Ontevredenheid in de Nederlandse bouw een onderzoek naar het sociale interactieproces tussen partijen
Ontevredenheid in de Nederlandse bouw een onderzoek naar het sociale interactieproces tussen partijen
Proefschrift
ter verkrijging van de graad van doctor aan de Technische Universiteit Delft, op gezag van de Rector Magnificus prof.dr.ir. J.T. Fokkema, voorzitter van het College voor Promoties, in het openbaar te verdedigen op maandag 5 november 2007 om 12:30 uur
door
Martien Gerrit Cornelis Emanuel RENIERS civiel ingenieur geboren te Helmond
Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotor: Prof.dr.ir. H.A.J. de Ridder
Samenstelling promotiecommissie: Rector Magnificus Prof.dr.ir. H.A.J. de Ridder Prof.dr. J.B. Rijsman Prof.dr.ir. J.W.F. Wamelink Prof.dr.ir. W.F. Schaefer Prof.drs.ir. J.K. Vrijling Dr. H.P. Lopuhaä Dr.ir. P.J.M. Spierings
voorzitter Technische Universiteit Delft, promotor Universiteit van Tilburg Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Delft Rijkswaterstaat
Dr.ir. P.J.M. Spierings heeft als begeleider in belangrijke mate aan de totstandkoming van het proefschrift bijgedragen.
Omslagontwerp door beeldhouwer Jos Reniers, www.josreniers.nl Copyright ©2007 M.G.C.E. Reniers Drukwerk door Ponsen & Looijen B.V., Nederland ISBN/EAN 978-90-812192-1-1
Voorwoord Dit proefschrift is een stap in mijn ontdekkingstocht die wordt gevoed door de vraag: wat speelt er tussen partijen in de bouw? In 1999 ontdekte ik tijdens een stageperiode dat naast de technische processen van een bouwproject de sociale processen tussen partijen van doorslaggevende betekenis zijn voor het succes van het project. Een tot dan toe sluimerende interesse ontwaakte en ik heb vervolgens in mijn afstudeerwerk in 2001 de verdieping gezocht naar het onderwerp communicatie in de bouw. Een voor mij logisch gevolg op het afstudeerwerk was dit promotieonderzoek. Inmiddels heb ik een volgende stap gezet als adviseur in de praktijk van de bouw. Een van de belangrijkste ervaringen in dit promotieonderzoek is een veranderde manier van denken die nodig is om sociale processen te doorgronden. Waar de oude manier van denken gekenmerkt werd door: lineariteit, voorspelbaarheid en bewijzen van relaties, bestaat de nieuwe manier van denken uit: cycli, onbekendheid en discussie van waarnemingen. Een verandering die ik als zeer bevrijdend heb ervaren. Allereerst wil ik mijn promotor Hennes de Ridder bedanken dat hij mij de ruimte heeft gegeven voor dit onderzoek. Niet alleen gaf Hennes de ruimte voor verandering van denken, maar ook prikkelde hij verandering door het zowel passief als actief bieden van weerstand dan wel voortstuwing. Hennes, ik waardeer het zeer dat ik dit onderzoek met je heb mogen uitvoeren. Paul Spierings, mijn begeleider complementeerde ons team van drie. Paul heeft als begeleider een belangrijke bijdrage gehad in zowel het veranderingsproces van mijzelf als de totstandkoming van dit onderzoek. Paul is als geen ander in staat bestaande kaders omver te trekken en je na een discussie met meer vragen dan antwoorden achter te laten. Veel van die antwoorden kregen, zoals dat gaat in een groeiproces, ook pas maanden later werkelijk betekenis. Paul bedankt! Naast Hennes de Ridder en Paul Spierings hebben nog veel anderen een bijdrage gehad in het onderzoek. Als leden van de referentiegroep, Mary-Ann MooimanSalvini, Elke Brouwers, George Hammer, Hendrik van Putten, Hans Schevers en als v
notulist Sander Kuipers, bedankt voor jullie inzet en discussie. Rick Lopuhaä, bedankt dat je mij hebt ondersteund met de statistische verwerking van de resultaten. De geanonimiseerde respondenten in het onderzoek, bedankt voor jullie openhartigheid tijdens de zeer informatieve interviews. Mireille van Reenen, Leentje Volker en Jeroen Reniers bedankt dat jullie mijn manuscript kritisch hebben gelezen en van commentaar hebben voorzien. Mijn collega’s van de sectie Bouwprocessen wil ik bedanken voor het vormen van een inspirerende werkomgeving. Met name wil ik Olga van Paassen en Sandra Hagman bedanken voor hun sociale invloed op de sectie Bouwprocessen. Voorts mijn kamergenoten Marco Dreschler en Ruben Vrijhoef, bedankt dat jullie mij van mijn eenzame bestaan hebben verlost. Ook de (oud)studentassistenten bedankt voor jullie jeugdige invloed op de sectie. Graag wil ik vrienden en mijn familie bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun. Speciaal daarin mijn moeder voor haar zorgvuldige bekritisering van het manuscript en mijn vader voor het krachtige ontwerp van de omslag van het proefschrift. Daarnaast wil ik Jorden Raijmakers en Harmen Reniers bedanken voor hun bijdrage als mijn paranimfen. Ten slotte Elke, het is schitterend dat wij, zoals wij zijn, samen twee totaal verschillende promotieonderzoeken hebben uitgevoerd. De werkelijke betekenis is alleen ons bekend. Bedankt! Martien Reniers November 2007
vi
Samenvatting Ontevredenheid ontstaat in het sociale interactieproces tussen twee partijen. Een partij is ontevreden als zij geen genoegen kan nemen met een situatie, bijvoorbeeld een situatie die ontstaat in het bouwproces. Het bouwproces is dikwijls onbevredigend voor opdrachtgevers omdat zij niet krijgen wat zij wensen of omdat zij een te hoge prijs moeten betalen. Het bouwproces is dikwijls onbevredigend voor opdrachtnemers omdat zij zonder verspilling meer winst hadden kunnen maken. Het doel van dit onderzoek is inzicht te geven in sociale interactie in het bouwproces en het ontstaan van ontevredenheid in dit proces. Met behulp van arbitragevonnissen van de Raad van Arbitrage voor de bouw en interviews met betrokken partijen wordt empirisch materiaal verzameld. Over ontevredenheid in het sociale interactieproces is nog niet veel bekend. Het onderzoek wordt daarom gekenmerkt als een exploratief sociaal onderzoek. Aan de hand van het empirisch materiaal zullen zoveel mogelijk verschijnselen worden waargenomen, waarbij het onderzoek zelf uitmaakt welke verschijnselen werkelijk van belang zijn. De basis voor de exploratieve ontdekking van ontevredenheid wordt gevormd door een cyclische wisselwerking tussen waarnemingen aan de hand van arbitragevonnissen enerzijds en de opbouw van een theoretisch kader anderzijds. Het theoretisch kader gebruikt in dit onderzoek is dus zowel een resultaat als een instrument. Het interactiemodel krijgt vorm op basis van twee bestaande theorieën: (1) de theorie van sociaal constructionisme, waarin communicatie centraal staat en (2) de theorie met betrekking tot escalatie of preventie van conflicten, waarin de invloed van antecedente condities op kwesties centraal staat. Het interactiemodel heeft als kern de sociale interactie tussen partijen. In deze sociale interactie vormen de partijen bij gebeurtenissen verschillende beelden: de partijen kennen verschillende betekenissen toe aan de gebeurtenis. Op basis van hun betekenisgeving ontwikkelen de partijen gedragsintenties, die op hun beurt weer tot gedrag van de partijen leiden. Het gedrag van één van de partijen kan frustrerend zijn voor de andere partij. Deze andere partij vii
is ontevreden, waarin zij geen genoegen kan nemen met de situatie die is ontstaan. Het geen genoegen kunnen nemen met de situatie die is ontstaan is dé reden voor een partij om een geschil aanhangig te maken bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Dit maakt vonnissen van de Raad aantrekkelijk als informatiebron. Daarnaast wordt het geschil geobjectiveerd door de arbitragecommissie en zijn de vonnissen goed toegankelijk. Naast arbitrage wordt mediation gezien als mogelijkheid geschillen te beslechten. Het verschil tussen mediation en arbitrage ligt in het feit dat bij mediation een oplossing voor het geschil kan worden gezocht in het niet zichtbare deel van het interactieproces, waaronder de betekenisgeving. In geval van arbitrage kan dit niet omdat de arbitragecommisie een uitspraak alleen maar kan baseren op de zichtbare aspecten van het bouwproces: het gedrag van partijen en het bouwobject. Met betrekking tot de validatie van het onderzoek beschrijft het proefschrift drie onderwerpen: (1) het nemen van een a-selecte steekproef, (2) het gebruik van een referentiegroep en (3) protocollen die worden gevolgd bij het verzamelen van informatie. De a-selecte steekproef wordt genomen uit de populatie vonnissen tussen 1992 en 2002. Aan de hand van de steekproef worden geschillen geselecteerd. Deze geschillen kunnen uit meerdere vonnissen bestaan. Publicaties van vonnissen na 2002 worden nagekeken op vonnissen die behoren bij geselecteerde geschillen (bijvoorbeeld: hoger beroep vonnissen). Ook de steekproef voor de interviews is a-select genomen met behulp van recente arbitragevonnissen. Aan de hand van de referentiegroep wordt het lezen van arbitragevonnissen gekalibreerd. De referentiegroep is gevraagd een vijftal vonnissen te lezen en daarbij gegevens te noteren. Het lezen van dezelfde vonnissen door de onderzoeker is aan de hand van de referentiegroep gekalibreerd. Tijdens een terugkoppeling van de resultaten van het lezen aan de referentiegroep, is de ervaring van personen in de groep benut voor het waarnemen van fenomenen in de arbitragevonnissen. De fenomenen worden waargenomen aan de hand van protocollen. De protocollen zijn gebaseerd op ervaring in de referentiegroep en inzicht door het herhaaldelijk lezen van arbitragevonnissen. Tijdens het onderzoek wordt duidelijk dat het proces, voorafgaand aan de procedure bij de Raad, belangrijk is voor het inzicht in ontevredenheid. Gericht op het benodigde diepte-inzicht zijn interviews gehouden met bij arbitrage betrokken partijen. Om de partijen te selecteren is gebruik gemaakt van de op dat moment (2005) meest recente cd-rom met arbitragevonnissen. Deze interviews leiden tot inzicht in verschillende fenomenen. Uit de interviews blijkt dat partijen verschillende ervaringen hebben in en verschillende verwachtingen hebben van het bouwproces. Daarnaast zijn de selectie van partijen en de relaties tussen de partijen van invloed op ontevredenheid. De partijen ervaren gebeurtenissen verschillend en zij ontdekken dat ze verschillende viii
verwachtingen hebben met betrekking tot het gezamenlijke doel en de individuele belangen. De deskundige derde partijen hebben invloed op het interactieproces tussen de partijen. De partijen gebruiken verschillende oplossingsstrategieën om het conflict te beïnvloeden: dikwijls eerst zachte manieren, maar uiteindelijk harde manieren. Herhaling van meningsverschillen is van invloed op de kwesties tussen de partijen. Tenslotte is de situatie voor de geïnterviewde partijen soms wel, maar dikwijls niet acceptabel. De statistische waarnemingen geven inzicht in geschillen tussen de volgende groepen partijen: de particuliere opdrachtgever, de utiliteitsopdrachtgever, de aannemer, de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer. De partijen hebben verschillende categorieën van eisen. De opdrachtgevers hebben voornamelijk eisen in de categorieën: gebreken en schade. De opdrachtnemers hebben voornamelijk eisen in de categorieën: betaling van facturen en betaling van meer-/minderwerk. Uit de arbitragevonnissen blijkt vervolgens dat opdrachtgevers minder krijgen toegewezen dan opdrachtnemers. De motiveringen van de arbitragecommissie geven het inzicht dat de particuliere opdrachtgever en de utiliteitsopdrachtgever tijdens het bouwproces dikwijls de overeenkomst niet juist hebben geïnterpreteerd. De hoofdaannemerontwikkelaar, de aannemer en de onderaannemer zijn dikwijls nalatig geweest tijdens het bouwproces. Uit de analyse van de vonnissen wordt daarnaast duidelijk dat een causale relatie tussen de uitkomst van de arbitrageprocedure en de verschillende type arbiters niet wordt bevestigd. Aan de hand van de interviews en arbitragevonnissen wordt bediscussieerd dat het bouwproces een interactieproces is, waarin de partijen invloed hebben op elkaar. De partijen hebben in het interactieproces ook invloed op elkaars beleving van het bouwproces. Antecedente condities in de vorm van partijkenmerken, relatiekenmerken of organisatiekenmerken hebben invloed op de betekenisgeving door partijen. De particuliere opdrachtgever, de utiliteitsopdrachtgever en de hoofdaannemer-ontwikkelaar als opdrachtgever frustreren meer dan hun contractpartners het bouwproces. Herhaling van meningsverschillen tijdens het bouwproces heeft invloed op het conflict tussen partijen. Met name de particuliere opdrachtgever en de utiliteitsopdrachtgever hebben tijdens het bouwproces meerdere meningsverschillen gehad met hun contractpartner. Zoals is beschreven, wordt het gedrag van de particuliere opdrachtgever en de utiliteitsopdrachtgever gekenmerkt door het niet juist interpreteren van de overeenkomst. Het gedrag van de hoofdaannemer-ontwikkelaar, aannemer en onderaannemer wordt gekenmerkt door nalatigheid. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in het bouwproces, als sociaal interactieproces, betekenisgeving van de partijen de oorsprong is voor conflicten. Een conflict Samenvatting
ix
bestaat niet voor één van de partijen, maar bestaat tussen beide partijen. Beide partijen hebben invloed op een conflict en ervaren de negatieve gevolgen van een conflict. Antecedente condities hebben invloed op betekenisgeving en daardoor op het conflict. Het sociale interactieproces met als onderdelen betekenisgeving en de invloed van antecedente condities zijn het niet zichtbare deel van het bouwproces. Omdat partijen zich niet bewust zijn van het niet zichtbare deel van het bouwproces wordt de kans op meningsverschillen en een conflict vergroot. Daarom wordt de aanbeveling gedaan om die niet zichtbare aspecten van het interactieproces bespreekbaar te maken. Daarnaast wordt de aanbeveling gedaan antecedente condities en hun invloed op het bouwproces te verkennen om de invloed ervan vervolgens te verminderen.
x
Summary Dissatisfaction originates in the social interaction process between two parties. A party is dissatisfied when it is unable to accept a situation, e.g. in the building process. The building process can be unsatisfactory to clients because the building product does not meet their wishes or the price to be paid is too high. The building process can be unsatisfactory for producers because they waste possible profit. The aim of this research is to give insight into social interaction in the building process and to give insight into the origin of dissatisfaction in this process. Knowledge is lacking with regard to dissatisfaction that originates from social interaction. Therefore, empirical material is collected using arbitration judgments of the court of arbitration for the building industry and using interviews with parties involved in the arbitration process. The research method used can be classified as an explorative research into social relationships. As many as possible phenomena are perceived based on the empirical material. The research itself will show which phenomena are important and which are not. The explorations concerning dissatisfaction in this research are based on cyclic correlations of observations using the arbitration judgments on one hand and the constructing of a theoretical framework on the other hand. The theoretical framework used in this research is both a result and an instrument. The interaction model is shaped by two existing theories: (1) the theory of social constructionism which centralizes communication and (2) the theory of prevention or escalation of processes which centralizes the influence of stable conditions (antecedents) on the development of conflicts. The interaction model has a core, existing of social interaction between parties. While interacting, parties develop different images and different meanings of the situations. Based on their meanings, the parties develop behavioural intentions, which lead to a change in behaviour of the parties. The behaviour of a party can be frustrating to the other party. This last party becomes dissatisfied when it is unable to accept the situation that has developed. xi
The inability to accept a situation in the building process is the most important reason for a party to start a legal procedure with the court of arbitration for the building industry. Therefore, the judgments of the court (jurisprudence) are an attractive information source. Furthermore, it is an advantage that the dispute (or conflict) between the two parties is objectified by the arbitration committee and that the judgments are easily accessible. Besides arbitration mediation can be used to settle a dispute between two parties. The difference between arbitration and mediation is based on the visibility of aspects of the dispute. Mediation is based on non-visible aspects of the dispute such as construction of meaning to situations. Arbitration cannot use non-visible aspects of the dispute to dissolve the dispute because the arbitration committee has to base a judgment on facts (or the visible aspects of the interaction model) such as the behaviour of parties or the building object. This thesis describes three subjects of validation: (1) the random sampling, (2) the use of a reference group and (3) protocols used to extract data from the arbitration judgments. The random sample is taken from a population of arbitration judgments between 1992 and 2002. The inclusion criterion is the presence of a dispute between parties. A particular dispute can exist of multiple judgments. Therefore, publications of judgments after 2002 are checked for additional judgements for the selected disputes. Also the sample of interviews is based on random selection using recent arbitration judgments. Using the reference group, the reading procedure of the judgments is calibrated. During a feedback workshop with the reference group, the expertise in the group is used to judge tentative results. The final results are collected by use of protocols. The protocols used to extract the data are based on the expertise of the reference group and the repeatedly reading of different arbitration judgments. During the research period it becomes visible that the building process itself (preceding the procedure with the court of arbitration) is important for the insight into dissatisfaction. Therefore, parties recently involved in arbitration are interviewed. In order to select recent disputes, a publication of judgments of 2005 is used. By using the interviews insight into phenomena related to dissatisfaction develops. The interview results show that parties have different expectations of the building process and have different experiences in the building industry. Furthermore, the way of selecting a building partner and the relationships between parties affect dissatisfaction. The parties perceive situations differently and they discover differences in expectations with regard to the individual interests and the mutual goals. The interview results show that third parties can have influence on the interaction process between the two contracting parties. Furthermore it becomes visible that parties use different strategies to resolve their disputes. First they use soft and empathizing strategies. In the xii
end, however, they use hard and aggressive strategies. It appears that recurrence of disputes affects the development of a conflict between parties. Finally, the interview results show that the final situation, occasionally, but not always, is accepted by the parties. The statistical observations show disputes between the following groups of parties: the private house owner, the commercial and industrial building client, the main contractor/developer (all three client groups), the contractor and the subcontractor (both supplying groups). These parties have different categories of claims. The client groups mainly have claims in the following categories: deficiencies or damages. The supplying groups mainly have claims in the following categories: payment of invoices or payment of additional work. The statistical results of the arbitration judgments show that the client groups get less awarded to their claims compared to the supplying groups get awarded. The grounds stated in the judgments show that the private house owner and the commercial and industrial building client often have misinterpreted the contact. The main contractor/developer, the contractor and the subcontractor often neglect responsibilities during the building process. It was previously claimed by other authors that a causal connection exists between the result of the arbitration process (judgements) and the type of arbitrator. This, however, was not confirmed in the current research. From the findings of the interviews and the statistical findings it becomes clear that the building process is an interaction process in which parties influence each other. In this interaction process the parties also influence each other’s perception of the building process. Stable conditions (antecedents) in the shape of party characteristics, relationship characteristics, and organisation characteristics affect construction of meaning by parties. The private house owner, the commercial and industrial building client, and the main contractor/developer frustrate the building process to a larger extent than their contracting partners. Repetition of disputes influences the conflict between parties. The private house owner and the commercial and industrial building client, in general, have multiple disputes with their contracting partner. As described earlier, the behaviour of these two client groups is characterized by misinterpretation of the contract. The behaviour of the main contractor/developer, the contractor and the subcontractor is characterized by neglect of responsibilities during the building process From the research we conclude that the origin of conflicts in the building process lies in a social interaction process, which is founded in construction of meaning. A conflict does not exist only for one of the parties but exist for both parties mutually. Both parties influence the conflict and both parties suffer from the consequences of Summary
xiii
the conflict. The used interaction model describes a non-visible part of the interaction process. This part exists of construction of meaning and the influence of antecedents. Because parties do not acknowledge this non-visible part of the building process the chance of disputes resulting in a conflict is enlarged. Hence, it is recommended to make this non-visible part of the building process a subject of discussion. Furthermore, it is recommended to investigate antecedents and their influence, in order to decrease their effect on the building industry.
xiv
Inhoudsopgave Voorwoord
v
Samenvatting
vii
Summary
xi
1 Inleiding 1.1 Achtergrond van het onderzoek . . . . . . . . . . . 1.2 Onderzoeksopzet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3 Informatiebronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4 Condities en randvoorwaarden van het onderzoek . 1.5 Leeswijzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
1 1 4 5 6 7
2 Theoretisch kader van ontevredenheid 2.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2 Het gebruikte interactiemodel . . . . . . . . 2.3 Het bouwproces als sociaal interactieproces 2.4 Antecedente condities . . . . . . . . . . . . 2.4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.2 Partijkenmerken . . . . . . . . . . . 2.4.3 Relatiekenmerken . . . . . . . . . . 2.4.4 Organisatiekenmerken . . . . . . . . 2.5 Betekenisgeving . . . . . . . . . . . . . . . . 2.6 Kwesties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.7 Gedragsintenties . . . . . . . . . . . . . . . 2.8 Gedrag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
9 9 9 12 13 13 14 17 21 22 24 26 26
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
xv
3 Arbitragevonnissen als informatiebron 3.1 Arbitragevonnissen binnen het Nederlandse recht . . . . . . . 3.1.1 Arbitrage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.1.2 Zichtbaar maken van het geschil . . . . . . . . . . . . 3.1.3 Instemming van beide partijen . . . . . . . . . . . . . 3.1.4 Bindend advies en mediation . . . . . . . . . . . . . . 3.2 De Raad van Arbitrage voor de Bouw . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.2 De procedures bij de Raad van arbitrage voor de bouw 3.3 Informatie in arbitragevonnissen . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.2 Informatie op eisniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.3 Informatie op partijniveau . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.4 Informatie op geschil- of projectniveau . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
31 31 31 32 33 34 34 34 35 37 37 38 39 40
. . . . . . . .
. . . . . . . .
43 43 43 43 45 46 46 46 48
5 Resultaten interviews 5.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 Beschrijving van de projecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2.1 Casus 1: wateroverlast in kelder . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2.2 Casus 2: gebreken, te late oplevering en onbetaalde facturen . 5.2.3 Casus 3: onbetaalde factuur en gebreken . . . . . . . . . . . . 5.2.4 Casus 4: betwisting van gunning na aanbesteding . . . . . . . 5.2.5 Casus 5: prijsstijgingen van loon en materiaal . . . . . . . . . 5.2.6 Casus 6: herstel van gebreken en vergoeding van kosten . . . 5.3 Fenomenen aan de hand van de interviews . . . . . . . . . . . . . . . 5.3.1 Ervaringen en verwachtingen van verschillende partijen . . . 5.3.2 Selectie van partijen en relaties tussen partijen . . . . . . . .
. . . . . . . . . . .
55 55 56 56 58 62 65 67 69 73 73 75
4 Validatie van het onderzoek 4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 De steekproeven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.1 De steekproef ten behoeve van de statistische analyse . 4.2.2 De steekproef ten behoeve van de interviews . . . . . 4.3 Het lezen van de arbitragevonnissen . . . . . . . . . . . . . . 4.3.1 Een eerste verkenning van arbitragevonnissen . . . . . 4.3.2 Het lezen door de referentiegroep . . . . . . . . . . . . 4.4 Protocollen van informatieverwerking . . . . . . . . . . . . .
xvi
. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.3.6 5.3.7 5.3.8
Het doel en de belangen van partijen . . . . . . . Gebeurtenissen en de verwachtingen van partijen Advies van deskundige derde partijen . . . . . . Gebruikte oplossingsstrategieën . . . . . . . . . . De invloed van herhaling van gebeurtenissen . . Acceptatie van de uiteindelijke situatie . . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
76 78 79 81 82 82
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
85 85 86 87 88 90 91 92 94 96 96 97 98 99 101 102 103 104 104 105 108 112 115 118 119
7 Discussie 7.1 Het bouwproces als sociaal interactieproces . . . . . . . . . . . . . . . 7.2 Antecedente condities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.2.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
125 125 127 127
6 Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen 6.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2 Groepen van partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3 Eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3.1 Eis-categorieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3.2 Gedeeltelijke toewijzing per eis-categorie . . . 6.3.3 Motiveringen van de arbitragecommissie . . . . 6.3.4 Quotiënt van eis en aanneemsom . . . . . . . . 6.3.5 Quotiënt van toegekend en eis . . . . . . . . . 6.4 Opdrachtgevers en Opdrachtnemers . . . . . . . . . . 6.4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4.2 Aantal verschillende eis-categorieën . . . . . . 6.4.3 Quotiënt van vordering en aanneemsom . . . . 6.4.4 Quotiënt van toekenning en vordering . . . . . 6.4.5 Motiveringen toe- en afgewezen voor partijen . 6.4.6 Percentages arbitragekosten . . . . . . . . . . . 6.4.7 Quotiënt van arbitragekosten en vordering . . . 6.5 Omstandigheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5.2 Eiser of verweerder . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5.3 Grootte van het geschil . . . . . . . . . . . . . . 6.5.4 Eenzijdige en tweezijdige geschillen . . . . . . 6.5.5 Eerste aanleg of eerste aanleg en hoger beroep 6.5.6 Tijdsduren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.6 Verschillende arbiters . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
xvii
7.3
7.4 7.5 7.6
7.2.2 Partijkenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128 7.2.3 Relatiekenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129 7.2.4 Organisatiekenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 Betekenisgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132 7.3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132 7.3.2 De relatie tussen de particuliere opdrachtgever en de aannemer 133 7.3.3 De utiliteitsopdrachtgever ’bedrijf’ in relatie tot de aannemer . 134 7.3.4 De hoofdaannemer-ontwikkelaar in relatie tot de onderaannemer135 7.3.5 Betekenisgeving in hoger beroep procedures . . . . . . . . . . . 136 Kwesties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 Gedrag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137 Type arbiters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
8 Conclusies en aanbevelingen 141 8.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen . . . . . . . . . . . . . . . . 141 8.2 Conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 8.3 Aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 A Macht in een theoretische spelsituatie
149
B Verslag terugkoppeling aan referentielezers
151
C Gebruikte statistische methoden
157
D Statistische resultaten arbitragevonnissen D.1 Bijlagen bij ’Eisen’ . . . . . . . . . . . . . . . . . D.2 Bijlagen bij ’Opdrachtgevers en opdrachtnemers’ D.3 Bijlagen bij ’Omstandigheden’ . . . . . . . . . . . D.4 Bijlagen bij ’Verschillende arbiters’ . . . . . . . . Bibliografie
xviii
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
161 161 172 182 200 207
Hoofdstuk 1
Inleiding 1.1
Achtergrond van het onderzoek
Onregelmatigheden in de bouw hebben in 2002 en de jaren daarvoor een in de bouwcultuur ingebed karakter (PEC, 2002). Het ontbreekt de bouw aan eerlijke concurrentie en gezonde marktwerking. Publieke opdrachtgevers en de belastingbetaler worden hierdoor benadeeld en lijden omvangrijke financiële schade. Ook verspillen opdrachtnemers in de bouw zelf miljarden euro’s per jaar in de vorm van faalkosten (SBR, 2001, 2005; USP, 2001). Zonder verspilling hadden bouwbedrijven meer winst kunnen maken. Daarnaast worden particuliere huiseigenaren bij de oplevering van hun woning regelmatig geconfronteerd met vele gebreken die niet of moeizaam worden hersteld (VEH, 2005a,b,c, 2006d,c). Op dit moment ontbreekt het aan inzicht in wat zich tussen partijen afspeelt tijdens het bouwproces. Dit promotieonderzoek richt zich op het sociale interactieproces tussen de partijen en de beleving van ontevredenheid door de partijen. De bouw heeft door publicaties veel negatieve aandacht gekregen (EZ VROM en V&W, 2003). Ten eerste stelt de parlementaire enquêtecommissie bouwnijverheid zich ten doel onderzoek te verrichten naar onregelmatigheden in de bouwnijverheid (PEC, 2002). In haar onderzoek richt de enquêtecommissie zich op de opstelling en handelwijze van de verschillende actoren in de bouwnijverheid. De enquêtecommissie concludeert dat onregelmatigheden een structureel karakter dragen. Vooroverleg over marktverdeling en prijzen blijkt gemeengoed te zijn in belangrijke delen van de bouwnijverheid. Het vooroverleg van aanbieders over wer1
ken biedt gelegenheid voor het regelen van zaken zoals marktverdeling, prijsbeïnvloeding, risico-inperking en onderlinge vergoeding van de inschrijf- of rekenkosten. De enquêtecommissie vindt in haar onderzoek dat onder andere de cultuur van de bouw van invloed is op het ontstaan en het karakter van de onregelmatigheden. Met de trefwoorden ’Nieuwe Zakelijkheid’ vat de enquêtecommissie haar aanbevelingen samen. Vanuit het oogpunt van mededinging moeten partijen in de bouw eerlijke concurrentie en gezonde marktwerking als uitgangspunten nemen. Overheid en bouwnijverheid dienen elkaars taken en verantwoordelijkheden te respecteren. Objectiviteit, non-discriminatie en transparantie moeten maatgevend zijn in aanbestedingen van overheidsopdrachten (PEC, 2002). Ten tweede zijn publicaties van Stichting Bouwresearch (SBR) en USP Marketing Consultancy (USP) gericht op inzicht in faalkosten (SBR, 2001, 2005; USP, 2001). De faalkosten worden in deze publicaties gedefinieerd als alle vermijdbare kosten. In de publicaties wordt de stelling gepresenteerd: ’De bouw moet om’. Deze stelling wordt onderbouwd met de uitspraak dat belangrijke partijen uit de bouw grote zorgen hebben over twee hardnekkige verschijnselen in de bouw: • de enorm hoge faalkosten (5 tot 6 miljard euro of 8 tot 10% van de omzet van de bouw), • de vaak tekortschietende kwaliteit van het bouwproduct. Ten derde beschrijven publicaties van Vereniging Eigen Huis (VEH) de situatie in de bouw vanuit het standpunt van de particuliere huiseigenaar. In de publicaties eindigt het bouwproces vervelend voor de particuliere huiseigenaar. De huiseigenaren krijgen niet wat zij willen of zij moeten te veel betalen. Een belangrijke ergernis voor huiseigenaren is confrontatie met gebreken bij oplevering van de woning. De gebreken variëren van: een verkeerd aangebrachte vloerverwarming (VEH, 2005c), verkeerde kleuren (VEH, 2006b), materialen die niet geleverd (kunnen) worden (VEH, 2006a), wijzigingen zonder overleg (VEH, 2007a) tot een eindeloze lijst van gebreken (VEH, 2005a,b, 2006c). Volgens VEH bestaat de top-vijf van opleveringsgebreken uit: slecht schilderwerk, verwarmingsgebreken, mankementen aan sanitair, lelijke buitengevels en lekkage-, vocht- en afschotproblemen (VEH, 2006d). Ook een te hoge rekening achteraf is voor de huiseigenaar een ergernis (VEH, 2007b). Dikwijls probeert de huiseigenaar de situatie bespreekbaar te maken met de aannemer. De huiseigenaar wordt daarbij echter niet gehoord (VEH, 2005a), maar dient de rekening wel te betalen (VEH, 2007c). Het is dan ook niet verwonderlijk dat tussen 2
de partijen wrijving ontstaat (VEH, 2005a) en dat partijen tegenover elkaar komen te staan (VEH, 2005b). Vervolgens wordt in de beschreven gevallen de hulp ingeschakeld van een bouwkundige of jurist van Vereniging Eigen Huis, die de situatie bemiddelt of de zaak aanhangig maakt bij de Raad van Arbitrage voor de bouw. De publicaties van de enquêtecommissie, SBR, USP en Vereniging Eigen Huis laten zien dat het bouwproces voor opdrachtgevers (publiek en privaat) en opdrachtnemers een onbevredigend eindresultaat heeft. Voor de opdrachtgevers is het eindresultaat onbevredigend omdat zij een product krijgen dat niet aan hun wensen voldoet of omdat zij een te hoge prijs moeten betalen. Voor de opdrachtnemers is het bouwproces onbevredigend omdat zij door verspilling geld laten liggen. De publicaties laten zien dat samenwerking ontbreekt en dat partijen dikwijls tegenover elkaar staan in het bouwproces. Voor sociale interactie bestaat onvoldoende aandacht. Men richt zich op de eigen belangen, waardoor het gemeenschappelijke doel uit het oog wordt verloren. Het ontbreekt aan inzicht in wat zich tussen partijen heeft afgespeeld tijdens het bouwproces en wat de beleving van de partijen is geweest. Doelstelling
Dit onderzoek geeft inzicht in sociale interactie in het bouwproces en het ontstaan van ontevredenheid van de partijen in dit proces. Het inzicht wordt verkregen met behulp van empirisch materiaal. Onderzoeksvragen
Naar aanleiding van de achtergrond van het onderzoek en de doelstelling worden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Wat kenmerkt een moeizaam proces tussen twee contractuele partijen in de bouw en wat is de aard van hun ontevredenheid? 2. Wat is van invloed op het interactieproces in de bouw waardoor de partijen ontevreden worden? 3. Welk empirisch materiaal is geschikt om inzicht te geven in het interactieproces en de ontevredenheid van partijen in de bouw? Hoe wordt dit materiaal ontsloten voor gebruik in dit onderzoek? 4. Welke partijen zijn te onderscheiden, in de context van ontevredenheid, op basis van het empirische materiaal? Inleiding
3
1.2
Onderzoeksopzet
Het onderzoek is te kenmerken als een exploratief sociaal onderzoek. In een exploratief onderzoek wordt uitgegaan van zekere verwachtingen in de vorm van een theoretisch kader (de Groot, 1961). Dit onderzoek is gericht op het vinden van samenhangen in onderzoeksmateriaal, waarbij de samenhangen niet zijn geformuleerd in de vorm van scherp toetsbare hypothesen. Het gaat bij de opzet van het onderzoek om de vorming van theorie. Een exploratief onderzoek is met name gebruikelijk wanneer men op een relatief breed gebied, waarover weinig bruikbare theorie bestaat, met een veelheid van gegevens te maken heeft waarvan de relevantie weinig bekend is. Men heeft op basis van theoretische gezichtspunten, praktische vraagstellingen en gerichte belangstelling voor bepaalde typen samenhang, met bijbehorende ideeën of relatief vage verwachtingen. De gerichtheid bepaalt welke gegevens men opneemt in het onderzoek en welke verbanden men zal nagaan. Het onderzoek is als een sociaal onderzoek te kenmerken omdat het de sociale werkelijkheid bestudeert. Het onderzoek is op te vatten als ’het maken van een analytische representatie van aspecten van de geleefde, observeerbare en/of ervaren sociale werkelijkheid’ (ten Have, 1999). Hierin staan centraal (1) de materiaalverzameling door middel van observaties, interviews, opnamen of documenten en (2) de analyse, waarin wetenschappelijke concepten worden ontwikkeld om de onderzochte werkelijkheid vanuit bepaalde analytische gezichtpunten in kaart te brengen. Het onderzoek is daarnaast te kenmerken als een empirisch onderzoek omdat directe waarnemingen worden gebruikt. De waarnemingen worden gedaan aan de hand van materiaal uit het bouwproces. Het onderzoek is theorie gedreven, waarbij we ons richten op bestaande situaties (van Aken, 2005). Uitgangspunt is hierbij dat we laten zien wat we kunnen vinden. Vervolgens kan wat gevonden wordt niet getoetst worden aan hetzelfde materiaal (de Groot, 1961). Ook is het onderzoek beschrijvend van aard omdat een bepaald fenomeen (het interactieproces en ontevredenheid) wordt beschreven en wordt verklaard aan de hand van onafhankelijke variabelen (van Aken, 2005). Het onderzoek is echter niet strikt descriptief zoals wordt beschreven door De Groot. De Groot stelt dat sprake is van een descriptief onderzoek wanneer registraties worden gedaan volgens een expliciet aangegeven systematiek. In het promotieonderzoek wordt wel een systematiek gebruikt (zie hoofdstuk 4). Deze systematiek wordt ontdekt gedurende het onderzoek, wat weer een exploratief kenmerk is. In het onderzoek wordt een inductieve redenering gevolgd. Het wordt gekenmerkt door redenering van bijzonder naar algemeen en door het werken van zekere verwachtin4
gen naar toetsbare resultaten (de Groot, 1961). Omdat nog weinig bekend is over ontevredenheid in de bouw, wordt geprobeerd zoveel mogelijk verschijnselen waar te nemen om zoveel mogelijk factoren in het onderzoek te betrekken. Het onderzoek zal zelf uitmaken welke factoren daadwerkelijk van belang zijn (Hordijk & van de Vliert, 1983).
1.3
Informatiebronnen
In dit promotieonderzoek vormen twee informatiebronnen het empirische materiaal. 1. Vonnissen van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (De Raad), 2. Interviews met partijen die een procedure bij de Raad hebben meegemaakt. De vonnissen geven kwalitatief en kwantitatief inzicht in een conflictsituatie, waarbij één van de partijen of beide partijen ontevreden zijn. Dé grondslag voor een partij om een geschil bij de Raad aanhangig te maken, is het geen genoegen nemen met een situatie ontstaan in het bouwproces. De partij wil verandering in de situatie afdwingen door een beslissing van een arbitragecommissie. De partij is ontevreden in de zin dat ze niet is geneigd zich te schikken in de situatie. De arbitragevonnissen maken het mogelijk om inzicht te krijgen in deze ontevredenheid. Een interview met een partij geeft inzicht in de beleving van ontevredenheid in het bouwproces door die partij. De arbitragevonnissen hebben als nadeel dat ze een eindbeslissing beschrijven. Een interview met een partij geeft inzicht in de beleving door die partij van het arbitrageproces én het proces dat zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de arbitrageprocedure. De interviews geven achtergrondinformatie voor de waarnemingen aan de hand van de arbitragevonnissen. Voordelen en nadelen van de informatiebronnen
De informatiebronnen hebben zowel voordelen als nadelen. Als voordelen worden gezien: • De expliciete weergave van de conflictsituatie in een arbitragevonnis maakt waarneming van het geschil tussen partijen mogelijk. • De kwalificering en kwantificering van een eis in arbitragevonnissen, maakt de eis een indicator voor de aard en mate van ontevredenheid. Inleiding
5
• De arbitragevonnissen zijn eenvoudig beschikbaar en goed toegankelijk. • De interviews geven inzicht in het proces dat zich, naar mening van de geïnterviewde, heeft afgespeeld vooraf aan de arbitrageprocedure en het arbitrageproces. De interviews geven inzicht in de beleving van het bouwproces. Als nadelen worden gezien: • De arbitragevonnissen beschrijven een selecte populatie van problemen binnen de Nederlandse bouwprojecten. De resultaten zijn beperkt geldend voor de Nederlandse bouw. Op dit nadeel wordt teruggekomen in de conclusies (hoofdstuk 8). • De arbitragevonnissen zijn bij aanvang van het onderzoek een, voor de onderzoeker, onbekende informatiebron. Hoe de arbitragevonnissen gelezen kunnen worden en welke informatie vrij kan komen is daardoor onbekend. Dit nadeel wordt ondervangen door het gebruik van een referentiegroep (paragraaf 4.3.2). • Een arbitragevonnis is een einde beslissing primair geschreven voor arbitrerende partijen. Mogelijk ontbreekt informatie om het gehele bouwproces te overzien. Dit nadeel wordt ondervangen door betrokken partijen te interviewen over hun bouwproces (hoofdstuk 5). • Partijen die een arbitrageprocedure hebben meegemaakt (interviews) zijn enkel indirect te benaderen. De partijen zijn niet met naam genoemd in een vonnis. De partijen zijn te benaderen via hun gemachtigden, die wel zijn vermeld in het vonnis. Deze indirecte mogelijkheid tot benaderen, kan leiden tot beperkte medewerking aan het onderzoek (zie ook paragraaf 5.1).
1.4
Condities en randvoorwaarden van het onderzoek
1. Het onderzoek is uitgevoerd als een vierjarig promotieonderzoek. 2. Het onderzoek is uitgevoerd aan een Technische Universiteit. Deze conditie heeft invloed op de inbedding van het onderzoeksproces. Een sociaal onderzoek is niet gebruikelijk aan een Technische Universiteit. Een voordeel van het gebrek aan inbedding is dat nieuwe fenomenen zichtbaar worden gemaakt. Het onderzoek heeft in die zin een toegevoegde waarde. Een nadeel van gebrek aan inbedding is dat methodologie en literatuur sporadisch voorhanden zijn. Op deze gebieden moet worden uitgeweken naar externe faciliteiten. 6
3. Het onderzoek richt zich op bouwprojecten waar de partijen ontevreden zijn. Het onderzoek geeft kennis ter verbetering van het bouwproces in de zin van het wegnemen van probleemsituaties. Veel projecten verlopen echter naar tevredenheid van de partijen (Felstiner et al., 1980/1981; Rooks, 2002; VEH, 2007d). Het valt buiten de scope van het onderzoek om via directe weg aandacht te besteden aan projecten waar partijen tevreden zijn. Hierbij wordt in overweging genomen dat de betekenis van tevredenheid en de betekenis van ontevredenheid mogelijk niet complementair zijn. 4. De eerste doelgroep van het onderzoek bestaat uit wetenschappers op het gebied van het bouwproces. Dit proefschrift heeft daarom een inhoud en een opzet gericht op toevoeging van wetenschappelijke kennis op het onderzochte gebied. 5. De tweede doelgroep van het onderzoek bestaat uit participanten in de bouw. Dit proefschrift sluit aan bij de dagelijkse praktijk op basis van realistische situaties als beschreven in arbitragevonnissen. Het onderzoek geeft inzicht in het interactieproces in de bouw, waarbij situaties worden verlevendigd en herkenbaar worden gemaakt aan de hand van interviews.
1.5
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft het theoretisch kader van het onderzoek op basis van een interactiemodel. Het cyclisch exploreren van arbitragevonnissen vormt de kern van het onderzoek. Aan de hand van de arbitragevonnissen wordt een eerste theoretisch kader opgebouwd. Vervolgens worden op basis van dit kader nieuwe waarnemingen gedaan in de arbitragevonnissen. Deze waarnemingen leiden vervolgens weer tot verdere opbouw van het theoretisch kader, enzovoorts. Hoofdstuk 2 is in samenhang met hoofdstuk 7 resultaat van dit onderzoek. In het proefschrift wordt het theoretisch kader eerst beschreven in hoofdstuk 2 zodat het de hoofdstukken daarna te gebruiken is. Hoofdstuk 3 beschrijft de arbitragevonnissen als informatiebron. Kort schetst het hoofdstuk de gang van de partijen naar arbitrage als onderdeel van het Nederlandse recht. Het hoofdstuk beschrijft vervolgens kwalitatief de mogelijkheden voor het vinden van informatie. Hoofdstuk 4 beschrijft de validatie van het onderzoek. Eerst worden de procedures van het trekken van de a-selecte steekproef beschreven. Vervolgens wordt het gebruik van de referentiegroep ter kalibratie van het lezen van arbitragevonnissen Inleiding
7
beschreven. Tenslotte worden protocollen gegeven van het inwinnen van informatie uit de arbitragevonnissen. Hoofdstuk 5 vat de interviews samen die gehouden zijn met betrokken partijen. Het hoofdstuk beschrijft vervolgens de fenomenen van ontevredenheid als waargenomen aan de hand van de interviews. Hoofdstuk 6 geeft de statistische resultaten van de analyses van 90 arbitragevonnissen. Deze resultaten vormen naast de interviews de basis voor de discussie in dit onderzoek. Hoofdstuk 7 beschrijft de discussie met betrekking tot de waarnemingen in de interviews en arbitragevonnissen en de samenhang met het theoretisch kader uit hoofstuk 2. Hoofdstuk 8 beschrijft tenslotte de terugkoppeling naar het doel van het onderzoek en de onderzoeksvragen als geformuleerd in hoofdstuk 1. Vervolgens worden conclusies getrokken naar aanleiding van de discussie en worden aanbevelingen voor de praktijk en vervolgonderzoek gedaan.
8
Hoofdstuk 2
Theoretisch kader van ontevredenheid 2.1
Inleiding
Het theoretisch kader van ontevredenheid wordt ontdekt aan de hand van arbitragecasussen (arbitragevonnissen en interviews). Het kader is ontstaan door cyclische herhalingen van waarnemingen en theorievorming. De arbitragevonnissen en interviews geven een eerste theoretisch kader. Vervolgens worden op basis van dit theoretisch kader nieuwe waarnemingen gedaan. Deze waarnemingen leiden weer tot verdere theorievorming. Kristallisatie van het theoretisch kader treedt op wanneer fenomenen in interviews en statistische waarnemingen eenduidig worden verklaard door het theoretisch kader. De basis voor het ontdekte theoretisch kader van ontevredenheid wordt gevormd door het interactieproces tussen twee partijen. In dit onderzoek wordt een interactiemodel gebruikt om inzicht te geven in het conflict tussen de partijen en het proces dat zich voorafgaand aan het conflict heeft afgespeeld. In paragraaf 2.2 wordt het interactiemodel geïntroduceerd. In de paragrafen daarna (2.3 t/m 2.8) wordt dit interactiemodel verder toegelicht.
2.2
Het gebruikte interactiemodel
Het gebruikte interactiemodel is gebaseerd op het preventie-escalatiemodel geschetst door van de Vliert (1981) in combinatie met de constructionistische benadering van 9
sociale interactie (Burr, 1995; de Moor, 1997). Het constructionistisch model van sociale interactie beschrijft het gedrag van partijen als resultaat van gedragsintenties van en betekenisgeving door partijen. Het preventie-escalatiemodel beschrijft preventiegedrag of escalatiegedrag naar aanleiding van conflictkwesties ontstaan uit antecedente condities. Het gebruikte interactiemodel is gegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1: Het gebruikte interactiemodel, op basis van een escalatiemodel (van de Vliert, 1981) en de constructionistische benadering van sociale interactie (Burr, 1995; de Moor, 1997)
In het interactiemodel wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds wat zichtbaar is voor partijen (1) en anderzijds wat niet zichtbaar is voor partijen (2). Dit onderscheid wordt gemaakt om te laten zien dat partijen niet reageren op een zichtbare (1) of objectieve werkelijkheid, maar op de niet zichtbare (2) of subjectieve beoordeling van situaties (de Moor, 1997). Tijdens het bouwproces is gedrag (3) van de partijen zichtbaar. Het zichtbare gedrag ontstaat niet vanzelf, maar resulteert naar aanleiding van het niet zichtbare interactieproces. Het gedrag van partijen, op basis van de subjectieve beoordelingen, roept allerlei meningen, gevoelens en neigingen op (van de Vliert, 1981), waaronder het gevoel van ontevredenheid als de neiging om geen genoegen te nemen met de huidige situatie. Het gedrag van partijen kan coöperatie (4) zijn (preventiegedrag) of competitie (5) (escalatiegedrag) (van de Vliert, 1981). Het gedrag is coöperatief (preventiegedrag) wanneer de frustratie van partijen niet toeneemt, vermindert of verdwijnt. Het gedrag is competitief (escalatiegedrag) wanneer frustratie van partijen toeneemt. Escalatiegedrag leidt uiteindelijk tot een conflict wat meer competitief van aard is geworden dan 10
coöperatief (Mastenbroek, 1992). Dit komt er op neer dat de partijen elkaar beleven als tegenstanders en tenminste één van de partijen meent dat haar belangen wordt gefrustreerd door de andere partij (de Moor, 1997; van de Vliert, 1981). Een conflict is: ’the interaction of interdependent people who perceive opposition of goals, aims, and values, and who see the other party as potentially interfering with the realization of these goals’ (de Moor, 1997; Putnam & Scott Poole, 1987). Een voorwaarde voor het conflict is de afhankelijkheid van partijen van elkaar in de realisatie van belangen (de Moor, 1995). Aan het gedrag van de partijen gaan gedragsintenties (6) vooraf. Dat wil zeggen dat de partijen zich voornemen zich op een bepaalde manier te gedragen. De gedragsintenties vinden hun oorsprong in betekenissen (7) toegekend aan gebeurtenissen. De oorsprong van een conflict ligt daardoor in de verschillende betekenissen die partijen toekennen aan een gebeurtenis (de Moor, 1997). De gebeurtenis is daardoor een potentiële conflictkwestie (8). In het proces van sociale interactie construeren partijen een incongruente sociale realiteit door gebrek aan eenstemmigheid van hun interpretatieve lenzen (de Moor, 1997). Deze incongruente sociale realiteit komt er op neer dat de partijen realiteiten construeren die niet naast elkaar kunnen bestaan of niet gezamenlijk verwezenlijkt kunnen worden. In de sociale interactie tussen de partij is communicatie een voorwaarde in elk aspect van de constructie van de sociale realiteit. Zonder communicatie bestaat geen gemeenschappelijke werkelijkheid. Communicatie heeft hierin twee componenten: ’communicatio’ als het transport van betekenissen en ’communicare’ als het gemeenschappelijk creëren, onderhouden en ontbinden van de sociale realiteit (de Moor, 1998). Antecedente condities zijn van invloed op het ontstaan van conflictkwesties (van de Vliert, 1981). Antecedente condities zijn omstandigheden die invloed hebben op het sociale interactieproces. De condities zijn (relatief) constant tijdens het bouwproces. Het zijn potentiële determinanten van conflict en als zodanig onderdeel van de sociale realiteit. Zij zijn verankerd in organisatiekenmerken, groepskenmerken, persoonskenmerken, of kenmerken van de relatie tussen partijen. De antecedente condities kunnen aanleiding geven tot frustratie op het gebied van: belangenconflicten over schaarse middelen, meningsverschillen over collectieve doelen, rolconflicten over individuele gedragingen en sociaal emotionele conflicten waarbij de eigen identiteit in het geding is. In het interactiemodel wordt tenslotte de deskundige (11) gezien. De deskundige grijpt in op de werking van antecedente condities op het sociale interactieproces. Door invloed van de deskundige verandert de (dikwijls beperkende) werking van de antecedentie condities op het ontstaan van conflictkwesties.
Theoretisch kader van ontevredenheid
11
2.3
Het bouwproces als sociaal interactieproces
In het bouwproces hebben de partijen invloed op elkaars beleving. Gedurende het bouwproces treffen de partijen elkaar bij diverse gelegenheden. De structuur, regelmaat en doel van dit treffen zijn afhankelijk van de gekozen organisatievorm (Jansen, 1996; Welling, 2005; de Ridder, 2006). In het ene uiterste kan de traditionele manier van bouwen worden gezien. Bij deze organisatievorm heeft de opdrachtgever de leiding in het proces, maakt de architect een ontwerp en realiseert de aannemer het bouwwerk. In het andere uiterste kan een organisatievorm als ’turnkey’ worden gezien. Bij deze organisatievorm schetst de opdrachtgever (of klant) globaal zijn probleem en specificeert hij de belangrijkste functies van het bouwwerk. Vervolgens besteedt de opdrachtgever alles uit en neemt bij oplevering de sleutel in ontvangst. De structuur, de regelmaat en het doel van het treffen zijn verschillend voor verschillende organisatievormen. Bij elke organisatievorm is echter sprake van het door de partijen construeren van sociale realiteiten. De partijen hebben elk hun eigen belangen, die worden vervuld in hun sociale realiteit. Vervolgens hebben de partijen het gezamenlijke doel in de vorm van het bouwproduct dat realisatie van de eigen belangen mogelijk maakt. Een bouwproduct (of dienst) komt tot stand onder voorwaarden en binnen bepaalde grenzen (o.a. tijd, geld en kwaliteit (Walker, 1996)). Tussen de eigen belangen en het gemeenschappelijke doel bestaat afhankelijkheid. Vanuit het principe dat de eigen belangen van een opdrachtgever (bouwproduct-prijs) en opdrachtnemer (opbrengst-kosten) verschillend zijn, ontstaat de transactie en het gemeenschappelijke doel (nut) (de Ridder, 2006). Het gemeenschappelijke doel maakt invulling van de eigen belangen mogelijk. Kenmerkend voor het bouwproces van initiatief tot gebruik (van der Woude & Pijpers, 1997) is de concretisering van het bouwobject. Het bouwproces start met een idee of probleem dat uitmondt in een concreet, tastbaar en bruikbaar bouwobject. Gedurende het proces worden stappen gezet, waarbij voortdurend een wisselwerking plaatsvindt tussen wat zichtbaar is, zoals de tekening, het contract of het bouwobject en wat niet zichtbaar is, zoals het beeld dat iemand krijgt wanneer hij de tekening leest of het verwachte gebruik wanneer het bouwobject in aanbouw bezichtigd wordt. Tijdens de stappen in het bouwproces en de trefmomenten met de andere partijen speelt communicatie een belangrijke rol. Zonder communicatie is geen constructie van de sociale realiteit mogelijk. Eerder werd beschreven dat communicatie twee componenten heeft: (1) communicatio, als het transport van betekenissen en (2) communicare als het gemeenschappelijk creëren, onderhouden en ontbinden van de sociale realiteit (de Moor, 1998). Er is sprake van een heterogeen continuum als een 12
werkelijkheid geconstrueerd door begrippen en theorieën (Zijderveld, 2006). Hierin wordt de werkelijkheid zonder scherpe grenzen ervaren, waarbij niet één levend wezen, ding of gebeurtenis volledig identiek is aan een ander. Er is aanleiding voor een conflict wanneer betekenissen (beelden) als toegekend door partijen uiteen gaan lopen. Naarmate het bouwobject zich meer concretiseert ontdekken de partijen dat zij verschillende verwachtingen hebben. Aan gebeurtenissen worden verschillende betekenissen toegekend. De partijen construeren incongruente realiteiten die niet naast elkaar kunnen bestaan. Spanning ontstaat tussen de partijen wanneer één van de partijen denkt dat haar belangen worden bedreigd omdat de andere partij haar dwarsboomt (de Moor, 1997). Vanuit de spanning tussen de betekenissen ontstaat de ontevredenheid van de partijen omdat de partijen geen genoegen nemen met de situatie. Naast verschillende betekenissen kunnen antecedente condities van invloed zijn op de ontwikkeling van een conflict (van de Vliert, 1981). De antecedente condities zijn verankerd in partijkenmerken, relatiekenmerken en organisatiekenmerken.
2.4 2.4.1
Antecedente condities Inleiding
In paragraaf 2.2 zijn antecedente condities als potentiële determinanten van conflict genoemd. De volgende antecedente condities worden onderscheiden: • Partijkenmerken: – ervaring in de bouw, – de achtergrond (cultuur) van de partij. • Relatiekenmerken: – het ruilkarakter van de transacties in de bouw, – machtsbalans en afhankelijkheid, – het tot in detail vastleggen van de relatie tussen de partijen in een contract, – het streven van elke partij naar billijkheid in de relatie.
