikel 18 In hetzelfde artikel wordt het tweede lid aangevuld door wat volgt:
In artikel 212bis van hetzelfde wetboek wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “In geval van zuivere verkoop door een natuurlijke persoon van een woning waarin hij op enig ogenblik zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, en in geval van verdeling van een dergelijke woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan, wordt zijn wettelijk aandeel in de rechten die overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigd waren op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, teruggegeven mits de verkoop of de verdeling vaste datum heeft gekregen uiterlijk twee jaar, of vijf jaar in geval van aankoop van een bouwgrond, na de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop.”.
“Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de verrekening uitgesloten.”.
Artikel 23
Artikel 19
In hetzelfde artikel 212bis wordt het tweede lid aangevuld met wat volgt:
In artikel 61/4 van hetzelfde wetboek worden in het eerste lid, 2°, na de woorden “van de verkochte” de woorden “of verdeelde” ingevoegd.
“Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de teruggave uitgesloten.”.
91
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
Artikel 24
AFDELING V
In hetzelfde artikel wordt onder 1° van het zesde lid na de woorden “het evenredige recht op de verkoop” de woorden “of de verdeling” ingevoegd.
Onroerende voorheffing
Artikel 25 In hetzelfde artikel wordt onder 2°, a), van het zesde lid, na de woorden “op de aankoop van de verkochte” de woorden “of verdeelde” ingevoegd.
In artikel 376, §3, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden “en 257” vervangen door de woorden “en artikel 257, §1, 1° tot 3°, en §2, 1°, 2° en 4°”.
Artikel 26
HOOFDSTUK VI
In hetzelfde artikel wordt 3°, a), van het zesde lid vervangen door wat volgt:
Leegstand
“a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning die hij tot zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de wederverkochte of verdeelde woning”.
Artikel 31
Artikel 27 In hetzelfde artikel wordt onder 3°, b), vierde streep, van het zesde lid, de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum” vervangen door de woorden “indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum”. Artikel 28 In het tweede lid van artikel 212ter van hetzelfde wetboek worden de woorden “van het evenredige recht op de aankoop of de verkoop” vervangen door de woorden “van het evenredige recht op de aankoop, de verkoop, of de verdeling”.
Artikel 30
In artikel 26 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, laatstelijk gewijzigd door het decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, worden het derde en vierde lid geschrapt. Artikel 32 In artikel 27, §2, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “zakelijk recht” en “wordt op de hoogte gebracht” de woorden “zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen” toegevoegd. Artikel 33 In de laatste zin van artikel 27, §3, van hetzelfde decreet worden de woorden “of een partij” toegevoegd tussen de woorden “de notaris” en het woord “uiterlijk”.
Artikel 29 In het derde lid van artikel 212ter wordt na de woorden artikel 61/4 , eerste lid, de woorden “2° en 3°,” ingevoegd.
Artikel 34 In artikel 28, §1, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
92
“De ambtenaren van de administratie die door de Vlaamse Regering worden belast met het beheer van de inventaris, zijn bevoegd om de verwaarlozing, de leegstand van een gebouw en/of woning op te sporen en in een administratieve akte vast te stellen.”.
ernstige zichtbare en storende gebreken en tekenen van verval vertoont. In dit aangetekend schrijven geeft hij behalve de bewijzen ook aan of hij gehoord wil worden. De inventarisbeheerder heeft drie maanden de tijd om dit bezwaar te behandelen. Wanneer er geen uitspraak is binnen deze termijn, wordt het bezwaar geacht te zijn ingewilligd.
Artikel 35
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de houder van het zakelijk recht in die periode moet gehoord worden.
In artikel 28, §1, van hetzelfde decreet wordt tussen het tweede en derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “De woningen, zoals bepaald in artikel 31, §§1 en 2, worden ongeschikt en/of onbewoonbaar verklaard overeenkomstig artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 en artikel 34 van dit decreet.”.
