ONRECHTMATIGE BEDINGEN INZAKE CONSUMENTENKREDIET Dirk MEULEMANS
Assistent afdeling Economisch Recht K U.Leuven
I. ALGEMENE BESCHOUWINGEN
1. De rentelening is een verbruiklening, dat wil zeggen een contract waarbij de uitlener een som geld afgeeft aan een ontlener, die eigenaar wordt van deze som met de verplichting een zelfde som aan de uitlener terug te geven na het verloop van de overeengekomen termijn. Deze lening wordt aangegaan tegen een prijs. Deze prijs wordt betaald onder de vorm van intrest. 2. Partijen mogen in principe vrij de inhoud van de leningsovereenkomst vaststellen. In theorie zouden de contractsvoorwaarden - overeenkomstig het beginsel van de contractsvrijheid - door vrije onderhandeling tussen de partijen moeten tot stand komen. In de praktijk dient evenwel te worden vastgesteld dat de lening een toetredingscontract is, waarbij de bedingen eenzijdig door de uitlener worden vastgesteld. 3. De wetgever he eft dan ook de noodzaak ingezien om dwingende voorschriften op te leggen, teneinde de ontleners te beschermen tegen misbruiken. Hierdoor wordt de contractsvrijheid van partijen, en vooral van de uitlener, beperkt. Zo bevat het Burgerlijk Wetboek een aantal algemene bepalingen met betrekking tot de lening op intrest (art. 1905 e.v. B.W.). Deze bepalingen bleken echter niet te volstaan om aan de kredietnemer bij de verschillende kredietvormen - met hun eigen kenmerken en formules - een afdoende bescherming te bieden tegen misbruiken. 4. De wetgever is echter nog een stap verder gegaan. Hij heeft voor bepaalde kredietvormen waarbij de ontlener een consument is - dit zijn de kredieten bestemd voor de gezinnen -, een bijzondere regeling uitgewerkt. Het gaat om kredietovereenkomsten die veelvuldig worden afgesloten door de consumenten en die bijzonder verstrekkende verplichtingen kunnen inhouden voor de ontleners, als de contractuele vrijheid - en dus het overwicht van de uitlener - volledig mag spelen. 5. Twee doelstellingen staan hierbij centraal : a. de bescherming van de consument-ontlener tegen zijn eigen zwakheid. Overmatige schuldenlast dient te worden vermeden. b. de bescherming van de consument-ontlener tegen de misbruiken van zijn medecontractant.
4-81
6. De belangrijkste kredietvormen voor de consument maken het voorwerp uit van een bijzondere reglementering. Het burgerrechtelijk statuut van het hypothecair krediet wordt vastgesteld in het oude K.B. nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen 1 . Het consumentenkrediet, zijnde de verzamelnaam voor verschillende kredietovereenkomsten die gesloten worden met de consument (verkoop op afbetaling, financieringshuur, lening op afbetaling en kredietopening), wordt geregeld in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet 2 . Vroeger werden de afbetalingsoperaties geregeld in de Wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering 3. 7. Aangezien de meeste bepalingen van deze wetten van dwingend recht en soms zelfs van openbare orde zijn, wordt de contractsvrijheid in aanzienlijke mate aan banden gelegd. De partijen, en meer in het bijzonder de kredietgevers, zijn niet meer vrij kredietovereenkomst op te stellen op de wijze die zij verkiezen. Zij kunnen slechts overeenkomen binnen de vaak zeer enge grenzen die door de wetgever worden vastgesteld. 8. Wegens de inperking van de contractsvrijheid, is een "evenwichtige" wetgeving noodzakelijk, die aanvaardbaar is voor beide partijen. Twee - soms tegenstrijdige - belangen moeten worden verzoend. Enerzijds moet de wetgever zorg dragen voor de effectieve bescherming van de consument-ontlener: a. de consument-ontlener heeft recht op een volledige en correcte informatie met betrekking tot de kredietovereenkomst en de voor hem daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen ; b. de bepalingen van de kredietovereenkomst moeten duidelijk en ondubbelzinnig worden geformuleerd ; c. in de kredietovereenkomst mogen geen abusieve clausules voorkomen. Hiermee worden bedoeld clausules die in strijd zijn met dwingende wetsvoorschriften of die bijzonder gevaarlijk en nadelig (kunnen) zijn voor de consument-ontlener, omdat zij een kennelijk onevenwicht scheppen tussen de wederzijdse prestaties van partijen. Anderzijds moet de wetgever rekening houden met de rechtmatige belangen van de kredietgever. Door het optreden van de wetgever mag de goede werking (solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit) van de kredietinstellingen, alsmede hun concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse kredietinstellingen, niet in het gedrang worden gebracht.
( 1) B.S., 6-7 januari 1936; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.N.-11. ( 2) B.S., 9 juli 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.N.-111. ( 3) B.S., 26 juli 1957.
4-82
9. Hierbij dient te worden gewezen op bet gevaar en de nadelige gevolgen van een te verregaande reglementering van de kredietverlening aan de consumenten. Vooreerst zouden de kredietgevers trachten aan de dwingende bepalingen van de wet te ontsnappen, door zich via allerlei kunstgrepen buiten bet toepassingsgebied van de wet te plaatsen. Bovendien zou dit er toe kunnen leiden dat de kredietinstellingen minder gei:nteresseerd zullen zijn in de kredieten bestemd voor de gezinnen, waardoor bet aanbod van kredietformules zal dalen, wat uiteindelijk oak nadelig is voor de consumenten-kredietnemers. Een evenwichtige wetgeving aangaande de kredietovereenkomsten met consumenten zal door de betrokkenen worden aanvaard en nageleefd omdat zij oog heeft voor de rechtmatige belangen van beide partijen en deze in de mate van het mogelijke tracht te verzoenen. II. DE NIEUWE WET OP HET CONSUMENTENKREDIET A. BEGRIP EN VERHOUDING MET DE HANDELSPRAKTI]KENWET
10. Teneinde de consument-kredietnemer te beschermen, voorziet de Wet op bet Consumentenkrediet in bet verbod om bepaalde onrechtmatige bedingen in te lassen in de kredietovereenkomst. De bezorgdheid van de wetgever om de contractspositie van de consument veilig te stellen, valt te verklaren door het feit dat kredietovereenkomsten in de praktijk toetredingscontracten zijn. De contractsbedingen worden immers eenzijdig door een van de contractspartijen, met name door de kredietgever, opgesteld. Zij verraden dan oak vaak de hand van hun meester. De consument-kredietnemer heeft slechts de beperkte keuze tussen contracteren en alle in het toetredingscontract voorkomende bedingen die voor hem zeer nadelig uitvallen te aanvaarden of af te zien van bet sluiten van bet contract 4. 11. Via het inlassen van abusieve clausules die uitsluitend in bet voordeel zijn van de kredietgever, wordt bet "contractueel evenwicht", zijnde bet evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen ernstig verstoord s.
( 4) DE MEUTER, S. en VAN VIASSELAER, M.-J., "Wet op het Consumentenkrediet: de onrechtmatige bedingen", D.C.C.R., 1991-92, 798-799 en DIRIX, E., "De bezwarende bedingen in de W.H.P.", R.W, 1991-92, 562-563. ( 5) DIRIX, E., !.c., 563, nr. 4.
4-83
12. In artikel31 van de nieuwe Wet op de Handelspraktijken 6 wordt het be grip onrechtmatig beding op algemene wijze omschreven als elk beding of elke voorwaarde die aileen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen. De Wet op de Handelspraktijken bevat dus een algemene norm ter kwalificatie van de onrechtmatige bedingen. De inhoudelijke toetsing van de contractsbedingen wordt toevertrouwd aan de rechter. De rechter kan een onrechtmatig beding nietig verklaren (art. 31 en 33, § 1 W.H.P.). Hij beschikt hierbij over een beoordelingsbevoegdheid 7 • 13. N aast deze algemene norm, worden in artikel 32 van de Wet op de Handelspraktijken 21 soorten van bedingen opgesomd die bij een overeenkomst tussen een verkoper of dienstverlener en een consument steeds als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De bedingen die op deze "zwarte lijst" voorkomen zijn nietig en verboden (art. 33, § 2 W.H.P .) . Indien de rechter vaststelt dat een beding of een combinatie van bedingen overeenstemt met een van de bedingen opgesomd in artikel 32 van de Wet op de Handelspraktijken, dan moet hij de nietigheid uitspreken. Hij heeft hier geen beoordelingsbevoegdheid 8 . Bovendien kan de vordering tot staking toepassing vinden voor bedingen die op de zwarte lijst voorkomen. De Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel kan de staking bevelen van deze verboden bedingen (art. 95 W.H.P.) 9. 14. Daar waar in de oude Wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering 10 de bepalingen die tot de materie van de onrechtmatige bedingen kunnen worden gerekend verspreid lagen over de ganse wet, worden zij thans in de Wet op het Consumentenkrediet samengebracht in een rubriek, met name in een eigen onderafdeling die als titel draagt Onrechtmatige bedingen 11 . 15. De Wet op het Consumentenkrediet voorziet, in tegenstelling met de Wet op de Handelspraktijken, niet in een algemene norm waaraan de contractsbedingen kunnen worden getoetst. In de artikelen 28 tot 33 van de Wet op het Consumentenkrediet worden op limitatieve wijze zes soorten van bedingen opgesomd die als onrechtmatig dienen te worden aangemerkt. De bedingen die op deze "zwarte lijst" voorkomen zijn verboden en mogen dus niet in een kredietovereenkomst worden opgenomen. 11
11
11
11
( 6) Wet 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, B.S., 29 augustus 1991. ( 7) DAMBRE, M., "Contractuele verhoudingen en driepartijenverhoudingen", in De nieuwe Wet op bet Consumentenkrediet, Brussel, Creadif, 1992, 99, nr. 48. ( 8) DIRIX, E., l.c., 564, nr. 4. ( 9) DIRIX, E., l.c., 564, nr. 4. (10) B.S., 26 juli 1957. (11) DE MEUTER, S. en VAN VIASSELAER, M.-J., !.c., 801.