Theoretisch kader van ontevredenheid
13
• Organisatiekenmerken: – de hiërarchische rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer, – het wel of niet laten bijstaan door een deskundige tijdens het bouwproces. Deze antecedente condities worden in de volgende paragrafen (2.4.2 t/m 2.4.4) toegelicht.
2.4.2
Partijkenmerken
Ervaring in de bouw
De ervaring van een partij met betrekking tot de bouw heeft als antecedente conditie invloed op het bouwproces. Enerzijds participeren ervaren opdrachtnemers en regelmatige opdrachtgevers in de bouw en anderzijds participeren incidentele opdrachtgevers (van der Woude & Pijpers, 1997). Het verschil tussen ervaren partijen en onervaren (of incidentele) partijen kan analoog worden gezien aan het verschil tussen experts en beginners (Eysenck, 1993). Experts beschikken over meer relevante kennis dan beginners en zij zijn beter in staat deze relevante kennis strategisch in te zetten. Experts krijgen de beschikking over relevante kennis en strategische aanpak door training en aanleg (van Doorn & Spierings, 2001). De kennis van een expert bestaat uit drie componenten: basiswetenschap, toegepaste wetenschap en vaardigheid en attitude (Schein, 1992; van Doorn & Spierings, 2001). Basiswetenschap (of het fundamenteel theoretisch kader) is de onderliggende discipline waarop de praktijk rust of van waaruit de praktijk is ontwikkeld. In termen van het interactiemodel vraagt een partij zich af of er een gebeurtenis is en wat deze gebeurtenis is? Toegepaste wetenschap (praktisch theoretisch kader) is de ’engineering’ waarin veel van de dag-tot-dag diagnostische procedures en probleemoplossingen worden afgeleid. In termen van het interactiemodel vraagt een partij zich af wat de gebeurtenis voor het project betekent en welke acties en oplossingen mogelijk zijn naar aanleiding van de gebeurtenis. Vaardigheid en attitude (praktijkervaring) zijn het daadwerkelijk handelen van de partij, waarbij zij gebruik maakt van basiswetenschap en toegepaste wetenschap. In termen van het interactiemodel onderneemt de partij actie en de partij vertoont adequaat gedrag gericht op de gebeurtenis. Een expert heeft meer cognitieve schema’s paraat dan een beginner. De expert kan daaruit snel een correcte oplossing voor het probleem kiezen (van Doorn & Spierings, 14
2001). Hierbij is het van belang dat het gaat om problemen die in het verlengde liggen van problemen waarmee ervaring is opgedaan. In geval van een probleem waarmee geen ervaring is opgedaan is een professional even snel of langzaam als een beginner. Van een regelmatige opdrachtgever wordt gesproken wanneer de opdrachtgever meer dan één opdracht per twee jaar verstrekt. Verstrekt een opdrachtgever minder vaak dan twee jaar een opdracht dan is sprake van een incidentele opdrachtgever (van der Woude & Pijpers, 1997). Deze incidentele opdrachtgevers beschikken over de minste ervaring in de bouw. Zij hebben als onervaren opdrachtgevers behoefte aan kennis. Grotere incidentele opdrachtgevers halen kennis binnen door middel van advies. Deze grotere incidentele opdrachtgevers zijn nauw bij de formulering van de eisen en het ontwerp betrokken. Het bouwproces verloopt gestructureerd en de keuze van de procespartners is systematisch. De kleinere incidentele opdrachtgevers kunnen minder tijd of geld vrijmaken. Zij zoeken een partner die zij ’blind’ kunnen vertrouwen en daarnaast hebben zij behoefte aan vergelijkingsmateriaal. De aanpak van het bouwproces door deze kleinere incidentele opdrachtgevers is vaak weinig systematisch. De achtergrond van de partij
Ook de achtergrond van de partij is als antecedente conditie van invloed op het bouwproces. De achtergrond van de partij wordt vormgegeven door de culturen waar zij deel van uitmaakt. Cultuur heeft hierin de betekenis van waarden, normen, gedrag, manieren van doen en het omgaan met de werkelijkheid. Personen worden beïnvloed door de groep of groepen waarin zij zich bewegen en zich ontwikkelen (de Moor, 1997; Tyler & Blader, 2000). De groep ontwikkelt zich op basis van de personen. In de groep ontwikkelen personen gedeelde opvattingen over zaken die de groep aangaan (Schein, 1992). Volgens Schein ontwikkelt een groep opvattingen over: werkelijkheid, waarheid, tijd, ruimte, de oorsprong van de mens, activiteiten van de mens en menselijke relaties. Cultuur is dus een collectief verschijnsel dat, in een bepaalde mate, door mensen die leven of leefden in dezelfde sociale omgeving wordt bepaald (Hofstede & Hofstede, 2005). Cultuur is hier de mentale programmering die de leden van een groep of categorie onderscheidt van die van een andere groep of categorie. Cultuur is aangeleerd en niet aangeboren. De informatie die wij als kind (tot het tiende-twaalfde jaar) absorberen bestaat uit symbolen (zoals taal), helden (zoals onze ouders), rituelen (zindelijkheid) en het meest belangrijke zijn de fundamentele waarden. Cultuur is ’het intrigerende verschijnsel dat mensen die dingen met elkaar doen al heel gauw Theoretisch kader van ontevredenheid
15
manieren van doen (gedragspatronen) ontwikkelen die ze belangrijk vinden, zó belangrijk dat zij ze aan nieuwkomers en volgende generaties overdragen’ (Zijderveld, 1993). Een cultuur van een organisatie zijn de gedragstendenties van partijen en de ’eigen dynamiek’ van de organisatie (Mastenbroek, 1992). Een cultuur is een sociaal fenomeen dat door middel van communicatie ontstaat en in stand wordt gehouden (de Moor, 1998). In een cultuur zijn normen gebaseerd op opvattingen over wenselijk gedrag. Het zijn maatstaven waaraan gedragingen verwacht worden te voldoen en waarvan de overtreding leidt tot sancties. Men zou kunnen spreken van gedragsregels waaraan men verondersteld wordt zich te houden binnen een sociale context (de Moor, 1997). Inzicht in een belangrijk cultureel verschijnsel in de bouw wordt gegeven door de parlementaire enquête naar Bouwfraude in Nederland. De enquêtecommissie start haar conclusies met: ’Toen de enquêtecommissie aan haar taak begon, was het al snel duidelijk dat er een en ander mis was in de bouwnijverheid en dat het overheidstoezicht in gebreke was gebleven’ (PEC, 2002). De enquêtecommissie heeft een systeem van onregelmatigheden geconstateerd dat in strijd is met de wet- en regelgeving. Volgens de enquêtecommissie dienen de partijen in de bouw te streven naar nieuwe verhoudingen. De enquêtecommissie vat de nieuwe verhoudingen samen als ’Nieuwe Zakelijkheid’. Als onderdeel van deze ’Nieuwe Zakelijkheid’ betoogt de enquêtecommissie: • dat de bouw een open en eerlijke concurrentie krijgt, • men elkaar respecteert, • partijen een gepaste afstand tot elkaar bewaren, • aanbestedingen conform Europese beginselen worden uitgevoerd, • de wetgever zorg draagt voor een helder aanbestedingskader, • de overheid als toezichthouder geloofwaardig is door actief toezicht te houden. Het valt buiten dit proefschrift om diep op de situatie van de bouwfraude in te gaan. Hier worden slechts enkele, door de enquêtecommissie waargenomen, cultuuraspecten van de bouw gegeven omdat zij als antecedente conditie invloed kunnen hebben op het ontstaan van een conflict tussen partijen. De enquêtecommissie beschrijft de bouw als ’een wereld van vrijgevochten mensen, waarbij prestaties voorop staan en 16
niet de naleving van regels. De cultuur van de bouw wordt gekenmerkt door geslotenheid, waarbij weinig met buitenstaanders wordt gesproken over hoe het gaat. De bouw is prestatiegericht, waarbij het noodzakelijke flexibel wordt geregeld. Daarnaast kent de bouwsector een cultuur van onderlinge afspraken. Er is sprake van een onskent-ons (een netwerk van ondelinge bekenden) circuit en van etentjes waarin van alles wordt geregeld’ (PEC, 2002).
2.4.3
Relatiekenmerken
Het ruilkarakter van transacties in de bouw
Op een bouwproject werkt men dikwijls met een tijdelijke organisatie. De tijdelijke organisatie bestaat uit zelfstandig opererende organisaties met ieder hun eigen belangen (Hordijk & van de Vliert, 1983). De partijen hebben slechts één gezamenlijk doel: het realiseren van het bouwwerk. De zelfstandigheid van elk van de partijen bepaalt in sterke mate de relatie tussen de partijen. Er is daarom sprake van een ruilgericht oplossingsproces in plaats van een probleemgericht oplossingsproces. Tijdens het proces moet voortdurend onderhandeld worden om het gezamenlijke einddoel te bereiken. Er is tegelijkertijd sprake van coöperatie en competitie (Hordijk & van de Vliert, 1983). Machtsbalans en afhankelijkheid
Macht in organisaties heeft betrekking op het verschijnsel dat sommige personen en groepen binnen organisaties meer in staat zijn hun zin te krijgen dan andere personen en groepen (Emans et al., 1997). Emans et al. geven drie theoretische stromingen die betrekking hebben op de totstandkoming van macht. • In de ruiltheorie is macht geworteld in afhankelijkheid, het gaat om het ruilen van een object tegen geld. • In de legitimatie-theorie is macht geworteld in normen en vanzelfsprekendheden, het gaat om gebruiken en gewoonten. • In de machtsbasis theorie is macht geworteld in kwaliteiten van actoren, het gaat om ervaring van actoren. De ruiltheorie leert dat hoe meer de object-persoon afhankelijk is van de actor voor het verwerven van belangrijke opbrengsten, hoe meer de actor van de object-persoon gedaan zal kunnen krijgen ofwel, hoe groter de macht is die de actor in zijn relatie Theoretisch kader van ontevredenheid
17
met de object-persoon toebedeeld krijgt. De opbrengsten die in het geding zijn kunnen daarbij alles omvatten: geld, goederen, diensten, informatie of vriendschap. Uitgaande van de legitimatietheorie geven Emans et al. dat machtsverhoudingen zijn gelegitimeerd, doordat ze ingebed zijn in onwrikbare instituties. De machtsverhoudingen worden verankerd in taalgebruik en worden afgeleid van algemeen aanvaarde normen en waarden. De meer-machtigen zijn in de gelegenheid om de cultuur en structuur in hun eigen voordeel te gebruiken. Daardoor worden instituties in stand gehouden en worden normen en vanzelfsprekendheden bij herhaling herbevestigd. De machtsbasis theorie is ten opzichte van de ruiltheorie en de legitimatietheorie concreter. De theorie is gericht op operationaliseerbare actor-kwaliteiten waaraan macht kan worden ontleend. Er worden vijf machtsbases onderscheiden (Emans et al., 1997): 1. beloningsmacht, 2. bestraffingsmacht, 3. referentiemacht, 4. deskundigenmacht, 5. legitieme macht. Beloningsmacht en bestraffingsmacht worden als concretiseringen van de ruiltheorie gezien. Referentiemacht, deskundigenmacht en legitieme macht worden als concretiseringen van de legitimatietheorie gezien. Men kan macht laten gelden door gebruik te maken van harde en zachte manieren (Emans et al., 1997). Harde manieren komen neer op invloedspogingen met een sterk dwingend karakter. Deze invloedspogingen maken niet-inwilligen van wensen onaantrekkelijk (eisen, dreigen, controleren). Zachte manieren zijn uitnodigender. Ze komen neer op invloedspogingen die inwilliging van verzoeken aantrekkelijk maken (in overleg treden met de object-persoon). Zachte beïnvloedingstactieken worden geprefereerd en zijn het meest effectief (Emans et al., 1997). Het gebruik van macht is niet zonder gevolgen. Door cyclische terugkoppeling (feed-back-loops) verliest men macht, wanneer men macht gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de macht-slijt cyclus (Emans et al., 1997). Iemand die gebruik maakt van dreigen of het onder druk zetten van de ander, ondermijnt het vertrouwen dat de ander in hem heeft. Hij verspeelt daarmee eventueel ’referentiemacht’. Bij volgende gelegenheden is de persoon minder in staat zachte beïnvloedingstactieken te gebruiken, waardoor hij toevlucht tot 18
harde technieken zal nemen, waardoor zijn referentiemacht verder afneemt, enzovoorts. Macht en afhankelijkheid zijn onafscheidelijk in de zin dat macht van de ene partij de andere partij als afhankelijke creëert (Emans et al., 1997). Het gebruik van macht in situaties waarin partijen van elkaar afhankelijk zijn kan met een spel worden gesimuleerd (Spierings, 1997). Het spel laat zien dat macht en afhankelijkheid de resultaten voor beide partijen negatief beïnvloeden. Een korte beschrijving van het spel is gegeven in bijlage A (p.149). Twee typen machtsrelaties in de bouw worden hier beschreven, waarin de twee machtstheorieën zichtbaar worden. Eerst wordt de afhankelijkheid van de incidentele opdrachtgever waargenomen omdat hij onervaren is. Daarna wordt afhankelijkheid van de opdrachtnemer waargenomen omdat hij door dreigende discontinuïteit in zijn werkvoorraad afhankelijk is van de opdrachtgever. Eerder werd vastgesteld dat incidentele opdrachtgevers door hun gebrek aan ervaring op zoek zijn naar een partner die zij kunnen vertrouwen (paragraaf 2.4.2). Als gevolg van het gebrek aan ervaring van deze incidentele opdrachtgever heeft de partner die zij vertrouwen legitimatiemacht. De meer ervaren opdrachtnemer heeft een prikkel om het vertrouwen te misbruiken indien misbruik van vertrouwen meer oplevert dan het honoreren van vertrouwen (Rooks, 2002). In de bouw is voor opdrachtnemers vaak sprake van dreigende discontinuïteit van de werkvoorraad (PEC, 2002). Enerzijds ontstaat hierdoor een prikkel voor opdrachtnemers om langdurige relaties aan te gaan met opdrachtgevers. Anderzijds ontstaat voor opdrachtgevers (en hoofdaannemers) de prikkel om van deze afhankelijkheid gebruik te maken. Voor onderaannemers wordt de prikkel langdurige relaties aan te gaan met hoofdaannemers nog eens extra versterkt. Door eisen in de voorselectie van een aanbesteding hebben grotere aanbieders een aanmerkelijk grotere kans het werk te krijgen (PEC, 2002). Relaties tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer zijn langdurig, op bedrijfsniveau gemiddeld ruim negen jaar (Welling, 2005). Het contract
Een overeenkomst tussen partijen bestaat uit afspraken die de partijen met elkaar overeenkomen (van Duijn, 1998). Als partijen een overeenkomst sluiten gaan zij daar elk een verbintenis mee aan. Van een overeenkomst is sprake als partijen een wilsovereenstemming kenbaar hebben gemaakt (Rooks, 2002). De kopende partij (opdrachtgever) heeft de verbintenis tot betaling van de koopsom. De verkopende partij (opdrachtnemer) heeft de verbintenis tot het overdragen van het eigendom van het Theoretisch kader van ontevredenheid
19
verkochte werk (Huls et al., 1998). Partijen zijn in principe vrij om de inhoud van de overeenkomst te bepalen. Vaak worden standaard voorwaarden of een standaardbestek gebruikt, waardoor een groot aantal zaken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer geregeld zijn (van Duijn, 1998). Partijen kunnen voorwaarden weglaten of toevoegen aan de standaardvoorwaarden. Voor een geldige overeenkomst zijn vereist (Huls et al., 1998): 1. geldige rechtshandelingen van alle betrokken partijen die met elkaar overeenstemmen, 2. handelingsbekwaamheid van betrokken partijen, 3. bepaalbaarheid van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, 4. geen strijdigheid met de wet, de openbare orde of de goede zeden. De overeenkomst tussen partijen wordt vastgelegd in een contract. Een contract is echter nagenoeg altijd onvolledig (Williamson, 1985; Rooks, 2002). Niet alle onzekerheden kunnen worden weggenomen voorafgaand aan het bouwproces (Hordijk & van de Vliert, 1983). Deze ’gaten’ in een contract worden opgevuld door verwachtingen (Rooks, 2002). Een kenmerkend voorbeeld is het kopen van een nieuwbouwwoning. Dit is voor een consument geen alledaagse gebeurtenis (van Duijn, 1998). ’De koop van een woning is iets wat men (in vergelijking tot andere producten, zoals een TV) niet regelmatig doet. Is men de koper van een nieuwbouwwoning dan heeft men bij het sluiten van de overeenkomst slechts een brochure met tekeningen. Gaat men daadwerkelijk op de bouwlocatie kijken, dan treft men een weiland waarin koeien zich nog te goed doen aan het gras’. Omdat voorafgaand aan het bouwproces niet alle onzekerheden kunnen worden weggenomen kunnen ’onverwachte gebeurtenissen’ optreden (Hordijk & van de Vliert, 1983). In de bouw treden onverwachte gebeurtenissen vaak op (Docherty, 1971; Kreiner, 1976). Vaak maken onverwachte gebeurtenissen een aanpassing van de planning en de werkafspraken noodzakelijk. Alleen door een gecombineerde inspanning van beide partijen kan worden voorkomen dat het gemeenschappelijke einddoel in gevaar komt. Juist bij het optreden van een onverwachte gebeurtenis is samenwerking nodig (Hordijk & van de Vliert, 1983). Streven naar billijkheid
Hiervoor is beschreven dat het bouwproces gezien kan worden als een ruilproces. Elk mens (partij) ervaart billijkheid in dit ruilproces als zijn eigen inbreng/opbrengst20
verhouding gelijk is aan de inbreng/opbrengst-verhouding van een ander. Men vergelijkt zich met anderen (Foldersma, 1999). Hierbij gaat het om een zoeken naar de bevestiging van een positieve eigenwaarde in relatie tot relevante anderen (Rijsman & Wilke, 1980). In het ruilproces in de bouw zijn de opdrachtgever en de opdrachtnemer voor elkaar relevante anderen. Ervaart de ene partij een ’onjuiste’ inbreng/opbrengst-verhouding ten opzichte van de andere partij dan heeft dit een negatieve invloed op de eigenwaarde van de partij. De partij zal op basis van deze negatieve betekenis neigen om de situatie te willen veranderen. In relatie met billijkheid wordt genoegdoening gezien. Genoegdoening kan worden omschreven als een handeling die is gericht op het wegnemen van datgene wat een goede verhouding tussen partijen in de weg staat. Genoegdoening richt zich daarmee op herstel van die verhouding. Genoegdoening is gericht op handelingen van de dader ten opzichte van het slachtoffer en kenmerkt zich door opoffering (Cleiren, 2003). Analoog hieraan ziet een partij in de bouw, waarvan de belangen worden gedwarsboomd door de andere partij, de andere partij als dader en voelt zichzelf het slachtoffer. De ’gedwarsboomde’ partij wil genoegdoening. Cleiren geeft aan dat het wezenlijke van genoegdoening is dat het niet gaat om een tekort dat kan worden herleid tot zuiver materiele schade, maar in het bijzonder om vormen van immateriële schade: miskenning, aantasting van eer, vernedering, verdriet, verlies van zekerheid, vertrouwen of geluk. De aard van het onrecht is een geschokt of gekrenkt rechtsgevoel. Het genoegdoeningsmiddel moet de kwalificatie ’tegemoetkoming’ of ’offer’ verdienen, het gebaar moet persoonlijk uitgaan van de dader. ’Zo zal de essentie van genoegdoening zijn aangetast of zelfs ontbreken in geval van ’betaling’ door een verzekering’ (Cleiren, 2003).
2.4.4
Organisatiekenmerken
Hiërarchische rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer
De bouw heeft een interorganisationeel karakter (Burie, 1978). Men werkt met een tijdelijke organisatie die bestaat uit zelfstandig opererende partijen met ieder hun eigen belangen (Hordijk & van de Vliert, 1983). De zelfstandigheid van de partijen bepaalt de relatie tussen de partijen. De traditionele driehoeksverhouding opdrachtgever - architect - aannemer (ontstaan tussen 1700 en 1900) is nog steeds de basis voor de huidige bouworganisatievormen in Nederland. Met deze driehoeksverhouding is de basis gelegd voor de scheiding tussen ontwerp en uitvoering en de aanbestedingscultuur met nauwkeuTheoretisch kader van ontevredenheid
21
rig en volledig uitgewerkte tekeningen en beschrijvingen (van der Woude & Pijpers, 1997). De aannemer bepaalt op basis van de tekeningen en beschrijvingen een vaste prijs voor het werk. De opdrachtgever in de bouw neemt het initiatief, bepaalt de vorm van het bouwproces en de bouworganisatie en heeft de eindverantwoordelijkheid. De opdrachtgever zorgt er voor dat de vijf functies (initiatief neming, grondverwerving, financiering, ontwerp en uitvoering) bij elkaar worden gebracht (van der Woude & Pijpers, 1997). Voor de opdrachtgever zijn naast het product, een goede relatie, service en een positieve emotie van belang (Thomassen, 1998). De problemen waarmee de bouw op dit moment worstelt zijn ontstaan uit deze manier van organiseren van het werk. De opdrachtgever legt het project tot in detail vast en besteedt het project aan tegen de laagste prijs. De aannemer ziet zich vervolgens, om geld te besparen, gedwongen het minder nauw te nemen met de kwaliteit van het werk en de veiligheid van zijn werknemers. Vervolgens wapent de opdrachtgever zich hiertegen door de architect opdracht te geven toezicht te houden op het werk. Het bouwproces, als opgeknipt proces, is daardoor gestoeld op wantrouwen (van der Woude & Pijpers, 1997). De deskundige derde partij
Een deskundige derde partij heeft invloed op de werking van antecedente condities van het bouwproces. De deskundige derde partij is ervaren zoals aangegeven in paragraaf 2.4.2 ’ervaring in de bouw’. De ervaren deskundige als derde partij grijpt bijvoorbeeld in op de antecedente conditie dat een incidentele opdrachtgever onervaren is. De deskundige compenseert het gebrek aan ervaring van de incidentele opdrachtgever. Dikwijls vervult de architect deze rol als directievoerder op het werk. Dikwijls heeft echter de kleinere incidentele opdrachtgever niet de financiële middelen beschikbaar om zich te laten vertegenwoordigen tijdens het bouwproces (van der Woude & Pijpers, 1997).
2.5
Betekenisgeving
De wereld van objecten, gebeurtenissen, andere levende wezens en psychologische processen, wordt ervaren door middel van onze zintuigen (Zijderveld, 2006). Het is deze werkelijkheid die onze zintuigen activeert (Eysenck, 1993; de Moor, 1997). Mensen reageren niet rechtstreeks op de activerende informatie (objectieve werkelijkheid), maar op de subjectieve werkelijkheid, de werkelijkheid die men zelf tot stand brengt en men voortdurend (re)construeert. 22
De basis voor verschillende werkelijkheden ligt in het fysische proces van waarnemen en het cognitieve proces van betekenis geven. Er is sprake van een cirkel van perceptie. Men ziet een object of beschikbare informatie, deze informatie wijzigt onze ’schema’s’. Een schema is ’that portion of the entire perceptual cycle which is internal to the perceiver, modifiable by experience, and somehow specific to what is perceived’ (Neisser, 1976). De schema’s sturen de exploratie van omgeving weer aan om informatie te vinden. We kunnen alleen dat waarnemen waarvan we weten hoe we ernaar moeten kijken. Deze schema’s bepalen wat daadwerkelijk wordt waargenomen. Ook kan gesproken worden van ’brillen’ (de Moor, 1997) of ’conceptuele filters’ (Krone et al., 1987). ’Afhankelijk van wat zich in de omgeving voordoet, schakelt men (onbewust) geassocieerde brillen of conceptuele filters in om tot constructie van een persoonlijke werkelijkheid te komen’ (de Moor, 1997). Waarnemen is een vaardigheid waarin een geoefende waarnemer (expert) beter is dan een niet geoefende waarnemer (beginner). Het verschil tussen een geoefende waarnemer en niet geoefende waarnemer is dat de geoefende waarnemer meer informatie weet te winnen uit wat wordt waargenomen (stimulus). De expert detecteert kenmerken en hogere orde structuren waarvoor de beginner niet gevoelig is. Door het cyclische principe van waarnemen en de voortdurende afhankelijkheid en verandering van schema’s is waarneming te kenmerken als gedrag (’a kind of doing) (Neisser, 1976). Gebeurtenissen tijdens het bouwproces worden door partijen verschillend geïnterpreteerd. Verschillende interpretaties van gebeurtenissen leiden niet direct tot een conflict (Rooks, 2002). De partijen kunnen overeenstemming vinden over een nieuwe gang van zaken. Het kan echter ook zijn dat partijen geen overeenstemming vinden. Bijvoorbeeld wanneer een partij vindt dat het nakomen van het contract onder de nieuwe omstandigheden niet mogelijk is, terwijl de andere partij geen belemmeringen ziet (Rooks, 2002). Omdat de betekenissen verschillend zijn, kan één van de partijen zich te kort gedaan voelen in haar belangenbehartiging, waarbij men het idee heeft dat doelen onverenigbaar zijn (de Moor, 1997; Harinck et al., 1999). De constructie van verschillende betekenissen kunnen volgens de Moor (1997) een verklaring zijn voor interpersoonlijke conflicten. Het conflict is niet statisch maar dynamisch met verschillende trefmomenten tussen partijen. Het conflict manifesteert zich tussen partijen wanneer een van de partijen zich openlijk uit over de onenigheid met betrekking tot de gebeurtenis. Wanneer het conflict zich niet manifesteert, maar ’latent’ blijft en een van de partijen zich niet bewust is van het broedende conflict, leidt dit tot een stresservaring bij de partij die de onenigheid ervaart. In geval van een gemanifesteerd conflict heeft men dus onverenigbare opvattingen, ideeën, overtuigingen of doelstellingen, waarTheoretisch kader van ontevredenheid
23
bij belangen in het geding zijn. Het gedrag van partijen kan verbaal en non verbaal zijn en variëren van passieve weerstand tot actieve agressie. Deze interactie tussen partijen beweegt zich in de richting van escalatie, vermijding of onderdrukking. Mensen laten zich leiden door een vergelijking van de feitelijke omstandigheden (de opbrengsten van een ruilsituatie) met datgene wat had kunnen of zou moeten gebeuren (de referentiele opbrengsten die de uitkomsten zijn van cognitieve simulaties) (Hermkens, 1995). Wanneer een persoon zich geen afwijkend, gunstiger alternatief kan voorstellen bij het optreden van een verandering, zal men geen relatief gemis (relatieve deprivatie) ervaren. Wanneer men (cognitief) een meer gunstige situatie kan simuleren, maar men er niet naar kan handelen, dan ervaart men wel een relatief gemis. Wanneer men wel cognitief een gunstige situatie kan simuleren en men er ook naar kan handelen, dan zal men ook geen relatief gemis ervaren. Voor kwesties in de bouw ’valt het wel mee’ in de ogen van de functionarissen als het gaat over het optreden van tegenvallers, het ervaren van kwesties en de spanningen als gevolg daarvan. ’Gemiddeld genomen komen tegenvallers ’soms’ tot ’zelden’ voor, en ook de gemiddeld ervaren spanning als gevolg van kwesties is niet zo erg’ (Hordijk & van de Vliert, 1983). Deze resultaten komen overeen met de bevindingen van Rooks (2002) die voor inkooptransacties in de ICT-sector vindt dat slechts één procent van meningsverschillen uitgroeit tot een geschil, te beslissen door een derde partij. Welling (2005) vindt hetzelfde voor inkooptransacties tussen hoofdaannemers en onderaannemers. Ook Vereniging Eigen Huis constateert in een onderzoek dat 82% van de huizenbezitters die hun huis laten verbouwen ’eigenlijk best te spreken zijn over het werk van de aannemer’ (VEH, 2007d).
2.6
Kwesties
Van conflictescalatie is sprake wanneer de frustratie van partijen toeneemt. Van conflictpreventie is sprake wanneer de frustratie niet toeneemt, vermindert of verdwijnt (van de Vliert, 1981). De groei van een conflict (’naming, blaming, claiming’) wordt verbeeld aan de hand van een dispuutpiramide (Felstiner et al., 1980/1981). Deze dispuutpiramide bestaat uit vier lagen (Felstiner et al., 1980/1981; Rooks, 2002): 1. De onderste laag is het begin van een meningsverschil: een grief (de reden tot ontevredenheid). 2. De tweede laag is het kenbaar maken van de ontevredenheid en verzoek te herstellen (claim) 24
3. De derde laag is het dispuut. Partijen verschillen daadwerkelijk van mening zonder dat een oplossing zichtbaar is. 4. De vierde (bovenste) laag is het dispuut waar een derde partij bij wordt betrokken. In navolging op Felstiner et al. (1980/1981) wordt door Rooks een relatie gevonden tussen verschillende niveaus van ernst van een kwestie en aantallen die tot bepaalde niveaus van ernst ’doorgroeien’ (Rooks, 2002). Door de verschillende niveaus en verschillende aantallen ontstaat een piramidevorm. De basis van de piramide wordt gevormd door de minst ernstige kwesties, de top door de ernstigste kwesties. Het aantal kwesties neemt af van basis naar top, van minder ernstig naar ernstig. Er worden ook afwijkende niveaus gebruikt om de acties tussen partijen (afnemer en leverancier) te bestuderen: contact opnemen, grief kenbaar maken, overleggen over oplossing, maatregelen treffen en een derde partij inschakelen. Rooks (2002) vindt de volgende percentages van voorkomen van problemen in de vier niveaus: grief kenbaar maken 94%, overleggen over oplossing 77%, maatregelen treffen 40% en een derde partij inschakelen 1%. Weinig meningsverschillen leiden dus tot juridische procedures. Partijen zijn veelal in staat hun meningsverschillen zelf op te lossen (Rooks, 2002). De verschillende stappen om te komen tot een oplossing worden doorgaans in de specifieke volgorde worden gezet: van de basis van de piramide naar de top, waarbij geen stappen worden overgeslagen. Er zijn argumenten voor deze sequentie: zware stappen leiden tot een verstoring van de relatie, het rechtsstelsel geeft pas recht op vergoeding na in gebreke stelling en aanmaning. Volgens Rooks gaat de beklimming van de piramide niet gepaard gaat met escalatie. Bij het doorlopen van de verschillende niveaus is er geen sprake van toenemende emotionele lading en vertekening van percepties. Deze bevinding is in tegenspraak met bestaande literatuur (Rooks, 2002). De bevinding is ook in tegenspraak met theoretische overwegingen van De Moor, die bij het doorgronden van conflicten juist een kern vindt in escalatie (de Moor, 1997). Er kunnen op basis van het aantal partijen dat betrokken is bij het conflict drie manieren gedefinieerd worden van het omgaan met conflicten: eenzijdig, tweezijdig, driezijdig (Griffiths, 1987; Rooks, 2002; Bladel, 2002). Bij een eenzijdige beheersing van het conflict probeert men zelf het probleem op te lossen. Is er echter sprake van een probleem wat beide partijen aangaat, dan kunnen pogingen om zelf tot een oplossing te komen, leiden tot situaties van stress. Men weet immers niet of het beeld dat men van de situatie rationele gronden of irrationele gronden heeft. In geval van een tweezijdige beheersing van het conflict vinden partijen gezamenlijk een weg Theoretisch kader van ontevredenheid
25
naar oplossen van het conflict. In geval van een driezijdige beheersing van het conflict wenden partijen zich tot een derde partij. Deze derde partij kan via mediation of bemiddeling, bindend advies, arbitrage of rechtspraak tot een oplossing komen. Dit promotieonderzoek maakt gebruik van verslagen van driezijdige conflictoplossing (arbitrage) als informatiebron1 .
2.7
Gedragsintenties
Aan het gedrag van een partij gaan gedragsintenties vooraf. Op basis van de ’theory of reasoned action’ van Fishbein & Ajzen (1975) hangt de intentie om een bepaald gedrag te vertonen af van twee factoren: (1) de houding (attitude) van een persoon ten opzichte van het gedrag en (2) ’de subjectieve norm’ van de persoon. De ’subjectieve norm’ is het beeld van de persoon hoe andere belangrijke personen het gedrag evalueren. Een voorbeeld van een gedragsintentie is bijvoorbeeld een roker die zich voorneemt om te stoppen met roken. Hij heeft de attitude om te stoppen met roken. Als vervolgens een groep vrienden of collega’s negatief reageren op het stoppen met roken, stopt de roker wellicht niet (Boudewijn & Broekhuizen, 2007).
2.8
Gedrag
Partijen reageren op de subjectieve werkelijkheid (betekenisgeving). Dit is een werkelijkheid die men zelf tot stand brengt. Voor menselijk gedrag is de subjectieve beoordeling van situaties bepalend, en niet een objectieve werkelijkheid (de Moor, 1997). Mensen handelen vanuit motieven, waarbij zij hun omgeving, hun eigen gedrag en het gedrag van anderen interpreteren. Gedrag is voor een belangrijk deel geïnstitutionaliseerd (Zijderveld, 1988). Wanneer zich op een project onverwachte gebeurtenissen voordoen, waarbij partijen merken dat zij verschillende betekenissen toekennen aan die gebeurtenissen, is het van belang om samen te werken (Hordijk & van de Vliert, 1983). Om te voorkomen dat het einddoel in gevaar komt, dient men inspanningen te combineren. Hordijk 1 In paragraaf 3.3.4 wordt gesproken van een eenzijdig of tweezijdig geschil. De betekenis van eenzijdig en tweezijdig is enigszins verschillend in paragraaf 2.6 en paragraaf 3.3.4. Ter verduidelijking wordt het verschil tussen een eenzijdig, tweezijdig of driezijdig conflict en een eenzijdig of tweezijdig geschil aangegeven. In geval van een geschil is altijd sprake van een driezijdig conflict. Het conflict is immers manifest (tweezijdig conflict) en het conflict wordt voorgelegd aan een derde partij (driezijdig conflict). Van een eenzijdig geschil is sprake als één van de partijen een vordering in het geschil (of een driezijdig conflict) heeft. Van een tweezijdig geschil is sprake als beide partijen een vordering in het geschil hebben.
26
en Van de Vliert geven vijf stijlen voor het omgaan met kwesties. De verschillende manieren van omgaan met kwesties zijn: 1. Forceren of doordrukken: men legt de ander een mening op, men houdt enkel rekening met het eigen belang en er bestaan alleen winnaars of verliezers. 2. Het probleem oplossen of samenwerken: men communiceert open, men probeert de oorzaken voor kwesties bloot te leggen en probeert een oplossing te vinden waar alle betrokkenen achter staan. 3. Toedekken of toegeven: men doet er alles aan om een conflict te voorkomen en men stelt zich inschikkelijk op om de zogenaamde goede verstandhouding niet in gevaar te brengen. 4. Ontlopen of vermijden: men neemt een onverschillige en afstandelijke houding aan, men trekt zich weinig aan van de kwestie en de relatie tussen partijen. 5. Het verschil delen of een compromis zoeken: men zoekt naar een tussenoplossing, men is bereid concessies te doen als de andere partij dat ook doet. Op basis van hun vragenlijstonderzoek concluderen Hordijk en Van de Vliert dat de verschillende stijlen naast elkaar gebruikt worden. Van de verschillende stijlen hebben het probleem oplossen en het zoeken van een compromis de voorkeur boven het forceren, toegeven of vermijden. Er is een afwijkende indeling van gedragingen (vaardigheden) om met problemen om te gaan (Mastenbroek, 1992). Deze indeling bestaat uit drie typen gedragingen: 1. Samenwerken: samenwerken is van toepassing als men overeenkomstige belangen en doelen heeft. 2. Onderhandelen: onderhandelen is de juiste strategie als sprake is van verschillende belangen, maar men wel dusdanig van elkaar afhankelijk is dat er voor de partijen voordelen in een overeenkomst te zien zijn. 3. Vechten: vechten is de strategie als men verschillende belangen heeft en men denkt meer te kunnen bereiken door te vechten dan door te onderhandelen. In termen van het interactiemodel (paragraaf 2.1) beslaan de door Mastenbroek beschreven gedragingen betekenisgeving, intenties en gedrag (no. 7, 6 en 3). Hordijk en Van de Vliert geven stijlen van gedrag (no. 7). Voor projecten in de bouw merken Hordijk & van de Vliert (1983) op dat er voortdurend sprake is van coöperatie en Theoretisch kader van ontevredenheid
27
competitie. Uitgedrukt in de gedragingen beschreven door Mastenbroek is er voortdurend sprake van samenwerking en onderhandelen. Enerzijds kan het bouwproces gezien worden als een ruilproces, waarin wordt onderhandeld door de partijen. Anderzijds treden tijdens het bouwproces voortdurend onverwachte gebeurtenissen op, waarop partijen in samenwerking moeten reageren. De sociale interactie is een voorwaarde voor de ruiltransactie. Het zijn vervolgens deze gebeurtenissen zelf of de daardoor bedreigde sociale interactie die voor beide partijen een ’gemeenschappelijke vijand’ kunnen vormen. In de bestrijding van deze ’gemeenschappelijke vijand’ vinden de partijen gemeenschappelijke belangen en een gemeenschappelijk doel. Uiteraard speelt in het vinden van oplossingen om de ’gemeenschappelijke vijand’ te verslaan altijd de context van de ruiltransactie een rol. Er wordt ten opzichte van een bestaande situatie iets extra’s gecreëerd waarvoor kosten gemaakt moeten worden. Over deze extra’s en de kosten dienen de partijen te onderhandelen. Het bouwproces kan dus gezien worden als een continue verweving van enerzijds samenwerking en anderzijds onderhandelen. De partijen hebben voortdurend te maken met ’gemeenschappelijke vijanden’, maar ook met hun eigen belangen. Het is in deze context dat de Ridder (2006) het dynamisch sturen met betrekking tot het product plaatst. In termen van samenwerking zijn de partijen op zoek naar maximalisatie van nut, waarbinnen in termen van onderhandelen ruimte ontstaat voor de eigen belangen: voordeel voor de opdrachtgever en winst voor de opdrachtnemer. Wanneer de partijen de samenwerking en de onderhandelingen niet verweven, ontstaat de prikkel tot vechten. De partijen kiezen voor vechten omdat onderhandelen als niet nuttig wordt gezien. Ook vechten is een proces waarin beide partijen betrokken zijn en waarin sociale interactie een voorwaarde is. ’Het gedrag van partijen is ten tijde van een conflict relatieverstorend en het is een communicatieprobleem tussen de partijen dat niet onder controle staat van één persoon of één partij’ (de Moor, 1997). Een interpersoonlijk conflict kan constructionistisch beschouwd worden als een breuk in de gemeenschappelijkheid of eenstemmigheid van betekenistoekenning tussen de betrokken partijen. Onderdeel van deze gemeenschappelijkheid is het sociaal steunen van elkaar. Frustratie treedt met name op naar aanleiding van kwesties als men het probleem onjuist inschat, men juist sterk of zwak afhankelijk is van elkaar en men elkaar geen sociale steun geeft (Hordijk & van de Vliert, 1983). Onderhandelingen tussen partijen bestaat uit de volgende activiteiten: beïnvloeding van de inhoud, beïnvloeding van de machtsbalans, beïnvloeding van het klimaat en beïnvloeding van procedures (Mastenbroek, 1992). In deze activiteiten wordt beïn28
vloeding van de antecedente condities gezien (zie ook paragraaf 2.4). • Beïnvloeding van de inhoud is gericht op veranderen van de verdeling van baten en lasten (relatiekenmerk) met betrekking tot argumenten, feiten, standpuntendoelstellingen, belangen, uitgangspunten, voorstellen, concessies en voorwaarden (tactisch gebruik van informatie en positiekeuze). • Beïnvloeding van de machtsbalans (relatiekenmerk) is gericht op verandering van sterkte van posities van partijen (vechten, manipuleren, beschikken over feiten en deskundigheid, exploreren en gebruik van overtuigingskracht). • Beïnvloeding van het klimaat (relatiekenmerk) is gericht op verandering van de relatie tussen partijen (persoon en gedrag scheiden, onnodige spanningen vermijden, spanningen reduceren). • Beïnvloeding van de procedures (organisatiekenmerk) is gericht op verandering van procedures waarmee de onderhandelingsruimte verkend kan worden. Men begint met een explorerende fase, probeert vervolgens gemeenschappelijke uitgangspunten en gemeenschappelijke belangen te vinden, probeert daarna alternatieven op tafel te krijgen en probeert daarna een voorstel te doen dat door anderen kan worden aangevuld.
Theoretisch kader van ontevredenheid
29
30
Hoofdstuk 3
Arbitragevonnissen als informatiebron 3.1 3.1.1
Arbitragevonnissen binnen het Nederlandse recht Arbitrage
Arbitrage is rechtspraak door particulieren of arbiters (van den Berg et al., 1988). Partijen kunnen geschillen voorleggen aan arbitrage naast de mogelijkheid te procederen voor de gewone rechter (Leijgraaf, 2003). Op Nederlandse arbitrages is het Nederlandse recht van toepassing. Het Nederlandse recht stamt af van het Romeinse recht (Brouwer & Moerman, 2005). Het Nederlandse recht is deductief van aard. In geval van een beslissing zoekt men in het rechtssysteem naar de toepasselijke regel en past deze toe op het individuele geval. Recht is ’het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment in een bepaalde samenleving geldt en wordt gehandhaafd’ (Huls et al., 1998). Volgens Brenninkmeijer et al. (2002, p.7) is arbitrage ’het door partijen onderwerpen van een geschil aan een derde, welke niet in de hoedanigheid optreedt van overheidsrechter, en een bindende beslissing neemt over de oplossing van een geschil. Het geschil kan voortkomen uit een overeenkomst, maar kan ook voortvloeien uit een andere rechtsbetrekking, zoals een onrechtmatige daad’. De Nederlandse bouw kent verschillende arbitrage-instituten gericht op geschillen tussen diverse beroepsgroepen in de bouw. Het arbitrage-instituut voor de bouwkunst 31
(AIBK) beslist in geschillen tussen de opdrachtgever en de architect. Het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KIVI) beslist in geschillen tussen de opdrachtgever en het ingenieursbureau. De Raad van Arbitrage voor de Bouw (De Raad of RvA) beslist in geschillen tussen de opdrachtgever en de bouwonderneming of tussen de bouwonderneming en de onderaannemer. Het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) is niet branche gebonden en kan in alle beschreven relaties beslissen (Bladel, 2002).
3.1.2
Zichtbaar maken van het geschil
Een arbitrageprocedure start met het zich schriftelijk wenden tot de Raad van arbitrage door één van de partijen. Bij aanhangigmaking dient het geschil behoorlijk omschreven en toegelicht te worden (Leijgraaf, 2003). Deze beschrijving is er op gericht het geschil zichtbaar te maken voor de arbitragecommissie. Een arbitragecommissie kan een niet onderbouwde (niet zichtbare) vordering niet beoordelen. Naast schriftelijke onderbouwing van een vordering, bezichtigen arbiters eventueel het onderhavige werk en kan de arbitragecommissie getuigen horen, zie ook paragraaf 3.2.2. Met betrekking tot de bewijslast geldt in principe dat de partij die eist ook de bewijslast heeft (Wetboek, 2007). Vervolgens mag een partij van de Raad een deskundige beoordeling verwachten. Deskundige beoordeling heeft in deze de betekenis dat de arbiters de technische stellingen van de partijen begrijpen. Ook behoort bij de deskundige beoordeling dat leden van de arbitragecommissie het werk aanschouwen (Raad, 2007). Een voorbeeld van het onderbouwen van een eis door partijen is het volgende. Een opdrachtgever eist herstel van het dak van een pand. De opdrachtgever stelt ter motivering dat het dak lekt ten tijde van regenbuien. Wanneer nu visueel geen gebreken aan het dak waarneembaar zijn, moet de opdrachtgever op een andere manier inzicht geven in het gebrek. Bijvoorbeeld door simulatie van een regenbui door het gebruik van een tuinsproeier. Arbitrage kan betrekking hebben op zowel geschillen die hun oorsprong vinden in de overeenkomst als geschillen met een grondslag in bijvoorbeeld de onrechtmatige daad (Wijting, 2004). In het eerste geval volgt de verbintenis tussen partijen uit de overeenkomst, men spreekt dan in het geschil van een wanprestatie. In het geval van een onrechtmatige daad ontstaat de verbintenis tussen partijen uit kracht van de wet. In geval van een onrechtmatige daad moet partijen inzicht geven in (Verheugt, 1999; Wijting, 2004): • onrechtmatigheid, • toerekening aan de dader, 32
• causaal verband tussen de daad en de schade, • schade. Schade (t.g.v. een wanprestatie of onrechtmatige daad) kent twee categorieën (Verheugt, 1999): • vermogensschade, financiële schade zoals geleden verlies of gederfde winst, • een ander nadeel: immateriële of onstoffelijke schade, zoals pijn, ontsiering, aantasting van eer of goede naam en gederfde levensvreugde. Met betrekking tot het causale verband wijst Wijting op het feit dat men in sommige gedingen op basis van zowel de overeenkomst als de onrechtmatige daad pleegt uit te gaan van ’het omkeringsbeginsel’. Volgens dit omkeringsbeginsel verschuift de bewijslast van de eisende partij naar de verwerende partij: ’Indien door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedrag een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, is daarmee het causale verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel gegeven, en is het aan degene die op grond van die gedragingen wordt aangesproken om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedragingen zou zijn ontstaan’.
3.1.3
Instemming van beide partijen
Arbitrage is alleen mogelijk met instemming van beide betrokken partijen. Arbitrage kan hiertoe op twee manieren tot stand komen: 1. op basis van een arbitraal beding in de overeenkomst tussen partijen, 2. door middel van een aparte overeenkomst tussen partijen waarin zij het besluit vastleggen geschillen voor te leggen aan arbiters. Een arbitraal beding is dikwijls opgenomen in standaardovereenkomsten zoals het Uniform Aanbestedingsreglement (UAR), de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor uitvoering van werk (UAV) of de Algemene Voorwaarden uitvoering Kleine Aannemingen in het bouwbedrijf (AVKA). Door te kiezen voor arbitrage doen partijen afstand van het recht om het geschil voor te leggen aan de overheidsrechter. De partijen in de bouw zijn zich echter niet altijd bewust van het arbitraal beding. Dikwijls zijn opdrachtgevers, maar soms ook opdrachtnemers, niet op de hoogte van het arbitraal beding in hun overeenkomst (Bladel, 2002). Arbitragevonnissen als informatiebron
33
3.1.4
Bindend advies en mediation
Naast arbitrage worden dikwijls mediation en bindend advies genoemd als wegen om te komen tot een oplossing van een geschil. Volgens Brenninkmeijer et al. (2002, p.7) ’komen partijen bij bindend advies overeen om hun geschil aan een derde te onderwerpen, die niet optreedt in de hoedanigheid van overheidsrechter, dan wel een tussen hen bestaande overeenkomst aan te vullen en de beslissing van deze derde als geldige overeenkomst tussen hen te aanvaarden’. Partijen zijn aan het bindend advies gebonden, het is een bindende beslissing (van den Berg et al., 1988). In geval van een bindend advies kan de beslissing door een overheidsrechter getoetst worden. Vervolgens geven Brenninkmeijer et al. (2002, p.20) aan dat mediation verschilt van arbitrage en bindend advies, omdat er geen derde is die het geschil beslecht. De mediator faciliteert de onderhandelingen tussen partijen, die veelal afgerond worden met de ondertekening door partijen van een vaststellingsovereenkomst’. De partijen bereiken onder begeleiding van de derde partij een overeenstemming (Belksma, 1999; Bladel, 2002). In termen van het interactiemodel in hoofdstuk 2 heeft de mediator als deskundige invloed op de werking van antecedente condities. De kracht van mediation ligt in psychologische factoren (Sillevis Smitt, 2003). De kracht van mediation schuilt in het bewust maken van de partijen van de mogelijkheid om voor het geschil een andere oplossing te vinden dan een die via het gewone proces aan de partijen wordt opgelegd.
3.2 3.2.1
De Raad van Arbitrage voor de Bouw Inleiding
Het doel van de Raad van Arbitrage voor de bouw (De Raad) is het beslechten van geschillen op het gebied van de bouw. Ter beslechting van een geschil worden arbiters aangewezen uit het vaste ledenbestand van het college van arbiters van de Raad (Raad, 2007). In 1907 is de Raad opgericht door het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KIVI), de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) en de Vereniging Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB, na een fusie in 2004: Bouwend Nederland). Deze organisatie benoemden tot april 2006 de arbiters van de Raad, volgens de indeling: ledenarchitect, leden-aannemer en leden-ingenieur. Naast deze leden-deskundigen kent de Raad leden-jurist, die door het bestuur van de Raad worden benoemd op voordracht van de Nederlandse Juristen-Vereniging. 34
Per april 2006 is de indeling van arbiters gewijzigd tot: leden-aannemers, ledenadviseurs, leden-opdrachtgevers en leden-jurist. Deze indelingen weerspiegelt beter dan voorheen de belanghebbende partijen in de bouw. Leden-aannemers worden benoemd op voordracht van de vereniging Bouwend Nederland. Leden-adviseurs worden benoemd op voordracht van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Bond van Nederlandse Architecten (BNA) en de Organisatie van advies- en ingenieursbureaus (ONRI). Ledenopdrachtgevers worden benoemd door de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van Woningcorporaties Aedes (Raad, 2007).
3.2.2
De procedures bij de Raad van arbitrage voor de bouw
De Raad beoordeelt geschillen aan de hand van verschillende procedures: • de gewone procedure, • de spoedprocedure, • het kort geding. In deze procedures wordt een vonnis gewezen, tenzij de partijen het uitbrengen van een bindend advies zijn overeengekomen. De gewone procedure en de spoedprocedure zijn bodemprocedures omdat daar een definitieve beslissing van het geschil wordt genomen. De kort geding procedure leidt tot een voorlopige voorziening (Raad, 2007). Eventueel kunnen partijen de toestand van een bouwwerk laten vastleggen met behulp van een (spoed)plaatsopneming. Bijvoorbeeld in geval van een dreigende instorting. Het voordeel van een spoedplaatsopneming ten opzichte van vastlegging met behulp van bijvoorbeeld foto’s is dat in het aanhangig te maken geschil de te benoemen arbiters de situatie zelf hebben gezien. De meest gebruikte procedure is de gewone procedure. In deze procedure krijgen de partijen in de schriftelijke fase de gelegenheid over en weer eisen te stellen en eisen te beantwoorden. Een partij (A1 .) maakt het geschil aanhangig met behulp van een memorie van eis in conventie2 . De andere partij (B) beantwoordt de eis met 1 In het onderzoek is de partij die het geschil aanhangig maakt als Eiser opgenomen. De andere partij is in het onderzoek Verweerder genoemd. Zowel Eiser als Verweerder kunnen eisen hebben in het geschil, zie ook paragraaf 3.3.3 2 Het aanhangig maken van het geschil gebeurt schriftelijk. Het geschrift waarmee het geschil aanhangig wordt gemaakt heet memorie. De eerst ingestelde eis heet een ’eis in conventie’, de eis van de tegenpartij een ’eis in reconventie’.
Arbitragevonnissen als informatiebron
35
een antwoord in conventie. Deze andere partij (B) kan eisen formuleren tegen de partij (A) met behulp van een memorie van eis in reconventie. De partij (A) kan reageren met een memorie van antwoord in reconventie op de eis van de andere partij (B). De partij (A) kan tevens antwoorden op het antwoord van de andere partij (B), met behulp van een memorie van repliek. De reactie van de andere partij (B) op de memorie van repliek heet de memorie van dupliek. Na de schriftelijke fase wordt de mondelinge behandeling voorbereid. Tijdens de mondelinge behandeling krijgen partijen de gelegenheid hun standpunt nog eens uiteen te zetten. De arbitragecommissie heeft de gelegenheid vragen te stellen. Eventueel worden tijdens de mondelinge behandeling getuigen gehoord. Soms wordt tijdens de mondelinge behandeling een schikking tussen partijen voorgesteld. De partijen zijn in dat geval in de gelegenheid te schikken in plaats van dat een vonnis gewezen wordt. Na de mondelinge behandeling beraadt de arbitragecommissie zich over de uitspraak. De arbitragecommissie legt zijn uitspraak vast in een vonnis, tenzij een bindend advies door partijen is overeengekomen. Het vonnis wordt aan partijen uitgereikt en gedeponeerd ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Partijen moeten in principe gevolg geven aan de uitspraak. Doet een partij dat niet, dan kan de eisende partij aan de rechtbank te Amsterdam vragen om een ’verlof tot tenuitvoerlegging’. De eisende partij kan daarna eventueel met behulp van een deurwaarder overgaan tot inning van een (eventueel) toegewezen geldsom. Een partij kan verzoeken om een spoedbehandeling van het geschil. De voorzitter kan dan verlof lenen tot spoedbehandeling. In het algemeen is de schriftelijke fase dan korter dan in de gewone procedure. Partijen krijgen uitsluitend de gelegenheid een memorie van eis en een memorie van antwoord te formuleren. Waar de gewone procedure en de spoedbehandeling bodemprocedures zijn, leidt het kort geding tot een voorlopige voorziening. In het kort geding wordt een beslissing genomen over een voorlopige maatregel (bijvoorbeeld stutwerk van een op instorten staand bouwobject). Er wordt geen uitspraak gedaan over de vraag wie aansprakelijk is. Deze uitspraak wordt daarna gedaan in een bodemprocedure (zie hiervoor). Na beslissing van een geschil met een vonnis, kunnen partijen tegen de beslissing in hoger beroep gaan (hoger beroepprocedure of appèlprocedure). In de hoger beroepprocedure beslist een nieuwe arbitragecommissie, in dit geval altijd voorgezeten door een leden-jurist. De hoger beroepprocedure is bedoeld ter correctie van foute oordelen van de arbitragecommissie in de eerste aanleg. De hoger beroepprocedure is daarnaast bedoeld om partijen, die eventueel in de eerste aanleg van een procedure minder handig procedeerden en/of daarbij fouten maakten, de kans te bieden hun standpunt beter uiteen te zetten en de gemaakte fouten te herstellen. 36
3.3 3.3.1
Informatie in arbitragevonnissen Inleiding
Het doel van de arbitragevonnissen is het schriftelijk vastleggen van de beslissing van de arbitragecommissie aan het einde van het arbitrageproces. Ondanks dat arbitragevonnissen primair geschreven zijn voor de arbitrerende partijen, zijn de vonnissen geschikt te gebruiken voor dit onderzoek. Voor validatie van het gebruik van de arbitragevonnissen wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Deze paragraaf noemt de beschikbare en in het onderzoek gebruikte gegevens. De vonnissen hebben een generieke structuur, waardoor gegevens waargenomen worden als: • algemene (geanonimiseerde) gegevens van de partijen en het onderhavige project, • de eisen van partijen, • beoordelingen in de vorm van toe- of afwijzing van de eisen, • de motivering van het scheidsgerecht. De arbitragevonnissen geven informatie op verschillende schaalniveaus: • informatie op eisniveau (zie paragraaf 3.3.2), • informatie op partijniveau (zie paragraaf 3.3.3), • informatie op project- of geschilniveau (zie paragraaf 3.3.4). In de paragrafen 3.3.2 tot en met 3.3.4 worden de onderscheiden variabelen cursief weergegeven.