Wanneer de vaststelling niet werd betwist of het bezwaar niet ingewilligd werd, neemt de administratie het gebouw en/of de woning op in de inventaris. Het gebouw en/of de woning wordt ingeschreven, op datum van de eerste dag na het verlopen van de termijn van vier maanden na de administratieve akte, bedoeld in artikel 28, §1, tweede lid.”.
Artikel 36 Artikel 38 In artikel 30, §3, van hetzelfde decreet worden de woorden “in overeenstemming met de vergunde functie” geschrapt.
Artikel 33 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Artikel 33
Artikel 37 Artikel 32 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
Elke gemeente deelt, volgens bepalingen die door de Vlaamse Regering worden vastgesteld, aan de administratie mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied leeg staan.
“Artikel 32 Elke gemeente deelt, volgens de bepalingen die door de Vlaamse regering worden vastgesteld, aan de administratie mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied verwaarloosd zijn. De administratie stelt de verwaarlozing vast in een gemotiveerde administratieve akte, zoals bedoeld in artikel 28, en geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, bij aangetekend schrijven kennis van deze vaststelling alsook van de gevolgen van opname in de inventaris en de voorwaarden tot schrapping, schorsing en vrijstelling. De houder van het zakelijk recht kan de vaststelling binnen vier maanden na de betekening van de administratieve akte betwisten via aangetekend schrijven aan de administratie en met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed, het bewijs leveren dat het gebouw en/of de woning geen
De administratie stelt de leegstand vast in een gemotiveerde administratieve akte, zoals bedoeld in artikel 28, en geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, bij aangetekend schrijven kennis van deze vaststelling alsook van de gevolgen van opname in de inventaris en de voorwaarden tot schrapping, schorsing en vrijstelling. De houder van het zakelijk recht kan de vaststelling binnen vier maanden na de betekening van de administratieve akte betwisten via aangetekend schrijven aan de administratie en met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed, het bewijs leveren dat het gebouw en/of de woning effectief gebruikt wordt. In dit aangetekend schrijven geeft hij behalve de bewijzen ook aan of hij gehoord wil worden. De inventarisbeheerder heeft drie maanden de tijd om dit bezwaar te behandelen. Wanneer er geen uitspraak is bin-
93
nen deze termijn, wordt het bezwaar geacht te zijn ingewilligd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de houder van het zakelijk recht in die periode moet gehoord worden. Wanneer de vaststelling niet werd betwist of het bezwaar niet ingewilligd werd, neemt de administratie het gebouw en/of de woning op in de inventaris, bedoeld in artikel 28. Het gebouw en/of de woning wordt ingeschreven, op datum van de eerste dag na het verlopen van de termijn van vier maanden na de administratieve akte, bedoeld in artikel 28, §1, tweede lid. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op gebouwen en/of woningen die op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk minstens twaalf opeenvolgende maanden leegstaan.”. Artikel 39 In artikel 34, §2, van hetzelfde decreet wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “Ze worden ingeschreven op de datum van het besluit van de burgemeester of, in voorkomend geval, op de datum van het besluit van de Vlaamse Regering waarbij de woning ongeschikt en/ of onbewoonbaar wordt verklaard”. Artikel 40 Artikel 34bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: ““Artikel 34bis §1. Door een registratieattest wordt de opname in de inventaris door de administratie betekend aan de houders van het zakelijk recht, zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen van het geïnventariseerde goed. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de voorwaarden. §2. Voor leegstand en verwaarlozing kan de houder van het zakelijk recht binnen de 30 kalenderdagen na betekening van het registratieattest, zoals bedoeld in §1, van het geregistreerde pand met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de inventarisbeheerder tegen deze registratie.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