4-84
Op te merken valt dat artikel 33 van de Wet op het Consumentenkrediet dat het verbod op de ondertekening van een wisselbrief, orderbriefje en cheque inhoudt, niet helemaal thuishoort in de onderafdeling met be trekking tot de onrechtmatige bedingen 12 . 16. Door deze zwarte lijst van bedingen die in geen geval in een kredietovereenkomst mogen worden opgenomen, wordt de contractsvrijheid- dit is de vrijheid van de contractspartijen om naar eigen dunken de inhoud van hun overeenkomst te regelen 1 3 - verder beperkt. De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de lening zijn immers voor het grootste deel van aanvullend recht. De mogelijkheden voor de partijen om van die wettelijke regeling af te wijken, wordt door de dwingende bepalingen van de Wet op het Consumentenkrediet verder aan banden gelegd. Dezelfde bedenking kan ook bij de Wet op de Handelspraktijken worden gemaakt 14 . 17. Aangezien zowel in de Wet op de Handelspraktijken als in de Wet op het Consumentenkrediet een regeling voorkomt met betrekking tot de onrechtmatige bedingen, stelt zich de niet onbelangrijke vraag naar de verhouding tussen beide regelingen. Er dient met andere woorden worden nagegaan of de consument zich ook bij een kredietovereenkomst kan beroepen op de voorschriften van de Wet op de Handelspraktijken die hem bescherming bieden tegen onrechtmatige bedingen. In de voorbereidende werken wordt gesteld dat de bepalingen van de Wet op het Consumentenkrediet inzake onrechtmatige bedingen van toepassing zijn zonder afbreuk te doen aan de voorschriften van de Wet op de Handelspraktijken die onrechtmatige bedingen verbieden 15 . 18. De Wet op het Consumentenkrediet verhoudt zich als een bijzondere wet (lex specialis) ten opzichte van de Wet op de Handelspraktijken, die een algemene wet (lex generalis) is. De voorschriften van de Wet op de Handelspraktijken inzake onrechtmatige bedingen hebben het karakter van een algemene regeling die er toe strekt de consument te beschermen in aile overeenkomsten - met inbegrip van de kredietovereenkomsten - die hij sluit. Bijgevolg zal de consument ook bij een kredietovereenkomst de geldigheid van een bepaald beding kunnen aanvechten op grond van de algemene norm van artikel 31 van de Wet op de Handelspraktijken, wanneer dit beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen. Bovendien zal hij de nietigverklaring van een be-
(12) (13) (14) (15)
DAMBRE, M., I.e., 98, nr. 47. VAN GERVEN, W., Verbintenissenreeht, I, Leuven, Acco, 1988, 31. DIRIX, E., I.e., 564, nr. 7. Verslag namens de Commissie voor de Economische Aangelegenheden uitgebracht door DE COOMAN en DE WASSEIGE, Gedr. St., Senaat, 1989-90, nr. 916/2, 12, verder geciteerd als Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE.
4-85
paald beding kunnen vragen wanneer dit beding overeenstemt met een van de verboden bedingen die voorkomen op de zwarte lijst van artikel 32 van de Wet op de Handelspraktijken. 19. In de mate evenwel dat een voorschrift van de Wet op de Handelspraktijken inzake onrechtmatige bedingen niet verzoenbaar is met een bepaling van de Wet op het Consumentenkrediet (en dit hoeft geen bepaling inzake onrechtmatige bedingen te zijn), zal de bepaling van de Wet op het Consumentenkrediet voorrang hebben en zal het voorschrift van de Wet op de Handelspraktijken niet toepasselijk zijn op de kredietovereenkomst. Dit vloeit voort uit het adagium "lex specialis derogat generali" (de bijzondere wet primeert op de algemene wet). 20. Aan te stippen valt dat de regeling inzake onrechtmatige bedingen die voorkomt in de Wet op de Handelspraktijken geen atbreuk doet aan de bescherming die door het gemeen recht wordt geboden tegen abusieve clausules. Dit kan duidelijk worden afgeleid uit de aanhef van artikel 33, § 1 van de Wet op de Handelspraktijken waar gesteld wordt dat de rechter "onverminderd de andere sancties van gemeen recht" de onrechtmatige bedingen kan nietig verklaren. 21. De consument-kredietnemer kan bijgevolg op drie manieren opkomen tegen contractsbedingen met een abusief karakter. De verschillende beschermingsmaatregelen situeren zich op drie niveaus. Op de eerste plaats is er de bijzondere regeling inzake onrechtmatige bedingen die vervat ligt in de Wet op het Consumentenkrediet waarbij zes soorten van bedingen uitdrukkelijk worden verboden. Indien het bezwarend beding overeenstemt met de kenmerken van een van deze zes soorten van bedingen, dan kan de kredietnemer de geldigheid van dit beding aanvechten op grand van de Wet op het Consumentenkrediet. Ret is slechts in de mate dat de Wet op het Consumentenkrediet voor de consument geen soelaas biedt, dat hij een beroep zal moeten doen op andere beschermingsregelingen. Op de tweede plaats is er de algemene regeling inzake onrechtmatige bedingen die voorkomt in de Wet op de Handelspraktijken. Indien een bepaald contractsbeding beantwoordt aan de omschrijving van een van de bedingen vermeld op de zwarte lijst van artikel 32 van de Wet op de Handelspraktijken, dan kan hij de nietigverklaring van dit onrechtmatig beding vragen. Indien een bepaald beding niet voorkomt op de zwarte lijst van artikel 32 van de Wet op de Handelspraktijken, maar tach een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de kredietgever en de kredietnemer, dan kan hij dit beding aanvechten op grand van de algemene norm van artikel 31 van de Wet op de Handelspraktijken. Op de derde plaats kan de kredietnemer - in laatste instantie - zijn toevlucht nemen tot de sancties die behoren tot het gemeen recht om
4-86
zich te verweren tegen onrechtmatige bedingen. Zo kan hij de ongeoorloofdheid van een beding inroepen wegens de strijdigheid met de openbare orde of de goede zeden (art. 6, 1131 en 1133 B.W.) 16 . B. KENMERKEN VAN DE CONTROLE
22. De Wet op het Consumentenkrediet voorziet in een rechterlijke controle van de bedingen voorkomend in een kredietovereenkomst, die a posteriori, op initiatief van de consument, wordt uitgevoerd. Deze controle vertoont vier kenmerken : a. de controle van de clausules van de kredietovereenkomst wordt toevertrouwd aan de rechter. De rechter zal onderzoeken of de in vraag gestelde clausule uit de kredietovereenkomst al dan niet overeenstemt met een van de verboden bedingen die voorkomen op de zwarte lijst van de Wet op het Consumentenkrediet. b. de controle van de contractsbedingen geldt voor aile kredietovereenkomsten die onder het toepassingsgebied van de Wet op bet Consumentenkrediet vallen en dit ongeacht de wijze van totstandkoming van de kredietovereenkomst. De rechterlijke toetsing is bijgevolg, net zoals bij de Wet op de Handelspraktijken 17 , niet beperkt tot de toetredingscontracten. De rechterlijke controle is oak toepasselijk op onderhandelingscontracten met de consument. c. de controle vindt a posteriori, dat wil zeggen na het sluiten van de kredietovereenkomst, plaats. De wetgever heeft niet geopteerd voor de invoering van een preventieve administratieve controle om aan de basis de inlassing van onrechtmatige bedingen in kredietovereenkomsten te verhinderen, wat door sommige auteurs wordt betreurd 18 . d. de controle vindt plaats op verzoek van de consument. De kredietnemer die dreigt het slachtoffer te worden van een onrechtmatig beding in de kredietovereenkomst moet dus het initiatief nemen en de door hem in vraag gestelde clausule ter beoordeling voorleggen aan de rechter. C. DE SANCTIONERING VAN ONRECHTMATIGE BEDINGEN
23. De Wet op het Consumentenkrediet bevat een waaier van sane ties ter beteugeling van de onrechtmatige bedingen in kredietovereenkomsten. De verschillende sancties kunnen in drie categorieen worden ondergebracht, te weten :
(16) Voor een beknopte schets van de gemeenrechtelijke sanctionering van de abusieve bedingen, raadplege men: DE MEUTER, S. en VAN VLASSELAER, M.-J., I.e., 800-801 en DIRIX, E., I.e., 563, nr. 2. (17) DIRIX, E., I.e., 564, nr. 5. (18) DE MEUTERS, S. en VAN VIASSELAER, M.-J., I.e., 807-808.
