Onderzoek naar beschermde soorten in plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
Opdrachtgever: gemeente Goirle September 2008
Antonie van Diemenstraat 20 5018 CW Tilburg 013-5802237
[email protected]
Pagina 2
Inhoud 1. Inleiding............................................................................................................................................3 2. Onderzoeksmethode........................................................................................................................3 2.1. Amfibieën...................................................................................................................................3 2.2. Spechten, uilen en roofvogels....................................................................................................3 2.3. Vleermuizen...............................................................................................................................3 3. Beschrijving en analyse natuurwaarden...........................................................................................4 3.1. Amfibieën...................................................................................................................................4 3.2. Spechten, uilen en roofvogels....................................................................................................4 3.3. Vleermuizen...............................................................................................................................5 3.4. Overige beschermde natuurwaarden.........................................................................................6 4. Toetsing Flora- en faunawet ............................................................................................................6 4.1. Flora- en faunawet.....................................................................................................................6 4.1.1. Tabel 1: algemene soorten.................................................................................................6 4.1.2. Tabel 2: overige soorten.....................................................................................................6 4.1.3. Tabel 3: soorten bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ............................................7 4.1.4. Vogels.................................................................................................................................7 4.1.5. Effecten herinrichting op de beschermde natuurwaarden...................................................8 5. Verbindingszone tussen poel en natuurzone Katsbogte...................................................................9 5.1. Kamsalamander.........................................................................................................................9 5.2. Vinpootsalamander....................................................................................................................9 5.3. Wel of niet een verbindingszone..............................................................................................10 6. Literatuur en bronvermelding..........................................................................................................11
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 3
1. Inleiding
Kaart 1: begrenzing van het plan- c.q. onderzoeksgebied.
Het voornemen is om het terrein van de golfclub Goirle gelegen in het plangebied Boschkens-West deels te gaan bebouwen met particuliere woningen. Alvorens gestart kan worden met de bouw van deze woningen is mogelijk een ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet. In opdracht van de gemeente Goirle is door het Ecologisch Adviesbureau Cools onderzoek verricht naar beschermde amfibie-, vogel- en vleermuissoorten binnen het plangebied BoschkensWest. De begrenzing van het plangebied is aangegeven op kaart 1. Daarnaast is door het Ecologisch Adviesbureau Cools onderzocht op welke wijze het plangebied verbonden kan worden met de ecologische zone langs de Katsbogte.
2. Onderzoeksmethode 2.1. Amfibieën Op 8 mei en 24 juni 2008 is overdag, met behulp van twee schepnetten, de poel in het zuidwesten van het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van amfibieën, in bijzonder van de kamsalamander en vinpootsalamander.
2.2. Spechten, uilen en roofvogels Naar vaste verblijfplaatsen/territoria van spechten en roofvogels is op 12 april, 27 april en 23 mei 2008 in de vroege ochtend in het gehele plangebied onderzoek verricht. Op 13 april 2008 is in de avond het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen/territoria van uilen. De bezoeken zijn uitgevoerd bij geschikte weersomstandigheden, zijnde droog weer met niet al te veel wind.
2.3. Vleermuizen Op 24 mei, 13 juli en 25 augustus is het gehele plangebied onderzocht op de aanwezigheid van vleermuizen. Tijdens deze bezoeken werd geïnventariseerd gedurende de periode vanaf net voor zonsondergang tot kort voor zonsopkomst. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van 2 SkyeBatdetectors. Deze stonden steeds afgestemd op respectievelijk circa 20 kHz. en circa 40 kHz. Hierdoor konden steeds alle in Nederland voorkomende soorten gehoord worden. Ook eventueel aanwezig werfroepende rosse vleermuizen en ruige dwergvleermuizen konden hiermee worden gehoord. De bezoeken werden zodanig gepland dat tijdens redelijke tot goede weersomstandigheden is geïnventariseerd. De avond- en ochtendschemer werd vooral gebruikt om eventueel aanwezige verblijfplaatsen op te sporen. Ook werd deze periode gebruikt voor het opsporen van eventuele vliegroutes en werd gelet op eventueel invliegende, uitvliegende en zwermende dieren.