Arbitragevonnissen als informatiebron
37
3.3.2
Informatie op eisniveau
Op basis van de eisen van partijen worden in dit onderzoek ’eis-categorieën’ onderscheiden. De eis-categorieën waar het voornamelijk om gaat in een geschil worden in dit onderzoek kerneisen genoemd3 . De overige eisen zijn bijkomende eisen die ontstaan als gevolg van het geschil. Aleen de kerneisen zijn opgenomen in het onderzoek. De volgende eis-categorieën worden onderscheiden na clustering van de eisen: • vergoeding van arbitragekosten, • betalen van facturen*, • betalen van kosten*, • betalen van meer/minderwerk*, • vergoeding van buitengerechtelijk kosten, • het instellen van een dwangsom, • geven van een machtiging, • herstel of vergoeding van gebreken*, • processuele kosten, • rente, • schade*, • overig*. De variabele ’gedeelte toegewezen’ is een nominale variabele die bestaat uit de categorieën toegewezen, afgewezen of gedeeltelijk toegewezen. Deze categorieën zijn door de referentiegroep gebruikt bij het lezen van vonnissen (zie ook 4.3.2). De bedragen van eisen en de bedragen van toegekend of afgewezen zijn per eis gegeven in de vonnissen. Aan de hand van de bedragen van individuele eisen kan een ’quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ berekend worden. Dit quotiënt geeft inzicht in de grootte van de eisen. Aan de hand van bedragen toegekend en bedragen geëist kan een ’quotiënt van individuele toekenning en eis’ worden berekend. Dit quotiënt geeft inzicht in de grootte van toekenning, of het succes van een partij. 3 Deze
38
categorieën van kerneisen zijn hieronder met een asterisk (*) gemarkeerd.
De motiveringen van de arbitragecommissie geven aan waarom eisen wel of niet worden toegekend in de vonnissen. Na clustering van de motiveringen worden ’motiveringen toegewezen’ en ’motiveringen afgewezen’ onderscheiden. Motiveringen toegewezen zijn4 : • De tegenpartij erkent de eis, • De tegenpartij interpreteert de overeenkomst niet juist, • De tegenpartij is nalatig geweest, • De tegenpartij verweert niet aannemelijk. Motiveringen afgewezen zijn: • De eisende partij heeft de eis onvoldoende aangetoond of de eis is ongegrond, • De eisende partij interpreteert de overeenkomst niet juist of eist te veel, • De eisende partij is zelf nalatig geweest en/of de tegenpartij is niet aansprakelijk, • De eisende partij krijgt bij andere eisen ongelijk.
3.3.3
Informatie op partijniveau
Van de partijen is bekend of zij ’eiser of verweerder’ zijn in het geschil. In het onderzoek is de partij die het geschil in eerste aanleg aanhangig maakt opgenomen als de Eiser. De tegenpartij is de Verweerder. Indien een procedure in hoger beroep plaats vindt, is bekend welke van de partijen de hoger beroepprocedure start (appellant). In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt naar de opdrachtgever als appellant en de opdrachtnemer als appellant. De partijen kunnen in bouwprojecten en geschillen ’opdrachtgever’ of ’opdrachtnemer’ zijn. Een hoofdaannemer-ontwikkelaar in relatie tot een onderaannemer is in het onderzoek opgenomen als opdrachtgever, en de onderaannemer als opdrachtnemer (zie ook hieronder). Aan de hand van de rollen van de partijen, de (geanonimiseerde) beschrijving van de partijen en de beschrijving van het project worden verschillende opdrachtgevers en verschillende opdrachtnemers onderscheiden. De opdrachtgevers zijn: de particuliere 4 De
eisende partij is de partij met een eis, de tegenpartij is de verwerende partij. De partij met een eis kan zowel de ’Eiser’ als ’Verweerder’ zijn, zoals gedefinieerd in paragraaf 3.2.1.
Arbitragevonnissen als informatiebron
39
opdrachtgever, het particuliere bedrijf, de hoofdaannemer-ontwikkelaar, de overheid en de vereniging van woningeigenaren (VvE). De opdrachtnemers zijn: de aannemer, de onderaannemer en de hoofdaannemer-ontwikkelaar. Op basis van de grootte van de eisen van een partij is de grootte van de totale eis van de partij te berekenen (indien de bedragen in grootte representatief zijn voor de vordering, zie paragraaf 4.4). Aan de hand van de grootte van de vordering en de aanneemsom kan het ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ berekend worden. Op basis van de grootte van de bedragen toegekend op eisen is de grootte van de totale toekenning aan de partij te berekenen (indien de bedragen in grootte representatief zijn voor de vordering). Aan de hand van de grootte van de toekenning en de vordering kan het ’quotiënt van toekenning en vordering’ worden berekend. In het onderzoek wordt de variabele percentage arbitragekosten opgenomen. Het percentage arbitragekosten betreft in deze niet een eis van een partij zoals beschreven in paragraaf 3.3.2, maar het percentage proceskosten dat partijen dienen te dragen. De arbitragecommissie veroordeelt de partijen, op basis van hun ongelijk in de procedure, tot het betalen van (een deel van) de arbitragekosten. In het onderzoek is dit deel als percentage arbitragekosten opgenomen. Aan de hand van het bedrag van arbitragekosten en de vordering van de partij (bedrag) is het ’quotiënt van arbitragekosten en vordering’ te berekenen.
3.3.4
Informatie op geschil- of projectniveau
Op basis van de beschrijving van het geschil kan onderscheid worden gemaakt naar enerzijds aanbestedingsgeschillen en anderzijds overige geschillen. In de statistische waarnemingen (hoofdstuk 6) zijn geen aanbestedingsgeschillen opgenomen. De vraag die in een aanbestedingsgeschil wordt beantwoord is: is de aanbestedingsprocedure juridisch correct gevolgd. De aanbestedingsgeschillen hebben niet zoals bij een ’gewoon’ geschil een escalatieproces (interactieproces) dat voorafgaat aan de procedure van bij de Raad. Dikwijls is de ’aanneemsom’, een bedrag in euro’s, gegeven in de vonnissen. In de vonnissen zijn verschillende datums vermeld. Aan de hand van de datums zijn ’tijdsduren’ te berekenen. voor dit onderzoek zijn tijdsduren waarin een escalatieproces kan plaatsvinden interessant. De tijdsduur (in dagen) van de datum van de overeenkomst tot de datum van het aanhangig maken van het geschil is opgenomen in het onderzoek. Daarnaast is de tijdsduur (in dagen) van de datum van aanhangig maken van het geschil tot de datum van de mondelinge behandeling opgenomen in het onderzoek. 40
Op basis van het aantal arbiters in de arbitragecommissie kan de ’grootte van het geschil’ worden waargenomen. De Raad kent twee grootten van de arbitragecommissie. Geschillen met een belang groter dan 45.000 euro worden doorgaans afgedaan door een arbitragecommissie bestaand uit drie arbiters en een secretaris. Geschillen met een belang kleiner dan 45.000 euro worden doorgaans afgedaan door een arbitragecommissie bestaand uit één arbiter en een secretaris (Leijgraaf, 2003). Een arbitragecommissie met drie arbiters, wordt in het onderzoek aangeduid met een groot geschil. Een arbitragecommissie met één arbiter, wordt in het onderzoek aangeduid als een klein geschil5 . Aan de hand van de vorderingen van partijen kan een geschil gezien worden als een ’eenzijdig geschil’ of als een ’tweezijdig geschil’ (zie ook paragraaf 2.6). In een eenzijdig geschil heeft slechts één van de partijen een vordering met kerneisen. In een tweezijdig geschil hebben beide partijen een vordering met kerneisen. In één geschil kunnen meerdere vonnissen gewezen worden. Naast het feit dat een geschil wordt afgedaan in een bodemprocedure (gewone procedure of spoedprocedure) kan het geschil een vervolg hebben in een hoger beroepprocedure. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen geschillen met enkel een bodemprocedure: een geschil ’eerste aanleg’ en geschillen met zowel een bodemprocedure als een hoger beroepprocedure: een geschil in ’eerste aanleg en hoger beroep’.
5 Let wel: De term klein geschil wordt door de Raad gebruikt voor geschillen met een eis kleiner dan 5.000 euro. De door de Raad gebruikte definitie wijkt dus af van de in het onderzoek gebruikte definitie voor ’klein geschil’.
Arbitragevonnissen als informatiebron
41
42
Hoofdstuk 4
Validatie van het onderzoek 4.1
Inleiding
Met betrekking tot de validatie van het onderzoek worden in dit hoofdstuk drie onderwerpen beschreven. Eerst wordt beschreven hoe de a-selecte steekproeven zijn getrokken uit de populatie van arbitragevonnissen (paragraaf 4.2). Daarna wordt het gebruik van de referentiegroep beschreven. Het lezen door de referentiegroep waarborgt dat gegevens uit de arbitragevonnissen waardevrij en objectief in het onderzoek worden opgenomen (paragraaf 4.3.2). Ten slotte geeft het hoofdstuk inzicht in de bewerking van gegevens uit de vonnissen. De protocollen, welke zijn gebruikt om de informatie uit de arbitragevonnissen te verkrijgen, worden in paragraaf 4.4 beschreven.
4.2 4.2.1
De steekproeven De steekproef ten behoeve van de statistische analyse
De Raad van arbitrage publiceert de arbitragevonnissen jaarlijks op Cd-rom. De meest recente Cd-rom (ano92-05) is verschenen per 2006 (de Raad, 2006). De steekproef is getrokken uit de populatie van arbitragevonnissen op de Cd-rom ano92-02 (de Raad, 2003). Cd-rom ano92-02 bevat de geanonimiseerde vonnissen van 1992 tot en met 2002. Bij het verschijnen van een nieuwe Cd-rom is gecontroleerd of in de geselecteerde geschillen een vervolgprocedure heeft plaatsgevonden. De vervolgprocedures 43
zijn vervolgens meegenomen in het onderzoek. Op deze manier is het mogelijk procedures in eerste aanleg met een eventueel vervolg in hoger beroep in kaart te brengen. De CD-rom ano92-02 bevat 4544 vonnissen1 , dit zijn 4147 (91%) vonnissen in eerste aanleg en 397 (9%) vonnissen in hoger beroep. Het onderscheid tussen vonnissen in eerste aanleg en vonnissen in hoger beroep is gemaakt op basis van het vonnisnummer. Het vonnisnummer van vonnissen in eerste aanleg begint met een 1 of 2, het vonnisnummer van hoger beroepvonnissen begint met een 7. In het onderzoek worden geschillen tussen partijen bestudeerd. In een geschil kunnen zowel een procedure in eerste aanleg als een vervolgprocedure in hoger beroep gebruikt worden om het geschil te beslechten. Om geschillen te selecteren in plaats van vonnissen, worden de hoger beroepprocedures weggelaten tijdens het selecteren van de geschillen. In de groep van resterende vonnissen (na weglaten van hoger beroepvonnissen) kunnen geschillen nog steeds dubbel voorkomen. Zo kunnen een tussenvonnis en een eindvonnis beide op de Cd-rom voorkomen. Deze vonnissen hebben hetzelfde vonnisnummer, maar een verschillende extensie. Eén van beide is weggelaten ten behoeve van het nemen van de steekproef. Na het weglaten van de hoger beroepvonnissen en de dubbel voorkomende vonnisnummers, ontstaat een populatie van 3947 arbitragevonnissen. Uit deze 3947 arbitragevonnissen is a-select een steekproef getrokken. Om de geschillen in zijn geheel te bestuderen zijn ná selectie de eventueel daarbij behorende hoger beroepvonnissen en de dubbele nummers toegevoegd aan de geselecteerde vonnissen. De steekproefomvang
De omvang van de steekproef is 90 geschillen tussen partijen. De steekproefomvang is gebaseerd op de afweging of uitbreiding van de steekproef een verandering in de resultaten zal brengen. Met betrekking tot de steekproefomvang wordt overwogen dat het aantal waarnemingen gering is voor diverse toetsingen van afhankelijkheid van twee variabelen. Voor het gebruik van de kruistabel en de Chi-kwadraattoets2 gelden twee voorwaarden: 1. het verwachte aantal waarnemingen dient per cel groter dan vijf te zijn, 2. de onderliggende verdeling van de variabelen dient normaal verdeeld te zijn (zoals de verdeling van grote en kleine eisen in de eis-categorie ’gebreken’). 1 Dit zijn alle geanonimiseerde vonnissen in de jaren 1992 tot 2002, De Raad past geen selectiecriterium toe op de te verschijnen vonnissen, als geverifieerd per telefoon bij De Raad. 2 De kruistabel en Chi-kwadraattoets zijn beschreven in bijlage C.
44
Aan beide voorwaarden is in dit onderzoek niet voldaan. Het percentage cellen ’met een verwacht aantal waarnemingen kleiner dan 5 per cel’ is dikwijls hoog. De verschillende boxplots (zie bijlage C) laten zien dat de verdelingen niet normaal verdeeld zijn. Daarom zijn significante uitspraken niet mogelijk, wel zijn enkele trends waarneembaar. In het kader van dit exploratieve onderzoek wordt het waargenomen aantal en het verwachte aantal per cel ten opzichte van elkaar gebruikt om trends te ontdekken. In de overige analyses wordt gebruik gemaakt van de P-waarde3 . In de analyses wordt van een significante waarneming gesproken van een P-waarde kleiner dan of gelijk aan 0,01. Van een trendwaarneming wordt gesproken bij een P-waarde kleiner dan of gelijk aan 0,05 en groter dan 0,01. Vergelijking van de verschillende verdelingen (quotiënt van vordering en aanneemsom, quotiënt van toekenning en vordering en percentages arbitragekosten) met behulp van rangordetoetsen maakt conclusies op basis van significante waarnemingen mogelijk. Uitbreiding van de steekproef zal geen andere resultaten laten zien, wat leidt tot de conclusie dat de steekproef van 90 vonnissen adequaat is.
4.2.2
De steekproef ten behoeve van de interviews
De steekproef voor de interviews is getrokken uit de populatie van arbitragevonnissen op de Cd-rom ano92-04, verschenen in augustus 2005 (de Raad, 2005). Met betrekking tot de hoger beroepvonnissen en dubbel vermelde vonnissen worden dezelfde selecties gemaakt als hiervoor overwogen (paragraaf 4.2.1). Omdat het doel van deze selectie het interviewen van partijen is, zijn de meest recente geschillen geselecteerd. De populatie is beperkt tot de maanden mei, juni en juli van 2005. Na elkaar zijn twee maal vijf geschillen geselecteerd met in totaal twintig partijen. De partijen zijn aangeschreven via hun gemachtigden. Zeven van de twintig aangeschreven partijen hebben meegewerkt aan het onderzoek.
3 De P-waarde is de kans van het vinden van een waarde van de toetsingsgrootheid die groter is dan de geobserveerde waarde in de steekproef, gegeven dat de nul-hypothese juist is. Een alternatieve omschrijving is dat de P-waarde het significantieniveau weergeeft, waarbij de toetsingsgrootheid nog net leidt tot het verwerpen van de nulhypothese (van Dalen & de Leede, 2000).
Validatie van het onderzoek
45
4.3 4.3.1
Het lezen van de arbitragevonnissen Een eerste verkenning van arbitragevonnissen
Om aan het begin van het onderzoek een eerste indruk te krijgen van de inhoud van arbitragevonnissen zijn tien arbitragevonnissen van de Cd-rom van de Raad uit 2001 gelezen (de Raad, 2001). Op basis hiervan geven arbitragevonnissen inzicht in: • wat de partijen eisen, • of de eisen worden toegekend of afgewezen, • wat is de motivering van de arbitragecommissie. Dit inzicht is gebruikt ten behoeve van de formulering van de vragen, die gesteld werden aan de lezers in de referentiegroep (paragraaf 4.3.2).
4.3.2
Het lezen door de referentiegroep
Het doel van het gebruik van de referentiegroep is het kalibreren van het lezen van arbitragevonnissen. Het kalibreren geeft antwoord op de vraag of de onderzoeker in staat is waardevrij en groepsconforme gegevens te onttrekken uit de arbitragevonnissen. De referentiegroep is samengesteld op basis van expertise en bereikbaarheid. Op basis van expertise zijn een arbiter van de Raad van Arbitrage, een studente recht en een bouwrechtadvocaat gevraagd plaats te nemen in de referentiegroep. Vervolgens is de groep uitgebreid met personen in de directe omgeving van de onderzoeker. De referentiegroep bestond uit zeven personen, inclusief de promotor en de begeleider van het promotieonderzoek. Aan de personen is gevraagd een vijftal arbitragevonnissen (met vonnisnummers: 19520, 19081, 17077&21957, 18818 en 23626) te lezen en drie vragen met steekwoorden te beantwoorden. De gestelde vragen zijn: 1. Wat eist elke partij (evt. meerdere eisen)? 2. Wordt de eis toegekend, afgewezen, gedeeltelijk toegekend of gedeeltelijk afgewezen? 3. Wat is de motivatie van de arbiter hierbij? Na verzameling van de antwoorden van de groep is aan de groep een terugkoppeling gegeven. 46
Terugkoppeling aan de referentiegroep
Voor de terugkoppeling aan de referentiegroep is een workshopmiddag georganiseerd. De middag bestond uit drie programmadelen: 1. Terugkoppeling aan de leden van de referentiegroep. 2. Het geven van inzicht in tentatieve resultaten. 3. Het nut van arbitrage voor partijen. Het verslag van de terugkoppeling aan lezers in de referentiegroep is gegeven in bijlage B. Programmadeel 1, het terugkoppeling van het lezen aan de referentiegroep, bestond uit de onderdelen: (1) teruggeven van de eigen antwoorden van elk lid van de referentiegroep, met daarbij de vraag: ’komen de antwoorden overeen met wat elk lid nu als antwoord zou geven?’. (2) geven van het (samengestelde) groepsantwoord, waarbij de vraag gesteld werd of de lezers vinden dat het groepsantwoord het onderliggende vonnis representeert. Samengevat vonden de lezers van de referentiegroep dat de individuele antwoorden overeenkwamen met het teruggegeven antwoord. Ook bevestigden de lezers dat de groepsantwoorden de onderliggende vonnissen representeerden. Programmadeel 2, het geven van inzicht in tentatieve resultaten, resulteerde in opmerkingen vanuit de referentiegroep over deze resultaten. Deze opmerkingen zijn meegenomen in het vervolg van het onderzoek, hoofdstuk Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen (6) en hoofdstuk Discussie (7). Programmadeel 3, het nut van arbitrage voor partijen, bestond uit het oplaten van een proefballonnetje. In het onderzoek is tot dat moment uitgegaan van een lineair model, op basis van berekening van ontevredenheid aan de hand van in vonnissen genoemde bedragen. In het lineaire model eist een partij een bedrag aan het begin van de arbitrageprocedure, dit noemen we de initiële ontevredenheid. Vervolgens wordt eventueel een bedrag toegekend door de arbitragecommissie. Als deze twee bedragen van elkaar afgetrokken worden, geeft het verschil een maat voor de resterende ontevredenheid. Deze benadering stuitte op protest van de referentiegroep. Volgens de referentiegroep kan de beleving van partijen niet worden teruggebracht tot enkel deze bedragen. Partijen zitten vast in hun conflict, zij zijn emotioneel en blazen het conflict op. De conclusie is dat de berekening van de zogenaamde resterende ontevredenheid niet zinvol is, het proefballonnetje werd lek geprikt. Validatie van het onderzoek
47
4.4
Protocollen van informatieverwerking
In het vorige hoofdstuk (3) is beschreven welke gegevens uit de arbitragevonnissen gebruikt zijn in het onderzoek. De gegevens zijn dikwijls niet direct op te nemen in het gegevensbestand. Om enkele gegevens te kunnen gebruiken is een transformatie nodig of wordt een procedure gesteld om de gegevens te interpreteren (protocol). Deze paragraaf geeft inzicht in benodigde transformaties en protocollen. Vorderingen met (kern)eisen, eenzijdige geschillen
Het komt voor dat een partij een arbitrageprocedure start, maar dat de tegenpartij geen vordering heeft (enkel verweer) of zelfs niets van zich laat horen (geen verweer). De statistische analyse in het onderzoek is gebaseerd op vorderingen met inhoudelijke eisen (in het onderzoek kerneisen genoemd). Zowel de partij die niets van zich laat horen als de partij die inhoudelijk geen vordering heeft, zijn niet zichtbaar in de resultaten van het onderzoek. Niets is bekend van de partij die niets van zich heeft laten horen. Enkel het feit dat de partij zich verweert, is bekend van de partij zonder vordering. Niets kan worden toegewezen zonder dat het geëist is. Een geschil waarvan maar één partij een vordering heeft is in het onderzoek een eenzijdig geschil genoemd Guldens en euro’s
In vonnissen van voor januari 2002 zijn bedragen in guldens vermeld. In vonnissen na januari 2002 zijn bedragen in euro’s vermeld. Voor de transformatie van gulden naar euro is gebruik gemaakt van de officiële koers ten tijde van de introductie van de euro, te weten: 2,20371. Uiteindelijk zijn in de vonnissen alleen dimensieloze quotiënten opgenomen, waardoor de verrekening teniet wordt gedaan (quotiënt van vordering en aanneemsom, quotiënt van toekenning en vordering). Inclusief of exclusief BTW
De percentages BTW variëren tussen 1992 en 2002 tussen de 17,5% en 19%. Het BTW percentage heeft invloed op de geëiste bedragen. Met betrekking tot dit percentage in de tijd wordt hetzelfde overwogen als hiervoor met betrekking tot inflatie. Daarnaast zijn bedragen inclusief BTW of exclusief BTW niet eenduidig op te nemen in het gegevensbestand. BTW heeft ook niet dezelfde betekenis voor een eindgebruiker als voor een partij in de keten. Ook is niet altijd gegeven of bedragen inclusief 48
of exclusief in het vonnis zijn gebruikt. De volgende overweging en procedure zijn met betrekking tot BTW gebruikt. Met betrekking tot de grootte van de aanneemsom wordt het volgende overwogen: een opdrachtgever betaalt een aanneemsom inclusief BTW. De opdrachtnemende partij vraagt een aanneemsom inclusief BTW. Weliswaar kan deze opdrachtnemende partij aftrek van voorbelasting op de ingekochte goederen toepassen, hij dient echter wel belasting te betalen over zijn verkoopprijs exclusief BTW, dit bedrag ontvangt hij van de opdrachtgever. Tussen hoofdaannemer en onderaannemer kan BTW worden verlegd. De onderaannemer heeft geen aftrek van voorbelasting, maar betaalt ook geen belasting over de verkoopprijs exclusief BTW, hij factureert zijn ingekochte materialen inclusief BTW, zijn toegevoegde waarde en winst. De hoofdaannemer kan vervolgens aftrek van voorbelasting toepassen en dient de BTW over de verkoopprijs (opdrachtgever) weer af te dragen. Geconcludeerd wordt dat de aanneemsom tussen twee partijen, -niet- hoofdaannemer en onderaannemer, inclusief BTW wordt verwerkt in het gegevensbestand, tenzij uitdrukkelijk vermeld is dat bedragen exclusief BTW zijn gevorderd. In geval van een geschil tussen een hoofdaannemer en onderaannemer wordt het bedrag als vermeld in het vonnis opgenomen (dikwijls geen vermelding van BTW). Inflatie
Bedragen in het gegevensbestand zijn niet gecorrigeerd voor inflatie. Het effect in de tijd door inflatie wordt teniet gedaan door het gebruik van de dimensieloze quotiënten. Rentepercentages
Partijen eisen dikwijls compensatie voor de duur dat een bedrag onbetaald is gebleven. Dit rentepercentage is als een bijkomende eis beschouwd en is niet opgenomen in het onderzoek. In die gevallen dat het echter nodig was om de rente te berekenen is gebruik gemaakt van percentages wettelijke rente of contractuele rente, afhankelijk van de overeenkomst. De percentages zijn eventueel verhoogd, indien geëist en toegekend door de arbitragecommissie. Gevoegd geschil
Het komt voor dat twee (of meer) geschillen gevoegd worden behandeld. Dit is mogelijk indien verschillende partijen (bijvoorbeeld particuliere opdrachtgevers op een Validatie van het onderzoek
49
nieuwbouwlocatie) vergelijkbare geschillen hebben. Het gevoegd behandelen van de geschillen leidt een snellere afhandeling van de geschillen en minder kosten voor partijen (de arbitragecommissie bezoekt het onderhavige project éénmaal). De gevoegde geschillen zijn onder verschillende nummers opgenomen op de Cd-rom. De steekproef is willekeurig, met selectie op vonnisnummer. Vervolgens is het in de steekproefprocedure geselecteerde vonnis opgenomen in het gegevensbestand. Oproep in vrijwaring
Een partij kan een andere partij oproepen in vrijwaring, wanneer een vordering tegen hem wordt ingesteld. De partij speelt, als het ware, de schuld door naar de andere partij. Een voorbeeld is wanneer een opdrachtgever een vordering instelt tegen een hoofdaannemer. Overwegende dat de aansprakelijkheid bij de onderaannemer ligt, kan een hoofdaannemer een onderaannemer oproepen in vrijwaring. In het gegevensbestand zijn alle drie de partijen opgenomen, indien zij een vordering hebben. Detail van de eisen
De vonnissen in de steekproef zijn in verschillende mate van detail beschreven. Sommige vonnissen zijn zeer gedetailleerd beschreven. Bijvoorbeeld: een kraan op de badkamer lekt, het beslag op de deur van de woonkamer is beschadigd, de plint in de keuken is scheef afgezaagd. Ieder afzonderlijk item wordt in de beslissing beschreven. Andere vonnissen zijn meer op hoofdlijnen beschreven. Bijvoorbeeld: de opdrachtgever heeft diverse gebreken geconstateerd, voor het geheel van gebreken wordt de beslissing beschreven. De mate van detail van de eisen is van invloed op het aantal eisen en op de grootte van eisen. Wanneer de totale vordering van een partij wordt opgedeeld wordt het aantal eisen van de partij groter, maar de grootte van de individuele eisen kleiner, en andersom. In het onderzoek wordt in principe uitgegaan van de eisen van partijen zoals ze zijn vermeld in de ’inleiding’ van het vonnis. Eventueel wordt van dit principe afgeweken op basis van de verschillende eis-categorieën of verschillende motiveringen van de arbitragecommissie. Voor beide afwijkingen wordt een voorbeeld met beslissing gegeven. Met betrekking tot verschillende eis-categorieën wordt het volgende voorbeeld met beslissing gegeven. Een opdrachtgever eist in hoofdsom (in de inleiding) 75.000 euro. In het vonnis wordt deze eis vervolgens uitgesplitst naar een eis van 40.000 euro wegens herstelkosten van gebreken en 35.000 euro wegens schade. De eisen zijn 50
inhoudelijk verschillend en worden verschillend door de arbitragecommissie beoordeeld. De eisen in dit voorbeeld worden gescheiden in het onderzoek opgenomen. Met betrekking tot verschillende motiveringen van de arbitragecommissie wordt het volgende voorbeeld gegeven. Een opdrachtgever eist 20.000 euro wegens herstelkosten van gebreken. In het vonnis wordt deze eis uitgesplitst en de arbitragecommissie wijst deeleisen op verschillende gronden af (bijvoorbeeld, de partij heeft de eis onvoldoende onderbouwd of de partij heeft de overeenkomst niet juist geïnterpreteerd). In het onderzoek wordt voor de gehele eis de meest voorkomende motivering van de arbitragecommissie wordt in het onderzoek opgenomen. Er gelden twee criteria. Ten eerste wordt de motivering gebaseerd op het aantal keer voorkomen van de motivering bij deeleisen (aard van de toekenning/afwijzing). Ten tweede, indien geen onderscheid is te maken op basis van de aard van de motivering, wordt de motivering gebaseerd op de grootte van de toekenning (grootte van de toekenning/afwijzing). Een nader toe te lichten protocol op basis van het detail van eisen geeft de beslissing: hoe een eis op te nemen wanneer deeleisen niet zijn gekwantificeerd. Niet altijd is de grootte van een eis gegeven in het vonnis. Een voorbeeld hiervan is de eis tot herstel van een opdrachtgever. De opdrachtgever eist, bijvoorbeeld, primair herstel van het gebrek en secundair een vergoeding van kosten voor herstel van het gebrek, waarbij de vergoeding nader vast te stellen is door de arbitragecommissie. De grootte van de eis is onbekend, en blijft onbekend wanneer de arbitragecommissie de primaire eis toekent of de primaire eis en secundaire eis afwijst. De eis is inhoudelijk opgenomen in het onderzoek, maar quotiënt van eis en aanneemsom en quotiënt van toekenning en eis zijn onbekend. Hiervan afgeleid wordt het volgende protocol. Stel een opdrachtgever eist vervanging van een dakconstructie van een woning, een bedrag representatief voor deze eis is onbekend. Daarnaast eist opdrachtgever een bedrag aan vertragingsschade van 1.500 euro (10 dagen à 150 euro). Het bedrag voor de vertragingsschade (het enige bedrag dat bekend is via het vonnis) is niet representatief voor de grootte van het geschil (grootte van de totale vordering). In dit geval is geen totale eis van de partij in euro’s te geven. Indien de situatie andersom is, wordt wel een bedrag representatief voor de totale vordering in het onderzoek opgenomen. Het bedrag voor vervanging van de dakconstructie van 50.000 euro is bekend en het bedrag voor vertragingsschade van tien dagen is niet bekend. De vertragingsschade wordt nu als relatief klein gezien ten opzichte van vervanging van de dakconstructie. In dit geval is wel het bedrag voor de dakconstructie opgenomen als grootte van de vordering van de partij.
Validatie van het onderzoek
51
Het verrekenen van eisen
Dikwijls eisen partijen in conventie en reconventie over en weer. Het kan dus voorkomen dat beide partijen op hun eisen bedragen krijgen toegewezen. In een vonnis worden de bedragen over en weer met elkaar verrekend. Hierdoor ontstaat het inzicht welke partij een saldo tegoed heeft, waar eventueel ook rente over wordt berekend. Hoe worden geëiste bedragen en toegekende bedragen in dit onderzoek opgenomen? Voor het opnemen van de gekwantificeerde gegevens zijn verschillende benaderingen mogelijk. In deze paragraaf worden de verschillende benaderingen gegeven met hun voor- en nadelen. Op basis van de benadering van de referentiegroep wordt een benadering gekozen. Als voorbeeld wordt steekproefnummer 69, vonnisnummer 15.705 genomen. In het vonnis zijn de bedragen vermeld in guldens. In het onderzoek worden de bedragen verrekend naar euro’s, maar in dit voorbeeld worden de bedragen afgerond in guldens weergegeven. De opdrachtnemer (een leverancier/onderaannemer) eist betaling van een bedrag van f 75.000 wegens restant betaling facturen. De opdrachtgever (in dit vonnis een hoofdaannemer) eist f 72.000 wegens herstelkosten door een derde partij. Arbiter oordeelt dat 10% van geleverd materiaal (10% van de aanneemsom) als afgekeurd moet worden beschouwd. Vermeerderd met demontage en montagekosten zou vervanging van het materiaal f 9.000 hebben gekost. In het vonnis wordt een saldo van f75.000 - f 9.000 = f 66.000 berekend, door opdrachtgever te voldoen aan opdrachtnemer. In tabel 4.1 worden drie mogelijke benaderingen geschetst hoe de bedragen opgenomen kunnen worden in het onderzoek. Benadering 1 geeft het beschrijven van de bedragen van de eisen en de toegekende bedragen enkel vanuit de eiser en onafhankelijk van een eventuele toekenning aan de andere partij. Het voordeel van deze benadering is de consistentie in de manier van verwerken van de gegevens. Een nadeel van deze benadering is de mogelijkheid dat het deels niet toekennen van een eis gebeurt met als motivering toekenning van de eis aan de andere partij. Zo wordt in het voorbeeld een deel van de facturen niet toegekend omdat opdrachtnemer gebreken niet heeft hersteld. Benadering 2 neemt in alle gevallen de toekenning aan de andere partij mee. Deze benadering is consistent en rekenkundig strikt juist en in de toewijzing wordt het aan de andere partij te betalen bedrag meegenomen. Een nadeel is echter dat wellicht de werkelijkheid geweld wordt aangedaan. Zo zal de opdrachtgever in principe bereid zijn de facturen te betalen mits de gebreken worden betaald of hersteld. Rekenkundig wordt de eis van opdrachtgever overdreven wat geen juist beeld van de 52
werkelijkheid geeft. Een tweede nadeel is dat niet altijd duidelijk is welke eisen met elkaar te verrekenen zijn. Een derde nadeel is dat informatie verloren gaat. Een toewijzing aan bijvoorbeeld opdrachtgever kan teniet worden gedaan door een grotere toewijzing aan opdrachtnemer, waardoor per saldo de (principiële) toewijzing aan opdrachtgever onzichtbaar wordt. Benadering 3 is gebaseerd op benadering 1, maar maakt een uitzondering voor die gevallen dat opdrachtnemer een bedrag aan facturen eist en opdrachtgever een bedrag aan herstel van gebreken of een bedrag aan schade eist. De benadering is consistent net als benadering 1, maar neemt ook het effect van nalatigheid van opdrachtnemer om bijvoorbeeld gebreken te herstellen mee in de toewijzing aan opdrachtnemer. M.a.w. de opdrachtnemer krijgt niet fictief de gehele factuur toegewezen, maar de eventuele vergoedingen aan de opdrachtgever worden verrekend. Benadering 3 is (intuïtief) gekozen door de referentiegroep. Deze benadering wordt gehanteerd in de verwerking van de gegevens. Tabel 4.1: Benaderingen verrekenen van eisen
Benadering 1
Partij
Eis van de partij
Opdrachtnemer
Betaling van F75.000 wegens onbetaalde facturen Betaling van F72.000 wegens gebreken
Opdrachtgever
Benadering 2
Opdrachtnemer
Opdrachtgever
Benadering 3
Opdrachtnemer
Opdrachtgever
Niet betalen van gebreken én betaling van F75.000 wegens onbetaalde facturen Niet betalen van facturen én betaling van F72.000 wegens gebreken Betaling van F75.000 wegens onbetaalde facturen Betaling van F72.000 wegens gebreken
Validatie van het onderzoek
Toegekend op de eis van de partij F75.000
Rekenkundig verschil F0
F9.000
F63.000
F66.000 (facturen F75.000 min F9.000 wegens gebreken) -F66.000 (gebreken F 9.000 min F75.000 wegens niet betalen facturen) F66.000 (facturen F75.000 min F9.000 wegens gebreken) F9.000 (wegens herstel van gebreken)
F0
Dit is de benadering die uitgaat van enkel de eisen van de partij. Bedragen toegekend aan de andere partij blijven buiten beschouwing. Dit is de benadering die rekenkundig als strikt juist wordt gezien.
F138.000
F9.000
Benadering van de referentiegroep en als toegepast in het onderzoek.
F63.000
53
54
Hoofdstuk 5
Resultaten interviews 5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden zes projecten beschreven aan de hand van interviews met partijen. De partijen hebben een procedure bij de Raad meegemaakt. Het doel van de interviews is inzicht te krijgen in de beleving van ontevredenheid door de partijen. De interviews geven inzicht in het zichtbare, maar vooral ook het niet zichtbare deel van het interactieproces dat is beschreven in paragraaf 2.2 op pagina 9. Door de interviews wordt zichtbaar wat heeft gespeeld tijdens het bouwproces. De vonnissen van de Raad krijgen door deze interviews betekenis door de ervaringen van partijen. De geïnterviewde partijen zijn geselecteerd aan de hand van een a-selecte steekproef uit een recente populatie van vonnissen op de arbitrage cd-rom (zie hoofdstuk 4). De partijen zijn benaderd met medewerking van de gemachtigden van de partijen. Twintig partijen zijn benaderd, waarvan zeven hebben meegewerkt aan het onderzoek. Het aantal van zeven interviews was voldoende om het gewenste inzicht te krijgen in de beleving van ontevredenheid door partijen. De interviews zijn te kwalificeren als interviews met een open karakter. De globale startvraag in elk interview is geweest: ’wat heeft zich naar uw mening afgespeeld tijdens het proces?. Het hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft de projecten op basis van interviews en vonnissen. Per project worden de volgende onderwerpen beschreven: kenmerken van het project, het bouwproces, het arbitrageproces en de beleving door de respondent(en). Het tweede deel beschrijft in de projecten waargenomen fenomenen die een relatie hebben met ontevredenheid. Deze waargenomen fenomenen zijn: verschillen tussen partijen, selectie van de partijen en de relatie tus55
sen partijen, het doel en de belangen van partijen, veranderingen en de reactie van partij op de veranderingen, deskundig advies tijdens het proces, het oplossen van meningsverschillen, herhaling van gebeurtenissen en acceptatie van de uiteindelijke situatie.
5.2 5.2.1
Beschrijving van de projecten Casus 1: wateroverlast in kelder
Het project in de eerste casus betreft de bouw van een woning door een aannemersbedrijf (de opdrachtnemer) in opdracht van particuliere huizenbezitters (de opdrachtgever). In maart 1998 hebben de partijen een overeenkomst gesloten en in december 1998 is de woning opgeleverd. De partijen hebben de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) 1989 op het project van toepassing verklaard. De opdrachtnemer heeft ervaring in de woningbouw en de utiliteitsbouw. De ervaring van de opdrachtgever in de bouw is niet bekend. Enkele jaren na de oplevering constateert de opdrachtgever wateroverlast in de kelder. Volgens de opdrachtgever wordt de wateroverlast veroorzaakt door een gebrek aan de keldermuur. De opdrachtgever stelt de opdrachtnemer aansprakelijk voor dit gebrek en vraagt om een oplossing. De opdrachtnemer beantwoordt de vraag door een schikkingsvoorstel te doen. Het schikkingsvoorstel betreft een bedrag van 200 euro voor de aanleg van een drainagesysteem. Wat de opdrachtgever betreft is dit voorstel niet realistisch. Hij besluit daarom zijn rechtsbijstand in te schakelen. Vervolgens heeft de opdrachtnemer pogingen gedaan om het gebrek te verhelpen. Deze pogingen hebben niet geleid tot het oplossen van het probleem. Ten tijde van het interview bestaat het probleem dan ook nog steeds. Na het niet realistische schikkingsvoorstel en na het uitblijven van een oplossing heeft de opdrachtgever de situatie bij de Raad aanhangig gemaakt. In de arbitrageprocedure formuleert de opdrachtgever zijn vordering aan de hand van primaire en subsidiaire eisen. Primair vordert de opdrachtgever een machtiging om een derde partij het gebrek te laten herstellen. Subsidiair vordert de opdrachtgever herstel van het gebrek door de opdrachtnemer. En meer subsidiair vordert de opdrachtgever een vergoeding conform een opgemaakt expertiserapport. In de arbitrageprocedure ontkent de opdrachtnemer aansprakelijk te zijn voor het gebrek. De opdrachtnemer formuleert zijn verweer aan de hand van drie argumenten. Volgens de opdrachtnemer mag ten eerste een kelder altijd enigermate vochtig zijn. Ten tweede is het ontwerp van de keldermuur niet door de opdrachtnemer gemaakt, maar door 56
de architect en de constructeur van de opdrachtgever. Ten derde wordt volgens de opdrachtnemer de lekkage veroorzaakt door een bestrating die is aangelegd door een derde partij na oplevering van de woning. Met betrekking tot de verwerende argumenten van de opdrachtnemer beoordeelt de arbitragecommissie dat er geen sprake is van vochtige muren maar van wateroverlast. Verder beoordeelt de arbitragecommissie dat het ontwerp van de constructie zeer gebruikelijk is voor een kelder: bij dit ontwerp zal onder normale omstandigheden geen lekkage plaatsvinden. Ook is volgens de arbitragecommissie de aangebrachte bestrating geen oorzaak voor de lekkage. De arbitragecommissie concludeert dat het gebrek -met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid- te wijten is aan een niet goed uitgevoerde constructie. De opdrachtnemer is hiervoor aansprakelijk en de opdrachtgever krijgt een bedrag ter vergoeding van herstelkosten toegewezen. Tevens wordt aan de opdrachtgever een vergoeding voor deskundigenkosten en buitengerechtelijke kosten toegewezen. De opdrachtnemer wordt veroordeeld tot het betalen van de arbitragekosten. Het interview is gehouden met een medewerker van de opdrachtnemer. De respondent is mededirecteur van het aannemersbedrijf en hij heeft altijd in de bouw gewerkt. Volgens de respondent is het project een goedlopend project geweest. Hij vindt het daarom opvallend dat juist dit project tot een arbitrageprocedure heeft geleid. De respondent geeft toe dat het bedrijf in het begin niet adequaat heeft gereageerd op het probleem van de opdrachtgever. Het schikkingsvoorstel van 200 euro was niet juist. Als oorzaak voor de niet adequate reactie geeft de respondent een niet goede bedrijfsinterne communicatie. De opdrachtgever heeft in het begin met zijn probleem de voormalige directeur van het bedrijf benaderd. Deze voormalige directeur heeft het schikkingsvoorstel gedaan. In het begin is het probleem van de opdrachtgever voor de huidige directeur onzichtbaar geweest. Het probleem werd zichtbaar op het moment dat de opdrachtgever zijn rechtsbijstand inschakelde. Vanaf dat moment was er geen weg meer terug en leidde het incident tot een procedure bij de Raad. De respondent geeft aan dat ook schikken van het geschil bij de Raad door de juridische bijstand niet werd geaccepteerd. Naar de mening van de respondent heeft de rechtsbijstand van de opdrachtgever de zaak opgeklopt om daar zelf beter van te worden. Volgens de respondent zijn de kosten die voortvloeien uit het geschil voornamelijk arbitragekosten. De respondent beoordeelt de uitspraak van De Raad als een zakelijke beoordeling die goed te volgen is. De respondent merkt op dat zijn gemachtigde zich onvoldoende had voorbereid op de zaak. De gemachtigde verwachtte een technische oplossing voor het probleem. De arbitragecommissie heeft geen technische oplossing gegeven Resultaten interviews
57
en kon dit ook niet, gezien de aard van beoordeling van geschillen door De Raad. De respondent geeft tenslotte aan dat hij al doende leert, maar ook alert of zelfs argwanend wordt. Hij is tegenwoordig extra alert wanneer een opdrachtgever lid is van Vereniging Eigen Huis of een rechtsbijstandverzekering heeft. Het is volgens hem beter om een geschil bij De Raad te voorkomen.
5.2.2
Casus 2: gebreken, te late oplevering en onbetaalde facturen
Het volgende project betreft de verbouwing van een utiliteitspand door een aannemer (de opdrachtnemer) in opdracht van een privaat bedrijf (de opdrachtgever). De opdrachtgever heeft aanbiedingen van aannemers gevraagd met behulp van een aanbesteding op uitnodiging. Vervolgens is de keuze voor de opdrachtnemer gebaseerd op de laagste prijs. De aanneemsom van het project is 576.000 euro. De partijen hebben de UAV 1989 op het project van toepassing verklaard. In december 2000 is de overeenkomst tussen de partijen gesloten en in september 2001 is het project opgeleverd. De opdrachtgever is een klantgericht bedrijf, dat niet vaak participeert in de bouw. De organisatie van het project heeft de traditionele driehoeksverhouding van opdrachtgever, architect en aannemer. De architect heeft het ontwerp voor de verbouwing gemaakt en hij begeleidt het bouwproces. De architect is een persoonlijke relatie van de directeur van de opdrachtgever. De opdrachtnemer is ervaren in de grond-, weg- en waterbouwkunde, maar heeft weinig of geen ervaring in de utiliteitsbouw. Gedurende het proces hebben meerdere meningsverschillen tussen partijen bijgedragen aan het ontstaan van het conflict tussen de partijen. Enkele belangrijke meningsverschillen worden hier beschreven. De kern van het eerste meningsverschil is een tijdelijke constructie die niet in het bestek is voorgeschreven. De constructie is nodig voor de toegankelijkheid en afscherming van in gebruik zijnde gedeelten van de bestaande bouw. De opdrachtnemer heeft een voorstel voor de constructie gedaan. Dit voorstel is door de opdrachtgever als niet adequaat beoordeeld. Volgens de opdrachtgever biedt de voorgestelde constructie te weinig afscherming van de bestaande bouw. Uiteindelijk zijn de partijen overeengekomen een betere, maar ook duurdere constructie te gebruiken. Voor dat moment zijn de extra kosten voor deze constructie door de partijen gedeeld. Een volgend meningsverschil hebben partijen over het geluiddicht zijn van ruimten in het gebouw. Tijdens de bouw blijkt niet volgens bestek te worden gewerkt. Het bestek schrijft materialen voor, evenals het maximale aantal decibel dat mag doordringen vanuit naastgelegen ruimten. Volgens de opdrachtgever zijn op advies van de 58
opdrachtnemer andere materialen gebruikt dan voorgeschreven (in het vonnis is beschreven dat het voorstel voor wijziging van materialen door de architect is gedaan). Op het moment van materiaalwijziging is niet gesproken over geluidsconsequenties. Na het gereed komen van de eerste ruimte, is deze ruimte volgens de opdrachtgever onvoldoende geluiddicht. Ter beoordeling van het geluiddicht zijn, schakelt de opdrachtgever een adviseur in. De adviseur constateert een overschrijding van het voorgeschreven maximale aantal decibel. Hij legt de oorzaak hiervoor bij het ongeschikt zijn van de constructie. Het door de aannemer toegepaste houten frame fungeert zelfs als klankkast. Partijen besluiten na het advies eerst een goede constructie te realiseren en later de schuldvraag te beantwoorden. Over de beantwoording van de schuldvraag en de vergoeding van de kosten is later in de arbitrageprocedure beslist. Het derde belangrijke meningsverschil hebben partijen over de oplevering van het project. Partijen hebben geen gemeenschappelijk beeld van de datum van de oplevering, de oorzaak van de vertraging en de afhandeling van de gevolgen. De opdrachtgever is van mening dat het project in juni is opgeleverd, een eist korting wegens overschrijding van de bouwtijd. De opdrachtnemer is van mening dat het project in september is opgeleverd en eist vergoeding voor kosten wegens bouwtijdverlening. De partijen zien twee onderdelen van het project als mogelijke oorzaken voor de vertraagde oplevering. De eerste mogelijke oorzaak is de te late levering van de vloerbedekking in het gebouw. De tweede mogelijke oorzaak is het te laat gereed zijn van een serviceapparaat in de gevel van het gebouw. De opdrachtgever heeft de vloerbedekking voorgeschreven in het bestek. Tijdens het bouwproces blijkt deze vloerbedekking niet meer leverbaar. De keuze voor een andere vloerbedekking heeft tot gevolg dat de vloerbedekking van overzee geleverd moet worden. Tijdens het transport is de container met de vloerbedekking onverwacht lang vastgehouden bij een douanepost. De vloerbedekking wordt in juli aangebracht. De opdrachtgever beoordeelt het gebouw dus in juni als niet te gebruiken. In juli is echter ook het serviceapparaat niet in de gevel geplaatst. In de gevel zit een gat. Voor het aanleveren van de gegevens m.b.t. de plaatsing is de opdrachtgever zelf verantwoordelijk. De gegevens worden in september aangeleverd. De opdrachtgever vindt dat het ontbreken van het serviceapparaat de oplevering niet in de weg staat. Het gat kan volgens de opdrachtgever provisorisch worden dichtgemaakt, maar een gebouw zonder vloerbedekking is volgens hem niet te gebruiken. De opdrachtgever is van mening dat de opdrachtnemer aansprakelijk is voor de vertraagde oplevering. De opdrachtgever komt daardoor tot de conclusie dat hij gerechtigd is betaling van een deel van de facturen op te schorten. De opdrachtnemer is echter van mening dat hij recht heeft op betaling van de facturen en heeft daarom het geschil bij de Raad aanhangig gemaakt. Resultaten interviews
59
In de arbitrageprocedure vordert de opdrachtnemer vergoeding van kosten en betaling van facturen. De kosten zijn het gevolg van de vertraagde oplevering. De facturen bestaan uit een onbetaalde termijnfactuur en een onbetaalde meerwerkfactuur. De opdrachtgever ontkent de bedragen verschuldigd te zijn. De opdrachtgever vordert zelf een bedrag wegens te late oplevering. Daarnaast vordert de opdrachtgever opschorting van betaling van de facturen of de betaling van een bedrag wegens herstel van bestrating. De arbitragecommissie beoordeelt het geschil over het geluiddicht maken van de ruimten. De arbitragecommissie overweegt daarbij dat de architect heeft verzocht de materialen te wijzigen. Ook overweegt de arbitragecommissie dat het onbekend is of de ruimten op basis van het oorspronkelijke ontwerp wel voldoende geluiddicht zouden zijn geweest. De arbitragecommissie concludeert dat enerzijds de wijziging van materialen voor risico van de opdrachtgever blijven. Anderzijds is de opdrachtnemer verantwoordelijk voor de volledigheid van de uitvoering van de ruimten. De opdrachtnemer krijgt zijn vordering gedeeltelijk toegewezen. Vervolgens beoordeelt de arbitragecommissie de vertraagde oplevering. Volgens de arbitragecommissie hebben beide partijen invloed gehad op de vertraging. De arbitragecommissie beoordeelt dat het ontbreken van gegevens met betrekking tot het serviceapparaat de ingebruikname van het gebouw in de weg heeft gestaan (september). De opdrachtnemer heeft echter zelf ook vertraging veroorzaakt tussen juni en juli. De opdrachtnemer krijgt vergoeding van kosten gedeeltelijk toegewezen over de periode juli tot september. Met betrekking tot de vertraagde oplevering krijgt de opdrachtgever dus geen bedrag toegewezen. Met betrekking tot de bestrating (een in het vonnis vermelde eis, niet als belangrijke eis in het interview ter sprake gekomen) overweegt de arbitragecommissie dat enerzijds de opdrachtnemer het legadvies niet heeft gevolgd. Anderzijds heeft de architect geen aanwijzingen gegeven. Volgens de arbitragecommissie is plaatselijk herstel van de bestrating nodig. De opdrachtnemer dient een deel van de schade aan de opdrachtgever te vergoeden. De arbitragecommissie oordeelt dat de opdrachtgever meer in het ongelijk gesteld is dan de opdrachtnemer. De opdrachtgever dient naar zijn meerdere mate van ongelijk het grootste deel van de arbitragekosten te betalen (2/3). De opdrachtnemer betaalt 1/3 van de arbitragekosten. Het interview is gehouden met een medewerker van de opdrachtgever. De respondent is de directeur van het bedrijf. De respondent heeft weinig ervaring in de bouw. Hij is geen professionele opdrachtgever. Omdat de opdrachtgever weinig ervaring heeft in de bouw, kan hij zelf geen directie voeren op het project. De respondent kiest 60
ervoor zich tijdens het bouwproces te laten vertegenwoordigen door de architect. Volgens de respondent zijn de meningsverschillen en het conflict ontstaan door meerdere factoren. De respondent geeft aan dat, ten eerste, de architect en de opdrachtnemer te verschillend waren. De architect was een perfectionist terwijl de opdrachtnemer een ’ruwe’ aannemer was. Daardoor konden de partijen niet door één deur en heeft er geen goede samenwerking kunnen ontstaan. Ten tweede is de opdrachtgever niet gelukkig met de keuze voor de aannemer. In het selectieproces heeft de opdrachtgever voor hem drie bekende aannemers en een aannemer van buiten de regio om een offerte gevraagd. De aannemer van buiten de regio heeft de laagste prijs geoffreerd. De opdrachtgever heeft zijn keuze op basis van de laagste prijs gemaakt. De keuze viel dus op de aannemer van buiten de regio, ondanks de tekortkomingen in de ervaring van de aannemer in de utiliteitsbouw. Ten derde hadden onvolkomenheden in het bestek in combinatie met de onvoldoende communicatieve architect irritatie bij de opdrachtnemer tot gevolg. De opdrachtnemer vindt het vervelend om, door onduidelijkheden in het bestek en de communicatie, fouten te maken. Daarnaast heeft de architect onvoldoende in de gaten gehad wat de consequenties van materiaalkeuzen waren. Extra vervelend is geweest dat de architect geen aansprakelijkheidsverzekering had. De opdrachtgever kan de extra kosten niet verhalen op de bevriende architect. Volgens de respondent is de sfeer vanaf het begin van het project te snijden. Daarna is het niet meer goed gekomen. Tijdens de bouwvergaderingen was de spanning voortdurend aanwezig en zijn duidelijk woorden gevallen. Wellicht zou het project anders hebben gelopen als de opdrachtgever een andere combinatie van architect en aannemer had geselecteerd. De beslissingen van de arbitragecommissie vindt de respondent gedeeltelijk goed te volgen. Bij enkele beslissingen van de arbitragecommissie dient de respondent zich neer te leggen. De beslissing met betrekking tot het meningsverschil over de vertraagde oplevering kan de respondent niet volgen. De respondent blijft van mening dat het ontbreken van de vloerbedekking het beslissingscriterium voor de arbitragecommissie had moeten zijn. Wanneer zich in de toekomst weer een bouw of verbouwing voordoet, zal de opdrachtgever alleen met bekende aannemers werken. Daarbij komt kwaliteit centraal te staan. Het maken van fouten door een aannemer is volgens hem niet erg, als de aannemer maar bereid is deze fouten te herstellen.