De inventarisbeheerder doet uitspraak over het beroep en betekent haar gemotiveerde beslissing aan de indiener van het beroep met een aangetekende brief binnen 60 kalenderdagen na betekening van het beroep. Zo lang de inventarisbeheerder geen uitspraak gedaan heeft over dit beroep kan er geen aanslagbiljet worden verstuurd. Wanneer er geen uitspraak over het beroep is binnen de gestelde termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd. De uitspraak van het beroep vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan getreden worden. §3. Voor de ongeschikt- en/of onbewoonbaarheden, zoals bedoeld in artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en artikel 34 van dit decreet, wordt het registratieattest samen met het besluit tot ongeschikt- en/of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester opgestuurd. Tegen dit besluit tot ongeschikt- en/ of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester en het registratieattest samen, kan beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, zoals bedoeld in artikel 15, §3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.”. Artikel 41 §1. In artikel 35, §3, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Wanneer de in het eerste lid bedoelde kennisgeving niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt het verzoek tot schrapping geacht te zijn ingewilligd.”. § 2. Aan artikel 35 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 38, wordt een §4 toegevoegd, die luidt als volgt: “De administratie vermeldt als datum van schrapping het volgende: In de gevallen zoals bedoeld in §1, de eerste dag van het effectief gebruik en/of van herstel en/of verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29. In de gevallen zoals bedoeld in §2 de eerste dag van bewoning, de eerste dag waarop de woning weer voldoet aan de vereisten van kwaliteit en bewoonbaarheid, bedoeld in artikel 31 of van herstel en/of
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
94
verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29. Wanneer de kennisgeving zoals bedoeld in §3 niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt de datum van bewoning, effectief gebruik of herstel die de houder van het zakelijk recht in het verzoek tot schrapping aangeeft, als datum van schrapping vermeld.”. Artikel 42 §1. Het artikel 36 van hetzelfde decreet wordt artikel 36, §1. §2. Aan artikel 36 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt een §2 toegevoegd, die luidt als volgt: “§2. Wanneer een pand op meerdere lijsten van de inventaris voorkomt kan voor ieder heffingsjaar slechts één heffing worden opgelegd, evenwel betrekking hebbend op de opname of verjaardag van de opname op die lijst waardoor de hoogste heffing gevestigd wordt.”. Artikel 43
tingplichtige en kan het een wettelijke hypotheek vestigen op al diens goederen die daarvoor vatbaar zijn en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerd zijn. Het voorrecht neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de Hypotheekwet. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaren, bedoeld in artikel 40, §2. Artikel 19 van de Faillissementswet is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde heffing waarvoor de inschrijving is genomen voor en waarvan betekening aan de heffingsschuldige is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.”. Artikel 46 Artikel 40, §6, van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt:
Het tweede lid van artikel 38 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. In het derde lid worden de woorden “en tweede lid”, alsook “gemeenteontvanger en gewestelijke ontvangers,” geschrapt.
“§6. De ambtenaren die belast zijn met de uitvoerbaarverklaring van de heffing verlenen ambtshalve ontheffing overeenkomstig de bepalingen van artikel 376, §1, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zoals deze van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest.”.
Artikel 44
Artikel 47
In §2, tweede lid, van artikel 39 van hetzelfde decreet wordt in de zinsnede “binnen 3 maanden volgend op de ontvangst van het bezwaarschrift” het cijfer 3 vervangen door het cijfer 6.
In het eerste lid van §1 van artikel 42 van hetzelfde decreet worden de woorden “wordt vrijgesteld van de heffing” vervangen door “verkrijgt opschorting van heffing”.