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 4
3. Beschrijving en analyse natuurwaarden 3.1. Amfibieën Gerekend van de bovenrand is de poel circa 30 bij 20 meter groot en is ten opzichte van het maaiveld 2 tot 3 meter diep. Volgens de beheerder van de golfbaan was de poel tot voor circa 5 jaar geleden nog geheel gevuld met water. Begin mei 2008 was het waterpeil tussen de 50 en 80 centimeter en eind juni maximaal 30 tot 40 centimeter. Uit eerder onderzoek in 2004 blijkt dat de poel begin juli nagenoeg geheel droog staat met in het westelijk deel nog enkele vierkante meters water met een diepte van circa 20 centimeter. De poel wordt geheel omringd door bomen en struiken. De poel is in 1993 en 1994 door RAVON onderzocht. In 1993 werden 30 mannetjes van de kamsalamander geteld. In 1994 werden naast de kamsalamander ook de vinpootsalamander, kleine watersalamander, groene kikker, bruine kikker en gewone pad waargenomen. In 2002 is door Arcadis de poel driemaal bezocht. Met uitzondering van de kleine watersalamander werden alle eerder genoemde soorten waargenomen. In 2004 zijn door het Ecologisch Adviesbureau Cools op 28 juni en 5 juli zeven larven van de vinpootsalamander waargenomen. Ondanks grondig onderzoek werden van de kamsalamander echter geen exemplaren aangetroffen. Echter op 8 juli 2004 werden door A. van Rijsewijk van het RAVON wel twee larven van de kamsalamander van ruim vier centimeter groot in het westelijk deel van de poel aangetroffen. In maart 2007 werd door J. Melis, de beheerder van de golfbaan, één volwassen exemplaar van de kamsalamander gevangen. Op 8 mei en 24 juni 2008 is de poel opnieuw grondig onderzocht door twee personen van het Ecologisch Adviesbureau Cools met elk een schepnet. Op 8 mei werden 5 volwassen mannetjes aangetroffen van de vinpootsalamander, alsmede 1 volwassen vrouwtje en 1 jong exemplaar. Op 24 juni was het waterpeil in de poel drastisch gezakt en was de poel nagenoeg geheel dichtgegroeid met mannagras. Tussen het mannagras werden minimaal 40 tot 50 larven van de vinpootsalamander aangetroffen. De kamsalamander alsook de kleine watersalamander, gewone pad, bruine en groene kikker zijn niet waargenomen.
3.2. Spechten, uilen en roofvogels
#
r %
% Grote bonte specht # Groene specht
%
r Buizerd
Kaart 2: verblijfplaatsen groene en grote bonte specht en buizerd.
In het plangebied zijn drie spechtensoorten (groene, grote bonte en zwarte specht), de bosuil en buizerd waargenomen. Van de groene specht is één vaste verblijfplaats waargenomen in een eik in het midden van het plangebied. Van de grote bonte specht zijn drie territoria binnen het onderzoeksgebied vastgesteld. Twee vaste verblijfplaatsen zijn binnen het plangebied aangetroffen, respectievelijk in het westelijk en oostelijk deel van het plangebied. Van het andere territorium bevindt de vaste verblijfplaats zich in het gebied ten zuiden van het onderzoeksgebied. In het westelijk deel van het onderzoeksgebied is een zwarte specht foeragerend en roepend waargenomen. De vaste verblijfplaats bevindt zich in het gebied ten zuiden van het onderzoeksgebied. Tot in mei was een vaste verblijfplaats c.q. nest bezet in het westelijk deel van het onderzoeksgebied. Waarschijnlijk door verstoring is het nest verlaten. De mogelijkheid bestaat dat de buizerd het komende jaar het nest weer zal gaan gebruiken.
In het zuidoostelijk deel van het onderzoeksgebied is een territorium van de bosuil aanwezig, onduidelijk is of de bosuil broedt binnen het plangebied of daarbuiten. In ieder geval is een vaste verblijfplaats van de bosuil niet waargenomen binnen het plangebied. De vaste verblijfplaatsen van de groene specht en grote bonte specht en buizerd zijn weergegeven op kaart 2.
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 5
3.3. Vleermuizen Tijdens het onderzoek zijn de volgende vijf vleermuissoorten waargenomen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, bruine grootoorvleermuis en rosse vleermuis.