Resultaten interviews
61
5.2.3
Casus 3: onbetaalde factuur en gebreken
Het derde project is de verbouwing van een woning door een aannemer (de opdrachtnemer) in opdracht van een particuliere huizenbezitter (de opdrachtgever). Na eerdere slechte ervaringen heeft de opdrachtgever het ontwerp van de woning niet laten maken door een architect. De opdrachtgever heeft een bouwkundig adviesbureau gevraagd wat veranderd zou moeten worden aan de bestaande gedateerde woning. Op basis van dit advies heeft de opdrachtgever drie aannemers gevraagd een offerte te maken. De aannemers offreerden drie identieke prijzen. Omdat de opdrachtgever op basis van de gelijke prijzen geen keuze kon maken, heeft hij de aannemers uitgenodigd op locatie voor een inhoudelijke toelichting. Op basis van deze toelichting heeft de opdrachtgever een keuze gemaakt. In de keuze voor de opdrachtnemer heeft meegespeeld dat de opdrachtnemer grote opdrachtgevers in zijn klantenkring heeft, zoals woningbouwcorporaties en gemeenten. De opdrachtnemer heeft de renovatie van de woning gedaan exclusief de afbouw ervan. De afbouw van de woning is onderaanbesteed en wat elektrawerk betreft onder-onderaanbesteed. De opdrachtgever heeft zich tijdens het bouwproces niet laten bijstaan door een deskundige uit de bouw. De opdrachtgever en de opdrachtnemer zijn in hun overeenkomst de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 92) overeengekomen. Het project is in april 2001 door de opdrachtnemer opgeleverd. De opdrachtgever is beroepsmatig een ondernemer. Klantgerichte verkoop van producten is een belangrijk kenmerk van zijn ondernemersschap. De opdrachtgever heeft weinig ervaring in de bouw en kan gezien worden als een incidentele opdrachtgever. De opdrachtnemende partij is een middelgroot aannemersbedrijf. Het aannemersbedrijf heeft naast grote opdrachtgevers kleine opdrachtgevers in zijn klantenkring. De verbouwing van de woning is een relatief kleine opdracht voor de opdrachtnemer. Gedurende het bouwproces verschillen de partijen meerdere keren van mening over de aanpak van de werkzaamheden. Op die momenten kunnen de partijen oplossingen vinden die beiden kunnen accepteren. Bij de oplevering van de woning vindt de opdrachtgever echter dat er diverse gebreken zijn. De drie belangrijkste gebreken zijn een gebrekkig elektranetwerk, onvoldoende douchewater en een gebrekkige vloerverwarming. Door de gebreken aan het elektrawerk kan de opdrachtgever geen volledig gebruik maken van de keuken en whirlpool faciliteiten. Het douchewater is onvoldoende omdat de temperatuur van het water steeds terugvalt. Het terugvallen van de temperatuur wordt veroorzaakt door een niet goed functionerende warmwaterinstallatie. Door gebreken aan de vloerverwarming heeft de opdrachtgever een kamer in de woning die niet voldoende verwarmd kan worden. De opdrachtgever heeft 62
de opdrachtnemer in gebreke gesteld en hij heeft de betaling van de laatste factuur opgeschort. Het opschorten van de betaling is aanleiding voor de aannemer om het geschil aanhangig te maken bij de Raad. In de arbitrageprocedure vordert de opdrachtnemer betaling van het bedrag dat door de opdrachtgever niet is betaald. De opdrachtgever betwist het bedrag verschuldigd te zijn. Volgens de opdrachtgever heeft de opdrachtnemer ondeugdelijk werk geleverd. In de procedure heeft de opdrachtgever naast eisen met betrekking tot het elektrawerk, het douchewater en de vloerverwarming nog meer eisen. Volgens de opdrachtgever heeft de opdrachtnemer schade aan het zwembad veroorzaakt, moeten nog enkele posten minderwerk worden verrekend, heeft de opdrachtnemer geen garantiebewijzen afgegeven en heeft de opdrachtgever recht op een bedrag wegens misgelopen subsidie. De arbitragecommissie beoordeelt de eisen van de partijen als volgt. In de beoordeling overweegt de arbitragecommissie dat de opdrachtgever niet deskundig is. Vervolgens wordt de eis met betrekking tot het elektrawerk geheel toegewezen. De eis met betrekking tot het douchewater wordt eveneens geheel toegewezen. De eis met betrekking tot de schade aan het zwembad wordt gedeeltelijk toegewezen. De eis met betrekking tot de vloerverwarming wordt grotendeels afgewezen. De opdrachtgever eist vervanging van de vloerverwarming. Vervanging van de vloerverwarming wordt door de arbitragecommissie als buiten proportioneel gezien. Volgens de arbitragecommissie is het bijplaatsen van een radiator voldoende. De eis met betrekking tot de garantiebewijzen wordt toegewezen, deze hadden aan de opdrachtgever moeten worden afgegeven. Het bedrag dat de opdrachtgever eist wegens het mislopen van subsidie dient door de opdrachtnemer te worden vergoed. De overige eisen van de opdrachtgever worden per post geheel of gedeeltelijk toegewezen. Ook wordt aan de opdrachtgever een bedrag aan expertisekosten toegewezen. Een enkele eis van de opdrachtgever wordt afgewezen. Samengevat krijgt de opdrachtgever nagenoeg al zijn eisen geheel of gedeeltelijk toegewezen. De arbitragecommissie verrekent de aan de opdrachtgever toegewezen bedragen met het door de opdrachtnemer geëiste bedrag. Na verrekening rest de opdrachtnemer een bedrag. Dit resterende bedrag krijgt de opdrachtnemer toegewezen, onder de voorwaarde dat de betaling van het bedrag mag worden opgeschort zolang niet aan de afgifte van garantiebewijzen is voldaan. Met betrekking tot de kosten van de arbitrageprocedure overweegt de arbitragecommissie dat de opdrachtnemer het meeste in het ongelijk is gesteld. Op basis van deze overweging moet de opdrachtnemer 3/4 van de arbitragekosten betalen en de opdrachtgever 1/4 van deze kosten. De respondent in het interview is de opdrachtgever van het project. De responResultaten interviews
63
dent kijkt met gemengde gevoelens terug op het bouwproces. Enerzijds vindt hij de Nederlandse bouw vaktechnisch goed. Voor werknemers in de bouw zijn er goede opleidingen, er is voldoende ervaring en er zijn goede vakmensen. Anderzijds heeft de bouw naar de mening van de respondent ook een graaicultuur. Deze mening baseert de respondent op ervaringen tijdens het huidige project en voorgaande projecten. Ten eerste vindt de respondent het hoogst opmerkelijk dat de aannemers drie identieke prijzen gaven voor de verbouwing van de woning. Het verschil tussen de prijsopgaven was slechts enkele euro’s. De respondent kon zich niet aan het idee onttrekken dat de aannemers voorafgaand aan de prijsopgave met elkaar hadden overlegd. Ten tweede vindt de respondent dat de opdrachtnemer gemakkelijk geld heeft verdiend door de afbouw van de woning uit te besteden aan onderaannemers. Volgens de respondent liepen de onderaannemers ’de kantjes er af’. Daarnaast bleef het toezicht vanuit de opdrachtnemer beperkt tot een te onervaren toezichthouder die nauwelijks op het project langskwam. Ten derde vindt de respondent dat de opdrachtnemer weinig betrokken was bij het project. De partijen hebben tijdens het bouwproces oplossingen kunnen vinden voor de meningsverschillen. De communicatie moest echter voortdurend van de kant van de respondent komen. De respondent had dagelijks contact met de directie van de opdrachtnemer, maar dit leidde niet tot actie van de opdrachtnemer. De respondent kreeg geen klantgerichte service terwijl hij dit wel verwachtte. De respondent heeft tijdens het bouwproces rechtsbijstand ingeschakeld om te bemiddelen. De opdrachtnemer bleek echter niet bereid te schikken. Naar de mening van de respondent wilde de opdrachtnemer alleen geld zien. Terugkijkend ziet de respondent het bouwproces en de daarop volgende arbitrageprocedure als een strijd. Hij schat in dat de opdrachtnemer als winnaar uit deze strijd is gekomen. De opdrachtnemer heeft kosten vergoed gekregen en 95% van de winst binnen. Voor de respondent zijn de gebreken, de laatste paar procent van de bouw, bepalend voor de gehele beleving van de woning. Voor de respondent is de woning immers pas af als deze 100% in orde is. Extra vervelend is dat het herstel, inmiddels vijf jaar later, duurder is geworden. Het gaat de respondent echter niet zozeer om het geld, maar om het feit dat de vervelende situatie niet nodig was geweest. De respondent had het doel een woning te krijgen zoals hij zelf wilde, maar dat is uiteindelijk niet gelukt.
64
5.2.4
Casus 4: betwisting van gunning na aanbesteding
Het volgende project is de renovatie van een gebouw. De partijen in deze casus hebben een geschil over de aanbesteding van de renovatie. De renovatie is aanbesteed via ’onderhandse aanbesteding na selectie’. De aanbesteding vond plaats in februari 2004. Op de aanbesteding is het Uniform Aanbestedingsreglement 1986 (UAR 1986) van toepassing. De opdrachtgevende partij laat zich tijdens de aanbesteding en de uitvoering van het project bijstaan door een team van deskundigen. De opdrachtnemer (hierna: de laagste inschrijver) is een middelgrote aannemer met voornamelijk ervaring in de Utiliteitsbouw. In de aanbestedingsprocedure heeft de opdrachtgever vijf aannemers uitgenodigd een aanbieding te doen. Vier aannemers hebben een aanbieding gedaan. De opdrachtgever gunt vervolgens het project aan een andere aannemer dan de aannemer met de laagste prijs (de laagste inschrijver). Deze laagste inschrijver vindt dat hij daardoor schade lijdt en maakt het geschil aanhangig bij de Raad. De laagste inschrijver vordert ’een voor recht verklaring’ dat de opdrachtgever de eigen aangekondigde aanbestedingsregels heeft geschonden. Volgens de laagste inschrijver is de opdrachtgever toerekenbaar tekort gekomen. De laagste inschrijver eist een schadevergoeding. De opdrachtgever verweert zich met de stelling dat de laagste inschrijver een andere partij is dan hij heeft uitgenodigd om een aanbieding te doen. De opdrachtgever beredeneert dat hij het werk niet kan gunnen aan een partij die hij niet heeft uitgenodigd. In de arbitrageprocedure concludeert de arbitragecommissie dat de opdrachtgever ten onrechte de aanbieding van de laagste inschrijver ter zijde heeft gelegd. De arbitragecommissie volgt de opdrachtgever niet in de stelling dat een ander bedrijf dan uitgenodigd een aanbieding heeft gedaan. De arbitragecommissie beoordeelt dat de inschrijving wel is gedaan door de uitgenodigde partij. Aan de laagste inschrijver wordt een bedrag aan schadevergoeding toegekend. Het toegekende bedrag is echter aanzienlijk kleiner dan het bedrag geëist door de laagste inschrijver. De arbitragecommissie geeft als motivering voor het kleinere bedrag dat de laagste inschrijver voor een belangrijk deel niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden. Omdat de eis van de laagste inschrijver veel afwijkt van het bedrag dat wordt toegekend, wordt de laagste inschrijver naast de opdrachtgever gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Op basis van het ongelijk dient de opdrachtgever 2/3 van de arbitragekosten te betalen. De laagste inschrijver dient 1/3 van de arbitragekosten te betalen. Het interview is gehouden met een functionaris van de opdrachtgever. Volgens deze functionaris (de respondent) is de opdrachtgever niet ervaren in de bouw en Resultaten interviews
65
daarom laat de opdrachtgever zich bijstaan door een team van deskundigen. Volgens de respondent is de opdrachtgever als partij (inclusief de deskundigen) door de arbitragecommissie als deskundig gezien en ook als deskundig behandeld tijdens de arbitrageprocedure. De respondent geeft aan dat de opdrachtgever zich op de renovatie van het gebouw heeft voorbereid door een renovatiecommissie aan te stellen. De renovatiecommissie stond onder leiding van twee ervaren Delftse ingenieurs. De renovatiecommissie regelde de inschrijving, behandelde de aanbesteding en begeleidde de uitvoering van het project. De respondent merkt op dat de renovatie uiteindelijk geheel naar tevredenheid van de opdrachtgever is verlopen. In contrast met de renovatie is de aanbesteding minder goed verlopen. In het begin heeft de opdrachtgever veel moeite gedaan om inschrijvers te krijgen. Hierdoor werd de keuzevrijheid van de opdrachtgever beperkt. De opdrachtgever heeft een keuze uit de aanbieders gemaakt en heeft daarbij de laagste inschrijver gepasseerd. De opdrachtgever is van mening dat hij de inschrijver niet had uitgenodigd. De opdrachtgever kreeg een aanbieding van een aannemer uit Amsterdam, terwijl hij een bedrijf uit Rotterdam had uitgenodigd. Volgens de opdrachtgever deed de laagste inschrijver ’vaag’ over de bedrijfssamenstelling voorafgaand aan de aanbieding. Volgens de respondent was de laagste inschrijver op meer punten onaantrekkelijk als aannemer. De laagste inschrijver had een laconieke houding in vergelijking met de alerte en geïnteresseerde houding van andere aanbieders. De planning van de laagste inschrijver was te krap en het ontbrak hierin aan details. De verrekenprijzen waren hoger dan bij de andere aanbieders. Daarnaast had de laagste inschrijver niet de juiste papieren ingevuld bij de inschrijving. Alles bij elkaar genomen maakte de laagste inschrijver geen geloofwaardige indruk. De renovatiecommissie is soepel omgegaan met de papieren bij de inschrijving, waardoor de opdrachtgever de laagste inschrijver op basis van deze papieren niet kon uitsluiten. Voor de overige onaantrekkelijke punten had de opdrachtgever geen criteria in de aanbesteding om een aanbieder wel of niet te selecteren. In de arbitrageprocedure heeft de opdrachtgever het standpunt ingenomen dat hij de laagste inschrijver niet heeft uitgenodigd. Dit standpunt kon volgens een gespecialiseerde jurist worden gehandhaafd. Het is voor de opdrachtgever een teleurstelling dat de arbitragecommissie anders oordeelde dan de opdrachtgever had gewild. Volgens de respondent is het ook een teleurstelling dat de opdrachtgever niet strakker is omgegaan, en niet strakker heeft kunnen omgaan, met de aanbiedingen in de aanbestedingsprocedure. De respondent beredeneert dat de opdrachtgever het niet invullen van het inschrijvingsbiljet door de laagste inschrijver niet meer tegen 66
de laagste inschrijver heeft kunnen gebruiken. Daarnaast had de opdrachtgever meer informatie over de inschrijvende aannemers kunnen verzamelen. Graag had de opdrachtgever de voorwaarden en criteria in de aanbesteding zo gesteld dat hij, zonder gevaar van een procedure bij de Raad, een andere aanbieder dan de laagste inschrijver kon selecteren. Concluderend beredeneert de respondent dat hij blij is de laagste inschrijver te hebben gepasseerd. De respondent is teleurgesteld een bedrag aan schadevergoeding te moeten betalen. Hij is echter van mening beter af te zijn dan wanneer de opdrachtgever in zee was gegaan met de laagste inschrijver.
5.2.5
Casus 5: prijsstijgingen van loon en materiaal
Het volgende geschil is ontstaan tussen een hoofdaannemer en een onderaannemer. In 1999 hebben de hoofdaannemer en de onderaannemer een overeenkomst gesloten met betrekking tot de elektrotechnische en de werktuigbouwkundige installaties in een utiliteitspand. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de hoofdaannemer van toepassing. De aanneemsom van het installatiewerk is 1.866.470 euro. De onderaannemer is een middelgroot installatiebedrijf. Het installatiebedrijf heeft ongeveer 80 jaar ervaring in de utiliteitsbouw en de woningbouw. Het project start dertien maanden later dan gepland, door invloed van de opdrachtgever van het project. Door de latere start zijn de prijzen van loon en materiaal veranderd ten opzichte van de oorspronkelijke prijzen. De partijen zijn een risicoregeling overeengekomen waarin verrekening van de prijzen van loon en materiaal is opgenomen. Tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer staat vast dat de onderaannemer recht heeft op een vergoeding. De onderaannemer is het echter niet eens met de hoogte van de vergoeding. In afwijking op de overeengekomen regeling vindt de onderaannemer dat hij recht heeft op een hoger bedrag. Het hogere bedrag baseert de onderaannemer op het percentage dat de hoofdaannemer zelf krijgt wegens vertragingsschade, van de opdrachtgever van het project. De hoofdaannemer is van mening dat er geen grondslag bestaat voor een vergoeding op basis van de berekening van de onderaannemer. De onderaannemer blijft echter bij zijn standpunt en maakt het geschil aanhangig bij de Raad. In de procedure vordert de onderaannemer het bedrag dat hij heeft berekend op basis van de vergoeding van de opdrachtgever aan de hoofdaannemer. De hoofdaannemer verweert zich in de arbitrageprocedure met de stelling dat er geen grondslag voor deze berekening bestaat. De arbitragecommissie volgt de hoofdaannemer in deze stelling. De arbitragecommissie concludeert dat de onderaannemer geen recht heeft Resultaten interviews
67
op de berekende vergoeding. Wel heeft de onderaannemer recht op een vergoeding zoals in de risicoregeling overeengekomen tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer. De verdeling van de arbitragekosten wordt gebaseerd op het ongelijk van de partijen. Het door de onderaannemer gevorderde bedrag is aanzienlijk groter dan het aan hem toegekende bedrag. Beide partijen worden gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Naar ratio van het ongelijk dient de onderaannemer 85% van de arbitragekosten te betalen en de hoofdaannemer 15%. Het interview is gehouden met een medewerker van de onderaannemer. De beoogde respondent is ten tijde van het gesprek verhinderd. Het interview wordt vervolgens gehouden met de ’nieuwe’ directeur van de onderaannemer. Deze nieuwe directeur is onbekend met het onderhavige project. Besloten wordt om het gesprekonderwerp te veranderen naar de ervaringen van het installatiebedrijf als ondernemer in de huidige bouw. Het interview krijgt daarmee voornamelijk het onderwerp: de positie van het installatiebedrijf ten opzichte van andere partijen in de bouw, heden en op de langere termijn. In het interview wordt de huidige situatie in de bouw besproken op basis van de houding van opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouw in het verleden. Volgens de respondent heeft de huidge bouw een slechte naam door de slechte prestaties die worden geleverd. In het verleden ging volgens de respondent de opdrachtnemer op zoek naar hiaten in het bestek, om vervolgens na gunning van werk de hiaten als meerwerk bij de opdrachtgever in te dienen. Volgens de respondent kan de houding van de opdrachtgever hier niet los van worden gezien. Wanneer een opdrachtgever in het ontwerpproces alleen maar voor de laagste prijs gaat, komt volgens de respondent een project met hiaten op de markt. Als deze opdrachtgever ook bij de aanbesteding alleen maar voor de laagste prijs gaat, zal de opdrachtnemer volgens de respondent op zoek gaan naar hiaten om toch winst te kunnen maken. Als gevolg van de houding van de opdrachtgevers en de opdrachtnemers in het verleden ziet de respondent in de huidige bouw twee negatieve trends. Ten eerste bevechten opdrachtgevers en opdrachtnemers elkaar op basis van aanbestedingsregels. Ten tweede verliezen opdrachtgevers de controle over hun project. Met betrekking tot het elkaar bevechten op basis van de aanbestedingsregels, geeft de respondent aan dat opdrachtgevers niet meer weten wat ze moeten vragen. De opdrachtgevers zijn bang voor een aanbestedingsgeschil bij de Raad. Volgens de respondent was er altijd wel een foutje te vinden in de opdracht. Op basis van dit foutje werd een geschil aanhangig gemaakt, door een aanbieder die het werk niet gegund kreeg. Tegenwoordig maken opdrachtgevers meer gebruik van tenderbureaus, waardoor juristen de aanbesteding doen. Opdrachtnemers ontkomen er vervolgens niet aan om ook juristen bij 68
het aanbieden te betrekken. De inhoud van het project wordt naar de achtergrond gedrongen omdat de regels van het aanbesteden naar de voorgrond komen. Het naar de achtergrond verdringen van de inhoud is volgens de respondent geen goede ontwikkeling. Met betrekking tot het verlies van controle van de opdrachtgever op het project, geeft de respondent aan dat selectiecriteria onredelijk hoog worden gesteld. Zoals toegestaan binnen de Europese aanbestedingsregels worden door de opdrachtgevers referentieprojecten gevraagd. Volgens de respondent worden dikwijls onredelijk veel referentieprojecten gevraagd. Het installatiebedrijf werkt in de regio en niet nationaal. Wanneer een opdrachtgever bijvoorbeeld installatiewerk in meerdere gemeentehuizen als referentie eist, kan het installatiebedrijf hier niet aan voldoen. Er worden immers niet zo veel gemeentehuizen in de regio gebouwd en verbouwd. Door de geëiste referentiewerken kan volgens de respondent het werk alleen maar worden uitbesteed aan een nationaal opererende aannemer. Dikwijls besteedt deze nationaal opererende aannemer het werk weer uit aan de lokale opdrachtnemers. Volgens de respondent is deze ontwikkeling niet goed voor zowel opdrachtgevers als lokale opdrachtnemers. De opdrachtgevers hebben geen idee wie uiteindelijk het werk uitvoert. De opdrachtnemers hebben minder bewegingsruimte en kunnen minder goed inspelen op de wensen van de opdrachtgever. De respondent voelt zich door hoofdaannemers uitgeknepen. In de toekomst richt de opdrachtnemer zich op kleinere projecten en op projecten waarin hij als gelijkwaardige partner kan werken, zoals in een bouwteam.
5.2.6
Casus 6: herstel van gebreken en vergoeding van kosten
Het laatste project is de bouw van een woning door een aannemer (de opdrachtnemer) in opdracht van een particuliere huizenbezitter (de opdrachtgever). De opdrachtgever heeft de opdrachtnemer geselecteerd op basis van de lage prijs die de opdrachtnemer voor het werk vroeg. De partijen sluiten in september 2000 een overeenkomst en per juni 2001 vindt de oplevering van het project plaats. De aanneemsom van het project is 213.277 euro. De partijen verklaren de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het bouwbedrijf (AVA 1992) op het werk van toepassing. De opdrachtgever besteedt het loodgieterswerk en het elektrawerk los van de bouw van de woning uit. De opdrachtgever heeft weinig ervaring in de bouw. De opdrachtnemende partij is een middelgroot aannemersbedrijf met ervaring in de woningbouw en de utiliteitsbouw. Na aanvang van het project gaat de ruwbouw van de woning voortvarend. Na de Resultaten interviews
69
ruwbouwfase hebben partijen meer meningsverschillen over de toegepaste materialen en de uitvoering van het project. Het eerste meningsverschil gaat over de deuren op de bovenverdieping. Door de opdrachtnemer zijn andere deuren geplaats dan gevraagd door de opdrachtgever. De opdrachtgever stelt zich naar zijn mening clement op en gaat akkoord met de afwijkende deuren. Het tweede meningsverschil berteft de toegang tot de douche. Naar de mening van de opdrachtgever is de toegang tot de douche te klein. De oorzaak van een kleinere toegang is de plaatsing van een rookkanaal. Bij plaatsing van een rookkanaal (door de opdrachtnemer) blijkt een elektraleiding (geplaatst door een andere opdrachtnemer) in de weg te liggen. Als oplossing verplaatst de opdrachtnemer het rookkanaal. De verplaatsing heeft echter tot gevolg dat de toegang tot de aangrenzende douche te klein wordt. Na protest van de opdrachtgever breekt de opdrachtnemer het rookkanaal af en wijzigt hij de plaatsing ervan. Het derde meningsverschil hebben partijen met betrekking tot dakplaten. Volgens de opdrachtgever heeft de opdrachtnemer kromgetrokken dakplaten gebruikt. Pas na dringend verzoek van de opdrachtgever worden de dakplaten gecorrigeerd. Het vierde meningsverschil gaat over marmeren wandtegels voor de badkamer. De opdrachtgever heeft deze natuurtegels uitgezocht op basis van een voorbeeldtegel. De opdrachtgever vindt de geleverde tegels te veel afwijken van de voorbeeldtegel. De opdrachtgever weigert vervolgens de tegels te accepteren. Omdat de opdrachtgever de tegels niet accepteert, legt de opdrachtnemer het project stil. Bij de oplevering van de woning constateert de opdrachtgever veel gebreken. Ten tijde van de oplevering heeft de opdrachtnemer de betaling van een meerwerkfactuur tegoed van de opdrachtgever. De partijen komen overeen dat de opdrachtgever de helft van het meerwerk bij de oplevering betaalt en de andere helft na het herstel van de gebreken. De opdrachtnemer herstelt een deel van de gebreken, maar de partijen hebben een meningsverschil over de deugdelijkheid van dit herstel. Volgens de opdrachtgever is het herstel ondeugdelijk en hij weigert het tweede deel van de meerwerkfactuur te betalen. Met betrekking tot de gebreken bij de oplevering schakelt de opdrachtgever zijn rechtsbijstand in. Bemiddeling van rechtsbijstand leidt tot herstel van kleine gebreken door de opdrachtnemer. Kort na de oplevering komen de wandtegels in de badkamer los van de muur. De opdrachtgever maakt aanspraak op de garantie van het tegelwerk. De opdrachtnemer weigert echter het probleem te verhelpen, omdat de opdrachtgever het tweede deel van de meerwerkfactuur niet heeft betaald. Volgens de opdrachtgever ontstaat door 70
de losse tegels een gevaarlijke situatie en hij stut het tegelwerk. De opdrachtgever vraagt de Raad op een spoedplaatsopneming te doen, om de deugdelijkheid van het wandtegelwerk te beoordelen. De arbitragecommissie heeft de situatie aanschouwd en gezien dat een risico bestaat van vallende wandtegels. Na de spoedplaatsopneming herstelt de aannemer het wandtegelwerk in de badkamer. De verdere afhandeling van de gebreken volgt in de arbitrageprocedure. In de arbitrageprocedure heeft de opdrachtgever meerdere eisen. De opdrachtgever eist de betaling van een bedrag wegens onvoldoende herstel van gebreken. Hij eist vergoeding van de herstelkosten van het tegelwerk van de vloer van de badkamer. De opdrachtgever eist de garantieverklaringen met betrekking tot het tegelwerk in het algemeen. Daarnaast eist de opdrachtgever vergoeding van de kosten van deskundigen. Met betrekking tot het herstel van de gebreken overweegt de arbitragecommissie dat de opdrachtgever zijn eisen gedeeltelijk onvoldoende onderbouwt. De arbitragecommissie wijst de eisen gedeeltelijk toe en grotendeels af. De arbitragecommissie wijst de herstelkosten van het tegelwerk van de vloer toe, het tegelwerk had door de opdrachtnemer hersteld moeten worden. De arbitragecommissie wijst de eis van garantieverklaringen voor het tegelwerk af. De opdrachtgever heeft niet aangetoond dat de partijen garantieverklaringen zijn overeengekomen. De kosten voor het inschakelen van deskundigen worden door de opdrachtnemer niet betwist, deze kosten worden toegewezen. De betaling van de arbitragekosten is gebaseerd op het ongelijk van de partijen. De opdrachtgever wordt meer in het ongelijk gesteld dan de opdrachtnemer. De opdrachtgever wordt veroordeeld tot betaling van 60% van de arbitragekosten. De opdrachtnemer moet 40% van de arbitragekosten betalen. Zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer hebben meegewerkt aan het onderzoek. Met beide partijen is (apart) een interview gehouden over de gebeurtenissen tijdens het bouwproces. Beide partijen laten zich negatief uit over elkaar. De opdrachtgever vindt dat de opdrachtnemer een dominante houding heeft, afspraken niet nakomt, gebruik maakt van zijn machtspositie en gebreken niet of slecht herstelt. Volgens de opdrachtgever heeft de opdrachtnemer een niet ethische manier van werken die neigt naar oplichterij. De opdrachtgever voelde zich bij de neus genomen. Volgens de opdrachtgever herstelt de opdrachtnemer gebreken niet zonder hierop te worden gewezen. Ziet een opdrachtgever een gebrek niet, dan heeft de opdrachtnemer volgens de respondent gewonnen. Daarnaast komt volgens de opdrachtgever de opdrachtnemer met ondeugdelijke oplossingen in de gevallen dat de opdrachtgever wel ziet dat er een gebrek is. Volgens de opdrachtnemer is de opdrachtgever niet eerlijk geweest. Het herstellen van gebreken had volgens de opdrachtnemer geen zin. De opdrachtnemer zou nooit Resultaten interviews
71
aan de verwachtingen van de opdrachtgever hebben kunnen voldoen. De opdrachtgever wilde volgens de opdrachtnemer meer dan 100%. De opdrachtgever verwachtte een goede samenwerking tussen de opdrachtnemer en de andere aannemers (elektrawerk en loodgieterswerk). Volgens de opdrachtgever hebben de opdrachtnemer en de andere aannemers niet goed met elkaar samengewerkt. Bij het optreden van problemen gaven deze opdrachtnemende partijen elkaar de schuld. De opdrachtnemer stelt hiertegenover dat de opdrachtgever het werk apart uitbesteedde om goedkoop uit te kunnen zijn. Het afstemmen van de werkzaamheden van de verschillende opdrachtnemers zou dan kosteloos en vanzelf moeten gaan. De opdrachtnemer heeft echter de ervaring dat het juist heel moeilijk is om de werkzaamheden van verschillende partijen goed af te stemmen. De opdrachtnemer heeft zelf het gevoel politieagent te moeten spelen om verschillende partijen samen te laten werken. De opdrachtgever vertelt dat het conflict met de opdrachtnemer niet het enige conflict is van de opdrachtgever bij deze bouw. Ook met de loodgieter heeft de opdrachtgever een geschil. En ook dit geschil wordt volgens de opdrachtgever beslist door een scheidsgerecht, in dit geval de rechtbank. Volgens de opdrachtgever maakt de opdrachtnemer gebruik van een machtspositie wanneer zich meningsverschillen voordoen. De opdrachtnemer dreigt met een arbitrageprocedure in het geval dat de opdrachtgever het werk niet deugdelijk vindt en daarom niet betaalt. Door op deze manier te dreigen zou de opdrachtgever zwichten en alsnog betalen. De opdrachtnemer geeft toe dat hij gebruik maakt van deze manier van dreigen. Naar zijn mening met goed gevolg. Volgens de opdrachtnemer doet het dreigen met een brief van zijn advocaat wonderen. De opdrachtgever reageert direct. Wanneer de opdrachtgever vervolgens bereid is te betalen, is de aannemer bereid de gebreken te herstellen. Volgens de opdrachtnemer spelen emoties een rol tijdens het ontstaan van een geschil. Dit geldt zowel voor de opdrachtnemer als voor de opdrachtgever. De opdrachtnemer geeft aan jarenlange ervaring te hebben in de bouw. Volgens de opdrachtnemer is hij, dankzij deze ervaring, goed in staat geschillen zakelijk op te lossen. Volgens de opdrachtnemer zijn onervaren opdrachtgevers dikwijls niet in staat een meningsverschil zakelijk op te lossen. Naar de mening van de opdrachtnemer moeten onervaren particulieren zich bij laten staan door een deskundige. Deze deskundige is goed in staat vertrouwen te wekken bij de opdrachtgever. Door het vertrouwen van de opdrachtgever in de deskundige kan de deskundige de opdrachtgever met beide benen op de grond zetten, beter dan de opdrachtnemer zelf. Terugblikkend stelt de opdrachtgever dat alles uiteindelijk is opgelost. Volgens de opdrachtgever heeft hij op alle punten gewonnen. De opdrachtgever vindt dat hij 72
door de opdrachtnemer niet gelijkwaardig is behandeld. De opdrachtgever vindt dat de aannemer niet klantgericht heeft gewerkt. De opdrachtnemer betreurt op zijn beurt steken te hebben laten vallen in de zakelijke relatie met de opdrachtgever. Volgens de opdrachtnemer heeft de opdrachtgever opportunistisch gereageerd op misstappen van de opdrachtnemer. Ervaringen zoals in het onderhavige project leidden bij de opdrachtnemer tot wijziging van visie op particuliere opdrachtgevers. Volgens de opdrachtnemer hebben particuliere opdrachtgevers een andere kijk op de bouw dan publieke opdrachtgevers, zoals een gemeente. De particuliere opdrachtgevers willen het onderste uit de kan en doen vervolgens moeilijk met betalen. De publieke opdrachtgevers besteden alles uit, gaan voor kwaliteit en doen niet moeilijk met betalen.
5.3 5.3.1
Fenomenen aan de hand van de interviews Ervaringen en verwachtingen van verschillende partijen
In de interviews zijn verschillen tussen partijen in arbitrageprocedures waar te nemen. De partijen hebben verschillende achtergronden, verschillen in hun ervaringen in de bouw en hebben verschillende verwachtingen van het bouwproces en van de andere partij. Deze paragraaf geeft op basis van de interviews de verschillende ervaringen van partijen en de verschillende verwachtingen van partijen weer. In de beschrijvingen wordt een opsplitsing gemaakt naar opdrachtgevers en opdrachtnemers. Wat zijn de ervaringen in de bouw van de verschillende opdrachtgevers? In de interviews is vier keer gesproken met een opdrachtgever. Alle vier de opdrachtgevers hebben weinig of geen ervaring in de bouw. De opdrachtgevers zijn particulieren (casussen 3 en 6) en bedrijven (casussen 2 en 4). De organisatie van een bouwproject wordt sterk beïnvloed door de ervaringen van de opdrachtgevers. De opdrachtgever in casus 3 heeft bijvoorbeeld een eerdere slechte ervaring met een architect. Omdat de opdrachtgever deze slechte ervaring heeft, besluit hij op het huidige project geen architect bij het project te betrekken. De opdrachtgevers in de casussen 2 en 4 (bedrijven) zijn zich bewust van hun gebrek aan ervaring om het bouwproces te leiden. Deze beide opdrachtgevers laten zich tijdens het bouwproces vertegenwoordigen door deskundigen. In casus 2 is de deskundige een architect. In casus 4 is sprake van een team van deskundigen. Wat zijn de verwachtingen van de verschillende opdrachtgevers? De opdrachtgevers hebben een opdrachtnemer geselecteerd door offertes aan te vragen of door een Resultaten interviews
73
aanbestedingsprocedure te volgen. De opdrachtgevers verwachten van de opdrachtnemers goede samenwerking met andere partijen. De opdrachtgevers verwachten daarnaast zorgvuldigheid van het werk van de opdrachtnemers. De opdrachtgevers in de casussen 2, 3 en 6 verwachten dat de opdrachtnemer in geval van een gebrek niet moeilijk doet over het herstel van dit gebrek. Ze verwachten dat de opdrachtnemer uit zichzelf de gebreken herstelt. Wanneer de opdrachtnemer de gebreken niet uit zichzelf herstelt, leidt dat tot ergernis voor de opdrachtgevers. De opdrachtgever in casus 6 heeft de verwachting dat, in geval van het opdelen van het project, de partijen automatisch samenwerken. Het geeft ergernis voor de opdrachtgever dat de partijen niet tot een goede samenwerking komen (hiermee is niet gezegd dat de manier van uitbesteden door de opdrachtgever een goede manier is). Volgens de opdrachtnemer in casus 6 heeft de opdrachtgever het werk opgedeeld om goedkoper uit te zijn. Het is goedkoper omdat de opdrachtgever de kosten van het afstemmen van het werk niet draagt. Wat zijn de ervaringen van de verschillende opdrachtnemers? In de interviews is drie keer met een opdrachtnemer gesproken (casussen 1, 5 en 6). De opdrachtnemers opereren in zowel de woningbouwsector als de utiliteitsbouwsector. In de casussen 1 en 6 zijn de opdrachtnemers aannemers en de opdrachtnemer in casus 5 is een elektrotechnisch en werktuigbouwkundig installatiebedrijf. De drie opdrachtnemers zijn professionele organisaties in hun sectoren en hebben jarenlange ervaring. De opdrachtnemer in casus 2 bouwt een utiliteitsgebouw, maar heeft volgens de opdrachtgever alleen ervaring in de grond-, weg- en waterbouw. Met de betreffende opdrachtnemer is geen interview gehouden. Op basis van het interview met de opdrachtgever wordt duidelijk dat ervaring van de opdrachtnemer in de GWW-sector niet betekent dat de opdrachtnemer als een ervaren partij in de utiliteitsbouw gezien kan worden. De opdrachtnemer moet als het ware de nieuwe cultuur in de utiliteitsbouw leren kennen. Hoe starten de opdrachtnemers de projecten, wat verwachten zij? Volgens de opdrachtnemers in de casussen 1, 5 en 6 hebben negatieve ervaringen in het verleden invloed op hun houding op huidige projecten. De opdrachtnemer in casus 1 is extra waakzaam wanneer particuliere opdrachtgevers lid zijn van bijvoorbeeld Vereniging Eigen Huis of wanneer ze een rechtsbijstandverzekering hebben. De opdrachtnemer heeft onder andere door het project in casus 1 de ervaring dat derde partijen nietsontziend voor een schadeclaim gaan. De opdrachtnemer in casus 6 verplaatst zijn activiteiten van de woningbouw naar de utiliteitsbouw. Volgens hem willen particuliere huizenbezitters ’het onderste uit de kan’, gaan zij voor de laagste prijs en doen zij vervolgens moeilijk met betalen. De opdrachtnemer richt zich meer op de opdracht74
gevers in de utiliteitsbouw, deze opdrachtgevers besteden het gehele project uit en willen duurzaamheid. Het installatiebedrijf in casus 5 heeft slechte ervaringen met hoofdaannemers. Omdat hoofdaannemers het bedrijf niet als gelijkwaardig partner zien op een werk, voelt de opdrachtnemer zich uitgeknepen. Bij voorkeur richt de opdrachtnemer zich nu op kleinere projecten en projecten waarin hij in een bouwteam kan samenwerken.
5.3.2
Selectie van partijen en relaties tussen partijen
In de onderhavige projecten selecteren de opdrachtgevers de opdrachtnemers via offertes of via een aanbestedingsprocedure. Van een offerte wordt gebruik gemaakt door de particuliere huizenbezitters (casussen 3 en 6) en door de opdrachtgever van het utiliteitsgebouw in casus 2. De selectie met behulp van een aanbestedingsprocedure wordt gebruikt door de opdrachtgever van het utiliteitsgebouw in casus 4. In alle casussen (2, 3, 4 en 6) is de prijs voor de bouw of de verbouwing een selectiecriterium. De opdrachtgevers in casus 2 en 6 selecteren de opdrachtnemer op basis van de laagste prijs. De opdrachtgever in casus 3 is niet in staat onderscheid te maken tussen de opdrachtnemers op basis van de geboden prijzen. De opdrachtnemers geven allen een identieke prijs. De opdrachtgever in casus 3 heeft de opdrachtnemers uitgenodigd een toelichting te geven op de werkzaamheden. Op basis van deze toelichting heeft de opdrachtgever de opdrachtnemer geselecteerd. De opdrachtgever van het utiliteitsgebouw in casus 4 passeert de opdrachtnemer met de laagste prijs. De motivatie van de opdrachtgever is gebaseerd op kwalitatieve eigenschappen van de opdrachtnemer. Volgens de opdrachtgever deed de opdrachtnemer vaag met betrekking tot zijn bedrijfssamenstelling, had de opdrachtnemer een laconieke houding en was de planning te krap en te weinig gedetailleerd. De opdrachtgever betreurt het achteraf dat ze geen selectiecriteria had om de opdrachtnemer op basis van deze ervaringen uit te sluiten. De functionele relatie die tussen de partijen ontstaat na de selectie is voor elk project verschillend. De traditionele driehoek van opdrachtgever, architect en aannemer wordt teruggevonden in de casussen 1 en 2. In casus 2 heeft de opdrachtgever naast een functionele relatie ook een emotionele relatie met de architect. De architect is een goede bekende van de opdrachtgever. Wanneer in de loop van het bouwproces de architect fouten maakt, wordt de opdrachtgever gehinderd door de emotionele relatie. De architect heeft zich niet goed verzekerd. Vervolgens wil de opdrachtgever de kosten, die het gevolg zijn van de fouten van de architect, niet verhalen op de architect. Resultaten interviews
75
De particuliere opdrachtgevers in de casussen 3 en 6 kiezen ervoor zich niet te laten bijstaan door een deskundige tijdens het bouwproces. De opdrachtgevers zijn daardoor met betrekking tot hun controlerende taak op zichzelf aangewezen. De opdrachtnemer in casus 3 besteedt de afbouw van de woning uit aan een onderaannemer. Het elektrawerk wordt vervolgens onder-onderaanbesteed. Daardoor treedt op het project vervreemding van de partijen op. De opdrachtgever weet niet wie nu daadwerkelijk het project uitvoert en wie nu waarvoor verantwoordelijk is. Vervolgens blijken de onderaannemers ’de kantjes er af te lopen’ en blijkt ook de oorspronkelijke opdrachtnemer niet betrokken bij het project. In casus 6 heeft de opdrachtgever de uitvoering van het project uitbesteed aan verschillende partijen. De afstemming van de werkzaamheden is echter niet duidelijk geweest. De opdrachtnemers hebben deze afstemmingstaak niet op zich genomen. Een gevolg van de onduidelijke functionele relatie wordt voor de opdrachtgever zichtbaar in de vorm dat de opdrachtnemers elkaar van fouten beschuldigen. In casus 4 hebben de partijen de relatie van aanbesteder en aanbieder. De partijen hebben uiteindelijk niet met elkaar samengewerkt. De functionele relatie tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer in casus 5 is hiërarchisch. De onderaannemer heeft deze relatie als onprettig ervaren. De onderaannemer is te afhankelijk geweest van de hoofdaannemer en heeft te weinig bewegingsvrijheid gehad.
5.3.3
Het doel en de belangen van partijen
De partijen hebben met de overeenkomst een gezamelijk doel. Binnen de overeenkomst hebben de partijen hun eigen belangen. De doelen en de belangen van de partijen zijn (gedeeltelijk) in de interviews aan de orde gekomen. In de interviews hebben alle opdrachtgevers (casussen 2, 3, 4 en 6) het doel een bouwwerk te krijgen tegen een aantrekkelijke prijs. De opdrachtgever in casus 2 specificeert zijn doel als een gebouw met een open uitstraling, privacy voor klanten, een werkplek voor medewerkers en dit alles tegen een beperkte prijs. Vervolgens geven de interviews inzicht in de belangen van de opdrachtgevers. Waar schenken zij aandacht aan tijdens het bouwproces? Ten eerste schenken de opdrachtgevers aandacht aan het selecteren van een goede opdrachtnemer tegen een lage prijs. Om deze goede opdrachtnemer te selecteren houden de opdrachtgevers een aanbesteding of vragen zij offertes aan van meerdere opdrachtnemers. Ten tweede schenken de opdrachtgevers aandacht aan de uitvoering van het werk door de opdrachtnemers. De uitvoering van het werk moet dusdanig zijn dat het bouwwerk functioneert en dat het bouwwerk er 76
goed uitziet. Wanneer een belang van een opdrachtgever bedreigd wordt, spreekt de opdrachtgever de opdrachtnemer hier op aan. De opdrachtgever in casus 2 heeft bijvoorbeeld als doel privacy voor de klanten. Van belang is vervolgens het geluiddicht zijn van ruimten, het gebouw moet functioneren. Op het moment dat de eerste ruimte onvoldoende geluiddicht blijkt, ziet de opdrachtgever dit als een gebrek. Een ander voorbeeld is te zien in casus 3 met betrekking tot de vloerverwarming. De opdrachtgever heeft als doel een goed functionerende woning. De opdrachtgever krijgt echter een woning met een kamer die onvoldoende op temperatuur te krijgen is. Hij ziet de niet functionerende vloerverwarming als een gebrek en eist vervolgens verandering van de vloerverwarming. Naast de belangen met betrekking tot het bouwobject, hebben de opdrachtgevers belangen in de relaties met partijen. In casus 2 schenkt de opdrachtgever bijvoorbeeld aandacht aan de relatie met de architect. Deze relatie is zo belangrijk voor de opdrachtgever dat hij extra kosten op de koop toe neemt, in plaats van deze kosten op de architect te verhalen. Het doel van de opdrachtnemers in de interviews is bouwen tegen een goede aanneemsom (casussen 1, 5 en 6). Vervolgens is het van belang voor de opdrachtnemers een soepel bouwproces te hebben. Een soepel bouwproces ontstaat, naar mening van de opdrachtnemer, als de opdrachtnemer zijn medewerkers en materieel goed kan inzetten en als facturen zonder oponthoud door de opdrachtgever betaald worden. Wanneer deze belangen worden bedreigd, onderneemt de opdrachtnemer actie. In casus 1 verliest de opdrachtnemer de greep op het herstel van een gebrek. Als gevolg daarvan moet de opdrachtnemer extra kosten in de vorm van arbitragekosten betalen. Om de dreiging van extra kosten af te wenden, probeert de opdrachtnemer het gebrek vooraf aan de arbitrageprocedure te verhelpen. In casus 5 spreekt de respondent over belangen over een langere termijn. Deze belangen moeten gezien worden in het kader van het bedrijfsdoel, waaronder bijvoorbeeld het voortbestaan van het installatiebedrijf. Over deze langere termijn is het kunnen binnen halen van opdrachten en het onafhankelijke kunnen werken van belang voor de opdrachtnemer. In casus 6 wordt het bouwproces voor de opdrachtnemer beïnvloed door andere opdrachtnemers op het werk. Het belang van de opdrachtnemer, een soepel proces, komt in het geding. Het afstemmen van de eigen werkzaamheden met de werkzaamheden van de andere opdrachtnemers kost moeite, zonder dat er een vergoeding tegenover staat. Het proces komt ook in gevaar doordat de opdrachtnemer herhaaldelijk verantwoording moet afleggen aan de opdrachtgever. De aanneemsom komt in gevaar door het niet betalen van facturen door de opdrachtgever. Om die reden zet de opdrachtnemer de werkzaamheden stil.
Resultaten interviews
77
5.3.4
Gebeurtenissen en de verwachtingen van partijen
Op alle projecten in de interviews doen zich niet-voorziene gebeurtenissen voor, omdat de partijen de invloed van toekomstige situaties op het project niet kunnen voorzien. Contracten zijn altijd onvolledig omdat onbekende toekomstige situaties niet overeengekomen kunnen worden. Bij een gebeurtenis worden de verschillende verwachtingen van de partijen zichtbaar. De partijen kennen verschillende betekenissen toe aan het bouwobject en het gedrag van de andere partij. Uit de interviews blijken zich gebeurtenissen voor te doen door onvolledigheid van de overeenkomst of wijzigingen van de overeenkomst. De gebeurtenissen en de zich manifesterende verwachtingen van de partijen zijn verschillend voor de projecten. In casus 1 blijken partijen verschillende verwachtingen te hebben met betrekking tot het herstel van de keldermuur. De opdrachtgever verwacht deugdelijk herstel en verwijt de opdrachtnemer dit herstel niet uit te voeren. De voormalige directeur van het bouwbedrijf verwacht met een klein bedrag het probleem te kunnen afkopen. Wanneer de opdrachtgever vervolgens rechtsbijstand inschakelt heeft de opdrachtnemer de verwachting het geschil te kunnen schikken. De opdrachtgever en zijn rechtsbijstand willen echter niet schikken, maar een vonnis bij de Raad. De opdrachtnemer verwijt vervolgens de rechtsbijstand alleen in het eigen belang te handelen. In casus 2 is de overeenkomst onvolledig met betrekking tot de tijdelijke constructie ter afscherming van de bestaande bouw. De tijdelijke constructie is niet voorgeschreven in het bestek. De opdrachtgever verwacht overleg van de opdrachtnemer over de toe te passen constructie. Vervolgens verwijt de opdrachtgever de opdrachtnemer zonder overleg een niet adequate constructie toe te passen. Op zijn beurt, denkt de opdrachtnemer goed werk te leveren door een constructie aan te brengen tegen een meerprijs. De verwachtingen blijken uiteen te lopen en er ontwikkelt zich een meningsverschil. Ook met betrekking tot wijzigingen van materiaal, de levering van de vloerbedekking en het betalen van de facturen blijken de verwachtingen uiteen te lopen. De partijen verwijten elkaar vervolgens nalatig te zijn en hetgeen overeengekomen is niet te leveren. In casus 3 lopen de verwachtingen met betrekking tot het toezicht van de opdrachtnemer op het project uiteen. De opdrachtgever verwacht meer en beter toezicht van de opdrachtnemer dan wordt geleverd. Bij de opdrachtgever ontstaat ergernis wanneer het toezicht, zelfs na herhaaldelijk verzoek, niet verbetert. Ook verwacht de opdrachtgever beter herstel van gebreken door de opdrachtnemer. De opdrachtgever verwijt de opdrachtnemer in casus 3 onvoldoende betrokken te zijn bij het project. In casus 4 verwacht de opdrachtgever een goede opdrachtnemer te kunnen selec78
teren met behulp van de aanbestedingsprocedure. De opdrachtgever heeft een goede partij geselecteerd. Een ongewenst resultaat voor de opdrachtgever is de betwisting van de procedure door de laagste inschrijver. De opdrachtgever verwijt de laagste inschrijver laconiek te zijn en vaag te doen over de bedrijfssamenstelling. Op zijn beurt verwacht de laagste inschrijver het project gegund te krijgen. De laagste inschrijver verwijt de opdrachtgever het project aan een ander te hebben gegund. In casus 5 ontstaat een meningsverschil naar aanleiding van de vergoeding van de vertragingsschade. De onderaannemer verwacht in dezelfde mate als de hoofdaannemer gecompenseerd te worden voor de vertraging. De hoofdaannemer krijgt een groter bedrag van de opdrachtgever dan dat de onderaannemer krijgt van de hoofdaannemer. De onderaannemer voelt zich uitgeknepen en verwijt de hoofdaannemer opportunistisch gedrag. In casus 6 is de overeenkomst onvolledig met betrekking tot afstemming van werkzaamheden van de verschillende opdrachtnemers. De opdrachtgever heeft de verwachting dat de werkzaamheden door de opdrachtnemers onderling worden afgestemd. De opdrachtgever verwijt de opdrachtnemer de werkzaamheden niet af te stemmen. Daarnaast verwijt de opdrachtgever de opdrachtnemers elkaar te beschuldigen van het maken van fouten, zonder dat de fouten worden hersteld. Ook worden op dit project materialen gewijzigd, zowel door de opdrachtgever als door de opdrachtnemer. De opdrachtgever vindt dat hij zich clement opstelt in het geval dat de opdrachtnemer het type deur wijzigt. Met betrekking tot de badkamertegels wijzigt de opdrachtgever het materiaal. De opdrachtgever verwijt de opdrachtnemer een andere tegel te hebben geleverd dan door de opdrachtgever was uitgezocht. De opdrachtgever vindt dat hij betaling van meerwerk mag opschorten. Deze wijziging van betaling wordt door de opdrachtnemer niet op prijs gesteld. De opdrachtnemer verwijt de opdrachtgever vervolgens meer dan 100% te willen van de opdrachtnemer en betalingen niet uit te voeren.
5.3.5
Advies van deskundige derde partijen
In de vorige paragraaf is beschreven dat verschillende verwachtingen van partijen zichtbaar worden wanneer zich veranderingen voordoen. De partijen verwijten elkaar vervolgens niet adequaat te handelen. Dikwijls schakelt een partij een deskundige derde partij in om zich te laten adviseren. Het advies van een deskundige heeft invloed op de beeldvorming van de verandering en op de beeldvorming van de gevolgen van de verandering. De interviews laten verschillende vormen zien van advies door een deskundige derde partij. Resultaten interviews
79
De interviews laten zien dat de opdrachtgevers in de casussen 2 en 4 (bedrijven) zich bewust zijn van hun ondeskundigheid in de bouw. Beide opdrachtgevers laten zich tijdens het bouwproces adviseren door een deskundige derde partij. In casus 2 wordt de opdrachtgever begeleid door een architect. In casus 4 wordt de opdrachtgever begeleid door een team van deskundigen. De opdrachtgevers in de casussen 3 en 6 (particuliere huizenbezitters) laten zich tijdens het bouwproces niet permanent adviseren door een derde partij. Deze beide opdrachtgevers zijn in hun beeldvorming alleen op zichzelf aangewezen. De interviews laten zien dat partijen zich ook incidenteel laten adviseren, afhankelijk van betreffende gebeurtenis. Onderscheid wordt gemaakt naar bouwkundig advies en juridisch advies. In casus 2 laat de opdrachtgever zich bouwkundig adviseren over het geluiddicht zijn van de ruimten. Het advies laat zien dat de constructie niet goed is. Op basis van dit advies wordt de constructie van de ruimten gewijzigd. De opdrachtnemer in casus 6 heeft de ervaring dat het goed is voor ondeskundige opdrachtgevers zich te laten adviseren door een derde onafhankelijke partij. Deze derde partij is beter in staat de beeldvorming van een opdrachtgever te beïnvloeden dan de opdrachtnemer zelf is. De interviews laten juridisch advies zien in de casussen 1, 3, 4 en 6. In casus 1 schakelt de opdrachtgever zijn rechtsbijstand in op het moment dat een oplossing van de opdrachtnemer uitblijft. Onder invloed van de rechtsbijstand leidt het geschil tot een procedure bij de Raad. In casus 3 schakelt de opdrachtgever rechtsbijstand in om te bemiddelen met de opdrachtnemer. De opdrachtgever probeert hiermee de opdrachtnemer te bewegen een gemeenschappelijk beeld te krijgen van het project. De opdrachtnemer weigert echter mee te werken. In casus 4 laat de opdrachtgever zich adviseren over het standpunt met betrekking tot de mogelijkheid de laagste inschrijver uit te sluiten. De juridisch deskundige partij deelt het beeld van de opdrachtgever dat de laagste inschrijver niet een uitgenodigde partij is. Dit standpunt wordt later niet gedeeld door de Raad. In casus 6 schakelt de opdrachtgever zijn rechtsbijstand in om te bemiddelen in het geschil tussen partijen. De bemiddeling heeft tot gevolg dat de opdrachtnemer een deel van de gebreken herstelt. Ook vraagt de opdrachtgever de Raad om een spoedprocedure met betrekking tot de gevaarlijke situatie van het tegelwerk in de badkamer. Op basis van de uitspraak door de Raad laat de opdrachtgever het tegelwerk herstellen. Aan de hand van de interviews wordt zichtbaar dat de juridische partij invloed heeft op de sociale interactie. Door inmenging van de juridische partij verandert de werkelijkheid voor de partijen. Waar het geschil in het begin bestaat tussen de projectpartijen, krijgen de belangen van de juridische partij na inmenging invloed op het 80
geschil. De opdrachtnemer in casus 1 spreekt zich uit over de hinder van de rechtsbijstand van de opdrachtgever. De opdrachtnemer was bereid het gebrek te verhelpen. Het probleem is echter te laat zichtbaar geworden voor de opdrachtnemer. Een procedure bij de Raad en een vonnis blijken onafwendbaar als de rechtsbijstand wordt betrokken bij het project.