4-87
a. de burgerrechtelijke sancties b. strafsancties c. en administratieve sancties. In vergelijking met de vroegere Wet tot regeling van de verkoop op afbetaling, valt onmiddellijk op dat bet sanctiearsenaal gevoelig werd uitgebreid 1 9. 24. Bij de burgerrecbtelijke sancties neemt de nietigverklaring van bet onrechtmatig beding een centrale plaats in. Als sanctie voor de inlassing van een verboden beding in de kredietovereenkomst bepaalt de Wet op bet Consumentenkrediet in de meeste gevallen dat bet onrecbtmatig beding voor niet gescbreven wordt gebouden. De nietigbeid van bet onrecbtmatig beding moet ecbter steeds door de rechter worden uitgesproken. 25. De recbter moet onderzoeken of de aangevocbten clausule overeenstemt met een van de zes soorten van onrecbtmatige bedingen die voorkomen op de zwarte lijst. Indien dit bet geval is, dan moet bij bet aangevocbten beding nietig verklaren. Hij bescbikt derbalve niet over een beoordelingsbevoegdheid. Eenmaal bij het beding kwalificeerd beeft als een onrecbtmatig beding in de zin van artikel 28 tot 33 van de Wet op bet Consumentenkrediet, dan is hij verplicht dit beding nietig te verklaren. 26. Aangezien de bepalingen van de Wet op bet Consumentenkrediet inzake onrecbtmatige bedingen (art. 28-33) van openbare orde zijn 20 , gaat bet bier om een absolute nietigheid. 27. Twee argumenten kunnen ter staving van bet openbare orde-karakter van deze bepalingen worden aangevoerd. Met de bepalingen inzake de onrecbtmatige bedingen beoogt de wetgever niet aileen de (economiscb) zwakkere contractspartij, zijnde de consument-kredietnemer, te bescbermen, maar oak misbruiken in de kredietsector te saneren en weg te werken, alsook de nodige maatregelen te treffen om de scbuldenoverlast in te dijken 21 . Deze voorschriften raken aan de maatscbappelijke economiscbe orde en belangen bijgevolg de openbare orde aan 22 . Zij dienen een algemene gelding te bebben, zoniet zouden zij tot concurrentievervalsing kunnen leiden 2 3. Daarenboven is er bet feit dat de Wet op bet Consumentenkrediet strafsancties voorziet ter beteugeling van de onrecbtmatige bedingen. (19) DE MEUTER, S. en VAN VLASSELAER, M.-J., I.e., 807. (20) VANDER WIELEN, P. en WALLEMACQ, A., "La valeur contraignante de la loi du 12 juin 1991 relative au credit ala consommation", in De nieuwe Wet op bet Consumentenkrediet, Brussel, Creadif, 1992, 28-29, nr. 7. (21) Memorie van toeliehting, 11. (22) VAN DER WIELEN, P. en WALLEMACQ, A., I.e., 29, nr. 7. (23) DAMBRE M., I.e., 100, nr. 50.
4-88
Daaruit blijkt duidelijk dat de wetgever het weren van onrechtmatige bedingen van essentieel belang acht 2 4. 28. De bevoegde rechter voor de nietigverklaring is de vrederechter. Aan de vrederechter wordt een nieuwe bevoegdheid toegekend : hij is voortaan bevoegd om kennis te nemen van alle betwistingen inzake kredietovereenkomsten (nieuw art. 591, 21 o Ger. W., ingevoerd door art. 114, § 3, Wet op het Consumentenkrediet). Voor de keuze van de vrederechter worden in de voorbereidende werken twee redenen aangevoerd. Vooreerst wordt er op gewezen dat de toekenning van een algemene bevoegdheid in verband met kredietovereenkomsten aansluit bij de bevoegdheid van de vrederechter in andere domeinen, bijvoorbeeld inzake loonsoverdracht 25 . Daarenboven wordt terecht opgemerkt dat de vrederechter de rechter is die het dichtst bij de bevolking staat 26 . 29. Territoriaal bevoegd is de vrederechter van de woonplaats van de consument (nieuw art.628, go Ger. W., door art. 114, § 4, Wet op het Consumentenkrediet). Aldus wordt verhinderd dat de consument, ingevolge een bevoegdheidsclausule in de kredietovereenkomst, zou worden gedwongen om de betwisting voor te leggen aan de rechter van de zetel van de kredietgever, wat voor de consument extra kosten (bijvoorbeeld verplaatsingskosten) zou meebrengen 27 . 30. Bij een van de onrechtmatige bedingen bestaat de sanctie niet uit de nietigverklaring van de abusieve clausule, maar wel uit de reductie van de buitensporige verplichting die aan de consument-kredietnemer wordt opgelegd tot - naar het oordeel van de wetgever - aanvaardbare proporties. De overdreven nalatigheidsintrest wordt door de rechter, op initiatief van de consument, verminderd tot de door de wet maximaal toegelaten intrestvoet (art. 28 en 90, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). 31. De reikwijdte van de door de vrederechter uitgesproken nietigverklaring van een onrechtmatig beding is vanzelfsprekend beperkt tot de bij de gerechtelijke procedure betrokken partijen (de consumentkredietnemer en de kredietgever) 28 • Hetzelfde geldt voor het vonnis van de vrederechter waarbij de overdreven nalatigheidsintrest wordt teruggebracht tot de maximaal toegelaten intrestvoet.
(24) DAMBRE, M., I.e., 100, nr. 51. (25) Wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. (26) Memorie van toelichting, Gedr. St., Senaat, 1989-90, nr. 916/1, 75, verder geciteerd als Memorie van toeliehting en Verslag namens de Commissie voor het Bedrijfsleven en het Wetenschapsbeleid uitgebracht door BARTHOLOMEEUSSEN, Gedr. St., Kamer, 1991-92, nr. 1491/5, 22, verder geciteerd als Verslag BARlliOLOMEEUSSEN. (27) Memorie van toeliehting, 75. (28) DE MEUTER, S. en VAN VIASSELAER, M.-J., I.e., 803.
4-89
32. Deze burgerrechtelijke sancties ten aanzien van onrechtmatige bedingen vormen een uitzondering op het principe van de verbindende kracht van de overeenkomst. Ook de recbter moet in beginsel de overeenkomst eerbiedigen, zelfs al vindt hij sommige bepalingen ervan onbillijk 2 9. Aan de recbter wordt de uitdrukkelijke bevoegdheid verleend om de contractuele sfeer te betreden en hetgeen tussen de kredietgever en de kredietnemer was overeengekomen te schrappen (nietigverklaring van een abusieve clausule) of aan te passen (reductie van een buitensporige verplichting). Dezelfde bedenking kan ook bij de Wet op de Handelspraktijken worden gemaakt 3o. 33. Aan de consument-kredietnemer wordt echter nog een andere mogelijkheid geboden om op te komen tegen bepaalde onrechtmatige bedingen, met name via de vordering tot staking. De consument-kredietnemer kan door het instellen van een vordering tot staking een einde maken aan de niet-naleving van sommige voorscbriften van de Wet op het Consumentenkrediet 3 1 . Krachtens artikel 109 van de Wet op het Consumentenkrediet stelt de Voorzitter van de Rechtbank van Koopbandel bet bestaan vast en beveelt hij de staking van, zelfs onder bet strafrecht vallende, handelingen die een inbreuk uitmaken op de in dit artikel opgesomde bepalingen van de Wet op bet Consumentenkrediet. In deze opsomming komen ook een aantal wetsvoorschriften met betrekking tot de onrechtmatige bedingen voor. De vordering tot staking kan bijgevolg ook worden aangewend tegen bepaalde onrechtmatige bedingen in de kredietovereenkomst, met name tegen clausules die een inbreuk uitmaken op de bepalingen van de artikelen 29 tot 31 en 33 van de Wet op het Consumentenkrediet. 34. De voor de kennisneming van de vordering tot staking bevoegde rechter is de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel. Voor wat de rechtspleging betreft, wordt door artikel109 van de Wet op bet Consumentenkrediet verwezen naar de bepalingen inzake de vordering tot staking die voorkomen in de Wet op de Handelspraktijken. De artikelen 95 tot 100 van de nieuwe Wet op de Handelspraktijken moeten bijgevolg ook worden nageleefd voor het instellen van de vordering tot staking op grond van de Wet op het Consumentenkrediet. 35. De Voorzitter van de Recbtbank van Koopbandel kan bet verdere gebruik door de kredietgever van een in artikel 109 van de Wet op het Consumentenkrediet opgesomd onrechtmatig beding verbieden. De (29) VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, I, Leuven, Acco, 1988, 35. (30) DIRIX, E., I.e., 564, nr. 7. (31) Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 225.