# # # %
#
# #
r #
# %
#
%
#
% # #
#
#
#
# #
%
% #
#
Ñ
#
# #
# # %
#
#
$
#
#
# gewone dwergvleermuis % laatvlieger
r
#r %
rosse vleermuis
$
# #
#
watervleermuis Ñ bruine grootoorvleermuis
Kaart 3: waarnemingen van vleermuizen in 2008.
De provinciaal algemene gewone dwergvleermuis is tijdens de bezoeken in het gehele onderzoeksgebied regelmatig waargenomen in en langs de bossen, houtsingels of bomenrijen. Op een gemiddelde avond zullen er in het gehele onderzoeksgebied gelijktijdig waarschijnlijk maximaal circa 10 gewone dwergvleermuizen foerageren. Op een goede avond loopt dat aantal waarschijnlijk op tot circa 15 exemplaren. Verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn niet aangetroffen. Deze komen in de omgeving van het onderzoeksgebied wel voor, zoals in het centrum van Goirle. Sporadisch verblijven gewone dwergvleermuizen, solitair of zeer kleine groepjes, ook wel eens in boomholten of in gebouwen zoals het clubgebouw binnen het onderzoeksgebied, echter tijdens het onderzoek zijn dergelijke verblijfplaatsen in boomholten of het clubgebouw niet aangetroffen. Van de provinciaal iets minder algemene laatvlieger zijn binnen het onderzoeksgebied 2-3 foeragerende exemplaren waargenomen. Op zeer gunstige avonden zal het aantal foeragerende exemplaren waarschijnlijk oplopen tot circa 4-5. Als foerageergebied maakt de laatvlieger vooral gebruik van
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 6
bomenrijen, open bospaden, bosranden, en bospercelen met een open structuur. Dit betekent dat binnen het onderzoeksgebied vooral de open gedeelten, en de randen hiervan als foerageergebied worden gebruikt. Van de provinciaal iets minder algemene watervleermuis werd op 13 juli één exemplaar gedetecteerd. Omdat geschikt open water binnen het onderzoeksgebied niet voorkomt is het onderzoeksgebied ook ongeschikt als foerageergebied. Boomholtes binnen het onderzoeksgebied zijn in potentie wel geschikt als verblijfplaats van de watervleermuis, echter tijdens het onderzoek zijn verblijfplaatsen van de watervleermuis niet aangetroffen. De vrij algemene rosse vleermuis werd tijdens het onderzoek twee keer waargenomen. Telkens betrof het één foeragerend exemplaar respectievelijk in het noordelijk deel van de golfbaan en aan de zuidrand van het onderzoeksgebied. Evenals voor de watervleermuis zijn de boomholtes in het onderzoeksgebied in potentie geschikt als verblijfplaats. Desondanks zijn er tijdens het onderzoek geen verblijfplaatsen van de rosse vleermuis aangetroffen. Op 25 augustus is in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied één foeragerend exemplaar waargenomen van de bruine grootoorvleermuis. Grootoorvleermuizen maken als verblijfplaats gebruik van zowel gebouwen, waar ze vooral zolderruimten bewonen, alsook boomholten. Ook voor deze vleermuissoort geldt dat de boomholten binnen het onderzoeksgebied in potentie wel geschikt zijn, maar dat er tijdens het onderzoek geen verblijfplaatsen van de bruine grootoorvleermuis zijn vastgesteld.
3.4. Overige beschermde natuurwaarden Naast de genoemde amfibie-, vogel- en vleermuissoorten zijn in het plangebied nog enkele andere beschermde soorten waargenomen. Zo komen van de koningsvaren diverse exemplaren voor op het talud van de poel. Van de vos is een burcht nabij de poel aangetroffen en door het gehele plangebied zijn sporen van de vos aangetroffen in de vorm van uitwerpselen. De eekhoorn komt regelmatig voor, echter nesten zijn niet aangetroffen. Andere meer bijzondere vogelsoorten die voorkomen binnen het plangebied zijn ondermeer de boomklever en boomkruiper.
4. Toetsing Flora- en faunawet 4.1. Flora- en faunawet Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Naast een ‘passieve’ wettelijke bescherming door middel van diverse verbodsbepalingen is er in de Flora- en faunawet een actieve bescherming opgenomen via onder andere soortenbeschermingsplannen en de zogenaamde rode lijsten met landelijk bedreigde soorten. Per 23 februari 2005 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) artikel 75 met betrekking tot de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze herziene Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen.