5.3.6
Gebruikte oplossingsstrategieën
Met of zonder advies van een deskundige gebruiken de partijen in de casussen strategieën om meningsverschillen op te lossen. In de interviews zijn strategieën te zien die berusten op overleg tussen partijen. Daarnaast zijn strategieën te zien die berusten op het forceren van een oplossing. Uiteindelijk monden de meningsverschillen in de casussen allemaal uit in een vonnis bij de Raad, omdat de partijen zelf geen oplossing hebben kunnen vinden voor het meningsverschil. In casus 4 wordt als strategie enkel de beslissing van de Raad gebruikt. Tussen de partijen vindt na de gunning van het project geen overleg meer plaats. In de casussen 1, 2, 3 en 6 wordt een strategie van overleg gebruikt. In casus 1 nemen de opdrachtgevers contact op met de opdrachtnemer en vragen om een oplossing. Op dat moment bestaat voor de partijen de mogelijkheid om het probleem, van lekkage in de kelder, onderling op te lossen. De oplossingsruimte wordt vervolgens niet benut door de voormalige directeur van de opdrachtnemer. Hij vermijdt het probleem door een niet realistisch bedrag voor herstel te bieden. In casus 2 hebben de partijen een vorm van overleg gehad. Het cultuurverschil tussen de architect en de opdrachtnemer en het optreden van een aantal gebeurtenissen heeft een goede samenwerking in de weg gestaan. De meningsverschillen zijn uiteindelijk bij de Raad beslist. De opdrachtgever in casus 3 heeft voortdurend willen communiceren. De communicatie blijft echter eenrichtingsverkeer. De opdrachtnemer ontwijkt de problemen van de opdrachtgever. Wanneer de opdrachtgever vervolgens een beslissing forceert door niet te betalen, kiest de opdrachtnemer voor een confrontatie bij de Raad. In casus 6 communiceren de partijen over de problemen. De partijen vinden een oplossing voor de wijziging van de deuren. Bij de daarop volgende gebeurtenissen blijken de verwachtingen van de partijen ver uit elkaar te liggen. Partijen zijn niet in staat zich een gemeenschappelijk beeld te vormen en kiezen voor forcerende oplossingsstrategieën. De opdrachtgever weigert te betalen en de opdrachtnemer weigert gebreken te herstellen. De opdrachtnemer probeert via het dreigen met een procedure bij de Raad een beslissing te forceren. Door de opdrachtgever wordt deze strategie als aanvallend en onbehoorlijk geïnterpreteerd. Resultaten interviews
81
5.3.7
De invloed van herhaling van gebeurtenissen
De interviews laten zien dat geschillen bij de Raad kunnen gaan over één of meerdere meningsverschillen tussen partijen. In een geschil met meerdere meningsverschillen kunnen de meningsverschillen invloed hebben elkaar. Wanneer een meningsverschil zich voordoet voordat een eerder meningsverschil is opgelost, kan een partij met behulp van het nieuwe geschil macht uitoefenen bij het oplossen van het eerste geschil. Ook kan een eerder geschil via een geforceerde weg tot een oplossing zijn gekomen. Voor een volgend geschil wordt de oplossing via een samenwerkingsstrategie dan moeilijker gevonden. In de casussen 2, 3 en 6 was sprake van herhaling van meningsverschillen. Door herhaling van de meningsverschillen zijn spanningen tussen partijen blijven bestaan. De opdrachtgever in casus 2 vertelt dat spanningen vanaf het begin tussen partijen voelbaar zijn geweest. Nieuwe gebeurtenissen leiden herhaaldelijk tot ergernis bij de partijen. De spanning tussen de partijen werd door de nieuwe gebeurtenissen gevoed en heeft niet kunnen wegvloeien. De opdrachtgever in casus 3 vertelt dat het probleem voornamelijk gelegen heeft in het niet betrokken zijn van de opdrachtnemer bij het project. De herhaaldelijk optredende gebeurtenissen (waarbij de partijen verschillend van mening zijn) hebben tot gevolg dat de opdrachtgever zich steeds meer aan de houding van de opdrachtnemer stoort. Aan de hand van de interviews van casus 6 wordt duidelijk dat herhaalde meningsverschillen elkaar versterken. Een eerste meningsverschil (gewijzigde deuren) wordt tussen de partijen opgelost. Ook voor het tweede meningsverschil (toegang douche) en het derde meningsverschil (dakplaten) worden oplossingen gevonden. Het vierde meningsverschil (tegelwerk badkamer) leidt echter tot het definitief vastlopen van de relatie tussen de partijen. De opdrachtgever weigert een meerwerkfactuur te betalen en de opdrachtnemer weigert resterende gebreken te herstellen. Ook bemiddeling van rechtsbijstand leidt slechts tot minimaal herstel van de gebreken. De definitieve beslissing in de meningsverschillen wordt uiteindelijk door de Raad genomen.
5.3.8
Acceptatie van de uiteindelijke situatie
De projecten in de casussen zijn veranderd, ze zijn anders dan de partijen zich aan het begin van het bouwproces hebben voorgesteld. De partijen hebben tijdens het bouwproces het gedrag van de andere partij en veranderingen van het project niet kunnen accepteren. De partijen hebben voortdurend de situatie willen veranderen. 82
Zij hebben zich niet kunnen schikken in de situaties zoals ze ontstonden tijdens het proces. Kunnen partijen na de arbitrageprocedure, ten tijde van het interview, wel de situatie accepteren? Voor elk van de partijen is de acceptatie na de procedure bij de Raad anders. In casus 1 vindt de opdrachtnemer de houding van de rechtsbijstand van de opdrachtgever nog altijd moeilijk te accepteren. De respondent kan moeilijk accepteren dat de rechtsbijstand niet wilde schikken. Hij vindt dat de rechtsbijstand de zaak heeft opgeklopt, enkel uit eigenbelang. De opdrachtgever in casus 2 kan de situatie na beoordeling door de Raad gedeeltelijk accepteren. De opdrachtgever geeft aan dat hij zich bij enkele beslissingen van de Raad heeft moeten neerleggen. De opdrachtgever kan echter de opleveringskwestie en de beslissing van de Raad met betrekking tot de vloerbedekking niet accepteren. Het gat in de gevel had provisorisch dichtgemaakt kunnen worden, een gebouw zonder vloerbedekking is echter niet te gebruiken. De opdrachtgever in casus 3 kan de uiteindelijke situatie moeilijk accepteren. De woning is niet goed afgewerkt en het heeft jaren geduurd voordat de opdrachtgever klaar was met het project. De opdrachtgever beoordeelt dat de opdrachtnemer het beste uit de strijd is gekomen. De opdrachtnemer heeft zijn omzet en winst gekregen. De opdrachtgever zelf heeft een woning die nog niet af is en waarvan het herstel duurder is dan hij kan financieren met de, in arbitrage, toegewezen bedragen. De opdrachtgever in casus 4 kan de situatie accepteren. Weliswaar heeft de opdrachtgever een bedrag aan de laagste inschrijver moeten betalen. Hij heeft echter goed kunnen samenwerken met de gekozen opdrachtnemer en hij heeft gekregen wat hij wilde hebben. De acceptatie van de onderaannemer van de situatie in het project van casus 5 is niet bekend. De opdrachtgever in casus 6 kan de situatie accepteren. Weliswaar heeft de opdrachtgever moeite gehad met veranderingen tijdens het proces, maar volgens hem is nu alles opgelost. De opdrachtnemer in casus 6 kan de situatie gedeeltelijk accepteren. De opdrachtnemer betreurt het gaten te hebben laten vallen in de relatie met de opdrachtgever. Volgens hem heeft de opdrachtgever opportunistisch gehandeld. De visie op particuliere huiseigenaren verandert door deze en vergelijkbare situaties. Hij werkt in de toekomst minder graag voor particuliere huiseigenaren.
Resultaten interviews
83
84
Hoofdstuk 6
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen 6.1
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft waarnemingen op basis van 90 arbitragevonnissen. De waarnemingen worden gedaan aan de hand van drie detailniveaus (zie ook hoofdstuk 4). De niveaus zijn: de individuele eisen van partijen (eis-niveau), de totale vorderingen van partijen (partij-niveau) en de totale geschillen van partijen (geschil-niveau). De waarnemingen in de paragrafen van dit hoofdstuk lopen van fijn naar grof, van eisniveau naar geschil-niveau. Deze waarnemingen worden in hoofdstuk 7 (Discussie) verklaard. Hoofdstuk 6 beschrijft de volgende onderwerpen. De paragraaf ’Groepen van partijen’ (6.2) beschrijft groepen van partijen die worden onderscheiden. Niet voor alle groepen zijn voldoende waarnemingen beschikbaar. Op basis van de ordening en vervolgens de beschikbaarheid van de gegevens worden groepen wel of niet opgenomen in het onderzoek. De paragraaf ’Eisen’ (6.3) beschrijft waarnemingen op basis van de eisen van partijen in de arbitragevonnissen (eis-niveau). Deze waarnemingen zijn gebaseerd op de drie vragen als gesteld aan de referentiegroep (hoofdstuk 4). De drie gestelde vragen zijn: (1) wat eist elke partij, (2) wordt de eis toegekend of afgewezen en (3) wat is de motivering van de arbitragecommissie? De paragraaf ’Opdrachtgevers en opdrachtnemers’ (6.4) beschrijft waarnemingen op basis van de verschillende partijen in de arbitragevonnissen (partijniveau). Hoe verloopt het arbitrageproces voor partijen? De paragraaf ’Omstandighe85
den’ (6.5) beschrijft de fenomenen waargenomen aan de hand van de eisen en de partijen onder bepaalde projectomstandigheden (geschil-niveau). Wat is de invloed van omstandigheden op het arbitrageproces voor partijen? Ten slotte beschrijft de paragraaf ’Verschillende arbiters’ (6.6) waarnemingen aan de hand van verschillende arbiters. Bestaat er een statistische relatie tussen waarnemingen en typen arbiter?
6.2
Groepen van partijen
Partijgroepen
In de steekproef van arbitragevonnissen zijn verschillende groepen waar te nemen. In hoofdzaak worden twee groepen onderscheiden: opdrachtgevers enerzijds en opdrachtnemers anderzijds. Binnen de groep van opdrachtgevers zijn vijf groepen van opdrachtgevers te onderscheiden (zie ook hoofdstuk 4). 1. Bedrijf, het bedrijf is een incidentele opdrachtgever in de utiliteitsbouw; 2. Hoofdaannemer of ontwikkelaar, deze partijen zijn professionele opdrachtgevers in de bouw op verschillende gebieden (woningbouw, utiliteitsbouw en GWW); 3. Particulier, de particulier is een incidentele opdrachtgever in de woningbouw; 4. Overheid, de overheid is een professionele opdrachtgever in de utiliteitsbouw en GWW; 5. Vereniging van Eigenaren (VvE), deze partij is een incidentele opdrachtgever in de woningbouwsector. Het onderscheid met de Particulier wordt gemaakt omdat in de VvE meerdere individuele partijen samengaan.
In de vonnissen zijn drie groepen van opdrachtnemers te onderscheiden. 1. Aannemer, deze groep representeert de opdrachtnemende partijen in alle sectoren. Van deze groep worden de onderaannemer en de ontwikkelaar als opdrachtnemers uitgezonderd, zie hierna; 2. Onderaannemer, deze groep van professionele partijen wordt gekenmerkt door de eigenschap dat het opdrachtnemende partijen zijn in relatie tot een opdrachtgevende hoofdaannemer. 3. Ontwikkelaar, de ontwikkelaar is professioneel op het gebied van de woningbouw en utiliteitsbouw. 86
Beschikbare gegevens groepen
Voor het onderzoek is het van belang om van de verschillende groepen gegevens te verzamelen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen drie variabelen belangrijk zijn: • het Quotiënt van vordering en aanneemsom: het totale bedrag (indien representatief voor de totale vordering) geëist door de partij gedeeld door de aanneemsom; • het Quotiënt van toegekend (bedrag) en vordering: het totale bedrag toegekend aan de partij gedeeld door het totale bedrag geëist; • het Percentage arbitragekosten: het door de partij te betalen deel van de arbitragekosten.
Tabel 6.1 geeft het aantal waarnemingen per variabele voor de verschillende groepen. Voor de groepen ’Ontwikkelaar (als opdrachtnemer)’, ’Overheid (opdrachtgever)’ en ’VvE (opdrachtgever)’ zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om de groepen te betrekken in het statistische onderzoek. De groepen zijn in de tabel schuingedrukt en zullen niet meegenomen worden in de analyses. De statistische resultaten worden gebaseerd op de opdrachtgeversgroepen ’Bedrijf’, ’Hoofdaannemer-ontwikkelaar’ en ’Particulier’ en de opdrachtnemersgroepen ’Aannemer’ en ’Onderaannemer’. Tabel 6.1: Aantal waarnemingen (N) voor drie belangrijke variabelen voor groepen Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van toegekend en vordering
Percentage arbitragekosten
Particulier (OG) Bedrijf (OG) Onderaannemer (ON) Aannemer (ON) Hoofdaannemer/Ontwikkelaar (OG)
12 5 8 24 8
20 8 12 41 12
36 12 12 56 14
Ontwikkelaar (ON) Overheid (OG) VvE (OG) Totaal
1 1 59
2 2 2 99
4 5 4 143
Partijgroep
6.3
Eisen
In de volgende paragrafen worden waarnemingen beschreven op basis van de eisen van partijen (eis-niveau). De paragrafen beschrijven wat de partijen eisen, of de partijen de eisen krijgen toegekend, waarom eisen worden toegewezen of afgewezen, hoeveel partijen eisen en hoeveel op de eisen wordt toegekend. Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
87
6.3.1
Eis-categorieën
Arbitragevonnissen beschrijven wat partijen van elkaar eisen. Op basis van wat partijen van elkaar eisen worden in dit onderzoek eis-categorieën onderscheiden. Voor de in paragraaf 6.2 onderscheiden groepen wordt een ’taartdiagram’ gemaakt van de verschillende eis-categorieën. Het taartdiagram geeft inzicht in welke eis-categorieën voor elke groep voorkomen. Daarnaast geeft het taartdiagram het aandeel van een eis-categorie op het totaal van eisen van een groep (een ’taartpunt’). Het aantal waargenomen eisen per groep (N) is: A Particulier = 58, B Bedrijf = 19, C Onderaannemer = 14, D Aannemer = 56 en E Hoofdaannemer-ontwikkelaar = 16. Niet elke groep heeft evenveel waarnemingen, het aantal waarnemingen is verwerkt in de taartdiagrammen. De taartdiagrammen in de figuren 6.1 en 6.2 geven de verdelingen voor de groep Particulier (opdrachtgever) respectievelijk de groep Bedrijf (opdrachtgever). De meeste waargenomen eis-categorieën voor opdrachtgeversgroepen Particulier en Bedrijf zijn: ’gebreken’ en ’schade’. Daarna komen de categorieën ’betalen van kosten’ en ’betalen van meer/minderwerk’ het meeste voor.
Eis-categorieën
Eis-categorieën
A Particulier (OG) N=58
B Bedrijf (OG) N=19
bet. kosten
schade
bet. kosten
schade bet. meer/minderwerk overig bet. meer/minderwerk overig gebreken
gebreken
Figuur 6.1: Eis-categorieën voor de opdracht- Figuur 6.2: Eis-categorieën voor de opdrachtgeversgroep Particulier geversgroep Bedrijf
Het taartdiagram in figuur 6.3 geeft de verdeling van de eis-categorieën voor de opdrachtgeversgroep Hoofdaannemer-ontwikkelaar. De meeste waargenomen eiscategorieën voor de groep Hoofdaannemer-ontwikkelaar (opdrachtgever) is de eis88
categorie ’schade’. Vervolgens komt de eis-categorie ’gebreken’ het meeste voor, gevolgd door de eis-categorie ’betalen van kosten’. Eis-categorieën E Hoofdaannemer/Ontwikkelaar (OG) N=16
overig
gebreken schade
bet. kosten
Figuur 6.3: Eis-categorieën voor opdrachtgeversgroep Hoofdaannemer-ontwikkelaar
Eis-categorieën
Eis-categorieën
C OnderAannemer (ON) N=14
D Aannemer (ON) N=56
bet. meer/minderwerk
schade
overig
bet. facturen overig
bet. facturen
bet. meer/minderwerk
bet. kosten
Figuur 6.4: Eis-categorieën voor de opdracht- Figuur 6.5: Eis-categorieën voor de opdrachtnemersgroep Onderaannemer nemersgroep Aannemer
De taartdiagrammen in de figuren 6.4 en 6.5 geven verdelingen van de eis-categorieën Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
89
voor de opdrachtnemersgroepen Onderaannemer respectievelijk Aannemer. Voor de opdrachtnemersgroep Onderaannemer worden de meeste eisen waargenomen in de categorie ’betalen van facturen’, gevolgd door de categorie ’betalen van meer/minderwerk’. De meeste waargenomen eis-categorie voor de opdrachtnemersgroep Aannemer is de categorie ’betalen van facturen’, gevolgd door de categorieën ’betalen van meer/minderwerk’ en ’schade’. Samengevat worden voor de opdrachtgeversgroepen onderling vergelijkbare eiscategorieën waargenomen. De belangrijkste eis-categorieën voor de opdrachtgevers zijn ’gebreken’, ’schade’ en ’betalen van kosten’. Ook voor de opdrachtnemers groepen onderling worden vergelijkbare eis-categorieën waargenomen. De belangrijkste eiscategorieën voor opdrachtnemers zijn ’betalen van facturen’ en ’betalen van meer/minderwerk’.
6.3.2
Gedeeltelijke toewijzing per eis-categorie
In deze paragraaf wordt de toewijzing aan partijen beschreven op basis van een ordinale variabele met drie categorieën. De categorieën zijn: ’toegewezen’, als de eis geheel wordt toegewezen; ’afgewezen’, als de eis geheel wordt afgewezen, en ’gedeeltelijk toegewezen’, als een gedeelte van het geëiste bedrag wordt toegewezen. Deze indeling is gebruikt door de referentiegroep (zie ook hoofdstuk 4). In de waarnemingen wordt onderscheid gemaakt tussen de groep van opdrachtgevers en de groep van opdrachtnemers. Voor de groep van opdrachtgevers en de groep van opdrachtnemers worden afzonderlijk kruistabellen gemaakt van de eiscategorieën en de toewijzingen. De tabellen zijn geplaatst in de bijlagen op pagina 161 tot en met 163. De kruistabel (Tabel D.1, p.161) met bijbehorende Chikwadraattoets (Tabel D.2) voor de groep opdrachtgevers laten zien dat de variabelen eis-categorie en toewijzing afhankelijk zijn (niet onafhankelijk, P=0,01). De afhankelijkheid wordt gevonden in de eis-categorieën ’gebreken’, ’schade’ en ’overig’. De eiscategorie ’gebreken’ wordt vaker dan verwacht1 gedeeltelijk toegewezen en minder dan verwacht afgewezen. De eis-categorie ’schade’ wordt vaker dan verwacht afgewezen en minder vaak dan verwacht toegewezen. De eis-categorie ’overig’ wordt vaker dan verwacht afgewezen en minder vaak dan verwacht toegewezen. Op basis van de kruistabel (Tabel D.3, p.162) met bijbehorende Chi-kwadraattoets (Tabel D.4) voor de groep opdrachtnemers wordt afhankelijkheid van de variabelen niet bevestigd. Bestaat er nu echter een relatie tussen de toewijzing van eisen en de groep van opdrachtgevers en de groep van opdrachtnemers? De kruistabel (Tabel D.5, p.163) met 1 Vaker
90
dan verwacht ten opzichte van het totaal van de kolom ’gedeeltelijk toegewezen’.
bijbehorende Chi-kwadraattoets (Tabel D.6) laten zien dat de variabele ’toewijzing’ afhankelijk (niet onafhankelijk, P=0,00) is van de groep van opdrachtgevers en de groep van opdrachtnemers. De opdrachtgevers krijgen vaker dan verwacht eisen afgewezen. De opdrachtgevers krijgen minder vaak dan verwacht de eisen toegewezen of gedeeltelijk toegewezen. De opdrachtnemers daarentegen krijgen vaker dan verwacht een eis toegewezen of gedeeltelijk toegewezen en minder vaak dan verwacht een eis afgewezen. Een algemeen resultaat voor de drie kruistabellen is dat de meeste eisen gedeeltelijk worden toegewezen. De arbitragecommissie wijst de meeste eisen niet volledig toe dan wel af, maar vindt de middenweg in de toewijzing. Dit betekent dat zowel het eisen als het verweren dus doel treffen.
6.3.3
Motiveringen van de arbitragecommissie
De motivering van de arbitragecommissie is een onderbouwing door de Raad waarom een eis wordt toegewezen dan wel afgewezen. De motivering van de arbitragecommissie wordt in dit onderzoek gevat in twee hoofdgroepen met elk vier categorieën. De hoofdgroepen en categorieën zijn gegeven in tabel 6.2. Eisen die gedeeltelijk worden toegewezen (zie paragraaf 6.3.2) hebben zowel een motivering toegewezen als afgewezen. De arbitragecommissie motiveert zo waarom de eis gedeeltelijk wordt toegewezen. De arbitragecommissie motiveert ook waarom het overige gedeelte wordt afgewezen. Bijbehorende kruistabellen zijn gegeven in de bijlagen (p.163 t/m p.167). Tabel 6.2: Hoofdgroepen en categorieën motiveringen arbitragecommissie Motiveringen Toegewezen
Motiveringen afgewezen
Tegenpartij erkent de eis
Eisende partij heeft onvoldoende aangetoond of eis is ongegrond
Tegenpartij interpreteert de overeenkomst niet juist
Eisende partij interpreteert de overeenkomst niet juist of eist te veel
Tegenpartij is nalatig geweest
Eisende partij is zelf nalatig geweest en/of tegenpartij is niet aansprakelijk
Tegenpartij verweert niet aannemelijk
Eisende partij krijgt bij andere eisen ongelijk
De kruistabellen met bijbehorende Chi-kwadraattoetsen (Tabellen: D.7 + D.8, D.9 + D.10, D.11 + D.12, D.13 + D.14) laten zien dat de database te weinig waarnemingen bevat voor het kruisen van eis-categorieën en motiveringen toe- of afgewezen door de arbitragecommissie voor de groepen opdrachtnemers of opdrachtgevers. Wanneer geen onderverdeling wordt gemaakt voor de verschillende eisen, kan de Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
91
afhankelijkheid tussen de motivering van de arbitragecommissie en de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers op basis van de eisen wel worden getoetst. De kruistabel (Tabel D.15, p.166) met een Chi-kwadraattoets (Tabel D.16) geven de motiveringen ’toegewezen’ door de arbitragecommissie voor de Opdrachtgevers en Opdrachtnemers. De afhankelijkheid wordt gevonden omdat de opdrachtgevers en opdrachtnemers met verschillende motiveringen eisen krijgen toegewezen (P=0,00). De groep opdrachtgevers krijgt vaker dan verwacht eisen toegewezen omdat ’de tegenpartij nalatig is geweest’. Daarnaast krijgt de groep opdrachtgevers minder vaak dan verwacht eisen toegewezen omdat ’de tegenpartij de overeenkomst niet juist interpreteert’. Voor de groep van opdrachtnemers wordt een tegengesteld resultaat gevonden. De opdrachtnemers krijgen vaker dan verwacht eisen toegewezen omdat ’de tegenpartij de overeenkomst niet juist interpreteert’. Daarnaast krijgt de groep van opdrachtnemers minder vaak dan verwacht een eis toegewezen omdat ’de tegenpartij nalatig is geweest’. Wordt gekeken naar het totaal van de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers, dan is te zien dat in het algemeen eisen het vaakst worden toegewezen met de motivering dat ’de tegenpartij nalatig is geweest’. De kruistabel (Tabel D.17, p.166) met een Chi-kwadraattoets (Tabel D.18) geven de motiveringen ’afgewezen’ door de arbitragecommissie voor de Opdrachtgevers en Opdrachtnemers. De afhankelijkheid wordt gevonden omdat de opdrachtgevers en opdrachtnemers met verschillende motiveringen eisen krijgen afgewezen (P=0,02). De groep opdrachtgevers krijgt minder vaak dan verwacht een eis afgewezen omdat ’de partij de overeenkomst niet juist interpreteert of te veel eist’ of omdat ’de partij de eis onvoldoende aantoont of dat de eis ongegrond is’. Daarnaast krijgt de opdrachtgeversgroep minder vaak dan verwacht een eis afgewezen omdat ’de partij zelf nalatig is geweest of de tegenpartij niet aansprakelijk’. Voor de opdrachtnemersgroep worden weer tegengestelde resultaten gevonden. De opdrachtnemers krijgen vaker dan verwacht een eis afgewezen omdat ’de partij zelf nalatig is geweest of de tegenpartij niet aansprakelijk’. Daarnaast krijgen de opdrachtnemers minder vaak dan verwacht een eis afgewezen omdat ’de partij de overeenkomst niet juist interpreteert of te veel eist’ of omdat ’de partij de eis onvoldoende heeft aangetoond of de eis ongegrond is’.
6.3.4
Quotiënt van eis en aanneemsom
In de arbitragevonnissen is naast wat partijen van elkaar eisen, ook gegeven hoeveel partijen in euro’s van elkaar eisen. Wat de partijen van elkaar eisen in arbitragevonnissen is de bron voor de eis-categorieën (paragraaf 6.3.1). Hoeveel de partijen van elkaar eisen, ten opzichte van de aanneemsom, is de bron voor ’het quotiënt van eis 92
en aanneemsom’2 . Boxplots geven inzicht in verdelingen van ’het quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers (figuur 6.6). Daarnaast geven boxplots inzicht in verdelingen van ’het quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ voor de verschillende eis-categorieën (figuur 6.7 voor opdrachtgevers en figuur 6.9 voor opdrachtnemers). Beide figuren worden herhaald in de bijlagen op pagina 167. Daarnaast zijn in deze bijlage rangordetoetsen gegeven voor rangordevergelijking van de verdelingen. De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ (figuur 6.6) laten voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers geen verschillende verdelingen zien.
Opdrachtgever Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
45
36
OG
ON
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
6
8
13
18
bet. kos
bet. mee
gebreken
schade
Eis-categorieën
Figuur 6.6: Verdelingen (OG,ON) quotiënt Figuur 6.7: Verdelingen (OG, eis-categorieën) van individuele eis en aanneemsom quotiënt van individuele eis en aanneemsom
De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ (figuur 6.7) laten voor de verschillende eis-categorieën verschillende verdelingen zien. De verdelingen van ’gebreken’ en ’schade’ zijn verschillend van de verdelingen van ’betalen van kosten’ en ’betalen van meer-/minderwerk’. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen ’betalen van kosten’ en ’gebreken’ 2 In
deze paragraaf is sprake van ’het quotiënt van eis en aanneemsom’. Dit is de grootte (in euro’s) van een individuele eis ten opzichte van de aanneemsom. In volgende paragrafen is daarnaast sprake van ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’ Dit is optelsom van individuele eisen gedeeld door de aanneemsom (onder de voorwaarde dat deze optelsom van individuele eisen representatief is voor de totale vordering van de partij).
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
93
(P=0,01, tabel D.19, op pagina 167). Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen voor de eis-categorieën ’betalen van kosten’ en ’schade’ (P=0,04, tabel D.20, op pagina 168). Figuur 6.6 is herhaald in figuur 6.8. In de figuur daarnaast (figuur 6.9) zijn boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele eis en aanneemsom’ voor de groep opdrachtnemers gegeven. De verdelingen voor de verschillende eis-categorieën lijken verschillend, dit wordt echter niet bevestigd aan de hand van rangordetoetsen. Bijvoorbeeld het verschil tussen de verdelingen van de eis-categorieën ’betalen van facturen’ en ’schade’ wordt niet door een rangordetoets bevestigd (P=0,08, tabel D.21, p.168). Opdrachtnemer Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
45
36
OG
ON
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
20
9
7
bet. fac
bet. mee
schade
Eis-categorieën
Figuur 6.8: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur 6.9: Verdelingen (ON,eis-categorieën) van individuele eis en aanneemsom quotiënten van individuele eis en aanneemsom
6.3.5
Quotiënt van toegekend en eis
Aan de hand van de arbitragevonnissen is te zien in paragraaf 6.3.2 hoeveel wordt toegewezen op ordinale schaal. Deze paragraaf beschrijft hoeveel wordt toegewezen op een ratioschaal. Eventueel wordt in de vonnissen beschreven of een bedrag wordt toegekend op een eis. In dit onderzoek wordt het toegekende bedrag ten opzichte van het geëiste bedrag gebruikt als ’quotiënt van toekenning en eis’3 . 3 In
deze paragraaf wordt het ’quotiënt van toekenning en eis’ gebruikt. Dit is de grootte (in euro’s) van een (individuele) toekenning op een individuele eis. In navolgende paragrafen wordt het ’quotiënt
94
Boxplots geven inzicht in de verdelingen van ’het quotiënt van individuele toekenning en eis’ voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers (figuur 6.10). Daarnaast geven boxplots inzicht in verdelingen van ’het quotiënt van individuele toekenning en eis’ voor de verschillende eis-categorieën (figuur 6.11 voor opdrachtgevers en figuur figuur 6.13 voor opdrachtnemers).
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers
Opdrachtgever 1,2
Quotiënt van individuele toekenning en eis
Quotiënt van individuele toekenning en eis
1,2
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
72
62
OG
ON
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
14
9
23
26
bet. kos
bet. mee
gebreken
schade
Categorie vd eis
Figuur 6.10: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur 6.11: Verdelingen (OG, eisvan individuele toekenning en eis categorieën) quotiënten van individuele toekenning en eis
Beide figuren worden herhaald in de bijlagen op pagina 170. Daarnaast zijn in deze bijlage rangordetoetsen gegeven voor vergelijking van de verdelingen. De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele toekenning en eis’ (figuur 6.10) laten voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers verschillende verdelingen zien. De rangordetoets in tabel D.22 (p.169), bevestigt dat de verdelingen verschillend zijn (P=0,00). De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele toekenning en eis’ (figuur 6.11) laten voor de verschillende eis-categorieën geen verschillende verdelingen zien. Figuur 6.10 is herhaald in figuur 6.12. In de figuur daarnaast (figuur 6.13) zijn boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van individuele toekenning en eis’ voor de van toekenning en vordering’ gebruikt. Dit laatste quotiënt is de totale toekenning ten opzichte van de totale vordering (onder de voorwaarde dat het totaal van de toekenning en het totaal van de vordering representatief zijn voor de hele vordering).
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
95
groep opdrachtnemers gegeven. De verdelingen voor de verschillende eis-categorieën zijn verschillend. Een rangordetoets (tabel D.23, op pagina 170) bevestigt dat de verdelingen voor de eis-categorieën ’betalen van facturen’ en ’betalen meer-minderwerk’ verschillend zijn (P=0,00). Ook de verdelingen van de eis-categorieën ’betalen meerminderwerk’ en ’schade’ lijken verschillend. Het verschil tussen de verdelingen wordt niet bevestigd met een rangordetoets (P=0,09, tabel D.24, p.170)
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers
Opdrachtnemer 1,2
Quotiënt van individuele toekenning en eis
Quotiënt van individuele toekenning en eis
1,2
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
72
62
OG
ON
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
38
1
15
8
bet. fac
bet. kos
bet. mee
schade
Eis-categorieën
Figuur 6.12: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur 6.13: Verdelingen (ON, eisvan individuele toekenning en eis categorieën) quotiënten van individuele toekenning en eis
6.4 6.4.1
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers Inleiding
In paragraaf 6.2 zijn verschillende groepen van partijen gegeven. Deze partijen hebben verschillende eisen, die verschillend worden toegekend (paragraaf 6.3). De navolgende paragrafen geven inzicht in het arbitrageproces voor verschillende opdrachtgevers en verschillende opdrachtnemers. De waarnemingen zijn gebaseerd op de totale vorderingen van partijen (partij-niveau, als totaal van de individuele eisen). Om verschillen tussen partijen te ontdekken, worden de partijen aan de hand van de vorderingen onderling vergeleken. Vergelijkingen worden gemaakt voor contractpartijen (bijvoorbeeld Particulier en Aannemer) of partijen met een vergelijkbare rol in het 96
bouwproces (bijvoorbeeld Particulier en Bedrijf). Tabel 6.3 geeft inzicht in het aantal relaties tussen de verschillende opdrachtgevers en de verschillende opdrachtnemers. Contractpartijen zijn Bedrijf en Aannemer, Hoofdaannemer-ontwikkelaar en Aannemer, Hoofdaannemer-ontwikkelaar en Onderaannemer en Particulier en Aannemer. Partijen met vergelijkbare rollen zijn Particulier en Bedrijf (onervaren opdrachtgevers in de bouw) en Aannemer en Onderaannemer (beiden opdrachtnemers). Tabel 6.3: Kruistabel Transacties Type opdrachtgever x Type opdrachtnemer Type opdrachtnemer Aannemer Onderaannemer Type opdrachtgever Totaal
6.4.2
Bedrijf Hoofdaann.-ontw. Particulier
Totaal
16 4 43
12 1
16 16 44
63
13
76
Aantal verschillende eis-categorieën
De vordering van een partij kan uit meerdere eisen in meerdere eis-categorieën bestaan4 . Het aantal verschillende eis-categorieën van een partij is een indicator voor de diversiteit van de vordering van de partij. De boxplots van de verdeling van het aantal eis-categorieën voor de verschillende partijen is gegeven in figuur 6.14 (p.98). De boxplots laten verschillende verdelingen zien. De groepen Onderaannemer, Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar hebben hoofdzakelijk één eis-categorie. De spreiding van de verdelingen voor de groepen van Particulier en Bedrijf is groter. Daarnaast is te zien dat de mediaan van de verdeling voor de groep Bedrijf 1,5 is en de mediaan van de groep Particulier 2. Het vergelijken van de contractpartijen Particulier en Aannemer met behulp van een rangordetoets5 , laat zien dat de verdelingen verschillend zijn (Figuur D.9, tabel D.25, p. 171). Ook de verdeling van het aantal eis-categorieën van Bedrijf verschilt van de verdeling van Aannemer. Deze waarneming wordt echter niet gesteund door een rangordetoets als gegeven in tabel D.26 (p.171). 4 Zoals in dit onderzoek gedefinieerd: een vordering is het geheel van (individuele) eisen van de partij in de arbitrageprocedure. 5 Opgemerkt wordt dat het aantal eiscategorieën wordt gemeten op een intervalschaal. Deze schaalverdeling wijkt af van overige schaalverdelingen (ratio schaal) gebruikt in dit hoofdstuk. De Mann-Whitneytoets is ook hier geschikt. Deze toets is geschikt voor vergelijking van verdelingen op tenminste ordinale schaal (Conover, 1971; van den Brink & Koele, 1987).
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
97
5
Aantal eis-categorieën
4
3
2
1 N=
32
10
A Parti.
13
45
C OnderA. B Bedr.
13
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur 6.14: Verdelingen van aantal eiscategorieën per type partij
6.4.3
Quotiënt van vordering en aanneemsom
De vorderingen van groepen kan verschillend van type zijn, maar kan ook verschillen in grootte. De totale vordering (eventueel diverse eisen in diverse eis-categorieën) gedeeld door de aanneemsom geeft ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’. De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor de verschillende partijen is gegeven in figuur 6.15 (p.99). De boxplots laten verschillende verdelingen zien. De verdelingen van de twee opdrachtgevers Particulier en Bedrijf zijn verschillend voor het quotiënt van vordering en aanneemsom. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,04, Tabel D.27, p.172). De verdelingen van de twee contractpartijen Particulier en Aannemer zijn op basis van de boxplots niet verschillend voor dit quotiënt. Met behulp van een rangordetoets wordt ook geen bewijs voor een verschil gevonden (P=0,79, Tabel D.28, p.172). De verdelingen van de twee contractpartijen Bedrijf en Aannemer zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,02, Tabel D.29, p.173). De verdelingen van de twee opdrachtnemers zijn op basis van de boxplots verschillend. Dit verschil wordt bevestigd door een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.30, p.173). Ook de verdelingen van de contractpartijen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,03, Tabel D.31, p.173). Tenslotte zijn de verdelingen van de contractpartijen Onderaan98
nemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar op basis van de boxplots niet verschillend. Bewijs voor een verschil wordt ook niet gevonden met behulp van een rangordetoets (P=0,16, Tabel D.32, p.173). Ook wordt zichtbaar dat voor de contractpartijen met een relatie (tabel 6.3, Particulier en Aannemer, Onderaannemer en Hoofdaannemerontwikkelaar) geen verschillende verdelingen worden waargenomen.
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
12
5
A Parti.
8
24
C OnderA. B Bedr.
8 E H.aann.
D Aann.
Partijgroep
Figuur 6.15: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor partijen
6.4.4
Quotiënt van toekenning en vordering
Voor individuele eisen is het quotiënt van toekenning en eis gegeven in paragraaf 6.3.5. Deze paragraaf laat zien hoeveel partijen krijgen toegewezen op hun totale vordering. Het bedrag toegekend op de vordering6 gedeeld door de aanneemsom is ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’. De boxplots van de verdelingen van ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor de verschillende partijen is gegeven in figuur 6.16 (p.100). De boxplots laten verschillende verdelingen zien. Op basis van de boxplots is te zien dat de groepen Onderaannemer en Aannemer meer krijgen toegewezen dan de groepen Particulier, Bedrijf en Hoofdaannemer. De verdelingen van ’het quotiënt van toekenning en vordering’ voor de opdrachtgevers Particulier en Bedrijf zijn op basis van de boxplots weinig 6 Onder
de voorwaarde dat de optelsom van individuele toekenningen op eisen representatief is voor de gehele toekenning op de vordering.
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
99
verschillend. Een rangordetoets geeft ook geen bewijs voor verschillende verdelingen (P=0,45, tabel D.33, p.174). De verdelingen voor de contractpartijen Particulier en Aannemer zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,05, Tabel D.34, p.174). Ook de verdelingen voor de contractpartijen Bedrijf en Aannemer zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt ook voor deze groepen dat de verdelingen verschillend zijn (P=0,01, Tabel D.35, op pagina 175). De verdelingen voor de opdrachtnemers Onderaannemer en Aannemer zijn op basis van de boxplots weinig verschillend. Een rangordetoets geeft inderdaad geen bewijs voor verschillende verdelingen (P=0,56, tabel D.36, p.175). De verdelingen van de contractpartijen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen (P=0,00, Tabel D.37, p.175). Tenslotte zijn ook de verdelingen van het quotiënt van toekenning en vordering voor de contractpartijen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar verschillend. Een rangordetoets bevestigt het verschil (P=0,00, Tabel D.38, p.175).
1,2
Quotiënt van toekenning en eis
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
20
8
A Parti.
12
41
C OnderA. B Bedr.
12
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur 6.16: Verdelingen van quotiënten van toekenning en vordering voor partijen
100
6.4.5
Motiveringen toe- en afgewezen voor partijen
In paragraaf 6.3.3 zijn de motiveringen van de arbitragecommissie waargenomen voor verschillende eis-categorieën en voor de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De waarnemingen voor de groepen Opdrachtgevers en Opdrachtnemers zijn significant verschillend. Wat wordt waargenomen als deze groepen worden gesplitst naar de groepen van partijen? Waarom worden eisen toegewezen of afgewezen voor verschillende opdrachtgevers en verschillende opdrachtnemers? Ook in deze analyse worden motiveringen toegewezen en motiveringen afgewezen afzonderlijk waargenomen, de uitgangspunten zijn gelijk aan die in paragraaf 6.3.3. De waarnemingen zijn gegeven in de bijlagen op pagina 176. De kruistabel (tabel D.39) en Chi-kwadraattoets (tabel D.40) laten afhankelijkheid zien tussen de variabelen ’motivering toegewezen’ en ’type partij’. Wanneer waargenomen aantal en verwacht aantal nader bekeken worden, wordt het beeld in paragraaf 6.3.3 gedeeltelijk bevestigd. Opdrachtgevers krijgen vaker dan verwacht een eis toegewezen omdat de tegenpartij nalatig is geweest. Opdrachtnemers krijgen vaker dan verwacht een eis toegewezen omdat de tegenpartij de overeenkomst niet juist interpreteert. Een afwijking op dit resultaat wordt gevonden voor de groep Onderaannemer en de groep Hoofdaannemer-ontwikkelaar. De Onderaannemer (opdrachtnemer) krijgt vaker dan verwacht een eis toegewezen omdat de tegenpartij (Hoofdaannemerontwikkelaar) nalatig is geweest. De kruistabel (tabel D.41) en Chi-kwadraattoets (tabel D.42) laten afhankelijkheid tussen de variabelen ’motivering afgewezen’ en ’type partij’ zien. Wanneer waargenomen aantal en verwacht aantal nader bekeken worden, wordt ook voor ’de motivering afgewezen’ het beeld in paragraaf 6.3.3 gedeeltelijk bevestigd. De groepen opdrachtgevers krijgen vaker dan verwacht een eis afgewezen omdat zij ’de overeenkomst niet juist interpreteren of omdat zij te veel eisen’. De groepen opdrachtnemers krijgen vaker dan verwacht een eis afgewezen omdat zij zelf ’nalatig zijn geweest of de tegenpartij niet aansprakelijk is’. Een afwijking op dit resultaat wordt gevonden tussen de groepen Particulier en Bedrijf. De groep particulier krijgt vaker dan verwacht een eis afgewezen omdat de partij de eis onvoldoende heeft aangetoond. Voor de groep Bedrijf geldt dit resultaat niet. ’De partij heeft een eis onvoldoende aangetoond’ is minder vaak dan verwacht de motivering voor een afgewezen eis voor de groep Bedrijf.
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
101
6.4.6
Percentages arbitragekosten
In elk arbitragevonnis wordt beschreven wie van de partijen hoeveel van de arbitragekosten dient te betalen. De percentages te betalen door de partijen (bij elkaar 100%) worden door de arbitragecommissie gebaseerd op het ongelijk van de partijen. De veroordeling arbitragekosten te moeten betalen is daarom tegengesteld aan wat een partij krijgt toegewezen op haar vordering (paragraaf 6.4.4). Figuur 6.17 geeft de boxplots van de verdelingen van de percentages arbitragekosten voor de verschillende groepen. De figuur wordt herhaald in de bijlagen op pagina 178. Ook worden in de bijlagen resultaten van rangordetoetsen gegeven.
1,2
1,0
,8
Percentage kosten
,6
,4
,2 0,0 N=
36
12
A Parti.
12
56
C OnderA. B Bedr.
14
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur 6.17: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor partijen
De boxplots in figuur 6.17 hebben verdelingen die tegengesteld zijn aan de boxplots in figuur 6.16. De tegenstelling in de boxplots laat zien dat een tegengestelde relatie bestaat tussen ’het quotiënt van toekenning en vordering’ en ’percentages arbitragekosten’. De partijen die meer krijgen toegewezen (de Onderaannemer en de Aannemer) worden minder veroordeeld in het moeten betalen van arbitragekosten. Andersom moeten partijen die minder krijgen toegewezen (Particulier, Bedrijf en Hoofdaannemer-ontwikkelaar) een groter percentage arbitragekosten betalen. De verdelingen van de percentages arbitragekosten zijn, op basis van de boxplots, voor de opdrachtgevers Particulier en Bedrijf weinig verschillend. Een rangordetoets 102
laat ook geen bewijs voor verschillende verdelingen zien (P=0,19, Tabel D.43, p.178). De verdelingen voor de contractpartijen Particulier en Aannemer zijn op basis van de boxplots verschillend. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,01, Tabel D.44, p.178). Ook de verdelingen voor de contractpartijen Bedrijf en Aannemer zijn op basis van de boxplots verschillend. Het verschil wordt bevestigd door een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.45, p.179). De verdelingen voor de opdrachtnemers Aannemer en Onderaannemer zijn op basis van de boxplots weinig verschillend. Een rangordetoets bevestigt dit beeld (P=0,77, Tabel D.46, p.179). De verdelingen voor de contractpartijen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,01, Tabel D.47, op pagina 179). Tenslotte zijn ook de verdelingen van de percentages arbitragekosten voor de Aannemer en de Hoofdaannemer-ontwikkelaar verschillend op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.48, op pagina 179).
6.4.7
Quotiënt van arbitragekosten en vordering
De door een partij te betalen arbitragekosten ten opzichte van de vordering geeft inzicht in het effcient gebruiken van arbitrage door de partij. De deling van de arbitragekosten (in euro’s) door de vordering van de partij geeft het ’quotiënt van arbitragekosten en vordering’. Figuur 6.18 (p.104) geeft boxplots voor de verdelingen van quotiënt van arbitragekosten en vordering. In deze figuur zijn twee extreme waarnemingen voor de groep Aannemer weggelaten. De figuur inclusief de extremen is gegeven in de bijlagen (figuur D.13, p.180). De verdelingen voor de verschillende groepen zijn op basis van de boxplots als verschillend aan te merken. Met name de groep Particulier en de groep Hoofdaannemerontwikkelaar gebruiken arbitrage niet efficiënt (mediaan is het grootste). De grootste spreiding van de verdelingen wordt gevonden voor de Particulier en de Aannemer. Het beeld van verschillende verdelingen wordt met een rangordetoets voor enkele vergelijkingen van partijen bevestigd. In de rangordetoetsen zijn de extremen in de verdeling van de groep Aannemer meegenomen. De verdelingen van de opdrachtgevers Particulier en Bedrijf zijn weinig verschillend. Een rangordetoets geeft geen bewijs voor een verschil tussen de verdelingen (Tabel D.49, p.180). De verdelingen van de contractpartijen Particulier en Aannemer zijn op basis van de boxplots enigszins verschillend. Met behulp van een rangordetoets wordt echter verschil tussen de verdelingen niet aangetoond (P=0,06, Tabel D.50, p.180). Ook de verdelingen van de contractpartijen Bedrijf en Aannemer zijn op basis van de boxplots enigszins verschillend. Een rangordetoets geeft geen beResultaten steekproef uit arbitragevonnissen
103
wijs voor verschil tussen de verdelingen (P=0,24, D.51, p.181). De verdelingen van beide opdrachtnemers Aannemer en Onderaannemer lijken op basis van de boxplots verschillend. Bewijs voor dit verschil wordt niet gevonden met een rangordetoets (P=0,21, Tabel D.52, p.181). De verdelingen van de contractpartijen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.53, p.181). De verdelingen van de percentages arbitragekosten voor de contractpartijen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,03, Tabel D.54, p.181).
Quotient van arbitragekosten en vordering
,9 ,8 ,7 ,6 ,5 ,4 ,3 ,2 ,1 0,0 N=
20
8
A Parti.
12
42
C OnderA. B Bedr.
12
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur 6.18: Verdelingen quotiënten van arbitragekosten en vordering voor partijen
6.5 6.5.1
Omstandigheden Inleiding
Deze paragraaf beschrijft de invloed van de omstandigheden van het geschil op drie waargenomen variabelen. De variabelen zijn: quotiënt van vordering en eis, quotiënt van toegekend en vordering en percentage arbitragekosten (zie ook paragraaf 6.2). De variabelen worden geclusterd voor de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. 104
De beschreven omstandigheden zijn afhankelijk van gegevens in de arbitragevonnissen. Deze omstandigheden zijn: • Eiser en Verweerder in de procedure; • De grootte van het geschil; • Eenzijdig of tweezijdig geschil; • Eerste aanleg of eerste aanleg en hoger beroep; • Appellant in hoger beroep; • Tijdsduren in het project en de procedure.
6.5.2
Eiser of verweerder
Zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer kan het geschil aanhangig maken bij de Raad. De partij die het geschil aanhangig maakt, wordt in dit onderzoek de ’Eiser’ genoemd, de andere partij is ’Verweerder’7 . Kruistabel 6.4 laat de afhankelijkheid zien tussen de variabelen ’Eiser’-’Verweerder’ en ’Opdrachtgever’-’Opdrachtnemer’. Deze tabel is herhaald in de bijlagen (p.182, tabel D.55). Een Chi-kwadraattoets (tabel D.56, p.182) laat zien dat de variabelen afhankelijk zijn (niet onafhankelijk, P=0,00). De opdrachtnemer is vaker dan verwacht Eiser in de arbitrageprocedure. De opdrachtgever is vaker dan verwacht Verweerder in de arbitrageprocedure. Tabel 6.4: Kruistabel Eiser en Verweerder x Opdrachtgever en Opdrachtnemer
Opdrachtgever of Opdrachtnemer Totaal
OG ON
Eiser of Verweerder Eiser Verweerder
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
27 36,1 48 38,9
38 28,9 22 31,1
65 65,0 70 70,0
Aantal Verwacht aantal
75 75,0
60 60,0
135 135,0
7 Deze
definitie wijkt af van de door de Raad gebruikte definitie van eiser en verweerder. In de definitie van de Raad (Raad, 2007) wordt eiser gebruikt in de context ’eiser in conventie’ (partij A) of ’eiser in reconventie’ (partij B) respectievelijk ’verweerder in conventie (partij B)’ en ’verweerder in reconventie (partij A)’. De ’Eiser’ (partij A) als gedefinieerd in dit onderzoek is ’eiser in conventie’ (partij A) en ’verweerder in reconventie’ (partij A).
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
105
3,5
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
De boxplots in figuur 6.19 laten de verdelingen zien van ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor de groepen Eiser en Verweerder. De boxplots in de figuur ernaast (figuur 6.20) laten de verdelingen van ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor de groepen Eiser en Verweerder zien, gesplitst naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De boxplots laten zien dat verdelingen van ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor Opdrachtgevers en Opdrachtnemers als Eiser of Verweerder weinig verschillend zijn. Een rangordetoets voor bijvoorbeeld de verdelingen van de Opdrachtgever en de Opdrachtnemer als Eiser geeft geen bewijs voor een verschil (P=0,15, Tabel D.57, p.183).
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
39
18
Eiser
Verweerder
Eiser of Verweerder
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
11
28
Eiser
14
4
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur 6.19: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.20: verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor Eiser en Ver- vordering en aanneemsom voor Eiser en Verweerder weerder met subgroepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.21 (p.107) laten de verdelingen van ’quotiënt van toekenning en vordering’ voor de groepen Eiser en Verweerder zien. De boxplots in de figuur ernaast (figuur 6.22) laten de verdelingen van ’quotiënt van toekenning en vordering’ voor de groepen Eiser en Verweerder zien, gesplitst naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De verdelingen van de groepen Eiser en Verweerder (figuur 6.21) zijn verschillend op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.58, p.184). De verdelingen van Opdrachtgever en Opdrachtnemer als Eiser zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.59, p.184). De boxplots laten weinig verschillende verdelingen zien voor de Opdrachtgever als Eiser of Verweerder. De boxplots laten enigszins verschillende verdelingen zien voor de 106
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
Opdrachtnemer als Eiser of Verweerder, dit verschil wordt echter niet bevestigd met een rangordetoets (tabel D.60, p.185). Ook de verdelingen van Opdrachtgever en Opdrachtnemer als verweerder lijken verschillend, maar daarvoor wordt geen bewijs gevonden met een rangordetoets (tabel D.61, p.185).
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
61
32
Eiser
Verweerder
Eiser of Verweerder
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
17
44
Eiser
23
9
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur 6.21: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.22: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor Eiser en Ver- toekenning en vordering voor Eiser en Verweerder weerder met subgroepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.23 (p.108) laten de verdelingen van ’percentages arbitragekosten’ voor de groepen Eiser en Verweerder zien. De verdelingen van de groepen Eiser en Verweerder zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,00, Tabel D.62, p.186). De boxplots in figuur 6.24 laten de verdelingen van ’percentages arbitragekosten’ voor de groepen Eiser en Verweerder zien, gesplitst naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De boxplots laten zien dat de verdelingen verschillend zijn. De verdelingen van percentages arbitragekosten voor de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer als Eiser zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,01, Tabel D.63, p.186). De verdelingen van percentages arbitragekosten voor de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer als Verweerder zijn verschillend, op basis van de boxplots en een rangordetoets (P=0,01, Tabel D.64, p.186). De verdelingen van Opdrachtgevers als Eiser of Verweerder zijn niet verschillend, op basis van de boxplots. Ook de verdelingen van de Opdrachtnemers als Eiser of Verweerder zijn niet verschillend, op basis van de boxplots.
Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
107
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
1,2
,4
,2 0,0 N=
72
58
Eiser
Verweerder
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
26
46
Eiser
Eiser of Verweerder
36
22
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur 6.23: Verdelingen van percentages ar- Figuur 6.24: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor Eiser en Verweerder bitragekosten voor Eiser en Verweerder met subgroepen OG en ON
6.5.3
Grootte van het geschil
De arbitrageprocedures zijn te splitsen in grote en kleine geschillen. Het in dit onderzoek gebruikte criterium voor de opsplitsing is het aantal arbiters in de arbitragecommissie. Een klein geschil wordt doorgaans beslist door één arbiter. Een groot geschil wordt doorgaans beslist door drie arbiters. De grens tussen een groot en klein geschil ligt bij een geschilgrootte van 40.000 euro (zie hoofdstuk 3). Bestaat nu een relatie tussen de verschillende onderzochte variabelen voor de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer en de grootte van het geschil? Tabel 6.5: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x grote en kleine geschillen
Initieel eisende partij Totaal
iniOG iniON
Groot of klein geschil Groot Klein
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
7 9,2 19 16,8
20 17,8 30 32,2
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
26 26,0
50 50,0
76 76,0
Eerst wordt bekeken of er een relatie bestaat tussen de grootte van het geschil en 108
3,5
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
het aanhangig maken van het geschil door de groepen Opdrachtgever (iniOG) en Opdrachtnemer (iniON). De kruistabel (6.5) met bijbehorende Chi-kwadraattoets (p.187, tabel D.66) laten zien dat de variabelen onafhankelijk zijn. Op basis van deze waarnemingen bestaat er geen relatie tussen de grootte van het geschil en het aanhangig maken van het geschil door een opdrachtgever of opdrachtnemer. De boxplots in figuur 6.25 geven de verdelingen van het ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ van partijen in grote (Groot) en kleine (Klein) geschillen. De boxplots en een rangordetoets (p.188, tabel D.69) laten zien dat de verdelingen verschillend zijn (P=0,03). De betekenis van deze waarnemingen is dat grote geschillen niet alleen in absolute zin (euro’s) groter zijn dan kleine geschillen, maar ook in relatieve zin (quotiënt van vordering en aanneemsom).
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
20
37
Groot
Klein
Groot of klein geschil
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
8
12
Groot
17
20
Klein
Groot of klein geschil
Figuur 6.25: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.26: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor grote en klei- vordering en aanneemsom voor grote en kleine geschillen ne geschillen, voor groepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.26 geven de verdelingen van het ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ van partijen in grote en kleine geschillen, onderverdeeld naar Opdrachtgevers en Opdrachtnemers. Aan de hand van de boxplots wordt zichtbaar dat de verdeling van Opdrachtgevers in grote geschillen afwijkt van de andere verdelingen in de figuur. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in grote geschillen (P=0,01, tabel D.71, p.189). Een rangordetoets bevestigt ook het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers in kleine en grote geschillen (P=0,00, tabel D.70). Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
109
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
Op basis van de waarnemingen dat de verdeling van quotiënt van vordering en aanneemsom van opdrachtgevers in grote geschillen afwijkt van de andere verdelingen, wordt de vraag gesteld welke opdrachtgevers een vordering hebben in de grote geschillen. De kruistabel (tabel D.67 en de bijbehorende Chi-kwadraattoets (tabel D.68, p.187) laten zien dat de variabelen afhankelijk zijn (niet onafhankelijk, P=0,02). Het zijn dus de opdrachtgevers ’Bedrijf’ en ’Hoofdaannemer-ontwikkelaar’ die vaker dan verwacht een vordering in een groot geschil hebben. De opdrachtgevers ’Particulier’ hebben vaker dan verwacht een vordering in een klein geschil. De boxplots in figuur 6.27 geven de verdelingen van het ’quotiënt van toekenning en vordering’ van partijen in grote (Groot) en kleine (Klein) geschillen. De boxplots in figuur 6.27 laten geen verschil in de verdelingen zien.