4-90
Voorzitter kan, op verzoek van de consument-kredietnemer, aan de kredietgever een dwangsom opleggen voor het geval dat de kredietgever het stakingsbevel niet of niet tijdig nakomt. De Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel is evenwel niet bevoegd om de nietigheid van een onrechtmatig beding of om de reductie van een overdreven nalatigheidsintrest uit te spreken 3Z. 36. Ingevolge artikel 101 van de Wet op het Consumentenkrediet wordt de lijst met inbreuken op de wet die strafrechtelijk worden gesanctioneerd in aanzienlijke mate uitgebreid in vergelijking met de vroegere Atbetalingswet. Deze uitbreiding wordt noodzakelijk geacht om de eerbiediging van de Wet op het Consumentenkrediet te verzekeren. In het verleden is immers gebleken dat enerzijds de burgerrechtelijke sancties slechts een te beperkt afschrikkingseffect hebben en dat anderzijds de administratieve sancties wegens hun zeer zware gevolgen voor de overtreders slechts met mate worden toegepast 33 . 3 7. Het is ontegensprekelijk de bedoeling geweest van de wetgever om de inlassing van een onrechtmatig beding in de kredietovereenkomst strafrechtelijk te beteugelen. Ingevolge een bijzonder onzorgvuldige formulering van de wettekst, kan echter ten zeerste worden betwijfeld of deze strafbepaling in de praktijk wel toepassing zal vinden. Luidens artikel 101, § 1, 5o van de Wet op het Consumentenkrediet stelt de persoon , die gebruik maakt van een van de in de artikelen 28 tot 32 bedoelde onrechtmatige bedingen" zich bloat aan een strafrechtelijke veroordeling. Uit het legaliteitsbeginsel "nullum crimen, nulla poena, sine lege" (geen misdrijf en geen straf zonder wet) volgt immers dat een gedraging die niet uitdrukkelijk door de strafwet wordt verboden, geacht dient te worden strafrechtelijk geoorloofd te zijn 3 4 . Bijgevolg moet een mime interpretatie van het begrip "gebruik" te worden afgewezen 3 5 . Aileen het effectief aanwenden van een onrechtmatig beding en niet het inlassen van een onrechtmatig beding in de kredietovereenkomst wordt strafbaar gesteld. Bijvoorbeeld de kredietgever die gebruik maakt van het hem door een beding in de kredietovereenkomst verleend recht om de kredietovereenkomst eenzijdig te wijzigen.
(32) DE MEUTER, S. en VAN VIASSELAER, M.-J., I.e., 803. (33) Memorie van toeliehting, 68. (34) Voor nadere toelichting betreffende de gevolgen van het legaliteitsbeginsel voor de interpretatie van de strafwet, raadplege men: DUPONT, L. en VERSTRAETEN, R., Handboek Belgiseh Strafreeht, Leuven, Acco, 1990, 117-123, nrs. 141-159. (35) DAMBRE, M., I.e., 103, nr. 57.
4-91
38. Maar oak het gebruik maken van een onrechtmatig beding zal slechts zelden kunnen leiden tot een strafrechtelijke veroordeling. Voor de meeste onrechtmatige bedingen is de nietigverklaring als burgerrechtelijke sanctie voorzien. Aangezien men geen gebruik kan maken van een absoluut nietig beding, zal oak geen strafrechtelijke veroordeling mogelijk zijn. De strafrechter die geconfronteerd wordt met een dergelijk beding, dient zelfs ambtshalve de nietigheid vast te stellen 3 6 . Slechts bij het onrechtmatig beding omschreven in artikel 28 van de Wet op het Consumentenkrediet, waar de sanctie bestaat uit de reductie van de overdreven nalatigheidsintrest, zal een strafrechtelijke veroordeling mogelijk zijn indien de kredietgever van de consument-kredietnemer daadwerkelijk de betaling eist van de overdreven nalatigheidsintrest die in de kredietovereenkomst werd bedongen. 39. Daarenboven wordt bepaald dat de persoon die in strijd met het uitdrukkelijk verbod van artikel 3 3 van de Wet op het Consumentenkrediet, in het raam van een kredietovereenkomst een wissel of een orderbriefje ter betaling of als zekerheid van de overeenkomst doet ondertekenen of die een cheque in ontvangst neemt tot zekerheid van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde strafrechtelijke kan worden veroordeeld (art. 101, § 1, 6 o, Wet op het Consumentenkrediet.). Deze strafsanctie vormt een bijkomend drukkingsmiddel om de naleving van dit - voor de consument uiterst belangrijk - verbod te bekomen. 40. De personen die gebruik maken van een onrechtmatig beding of die bet verbod op de ondertekening van een wisselbrief, orderbriefje en cheque miskennen worden gestraft met een correctionele straf, bestaande uit een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van 26 tot 50.000 frank (te vermenigvuldigen met 90) (art. 101, § 1, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). De kredietgever kan tot een zeer zware geldboete- maximum 450.000 frank - worden veroordeeld. Aan de rechter wordt een grate vrijheid gelaten voor het vaststellen van het bedrag van de geldboete. Binnen het voorziene minimum en maximum kan hij het bedrag van de geldboete bepalen in functie van de aard van de inbreuk en van de financiele draagkracht van de overtreder 3 7. 41. Tenslotte voorziet de Wet op het Consumentenkrediet oak in een aantal administratieve sancties. Aan bepaalde ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken wordt de bevoegdheid verleend om de
(36) DAMBRE, M., I.e., 103, nr. 57. (37) Memorie van toelichting, 69.
4-92
inbreuken op de Wet op bet Consumentenkrediet die overeenkomstig artikel1 01 van de Wet op bet Consumentenkrediet strafrecbtelijk worden gesanctioneerd of die kunnen leiden tot de oplegging van administratieve sancties door de Minister van Economiscbe Zaken, op te sporen en vast te stellen (art. 81, §1 Wet op bet Consumentenkrediet). Bij M.B. van 10 december 1991 worden de ambtenaren van de Algemene Economiscbe Inspectie en van de dienst Consumptie en Krediet van de Administratie van de Handel met deze opdracbt be last 38 . Deze ambtenaren kunnen een proces-verbaal opstellen dat bewijskracbt heeft tot het tegendeel is bewezen (art. 81, §1, Wet op het Consumentenkrediet). 42. Vervolgens kan gebruik worden gemaakt van de waarschuwingsprocedure of van de procedure tot minnelijke schikking van de inbreuken. Bij toepassing van deze procedures kan worden vermeden dat overtreders die te goeder trouw zijn een onterende strafrechtelijke veroordeling zouden oplopen 39. De ambtenaar kan een waarschuwing richten tot de overtreder, waarbij deze tot de stopzetting van de verboden handeling wordt aangemaand (art. 83, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). Het doel van deze procedure is niet de overtreder te straffen, maar wel om door het geven van een waarschuwing een einde te maken aan de scbending van de wet 40 . Indien de overtreder binnen de vastgestelde termijn een einde maakt aan de verboden handeling, dan wordt aan de zaak geen verder gevolg gegeven. Weigert deze echter gevolg te geven aan de waarschuwing, dan kunnen volgende sancties worden aangewend : a. administratieve sancties : de Minister van Economische Zaken zal overgaaq. tot de intrekking of de opschorting van de erkenning of tot de doorhaling of opschorting van de inscbrijving. b. strafsancties: de feiten worden aan de Procureur des Konings bekend gemaakt (art. 83, derde lid, 3°, Wet op het Consumentenkrediet) 41 . 43. Tevens wordt een procedure uitgewerkt waarbij aan de overtreders een minnelijke schikking kan worden voorgesteld. De daartoe bevoegde ambtenaar kan aan de overtreder de betaling van een administratieve geldboete voorstellen. De tijdige betaling van deze geldsom doet de strafvordering vervallen (art. 84, eerste en vierde lid, Wet op het
(38) art. 1, M.B. 10 december 1991 waarbij de ambtenaren aangewezen worden om de tekortkomingen en de inbreuken op de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en haar uitvoeringsbesluiten op te sporen en vast te stellen, B.S., 9 januari 1992, erratum B.S., 20 maart 1992.
(39) Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 37. (40) Memorie van toelichting, 62. (41) Memorie van toelichting, 62-63.