Artikel 45 Artikel 40, §3, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “§3. Tot zekerheid van de voldoening van de heffing, intresten, administratieve geldboete en de kosten heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de belas-
In het tweede lid van §1 van het zelfde artikel wordt het woord “vrijstelling” vervangen door het woord “schorsing”. Artikel 48 Artikel 42, §2, 6°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “6° De gebouwen en/of woningen, voorzover ze niet voorkomen op de lijst ongeschikt–on-
95
bewoonbaar of op de lijst verwaarloosd van de inventaris, die tegen aanvaardbare marktvoorwaarden te huur of te koop aangeboden worden, en die, wat de woningen betreft, voldoen aan een onderzoek waaruit blijkt dat ze conform zijn aan de normen van artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, en waar desondanks de leegstand aanhoudt;”. Artikel 42, §2, 7°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “7° de gebouwen en/of woningen waarvoor het sociaal beheersrecht overeenkomstig artikel 90, §§ 2 en 3 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld is;”. Aan artikel 42, § 2, van hetzelfde decreet wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: “8° de woningen waarvoor een renovatiecontract zoals bedoeld in artikel 18, §2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, afgesloten is.”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
de terugbetaling gevraagd wordt, en per aangetekende brief gericht te worden tot de ambtenaar bedoeld in artikel 38 binnen het jaar vanaf de datum van de schrapping uit de inventaris of vanaf de datum waarop het renovatiecontract is afgesloten, en dient ze tevens een door de inventarisbeheerder afgeleverd attest te bevatten met de datum van de schrapping uit de inventaris of de datum waarop het renovatiecontract is afgesloten.”. Artikel 50 In artikel 43 van hetzelfde decreet worden in het eerste lid de woorden “één maand” vervangen door “vier maanden”. In de zinsnede “op basis waarvan de eerste inventarisatie van het gebouw en/of de woning gebeurt,” wordt het woord “eerste,” geschrapt. In de zinsnede “dan gaat de schorsing in op de datum van de administratieve akte” worden de woorden “datum van de administratieve akte” vervangen door “datum van de inventarisatie”.
Artikel 49
Het tweede lid van artikel 43 van het decreet, zoals bedoeld in artikel 31, wordt vervangen door wat volgt:
Artikel 42bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
“Het gedetailleerde renovatieschema dient de volgende stukken te bevatten:
Artikel 24bis
– een tekening of schets van het gebouw en/of de woning met aanduiding van de geplande werken;
§1. De houder van een zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, krijgt 80% terugbetaald van het bedrag van het gewestelijk aandeel in de laatst geïnde gewestelijke heffing voor:
– een volledige opsomming en korte beschrijving van alle geplande werken;
1° de gebouwen en/of woningen die, na de beëindiging van renovatiewerkzaamheden, binnen een periode van maximaal 1 jaar volgend op het tijdstip van opname of van een verjaardag van de opname in de inventaris geschrapt zijn uit de inventaris;
– een raming van de kosten van de werken middels: hetzij een offerte voor de levering en plaatsing van materialen door een aannemer; hetzij een offerte voor de levering van materialen, indien de werken in eigen beheer worden uitgevoerd; hetzij een combinatie van beide offertes,
2° de gebouwen en/of woningen waarvoor een renovatiecontract afgesloten is, zoals bepaald in artikel 18, §2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.
– een fotoreportage van de gebouwdelen die gerenoveerd gaan worden.”.