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
34
59
Groot
Klein
Groot of klein geschil
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
14
20
Groot
26
33
Klein
Groot of klein geschil
Figuur 6.27: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.28: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor grote en kleine toekenning en vordering voor grote en kleine geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.28 geven de verdelingen van het ’quotiënt van toekenning en vordering’ van partijen in grote en kleine geschillen, onderverdeeld naar Opdrachtgevers en Opdrachtnemers. Aan de hand van de boxplots wordt, ook voor dit quotiënt, zichtbaar dat de verdeling van Opdrachtgevers in grote geschillen afwijkt van de andere verdelingen in de figuur. Ook laten de boxplots van de opdrachtgevers en de opdrachtnemers in kleine geschillen zien dat deze verdelingen verschillend zijn. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in grote geschillen (P=0,00, tabel D.73, p.190). Ook wordt het verschil 110
tussen de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in kleine geschillen met een rangordetoets bevestigd (P=0,02, tabel D.74, p.190). Een rangordetoets bevestigt tevens het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers in kleine en grote geschillen (P=0,01, tabel D.72). De boxplots in figuur 6.29 geven de verdelingen van de percentages arbitragekosten van partijen in grote (Groot) en kleine (Klein) geschillen. De boxplots in figuur 6.29 laten geen verschil in de verdelingen zien.
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
45
85
Groot
Percentage kosten
Percentage kosten
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
Klein
Groot of klein geschil
19
26
Groot
43
42
Klein
Groot of klein geschil
Figuur 6.29: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.30: Verdelingen van quotiënt van percentage kosten voor grote en kleine geschil- percentage kosten voor grote en kleine geschillen len, voor groepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.30 geven de verdelingen van de percentages arbitragekosten van partijen in grote en kleine geschillen, onderverdeeld naar Opdrachtgevers en Opdrachtnemers. Aan de hand van de boxplots wordt zichtbaar dat de verdelingen van opdrachtnemers en opdrachtgevers in grote en kleine geschillen verschillend zijn. Met betrekking tot de percentages arbitragekosten is geen verschil te zien tussen de verdelingen voor opdrachtgevers in grote en kleine geschillen (in tegenstelling tot ’de quotiënten’ als hierboven beschreven). Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in grote geschillen (P=0,01, tabel D.75, p.191). Ook bevestigt een rangordetoets het verschil tussen de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in kleine geschillen (P=0,00, tabel D.76, p.191). Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
111
6.5.4
Eenzijdige en tweezijdige geschillen
In een arbitrageprocedure kan enkel één partij een vordering hebben of kunnen beide partijen een vordering hebben. In dit onderzoek noemen we een geschil eenzijdig wanneer slechts één partij een vordering heeft. Wanneer beide partijen een vordering hebben, wordt een geschil tweezijdig genoemd (zie ook paragraaf 3.3.4). Eerst wordt bekeken of er een relatie bestaat tussen het feit dat een geschil eenzijdig of tweezijdig is en het aanhangig maken van het geschil door de groepen Opdrachtgever (iniOG) en Opdrachtnemer (iniON). De kruistabel (tabel 6.6) met bijbehorende Chi-kwadraattoets (p.192, tabel D.78) laten zien dat de variabelen onafhankelijk zijn. Tabel 6.6: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x eenzijdige en tweezijdige geschillen
Initieel eisende partij Totaal
iniOG iniON
Eenzijdig of tweezijdig geschil Eenzijdig Tweezijdig
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
17 13,1 20 23,9
10 13,9 29 25,1
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
37 37,0
39 39,0
76 76,0
Wanneer vervolgens een kruistabel wordt gemaakt van de variabele groepen Opdrachtgevers (Particulier, Bedrijf en Hoofdaannemer-ontwikkelaar) en de variabele eenzijdig of tweezijdige geschil is afhankelijkheid te zien. De kruistabel (tabel D.79, p.192) en de bijbehorende Chi-kwadraattoets (tabel D.80, p.192) laten zien dat de opdrachtgever Particulier vaker dan verwacht een vordering in een eenzijdig geschil heeft en de opdrachtgevers Bedrijf en Hoofdaannemer-ontwikkelaar vaker dan verwacht een vordering in tweezijdige geschillen hebben (P=0,02). De boxplots in figuur 6.31 (p.113) geven de verdelingen van het ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ van partijen in een- en tweezijdige geschillen. De boxplots laten zien dat de verdelingen weinig van elkaar verschillen. De boxplots in figuur 6.32 (p.113) geven de verdelingen van het ’quotiënt van vordering en aanneemsom’ van partijen in een- en tweezijdige geschillen, onderverdeeld naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. Opmerkelijk is de zeer kleine spreiding van de verdeling van het quotiënt voor de Opdrachtnemers in vergelijking tot de grote spreiding van de verdeling van het quotiënt voor de Opdrachtgevers. Omdat het eenzijdige geschillen zijn, bestaat tussen de verdelingen geen causale relatie. 112
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
17
40
Eenzijdig
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
8
9
Eenzijdig
17
23
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
Figuur 6.31: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.32: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor eenzijdige en vordering en aanneemsom voor een- en tweetweezijdige geschillen zijdige geschillen, voor groepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.33 (p.114) geven de verdelingen van het ’quotiënt van toekenning en vordering’ van de partijen in een- en tweezijdige geschillen. De boxplots in figuur 6.33 geven geen reden om verschillen tussen de verdelingen te verwachten. De boxplots in figuur 6.34 (p.114) geven verdelingen van het ’quotiënt van toekenning en vordering’ van de partijen in een- en tweezijdige geschillen, onderverdeeld naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De boxplots laten zien dat de verdelingen van Opdrachtgevers en Opdrachtnemers verschillend zijn, zowel voor eenzijdige als tweezijdige geschillen. Rangordetoetsen bevestigen echter alleen het verschil tussen de verdelingen van de Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in tweezijdige geschillen (P=0,00, tabel D.81, p.194). De boxplots in figuur 6.35 (p.114) geven de verdelingen van de percentages arbitragekosten van de partijen in een- en tweezijdige geschillen. De boxplots laten verschil in spreiding zien. De spreiding van de verdeling van percentages arbitragekosten is groter voor eenzijdige geschillen dan voor tweezijdige geschillen. Er is echter op basis van de boxplots geen reden om de verdelingen als verschillend te zien. De boxplots in figuur 6.36 (p.114) geven de verdelingen van de percentages arbitragekosten van de partijen in een- en tweezijdige geschillen, onderverdeeld naar de groepen Opdrachtgever en Opdrachtnemer. De boxplots laten verschillende verdelingen zien voor Opdrachtgevers en Opdrachtnemers in zowel eenzijdige (P=0,01) als tweezijdige (P=0,00) geschillen (tabel D.82, p.194 en tabel D.83, p.195). Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
113
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
1,2
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
25
68
Eenzijdig
Tweezijdig
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
10
15
Eenzijdig
Eén- of tweezijdig geschil
30
38
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
Figuur 6.33: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.34: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor eenzijdige en toekenning en vordering voor een- en tweezijtweezijdige geschillen dige geschillen, voor groepen OG en ON
,4
,2 0,0 N=
57
73
Eenzijdig
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
26
31
Eenzijdig
36
37
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
Figuur 6.35: Verdelingen van percentages ar- Figuur 6.36: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor eenzijdige en tweezijdige bitragekosten voor een- en tweezijdige geschilgeschillen len, voor groepen OG en ON
114
6.5.5
Eerste aanleg of eerste aanleg en hoger beroep
Na een arbitrageprocedure in eerste aanleg kan een partij een hoger beroepprocedure starten. De partij krijgt daarin onder andere de kans om eerdere fouten te herstellen (zoals onvoldoende onderbouwing van een eis). Of er fouten zijn gemaakt door de partij of de arbitragecommissie is een inschatting van de partij zelf. Zijn verschillen waar te nemen tussen geschillen met enkel een procedure in eerste aanleg en geschillen met een procedure in eerste aanleg en een procedure in hoger beroep? Eerst wordt weer bekeken of een relatie bestaat tussen enerzijds de variabele geschillen in eerste aanleg (EA) en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep (EA en HB) en anderzijds het aanhangig maken door de opdrachtgever (iniOG) en de opdrachtnemers (iniON). Leidt een geschil aanhangig gemaakt door een opdrachtgever vaker of juist minder vaak tot een procedure in hoger beroep dan een geschil aanhangig gemaakt door een opdrachtnemer? Kruistabel 6.7 met bijbehorende Chikwadraattoets (tabel D.85, p.195) laten zien dat de variabelen niet afhankelijk van elkaar zijn. Er bestaat geen relatie tussen wie (opdrachtgever of opdrachtnemer) het geschil in eerste aanleg aanhangig maakt en het feit dat een geschil uitmondt in een hoger beroepprocedure. Tabel 6.7: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer in eerste aanleg x Eerste aanleg of EA en Hoger beroep geschillen
Initieel eisende partij Totaal
iniOG iniON
EA of EA en HB geschil EA EA en HB
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
20 22,7 44 41,3
7 4,3 5 7,7
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
64 64,0
12 12,0
76 76,0
Vervolgens wordt bekeken of een relatie bestaat tussen de initieel eisende partij (iniOG of iniON) en wie appellant (eiser) is in de hoger beroepprocedure (opdrachtgever is appellant: apOG, opdrachtnemer is appellant: apON). Wordt een geschil in eerste aanleg door dezelfde partij in hoger beroep aanhangig gemaakt, of juist niet? Kruistabel 6.8 (p.116) met Chi-kwadraattoets (tabel D.87, p.196) laten zien dat de variabelen niet afhankelijk zijn van elkaar. Een relatie tussen de initiatief nemende partij in eerste aanleg en de initiatief nemende partij in hoger beroep wordt niet aangetoond. Wel wordt waargenomen dat de opdrachtgever relatief vaak appellant (9/12) is in verhouding tot het aantal keer dat hij Eiser is (27/75, zie ook tabel 6.4). Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
115
Tabel 6.8: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x appellant in Hoger beroep geschillen
Initieel eisende partij
iniOG iniON
Totaal
Appellant apOG apON
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
5 5,3 4 3,8
2 1,8 1 1,3
7 7,0 5 5,0
Aantal Verwacht aantal
9 9,0
3 3,0
12 12,0
3,5
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
De boxplots in figuur 6.37 geven de verdelingen van ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’ van partijen in geschillen in eerste aanleg (EA) en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep (EA en HB). De boxplots laten niet zien dat de verdelingen verschillend zijn. De boxplots in figuur 6.38 geven de verdelingen van ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’ van de partijen in geschillen in eerste aanleg en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep, onderverdeeld naar opdrachtgevers en opdrachtnemers. Ook deze boxplots laten geen verschillende verdelingen zien.
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
44
13
EA
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
19
25
EA
6
7
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur 6.37: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.38: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor EA en EA+HB vordering en aanneemsom voor EA en EA+HB geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
De boxplots in figuur 6.39 (117) geven de verdelingen van ’het quotiënt van toekenning en vordering’ van partijen in geschillen in eerste aanleg (EA) en geschillen in 116
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
eerste aanleg en hoger beroep (EA en HB). De boxplots laten niet zien dat de verdelingen verschillend zijn. De boxplots in het figuur ernaast (figuur 6.40) geven de verdelingen van ’het quotiënt van toekenning en vordering’ van partijen in geschillen in eerste aanleg en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep, onderverdeeld naar de groepen opdrachtgever en opdrachtnemer. Deze boxplots verschillen in verdelingen zien. Een rangordetoets bevestigt echter alleen het verschil tussen de groepen opdrachtgever en opdrachtnemers voor geschillen in eerste aanleg (tabel D.88, p.197).
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
76
17
EA
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
33
43
EA
7
10
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur 6.39: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.40: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering (EA en EA+HB) toekenning en vordering (EA en EA+HB, OG en ON)
De boxplots in figuur 6.41 geven de verdelingen van percentages arbitragekosten van partijen in geschillen in eerste aanleg (EA) en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep (EA en HB). De boxplots laten niet zien dat de verdelingen verschillend zijn. De boxplots in figuur 6.42 (p.118) geven de verdelingen van percentages arbitragekosten van partijen in geschillen in eerste aanleg en geschillen in eerste aanleg en hoger beroep, onderverdeeld naar opdrachtgevers en opdrachtnemers. De boxplots laten geen verschillende verdelingen zien voor opdrachtgevers in geschillen in eerste aanleg. Ook voor geschillen in eerste aanleg en hoger beroep worden voor opdrachtgevers geen verschillen waargenomen. Ook voor de opdrachtnemers zijn de verdelingen niet verschillend. De verdelingen van opdrachtgevers en opdrachtnemers onderling in geschillen in eerste aanleg zijn verschillend. Ook verdelingen voor geResultaten steekproef uit arbitragevonnissen
117
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
schillen in eerste aanleg en hoger beroep zijn wel verschillend voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Rangordetoetsen bevestigen dat de verdelingen verschillend zijn (eerste aanleg: tabel D.89, p.198, EA en hoger beroep: tabel D.90, p.198).
,4
,2 0,0 N=
108
22
EA
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
52
56
EA
10
12
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur 6.41: Verdelingen van percentages ar- Figuur 6.42: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor EA en EA+HB geschillen bitragekosten (EA en EA+HB, OG en ON)
6.5.6
Tijdsduren
De arbitragevonnissen geven datums van kenmerkende gebeurtenissen. Deze datums zijn: de datum van de overeenkomst, de datum van de oplevering, de datum van aanhangig maken van het geschil, de datum van de mondelinge behandeling en de datum van het vonnis (zie ook hoofdstuk 4). Aan de hand van deze datums zijn tijdsduren te berekenen. Voor twee tijdsduren worden de relaties onderzocht met de variabelen (quotiënt van vordering en aanneemsom, quotiënt van toekenning en vordering en percentages arbitragekosten). De eerste tijdsduur loopt van de datum van de overeenkomst tot de datum van het aanhangig maken van het geschil. Dit is een tijdsduur waarin het geschil zich ontwikkelt. De tweede tijdsduur loopt van de datum van het aanhangig maken van het geschil tot de datum van de mondelinge behandeling. Dit is een tijdsduur waarin partijen hun eisen formuleren, maar ook inzicht krijgen in het verweer van de andere partij. De tijdsduren zijn continue variabelen en worden anders in het onderzoek opgenomen dan de voorgaande nominale variabelen. Per tijdsduur worden boxplots gemaakt 118
voor de groepen van opdrachtgevers (iniOG) en opdrachtnemers (iniON) als initiatiefnemer in het geschil. De boxplots in figuur 6.43 geven verdelingen voor de tijdsduren van de datum van de overeenkomst tot de datum van het aanhangig maken van het geschil voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers als initiatiefnemer. De boxplots laten geen verschillende verdelingen zien. De boxplots in figuur 6.44 geven verdelingen voor de tijdsduren van de datum van aanhangig maken van het geschil tot de mondelinge behandeling voor de groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers als initiatiefnemer. De boxplots laten geen verschillende verdelingen zien.
4000
Duur van aanh. maken tot mond. beh.
Duur van overeenk. tot aanhangig maken
4000
3000
2000
1000
0 N=
24
41
iniOG
iniON
Initieel Eiser
3000
2000
1000
0 N=
25
42
iniOG
iniON
Initieel Eiser
Figuur 6.43: Verdelingen tijdsduur van over- Figuur 6.44: Verdelingen tijdsduur van aaneenkomst tot aanhangig maken voor initieel hangig maken tot mondelinge behandeling eisende partijen (in dagen) voor initieel eisende partijen (in dagen)
6.6
Verschillende arbiters
Inleiding
De geschillen worden beoordeeld door verschillende typen vak-arbiters (Aannemer, Architect of Ingenieur). Arbiters worden geselecteerd op basis van hun interesse en ervaring. Causaal bestaat dus een relatie tussen ’input’ gegevens zoals de vorderingen van partijen en de omstandigheden van het geschil. De vraag is nu of bij toetsing van variabelen (als gebruikt in de voorgaande paragrafen) en de omstandigheden, voor Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
119
verschillende arbiters, een beeld ontstaat dat afwijkt van het beeld op basis van voorgaande paragrafen. Indien het beeld afwijkt, is een invloed waar te nemen. Indien het beeld niet afwijkt, wordt geen invloed vanuit de verschillende arbiters waargenomen. De waarnemingen worden gedaan voor kleine geschillen. In kleine geschillen bestaat de arbitragecommissie uit één arbiter en een secretaris. Arbitragecommissies in grote geschillen bestaan uit drie arbiters en een secretaris. Om een uitspraak te doen op basis van deze combinaties is het aantal mogelijke combinaties voor grote geschillen te groot in samenhang met het aantal waarnemingen voor grote geschillen.
Het kruisen van Type arbiter en Categorie van de eis
Bestaat er een relatie tussen de verschillende eis-categorieën en het type arbiter? Kruistabel 6.9 kruist de variabelen ’eis-categorieën’ en ’typen arbiter’. Tabel 6.9: Kruistabel Eis-categorie x Typen arbiter in kleine geschillen Typen arbiter Aannemer Architect Eiscategorie
betalen facturen betalen kosten bet. meerminderwerk gebreken schade overig
Totaal
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
5 5,1 1 1,8 6 2,9 3 4,7 4 4,1 1 1,4
13 12,5 4 4,5 6 7,0 16 11,5 8 10,0 2 3,5
7 7,4 4 2,7 2 4,1 4 6,8 8 5,9 4 2,1
25 25,0 9 9,0 14 14,0 23 23,0 20 20,0 7 7,0
Aantal Verw. aantal
20 20,0
49 49,0
29 29,0
98 98
De aannemer-arbiter beoordeelt enigszins vaker een ’betaling meer-/minderwerk’eis en minder vaak een ’gebreken’-eis. De architect-arbiter beoordeelt enigszins vaker een ’gebreken’-eis en minder vaak een ’schade’- of ’meer-/minderwerk’-eis. De ingenieur-arbiter beoordeelt enigszins vaker een ’schade’- of ’kosten’-eis en minder vaak een ’gebreken’- en ’meer-/minderwerk’-eis. De kruistabel en Chi-kwadraattoets (tabel D.92, p.200) laten echter niet zien dat de variabelen afhankelijk zijn. Een relatie tussen eis-categorieën en het type arbiter wordt derhalve niet aangetoond. 120
Het kruisen van Type arbiter X Initieel eisende partij
Bestaat een relatie tussen de opdrachtgever of de opdrachtnemer als initieel eisende partij en het type arbiter? Kruistabel 6.10 kruist de variabelen ’opdrachtgever en opdrachtnemer als initiële eiser’ en ’typen arbiter’. Visueel wordt een relatie tussen Tabel 6.10: Kruistabel Initieel eiser x Type arbiter in kleine geschillen Type arbiter Aannemer Initieel eiser
iniOG iniON
Totaal
Architect
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
0 3,6 9 5,4
10 10,0 15 15,0
10 6,4 6 9,6
20 20,0 30 30,0
Aantal Verw. aantal
9 9,0
25 25,0
16 16,0
50 50
de variabelen waargenomen. Op basis van de waarnemingen wordt een geschil aanhangig gemaakt door een opdrachtgever niet beoordeeld door een aannemer-arbiter. Vaker dan verwacht wordt het geschil beoordeeld door een ingenieur-arbiter. Een geschil aanhangig gemaakt door een opdrachtnemer wordt vaker dan verwacht door een aannemer-arbiter beoordeeld en minder vaak dan verwacht door een ingenieurarbiter. Het aantal beoordelingen door een architect-arbiter komt overeen met het verwachte aantal. Een Chi-kwadraattoets bevestigt de afhankelijkheid tussen de variabelen (P=0,01, tabel D.94 , p.201). Tussen de variabelen ’initieel eisende partij’ (opdrachtgever of opdrachtnemer) en het type arbiter bestaat een significante relatie.
Het kruisen van Type arbiter en eenzijdig of tweezijdig geschil
Bestaat er een relatie tussen het type arbiter en het eenzijdig of tweezijdige zijn van het geschil? Kruistabel 6.11 kruist de variabelen ’eenzijdig of tweezijdig geschil’ met het type arbiter. Aan de hand van de kruistabel wordt waargenomen dat de aannemerarbiter minder vaak dan verwacht eenzijdige geschillen en vaker dan verwacht tweezijdige geschillen beoordeelt. De architect-arbiter beoordeelt vaker dan verwacht eenzijdige geschillen en minder vaak dan verwacht tweezijdige geschillen. De ingenieurarbiter beoordeelt wat vaker dan verwacht een eenzijdig geschil en minder vaak dan verwacht een tweezijdig geschil. Een chi-kwadraattoets bevestigt de afhankelijkheid van de variabelen echter niet (tabel D.96, p.201). Een relatie tussen de variabele eenzijdig geschil of tweezijdig geschil en het type arbiter wordt niet aangetoond. Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
121
Tabel 6.11: Kruistabel Eenzijdig en tweezijdig geschil x Type arbiter in kleine geschillen Type arbiter Aannemer Eenzijdig of tweezijdig geschil
Eenzijdig Tweezijdig
Totaal
Architect
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
2 4,9 7 4,1
15 13,5 10 11,5
10 8,6 6 7,4
27 27,0 23 23,0
Aantal Verw. aantal
9 9,0
25 25,0
16 16,0
50 50
Het quotiënt van vordering en aanneemsom voor Type arbiter
De boxplots in figuur 6.45 geven verdelingen van ’het quotiënt van vordering en aanneemsom’ voor de verschillende type arbiters. Beoordelen de type arbiters geschillen van verschillende grootte? Visueel zijn de drie verdelingen van het quotient van vordering en aanneemsom per arbiter verschillend. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van het quotiënt van vordering en aanneemsom voor de groepen van aannemer-arbiters en ingenieur-arbiters (P=0,03, tabel D.97, p.D.97).
Quotiënt van vordering en aanneemsom
2,5
2,0
1,5
1,0
,5
0,0 N=
13
17
7
Aannemer
Architect
Ingenieur
Type arbiter
Figuur 6.45: Verdelingen quotiënt van vordering en aanneemsom voor type arbiters
122
Quotiënt van toekenning en vordering voor Type arbiter
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
Wat zijn verdelingen voor de variabele ’quotiënt van toekenning en vordering’ voor de verschillende arbiters? De boxplots in figuur 6.46 geven de verdelingen van het quotiënt van toekenning en vordering voor de verschillende arbiters. De boxplots laten zien dat de verdelingen verschillend zijn. Het verschil tussen de verdeling van quotiënt van toekenning en vordering tussen de architect-arbiter en de ingenieurarbiter wordt met een rangordetoets bevestigd (tabel D.98, p.203).
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
15
27
17
Aannemer
Architect
Ingenieur
Type arbiter
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
6
9
Aannemer
11
16
Architect
9
8
Ingenieur
Type arbiter
Figuur 6.46: Verdelingen van quotiënt van Figuur 6.47: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering per arbiter in kleine toekenning en vordering per arbiter, voor opgeschillen drachtgevers en opdrachtnemers
Figuur 6.47 geeft de verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering per type arbiter, onderverdeeld naar opdrachtgevers en opdrachtnemers. De boxplots in de figuur laten verschillen tussen de verdelingen zien. Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen het quotiënt van toekenning en vordering voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in geschillen met een architect-arbiter (P= 0,01, tabel D.99, p.203). Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van het quotiënt van toekenning en vordering voor opdrachtnemers in enerzijds aannemer-arbiter geschillen en anderzijds ingenieur-arbiter geschillen (P=0,04, tabel D.100, p.204). Een rangordetoets bevestigt het verschil tussen de verdelingen van het quotiënt van toekenning en vordering voor opdrachtnemers in enerzijds architect-arbiter geschillen en anderzijds ingenieur-arbiter geschillen (P=0,01, tabel D.101, p.204). Resultaten steekproef uit arbitragevonnissen
123
Percentage arbitragekosten voor partijen per type arbiter
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
Wat zijn de verdelingen van de arbitragekosten voor partijen per type arbiter? De boxplots in figuur 6.48 geven verdelingen van percentages arbitragekosten van de partijen voor de verschillende arbiters. De verdelingen van de percentages hebben verschillende spreidingen, maar liggen allen rond de 50%. De 50% is natuurlijk het gemiddelde te betalen door elk van de twee partijen. Rangordetoetsen laten geen verschil tussen de verdelingen zien.
,4
,2 0,0 N=
16
44
25
Aannemer
Architect
Ingenieur
Type arbiter
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
8
8
Aannemer
22
22
Architect
13
12
Ingenieur
Type arbiter
Figuur 6.48: Verdelingen percentage arbitra- Figuur 6.49: Verdelingen percentage arbitragekosten per arbiter in kleine geschillen gekosten per arbiter in kleine geschillen, voor opdrachtgevers en opdrachtnemers
De boxplots in figuur 6.49 laat de verdelingen van de percentages arbitragekosten voor verschillende arbiters zien, onderverdeeld naar opdrachtgevers en opdrachtnemers. Op basis van de boxplots zijn verdelingen verschillend voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in geval van een aannemer-arbiter en een ingenieur-arbiter. De boxplots laten zien dat de verdelingen voor opdrachtgevers en opdrachtnemers juist overeenkomen voor ingenieur-arbiters. Rangordetoetsen bevestigen deze waarnemingen. De verdelingen van de opdrachtgevers en de opdrachtnemers zijn verschillend in geval van een aannemer-arbiter (P=0,01, tabel D.102, p.205). De verdelingen van de opdrachtgevers en de opdrachtnemers zijn ook verschillend in geval van een architectarbiter (P=0,01, tabel D.103, p.205). 124
Hoofdstuk 7
Discussie 7.1
Het bouwproces als sociaal interactieproces
De arbitragevonnissen beschrijven geschillen tussen partijen bij de Raad van Arbitrage voor de bouw. Een arbitragevonnis geeft daarmee inzicht in een conflict dat tussen partijen is ontstaan. Voordat de partijen hun conflict voorleggen aan de Raad heeft zich een escalatieproces afgespeeld. Voor dit escalatieproces is kenmerkend dat de partijen elkaar bij herhaling treffen gedurende het bouwproces. Bij dit treffen vormen de partijen zich een steeds concreter beeld van het bouwobject. Naarmate de partijen zich een concreter beeld vormen, ontdekken de partijen dat zij verschillende betekenissen aan gebeurtenissen toekennen: de betekenissen gaan uiteenlopen. Het beeld dat een partij heeft van de situatie vormt de basis voor het gedrag van de partij. Dit gedrag van de partij kan frustrerend zijn voor de andere partij. Deze andere partij ziet haar belangen bedreigd worden. Van een escalatieproces is sprake als de frustratie van de partij (of van beide partijen) toeneemt. Een partij is ontevreden als zij geen genoegen kan nemen met de situatie die is ontstaan. Deze ontevredenheid leidt tot een geschil bij de Raad als de partij in het conflict een beslissing genomen wil hebben door een derde partij. Uit de interviews blijkt dat partijen met hun gedrag invloed hebben op elkaar. Het gedrag van een partij naar aanleiding van een ongenoegen kan negatief gedrag van de andere partij uitlokken. Wanneer bijvoorbeeld een opdrachtgever een gebrek heeft waargenomen dat de opdrachtnemer niet zonder meer herstelt (betekenis), weigert de opdrachtgever een deelfactuur te betalen (gedrag). De opdrachtnemer ervaart het niet betalen van de deelfactuur als bedreiging (betekenis) en weigert vervolgens met 125
nadruk het gebrek te herstellen (gedrag). Dikwijls is het een kip en ei- verhaal, in de zin dat niet bekend is welke van de twee partijen de escalatiecyclus start. De verschillende betekenissen (belevingen) van de partijen worden niet tot onderwerp van gesprek gemaakt. Uit de interviews blijken de partijen te spreken over het bouwobject en het gedrag van de andere partij ten opzichte van het contract. De partijen verwijten elkaar onjuist te handelen. Partijen spreken bijvoorbeeld over gebreken, maar niet waarom gebreken vervelend of ongewenst zijn voor de opdrachtgever. Ook spreken partijen over het betalen van facturen, maar niet over waarom het niet betalen van facturen vervelend voor de opdrachtnemer is. Ook blijkt uit de statistische waarnemingen dat een conflict tussen de partijen een gezamenlijk ongenoegen is. Dikwijls worden beide partijen gefrustreerd in het nastreven van het gemeenschappelijke doel en hun eigen belangen. In 39 van 76 arbitragevonnissen is sprake van een tweezijdig geschil (tabel 6.6 op pagina 112). In een tweezijdig geschil hebben beide partijen een vordering. In deze geschillen is zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer van mening dat de andere partij onrechtmatig heeft gehandeld. Beiden ontkennen ook dat de andere partij met de vordering in haar recht staat. Vervolgens blijkt uit de statistische waarnemingen, op basis van het quotiënt van vordering en aanneemsom, dat partijen elkaar beïnvloeden met betrekking tot de grootte van de vordering. Van de partijen die dikwijls een contractuele relatie hebben (tabel 6.3), zijn de verdelingen van het quotiënt van vordering en aanneemsom niet verschillend (paragraaf 6.4.3). Ter vergelijking zijn de verdelingen (quotiënten) van partijen die geen contractuele relatie hebben wel verschillend. Zoals ook blijkt uit de interviews beïnvloeden partijen in een relatie elkaar in de groei van een vordering. Een uitzondering op de regel wordt gevormd door de utiliteitsopdrachtgever. De verdeling van de grootte van de vordering van deze opdrachtgever verschilt van de verdeling van de aannemer. Mogelijk ligt een verklaring in de verdeling van de groep aannemers. In deze verdeling is geen onderscheid gemaakt naar de relaties met de opdrachtgever particulier en de utiliteitsopdrachtgever. Tenslotte blijkt uit de statistische waarnemingen dat aan zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer de meeste eisen gedeeltelijk worden toegewezen (tabel D.5). Dikwijls is het geen zwart-wit verhaal in de zin dat één van de partijen volledig gelijk heeft. Zowel het eisen als het verweren is doeltreffend, zowel de eisende partij als de verwerende partij heeft gedeeltelijk gelijk. Ook in het escalatieproces voorafgaand aan het arbitrageproces hebben beide partijen dus gedeeltelijk gelijk gehad. De partijen zijn echter niet in staat geweest de betekenis van de kwestie voor beiden bespreekbaar te maken. 126
7.2
Antecedente condities
7.2.1
Inleiding
Zoals beschreven in het theoretisch kader (hoofdstuk 2) kunnen kenmerken van de partij, de relatie of de organisatie potentiële determinanten zijn van het conflict. Deze kenmerken zijn antecedente condities in de zin dat zij (nagenoeg) niet veranderende omstandigheden zijn die het conflict beïnvloeden tijdens het bouwproces. De interviews en arbitragevonnissen geven inzicht in de volgende partijkenmerken: • ervaring in de bouw, • de achtergrond (cultuur) van de partij. De waargenomen relatiekenmerken zijn: • het ruilkarakter van de transacties in de bouw, • machtsbalans en afhankelijkheid, • het tot in detail vastleggen van de relatie tussen de partijen in een contract, • het streven van elke partij naar billijkheid in de relatie. Als kenmerken van de organisatie worden in de interviews en arbitragevonnissen waargenomen: • de hiërarchische rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer, • het wel of niet laten bijstaan door een deskundige tijdens het bouwproces. Op basis van kenmerken van de partij en kenmerken van de organisatie zijn in de arbitragevonnissen groepen opdrachtgevers en groepen opdrachtnemers onderscheiden. De opdrachtgeversgroepen zijn: de particuliere huizenbezitter (woningbouw), het opdrachtgevende bedrijf (utiliteitsbouw) en de hoofdaannemer-ontwikkelaar. De opdrachtnemersgroepen zijn: de aannemer en de onderaannemer. In de volgende paragrafen worden de waargenomen antecedente condities en hun invloed op de onderwerpen van het interactiemodel beschreven. Discussie
127
7.2.2
Partijkenmerken
Uit de interviews en arbitragevonnissen blijken partijen verschillende mate van ervaring in de bouw te hebben. De particuliere opdrachtgever en het bedrijf zijn incidentele opdrachtgevers, zij hebben weinig of geen ervaring in de bouw. De hoofdaannemerontwikkelaar, de aannemer en de onderaannemer hebben veel ervaring in de bouw. Ervaring van een partij heeft invloed op de verschillende onderwerpen in het interactiemodel (hoofdstuk 2). Een ervaren partij is beter in staat zichtbare gebeurtenissen op het project ’te vertalen’ naar de niet zichtbare betekenisgeving. Andersom is de ervaren partij beter in staat op basis van betekenisgeving juiste gedragsintenties te ontwikkelen die vervolgens daadwerkelijk tot succesvol gedrag leiden. Evaring van de partijen in arbitrageprocedures is onderdeel van de ervaring van partijen in de bouw. Met betrekking tot de ervaring in arbitrageprocedures wordt hetzelfde overwogen als hierboven. De incidentele opdrachtgevers zijn niet ervaren in arbitrage en de ervaren opdrachtnemers en de hoofdaannemer-ontwikkelaar zijn dikwijls wel ervaren in het procederen bij de Raad. Waargenomen wordt dat de opdrachtnemers vaker dan verwacht het initiatief nemen in de arbitrageprocedure (Eiser1 ) . Een verklaring hiervoor kan zijn dat de dikwijls meer ervaren opdrachtnemer sneller ziet dat de beslissing in het conflict door een derde genomen moet worden. Op basis van het verschil in ervaring tussen partijen kunnen ’one-shotters’ en ’repeat-players’ worden onderscheiden (Bladel, 2002). De ’one-shotters’ arbitreren incidenteel en zij laten zich bijstaan door niet ervaren gemachtigden. De ’repeat-players’ zijn ervaren in arbitrage en zij laten zich bijstaan door ervaren gemachtigden. Dit verschil in ervaring bepaalt volgens van Bladel in belangrijke mate het succes van de partij in arbitrage. In de navolgende paragrafen wordt bediscussieerd dat ervaring gedurende het gehele bouwproces van invloed is op het succes in arbitrage (en het gehele bouwproces). Ook zal zichtbaar worden dat de ervaren groep van hoofdaannemerontwikkelaar niet succesvol is in de waargenomen arbitragevonnissen. Als partijkenmerk hebben de partijen in de onderscheiden groepen vervolgens verschillende achtergronden. Zowel deze achtergronden van partijen als de culturen waar zij deel van uitmaken, bepalen de waarden en normen van de partijen. Onderscheidend voor de partijen is of zij wel of niet vertrouwd zijn met de bouwcultuur. De bouwcultuur heeft het kenmerk dat zij gesloten is, in de zin dat het moeilijk is voor 1 Deze
definitie wijkt af van de door de Raad gebruikte definitie van eiser en verweerder. In de definitie van de Raad (Raad, 2007) wordt eiser gebruikt in de context ’eiser in conventie’ (partij A) of ’eiser in reconventie’ (partij B) respectievelijk ’verweerder in conventie (partij B)’ en ’verweerder in reconventie (partij A)’. De ’Eiser’ (partij A) als gedefinieerd in dit onderzoek is ’eiser in conventie’ (partij A) en ’verweerder in reconventie’ (partij A).
128
een buitenstaander om inzicht te krijgen in deze cultuur. Een ander kenmerk is dat men prestatiegericht is. In de bouw wordt het noodzakelijke flexibel geregeld, zonder acht te slaan of het wettelijk mogelijk is. Vervolgens heeft de bouw een ons-kent-ons cultuur (netwerk van onderlinge bekenden). De vaak dreigende discontinuïteit van opdrachten vormt een prikkel om langdurige relaties aan te gaan (PEC, 2002). De incidentele opdrachtgever vormt een uitzondering op de regel, deze opdrachtgever is onbekend met de bouwcultuur en heeft daardoor afwijkende waarden en normen. De waarden en normen zijn van invloed op de betekenisgeving als onderdeel van het interactieproces tussen de partijen. Voor de partijen is het verschillend aan welke normen het bouwproduct dient te voldoen en voor de partijen is het verschillend wat gangbaar en goed gedrag is. Met behulp van de interviews worden de verschillende achtergronden van partijen en de daaruit voortvloeiende waarden en normen die de partijen hanteren zichtbaar. De beide particuliere opdrachtgevers en de utiliteitsopdrachtgever in casus 2 zijn ondernemers die klantgericht werken. Vanuit die, voor deze opdrachtgevers, dagelijkse praktijk verwachten zij ook klantgerichtheid van de opdrachtnemer. Volgens de opdrachtgevers hebben ze dat niet gekregen. De utiliteitsopdrachtgever in casus 2 vertelt dat de architect en de opdrachtnemer op basis van hun achtergrond niet goed konden samenwerken, de architect was te precies in relatie tot de relatief ruwe aannemer. Ook verwachtte deze opdrachtgever dat de opdrachtnemer als ondernemer het initiatief neemt in geval van onduidelijkheden in het bestek. De opdrachtnemer heeft een afwijkende mening gehad.
7.2.3
Relatiekenmerken
Een kenmerk van de relatie tussen partijen in de bouw is het ruilkarakter van de transactie. De opdrachtgever vraagt een product en heeft daar een prijs voor over. De opdrachtnemer biedt capaciteit voor het maken van een gevraagd product en vraagt daarvoor een prijs. Uit de interviews blijkt dat de partijen oplossingen zoeken voor problemen via een ruilproces. De opdrachtnemers vragen de opdrachtgevers eerst te betalen voordat zij met een oplossing voor het probleem komen. De opdrachtgevers vragen eerst een oplossing voor het probleem voordat zij willen betalen. Een uitzondering op deze regel wordt gezien in casus 2 waar zich het probleem van niet geluiddichte ruimtes voordoet. De partijen verweven het samenwerken en het onderhandelen. De partijen hebben eerst gezamenlijk het probleem opgelost en pas daarna is de vraag over betaling van de kosten beantwoord. Ondanks dat uiteindelijk de kosten via arbitrage zijn verrekend, heeft de geïnterviewde opdrachtgever de samenwerking Discussie
129
als positief beleefd. Een volgend kenmerk van de relatie tussen de partijen is afhankelijkheid. De incidentele opdrachtgever is afhankelijk van de opdrachtnemer in de zin dat de opdrachtgever er op moet vertrouwen dat de opdrachtnemer levert wat hij belooft. De incidentele opdrachtgever heeft zelf weinig kennis en middelen om gedurende het bouwproces inzicht te krijgen in het product. Als kenmerk van de organisatie van het werk kan de opdrachtgever zich laten bijstaan door een deskundige om zijn gebrek aan ervaring te compenseren (paragraaf 7.2.4). Uit de interviews blijkt dat de beide particuliere opdrachtgevers zich niet laten bijstaan door een deskundige, bijvoorbeeld een architect. Vervolgens verwachten zij betrouwbaarheid van de opdrachtnemer. Tussen twee ervaren partijen heeft afhankelijkheid een ander karakter dan tussen een onervaren en ervaren partij. Tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer is afhankelijkheid ingebed in de dikwijls langdurige relaties tussen de partijen. Voor langdurige inkoop relaties geldt dat de leverancier geen prikkel tot opportunistisch gedrag heeft omdat hij de toekomst van de relatie daarmee op het spel zet (Rooks, 2002; Welling, 2005). In de bouw is de onderaannemer afhankelijk van de hoofdaannemer. Met het oog op continuïteit van de werkvoorraad heeft de onderaannemer baat bij een langdurige relatie met de hoofdaannemer. Deze afhankelijkheid kan een prikkel zijn voor de hoofdaannemer tot opportunistisch gedrag. Gedraagt de onderaannemer zich niet naar de voorwaarden van de hoofdaannemer, of schikt de onderaannemer zich niet in de wensen van de hoofdaannemer, dan staat wellicht een toekomstige klus op het spel. Een conflict tussen een hoofdaannemer en een onderaannemer komt maar zelden voor (1,7%) (Welling, 2005). Voor het onderzoek van Welling hadden de respondenten in het survey-onderzoek de vrije keus om een positieve dan wel negatieve inkoopervaring te beschrijven. Wellicht hebben de respondenten geneigd naar het eerder beschrijven van een positieve ervaring dan een negatieve ervaring. Uit de arbitragevonnissen blijkt dat de onderaannemer significant meer krijgt toegewezen in de relatie tussen de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer. Het geschil gaat in de meeste gevallen over het niet betalen van facturen. Wordt de motivering van de arbitragecommissie ’nalatigheid’ van de hoofdaannemer-ontwikkelaar hier bijgevoegd, dan ontstaat de indruk dat de hoofdaannemer-ontwikkelaar inderdaad een hard spel speelt. Deze indruk wordt bevestigd door de respondent (onderaannemer) in het interview. Hij positioneert zijn bedrijf in de richting van zelfstandigheid omdat hij zich in de afhankelijke relaties door hoofdaannemers uitgeknepen voelt. Een volgend kenmerk van de relatie tussen de partijen is het in een vroeg sta130
dium vastleggen van het project tegen een vaste lage (dikwijls de laagste) prijs. In de meeste gevallen wordt een opdrachtnemer geselecteerd op basis van een voorgeschreven product in de vorm van bestek en tekeningen. Het project wordt daarmee in een vroeg stadium vastgelegd. Uit de interviews blijkt dat wanneer zich een meningsverschil voordoet, de partijen teruggrijpen naar het contract. In plaats van het herdefiniëren van de relatie, het herconstrueren van de sociale realiteit, proberen partijen op basis van het inmiddels verouderde contract hun gelijk te halen. Vervolgens wordt niet gesproken over de werkelijke wensen achter de overeenkomst, maar over afspraken die in het verleden goed waren, maar inmiddels achterhaald. Een voorbeeld wordt gegeven in casus 2. De architect of de aannemer doet het voorstel tot wijzigen van de constructie van de gesprekruimtes. De geïnterviewde merkt op dat niet gesproken wordt over geluidsconsequenties. Dit terwijl comfort en geluiddichtheid de belangrijkste wensen van de opdrachtgever zijn en niet zozeer de kosten of een andere constructie. De partijen lijken eerder een relatie te hebben met het contract dan met elkaar. Een laatste kenmerk van de relatie tussen partijen is het streven van de partijen naar billijkheid. Elke persoon of partij verwacht billijkheid in hun relatie. Van billijkheid is sprake als de partijen een vergelijkbare positieve dan wel negatieve uitkomst van een gebeurtenis hebben. Een partij ervaart een gemis als zij cognitief een situatie simuleert die voor hem meer gunstig zou zijn geweest. Een voorbeeld wordt gezien in casus 3. De opdrachtgever vergelijkt de uitkomsten van het bouwproces inclusief de arbitrageprocedure voor zichzelf relatief ten opzichte van de uitkomsten voor de opdrachtnemer. De opdrachtgever concludeert vervolgens dat de opdrachtnemer beter uit de strijd is gekomen.
7.2.4
Organisatiekenmerken
De organisatie van het bouwproject wordt gekenmerkt door de rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer. De opdrachtgever is leidend in het bouwproces. De opdrachtgever neemt het initiatief, bepaalt de vorm van het bouwproces en de bouworganisatie en heeft de eindverantwoordelijkheid. De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van het bouwproject. Uit de interviews blijkt dat de rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer steeds anders worden ingevuld. Met name de particuliere opdrachtgevers verwachten dat de opdrachtnemer de leiding neemt in het bouwproces. Uiteraard bestaat hier een relatie met (het gebrek aan) ervaring van particuliere opdrachtgevers in de bouw. Een sterke waarnemingen aan de hand van de arbitragevonnissen is het verschil in toekenning aan de opdrachtgevers en opDiscussie
131
drachtnemers. Bij vergelijkbare grootten van vorderingen (quotiënt van vordering en aanneemsom) krijgen de opdrachtnemers meer toegekend (quotiënt van toekenning en vordering) dan de opdrachtgevers. Wanneer nu het sociale interactieproces en antecedente condities niet in beschouwing genomen worden, kan de indruk ontstaan dat de Raad selectief in het voordeel van opdrachtnemers beslist. Dit onderzoek laat zien dat door de sociale interactie tussen de partijen en de invloed van antecedente condities op het interactieproces verschillende belevingen van partijen ontstaan en dat daardoor de resultaten in arbitrageprocedures verschillend zijn. Uit de interviews blijkt dat sommige partijen wel een deskundige bij het project betrekken en anderen niet. Deze deskundige heeft invloed op de werking van antecedente condities op het sociale interactieproces. Uit de interviews blijkt dat de opdrachtnemer in casus 6 de mening heeft dat particuliere opdrachtgevers er goed aan doen een deskundige in te schakelen. Volgens de respondent is deze deskundige beter in staat de opdrachtgever met beide benen op de grond te zetten. In termen van het interactiemodel (paragraaf 2.1) neemt de deskundige het gebrek aan ervaring weg van de particuliere opdrachtgever, met betrekking tot de inschatting van de situatie. Uit de interviews blijkt dat grotere incidentele opdrachtgevers kennis binnenhalen door middel van advies. Beide utiliteitsopdrachtgevers laten zich bijstaan tijdens het bouwproces door een deskundige of team van deskundigen. Het gebrek aan ervaring van de opdrachtgevers wordt gecompenseerd door een deskundige. De antecedente conditie dat een incidentele opdrachtgever minder ervaring heeft, heeft daardoor voor de utiliteitsopdrachtgevers een minder beperkende invloed op de sociale interactie. De Raad kan beoordelen dat een partij als deskundig wordt gezien omdat deze partij zich tijdens het bouwproces laat bijstaan door deskundigen. De opdrachtgever in casus 4 is onervaren. De partij heeft daarom deskundigen bij zijn bouwproces betrokken. In het geschil dat is ontstaan, wordt de opdrachtgever, naar eigen zeggen, als deskundig gezien door de Raad.
7.3 7.3.1
Betekenisgeving Inleiding
Uit de interviews blijkt dat gebeurtenissen leiden tot discussie tussen partijen. Op het moment van een dergelijke gebeurtenis ontdekken de partijen dat zij verschillende verwachtingen hebben. De betekenis van de gebeurtenissen is verschillend voor de beide partijen. De partijen hebben hun eigen waarden en normen en zij vinden verschillende aspecten van een situatie belangrijk. Met behulp van de interviews worden 132
de verschillen tussen partijen zichtbaar. De partijen hebben allen een andere achtergrond. Zij vinden ten opzichte van elkaar verschillende aspecten van de bouw en situaties belangrijk en bij de interpretatie en beeldvorming van de situatie hebben zij verschillende waarden en normen. Aan de hand van de interviews en arbitragevonnissen zijn verschillende partijen in verschillende relaties te onderscheiden (tabel 6.3 op pagina 97). Omdat betekenisgeving door een partij gebeurt in de sociale interactie met zijn contractpartij, wordt de betekenisgeving beschreven aan de hand van partijen in hun relatie. Aan de hand van de arbitragevonnissen worden drie relaties onderscheiden: 1. de particuliere opdrachtgever in relatie tot de aannemer, 2. de utiliteitsopdrachtgever ’bedrijf’ in relatie tot de aannemer, 3. de hoofdaannemer-ontwikkelaar in relatie tot de onderaannemer.
7.3.2
De relatie tussen de particuliere opdrachtgever en de aannemer
De grootte van de vorderingen van de particuliere opdrachtgever en de aannemer worden op basis van het quotiënt van vordering en aanneemsom niet als verschillend waargenomen. De grootte van de toekenningen aan de partijen zijn wel verschillend, op basis van het quotiënt van toekenning en vordering. De aannemer krijgt significant meer toegewezen dan de particuliere opdrachtgever. Deze waarnemingen worden ondersteund door de waarneming met betrekking tot percentages arbitragekosten die beide partijen dienen te betalen. De particuliere opdrachtgever dient gemiddeld een groter percentage arbitragekosten te betalen dan de aannemer. De motiveringen van de arbitragecommissie, waarom de particuliere opdrachtgever een eis niet krijgt toegewezen of waarom aan de aannemer een eis wel wordt toegekend, is dat de particuliere opdrachtgever de overeenkomst niet juist heeft geïnterpreteerd of de eis onvoldoende heeft onderbouwd. De motivering waarom een aannemer een eis niet krijgt toegewezen of waarom de particuliere opdrachtgever wel een eis krijgt toegewezen is dat de aannemer nalatig is geweest. Deze waarnemingen leiden in samenhang met de waarnemingen met betrekking tot de antecedente condities in de vorige paragrafen tot de constatering dat de particuliere opdrachtgever wegens gebrek aan ervaring niet in staat is zich goed te positioneren in het bouwproces. De particuliere opdrachtgever als incidentele opdrachtgever is niet in staat de juiste betekenissen toe te kennen aan situaties in het bouwproces. Deze partij frustreert daarmee het bouwproces meer dan de aannemer doet. Gezien Discussie
133
de ervaring van de aannemer valt echter op dat ook hij niet in staat is een sociale realiteit te realiseren voor beide partijen, waarin tot het gemeenschappelijke doel wordt gekomen. De motivering van de arbitragecommissie dat de aannemer nalatig is geweest, in het geval dat de aannemer het ongelijk aan zijn zijde heeft, lijkt te wijzen op een machtspositie voor de aannemer. Volgens de legitimatietheorie heeft de aannemer meer macht omdat hij de cultuur van de bouw beter kent. Ook met de waarneming dat de aannemer vaker dan verwacht ’Eiser’ is in de procedure wordt een relatie met macht gezien. Deze waarneming wordt gesteund door de uitleg van de respondent aannemer in casus 6. Hij geeft aan arbitrage als dreigmiddel te gebruiken, met naar zijn mening goed resultaat.
7.3.3
De utiliteitsopdrachtgever ’bedrijf’ in relatie tot de aannemer
Voor de relatie tussen deze incidentele opdrachtgever en de aannemer worden vergelijkbare waarnemingen gedaan als voor de hierboven beschreven waarnemingen voor de particuliere opdrachtgever. De arbitragevonnissen en interviews laten echter ook verschillen zien tussen deze twee verschillende type opdrachtgevers. De opdrachtgever ’bedrijf’ heeft een grotere vordering. Ook wordt waargenomen dat de opdrachtgever ’bedrijf’ vaker dan verwacht een vordering in een groot geschil heeft. Op basis van het quotiënt van vordering en aanneemsom wordt waargenomen dat dit quotiënt voor grote geschillen groter is dan voor kleine geschillen. Vorderingen in grote geschillen zijn dus niet alleen in absolute zin groter (euro), maar ook in relatieve zin (vordering ten opzichte van de aanneemsom). Op basis van het quotiënt van toekenning en vordering wordt een verschil waargenomen voor opdrachtgevers (waaronder het bedrijf) in grote en kleine geschillen. De opdrachtgevers in grote geschillen krijgen relatief minder toegekend dan opdrachtgevers in kleine geschillen. Dit verschil tussen de opdrachtgevers in grote geschillen en opdrachtgevers in kleine geschillen wordt echter niet bevestigd aan de hand van de percentages arbitragekosten. Er zijn twee verklaringen voor de relatief grote vorderingen van de opdrachtgever ’bedrijf’. De eerste verklaring voor de grotere vordering van de opdrachtgever bedrijf wordt op basis van de interviews gevonden in de directe gevolgen van problemen in het bedrijfsproces van de opdrachtgever. Functioneert een bouwproduct niet dan heeft dat gevolgen voor de klanten van het bedrijf (geluiddicht zijn van ruimten). Wordt het bouwproduct te laat opgeleverd dan kan het gebouw niet in gebruik genomen worden, waardoor verlies van rendement op de investering optreedt (van der Woude & Pijpers, 1997). De tweede verklaring wordt gevonden in de zakelijkheid van de utiliteitsopdracht134
gever ’bedrijf’. Deze opdrachtgever laat zich adviseren tijdens het bouwproces. Deze opdrachtgever weet daardoor kleine meningsverschillen op te lossen en arbitreert enkel wanneer een groot (financieel) belang wordt bedreigd. Deze ’efficiency’ van de opdrachtgever ’bedrijf’ wordt teruggezien in het quotiënt van vordering en arbitragekosten. De opdrachtgever ’bedrijf’ arbitreert meer efficiënt dan de particuliere opdrachtgever.
7.3.4
De hoofdaannemer-ontwikkelaar in relatie tot de onderaannemer
De grootte van de vorderingen van de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer worden op basis van het quotiënt van vordering en aanneemsom niet als verschillend waargenomen. De grootte van de toekenningen aan de partijen zijn wel verschillend, op basis van het quotiënt van toekenning en vordering. De onderaannemer krijgt significant meer toegewezen dan de hoofdaannemer-ontwikkelaar. Vervolgens worden deze waarnemingen ondersteund door de percentages arbitragekosten die beide partijen dienen te betalen. De hoofdaannemer-ontwikkelaar dient gemiddeld een groter percentage arbitragekosten te betalen dan de onderaannemer. De motivering, waarom de partijen een eis niet krijgen toegewezen of waarom een eis wel wordt toegekend aan de andere partij, is voor beide partijen dat zij nalatig zijn geweest. De waarnemingen voor de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer worden verklaard door de afhankelijkheid in de relatie. Door een voortdurend bedreigde werkvoorraad stelt de onderaannemer zich coöperatief op. In het belang van het voortbestaan van het bedrijf heeft de onderaannemer in de toekomst werk van de hoofdaannemer-ontwikkelaar nodig. Door deze afhankelijkheid kan bij de hoofdaannemer-ontwikkelaar de prikkel tot opportunistisch gedrag ontstaan. In dit onderzoek wordt beredeneerd dat vanuit die prikkel ook daadwerkelijk opportunistisch gedrag ontstaat. Met dit gedrag wordt weinig succes geboekt, gezien de resultaten in de arbitragevonnissen. Er gelden ten opzichte van deze waarneming twee opmerkingen. (1) Het betreft waarschijnlijk een klein aandeel in de transacties tussen de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer. De ervaren partijen zijn in staat veel problemen onderling op te lossen (Welling, 2005). (2) Het gedrag van beide partijen met betrekking tot de mogelijkheid van schikking in arbitrage niet bekend. Door hun ervaring komen de partijen dikwijls tot het inzicht dat schikken een betere conclusie (financieel en relationeel) van hun geschil is dan een daadwerkelijk geveld vonnis. Discussie
135
7.3.5
Betekenisgeving in hoger beroep procedures
Tenslotte wordt met betrekking tot betekenisgeving waargenomen dat opdrachtgevers vaker dan opdrachtnemers een hoger beroep procedure starten (appellant)2 . In negen van twaalf geschillen is een opdrachtgever appellant, terwijl in slechts 27 van 75 geschillen de opdrachtgever het geschil in eerste aanleg aanhangig maakt. Een verklaring voor de waarneming kan zijn dat de opdrachtgevers, dikwijls de minder ervaren partijen, minder goed in staat zijn hun vorderingen te onderbouwen (objectiveren). Daarnaast blijven zij wellicht van mening het gelijk aan hun zijde te hebben (subjectiviteit). De opdrachtgevers zijn echter alsnog niet succesvol in de hoger beroepprocedure.