4-93
Consumentenkrediet). De procedure van de minnelijke schikking maakt een snellere en meer doeltreffende beteugeling van de inbreuken op de Wet op het Consumentenkrediet mogelijk. Bovendien zullen de parketten en de correctionele rechtbanken ingevolge deze procedure minder dossiers moeten behandelen waardoor zij meer aandacht zullen kunnen besteden aan de dossiers die hen bereiken en deze dossiers sneller kunnen athandelen 4 2 . 44. Het voorstellen van de minnelijke schikking met inbegrip het bepaleo van het bedrag van de administratieve geldboetes, wordt niet gedaan door de ambtenaren die de inbreuken opsporen en vaststellen, maar door leidinggevende ambtenaren die hiervoor speciaal zijn aangesteld. Aldus wordt een uniformiteit in de administratieve rechtspraak verzekerd 4 3. Het bedrag van de administratieve geldboete mag evenwel niet hager zijn dan het maximumbedrag van de strafrechterlijke geldboete, zijnde 4.500.000 frank (art. 84, derde lid, Wet op het Consumentenkrediet). Aan te stippen valt dat de opbrengst van de administratieve geldboetes niet toekomt aan de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Deze boetes dienen te worden betaald aan de ontvanger van de geldboetes die athangt van het Ministerie van Financien 44 . 45. De ambtenaren zijn niet verplicht een minnelijke schikking voor te stellen. Zij kunnen beslissen geen minnelijke schikking voor te stellen, bijvoorbeeld omdat de inbreuk te zwaar is of omdat de schending van de wet nadeel heeft berokkend aan een consument-kredietnemer die schadevergoeding vraagt. In dat geval wordt het proces-verbaal overgemaakt aan de Procureur des Konings 4 5. 46. Er wordt niet geraakt aan de rechten van de verdediging. De overtreder is immers geenszins verplicht de voorgestelde minnelijke schikking te aanvaarden. Het staat hem vrij de voorgestelde administratieve boete te weigeren. In dat geval zal de klassieke strafrechtelijke procedure worden gevolgd : het dossier wordt overgemaakt aan het parket, dat dan tot de vervolging kan overgaan 4 6. 4 7. Indien de overtreder instemt met een minne-lijke schikking en de voorgestelde administratieve boete binnen de aangegeven termijn betaalt, vervalt normaal de strafvordering. (42) Memorie van toelichting, 63. (43) Memorie van toelichting, 64 en Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 220. (44) Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 36 en 220. (45) Memorie van toelichting, 64. (46) Memorie van toelichting, 64 en Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 36.
4-94
In drie gevallen zal de strafvordering ondanks de tijdige betaling van de administratieve geldboete niet vervallen, met name : a. wanneer voordien een klacht werd gericht aan de Procureur des Konings b. als de onderzoeksrechter verzocht werd een onderzoek in te stellen c. of indien bet feit bij de rechtbank aanhangig werd gemaakt. In deze gevallen zal de overtreder strafrechtelijk worden vervolgd. Aan de overtreder wordt de door hem betaalde administratieve boete teruggestort (art. 84, vierde lid, Wet op bet Consumentenkrediet). 48. De ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken kunnen optreden tegen kredietgevers die de dwingende bepalingen met betrekking tot de onrechtmatige bedingen niet naleven. Aangezien deze bepalingen strafrechtelijk gesanctioneerd zijn, kunnen de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken dergelijke inbreuken opsporen en vaststellen (art. 101, Wet op het Consumentenkrediet). Aan de kredietgever die de voorschriften van de Wet op het Consumentenkrediet inzake onrechtmatige bedingen miskent kan hetzij een waarschuwing worden gegeven (art. 83, Wet op het Consumentenkrediet), hetzij een minnelijke schikking worden voorgesteld (art. 84, Wet op het Consumentenkrediet). In de mate dat de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken daadwerkelijk preventief optreden tegen onrechtmatige bedingen in kredietovereenkomsten, kan worden vermeden dat de consumenten de nietigverklaring van abusieve clausules moeten vorderen via een gerechtelijke procedure. 49. Tenslotte bevat de Wet op het Consumentenkrediet nag een ultieme administratieve sanctie die kan opgelegd worden wanneer de andere sancties (waarschuwing, administratieve geldboete, strafsancties) geen effect sorteren. De Minister van Economische Zaken kan a. de erkenning van een kredietgever opschorten of intrekken (art. 106, Wet op het Consumentenkrediet) b. de inschrijving van een kredietbemiddelaar opschorten of doorhalen (art. 107, Wet op het Consumentenkrediet). 50. De opschorting of de intrekking door de Minister van Economische Zaken van de erkenning van een bepaalde kredietgever is mogelijk in de volgende drie gevallen : a. wanneer de kredietgever niet meer voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden erkend als kredietgever, zoals omschreven in artikel 75 van de Wet op het Consumentenkrediet; b. indien de kredietgever een van de bepalingen van de Wet op bet Consumentenkrediet of van haar uitvoeringsbesluiten niet respecteert ;
4-95
c. als de kredietgever een van de bij zijn erkenning aangegane verbintenissen niet nakomt (art. 106, §1, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet) 47 . De inschrijving van een bepaalde kredietbemiddelaar kan als sanctie door de Minister van Economische Zaken worden opgeschort of doorgehaald in de volgende twee gevallen : a. indien de kredietbemiddelaar een van de bepalingen van de Wet op het Consumentenkrediet of van haar uitvoeringsbesluiten schendt ; b. als de kredietbemiddelaar een van de verbintenissen die hij bij zijn aanvraag tot inschrijving heeft aangegaan, niet nakomt (art. 107, §1, eerste lid Wet op het Consumentenkrediet). 51. Indien de kredietgever een bank, een spaarbank, een openbare kredietinstelling of een onderneming is die openbaar spaargelden aantrekt, dan moet vooraleer een sanctie kan worden opgelegd het advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen worden gevraagd (art. 106, §1, tweede lid juncto art. 75, §6, Wet op het Consumentenkrediet). Dit advies wordt noodzakelijk geacht, aangezien door de opschorting of de intrekking van de erkenning het vertrouwen in de betrokken kredietinstelling wordt aangetast 48 • 52. Aan de kredietgever of de kredietbemiddelaar worden de nodige waarborgen geboden om zich op een behoorlijke wijze te kunnen verdedigen tegen de grieven. De overtreder wordt vooraf in kennis gesteld van de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij mag het samengestelde dossier raadplegen. Hij beschikt over een termijn van twee weken om zijn verdediging in te dienen. Hij kan ook vragen om te worden gehoord door de Minister van Economische Zaken (art. 106, §2 en 107, §2, Wet op het Consumentenkrediet). De kredietgever kan ten aanzien van het door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen uitgebrachte advies opmerkingen formuleren (art. 106, § 2, tweede lid, Wet op -het Consumentenkrediet). 53. De beslissing van de Minister van Economische Zaken moet gemotiveerd zijn (art. 106, §2 en 107, §2, Wet op het Consumentenkrediet). De Minister heeft de keuze tussen hetzij de opschorting van de erkenning of inschrijving, hetzij de intrekking of doorhaling van respectievelijk de erkenning of de inschrijving. Beide administratieve sancties worden opgelegd voor een door de Minister van Economische Zaken bepaalde duur. Deze termijn ka!l echter
(47) Memorie van toelichting, 71. (48) Memorie van toelichting, 71.
4-96
niet meer dan een jaar bedragen. In de Memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat de Minister de duur van de sanctie vaststelt in functie van de belangrijkheid van de tekortkomingen, de bestendigheid ervan, en elk ander wettelijk aanvaardbaar motief 4 9. 54. Tijdens de duur van de administratieve sanctie mag de betrokken kredietgever of kredietbemiddelaar geen nieuwe verrichtingen afsluiten die onderworpen zijn aan de Wet op het Consumentenkrediet (art. 106, § 3, eerste lid en 107, § 3, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). Het is de betrokkene dus verboden om gedurende de ganse termijn van de sanctie om het even welke verrichting te bewerkstelligen die onderworpen is aan de Wet op het Consumentenkrediet. Hij moet onmiddellijk alle activiteiten die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen stopzetten. De opschorting of de intrekking van de erkenning of de opschorting of de doorhaling van de inschrijving heeft echter geen burgerrechtelijke gevolgen voor de lopende kredietovereenkomsten (art. 108, vierde lid, .Wet op het Consumentenkrediet). 55. Er bestaat tussen beide administratieve sancties een belangrijk verschil wat betreft hun gevolgen voor de betrokkene na het verstrijken van de duur. Bij de opschorting van de erkenning of inschrijving, kan de betrokkene na het verstrijken van de termijn waarvoor de schorsing is opgelegd zijn activiteiten hernemen zonder enige formaliteit 5o. Bij de intrekking van de erkenning of de doorhaling van de inschrijving kan daarentegen de betrokkene na het verstrijken van de termijn zijn activiteiten slechts hememen op voorwaarde dat hij een nieuwe erkenning of inschrijving aanvraagt en dat deze wordt toegekend (art. 106, §3, tweede lid en 107, §3, tweede lid, Wet op het Consumentenkrediet) 51
56. Tegen de beslissing van de Minister tot opschorting of intrekking van de erkenning of tot opschorting of doorhaling van de inschrijving kan beroep worden ingesteld voor de Rechtbank van Koophandel (art. 108, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). Indien de administratieve sanctie die door de Minister werd opgelegd niet gegrond is, dan zal de rechtbank aan de Minister bevelen deze sanctie in te trekken 52.