4.1.1. Tabel 1: algemene soorten Voor de planten- en diersoorten opgenomen in tabel 1 geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 (*) als de activiteiten te kwalificeren zijn als bijvoorbeeld de geplande werkzaamheden binnen het plangebied. Aan de vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze werkzaamheden hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd dan wel een gedragscode te worden opgesteld of gevolgd. Een vrijstelling betekent echter niet dat de soorten niet meer beschermd zijn en geldt er nog altijd de zogenaamde zorgplicht (**). Van de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 komen binnen het plangebied de volgende soorten (mogelijk) voor: het konijn, de mol, bosmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis, egel, vos, hermelijn, wezel, ree, bastaardkikker, gewone pad, bruine kikker, brede wespenorchis en koningsvaren.
4.1.2. Tabel 2: overige soorten Voor de soorten opgenomen in tabel 2 geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 (*) als de activiteiten te kwalificeren zijn als bijvoorbeeld de geplande werkzaamheden binnen het plangebied en als de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode (***). Indien er geen gedragscode wordt opgesteld of gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaande en goedgekeurde gedragscode
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 7
dan dient een ontheffing te worden aangevraagd. Deze aanvraag wordt dan onderworpen aan de zogenaamde lichte toets. In deze toets moet worden aangetoond dat de geplande werkzaamheden geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Van de diersoorten die behoren tot de tabel 2 is binnen het plangebied alleen de eekhoorn waargenomen.
4.1.3. Tabel 3: soorten bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bijvoorbeeld de geplande werkzaamheden binnen het plangebied, geldt voor de soorten opgenomen in tabel 3 geen vrijstelling van de verbodsartikelen 8, 9, 11 en 12 (*), ook niet op basis van een gedragscode. Voor deze activiteiten is een ontheffing van de genoemde verbodsartikelen noodzakelijk. Een ontheffingaanvraag voor de soorten opgenomen in tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria: er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (****), er is geen alternatief en doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar, met andere woorden aan alle drie criteria moet voldaan zijn. Voor het verbodsartikel 10 wordt veelal geen ontheffing verleend. Van de soorten die opgenomen zijn in tabel 3 komen binnen het plangebied de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en bruine grootoorvleermuis voor. Het onderzoeksgebied wordt door de genoemde vleermuissoorten alleen gebruikt als foerageergebied. In potentie zijn de boomholten in het plangebied geschikt als verblijfplaats voor met name de watervleermuis, rosse vleermuis en bruine grootoorvleermuis. Echter verblijfplaatsen van deze vleermuissoorten zijn tijdens het onderzoek niet aangetroffen, evenals vaste vliegroutes. Beschermd volgens tabel 3 van Flora- en faunawet zijn ook de vinpootsalamander en de kamsalamander.
4.1.4. Vogels Vogelsoorten zijn niet in de tabellen opgenomen. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor de vogelsoorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen 9 tot en met 12 (*) als de activiteiten te kwalificeren zijn als bijvoorbeeld de geplande werkzaamheden binnen het plangebied en als de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode (***). Indien er geen gedragscode wordt opgesteld of gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaande en goedgekeurde gedragscode dan dient een ontheffing te worden aangevraagd. De aanvraag wordt dan onderworpen aan de uitgebreide toets (zie verder bij tabel 3). De Flora- en faunawet geeft aan dat op ieder moment dat een beschermde vogelsoort bezig is met het broedproces er geen verstorende werkzaamheden mogen plaatsvinden. Een specifieke broedperiode wordt echter niet genoemd in de Flora- en faunawet. Op basis van de Natuurkalender broedvogels van het Ministerie van LNV bevindt de broedperiode zich voor de vogelsoorten binnen het onderzoeksgebied tussen half maart en half september. Buiten deze periode is de kans dat er broedende vogels aanwezig zijn nagenoeg zeker uitgesloten en kunnen de werkzaamheden zonder ontheffing worden uitgevoerd. Van de vogelsoorten (uilen, roofvogels en spechten) waarvan de vaste verblijf- en/of rustplaats het gehele jaar door de Flora- en faunawet is beschermd zijn van de groene specht, grote bonte specht en buizerd vaste verblijfplaatsen binnen het plangebied waargenomen. (*) Artikel 8 tot en met 12 Artikel 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. (**) Zorgplicht ‘Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 8 gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.’ (***) Gedragscode Een gedragscode wordt meestal opgesteld per een organisatie, sector of bedrijfsschap. In een gedragscode staat beschreven hoe de schade aan beschermde soorten (zoveel mogelijk) wordt voorkomen of hoe de gunstige staat van instandhouding van soorten wordt gegarandeerd door bepaalde maatregelen binnen of buiten het onderzoeksgebied. Een gedragscode moet worden ingediend voor goedkeuring bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er mag ook gebruik worden gemaakt van een reeds bestaande en goedgekeurde gedragscode met betrekking tot soortgelijke werkzaamheden die zullen worden uitgevoerd binnen het desbetreffende onderzoeksgebied. (****) Onderzoek en onderwijs repopulatie en herintroductie; bescherming van flora en fauna; - veiligheid van het luchtverkeer; volksgezondheid of openbare veiligheid; - dwingende redenen van openbaar belang; - het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom; - belangrijke overlast veroorzaakt door dieren; - uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw; bestendig gebruik; - uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
4.1.5. Effecten herinrichting op de beschermde natuurwaarden Uitgaande van het laatste ontwerp met betrekking tot de herinrichting van het plangebied zal de woningbouw uitsluitend plaatsvinden buiten het bosgebied en zich concentreren op het open gebiedsdeel dat momenteel nog in gebruik is als golfbaan. De delen van het open gebiedsdeel die niet worden bebouwd zullen worden beplant met bomen om zodoende het boslandschap te vergroten. Aangezien de leefgebieden van de beschermde soorten in het bestaande bos en de poel fysiek niet worden aangetast en het open deel, dat momenteel in gebruik is als golfbaan, een (zeer) geringe functie heeft als foerageergebied zijn er door de herinrichting op dit punt ook geen bijzondere negatieve effecten voor de beschermde natuurwaarden. Ten opzichte van de huidige situatie zal daarentegen de verstoring van rust, veiligheid en/of donkerte waarschijnlijk in het gehele plangebied toenemen. Waarbij tevens ook nog de verstoring toeneemt in het gebied ten westen en noorden van het plangebied, aangezien in dit gebied ook woningen zullen worden gebouwd. Al met al zal de thans aanwezige rust, veiligheid en donkerte binnen en nabij het plangebied duidelijk afnemen, hetgeen gevolgen zal hebben voor bepaalde vogel- en zoogdiersoorten. Met name geldt dit voor de buizerd, bosuil, zwarte specht, rosse vleermuis, bruine grootoorvleermuis en de vos. Zeer waarschijnlijk zullen genoemde soorten het plangebied in de toekomst niet meer gebruiken als vaste verblijfplaats of als foerageergebied. De vraag is echter of door de herinrichting ook daadwerkelijk een verbodsartikel van de Flora- en faunawet wordt overtreden. Aangezien er geen beschermde planten- en/of diersoorten worden beschadigd, vernietigd of gedood worden de artikelen 8 en 9 niet overtreden. Hetzelfde geldt voor artikel 10 en 12 aangezien er geen beschermde diersoorten opzettelijk worden verontrust en er ook geen eieren uit het nest worden genomen of vernield. Ook worden er geen nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten beschadigd, vernield, uitgehaald of weggenomen, zodat ook artikel 11 op deze punten niet wordt overtreden. Met betrekking tot foerageergebieden van vleermuizen staat in de Flora- en faunawet aangegeven dat: “het aantasten van foerageerplaatsen is alleen ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn”. De huidige foerageergebieden in het bosgebied wordt door de herinrichting niet (direct) aangetast. Het foerageergebied boven het huidige golfterrein zal wel verdwijnen door de herichting, echter voor de vleermuissoorten die in dit deel van het plangebied foerageren is zowel binnen als nabij het plangebied nog voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Resteert van artikel 11 dat er ook geen nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten mogen worden verstoord. Zoals al eerder is geconcludeerd zal door de herinrichting de verstoring toenemen met als gevolg dat het plangebied in de toekomst waarschijnlijk geen leefgebied meer zal zijn voor bepaalde vogel- en zoogdiersoorten. Voor de soorten die door deze verstoring (op termijn) zullen verdwijnen is wellicht de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 9
5. Verbindingszone tussen poel en natuurzone Katsbogte Het voornemen is om een ecologische verbindingszone aan te leggen ten behoeve van met name amfibieën tussen de poel binnen het plangebied en te (nog) ontwikkelen ecologische zone langs de Katsbogte ten noorden van het plangebied. Uitgaande van de huidige stand van zaken met betrekking tot de amfibieën in de poel binnen het plangebied dient te worden overwogen in welke mate een verbindingzone (nog) zinvol dan wel wenselijk is voor amfibieën. Om hierop een antwoord te kunnen geven moet wordt eerst worden geanalyseerd welke randvoorwaarden de amfibiesoorten stellen aan hun leefgebied.