7.4
Kwesties
Een kwestie start met een discussie naar aanleiding van een gebeurtenis. Voorbeelden worden gegeven door de respondenten: lekkage van een keldermuur, het ontbreken van een tijdelijke constructie in het bestek, veranderingen tijdens het bouwproces, een te late oplevering, onvoldoende betrokkenheid van een aannemer, verschillende interpretaties van vergoeding van schade of het onbetaald blijven van facturen. Uit de interviews blijkt dat enkele geschillen één geschilpunt hebben, maar dat andere geschillen meerdere geschilpunten hebben. Voorbeelden van een geschil met één geschilpunt zijn: (1) het meningsverschil over de lekkage in de kelder, (2) het meningsverschil over de gunning van de aanbesteding en (3) het geschil over de hoogte van verrekenprijzen. Voor een eerste geschilpunt kunnen partijen eventueel nog wel een oplossing vinden, maar bij herhaling ontstaat een spanning die niet meer verdwijnt. Voor de onderscheiden partijen worden verschillende aantallen eis-categorieën onderscheiden. De groep van particuliere opdrachtgevers heeft de meeste verschillende eis-categorieën. Daarop volgend heeft de groep van utiliteitsopdrachtgevers ’bedrijf’ de meeste verschillende eis-categorieën. De aannemer, de hoofdaannemerontwikkelaar en de onderaannemer hebben in de arbitragevonnissen dikwijls één eiscategorie. Een verklaring voor het waargenomen verschil in aantal eis-categorieën wordt weer gevonden in de ervaring van de partijen. Waar de ervaren partijen zich in arbitrage richten op één geschilpunt in één eis-categorie, hebben de minder ervaren incidentele opdrachtgevers meerdere eisen in meerdere eis-categorieën. Voorafgaand 2 Het
136
betreft alle opdrachtgevers wegens het geringe aantal waarnemingen voor hoger-beroepvonnissen.
aan de arbitrageprocedure heeft zich voor de incidentele opdrachtgevers een escalatieproces afgespeeld waarin zij herhaaldelijk niet in staat zijn geweest betekenissen te objectiveren. Aan de hand van de eis-categorieën in de taartdiagrammen wordt zichtbaar dat de partijen genoodzaakt zijn om hun ongenoegen te definiëren in termen van het contract (paragraaf 6.3). Voor alle groepen opdrachtgevers komen eisen in de eis-categorieën ’gebreken’ en ’schade’ het meest voor. Voor alle groepen opdrachtnemers komen eisen in de eis-categorieën ’betalen van facturen’ en ’betalen van meer-/minderwerk’ het meest voor. Leidt uiteindelijk een kwestie tot een geschil in arbitrage, dan kunnen de partijen enkel via de zichtbare aspecten van de interactie hun gelijk halen. Door een arbitragecommissie te vragen het geschil te beslissen geven partijen de kans weg om op basis van betekenissen en beleving samen een oplossing te vinden. Op dit moment wordt het verschil tussen arbitrage en mediation zichtbaar. Mediation maakt het mogelijk dat de partijen op basis van betekenisgeving en samenwerking een oplossing vinden. In geval van een vonnis bij de Raad ontbreekt deze mogelijkheid. De arbitragecommissie baseert de beoordeling immers op enerzijds de waarneembare situatie van het project en anderzijds de zichtbare en vastgelegde afspraken tussen partijen.
7.5
Gedrag
Uit de interviews blijkt dat partijen zich verschillend gedragen tijdens het bouwproces. Partijen gebruiken eerst zachte manieren om invloed te laten gelden. Partijen communiceren over het bouwobject en proberen oplossingen voor problemen te vinden. Waargenomen wordt dat partijen echter niet de beleving en de wens ten aanzien van het bouwobject tot gespreksonderwerp maken. Dikwijls stapelen gebeurtenissen zich op, waarbij de betekenissen van partijen uiteenlopen. De interviews tonen dat zowel de opdrachtgevers als de opdrachtnemers, na eerst zachte manieren te hebben gebruikt, macht gaan uitoefenen door nalatig te zijn. Partijen willen hun zin krijgen en weigeren bijvoorbeeld te betalen (opdrachtgevers) of weigeren gebreken te herstellen (opdrachtnemers). Deze vorm van macht is macht op basis van de ruiltheorie (Emans et al., 1997). Door het gebruik van deze harde manier van macht zal de invloed van de partij dus afnemen (zie paragraaf 2.4.3). Uit de interviews blijkt het gebruik van verschillende strategieën. Het niet betalen van facturen of het niet herstellen van gebreken wordt gezien als een strategie van forceren of doordrukken. Het bij herhaling proberen te communiceren wordt gezien als een manier van oplossen of samenwerken. Het negeren van een klacht wordt Discussie
137
gezien als het ontlopen of vermijden van het probleem. De motiveringen van de arbitragecommissie geven een indicatie voor hoe partijen in het bouwproces stonden op het moment dat zich een gebeurtenis voordeed. De motiveringen ’toegewezen aan een partij’ geven een indicatie waarom de tegenpartij niet juist heeft gehandeld. De motiveringen ’afgewezen’ geven een indicatie waarom de partij zelf niet juist heeft gehandeld. Voor de particuliere opdrachtgever en de opdrachtgever bedrijf wordt waargenomen dat de contractpartij, de aannemer, eisen krijgt toegewezen omdat de opdrachtgevers de overeenkomst niet juist hebben geïnterpreteerd. Ook krijgen de opdrachtgevers zelf eisen afgewezen omdat zij de overeenkomst niet juist hebben geïnterpreteerd. Voor de particuliere opdrachtgever geldt extra dat eisen worden afgewezen omdat de eisen onvoldoende zijn onderbouwd. De hoofdaannemer-ontwikkelaar als opdrachtgever, de aannemer en de onderaannemer als opdrachtnemer krijgen eisen afgewezen omdat zij tijdens het bouwproces nalatig zijn geweest.
7.6
Type arbiters
Als onderdeel van het onderzoek is onderzocht of er relaties bestaan tussen de waarnemingen op basis van de vonnissen en het type vakarbiter dat het geschil beoordeelt. De waarnemingen zijn gedaan voor geschillen met een arbitragecommissie bestaande uit één vakarbiter en een secretaris. De in de arbitragevonnissen onderscheiden vakarbiters zijn: 1) de aannemer, 2) de architect en 3) de ingenieur3 . Aan de hand van het quotiënt van toekenning en vordering en percentages arbitragekosten, is het volgende waargenomen: • De toekenning en de veroordeling in de kosten is verschillend voor de onderscheiden type arbiters, • Voor de aannemer-arbiter en de architect-arbiter wordt waargenomen dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer hun vordering verschillend krijgen toegekend, • Voor de ingenieur-arbiter wordt waargenomen dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer niet verschillend hun vordering krijgen toegekend. 3 In 2006 is de samenstelling van de Raad veranderd (Cobouw, 2006b). Mede op aanbeveling van de enquêtecommissie bouwfraude (PEC, 2002) zijn ook vertegenwoordigers van opdrachtgevers vertegenwoordigd als arbiter in de Raad
138
Tussen de toekenning en het type arbiter bestaan dus statistische relaties. Echter, tussen het geschil zelf en het type arbiter bestaan ook statistische relaties. • Tussen het type arbiter en de eis-categorie wordt een relatie waargenomen, • Tussen de initieel eisende partij en het type arbiter wordt een relatie waargenomen, • Tussen de grootte van de vorderingen (quotiënt van vordering en aanneemsom) en het type arbiter wordt een relatie waargenomen. Tussen het geschil en het type arbiter bestaat ook causaal een relatie. In de meeste geschillen kiezen de partijen niet zelf hun arbiter, maar wijst de voorzitter van de Raad een arbiter aan (Bladel, 2002). De Raad wijst niet willekeurig arbiters toe aan een geschil, maar op basis van ervaring, interesse en beschikbaarheid4 . Uit dit onderzoek blijkt dat het geschil en de uitkomst van het geschil sterk zijn gerelateerd aan de partijen en hun bouwproces (sociale interactieproces). Vervolgens wordt beredeneerd dat een veronderstelde causale relatie tussen de toekenning aan partijen en het functioneren van de Raad (Cobouw, 2006a) niet door de onderzoeksresultaten wordt bevestigd.
4 Inzicht
Discussie
op basis van telefonisch contact met de Raad.
139
140
Hoofdstuk 8
Conclusies en aanbevelingen 8.1
Beantwoording van de onderzoeksvragen
De in paragraaf 1.1 geformuleerde onderzoeksvragen worden hier beantwoord. Het moeizame proces tussen twee contractuele partijen in de bouw dat leidt tot ontevredenheid van de partijen is een proces van sociale interactie gekenmerkt door het uiteenlopen van betekenissen. De betekenissen vormen de basis voor het gedrag van de partijen. Het gedrag van een partij kan frustrerend zijn voor de andere partij. Een partij is ontevreden als zij geen genoegen kan nemen met de situatie die is ontstaan. Op het interactieproces tussen partijen zijn omstandigheden van invloed die de kans op escalatie vergroten. Deze omstandigheden zijn als antecedente condities nagenoeg onveranderlijk. De antecedente condities zijn determinanten van het conflict. Deze antecedente condities liggen verankerd in partijkenmerken, relatiekenmerken en organisatiekenmerken. In het onderzoek zijn twee vormen van empirisch materiaal gebruikt. Ten eerste is in dit onderzoek gebruik gemaakt van arbitragevonnissen van de Raad van arbitrage in Utrecht. Deze informatiebron is geschikt vanwege zijn toegankelijkheid en het feit dat objectivering van het geschil door een arbitragecommissie plaatsvindt. De informatiebron heeft als nadelen dat de arbitragevonnissen een selecte populatie van projecten in de bouw zijn. Daarnaast worden in de arbitragevonnissen enkel eindsituaties in het escalatieproces tussen twee partijen beschreven. Het lezen van de arbitragevonnissen, om informatie te verkrijgen, is aan de hand van een referentiegroep gekalibreerd. Ten tweede is in dit onderzoek gebruik gemaakt van interviews 141
met betrokken partijen. De interviews maken het mogelijk om inzicht te krijgen in het escalatieproces dat zich heeft afgespeeld voorafgaand aan het arbitrageproces. De aard van ontevredenheid wordt onderzocht voor partijen die worden onderscheiden in arbitragevonnissen. De arbitragevonnissen geven inzicht in geschillen in de relatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. In het onderzoek zijn de volgende partijen onderscheiden: de particuliere opdrachtgever, de utiliteitsopdrachtgever, de hoofdaannemer-ontwikkelaar, de aannemer en de onderaannemer. Het in dit onderzoek gebruikte interactiemodel is ook toepasbaar op andere projecten. Aan de hand van dit model is inzicht te geven in ontevredenheid van diverse partijen in diverse relaties, waarbij het model specifiek voor de onderzochte relatie wordt ingevuld aan de hand van de geldende antecedente condities. Dit antwoord adresseert tevens het nadeel van extrapolatie dat ontstaat door de selecte populatie van arbitragevonnissen (paragraaf 1.3). De waarnemingen aan de hand van arbitragevonnissen zijn alleen geldig voor de populatie van arbitragevonnissen. In het algemeen geldt echter dat tussen partijen altijd een interactieproces plaatsvindt. De kenmerken van het interactieproces, zoals geschetst in hoofdstuk 2, zijn algemeen van toepassing op projecten waar partijen een relatie hebben.
8.2
Conclusies
In navolging op de beantwoording van de onderzoeksvragen worden in detail de volgende conclusies getrokken.
Het bouwproces als sociaal interactieproces
Het bouwproces is een sociaal interactieproces, waarbij partijen elkaar herhaaldelijk treffen. Gedurende het bouwproces vormen de partijen zich een steeds concreter beeld van het project. Tijdens het treffen ontstaan meningsverschillen tussen de partijen omdat zij ontdekken dat hun betekenissen (beelden) uiteenlopen. Het gedrag van een partij dat volgt op de betekenisgeving kan frustrerend zijn voor de andere partij, omdat deze andere partij haar belangen bedreigd ziet worden. Deze andere partij is ontevreden en kan geen genoegen nemen met de situatie die is ontstaan. Conclusie 8.1 Ontevredenheid ontstaat in een sociaal interactieproces tussen twee partijen. Kenmerkend voor dit proces is de escalatie tot een conflict omdat betekenissen van partijen uiteenlopen. 142
Het conflict is een gezamenlijk gegroeid ongenoegen. Beide partijen hebben invloed op het conflict en hebben daardoor invloed op het ontstaan van ontevredenheid. Dikwijls frustreren de partijen elkaars belangen over en weer, zonder dat zij hun verschillende betekenissen onderwerp van gesprek maken. Uit de arbitragevonnissen blijkt de gezamenlijkheid van het conflict: • In circa de helft (39/76) arbitragevonnissen is sprake van een tweezijdig geschil. Hierin hebben beide partijen een vordering en ontkennen beide partijen dat de andere partij met haar vordering in haar recht staat. • Dikwijls zijn de grootten van de vorderingen (verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom) voor twee contractpartijen niet verschillend. Ter vergelijking zijn de grootten van de vorderingen van partijen zonder contractuele relatie wel verschillend. Uitzondering op deze regel is de utiliteitsopdrachtgever, zijn verdeling van vorderingen is verschillend van die van de aannemer. • Zowel de meeste eisen van de opdrachtgever als van de opdrachtnemer worden gedeeltelijk toegewezen. Zowel het eisen als het verweren is doeltreffend in arbitrage. Beredeneerd wordt dat beide partijen in het escalatieproces zowel gelijk als ongelijk hebben gehad. Conclusie 8.2 Een conflict bestaat niet enkel voor één van de partijen, maar bestaat tussen beide partijen. Beide partijen hebben invloed op het ontstaan van het conflict. En dikwijls ervaren ook beide partijen de negatieve gevolgen (ontevredenheid) van het conflict. Antecedente condities
Op het interactieproces tussen partijen, en daarmee de totstandkoming van het bouwproduct, zijn omstandigheden van invloed. Deze omstandigheden hebben als antecedente condities de kenmerken dat zij verankerd zijn als partijkenmerken, relatiekenmerken of organisatiekenmerken en nagenoeg onveranderd blijven tijdens het bouwproces. Aan de hand van de arbitragevonnissen en interviews worden de volgende kenmerken waargenomen: • De partijen zijn in verschillende mate ervaren in de bouw (partijkenmerk). Een ervaren partij is beter in staat zichtbare gebeurtenissen ’te vertalen’ naar niet zichtbare betekenissen. Ook is de ervaren partij beter in staat om op basis van betekenisgeving gedragsintenties te ontwikkelen die ook daadwerkelijk tot succesvol gedrag leiden. Conclusies en aanbevelingen
143
• De partijen hebben verschillende achtergronden, waardoor zij ten opzichte van elkaar andere waarden en normen hebben (partijkenmerk). Het is voor de partijen verschillend aan welke normen het bouwproduct dient te voldoen en wat gangbaar en goed gedrag is tijdens het bouwproces. • De partijen zoeken in geval van een gebeurtenis enkel oplossingen via een ruilproces (relatiekenmerk). De verweving van samenwerken en ruilen, waarmee zowel het gemeenschappelijke doel als de individuele belangen zijn gediend, wordt slechts incidenteel waargenomen. • In de relaties tussen partijen is dikwijls sprake van een machtsonbalans (relatiekenmerk). De incidentele opdrachtgever is door gebrek aan ervaring minder machtig dan de aannemer. De onderaannemer is door de wens van continuïteit in de opdrachtenstroom afhankelijk van de hoofdaannemer-ontwikkelaar, waardoor deze hoofdaannemer-ontwikkelaar macht heeft. Door de machtsonbalans en afhankelijkheid in de relatie ontstaat een prikkel tot opportunistisch gedrag. • De partijen leggen vroegtijdig alles tot in detail vast in het contract (relatiekenmerk). Wanneer zich vervolgens een meningsverschil voordoet grijpen partij naar dit contract. Het contract is echter altijd onvolledig in de zin dat niet alle toekomstige situaties zijn voorzien. • De partijen streven naar billijkheid (relatiekenmerk) en vinden dat zij tekort worden gedaan door de andere partij. Omdat de partijen zich betere situaties kunnen voorstellen ervaren zij een relatief gemis. • De rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer (organisatiekenmerk), waarin traditioneel de opdrachtgever de leidende rol heeft, is niet adequaat voor de incidentele opdrachtgever. Deze rol wordt in de praktijk anders ingevuld, waarbij de opdrachtgever volledig vertrouwt op de aannemer. • Het zich laten bijstaan door een deskundige heeft invloed op de werking van antecedente condities (organisatiekenmerk). De deskundige kan de nadelige invloed van de condities te niet doen. Conclusie 8.3 Antecedente condities hebben invloed op de sociale interactie tussen partijen. Deze antecedente condities zijn verankerd als: partijkenmerk (mate van ervaring en achtergrond), relatiekenmerk (oplossen door te ruilen, machtsonbalans, alles vroegtijdig vastleggen en billijkheid) of organisatiekenmerk (traditionele rollen en de invloed van een deskundige). 144
Betekenisgeving
De betekenisgeving door partijen is een belangrijk onderdeel van het sociale interactieproces tussen partijen. De partijen ontdekken tijdens het bouwproces dat zij verschillende verwachtingen hebben. Een conflict dat tussen partijen ontstaat, vindt zijn oorsprong in verschillende betekenissen. Met betrekking tot betekenisgeving wordt aan de hand van de interviews en de arbitragevonnissen het volgende waargenomen: • In de relatie tussen de particuliere opdrachtgever en de aannemer frustreert de opdrachtgever meer dan de opdrachtnemer het bouwproces. Ook de aannemer is echter niet in staat een positieve sociale realiteit te construeren. • In de relatie tussen de utiliteitsopdrachtgever en de aannemer frustreert de opdrachtgever meer dan de aannemer het bouwproces. De relatief grote vorderingen van de utiliteitsopdrachtgever in combinatie met efficiency in arbitrage duiden echter op een zakelijk in plaats van emotioneel handelen van deze opdrachtgever. • In de relatie tussen de hoofdaannemer-ontwikkelaar en de onderaannemer frustreert de hoofdaannemer-ontwikkelaar meer dan de onderaannemer het bouwproces. De prikkel tot opportunistisch gedrag lijkt in geval van de hoofdaannemer-ontwikkelaar daadwerkelijk tot dit gedrag te leiden. Conclusie 8.4 Conflicten vinden hun oorsprong in verschillende betekenisgeving. Op basis van betekenisgeving frustreren de particuliere opdrachtgever, de utiliteitsopdrachtgever en de hoofdaannemer-ontwikkelaar als opdrachtgever meer dan hun contractpartijen het bouwproces. Kwesties
Kwesties tussen partijen kunnen bestaan uit één meningsverschil of meerdere meningsverschillen. Dikwijls treden in het escalatieproces herhaaldelijk meningsverschillen tussen partijen op. Aan de hand van de interviews en de arbitragevonnissen worden kwesties en het herhaaldelijk optreden van meningsverschillen waargenomen: • Tussen het aantal eis-categorieën en ervaring van de partijen wordt een verband gezien. De incidentele opdrachtgevers hebben eisen in meer eiscategorieën dan de ervaren partijen. Een verklaring hiervoor is dat voorafgaand aan de arbitrageprocedure de incidentele opdrachtgevers een escalatieproces hebben Conclusies en aanbevelingen
145
meegemaakt waarin zij herhaaldelijk niet in staat zijn geweest betekenissen te objectiveren. • De Raad kan enkel op basis van de zichtbare aspecten van het gedrag van partijen, van het bouwproject en van het contract een beslissing nemen. In geval van een procedure bij de Raad ontnemen de partijen zich daardoor de kans om via betekenisgeving een oplossing te zoeken. Hier wordt het verschil tussen mediation en arbitrage zichtbaar: de mogelijkheid om wel c.q. niet via betekenisgeving oplossingen voor kwesties te vinden. Conclusie 8.5 Kwesties tussen partijen kunnen bestaan uit één meningsverschil of meerdere meningsverschillen. Het aantal eis-categorieën van een partij duidt op meerdere meningsverschillen. In geval van een vonnis arbitrage laten partijen de kans liggen om via gemeenschappelijke betekenisgeving oplossingen te vinden voor kwesties. Gedrag
Het gedrag van de partijen is het zichtbare deel van het interactieproces. Uit de interviews en de arbitragevonnissen blijkt dat het gedrag van partijen bestaat uit verschillende oplossingsstrategieën naast elkaar. Dikwijls gebruiken de partijen eerst zachte manieren om invloed te laten gelden, maar uiteindelijk gebuiken zij harde manieren van invloed in de vorm van macht door nalatig te zijn. De motiveringen van de arbitragecommissie geven een indicatie voor het gedrag van de partijen tijdens het bouwproces: • Het gedrag van de particuliere opdrachtgever wordt tijdens het escalatieproces gekenmerkt door het niet juist interpreteren van de overeenkomst en het onvoldoende onderbouwen van zijn argumenten. • Ook het gedrag van de utiliteitsopdrachtgever wordt tijdens het escalatieproces gekenmerkt door het niet juist interpreteren van de overeenkomst. • Het gedrag van de hoofdaannemer-ontwikkelaar, aannemer en onderaannemer in het escalatieproces wordt gekenmerkt door nalatigheid van deze partijen. Conclusie 8.6 Het gedrag van partijen, als het zichtbare deel van het interactieproces, is verschillend voor de partijen tijdens het bouwproces. De particuliere opdrachtgever en de utiliteitsopdrachtgever interpreteren de overeenkomst niet juist en de hoofdaannemerontwikkelaar, aannemer en onderaannemer zijn nalatig. 146
Type arbiters
De geschillen tussen partijen worden beoordeeld door verschillende type arbiters. In dit deel van het onderzoek (geschillen met 1 arbiter) zijn de vonnissen beoordeeld door: aannemer-arbiters, architect-arbiters en ingenieur-arbiters. De literatuur schrijft over partijdigheid (Cobouw, 2006b,a) en de invloed van arbiters op beslissingen (Bladel, 2002). De analyse van de vonnissen maakt een uitspraak mogelijk over de relatie tussen type arbiters en de uitkomst van de procedures voor de verschillende partijen. Tussen de uitkomst van de procedures en het type arbiter worden statistisch relaties waargenomen. Tussen het geschil en het type arbiter worden zowel statistisch als causaal (gerichte keuze voor een arbiter) relaties waargenomen. Een causale relatie tussen de uitkomst van de procedures en het type arbiter wordt niet bevestigd. Conclusie 8.7 Dit onderzoek bevestigt niet dat in de praktijk een relatie bestaat tussen de uitkomst van procedures voor type partijen en het type arbiter. Een conclusie dat bij het functioneren van de Raad van Arbitrage vraagtekens worden gezet, wordt in dit onderzoek niet herkend.
8.3
Aanbevelingen
Het onderzoek leidt tot aanbevelingen op het gebied van de bouwpraktijk en vervolgonderzoek. Aanbevelingen gericht op de bouwpraktijk: Het sociale interactieproces tussen partijen in de bouw heeft dikwijls weinig of geen aandacht van de partijen. De partijen zijn zich niet bewust van deze sociale interactie en het effect daarvan op het project. Men is zich niet bewust dat in dit interactieproces de positieve of negatieve beleving van het bouwproduct en bouwproces ontstaan. Daarnaast zijn de partijen zich dikwijls niet bewust van de invloed van omstandigheden op het project, in de vorm van antecedente condities. Gericht op bewustwording van partijen van het sociale interactieproces en de antecedente condities worden de volgende aanbevelingen gedaan: Aanbeveling 8.1 Bespreek niet enkel het zichtbare deel van het interactieproces (gedrag), maar ook het niet zichtbare deel van het interactieproces (het interactieproces zelf, betekenissen en gedragsintenties). Bespreking van deze onderwerpen kan op elk moment dat de partijen elkaar treffen. Het is echter nog beter om bij de inrichting van het bouwproces rekening te houden met deze interactiemomenten. Conclusies en aanbevelingen
147
Aanbeveling 8.2 Verken de antecedente condities die van invloed kunnen zijn op het project. Verken dus kenmerken van de partijen, de relatie en de organisatie die de kans op escalatie vergroten. Houd vervolgens rekening met het effect van deze condities op het bouwproces of beperk de invloed van antecedente condities, bijvoorbeeld door: (1) het inschakelen van deskundigen of (2) door het verkleinen van de invloed van antecedente condities zelf. Ter vergelijking: een consument hoeft weinig te weten van elektronica (ervaring) om een televisietoestel te kopen. Aanbevelingen gericht op vervolgonderzoek: Het onderzoek is uitgevoerd als vierjarig promotieonderzoek aan een technische universiteit. Het is een exploratief sociaal onderzoek met als informatiebron: arbitragevonnissen van de Raad van arbitrage voor de bouw. Aan de hand van deze arbitragevonnissen is een verkenning uitgevoerd naar de beleving en het gedrag van alle partijen en relaties die zichtbaar kunnen worden met deze informatiebron. De arbitragevonnissen hebben inzicht gegeven in de sociale interactie tussen partijen. Door de breedte van het onderzoek is de diepgang van het onderzoek, in de vorm van een genuanceerd inzicht in specifieke relaties of partijen, beperkt. Aanbeveling 8.3 Voor een vervolgonderzoek is het raadzaam één groep van partijen of één type relatie tussen twee partijen als uitgangspunt te nemen. Door gericht te zijn op één groep van partijen of één type relatie kan een meer genuanceerd beeld worden gevormd. Voor onderzoek op basis van arbitragevonnissen betekent dit het doen van een selecte steekproef. Aanbeveling 8.4 Voor een vervolgonderzoek in de vorm van een sociaal onderzoek binnen een technisch wetenschappelijke instelling, is het raadzaam samenwerking te zoeken met een sociaal wetenschappelijke instelling. Deze samenwerking vergroot de snelheid en diepgang van het onderzoek.
148
Bijlage A
Macht in een theoretische spelsituatie Spierings geeft het gebruik van macht weer in een theoretische spelsituatie (Spierings, 1997). Hij beschrijft het transportspel van Deutsch en Krauss om het samenwerken van twee personen te illustreren. In het spel zijn twee personen transporteur. Persoon A transporteert van aa naar AA en persoon B transporteert van bb naar BB, zie Figuur A.
Figuur A.1: Routes voor A en B in het transportspel 149
Voor beide transporteurs zijn twee routes beschikbaar, voor elk apart één lange en één korte die gemeenschappelijk gebruikt moet worden. De korte route is een smalle weg die niet tegelijkertijd door beide transporteurs gebruikt kan worden. Op deze korte route staan twee slagbomen. Voor ieder geslaagd transport krijgen de spelers e 1,50. De kosten van vervoer zijn e 0,01 per seconde. De opbrengst neemt dus af naarmate meer tijd verstrijkt. Het spel kan onder verschillende condities worden gespeeld (terwijl beide slagbomen openstaan). Conditie 1: er is geen communicatie tussen A en B, conditie 2: A en B kunnen communiceren. De uitkomsten van de experimenten staan in tabel 2.1. Hier uit blijkt dat communicatie de opbrengst voor de spelers verhoogt. Tabel A.1: Opbrengsten wanneer slagbomen niet worden gebruikt Condities Géén communicatie tussen A en B Wel communicatie tussen A en B
Opbrengst voor A e 0,50 e 1,-
Opbrengst voor B e 0,50 e 1,-
De samenwerking wordt er efficiënter van. In het spel worden vervolgens twee slagbomen aangebracht. In het volgende experiment krijgt eerst één speler en vervolgens beide spelers een slagboom onder hun beheer. De slagbomen hebben een indirecte invloed op het transport: ze kunnen de doorgang voor één of beide spelers blokkeren. Er wordt onder de volgende condities gespeeld. De eerste conditie is dat speler A slagboom 1 kan bedienen, A kan daarbij het gebruik van de kortste route voor B (en voor zichzelf) onmogelijk maken. De tweede conditie is dat A slagboom 1 kan bedienen en dat B slagboom 2 kan bedienen: de kortste route is alleen te gebruiken als A én B hun slagbomen openzetten. De uitkomsten van de experimenten staan in de volgende tabel (Tabel 2.2). Tabel A.2: Opbrengsten wanneer slagbomen worden gebruikt Condities A kan B hinderen, B kan A niet hinderen A en B kunnen elkaar hinderen
Opbrengst voor A - e 1,- e 4,-
Opbrengst voor B - e 3,- e 4,-
De experimenten laten zien dat communicatie een positieve invloed heeft op de opbrengst en dat de opbrengst drastisch afneemt zodra één of beide partijen over machtsmiddelen beschikken om de ander te hinderen. Conclusie: de effectiviteit van samenwerking kan verbeterd worden met behulp van communicatie en kan verslechteren door machtsmiddelen.
150
Bijlage B
Verslag terugkoppeling aan referentielezers 20 oktober 2005
Auteur: M.G.C.E. Reniers, op basis van notulen (S. Kuipers) en bandopnamen. Aanwezigen: Drs. E.E.M. Brouwers, Ir. G.M.F.J. Hammer, S. Kuipers (notulist), M.A.W. Mooiman-Salvini (vanaf 15:00), Ir. M.G.C.E. Reniers, Prof.dr.ir. H.A.J. de Ridder, Dr.ir. P.P.J.M. Spierings. Afwezig: Mr. H. van Putten, Dr.ir. H. Schevers. Opbouw middag (13.00 tot 17.00 uur) • Deel 1: Terugkoppeling aan referentielezers, • Deel 2: Inzicht in tentatieve resultaten, • Deel 3: Kwalificeren en kwantificeren van ontevredenheid Dit verslag is opgebouwd aan de hand van de drie onderdelen van de middag. Deel 1: terugkoppelen van het referentielezen
Doel van het referentielezen is het ijken van het lezen van arbitragevonnissen, m.a.w. het kalibreren van het meetinstrument. Om het lezen te kalibreren is aan een aantal personen (de referentiegroep) gevraagd 5 vonnissen te lezen en daarbij gegevens te noteren. De gevraagde gegevens zijn antwoorden op de drie vragen: 151
• Wat eist elke partij?, • Worden de eisen (gedeeltelijk) toegewezen of afgewezen? • Wat is de motivering van de arbiter(s)? Het kalibreren van het lezen bestaat deze middag, per gelezen vonnis, uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is het teruggeven aan referentielezers van de door referentielezers gegeven antwoorden, met de vraag ’herkent u uw eigen antwoord?’. Het tweede onderdeel is het beoordelen van referentielezers van het groepsantwoord, met de vraag ’vindt u dat het groepsantwoord het onderliggende vonnis representeert?’. Hierbij is het groepsantwoord het ’gemiddelde antwoord’ van de individuele antwoorden. Dit antwoord is representatief voor een antwoord op te nemen in het onderzoek. Bij het uitdelen van de door referentielezers gegeven antwoorden bleek wegens de verstreken tijd tussen lezen (toen) en terugkoppeling (nu) een gewijzigde vraag beter van toepassing. De vraag ’herkent u uw eigen antwoord?’ is gewijzigd in ’komen de antwoorden overeen met wat u nu als antwoord zou geven?’. Per vonnis worden de twee vragen gesteld. Door de referentiegroep wordt geconcludeerd dat: de referentielezers vinden (per vonnis) dat de antwoorden overeenkomen met wat zij als antwoord zouden geven en de referentielezers vinden (per vonnis) dat het groepsantwoord het onderliggende vonnis representeert. Daarnaast kunnen referentielezers zich er in vinden dat bij de antwoorden als op te nemen in het onderzoek een scheiding gemaakt wordt tussen de kwalitatieve eisen, toe-/afwijzingen en motiveringen en de kwantitatieve eisen, toe-/afwijzingen en motiveringen. Tevens kunnen referentielezers zich er in vinden dat afgeleide eisen als ’rente’ en ’dwangsom’ als aparte eisen in het onderzoek worden opgenomen. Vragen en opmerkingen bij deel 1: Valideren of kalibreren. Er was sprake van onduidelijkheid over het vergelijken van de antwoorden van de individuen met het antwoord van onderzoeker. Valideren en kalibreren zijn verschillende onderdelen van de methodologie. Kalibreren is onderdeel van valideren, m.a.w. het onderzoek wordt gevalideerd door het instrument (lezen) te kalibreren. In deze staat het antwoord van onderzoeker niet los van de groep, maar is onderdeel van de groep. Er is dus sprake van het kalibreren in de zin van het normeren van de gelezen antwoorden. Ontbinden van de overeenkomst: bij het vierde vonnis, (onbetaalde facturen en gebreken woning) is mogelijk sprake van tegenstrijdige antwoorden door de term ’ontbinding overeenkomst’. Als groepsantwoord is bij antwoord op de vraag toe- of afgewezen te lezen: gedeeltelijk toegewezen/ afgewezen/ gedeeltelijk afgewezen. In dit 152
vonnis acht opdrachtgever de overeenkomst ontbonden. Op basis van het feit dat zij de overeenkomst als ontbonden beschouwd, eist ze schadevergoeding. Opdrachtgever vraagt niet aan arbiter de overeenkomst te ontbinden. De arbiter concludeert dat opdrachtgever geen gelijk heeft dat de overeenkomst ontbonden is, en dat opdrachtgever dus geen schadevergoeding krijgt toegewezen. De juiste conclusie zou dus zijn dat de eis van opdrachtgever wordt afgewezen. Opdrachtgever krijgt wel de door opdrachtnemer bespaarde kosten toegewezen. Zijn individuele antwoorden van referentielezers conflicterend? Nee, de individuele antwoorden zijn in algemene zin niet conflicterend, het is dan ook mogelijk een groepsantwoord te vinden (met kleine spreiding). De antwoorden hebben wel een verschillende mate van detail, de mate van detail is afhankelijk van hoe het individu antwoorden heeft geclusterd. Daarnaast wordt voor een aantal eisen het toe- of afwijzen van de eis verschillend beoordeeld. Mediation. Ca. 30% van de geschillen die starten bij de Raad, eindigen als schikking. Mediation is mogelijk een goed alternatief voor arbitrage. Voor de fase van arbitreren hebben partij een fase dat ze nog wel met elkaar praten, tot een gemeenschappelijk standpunt komen is dan nog mogelijk. Bij arbitrage zijn partijen uitonderhandeld over de eisen, de vorderingen liggen op tafel. De betekenis van een vonnis. Een vonnis wordt geschreven om de ongelijkkrijgende partij te overtuigen van zijn ongelijk. Vonnissen worden gedeponeerd bij de rechtbank en zijn executeerbaar. ”Een vonnis wordt geschreven primair voor de partijen die met elkaar het geschil hebben, de partijen kennen de voorgeschiedenis en de stukken die aan het vonnis zijn voorafgegaan”. ”Wat in een vonnis staat is nooit een 1 op 1 heldere samenvatting van wat in de memories is geschreven”. ”Dat zijn conclusies en feiten, maar als je de memories leest, dan staan er nog tig dingen bij”. Het gaat er, ten eerste, om dat partijen met het vonnis verder kunnen en daaraan kunnen ontlenen hoe arbiter het geschil heeft beoordeeld en wat een arbiter heeft vastgesteld als feiten. Ten tweede, hoe hij de feiten beoordeelt. Ten derde, wat zijn conclusie daarbij is. De conclusie is niet los te zien van het procesdossier. Vonnissen worden gepubliceerd als jurisprudentie voor juristen en advocaten. Emotie van partijen en het vechten van partijen. In 9 van de 10 gevallen hebben partijen de meest vreselijke voorgeschiedenis. Partijen zitten vast in hun oplossing. Er gaan vaak jaren over het procederen heen, waarbij het van kwaad tot erger gaat. Partijen zijn niet meer objectief. Partijen zetten elkaar de hak, ze bluffen. Opgemerkt wordt dat (on)tevredenheid te maken heeft met het inzicht dat partijen krijgen tijdens het arbitrageproces doordat een derde onafhankelijke partij zich over het geschil buigt Verslag terugkoppeling aan referentielezers
153
Professionele partijen en amateuristische partijen. Amateuristisch procederende partijen gaan soms voor alles of niets. Een goede advocaat gaat dikwijls voor meerdere ankers liggen. Soms voelen partijen zich zo’n groot onrecht aan gedaan dat zij hun recht komen halen bij de Raad, waarbij het regelmatig voorkomt dat de eis niet in verhouding staat tot de omvang van het geschil. Deel 2: Inzicht in tentatieve resultaten
Data op eisniveau, data op partijniveau en data op geschilniveau vormen de basis voor de exploratieve analyse. Opgemerkt wordt dat data op eisniveau (weergegeven als een taartdiagram) inzicht geven in typische opdrachtgevers eisen, typische opdrachtnemers eisen en categorieën van eisen van beide partijen. Met behulp van het taartdiagram worden eisen en ’afgeleide eisen’ zichtbaar. Advies van de referentiegroep is om tijdens de analyse de afgeleide eisen buiten beschouwing te laten. Afgeleide eisen zijn: buitengerechtelijke kosten, rente, niet ontvankelijk verklaren, dwangsom, arbitragekosten en processuele kosten. Het eerste tentatieve resultaat: histogrammen van aanneemsommen, waarbij onderscheid wordt gemaakt voor verschillende sectoren. Bij de vraag naar de reden van het geringe aantal GWW projecten, wordt opgemerkt dat bij GWW projecten voornamelijk gaat om professionele partijen die elkaar regelmatig tegen komen. Aanbestedingsgeschillen komen wel met een zekere regelmaat voor. Bij een aanbestedingsgeschil is het geschil moeilijker aan de grootte van de aanneemsom te relateren. Het advies van de referentiegroep is de aanbestedingsgeschillen apart te behandelen. Het tweede tentatieve resultaat: een plot, waarbij de eis wordt uitgezet tegen de aanneemsom, een kwadratische regressielijn wordt door de puntenwolk getrokken. De regressielijn snijdt de y-as: bij een aanneemsom = 0 euro, is er wel een eis. De stelling dat partijen bij voorbaat ontevreden zijn is (wetenschappelijk) niet acceptabel. Mogelijk is er sprake van een drempelwaarde, een bedrijfsmatige of persoonlijke emotionele drempelwaarde. Het is mogelijk dat (met name amateuristische opdrachtgevers) zich zo’n onrecht aangedaan voelen dat zij hun recht komen halen bij de Raad. Hierbij staat de eis niet in verhouding tot wat er bij komt kijken om je gelijk te halen. De lijn door de puntenwolk is getrokken op basis van kwadratische regressie. Enkele grote waarden ’trekken’ mogelijk hard aan de lijn. Advies van de referentiegroep is om extreme waarden er uit te laten of 60 gewogen regressie toe te passen. Het derde tentatieve resultaat: op basis van interviews stelt aannemer dat hij kwaliteit levert als hij 97% van het gevraagde levert. Opdrachtgever stelt dat hij pas tevreden is wanneer 100% wordt geleverd. De referentiegroep is het erover eens dat de 154
stelling van aannemer onacceptabel is. Opgemerkt wordt dat het wellicht niet gaat om resultaat als percentage van het gevraagde, opdrachtgever weet pas achteraf wat hij wil. De basisvraag is: wat vraagt een opdrachtgever? Kwantiteit? Ter beschikking stelling? Aandacht? Zorg? Deze vraag is de basis van de verandering in de bouw: niet hoeveel stenen, maar welke functie moet een object hebben. Bij de verandering in de bouw spelen alle partijen een rol. Vertrouwen dat de partijen in elkaar dienen te hebben is een factor in deze verandering. Vanuit de referentiegroep bestaat er een onbehaaglijk gevoel dat als je je alleen op arbitragevonnissen baseert, je slechts het topje van de ijsberg ziet. Op basis van enkel arbitragevonnissen worden wellicht verkeerde conclusies getrokken. Voor de fase van arbitreren bestaat een fase waarin partijen ontevreden zijn en wel nog met elkaar praten en waar wel nog een compromis mogelijk is. Advies van de referentiegroep is om ook met partijen te praten (interviews) over projecten die niet in arbitrage zijn beland. Het vierde tentatieve resultaat: een tabel (aantallen) met in de rijen de verschillende eisen van partijen (eisen zoals ”eisen taart”) en in de kolommen de toekenning (toegewezen, gedeeltelijk toegewezen en afgewezen). Met behulp van de tabel wordt zichtbaar dat bij een typische opdrachtgevers eis (gebreken) het aantal ”toegekend + gedeeltelijk toegekend” kleiner is dan bij een typische opdrachtnemers eis (facturen). De referentiegroep geeft als mogelijke verklaring dat opdrachtgevers meer gebreken vaststellen dan arbiter erkent. Opdrachtgevers (met name particulieren) hebben andere verwachtingen. Dit is geen vraag van waar of niet waar, maar referentiekaders van opdrachtgever en opdrachtnemer die elkaar missen. Het vijfde tentatieve resultaat: een plot, waarbij eisen van partijen (bedragen) op de horizontale as uitgezet tegen wat wordt toegekend (bedragen) op deze eisen op de verticale as. Als een scheiding gemaakt wordt tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, wordt zichtbaar dat opdrachtnemer meer krijgt toegewezen op zijn eisen dan opdrachtgever. De referentiegroep geeft als mogelijke verklaringen dat er een verschil bestaat tussen functionele eisen en emotionele eisen, waarbij op de laatste categorie minder wordt toegekend. Een andere mogelijke verklaring is dat professionele partijen (vaak opdrachtnemers) hun zaken beter voor elkaar hebben. De referentiegroep geeft het advies om in stappen grote en kleine waarnemingen weg te laten, wat zien we dan? Daarnaast dienen de waarnemingen uitgezet te worden op een logaritmische schaal (x-as en y-as). Naar aanleiding van het vijfde resultaat komt ter sprake wat voor type onderzoek gedaan wordt. Het onderzoek is niet een positivistisch onderzoek waarbij hypothesen getoetst worden. Het onderzoek heeft een descriptief - exploratief - analyse karakter, waarbij serendipiteit mogelijk een rol speelt: dit is een niet gezochte vondst doen. Verslag terugkoppeling aan referentielezers
155
Het is überhaupt de vraag of er m.b.t. ontevredenheid in de bouw een oorzaak-gevolg relatie bestaat. Dit onderzoekt eindigt met resultaten die mogelijk kunnen dienen als hypothesen. Deel 3: Kwalificeren en kwantificeren van ontevredenheid
Aan referentielezers wordt gevraagd om, op basis van drie vonnissen, een inschatting te maken van ontevredenheid van partijen ten tijde van voor, tijdens en na arbitrage. Ontevredenheid kan worden gekwalificeerd (m.b.v. ++, +, 0, -, - -) en gekwantificeerd (m.b.v. fl. of e ). Referentielezers geven tijdens het invullen van de antwoorden aan geen waarde te kunnen toekennen aan wat ze hebben ingevuld. Op basis van enkel het vonnis is geen inschatting te maken van ontevredenheid van partijen. De resultaten van het invullen zijn dat de referentielezers consistente antwoorden geven bij het kwalificeren van ontevredenheid en eveneens (maar in mindere mate) consistente antwoorden geven bij het kwantificeren van ontevredenheid. De referentiegroep merkt op dat je (ook al meet je hetzelfde) dat je niets zinnigs kunt zeggen over wat je hebt gemeten. Daarnaast wordt opgemerkt dat alle referentielezers allen dezelfde beperkte gegevens hadden en dat het dus logisch is dat op basis van die beperkte gegevens dezelfde antwoorden gevonden worden. Samengevat voor deze middag concludeert de referentiegroep dat, met als informatiebron: arbitragevonnissen, je op basis van de eisen van partijen en wat wordt toegekend inzicht kunt krijgen in ontevredenheid (met inachtneming van de genoemde beperkingen en opmerkingen), maar dat het rekenen (kwalitatief of kwantitatief) aan ontevredenheid (deel 3 van deze middag) een doodlopende straat is.
156
Bijlage C
Gebruikte statistische methoden Kruistabel en Chi-kwadraattoets
De kruistabel geeft inzicht in het verloop van en het mogelijk verband tussen twee of meer variabelen. Het meetniveau van de variabelen is nominaal of ordinaal. In de kruistabellen zijn voor een variabele steeds twee waarden gegeven het ’aantal’ en het ’verwacht aantal’. Het ’aantal’ is het daadwerkelijk waargenomen aantal voor de variabele. Het ’verwacht aantal’ is een berekend aantal: totaal aantal kolom / totaal aantal waarnemingen x totaal aantal rij. Wanneer het ’aantal’ en het ’verwacht aantal’ verschillend zijn kan dit duiden op afhankelijkheid van de twee gekruiste variabelen. Met statistische analysetechnieken, zoals de chi-kwadraattoets, kan onderzocht worden of verdelingen onafhankelijk zijn. De chi-kwadraattoets wordt gebruikt om vast te stellen of twee nominale variabelen onafhankelijk zijn van elkaar. De uitvoer van de chi-kwadraattoets geeft meerdere chi-kwadraten, de ’Pearson Chi-Kwadraat’ is de meest gebruikte toets. De kolom Asymp. Sig. (2-sided) geeft de kans dat, als twee variabelen onafhankelijk zijn van elkaar, een op toeval gebaseerde steekproef de berekende chi-kwadraat zou opleveren. Vaak wordt als grens voor de P-waarde: 0,05 genomen (Huizingh, 1995, 2002). Boxplots en rangordetoets
Het boxplot bestaat uit een ’box’, ’snorharen’ en eventueel uitbijters. De box wordt bepaald door de interquartile range (IQR), deze range bevindt zich tussen het 25e (lower quartile) en 75e (upper quartile) waargenomen percentiel, of: de 25% kleinste en 25% grootste waarnemingen. In de box is de Mediaan gegeven, dit is de ’middelste’ 157
waarneming of het 50e percentiel. De snorharen worden bepaald door 1,5x de IQR vanaf het lower quartile en het upper quartile, de snorhaar wordt getrokken tot de grootste waarneming binnen deze afstand. De waarnemingen buiten de snorharen zijn zogenaamde uitbijters. Waarnemingen die verder liggen dan 3x de IQR (vanaf de lower of upper quartile) zijn extreme waarden. SPSS geeft rondjes voor uitbijters en sterretjes voor extreme waarden. Naast de verschillen in mediaan voor groepen is de verschillende spreiding en onder andere de scheefheid van een verdeling te onderzoeken (Dekking et al., 2005). De rangordetoets Wilcoxon-toets en Mann-Whitney-toets. De Wilcoxon-toets voor twee steekproeven is een verdelingsvrije (statistische) toets om na te gaan of twee verdelingen ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De toets is equivalent aan de toets van Mann-Whitney. De nulhypothese is dat de verdelingen exact aan elkaar gelijk zijn. Wikipedia geeft een voorbeeld van de rangordetoets (Wikipedia, 2007): Een landmeter heeft een nieuwe theodoliet gekregen omdat de oude aan vervanging toe is. Het instrument is van hetzelfde merk en van dezelfde uitvoering als het oude. Om na te gaan of de nul-instellingen van de instrumenten gelijk zijn, meet hij met beide instrumenten een aantal keren dezelfde hoogte. Hij doet 10 metingen X met het oude instrument en 12 metingen Y met het nieuwe. We kunnen ervan uitgaan dat de verdelingen van X en van Y op een verschuiving na aan elkaar gelijk zijn. De nulhypothese is dat de nul-instellingen dezelfde zijn, dus dat de verdelingen exact aan elkaar gelijk zijn, zonder verschuiving. Als alternatieve hypothese nemen we voor de eenvoud een eenzijdige, namelijk dat het nieuwe instrument systematisch te hoog meet. Met het oude instrument meet hij achtereenvolgens: Instrument X:
3,0163
3,0147
3,0175
3,0150
3,0123
3,0169
3,0143
3,0122
3,0154
3,0164
3,0153
3,0190
3,0187
3,0167
3,0152
3,0178
Met het nieuwe instrument meet hij: Instrument Y: vervolg:
3,0148 3,0177
3,0146 3,0158
3,0162
3,0155
De uitkomsten rangschikken we naar grootte: Vervolgens zetten we de instrumentaanduidingen uit de tabel op een rij: XXXYXYXYYXYYYXXYXXYYYY Onder de nulhypothese is voor elke plaats in de rij de kans op een X gelijk, maar onder de alternatieve hypothese zullen aan het begin van de rij met grotere kans X’en te vinden zijn en aan het eind van de rij Y’en.
158
Rangnummer: Instrument: Meetwaarde:
1 X 3,0122
2 X 3,0123
3 X 3,0143
4 Y 3,0146
5 X 3,0147
6 Y 3,0148
7 X 3,0150
8 Y 3,0152
9 Y 3,0153
10 X 3,0154
vervolg: vervolg: vervolg:
11 Y 3,0155
12 Y 3,0158
13 Y 3,0162
14 X 3,0163
15 X 3,0164
16 Y 3,0167
17 X 3,0169
18 X 3,0175
19 Y 3,0177
20 Y 3,0178
vervolg: vervolg: vervolg:
21 Y 3,0187
22 Y 3,0190
In het extreme geval dat de metingen als volgt waren: XXXXXXXXXXYYYYYYYYYYYY is het duidelijk: het nieuwe instrument geeft systematisch hogere waarden dan het oude. Als we vinden: YXYXYXYXYXYXYXYXYXYXYX is dit weliswaar een heel bijzondere uitkomst, maar er is geen reden om het nieuwe instrument te wantrouwen. Wat moeten we concluderen uit de gevonden uitkomst? Op het eerste gezicht lijken de X’en meer naar links en de Y’en meer naar rechts te liggen. Dus bewijs tegen de nulhypothese. Maar is dit resultaat significant? Om dat na te gaan berekent de toetsingsgrootheid W het totaal van de rangnummers van de X’en in de rij. In ons geval dus: W = 1+2+3+5+7+10+14+15+17+18 = 92 Het zal duidelijk zijn dat hoe kleiner W is hoe meer reden er is om de nulhypothese te verwerpen. Maar is onze uitkomst W=92 te klein? Met kansrekening kan de verdeling van W onder de nulhypothese bepaald worden, gebruik makend van het feit dat als de nulhypothese waar is, alle mogelijke rangschikkingen van de X’en en Y’en even waarschijnlijk zijn. We hoeven deze berekening niet steeds zelf uit te voeren, daarvoor zijn er tabellen.
Gebruikte statistische methoden
159
160
Bijlage D
Statistische resultaten arbitragevonnissen D.1
Bijlagen bij ’Eisen’
Gedeeltelijke toewijzing per eis-categorie Tabel D.1: Kruistabel eis-categorie x gedeeltelijke toewijzing (OG) Gedeeltelijke toewijzing Gedeeltelijk Afgewezen toegewezen eiscategorie
bet.kosten bet.meerminderwerk gebreken overig schade
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
4 6,0 3 3,4 6 12,4 5 2,3 17 10,9 35 35,0
10 8,3 5 4,6 24 17,0 0 3,1 9 15,0 48 48,0
Toegewezen
Totaal
2 1,7 1 1,0 3 3,5 1 0,6 3 3,1 10 10,0
16 16,0 9 9,0 33 33,0 6 6,0 29 29,0 93 93,0
161
Tabel D.2: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
19,816(a) 22,461 93
8 8
,011 ,004
9 cellen (60,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,65
Tabel D.3: Kruistabel eis-categorie x gedeeltelijke toewijzing (ON) Gedeeltelijke toewijzing Gedeeltelijk Afgewezen toegewezen eiscategorie
bet.facturen bet.kosten bet. meerminderwerk overig schade
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
3 6,1 1 ,2 3 2,5 2 ,9 2 1,3 11 11,0
27 24,0 0 0,6 11 9,8 1 3,7 4 4,9 43 43,0
Tabel D.4: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
14,034(a) 12,831 70
8 8
,081 ,118
a. 11 cellen (73,3%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,16
162
Toegewezen
Totaal
9 8,9 0 ,2 2 3,7 3 1,4 2 1,8 16 16,0
39 39,0 1 1,0 16 16,0 6 6,0 8 8,0 70 70,0
Tabel D.5: Kruistabel eis-categorie x gedeeltelijke toewijzing (ON) Gedeeltelijke toewijzing Gedeeltelijk Afgewezen toegewezen OG of ON
OG ON
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
35 26,2 11 19,8 46 46,0
Toegewezen
Totaal
10 14,8 16 11,2 26 26,0
93 93,0 70 70,0 163 163,0
48 51,9 43 39,1 91 91,0
Tabel D.6: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
11,158(a) 11,578 163
2 2
,004 ,003
a. 0 cellen (0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 11,17
Motiveringen arbitragecommissie voor eis-categorieën Tabel D.7: Kruistabel eis-categorie (OG) x motivering toegewezen
eiscategorie
bet. kosten bet. meerminderwerk gebreken overig schade
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
Motivering toegewezen Tegenpartij interpreteert Tegenpartij de overeenkomst erkent eis niet juist 0 2 1,2 1,6 2 1 ,6 ,8 3 3 2,7 3,7 0 0 ,1 ,1 1 2 1,3 1,8 6 8 6,0 8,0
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tegenpartij is nalatig geweest 10 8,7 3 4,4 20 19,7 0 ,7 10 9,5 43 43,0
Tegenpartij verweert niet aannemelijk 0 ,4 0 ,2 1 ,9 1 ,0 0 ,4 2 2,0
Totaal 12 12,0 6 6,0 27 27,0 1 1,0 13 13,0 59 59,0
163
Tabel D.8: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
34,972(a) 14,364 59
12 12
,000 ,278
17 cellen (85,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,03
Tabel D.9: Kruistabel eis-categorie (ON) x motivering toegewezen
eiscategorie
bet. facturen bet. meerminderwerk overig schade
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
Motivering toegewezen Tegenpartij interpreteert Tegenpartij de overeenkomst erkent eis niet juist 4 15 4,9 15,9 3 8 1,8 5,7 0 1 ,5 1,8 1 2 ,8 2,6 8 26 8,0 26,0
Tabel D.10: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
7,143(a) 8,263 59
9 9
,622 ,508
12 cellen (75,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,07
164
Tegenpartij is nalatig geweest 16 14,6 2 5,3 3 1,6 3 2,4 24 24,0
Tegenpartij verweert niet aannemelijk 1 ,6 0 ,2 0 ,1 0 ,1 1 1,0
Totaal 36 36,0 13 13,0 4 4,0 6 6,0 59 59,0
Tabel D.11: Kruistabel eis-categorie (OG) x motivering afgewezen
eiscategorie
bet. kosten bet. meerminderwerk gebreken overig schade
Totaal
Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant.