(49) Memorie (50) Memorie (51) Memorie (52) Memorie
van van van van
toelichting, toelichting, toelichting, toelichting,
72. 72. 71-72. 73.
4-97
57. Het instellen van beroep he eft niet tot gevolg dat de door de Minister opgelegde administratieve sanctie wordt opgeschort. De overtreder kan evenwel aan de Rechtbank van Koophandel de opschorting vragen van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister. In geval van hoogdringendheid kan hij de opschorting vragen aan de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel, zetelend in kortgeding (art. 108, derde lid, Wet op het Consumentenkrediet). 58. Aan de kredietgever die gedurende een zekere periode systematisch onrechtmatige bedingen inlast in zijn kredietovereenkomsten kan door de Minister van Economische Zaken overeenkomstig artikel106 van de Wet op het Consumentenkrediet de administratieve sanctie bestaande uit de opschorting of de intrekking van zijn erkenning worden opgelegd voor een termijn van maximum een jaar. Men mag aannemen dat de Minister tot deze zware sanctie zal beslissen, wanneer de waarschuwingsprocedure en de procedure tot minnelijke schikking geen resultaat hebben opgeleverd en de kredietgever doorgaat met het opnemen van onrechtmatige bedingen in zijn kredietovereenkomsten. D. OVERDREVEN NAIA11GHEIDSINTREST
59. De wetgever wil verhinderen dat in de kredietovereenkomst aan de consument-kredietnemer een overdreven nalatigheidsintrest wordt opgelegd. De kredietgever heeft het recht om een nalatigheidsintrest te bedingen, maar het bedrag van de schadevergoeding die door de consument-kredietnemer zal verschuldigd zijn bij laattijdige betaling mag niet buitensporig zijn. Dit bedrag mag niet hager liggen dan de door de wet maximaal toegelaten intrestvoet. 60. Artikel 28 van de Wet op het Consumentenkrediet schrijft voor dat de overeengekomen nalatigheidsintrest niet boger mag liggen dan bet gemiddelde tussen de wettelijke intrestvoet en het overeengekomen jaarlijkse kostenpercentage. Met de wettelijke intrestvoet wordt de wettelijke rentevoet bedoeld, die thans 8% per jaar bedraagt (art. 2, Wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest, zoals gewijzigd door de Wet van 30 juni 1970 tot wijziging van de wettelijke rentevoet). Het bedrag van de wettelijke rentevoet werd bij K.B. van 16 juli 1986 vastgesteld op 8% 5 3. Het begrip "bet jaarlijkse kostenpercentage" wordt in artikel1, 6° van de Wet op bet Consumentenkrediet omscbreven als de totale kosten van bet krediet dat aan de consument wordt verleend, uitgedrukt in een per-
(53) Voor een gecoordineerde tekst, zie T.W.S., Burgerlijk Wetboek, 11.187-1 en De Larcier Wetboeken, Burgerlijk en Gerechtelijk Recht, 1992, 1038.
4-98
centage op jaarbasis van het verleende krediet, berekend aan de hand van de bij Koninklijk Besluit aangeduide elementen. In een uitvoeringsbesluit zullen de kosten worden opgesomd die mogen worden opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage. 61. Indien in de kredietovereenkomst een te hoge nalatigheidsintrest werd bedongen, dan wordt deze overdreven nalatigheidsintrest door de rechter verminderd tot de door de wet maximaal toegelaten intrestvoet (art. 90, eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). E. ONMIDDELLIJKE OPEISBAARHEID EN UITDRUKKELIJK ONTBINDENDE VOORWAARDE
62. Artikel29 van de Wet op het Consumentenkrediet poneert als algemene regel dat elk beding dat de kredietgever zou machtigen de onmiddellijke betaling van de nag te vervallen termijnen te eisen ofwaarbij in een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde wordt voorzien, voor niet gescbreven word gehouden. Gelet op de ingrijpende gevolgen van zowel bet beding van onmiddellijke opeisbaarbeid als van bet uitdrukkelijk ontbindend beding - door de uitwerking van deze bedingen kan het budget van de consument immers volledig uit balans worden gebracbt - laat de wetgever slecbts in twee gevallen toe dat deze bedingen bij wijze van sanctie worden aangewend tegen een kredietnemer die zicb scbuldig heeft gemaakt aan een ernstige tekortkoming 54. 63. De eerste uitzondering heeft betrekking op de situatie van de wanbetaling door de kredietnemer, meer in het bijzonder de situatie dat de consument hetzij ten minste twee termijnen niet beeft betaald, betzij een bedrag minstens gelijk aan 20% van de totale terug te betalen som niet heeft betaald (art. 29, 1 o, Wet op het Consumentenkrediet). De kredietgever kan bij wanbetaling niet automatiscb gebruik maken van het beding van onmiddellijke opeisbaarbeid of van bet uitdrukkelijk ontbindend beding. Hij moet eerst de volgende drie cumulatieve voorwaarden in acbt nemen : a. de kredietgever moet de consument in gebreke stellen door middel van een aangetekende brief. b. hij moet de aandacht van de consument vestigen op de gevolgen van de ontstentenis van betaling 55. c. hij moet een wachttermijn van een maand respecteren : hij mag slechts ageren indien de consument een maand na het ter post afgeven
(54) Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 113. (55) Memorie van toelichting, 27.
4-99
van de aangetekende brief tot ingebrekestelling zijn verplichtingen niet is nagekomen (art. 29, 1 o, Wet op het Consumentenkrediet) 56 . 64. De tweede uitzondering viseert het geval dat de koper het lichamelijk roerend goed vervreemdt v66r het betalen van de prijs of dit goed in strijd met de bedingen van de overeenkomst gebruikt en dit terwijl de kredietgever zich de eigendom van het betrokken goed heeft voorbehouden (art. 29, 2°, Wet op het Consumentenkrediet). Opdat de kredietgever bij vervreemding van het gefinancierde goed zou kunnen gebruik maken van het beding van onmiddellijke opeisbaarheid of van het uitdrukkelijk ontbindend beding, moeten drie voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld: a. de koper moet het gefinancierde goed hebben vervreemd. b. de overeenkomst van verkoop op afbetaling moet een beding van eigendomsvoorbehoud bevatten. c. in deze overeenkomst moet bovendien de tekst van artikel 491 van het Strafwetboek voorkomen. Is dit niet het geval dan zal het beding van eigendomsvoorbehoud overeenkomstig artikel46, §1 van de Wet op het Consumentenkrediet voor niet geschreven worden gehouden. De koper die in strijd met het beding van eigendomsvoorbehoud het goed vervreemdt, maakt zich schuldig aan het misdrijf van misbruik van vertrouwen. Met het opleggen van deze substantiele vormvereiste, wil de wetgever de aandacht van de koper vestigen op de ernst van een handeling die het eigendomsrecht van de verkoper aantast 57 . F. EENZJ]DIGE WJ]ZIGING VAN DE KREDIETOVEREENKOMST
65. Krachtens artikel 30 van de Wet op het Consumentenkrediet wordt elk beding dat de kredietgever ertoe machtigt de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen voor niet geschreven gehouden, behoudens de uitzonderingen bepaald in deze wet. Dit uitdrukkelijk verbod moet gezien worden als een reactie van de wetgever tegen de verwerpelijke praktijk, waarbij door de kredietgevers frequent eenzijdige wijzigingen in de kredietovereenkomst worden doorgevoerd en waarvan de consumenten steeds het slachtoffer zijn 58 . 66. Met de wettelijke uitzondering op dit verbod wordt de eenzijdige wijziging van de debetrente bij de kredietopening bedoeld 5 9. Lui dens artikel 60, eerste lid van de Wet op het Consumentenkrediet kan bij de kredietopening worden gestipuleerd dat de debetrente van het krediet (56) (57) (58) (59)
DE MEUTER, S. en VAN VLASSELAER, M.-J,, I.e., 804. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 114. Verslag BARTHOLOMEEUSSEN, 55. Advies van de Raad van State, Gedr. St., Senaat, 1989-90, nr. 916/1, 191.