Deze terugbetaling kan in geen geval aanleiding geven tot betaling van moratoriumintresten. §2. Op straffe van verval dient de aanvraag tot terugbetaling te vermelden voor welk kohierartikel
Artikel 51 §1. In de laatste zin van het vijfde lid van artikel 43 van hetzelfde decreet worden de woorden “vermeerderd met de intresten toegekend tegen
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
96
een rentevoet van 0,5 percent per kalendermaand vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van eerste opgeschorte heffing tot en met de laatste dag van de maand die voorafgaat aan de beëindiging van de schorsing” geschrapt. §2. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 43bis toegevoegd, dat luidt als volgt: Artikel 43bis Voor de toepassing van artikel 42, §1, en artikel 43 dient, om geldig te zijn, het aanslagbiljet te worden verstuurd uiterlijk tegen de laatste dag van het kwartaal dat volgt op 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd. Wanneer de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling valt na 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd moet het aanslagbiljet verstuurd worden tegen het einde van het kwartaal dat volgt op de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling. Wanneer de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling valt voor 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin de heffing gevestigd werd moet het aanslagbiljet verstuurd worden tegen het einde van het kwartaal dat volgt op de einddatum van de periode van opschorting of vrijstelling. Deze bepaling geldt voor die aanslagbiljetten die vanaf 5 augustus 2004 verstuurd worden.". Artikel 52 In het laatste lid van artikel 43 van hetzelfde decreet wordt het cijfer 2 vervangen door het cijfer 4, en wordt het cijfer 3 vervangen door het cijfer 5. Artikel 53 De eerste twee leden van artikel 44bis van hetzelfde decreet worden samengevoegd in een §1. In artikel 44bis van hetzelfde decreet wordt in beide leden de woorden “31 december 2003” vervangen door de woorden “4 augustus 2004”. Er wordt een §2 toegevoegd aan artikel 44bis, die luidt als volgt: “§2. De registratieattesten voor de besluiten van de burgemeester tot ongeschikt- en/of onbewoon-
baarverklaring, genomen voor de inwerkingtreding van dit decreet, moeten naargelang van het geval verstuurd zijn als volgt: 1° in geval geen beroep bij de Vlaamse Regering is ingediend overeenkomstig artikel 15, §3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wordt het registratieattest ten vroegste dertig dagen en ten laatste zestig dagen na de betekening van het besluit van de burgemeester, zoals bedoeld in artikel 15, §1, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode of artikel 34 van dit decreet, verstuurd. 2° in geval beroep bij de Vlaamse Regering is ingediend overeenkomstig artikel 15, §3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wordt het registratieattest ten laatste dertig dagen verstuurd na de betekening van de beslissing in beroep. Binnen de dertig dagen na betekening van het registratieattest, bedoeld in het eerste lid, kan de houder van het zakelijk recht een verzoekschrift tot beroep indienen bij de inventarisbeheerder. De inventarisbeheerder behandelt het beroepsverzoekschrift binnen de zestig dagen, zoniet wordt het beroepsverzoekschrift geacht te zijn ingewilligd. Het verzoekschrift tot beroep wordt beperkt tot de identificatiegegevens en de formele gronden van het registratieattest in het geval van het eerste lid, 2°.”. Er wordt een §3 toegevoegd aan artikel 44bis, die luidt als volgt: “§3. In geval de ongeschikt of onbewoonbaar verklaarde woning is geïnventariseerd voor de inwerkingtreding van het decreet van 7 mei 2004 houdende het decreet houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen, wordt het beroep tegen de registratieattesten die verstuurd zijn na de inwerkingtreding van dit decreet, ingesteld bij de Vlaamse Regering binnen de dertig dagen na de betekening van het registratieattest. De behandeling van het beroepsverzoekschrift verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, §3, twee-
97
de lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. In afwijking van het eerste lid wordt het beroep tegen het registratieattest dat verstuurd is voor de inwerkingtreding van dit decreet, behandeld door de inventarisbeheerder overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 bis, §2.”. HOOFDSTUK VII Landbouw AFDELING I Landbouwinformatienetwerk Artikel 54 Er wordt een Fonds voor het Landbouwinformatienetwerk opgericht. Dit Fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit. Het wordt gestijfd uit de ontvangsten van het Informatienet landbouwboekhoudingen. Het Fonds is gemachtigd alle soorten uitgaven, zowel voor personeel, als voor werking of uitrusting te financieren, voorzover deze uitgaven verband houden met de verzameling, analyse en rapportering van de gegevens verzameld in het kader van het Vlaamse Landbouwinformatienetwerk. Op het Fonds wordt rechtstreeks beschikt door de rekenplichtige die de ontvangsten heeft gedaan. AFDELING II Vlaams Landbouwinvesteringsfonds Artikel 55 In artikel 12 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 wordt §3 vervangen door wat volgt: “§3. Het Fonds kan, teneinde verrichtingen te ondersteunen die de structuur van de land- en tuin-
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
bouwbedrijven verbeteren, hun rendabiliteit verzekeren en opvoeren, de kostprijzen verminderen of die de diversificatie van de landbouwactiviteiten en landbouwproducten bevorderen, of die de landbouw met verbrede doelstellingen bevorderen, of die de omschakeling naar duurzame landbouw bevorderen, of die de economische activiteiten van de dienstverlenende, de begeleidende, de toeleverende, de afzet en de primaire verwerkende sector van land- en tuinbouw helpen bevorderen, tegemoetkomingen verlenen aan: 1° land- en tuinbouwers alsmede aan hun verenigingen en hun vennootschappen; 2° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake de dienstverlening, begeleiding en de toelevering aan de land- en tuinbouwsector; 3° zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen inzake afzet en primaire verwerking van land- en tuinbouwproducten. De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen waaraan de zelfstandigen, verenigingen en vennootschappen moeten voldoen. De Vlaamse Regering kan de steunverlening aan zelfstandigen, vennootschappen en verenigingen uit de agrotoeleveringssector en de agrovoedingssector beperken tot een jaarlijks maximaal percentage van het totale voorziene budget van het Fonds. Onder verrichting wordt verstaan: 1° investeringsverrichtingen: goederen van blijvende aard verwerven, uitbreiden of verbeteren zoals grond, gebouwen, constructies, bedrijfsuitrusting, installaties, machines, werktuigen en materieel; 2° omschakeling of diversificatie van bedrijven (ingevolge gewijzigde economische omstandigheden) of omschakeling van de landbouwbedrijfsvoering; 3° installatie van jonge land- en tuinbouwers; 4° verwerking en commercialisering van land- en tuinbouwproducten; 5° dienstverlening of begeleiding.”.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
98
AFDELING III Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing Artikel 56 De besluiten van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 en 25 juni 2004 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, worden bekrachtigd. HOOFDSTUK VIII Gemeentefonds en Stedenfonds Artikel 57 In artikel 3 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaamse Gemeentefonds wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. Vanaf het begrotingsjaar 2005 bedraagt het evolutiepercentage 3,5%.”.
In artikel 2, 9°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode worden de woorden “meerdere kinderen deel uitmaken” vervangen door de woorden “ten minste een kind deel uitmaakt”. HOOFDSTUK X Leningsmachtigingen van VOI, EVA en IVA Artikel 60 Publiekrechtelijke rechtspersonen die opgericht zijn bij of krachtens een decreet en die vallen onder de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest alsook publiekrechtelijke Extern Verzelfstandigde Agentschappen (EVA’s) en Intern Verzelfstandigde Agentschappen (IVA’s) met rechtspersoonlijkheid kunnen, wanneer zij krachtens hun organiek decreet beschikken over een machtiging tot het aangaan van leningen, slechts leningen aangaan indien zij daartoe bijkomend gemachtigd worden door het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. De leningen worden aan de functioneel bevoegde minister en aan de minister van Financiën en Begroting ter machtiging voorgelegd. HOOFDSTUK XI
Artikel 58
Elektriciteitsmarkt
In artikel 5 van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaamse Stedenfonds wordt §3 vervangen door wat volgt:
Artikel 61
“§3. Vanaf het begrotingsjaar 2005 bedraagt het evolutiepercentage 3,5%.”.