Motivering afgewezen Eisende partij Eisende partij heeft onvolinterpreteert de doende aanovereenkomst getoond of eis niet juist of is ongegrond eist te veel 3 6 3,0 6,5 3 4 2,0 4,3 7 19 7,4 16,3 3 1 1,2 2,7 4 14 6,4 14,1 20 44 20,0 44,0
Eisende partij is zelf nalatig geweest en/of tegenpartij is niet aansprakelijk 2 2,4 1 1,6 4 5,9 1 1,0 8 5,1 16 16,0
Eisende partij krijgt bij andere eisen ongelijk 1 ,1 0 ,1 0 ,4 0 ,1 0 ,3 1 1,0
Totaal 12 12,0 8 8,0 30 30,0 5 5,0 26 26,0 81 81,0
Tabel D.12: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
13,838(a) 11,460 81
12 12
,311 ,490
13 cellen (65,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,06
Tabel D.13: Kruistabel eis-categorie (ON) x motivering afgewezen
eiscategorie
bet. facturen bet. kosten bet. meerminderwerk overig schade
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
Motivering afgewezen Eisende partij Eisende partij heeft onvolinterpreteert de doende aanovereenkomst getoond of eis niet juist of is ongegrond eist te veel 2 7 4,9 10,9 1 0 ,2 ,4 3 8 2,4 5,3 0 3 ,5 1,1 3 2 1,0 2,3 9 20 9,0 20,0
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Eisende partij is zelf nalatig geweest en/of tegenpartij is niet aansprakelijk 20 13,1 0 ,5 3 6,3 0 1,4 1 2,7 24 24,0
Totaal 29 29,0 1 1,0 14 14,0 3 3,0 6 6,0 53 53,0
165
Tabel D.14: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
24,876(a) 23,890 53
8 8
,002 ,002
11 cellen (73,3%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,17
Tabel D.15: Kruistabel Opdrachtgever of Opdrachtnemer x motivering toegewezen
OG of ON
Opdrachtgever Opdrachtnemer
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
Motivering toegewezen Tegenpartij interpreteert Tegenpartij de overeenkomst erkent eis niet juist 6 8 7,0 17,0 8 26 7,0 17,0 14 34 14,0 34,0
Tegenpartij is nalatig geweest 43 33,5 24 33,5 67 67,0
Tegenpartij verweert niet aannemelijk 2 1,5 1 1,5 3 3,0
Totaal 59 59,0 59 59,0 118 118,0
Eisende partij krijgt bij andere eisen ongelijk 1 ,6 0 ,4 1 1,0
Totaal 81 81,0 53 53,0 134 134,0
Tabel D.16: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
15,537(a) 16,123 118
3 3
,001 ,001
2 cellen (25,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 1,5
Tabel D.17: Kruistabel eis-categorie (OG) x motivering afgewezen
OG of ON
Totaal
166
Opdrachtgever Opdrachtnemer
Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant.
Motivering afgewezen Eisende partij Eisende partij heeft onvolinterpreteert de doende aanovereenkomst getoond of eis niet juist of is ongegrond eist te veel 20 44 17,5 38,7 9 20 11,5 25,3 29 64 29,0 64,0
Eisende partij is zelf nalatig geweest en/of tegenpartij is niet aansprakelijk 16 24,2 24 15,8 40 40,0
Tabel D.18: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
10,375(a) 10,606 134
3 3
,016 ,014
2 cellen (25,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,40
Eis en aanneemsom en Toekenning en eis voor eis-categorieën Opdrachtgever Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
45
36
OG
ON
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
6
8
13
18
bet. kos
bet. mee
gebreken
schade
Eis-categorieën
Figuur D.1: Verdelingen (OG,ON) quotiënt Figuur D.2: Verdelingen (OG, eis-categorieën) van individuele eis en aanneemsom quotiënt van individuele eis en aanneemsom Tabel D.19: Rangordetoets verdelingen OG’s categorieën BET.KOSTEN vs GEBREKEN Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.eis aanneemsom
Cat. vd eis bet. kosten gebreken Totaal
N 6 13 19
Gemidd. Rang 5,17 12,23
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 31,00 159,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt individ. eis aanneemsom 10,000 31,000 -2,543 ,011
167
Tabel D.20: Rangordetoets verdelingen OG’s categorieën BET.KOSTEN vs SCHADE Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.eis aanneemsom
Cat. vd eis bet. kosten schade Totaal
N 6 18 24
Gemidd. Rang 7,33 14,22
Tot. v. Rangen 44,00 256,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Opdrachtnemer Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Quotiënt van individuele eis en aanneemsom
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
45
36
OG
ON
Quotiënt individ. eis aanneemsom 23,000 44,000 -2,067 ,039
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
20
9
7
bet. fac
bet. mee
schade
Eis-categorieën
Figuur D.3: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur D.4: Verdelingen (ON,eis-categorieën) van individuele eis en aanneemsom quotiënten van individuele eis en aanneemsom
Tabel D.21: Rangordetoets verdelingen ON’s categorieen BETALEN VAN FACTUREN vs SCHADE Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.eis aanneemsom
168
categorie bet. fac schade Totaal
N 20 7 27
eisRang 15,60 9,43
Tot. v. Rangen 312,00 66,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt individ. eis aanneemsom 38,000 66,000 -1,771 ,077
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers
Opdrachtgever 1,2
Quotiënt van individuele toekenning en eis
Quotiënt van individuele toekenning en eis
1,2
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
72
62
OG
ON
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
14
9
23
26
bet. kos
bet. mee
gebreken
schade
Categorie vd eis
Figuur D.5: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur D.6: Verdelingen (OG, eis-categorieën) van individuele toekenning en eis quotiënten van individuele toekenning en eis
Tabel D.22: Rangordetoets verdelingen OG v.s. ON quotiënten toekenning/eis Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.toe eis
OG of ON OG ON Totaal
N 72 62 134
Gemidd. Rang 56,63 80,12
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 4077,50 4967,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt individ. toe eis 1449,500 4077,500 -3,518 ,000
169
Opdrachtgevers en Opdrachtnemers
Opdrachtnemer 1,2
Quotiënt van individuele toekenning en eis
Quotiënt van individuele toekenning en eis
1,2
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
72
62
OG
ON
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
38
1
15
8
bet. fac
bet. kos
bet. mee
schade
Eis-categorieën
Figuur D.7: Verdelingen (OG,ON) quotiënten Figuur D.8: Verdelingen (ON, eis-categorieën) van individuele toekenning en eis quotiënten van individuele toekenning en eis
Tabel D.23: Rangordetoets verdelingen ON’s categorieën BET.FACTUREN vs MEERMINDERWERK Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.toe eis
Cat. vd eis bet. facturen meer-minderwerk Totaal
N 38 15 53
Gemidd. Rang 30,91 17,10
Tot. v. Rangen 1174,50 256,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt individ.toe eis 136,500 256,500 -2,944 ,003
Tabel D.24: Rangordetoets verdelingen ON’s categorieën MEER-MINDERWERK vs SCHADE Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt individ.toe eis
170
Cat. vd eis meer-minderwerk schade Totaal
N 15 8 23
Gemidd. Rang 10,27 15,25
Tot. v. Rangen 154,00 122,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt individ.toe eis 34,000 154,000 -1,695 ,090
Aantal eis-categorieën per type partij
5
Aantal eis-categorieën
4
3
2
1 N=
32
10
13
A Parti.
45
13
C OnderA. B Bedr.
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur D.9: Verdelingen van aantal eiscategorieën per type partij
Tabel D.25: Rangordetoets verdelingen OG-ON PARTICULIER en AANNEMER Toetsstatistieken Rangordes
Aantal eiscategorieën
Partijgroep A Parti.(OG) D Aann.(ON) Totaal
N 32 45 77
Gemidd. Rang 46,58 33,61
Tot. v. Rangen 1490,50 1512,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Aantal eiscategorieën 477,500 1512,500 -2,939 ,003
Tabel D.26: Rangordetoets verdelingen OG-ON BEDRIJF en AANNEMER Toetsstatistieken Rangordes
Aantal eiscategorieën
Partijgroep B Bedr.(OG) D Aann.(ON) Totaal
N 10 45 55
Gemidd. Rang 34,60 26,53
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 346,00 1194,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Aantal eiscategorieën 159,000 1194,000 -1,814 ,070
171
D.2
Bijlagen bij ’Opdrachtgevers en opdrachtnemers’
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
12
5
8
A Parti.
24
C OnderA. B Bedr.
8 E H.aann.
D Aann.
Partijgroep
Figuur D.10: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor partijen Tabel D.27: Rangordetoets verdelingen OGs Particulier en Bedrijf Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Partijgroep A Parti. B Bedr. Totaal
N 12 5 17
Gemidd. Rang 7,33 13,00
Tot. v. Rangen 88,00 65,00
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 10,000 Wilcoxon W 88,000 Z -2,109 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,035
Tabel D.28: Rangordetoets verdelingen Particulier en Aannemer Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
172
Partijgroep A Parti. D Aann. Totaal
N 12 24 36
Gemidd. Rang 17,83 18,83
Tot. v. Rangen 214,00 452,00
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 136,000 Wilcoxon W 214,000 Z -0,269 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,788
Tabel D.29: Rangordetoets verdelingen Bedrijf en Aannemer Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Partijgroep B Bedr. D Aann. Totaal
Gemidd. Rang 22,90 13,35
N 5 24 29
Tot. v. Rangen 114,50 320,50
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 20,500 Wilcoxon W 320,500 Z -2,284 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,022
Tabel D.30: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Aannemer Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Partijgroep C OnderA. D Aann. Totaal
Gemidd. Rang 26,38 13,21
N 8 24 32
Tot. v. Rangen 211,00 317,00
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 17,000 Wilcoxon W 317,000 Z -3,442 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
Tabel D.31: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Partijgroep D Aann. E H.aann-Ontw. Totaal
N 24 8 32
Gemidd. Rang 14,48 22,56
Tot. v. Rangen 347,50 180,50
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 47,500 Wilcoxon W 347,500 Z -2,115 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,034
Tabel D.32: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Partijgroep C OnderA. E H.aann-Ontw. Totaal
N 8 8 16
Gemidd. Rang 10,19 6,81
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 81,50 54,50
&
Toetsstatistieken Quotiënt van vordering en aanneemsom Mann-Whitney U 18,500 Wilcoxon W 54,500 Z -1,419 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,156
173
Quotiënt van toegekend en vordering
1,2
Quotiënt van toekenning en eis
1,0
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
20
8
12
A Parti.
41
C OnderA. B Bedr.
12
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur D.11: Verdelingen van quotiënten van toekenning en vordering voor partijen
Tabel D.33: Rangordetoets verdelingen Particulier en Bedrijf Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
Partijgroep A Parti. B Bedr. Totaal
N 20 8 28
Gemidd. Rang 15,27 12,56
Tot. v. Rangen 305,50 100,50
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 64,500 Wilcoxon W 100,500 Z -0,790 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,429
Tabel D.34: Rangordetoets verdelingen Particulier en Aannemer Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
174
Partijgroep A Parti. D Aann. Totaal
N 20 41 61
Gemidd. Rang 24,63 34,11
Tot. v. Rangen 492,50 1398,50
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 282,500 Wilcoxon W 492,500 Z -1,968 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,049
Tabel D.35: Rangordetoets verdelingen Bedrijf en Aannemer Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
Partijgroep B Bedr. D Aann. Totaal
N 8 41 49
Gemidd. Rang 13,56 27,23
Tot. v. Rangen 108,50 1116,50
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 72,500 Wilcoxon W 108,500 Z -2,484 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,013
Tabel D.36: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Onderaannemer Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
Partijgroep D Aann. C OnderA. Totaal
N 12 41 53
Gemidd. Rang 29,25 26,34
Tot. v. Rangen 351,00 1080,00
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 219,000 Wilcoxon W 1080,000 Z -0,577 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,564
Tabel D.37: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
Partijgroep D Aann. E H.aann. Totaal
N 41 12 53
Gemidd. Rang 30,67 14,46
Tot. v. Rangen 1257,50 173,50
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 95,500 Wilcoxon W 173,500 Z -3,215 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
Tabel D.38: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Quotiënten toekenning en vordering
Partijgroep C OnderA. E H.aann. Totaal
N 12 12 24
Gemidd. Rang 17,08 7,92
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 205,00 95,00
&
Toetsstatistieken Quotiënten toekenning en vordering Mann-Whitney U 17,000 Wilcoxon W 95,000 Z -3,191 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
175
Motiveringen toegewezen/afgewezen Tabel D.39: Kruistabel Type partij x motivering toegewezen
Type partij
A Particulier(OG) Bedrijf(OG) minderwerk C OnderAannmr(ON) D Aannmr(ON) E H.aannmrontw.(OG)
Totaal
Motivering toegewezen Tegenpartij interpreteert Tegenpartij de overeenkomst erkent eis niet juist 4 4 4,5 10,9 2 1 1,4 3,5 0 3 1,4 3,5 8 23 5,6 13,5 0 3 1,1 2,6 14 34 14,0 34,0
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
Tabel D.40: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
27,607(a) 31,486 118
12 12
,006 ,002
12 cellen (60,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,23
176
Tegenpartij is nalatig geweest 29 21,6 8 6,8 9 6,8 15 26,7 6 5,1 67 67,0
Tegenpartij verweert niet aannemerlijk 1 1,0 1 ,3 0 ,3 1 1,2 0 ,2 3 3,0
Totaal 38 38,0 12 12,0 12 12,0 47 47,0 9 9,0 118 118,0
Tabel D.41: Kruistabel Type partij x motivering afgewezen
Type partij
A Particulier(OG) B Bedrijf(OG) minderwerk C Onderaannemer(ON) D Aannmr(ON) E H.aannmrontw.(OG)
Totaal
Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant. Aantal Verw. aant.
Motivering afgewezen Eisende partij Eisende partij heeft onvolinterpreteert de doende aanovereenkomst getoond of eis niet juist of is ongegrond eist te veel 17 27 10,4 22,9 1 13 3,7 8,1 0 6 2,6 5,7 9 14 8,9 19,6 2 4 3,5 7,6 29 64 29,0 64,0
Eisende partij is zelf nalatig geweest en/of tegenpartij is niet aansprakelijk 4 14,3 2 5,1 6 3,6 18 12,2 10 4,8 40 40,0
Eisende partij krijgt bij andere eisen ongelijk 0 ,4 1 ,1 0 ,1 0 ,3 0 ,1 1 1,0
Totaal 48 48,0 17 17,0 12 12,0 41 41,0 16 16,0 134 134
Tabel D.42: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
42,621(a) 44,302 134
12 12
,000 ,000
10 cellen (50,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is ,09
Statistische resultaten arbitragevonnissen
177
Percentages arbitragekosten
1,2
1,0
,8
Percentage kosten
,6
,4
,2 0,0 N=
36
12
12
A Parti.
56
14
C OnderA. B Bedr.
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur D.12: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor partijen
Tabel D.43: Rangordetoets verdelingen Particulier en Bedrijf Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 162,000 Wilcoxon W 828,000 Z -1,312 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,189
Rangordes
Percentrage arbitragekosten
Partijgroep A Parti. B Bedr. Totaal
N 36 12 48
Gemidd. Rang 23,00 29,00
Tot. v. Rangen 828,00 348,00
&
Tabel D.44: Rangordetoets verdelingen Particulier en Aannemer Rangordes
Percentrage arbitragekosten
178
Partijgroep A Parti.(OG) D Aann.(ON) Totaal
N 36 56 92
Gemidd. Rang 55,15 40,94
Tot. v. Rangen 1985,50 2292,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 696,500 Wilcoxon W 2292,500 Z -2,535 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,011
Tabel D.45: Rangordetoets verdelingen Bedrijf en Aanemer Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 142,000 Wilcoxon W 1738,000 Z -3,167 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,002
Rangordes
Percentrage arbitragekosten
Partijgroep B Bedr.(OG) D Aann.(ON) Totaal
Gemidd. Rang 608,00 1738,00
N 12 56 68
Tot. v. Rangen 1985,50 2292,50
&
Tabel D.46: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Onderaannemer Rangordes
Percentrage arbitragekosten
Partijgroep C OnderA. D Aann. Totaal
Gemidd. Rang 33,04 34,81
N 12 56 68
Tot. v. Rangen 396,50 1949,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 318,500 Wilcoxon W 396,500 Z -0,288 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,773
Tabel D.47: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Percentrage arbitragekosten
Partijgroep C OnderA.(ON) E H.aann.(OG) Totaal
N 12 14 26
Gemidd. Rang 112,00 239,00
Tot. v. Rangen 1985,50 2292,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 34,000 Wilcoxon W 112,000 Z -2,600 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,009
Tabel D.48: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Rangordes
Percentrage arbitragekosten
Partijgroep D Aann.(ON) E H.aann.(OG) Totaal
N 56 14 70
Gemidd. Rang 31,65 50,89
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 1772,50 712,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 176,500 Wilcoxon W 1772,500 Z -3,207 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
179
Quotiënt van arbitragekosten en vordering ,9
Quotient van arbitragekosten en vordering
Quotient van arbitragekosten en vordering
16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 N=
20
8
A Parti.
12
42
C OnderA. B Bedr.
12
,8 ,7 ,6 ,5 ,4 ,3 ,2 ,1 0,0 N=
E H.aann.
20
8
A Parti.
12
D Aann.
B Bedr.
Partijgroep
42
C OnderA.
12
E H.aann. D Aann.
Partijgroep
Figuur D.13: Verdelingen quotiënten van ar- Figuur D.14: Verdelingen quotiënten van arbibitragekosten en vordering voor partijen tragekosten en vordering voor partijen, exclusief 2 extremen aannemer
Tabel D.49: Rangordetoets verdelingen Particulier en Bedrijf Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
Partijgroep A Part. B Bedr. Totaal
N 20 8 28
Gemidd. Rang 14,98 13,31
Tot. v. Rangen 299,50 106,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 70,500 106,500 -0,484 ,628
Tabel D.50: Rangordetoets verdelingen Particulier en Aannemer Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
180
Partijgroep A Part. D Aann. Totaal
N 20 42 62
Gemidd. Rang 37,65 28,57
Tot. v. Rangen 753,00 1200,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 297,000 1200,000 -1,879 ,060
Tabel D.51: Rangordetoets verdelingen Bedrijf en Aannemer Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
Partijgroep B Bedr. D Aann. Totaal
Gemidd. Rang 31,00 24,45
N 8 42 50
Tot. v. Rangen 248,00 1027,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 124,000 1027,000 -1,180 ,238
Tabel D.52: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Aannemer Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
Partijgroep C OnderA. D Aann. Totaal
Gemidd. Rang 22,63 28,89
N 12 42 50
Tot. v. Rangen 271,50 1213,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 193,500 271,500 -1,249 ,212
Tabel D.53: Rangordetoets verdelingen Onderaannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
Partijgroep C OnderA.(ON) E H.aann.(OG) Totaal
N 12 12 24
Gemidd. Rang 7,5 17,50
Tot. v. Rangen 90,00 210,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 12,000 90,000 -3,479 ,001
Tabel D.54: Rangordetoets verdelingen Aannemer en Hoofdaannemer-ontwikkelaar Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt arb.kosten en vordering
Partijgroep D Aann.(ON) E H.aann.(OG) Totaal
N 42 12 54
Gemidd. Rang 24,98 36,33
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 1049,00 436,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt arb.kosten en vordering 146,000 1049,000 -2,229 ,026
181
D.3
Bijlagen bij ’Omstandigheden’
Eiser en verweerder Tabel D.55: Kruistabel Eiser en Verweerder x Opdrachtgever en Opdrachtnemer
Opdrachtgever of Opdrachtnemer
OG ON
Totaal
Eiser of Verweerder Eiser Verweerder
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
27 36,1 48 38,9
38 28,9 22 31,1
65 65,0 70 70,0
Aantal Verwacht aantal
75 75,0
60 60,0
135 135,0
Tabel D.56: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Continuity Correction(a) Likelihood Ratio Fisher’s Exact Test N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
9,975(b) 8,910 10,093
1 1 1
,002 ,003 ,001
135
Enkel berekend voor een 2x2 matrix 0 cellen (0,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 28,89
182
Exact Sig. (2-zijdig)
Exact Sig. (1-zijdig)
,002
,001
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
39
18
Eiser
Verweerder
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
11
28
Eiser
Eiser of Verweerder
14
4
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur D.15: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.16: verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor Eiser en Ver- vordering en aanneemsom voor Eiser en Verweerder weerder met subgroepen OG en ON
Tabel D.57: Rangordetoets verdelingen quotiënt van vordering en aanneemsom, voor OG en ON als Eiser Toetsstatistieken
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Rangordes OG of ON N OG 11 ON 28 Totaal 39
Gemidd. Rang 24,23 18,34
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 266,50 513,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van vordering en aanneemsom 107,500 513,500 -1,452 ,146
183
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
1,2
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
61
32
Eiser
Verweerder
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
17
44
23
Eiser
Eiser of Verweerder
9
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur D.17: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.18: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor Eiser en Ver- toekenning en vordering voor Eiser en Verweerder weerder met subgroepen OG en ON
Tabel D.58: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering Eiser en Verweerder Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en vordering
Rangordes Eiser of Verweerder N Eiser 61 Verweerder 32 Totaal 93
Gemidd. Rang 53,25 35,09
Tot. v. Rangen 3248,00 1123,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en vordering 595,000 1123,000 -3,091 ,002
Tabel D.59: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering, OG en ON als Eiser Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en vordering
184
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 17 20,26 ON 44 35,15 Totaal 61
Tot. v. Rangen 344,50 1546,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en vordering 191,500 344,500 -2,946 ,003
Tabel D.60: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering, ON als Eiser of Verweerder Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en vordering
Rangordes Eiser of Verweerder N Eiser 44 Verweerder 9 Totaal 53
Gemidd. Rang 28,50 19,67
Tot. v. Rangen 1254,00 177,00
Quotiënt van toekenning en vordering 132,000 177,000 -1,571 ,116
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Tabel D.61: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering, ON en OG als Verweerder Toetsstatistieken Tot. v. Rangen 353,50 174,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
Quotiënt van toekenning en vordering
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 23 15,37 ON 9 19,39 Totaal 32
,4
,2 0,0 N=
72
58
Eiser
Verweerder
Eiser of Verweerder
Quotiënt van toekenning en vordering 77,500 353,500 -1,096 ,273
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
26
46
Eiser
36
22
Verweerder
Eiser of Verweerder
Figuur D.19: Verdelingen van percentages Figuur D.20: Verdelingen van percentages kosten voor Eiser en Verweerder kosten voor Eiser en Verweerder met subgroepen OG en ON
Statistische resultaten arbitragevonnissen
185
Tabel D.62: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor Eiser en Verweerder Rangordes
Percentage arbitragekosten
Eiser of Verweerder Eiser Verweerder Totaal
N 71 59 130
Gemidd. Rang 56,67 76,13
Tot. v. Rangen 4023,50 4491,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 1467,500 Wilcoxon W 4023,500 Z -2,973 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,003
Tabel D.63: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor EISER, sub OG en ON
Percentage arbitragekosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 26 44,40 ON 46 32,03 Totaal 72
Tot. v. Rangen 1154,50 1473,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 392,500 Wilcoxon W 1473,500 Z -2,464 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,014
Tabel D.64: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor VERWEERDER, sub OG en ON
Percentage arbitragekosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 36 33,86 ON 22 22,36 Totaal 58
Tot. v. Rangen 1219,00 492,00
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 239,000 Wilcoxon W 492,000 Z -2,559 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,011
Grote en kleine geschillen Tabel D.65: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x grote en kleine geschillen
Initieel eisende partij Totaal
186
iniOG iniON
Groot of klein geschil Groot Klein
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
7 9,2 19 16,8
20 17,8 30 32,2
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
26 26,0
50 50,0
76 76,0
Tabel D.66: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Continuity Correction(a) Likelihood Ratio Fisher’s Exact Test N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
1,277(b) ,770 1,307
1 1 1
,258 ,380 ,253
Exact Sig. (2-zijdig)
Exact Sig. (1-zijdig)
,318
,191
76
Enkel berekend voor een 2x2 matrix 0 cellen (0,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 9,24
Tabel D.67: Kruistabel Type opdrachtgever x grote en kleine geschillen
Type opdrachtgever
A Part. B Bedr. E H.aann.
Totaal
Groot of klein geschil Groot Klein
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
6 11,1 6 3,5 7 4,4
32 26,9 6 8,5 8 10,6
38 38,0 12 12,0 15 15,0
Aantal Verwacht aantal
19 19,0
46 46,0
65 65,0
Tabel D.68: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
8,026(a) 8,035 65
2 2
,018 ,018
2 cellen (33,3%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 3,51
Statistische resultaten arbitragevonnissen
187
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
20
37
Groot
Klein
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
8
12
17
Groot
Groot of klein geschil
20
Klein
Groot of klein geschil
Figuur D.21: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.22: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor grote en klein vordering en aanneemsom voor grote en klein geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
Tabel D.69: Rangordetoets quotiënt van vordering en aanneemsom voor grote en kleine geschillen Toetsstatistieken
Quotiënt van eis en aanneemsom
Rangordes Groot of Gemidd. Klein N Rang Groot 20 35,58 Klein 37 25,45 Totaal 57
Tot. v. Rangen 711,50 941,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van eis en aanneemsom 238,500 941,500 -2,201 ,028
Tabel D.70: Rangordetoets quotiënt van vordering en aanneemsom voor opdrachtgevers in grote en klein geschillen Toetsstatistieken
Quotiënt van vordering en aanneemsom
188
Rangordes Groot of Klein N Groot 8 Klein 17 Totaal 25
Gemidd. Rang 20,00 9,71
Tot. v. Rangen 160,00 165,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van vordering en aanneemsom 12,000 165,000 -3,264 ,001
Tabel D.71: Rangordetoets quotiënt van eis en aanneemsom voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in grote geschillen Toetsstatistieken Tot. v. Rangen 119,50 90,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van eis en aanneemsom
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 8 24,94 ON 12 7,54 Totaal 20
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
34
59
Groot
Klein
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
14
20
Groot
Groot of klein geschil
Quotiënt van eis en aanneemsom 12,500 90,500 -2,741 ,006
26
33
Klein
Groot of klein geschil
Figuur D.23: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.24: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor grote en klein toekenning en vordering voor grote en klein geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
Tabel D.72: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering voor de opdrachtgevers in grote en kleine geschillen Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en vordering
Rangordes Groot of Klein N Groot 14 Klein 26 Totaal 40
Gemidd. Rang 14,00 24,00
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 169,00 624,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en vordering 91,000 196,000 -2,596 ,009
189
Tabel D.73: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en eis voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in grote geschillen Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en eis
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 14 10,43 ON 20 22,54 Totaal 34
Tot. v. Rangen 146,00 449,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en eis 41,000 146,000 -3,482 ,000
Tabel D.74: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en eis voor opdrachtgevers en opdarchtnemers in kleine geschillen Toetsstatistieken
Quotiënt van toekenning en eis
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 26 23,96 ON 33 34,76 Totaal 59
Tot. v. Rangen 623,00 1147,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
,4
,2 0,0 N=
45
85
Groot
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
Klein
Groot of klein geschil
Percentage kosten
Percentage kosten
Quotiënt van toekenning en eis 272,000 623,000 -2,404 ,016
19
26
Groot
43
42
Klein
Groot of klein geschil
Figuur D.25: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.26: Verdelingen van quotiënt van percentage kosten voor grote en klein geschil- percentage kosten voor grote en klein geschillen len, voor groepen OG en ON
190
Tabel D.75: Rangordetoets verdelingen percentages kosten voor OPDRACHTGEVERS EN OPDRACHTNEMERS IN EEN GROOT GESCHIL
Percentage arbitragekosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 19 28,61 ON 26 18,90 Totaal 45
Tot. v. Rangen 543,50 491,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragkosten Mann-Whitney U 140,500 Wilcoxon W 491,500 Z -2,478 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,013
Tabel D.76: Rangordetoets verdelingen percentages kosten voor OPDRACHTGEVERS EN OPDRACHTNEMERS IN EEN KLEIN GESCHIL
Percentage arbitragekosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 43 51,56 ON 42 34,24 Totaal 85
Tot. v. Rangen 2217,00 1438,00
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragkosten Mann-Whitney U 535,000 Wilcoxon W 1438,000 Z -3,288 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
Eenzijdige en tweezijdige geschillen Tabel D.77: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x eenzijdige en tweezijdige geschillen
Initieel eisende partij Totaal
iniOG iniON
Eenzijdig of tweezijdig geschil Eenzijdig Tweezijdig
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
17 13,1 20 23,9
10 13,9 29 25,1
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
37 37,0
39 39,0
76 76,0
Statistische resultaten arbitragevonnissen
191
Tabel D.78: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Continuity Correction(a) Likelihood Ratio Fisher’s Exact Test N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
3,418(b) 2,589 3,446
1 1 1
,065 ,108 ,063
Exact Sig. (2-zijdig)
Exact Sig. (1-zijdig)
,093
,054
76
Enkel berekend voor een 2x2 matrix 0 cellen (0,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 13,14
Tabel D.79: Kruistabel typen opdrachtgever x eenzijdige en tweezijdige geschillen
Type opdrachtgever
A Part. B Bedr. E H.aann.
Totaal
Eenzijdig of tweezijdig geschil Eenzijdig Tweezijdig
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
21 15,8 4 5,0 2 6,2
17 22,2 8 7,0 13 8,8
38 38,0 12 12,0 15 15,0
Aantal Verwacht aantal
27 27,0
38 38,0
65 65,0
Tabel D.80: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
8,194(a) 8,925 65
2 2
,017 ,012
1 cel (16,7%) heeft een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 4,98
192
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
3,5
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
17
40
Eenzijdig
Tweezijdig
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
8
9
Eenzijdig
Eén- of tweezijdig geschil
17
23
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
1,2
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
Figuur D.27: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.28: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor eenzijdige en vordering en aanneemsom voor eenzijdige en tweezijdige geschillen tweezijdige geschillen, voor groepen OG en ON
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
25
68
Eenzijdig
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
10
15
Eenzijdig
30
38
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
Figuur D.29: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.30: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor eenzijdige en toekenning en vordering voor eenzijdige en tweezijdige geschillen tweezijdige geschillen, voor groepen OG en ON
Statistische resultaten arbitragevonnissen
193
Tabel D.81: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en eis voor TWEEZIJDIGE geschillen, OG VERSUS ON
Tot. v. Rangen 740,50 1605,50
&
Toetsstatistieken Quotiënt van toekenning en eis Mann-Whitney U 275,500 Wilcoxon W 740,500 Z -3,647 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,000
1,2
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
Quotiënt van toekenning en eis
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 30 24,68 ON 38 42,25 Totaal 68
,4
,2 0,0 N=
57
73
Eenzijdig
Tweezijdig
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
26
31
Eenzijdig
Eén- of tweezijdig geschil
36
37
Tweezijdig
Eén- of tweezijdig geschil
Figuur D.31: Verdelingen van percentages ar- Figuur D.32: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor eenzijdige en tweezijdige bitragekosten voor eenzijdige en tweezijdige geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
Tabel D.82: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor eenzijdige geschillen, voor de groepen OG en ON
Percentage arbitragkosten
194
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 26 34,90 ON 31 24,05 Totaal 57
Tot. v. Rangen 907,50 745,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 249,500 Wilcoxon W 745,500 Z -2,549 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,011
Tabel D.83: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor tweezijdige geschillen, voor de groepen OG en ON
Percentage arbitragkosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 36 45,28 ON 37 28,95 Totaal 73
Tot. v. Rangen 1603,00 1071,00
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 368,000 Wilcoxon W 1071,000 Z -3,308 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,001
Eerste aanleg of Eerste aanleg en hoger beroep Tabel D.84: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer in eerste aanleg x Eerste aanleg of EA en Hoger beroep geschillen
Initieel eisende partij Totaal
iniOG iniON
EA of EA en HB geschil EA EA en HB
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
20 22,7 44 41,3
7 4,3 5 7,7
27 27,0 49 49,0
Aantal Verwacht aantal
64 64,0
12 12,0
76 76,0
Tabel D.85: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Continuity Correction(a) Likelihood Ratio Fisher’s Exact Test N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
3,236(b) 2,162 3,098
1 1 1
,072 ,141 ,078
Exact Sig. (2-zijdig)
Exact Sig. (1-zijdig)
,101
,073
76
Enkel berekend voor een 2x2 matrix 1 cel (25,0%) heeft een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 4,26
Statistische resultaten arbitragevonnissen
195
Tabel D.86: Kruistabel OG en ON als initiatiefnemer x appellant in Hoger beroep geschillen
Initieel eisende partij
apOG apON
Totaal
Apellant EA EA en HB
Totaal
Aantal Verwacht aantal Aantal Verwacht aantal
5 5,3 4 3,8
2 1,8 1 1,3
7 7,0 5 5,0
Aantal Verwacht aantal
9 9,0
3 3,0
12 12,0
Tabel D.87: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Continuity Correction(a) Likelihood Ratio Fisher’s Exact Test N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
,114(b) ,000 ,116
1 1 1
,735 1,000 ,733
Exact Sig. (2-zijdig)
Exact Sig. (1-zijdig)
1,000
,636
12
3,5
3,5
3,0
3,0
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Quotiënt van vordering en aanneemsom
Enkel berekend voor een 2x2 matrix 3 cellen (75,0%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 1,25
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5 0,0 N=
44
13
EA
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
2,5 2,0 1,5 1,0 ,5
OG
0,0
ON
N=
19
25
EA
6
7
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur D.33: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.34: Verdelingen van quotiënt van vordering en aanneemsom voor EA en EA+HB vordering en aanneemsom voor EA en EA+HB geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
196
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
1,2
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
76
17
EA
EA en HB
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
33
43
EA
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
7
10
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur D.35: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.36: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering voor EA en EA+HB toekenning en vordering voor EA en EA+HB geschillen geschillen, voor groepen OG en ON
Tabel D.88: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering voor geschillen in eerste aanleg, opdrachtgevers en opdrachtnemers
Quotiënt van toekenning en vordering
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 33 27,14 ON 43 47,22 Totaal 76
Tot. v. Rangen 895,50 2030,50
Statistische resultaten arbitragevonnissen
&
Toetsstatistieken Quotiënt van toekenning en vordering Mann-Whitney U 334,500 Wilcoxon W 895,500 Z -3,942 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,000
197
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
1,2
,4
,2 0,0 N=
108
22
EA
EA en HB
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
52
56
EA
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
10
12
EA en HB
Eerste aanleg of EA en Hoger beroep
Figuur D.37: Verdelingen van percentages ar- Figuur D.38: Verdelingen van percentages arbitragekosten voor EA en EA+HB geschillen bitragekosten voor EA en EA+HB geschillen, voor groepen OG en ON
Tabel D.89: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor eerste aanleg geschillen, opdrachtgever en opdrachtnemer
Percentage arbitragkosten
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 52 65,62 ON 56 44,18 Totaal 108
Tot. v. Rangen 3412,00 2474,00
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 878,000 Wilcoxon W 2474,000 Z -3,611 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,000
Tabel D.90: Rangordetoets verdelingen percentages arbitragekosten voor geschillen in eerste aanleg en hoger beroep, opdrachtgever en opdrachtnemer
Percentage arbitragkosten
198
Rangordes OG of Gemidd. ON N Rang OG 10 14,95 ON 12 8,63 Totaal 22
Tot. v. Rangen 149,50 103,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 25,500 Wilcoxon W 103,500 Z -2,292 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,022
Tijdsduren 4000
Duur van aanh. maken tot mond. beh.
Duur van overeenk. tot aanhangig maken
4000
3000
2000
1000
0 N=
24
41
iniOG
iniON
Initieel Eiser
3000
2000
1000
0 N=
25
42
iniOG
iniON
Initieel Eiser
Figuur D.39: Verdelingen tijdsduur van over- Figuur D.40: Verdelingen tijdsduur van aaneenkomst tot aanhangig maken voor initeel ei- hangig maken tot mondelinge behandeling sende partijen voor initeel eisende partijen
Statistische resultaten arbitragevonnissen
199
D.4
Bijlagen bij ’Verschillende arbiters’
Tabel D.91: Kruistabel Eis-categorie x Typen arbiter in kleine geschillen Typen arbiter Aannemer Architect Eiscategorie
betalen facturen betalen kosten bet. meerminderwerk gebreken overig schade
Totaal
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
5 5,1 1 1,8 6 2,9 3 4,7 1 1,4 4 4,1
13 12,5 4 4,5 6 7,0 16 11,5 2 3,5 8 10,0
7 7,4 4 2,7 2 4,1 4 6,8 4 2,1 8 5,9
25 25,0 9 9,0 14 14,0 23 23,0 7 7,0 20 20,0
Aantal Verw. aantal
20 20,0
49 49,0
29 29,0
98 98
Tabel D.92: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
13,089(a) 12,312 98
10 10
,219 ,265
10 cellen (55,6%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 1,43
Tabel D.93: Kruistabel Initieel eiser x Typen arbiter in kleine geschillen Typen arbiter Aannemer Architect Initieel eiser
iniOG iniON
Totaal
200
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
0 3,6 9 5,4
10 10,0 15 15,0
10 6,4 6 9,6
20 20,0 30 30,0
Aantal Verw. aantal
9 9,0
25 25,0
16 16,0
50 50
Tabel D.94: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
9,375(a) 12,481 50
2 2
,009 ,002
1 cel (16,7%) heeft een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 3,6
Tabel D.95: Kruistabel Eenzijdig en tweezijdig geschil x Typen arbiter in kleine geschillen Typen arbiter Aannemer Architect Eenzijdig of tweezijdig geschil
Eenzijdig Tweezijdig
Totaal
Ingenieur
Totaal
Aantal Verw. aantal Aantal Verw. aantal
2 4,9 7 4,1
15 13,5 10 11,5
10 8,6 6 7,4
27 27,0 23 23,0
Aantal Verw. aantal
9 9,0
25 25,0
16 16,0
50 50
Tabel D.96: Chi-kwadraattoets
Pearson Chi-kwadraat Likelihood Ratio N of Valide Casussen
Waarde
df
Asymp.Sig. (2-zijdig)
4,486(a) 4,639 50
2 2
,106 ,098
2 cellen (33,3%) hebben een verwachte waarde minder dan 5. Het minimale verwachte aantal is 4,14
Statistische resultaten arbitragevonnissen
201
Quotiënt van vordering en aanneemsom
2,5
2,0
1,5
1,0
,5
0,0 N=
13
17
7
Aannemer
Architect
Ingenieur
Type arbiter
Figuur D.41: Verdelingen quotiënten van vordering en aanneemsom van partijen voor typen arbiters in kleine geschillen
Tabel D.97: Rangordetoets verdelingen quotiënt van vordering en aanneemsom voor arbiters: aannemer en ingenieur Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt van eis en aanneemsom
202
Type arbiter Aannemer Ingenieur Totaal
N 13 7 20
Gemidd. Rang 8,42 14,36
Tot. v. Rangen 109,5 100,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van eis en aanneemsom 18,500 109,500 -2,141 ,032
1,2
1,0
1,0
Quotiënt van toekenning en vordering
Quotiënt van toekenning en vordering
1,2
,8
,6
,4
,2 0,0 N=
15
27
17
Aannemer
Architect
Ingenieur
,8
,6
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
6
9
Aannemer
Type arbiter
11
16
Architect
9
8
Ingenieur
Type arbiter
Figuur D.42: Verdelingen van quotiënt van Figuur D.43: Verdelingen van quotiënt van toekenning en vordering per arbiter in kleine toekenning en vordering per arbiter in kleigeschillen ne geschillen, onderverdeeld naar opdrachtgevers en opdrachtnemers Tabel D.98: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering voor arbiters: architect en ingenieur Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt van toekenning en eis
Type arbiter Arachitect Ingenieur Totaal
N 27 17 44
Gemidd. Rang 25,59 17,59
Tot. v. Rangen 691,00 299,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en eis 146,000 299,000 -2,020 ,043
Tabel D.99: Rangordetoets verdelingen quotiënt van toekenning en vordering voor OG en ON voor de arbiter: architect Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt van toekenning en eis
OG of ON OG ON Totaal
N 11 16 27
Gemidd. Rang 8,86 17,53
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 97,50 280,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en eis 31,500 95,500 -2,826 ,005
203
Tabel D.100: Rangordetoets verdelingen ON quotiënt van toekenning en eis voor arbiters: aannemer en ingenieur Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt van toekenning en eis
Type arbiter Aannemer Ingenieur Totaal
N 9 8 17
Gemidd. Rang 11,39 6,31
Tot. v. Rangen 102,50 50,50
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en eis 14,500 50,500 -2,071 ,038
Tabel D.101: Rangordetoets verdelingen ON quotiënt van toekenning en eis voor arbiters: architect en ingenieur Toetsstatistieken Rangordes
Quotiënt van toekenning en eis
204
Type arbiter Architect Ingenieur Totaal
N 16 8 24
Gemidd. Rang 15,38 6,75
Tot. v. Rangen 246,00 54,00
& Mann-Whitney U Wilcoxon W Z Asymp.Sig.(2-zijdig)
Quotiënt van toekenning en eis 18,000 54,000 -2,840 ,005
1,2
1,0
1,0
,8
,8
,6
,6
Percentage kosten
Percentage kosten
1,2
,4
,2 0,0 N=
16
44
25
Aannemer
Architect
Ingenieur
,4
,2 OG
0,0
ON
N=
8
8
Aannemer
Type arbiter
22
22
Architect
13
12
Ingenieur
Type arbiter
Figuur D.44: Verdelingen percentage arbitra- Figuur D.45: Verdelingen percentage arbitragekosten per arbiter in kleine geschillen gekosten per arbiter in kleine geschillen, voor opdrachtgevers en opdrachtnemers
Tabel D.102: Rangordetoets verdelingen OG en ON percentage arbitragekosten voor arbiters: aannemer Rangordes
Percentage arbitragekosten
OG of ON OG ON Totaal
N 8 8 16
Gemidd. Rang 11,44 5,56
Tot. v. Rangen 91,50 44,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 8,500 Wilcoxon W 44,500 Z -2,507 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,012
Tabel D.103: Rangordetoets verdelingen OG en ON percentage arbitragekosten voor arbiters: architect Rangordes
Percentage arbitragekosten
OG of ON OG ON Totaal
N 22 22 44
Gemidd. Rang 27,89 17,11
Statistische resultaten arbitragevonnissen
Tot. v. Rangen 613,50 376,50
&
Toetsstatistieken Percentage arbitragekosten Mann-Whitney U 123,500 Wilcoxon W 376,500 Z -2,840 Asymp.Sig.(2-zijdig) ,005
205
206
Bibliografie A KEN, J. (2005) Management research as a design science: Articulating the research products of mode 2 knowledge production in management Britisch Journal of Management 16:19–36.
VAN
B ELKSMA, T. (1999) Mediation in de praktijk Uitgave van Mediation, Alphen aan den Rijn. B ERG, A., VAN D ELDEN, R. & S NIJDERS, H. (1988) Arbitrage recht W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle.
VAN DEN
B LADEL, C. (2002) Arbitrage in de praktijk. Een empirisch onderzoek naar institutionele arbitrage. proefschrift Universiteit Utrecht. B OUDEWIJN, E.C. & B ROEKHUIZEN, R.P. (2007) Bouwen is teamwork! Regieraad Bouw en PSIBouw, Utercht. B RENNINKMEIJER, A., VAN E WIJK, M. & VAN DER W ERF, C. (2002) De aard en omvang van arbitrage en bindend advies in nederland Technisch Rapport B2649 E.M. Meijers instituut, Research voor beleid Leiden. VAN DEN
B RINK, W. & KOELE, P. (1987) Statistiek, deel 3 Boom, Meppel.
B ROUWER, J.J. & M OERMAN, P. (2005) Angelsaksen versus rijnlanders - Zoektocht naar overeenkomsten en verschillen in Europees en Amerikaans denken Garant uitgevers N.V., Apeldoorn. B URIE, J. (1978) Handboek Bouwen en Wonen, de structuur van het bouwproces. Van Loghum Slaterus, Deventer. B URR, V. (1995) An Introduction to Social Constructionism Routledge, London. 207
C LEIREN, C. (2003) Genoegdoening aan slachtoffers in strafrecht. in A. Zijderveld, C. Cleiren & C. du Perron, red., Het opstandige slachtoffer. pag. 33–105 Kluwer, Deventer. C OBOUW (2006a) Goede arbitrage blijft voorlopig sprookje Dagblad voor de bouw auteur: Bouwman, A. C OBOUW (2006b) Raad van arbitrage stroomlijnt organisatie Dagblad voor de bouw auteur: Bouwman, A. C ONOVER, W. (1971) Practical Nonparametric Statistics (2e edition 1980) John Wiley & Sons, New York. D ALEN, J. & DE L EEDE, E. (2000) Statistisch onderzoek met SPSS for Windows Uitgeverij Lemma B.V., Utrecht.
VAN
D EKKING, F., K RAAIKAMP, C., L OPUHAÄ, H. & M EESTER, L. (2005) A Modern Introduction to Probability ans Statistics: Understanding why and how. Springer-Verlag, London. D OCHERTY, P. (1971) The management of contingencies. proefschrift School of economics (EFI - The Economic Research Institute), Stockholm. D OORN, L. & S PIERINGS, P. (2001) Kwaliteitsborging en samenwerking in de civiele bouw. proefschrift Faculty of Social and Behavioral Sciences, Tilburg.
VAN
D UIJN, M. (1998) Contracteren in M. Bonebakker, H. Flapper, K. Hofkes & A. van Tol, red., Jellema Hogere Bouwkunde volume 11 Spruyt, Van Mantgem & De Does, Leiden.
VAN
E MANS, B., S TEENSMA, H., W ILKE, H. & B OONSTRA, J. (1997) Macht in organisaties: overzicht van het onderzoeksdomein. Gedrag en organisatie (10):303–311. E YSENCK, M. (1993) Principles of cognitive psychology. Lawrence Erlbaum Associates, Hove(UK), Hillsdale(USA). EZ VROM EN V&W (2003) Toekomstperspectief bouwsector Technisch rapport Overheid, ministeries van EZ, VROM en V&W ’sGravenhage. F ELSTINER, W., A BEL, R. & S ARAT, A. (1980/1981) The emergence and transformation od disputes: naming, blaming, claiming... Law ans Society Review 15(3/4):631–654. 208
F ISHBEIN, M. & A JZEN, I. (1975) Belief, Attitude, Intention and Behavior: An Introduction to Theory and Research Addison-Wesley Publishing Company, Reading. F OLDERSMA, F. (1999) Downward comparison in close relationships A Blessing in Disguise? Foldersma, Groningen. G RIFFITHS, J. (1987) Een kennismaking met de rechtssociologie en rechtsantropologie. Vakgroep Rechtsfilosofie en rechtssociologie, Groningen. G ROOT, A. (1961) Methodologie. Grondslagen van onderzoek en denken in degedragswetenschappen. Mouton & Co, Den Haag.
DE
H ARINCK, F., D E D REU, C.K. & VAN V IANEN, A.E. (1999) Waargenomen conflict in onderhandelingen Gedrag en Organisatie 12(1):32–48. H AVE, P. (1999) Kwalitatief sociologisch onderzoek gepubliceerd op internet: http://www2.fmg.uva.nl/emca/kso.htm (1-3-2007).
TEN
H ERMKENS, P. (1995) Sociale vergelijking en rechtvaardigheid van beloning. Gedrag en Organisatie (8):359–371. H OFSTEDE, G. & H OFSTEDE, G. (2005) Allemaal andersdenkenden. Business Contact, Amsterdam. H ORDIJK, J. & VAN DE V LIERT, E. (1983) Samenwerken op bouwplaatsen. Technisch Rapport A 44-1 Stichting Bouwresearch Rotterdam. H UIZINGH, E. (1995) Inleiding SPSS voor Windows. Academic Service, Schoonhoven. H UIZINGH, E. (2002) Inleiding SPSS 11 voor Windows. Academic Service, Schoonhoven. H ULS, N., M ENDEL, M. & ... (1998) Recht voor ingenieurs Delft University Press, Delft. JANSEN, C. (1996) Grondbeginselen van moderne bouwcontractvormen in M. van den Berg & C. Jansen, red., De ontwerpende bouwer pag. 3–57 W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer. K REINER, K. (1976) The Site Organization, A Study of Social Relationships on Constructionsites. Technical University of Denmark, Department of Construction Management., Copenhagen. Bibliografie
209
K RONE, K., JABLIN, F. & P UTNAM, L. (1987) Communication theory and organizational communication: Multiple perspectives. in F.M. Jablin, L.L. Putnam & K.H. Roberts, red., Handbook of organizational communication; an interdisciplinary perspective pag. 18–40 Newbury Park: Sage. L EIJGRAAF, R. (2003) Arbitrage Procesdossier Ars Aequi Libri, Nijmegen. M ASTENBROEK, W. (1992) Conflicthantering en organisatieontwikkeling. Samsom bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn/Zaventem. M OOR, W. (1995) Teamwerk en participatief management Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
DE
M OOR, W. (1997) Stress- en conflictmanagement. Een constructivistische benadering. Bohn Stafleu van Loghum, Houten/Antwerpen.
DE
M OOR, W. (1998) Organisatieverandering: een constructionistisch perspectief. M&O: Tijdschrift voor Management en Organisatie (6):45–61.
DE
N EISSER, U. (1976) Cognition and reality - Principles and implications of cognitive psychology. Freeman, Newyork. PEC (2002) Parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid. de bouw uit de schaduw, eindrapport. Technisch rapport Tweede kamer ’sGravenhage. P UTNAM, L.L. & S COTT P OOLE, M. (1987) Conflict and negotiation in F.M. Jablin, L.L. Putnam & K.H. Roberts, red., Handbook of organizational communication; an interdisciplinary perspective pag. 549–599 Newbury Park: Sage. R AAD (2001) Raad van arbitrage voor de bouw, vonnissenarchief anoniem 19932000, utrecht Cd-rom vanaf 1993.
DE
R AAD (2003) Raad van arbitrage voor de bouw, vonnissenarchief anoniem 19922002, utrecht Cd-rom vanaf 1992.
DE
R AAD (2005) Raad van arbitrage voor de bouw, vonnissenarchief anoniem 19922004, utrecht Cd-rom vanaf 1992.
DE
R AAD (2006) Raad van arbitrage voor de bouw, vonnissenarchief anoniem 19922005, utrecht Cd-rom vanaf 1992.
DE
R AAD (2007) Raad van arbitrage http://www.raadvanarbitrage.nl. 210
voor
de
bouw,
utrecht.
website:
R IDDER, H.A. (2006) Het living building concept. Een wenkend perspectief voor de bouw. PSIBouw, Gouda.
DE
R IJSMAN, J. & W ILKE, H. (1980) Sociale vergelijkingsprocessen Van Loghum Slaterus, Deventer. R OOKS, G. (2002) Contract en conflict. Strategisch management van Inkooptransacties proefschrift Universiteit Utrecht. SBR (2001) De bouw moet om, op weg naar feilloos bouwen. auteurs: Wichers hoeth, a.w. and fleuren, k.g.a. and smits, t. Technisch rapport Stichting Bouwresearch Rotterdam. SBR (2005) Faalkosten, de (bouw)wereld uit! Een praktische handleiding. auteurs: Brokelman, l. and vermande, h. Technisch rapport Stichting Bouwresearch Rotterdam. S CHEIN, E. (1992) Organizational culture and leadership. Jossey-Bass publishers, San Francisco. S ILLEVIS S MITT, J. (2003) Arbitrage in de partijk Nederlands Juristenblad (NJB) 41. S PIERINGS, P. (1997) Ontwerpmethodieken. Taakgroepen voor professionals. Samson Bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn/Diegem. T HOMASSEN, J.P.R. (1998) Waardering door klanten. Klantenmanagement als fundament voor totale kwaliteit. Kluwer Bedrijfsinformatie, Deventer. T YLER, T. & B LADER, S. (2000) Coöperation in groups: procedural justice, social identity, and behavioral engagement. Taylor and Francis, USA. USP (2001) Bouw denkt zelf jaarlijks 6 miljard te verspillen door faalkosten. (j.-p. schop) Technisch rapport USP Marketing Consultancy Rotterdam. VEH (2005a) ’bouwer beloond voor slecht werk’ Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (G. Oussoren) 2005(4):44–45. VEH (2005b) ’de projectontwikkelaar liep tierend weg’ Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (G. Oussoren) 2005(5):52–53. VEH (2005c) Verkeerde vloerverwarming Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (P. te Lintel Hekkert) 2005(11):34. Bibliografie
211
VEH (2006a) Badkamerblamage. Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (E. de Putter) 2006(9):11. VEH (2006b) En er zij ... okergeel. Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (E. de Putter) 2006(5):15. VEH (2006c) Gebrek zonder einde. Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (E. de Putter) 2006(11):31. VEH (2006d) Top-5 opleveringsgebreken. Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (G. Oussoren) 2006(11):24–25. VEH (2007a) Al die beloftes en geen actie, ... Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis 2007(3):16. VEH (2007b) Eindnota te hoog! Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (E. de Putter) 2007(4):18. VEH (2007c) Ik noemde hem een prutser ... Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis 2007(3):16. VEH (2007d) Nederland verbouwt! Eigen huis magazine, Vereniging eigen huis (A. Roelofsz) 2007(3):14–15. V ERHEUGT, J. (1999) Inleiding in het Nederlandse Recht Boom Juridische uitgevers, Den Haag. V LIERT, E. (1981) Het preventie-escalatie model van conflictinterventie M&O Tijdschrift voor management en organisatie 4:332–347.
VAN DE
WALKER, A. (1996) Project mangement in construction. Blackwell Science, Oxford. W ELLING, D. (2005) Bouwen op een gemeenschappelijk verleden aan een succesvolle toekomst proefschrift Universiteit Groningen. W ETBOEK (2007) Wetboek online artikel 150 rv, boek 1, titel 2 afdeling 9, paragraaf 1, website: http://www.wetboek-online.nl. W IJTING, W. (2004) Cursus arbitrage in de civiele techniek Technisch rapport Stichting Postcademisch Onderwijs Delft. W IKIPEDIA, F. (2007) Website: http://nl.wikipedia.org/. 212
W ILLIAMSON, O. (1985) The economic institutions of capitalism. The Free Press, New York. W OUDE, D. & P IJPERS, I. (1997) Bouwnijverheid in M. Bonebakker, H. Flapper, K. Hofkes & A. van Tol, red., Jellema Hogere Bouwkunde volume 1 Spruyt, Van Mantgem & De Does, Leiden.
VAN DER
Z IJDERVELD, A. (1988) Sociologie als cultuurwetenschap. De Tijdstroom, Utrecht. Z IJDERVELD, A. (1993) De parvenucultuur. Kok Agora, Kampen. Z IJDERVELD, A. (2006) Rickert’s Relevance. The ontological nature and epistemological functions of values. proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bibliografie
213