4-100
kan worden gewijzigd. De kredietgever moet de consument hiervan op duidelijke wijze, voorafgaandelijk en schriftelijk inlichten aan de hand van een rekeningoverzicht (art. 59, §2 en 60 eerste lid, Wet op het Consumentenkrediet). G. Bl]KOMENDE OVEREENKOMSTEN
67. Krachtens artikel 31 van de Wet op het Consumentenkrediet is het in principe verboden om de consument bij het sluiten van een kredietovereenkomst te verplichten om een andere overeenkomst te ondertekenen bij de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen aangewezen derde. Dit verbod geldt zowel voor de kredietgever als voor de kredietbemiddelaar. Zo mag de consument niet worden verplicht om een kredietsaldoverzekering of een verzekering voor materiele schade af te sluiten bij de kredietgever of bij de door de kredietgever expliciet aangeduide verzekeringsmaatschappij. De consument moet een beroep op de marktconcurrentie kunnen do en 6o. 68. De praktijk van het ondergeschikt maken van het sluiten van de kredietovereenkomst aan een andere overeenkomst bij een met name aangewezen derde, en niet enkel het beding dat hiertoe aanleiding geeft, wordt verboden, zelfs wanneer hierdoor het maximum kostenpercentage niet wordt overschreden 6 1 . 69. Ieder beding of iedere bijkomende overeenkomst afgesloten in strijd met artikel 31 van de Wet op het Consumentenkrediet, is vatbaar voor nietigverklaring. De kredietovereenkomst zelfblijft echter gehandhaafd 62 . 70. Op het principieel verbod betreffende het verplichten van de consument tot het sluiten van bijkomende overeenkomsten, wordt evenwel een belangrijke uitzondering voorzien. Dit verbod geldt niet indien de kosten van de bijkomende overeenkomst worden opgenomen in de totale kosten van het krediet (art. 31, Wet op het Consumentenkrediet). De kredietgever kan zijn risico dekken door middel van verzekeringscontracten, maar de kosten van deze verzekeringscontracten (de premies) mogen niet worden doorberekend aan de consument bovenop de totale kosten van het krediet, bijvoorbeeld in de vorm van bijkomende kosten die afzonderlijk dienen te worden vereffend 6 3.
(60) (61) (62) (63)
Memorie van toelichting, 27. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 117. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 117. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 117-118.
4-101
De to tale kosten van het krediet worden in artikel 1, 5o van de Wet op het Consumentenkrediet omschreven als alle kosten van het krediet, met inbegrip van de rente en alle andere kosten die verbonden zijn met de kredietovereenkomst, berekend overeenkomstig de bepalingen van een nag uit te vaardigen Koninklijk Besluit. 71. Artikel31 van de Wet verbiedt enkel het verplichten tot het sluiten van bijkomende overeenkomsten. Het gezamenlijk aanbod wordt door deze bepaling niet geviseerd 6 4 . Het verbod op het gezamenlijk aanbod, zoals bepaald in artikel 54 van de Wet op de Handelspraktijken, is in principe van toepassing op alle aanbiedingen van produkten en diensten aan de consument, en niet aileen op kredietovereenkomsten 65 . Het is evenwel geoorloofd produkten of diensten die een geheel vormen gezamenlijk aan te bieden. Aan de Koning wordt de bevoegdheid verleend om de in de financiele sector aangeboden diensten aan te duiden die een geheel vormen (art. 55, 1, Wet op de Handelspraktijken). 72. De kredietgever kan bijgevolg op twee manieren geldig zijn risico dekken: a. door het verplichten van de consument tot het sluiten van een bepaalde verzekeringsovereenkomst, waarbij aan de consument de keuze wordt gelaten van de verzekeringsmaatschappij. Dit aldus geformuleerde verplichting gaat niet in tegen het verbod van artikel 31 van de Wet op het Consumentenkrediet. Zij vormt ook geen verboden gezamenlijk aanbod 66 . b. ofwellegt de kredietgever een verzekeringsovereenkomst op bij een door hem aangewezen verzekeringsmaatschappij, maar dan moet de kostprijs daarvan begrepen zijn in de totale kosten van het krediet 67 . H. KOPPEUNG AAN ARBEIDSOVEREENKOMST OF AAN OVEREENKOMST VAN HUUR VAN WERK OF DIENSTEN
73. In de kredietovereenkomst mag geen beding worden ingelast waarbij wordt bepaald dat de consument geldig betaalt door het in betaling geven van de goederen welke hij met aanwending van de zaak of dienst, die het voorwerp zijn van de kredietovereenkomst, door zijn arbeid, werk of bedrijvigheid voortbrengt (art. 32, Wet op het Consumentenkrediet).
(64) (65) (66) (67)
DAMBRE, M., l.c., 109, nr. 80 en DE MEUTER, S. en VAN VLASSELAER, M.-J., l.c., 805. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 117. Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 118. DAMBRE, M., !.c., 110, nr. 81.
4-102
Het gaat om de koppeling van de kredietovereenkomst aan het afsluiten van een arbeidsovereenkomst of aan een overeenkomst van huur van werk of diensten 6s. 7 4. Er mag dus niet als betalingswijze worden overeengekomen dat de prijs die in uitvoering van de kredietovereenkomst moet worden betaald, kan vereffend worden via de levering van de met de gefinancierde machines geproduceerde goederen 69. De praktijk heeft aangetoond dat een dergelijke combinatie aanleiding geeft tot misbruiken. Indien de consument niet in staat bleek aan de opgelegde voorwaarden te voldoen, dan moest hij uiteindelijk toch in geld betalen, hetgeen vaak zijn financile mogelijkheden te hoven ging 7o. I. ONDERTEKENING VAN WISSELBRIEF, ORDERBRIEF]E OF CHEQUE
75. Artikel 10 van de Richtlijn Consumentenkrediet bepaalt dat de lidstaten die toestaan dat de consumenten bij kredietovereenkomsten gebruik maken van wisselbrieven, orderbriefjes of cheques, ervoor zorg moeten dragen dat de consument daarbij op passende wijze wordt beschermd. De Belgische wetgever heeft, teneinde de consument-kredietnemer een efficiente bescherming te bieden, geopteerd voor een absoluut verbod om bij kredietovereenkomsten de consument een wisselbrief, orderbriefje of cheque te Iaten ondertekenen. 76. De wetgever is van oordeel dat de aanwending van handelseffecten (wisselbrief en orderbriefje) wei past binnen de verhouding tussen handelaars, maar dat deze praktijk de consument in een totaal onevenwichtige positie plaatst n. In de Memorie van toelichting 72 worden drie motieven aangevoerd voor dit verbod om handelseffecten te gebruiken : a. de consument kan bij een betalingsachterstand op grond van deze documenten ertoe gedwongen worden zijn schuld integraal en onmiddellijk terug te betalen. Aldus zou het door artikel 29 van de Wet op het Consumentenkrediet verboden beding van onmiddellijke opeisbaarheid via het gebruik van een wisselbrief opnieuw worden ingevoerd 7 3. b. de consument die een wisselbrief ondertekent, kan zijn betalingen niet stopzetten wanneer de verkoper of dienstverlener zijn verbintenis-
(68) Memorie van toelichting, 27. (69) Memorie van toelichting, 28. (70) Memorie van toelichting, 27-28. (71) Verslag DE COOMAN en DE WASSEIGE, 12. (72) Memorie van toelichting, 28. (73) DAMBRE, M., I.e., 119, nr. 89.
4-103
sen niet nakomt. De consument zal dan de verweermiddelen die voortvloeien uit de koopovereenkomst niet kunnen inroepen tegen de houder van de wisselbrief (de kredietinstelling). Via de ondertekening van een wisselbrief zouden de dwingende voorschriften van de Wet op bet Consumentenkrediet inzake de band tussen de kredietovereenkomst en de te financieren overeenkomst (art. 19 en 20) en de tegenwerpelijkheid van de verweermiddelen (art. 24 en 25) worden omzeild 74 . c. de rechter zal, in geval van ondertekening van een wisselbrief, geen uitstel van betaling kunnen verlenen aan de consument die ongelukkig en te goeder trouw is. De rechter zou dan ook geen betalingsfaciliteiten kunnen toestaan op grand van artikel38 van de Wet op bet Consumentenkrediet. 77. Artikel 33 van de Wet op bet Consumentenkrediet stelt dat het de consument, de borg of de steller van een persoonlijke zekerheid verboden is a. op een wisselbrief of een orderbriefje de betaling te beloven of te waarborgen ; b. een cheque te ondertekenen als zekerheid voor de terugbetaling van het verschuldigde bedrag. Ret verbod om de consument een wisselbrief of een orderbriefje te Iaten ondertekenen slaat op aile handtekeningen die de consument op een handelseffect kan plaatsen, met inbegrip van de endossement en bet aval 75 . 78. De kredietgever die, in strijd met artikel 33, een wisselbrief of een orderbriefj e doet ondertekenen, of een cheque in ontvangst neemt ter betaling of als zekerheid van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde bedrag, is ertoe gehouden de totale kosten van de kredietovereenkomst aan de consument terug te betalen (art. 96, Wet op het Consumentenkrediet). Bedingen die ertoe zouden strekken de consument te verplichten dergelijke documenten te ondertekenen zijn nietig overeenkomstig artikel 4 van de Wet op bet Consumentenkrediet 76 • 79. De wisselbrief, bet orderbriefje of de cheque die in strijd met het absoluut verbod van artikel 33 van de Wet op het Consumentenkrediet werd ondertekend, is daardoor echter niet nietig 77 . De Belgische wetgever kan op grand van internationale verplichtingen geen bijkomende nietigheidssanctie invoeren. (74) DE MEUTER, S. en VAN VLASSELAER, M.-]., I.e., 806-807. (75) Advies van de Raad van State, Gedr. St., Senaat, 1989-90, nr. 916/1, 192. (76) DAMBRE, M., I.e., 114, nr. 90. (77) Memorie van toeliehting, 67.