5.1. Kamsalamander Volgens gegevens van RAVON komt de kamsalamander verspreid over het gehele zuiden, midden en oosten van Nederland voor. De kamsalamander is vrij zeldzaam en wordt landelijk gezien als een kwetsbare soort die in zijn verspreiding achteruitgaat. De voorkeur van de kamsalamander gaat uit naar kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen. Het voortplantingsbiotoop bestaat voornamelijk uit matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Het voortplantingsbiotoop mag niet geheel beschaduwd zijn en moet permanent water bevatten. Vanaf half maart zijn de volwassen dieren in het water te vinden. De grootste kans om dieren te zien is in april, dit is de piek van de paartijd. Een klein percentage van de volwassen dieren blijft het gehele jaar in het water, de meeste verlaten echter eind juni het water alweer. Het vrouwtje legt ruim 200 eieren. Uitgaande van deze informatie van RAVON kan zonder meer worden gesteld dat de poel al in 2004 als voortplantingswater voor de kamsalamander nog nauwelijks functioneerde. De twee larven en één volwassen exemplaar in respectievelijk 2004 en 2007 waren relicten van een in de negentig jaren nog gezonde populatie en voortplantingsbiotoop. Ondanks het grondig onderzoek in 2008 bestaat nog altijd de mogelijkheid dat er alsnog een zeer kleine populatie van de kamsalamander in en nabij de poel aanwezig is. De oorzaak van de sterke achteruitgang tot verdwijning van de kamsalamander is niet geheel duidelijk, maar is waarschijnlijk het gevolg van de sterke verlaging van de waterstand en mogelijk ook verzuring. Indien er nog een zeer kleine populatie aanwezig is in de poel binnen het plangebied dan is het zeer de vraag of deze enkele exemplaren ook daadwerkelijk gebruik zullen maken van een verbindingszone om zo de ecologische zone langs de Katsbogte te kunnen bereiken. Gezien het van nature voedselrijkere milieu in het dal van de Katsbogte zal de ecologische zone een beter leefgebied zijn voor de kamsalamander dan de poel in het plangebied. Om de eventueel nog aanwezige populatie van de kamsalamander te kunnen redden is het overzetten van de exemplaren naar het nieuwe leefgebied in de ecologische zone langs de Katsbogte beduidend minder riskant dan dat de kamsalamanders zich zelfstandig verplaatsen via een verbindingszone. Voordat het overzetten kan plaatsvinden dient het leefgebied in de ecologische zone langs de Katsbogte wel functioneel te zijn en is ook het instandhouden en vooral optimaliseren van het leefgebied binnen het plangebied essentieel.