Artikel 15 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt opgeheven. Artikel 62
HOOFDSTUK IX Vlaams Woningfonds Artikel 59
De in het opgeheven artikel van hetzelfde decreet voorziene gratis distributie kan, bij wijze van overgangsregeling, nog tot uiterlijk 31 december 2005 tussen netbeheerder en leveranciers worden verrekend voor groene stroom die vóór 1 januari 2005 werd geïnjecteerd op het distributienet maar nog
99
niet werd verrekend tussen netbeheerder en leverancier. Artikel 63
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
De toekenning van het nieuwe subsidiebedrag wordt gespreid over een overgangsperiode van 5 jaar, met ingang van 2002, waarbij elk jaar, behalve in 2005, het verschil tussen de nieuwe berekeningsbasis en het toegekende subsidiebedrag van 2001 met 25% wordt verminderd.”.
In artikel 20, §3, van hetzelfde decreet worden de woorden “de taken bedoeld in artikel 15” geschrapt.
Artikel 66
HOOFDSTUK XII
Artikel 74 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
Waterzuivering
““Artikel 74
Artikel 64
In afwijking van artikel 39 van dit decreet, is voor het werkjaar 2005 de volgende regeling van toepassing:
In artikel 43 van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1993, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 2002, 20 december 2002 en 19 december 2003, wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De waterzuiveringsinfrastructuur, zoals onder meer rioleringen, collectoren, overstorten, pompstations en zuiveringsinstallaties, aangebracht door de vennootschap bedoeld in artikel 32septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren is vrijgesteld van vaste en variabele retributie.”. HOOFDSTUK XIII
De forfaitaire subsidie van 0,6 euro per inwoner wordt voor het werkjaar 2005 vervangen door een forfaitaire subsidie van 0,3 euro per inwoner. Voor de berekening van deze subsidie wordt voor wat betreft de gemeenten gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk gebied, slechts 30% van hun bevolking in aanmerking genomen. Deze subsidie ter ondersteuning van de participatie van de gemeenten aan het streekgerichte bibliotheekbeleid zal voor het werkjaar 2005 worden toegevoegd aan de in artikel 40 van dit decreet vermelde subsidie voor het VCOB voor de verdere uitbouw van een centrale catalogus. De voorwaarden voor de toekenning van deze subsidie worden bepaald in de beheersovereenkomst.”.
Cultuur Artikel 67 Artikel 65 Artikel 73 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 2002, 20 december 2002 en 21 maart 2003, wordt vervangen door wat volgt: ““Artikel 73 In afwijking van artikel 38, §1, 2°, van dit decreet, geldt voor de bedoelde gemeenten de volgende overgangsbepaling:
In afwijking van artikel 54 van hetzelfde decreet worden de subsidies vermeld in artikel 21, §1, artikel 21, §2, artikel 21, §5, artikel 30, artikel 33, §1, artikel 34, artikel 38, §1, artikel 41 en artikel 51 voor het werkjaar 2005 niet geïndexeerd.
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1
100
HOOFDSTUK XIV
Brussel, 12 november 2004.
Vlaamse sportfederaties Artikel 68 In artikel 4 van het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisaties en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding, wordt tussen het eerste en de tweede lid het volgende lid toegevoegd: “De subsidies worden verleend voorzover de beschikbare begrotingskredieten strekken.”.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Yves LETERME
De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, Fientje MOERMAN
HOOFDSTUK XV Economie en Tewerkstelling
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
Artikel 69
Frank VANDENBROUCKE
In artikel 38 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités worden de woorden “31 december 2004” telkens vervangen door de woorden “30 juni 2005”.
Voor de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Inge VERVOTTE
HOOFDSTUK XVI
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid,
Slotbepalingen
Yves LETERME
Artikel 70 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van:
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening,
– artikel 15 dat uitwerking heeft met ingang vanaf 1 januari 2004;
Dirk VAN MECHELEN
– artikel 29 dat uitwerking heeft met ingang vanaf 1 januari 2003. – artikelen 31 tot en met 53, tweede lid, die uitwerking hebben met ingang van 5 augustus 2004.
101
De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, Bert ANCIAUX De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, Geert BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, Marino KEULEN
De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, Kathleen VAN BREMPT ___________________
Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1