4-104
Bijgevolg zal de consument die een waardepapier ondertekend heeft, toch moeten betalen aan de derde houder te goeder trouw. Hij kan immers geen beroep doen op het termijnvoordeel voorzien in de kredietovereenkomst en de beschermende voorschriften van de Wet op het Consumentenkrediet 7 8. III. BESLUIT: EEN PLEIDOOI VOOR EEN GEMATIGD OPTREDEN VAN DE WETGEVER
80. Aangezien kredietovereenkomsten in de praktijk de vorm aannemen van toetredingscontracten, waarbij de contractsvoorwaarden eenzijdig worden opgesteld door de kredietgever en waarbij de consument-kredietnemer slechts de ampele keuze heeft tussen de kredietovereenkomst te sluiten zoals zij werd geredigeerd door de kredietgever of niet te contracteren, is een zekere vorm van materiele controle van de contractsvoorwaarden en tarieven noodzakelijk. Iedereen is het er over eens dat bij kredietovereenkomsten waarbij de ontlener een consument is - dit is het geval bij de verschillende vormen van kredietverleningen aan de gezinnen (zoals bij hypothecair krediet en consumentenkrediet) - de contractuele vrijheid niet onbeperkt mag spelen. 81. Minder eensgezindheid bestaat er over het niveau van de beperking van de contractsvrijheid, zijnde toch een van de basisbeginselen van ons verbintenissenrecht. Het aan banden leggen van de mogelijkheid voor partijen om vrij de inhoud van de kredietovereenkomst vast te stellen is aanvaardbaar voor zover dit noodzakelijk is om aan de consument-kredietnemer een toereikende bescherming te bieden. 82. De inperking van de contractuele vrijheid mag echter niet te ver gaan. Het is immers voordelig voor de consumenten dat door de verschillende kredietinstellingen een waaier van formules voor een bepaalde kredietvorm wordt aangeboden. Iedere consument kan dan uit het ruime aanbod de formule kiezen die het best aansluit bij zijn budgettaire mogelijkheden en persoonlijke wensen. De kredietinstellingen moeten in de gelegenheid worden gesteld om uiteenlopende formules uit te werken in functie van de tussen de ontleners bestaande verschillen. De budgettaire ruimte van de onderscheiden kredietnemers vertoont immers aanzienlijke verschillen, zodat de behoefte aan een ruim en gevarieerd aanbod van formules voor een bepaalde kredietvorm niet kan worden ontkend. Indien de wetgever dwingend een bepaalde formule oplegt,
(78) DAMBRE, M., I.e., 115, nr. 92.
4-105
dan ontneemt men de keuzevrijheid - en dus bepaalde interessante formules - aan een deel van de consumenten. 83. Hierbij dient ook te worden gewaarschuwd voor het gevaar van "overregulering". Het is wenselijk dat de wetgever optreedt tegen abusieve clausules en dergelijke bedingen verbiedt. De wetgever moet evenwei niet aile aspecten van een bepaalde kredietvorm op gedetailleerde wijze willen regelen. De moderne consument is immers mondiger dan vroeger. Bovendien blijkt hij beter gei:nformeerd te zijn. Hij heeft dan ook minder nood aan "betutteling" vanwege de overheid. 84. De verwezenlijking van een toereikende bescherming van de consument dient niet uitsluitend te gebeuren door het vaststellen van dwingende voorschriften waarvan niet kan worden afgeweken in de kredietovereenkomst. Ook voor de ontleners is een degelijke financiele controle op de solvabiliteit van de kredietinstellingen van wezenlijk belang. Het prudentieel toezicht dat door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt uitgeoefend op de kredietinstellingen vormt immers ook een waarborg voor de consumenten. 85. Daarnaast dient het belang te worden onderstreept van een tijdige, correcte en volledige informatie van de consument. De kandidaat-ontlener moet door de kredietgever worden ingelicht over aile modaliteiten van de voorgestelde formule om zich met kennis van zaken een oordeel te kunnen vormen over de aangeboden kredietovereenkomst. 86. De wetgever zal bij de vaststelling van de graad van consumentenbescherming ook rekening moeten houden met de interne markt. Ingevolge de door de Tweede Bankrichtlijn voor kredietinstellingen gewaarborgde vrijheid van dienstverlening, kunnen kredietinstellingen krediet aanbieden in een andere lidstaat. Hierdoor zal de consument over een grater aanbod beschikken en zal de concurrentie tussen de kredietinstellingen in aanzienlijke mate toenemen. 87. Bovendien kan niet worden voorbij gegaan aan de toenemende mobiliteit van de consument. De consument-ontlener die in zijn eigen lidstaat niet de gewenste kredietformule of kredietvorm vindt, zal een lening aangaan in een andere lidstaat. Indien de Belgische wetgever uit een overdreven bekommernis tot bescherming van de zwakste consumenten een te stringente regeling betreffende de kredieten bestemd voor de gezinnen zou uitwerken, die zou leiden tot een te verregaande beperking van het aanbod van kredietformules, dan zal een deel van de kredietnemers de gewenste formule zoeken (en vinden) bij een buitenlandse kredietinstelling, wat bijzonder na-
4-106
delig zou zijn voor de concurrentiepositie van de Belgische kredietinstellingen. 88. Een minimale harmonisatie van de wetgeving van de verschillende lidstaten met betrekking tot de kredietvormen die bestemd zijn voor de gezinnen is wenselijk om twee redenen : a. om concurrentievervalsing tegen te gaan b. om de consument steeds- ongeacht de op de kredietovereenkomst toepasselijke wetgeving - een toereikende bescherming te garanderen. 89. Inzake consumentenkrediet moe ten de lidstaten de door de Richtlijn van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake bet consumentenkrediet 7 9 vastgestelde voorschriften betreffende bet sluitt:~n en de uitvoering van een kredietovereenkomst, alsmede de bepalingen aangaande de bescherming van de consument in hun nationale wetgeving omzetten, zodat de ontlener steeds wordt beschermd tegen oneerlijke kredietvoorwaarden, ongeacht de op de kredietovereenkomst toepasselijke wetgeving. 90. Op bet vlak van bet hypothecair krediet zijn de lidstaten er wegens de grote verscheidenheid van systemen, normen en technieken tussen de verschillende lidstaten niet in geslaagd om een akkoord te bereiken over een minimale harmonisatie van hun nationale wetgeving. Noch bet aanvankelijk voorstel van Richtlijn van 1985 80 , noch bet gewijzigd voorstel van Richtlijn van 1987 81 inzake vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op bet gebied van bet hypothecair krediet, werden goedgekeurd door de Raad. Een specifieke Richtlijn voor hypothecair krediet wordt ingevolge bet aannemen van de Tweede Bankrichtlijn 82 niet meer noodzakelijk geacht 8 3.
91. Voor de kredietvormen waarvoor geen minimale harmonisatie van de wetgeving van de verschillende lidstaten kan worden gerealiseerd, stelt zich bet belangrijke en tevens complexe I.P .R.-probleem van bet (79) P.B. van 12 februari 1986, nr. L.42; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.N.-41. (80) P.B. van 14 februari 1985, nr. C.42. (81) P.B. van 19 juni 1987, nr. C.161. (82) Tweede Richtlijn van 15 december 1989 tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden voor kredietinstellingen, P.B. van 30 december 1989, nr. 1.386; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.II.-95. (83) Voor nadere toelichting, zie: COUSY, H., "Hypothecaire lening en hypothecair krediet. Actuele en toekomstige evolutie", in De Overeenkomst vandaag en morgen, STORME, M., MERCHIERS, Yen HERBOTS, ]. (ed.), Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1990, 355-357, nrs. 30-31.
4-107
op de kredietovereenkomst toepasselijke recht. De consument-kredietnemer moet v66r het afsluiten van de kredietovereenkomst duidelijk weten aan welk recht de kredietovereenkomst zal onderworpen zijn : aan de wetgeving van het land van de kredietgever of aan de wetgeving van hetland van de kredietnemer. Aldus kunnen voor de consument-kredietnemer onaangename verrassingen - bijvoorbeeld de afwezigheid van een bescherming tegen abusieve clausules in de kredietovereenkomst - worden vermeden.
4-108