5.2. Vinpootsalamander Volgens RAVON is het voorkomen van de vinpootsalamander in Nederland beperkt tot de provincies Noord-Brabant en Limburg. De soort is zeldzaam en gaat achteruit, waardoor hij als kwetsbaar wordt beschouwd en is opgenomen in de Rode Lijst van bedreigde amfibiesoorten. Hij komt voornamelijk voor in bosgebieden op zandgrond. Aan de samenstelling van het bos worden weinig eisen gesteld. In Noord-Brabant en het noordelijke deel van Limburg is de soort te vinden in de grotere bos- en heidegebieden, waar zij zich voortplanten in heidevennen, bosvijvers en poelen. Zij vertonen hierbij een vrij grote tolerantie voor zuur water (tot pH 4). Dat de vinpootsalamander nog altijd voorkomt in de poel en mogelijk zelfs is toegenomen, kan er opduiden dat het water te zuur is geworden voor de andere amfibiesoorten, echter nog niet voor de vinpootsalamander. Aangezien de vinpootsalamander meer een voorkeur heeft voor het boslandschap op de hogere zandgronden, is het de vraag of het voedselrijkere milieu in de ecologische zone langs de Katsbogte wel zo’n geschikt leefgebied zal zijn voor de vinpootsalamander. Om de populatie van de vinpootsalamander te kunnen behouden en te optimaliseren is het wellicht zinvoller om de bestaande poel binnen het plangebied beter te beheren en in te richten en ook om een of twee nieuwe poelen binnen of nabij het plangebied aan te leggen. Voor de populatie van de vinpootsalamander zijn deze maatregelen zeer waarschijnlijk vele malen belangrijker dan de aanleg van een verbindingszone tussen het plangebied en de ecologische zone langs de Katsbogte. Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 10
5.3. Wel of niet een verbindingszone Zoals uit de bovenstaande analyse kan worden opgemaakt kan men vraagtekens zetten bij het nut van de aanleg van een verbindingszone tussen de poel in het plangebied en de ecologische zone langs de Katsbogte. Tenminste voor wat betreft de kamsalamander en vinpootsalamander. Voor deze soorten kan enerzijds beter worden gekozen worden voor het overzetten van de eventueel nog aanwezige kamsalamanders en anderzijds is het voor de vinpootsalamander zinvoller om het leefgebied binnen en nabij het plangebied te vergroten. De aanleg van een verbindingszone tussen de poel in het plangebied en de ecologische zone langs de Katsbogte is wellicht zinvol voor andere amfibiesoorten die mogelijk nog in de poel voorkomen, zoals de groene en bruine kikker. Al komen deze soorten momenteel ook voor in het dal van de Katsbogte en kan men ook vraagtekens plaatsen bij de meerwaarde van de aanleg van een verbindingszone voor deze soorten, mede omdat het aantal exemplaren in de poel maximaal zeer laag is. De financiële middelen en energie die ingezet zou worden voor de aanleg van een verbindingszone tussen de poel in het plangebied en de ecologische zone langs de Katsbogte kan dan ook beter worden ingezet in een verbetering van het leefgebied van met name de vinpootsalamander binnen of direct nabij het plangebied. Een ideaal voortplantings- en landbiotoop voor de vinpootsalamander en mogelijk ook andere amfibiesoorten zou gerealiseerd kunnen worden in het weilandperceel ten zuiden van de bestaande poel. Daarnaast zou onderzocht moeten worden of binnen het plangebied geen poelen aangelegd kunnen worden in de randzones van het bestaande bos, gecombineerd met struweel, ruigte en/of bloemrijk grasland. Voor kleine zoogdieren en vleermuizen is het wel van belang dat er een verbinding komt tussen het plangebied de ecologische zone langs de Katsbogte. Deze verbinding kan worden gerealiseerd door de aanleg van ondermeer bomenrijen en bermen met dicht struikgewas. Op kaart 4 wordt een idee gegeven van waar de aanleg van poelen en waar verbindingen in de vorm van bomenrijen en struikgewas gewenst zijn.
# # Ecologische zone Katsbogte
# #
#
# # # #
Bestaande poel
# #
Kaart 4: idee van ligging gewenste poelen en verbindingen met bomenrijen en struikgewas.
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008
Pagina 11
6. Literatuur en bronvermelding Arcadis, 2002. Beschermde soorten planten en dieren in ‘Boschkens’. ’s-Hertogenbosch. Ecologisch Adviesbureau Cools, 2004. Onderzoek bospoel op de golfbaan in de Boschkens te Goirle. Tilburg. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2002. Flora- en Faunawet. ‘s-Gravenhage. RAVON, 1994. Onderzoekgegevens bospoel op de golfbaan in de Boschkens te Goirle. Nijmegen. Rijsewijk, A. van, 2004. Onderzoekgegevens bospoel op de golfbaan in de Boschkens te Goirle. Tilburg.
Onderzoek beschermde soorten plangebied Boschkens-West en inrichting ecologische verbindingszone
September 2008