Jonkheer mr J. de Wijkerslooth de Weerdesteijn De Procureur-Generaal Hoge Raad der Nederlanden Lange Voorhout/Kazaenrstraat 52 Postbus 20303 2500 EH ’s-Gravenhage
Betreft: een groot aantal aangiften van overtredingen begaan door enkele hoge ambtenaren en een rechter. Enkele voorbeelden van aangifte zijn: het plegen van meineed, misleiden van de rechtbank, valsheid in geschrifte, onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang, indienen van een valse aangifte wetende dat ik dit feit niet heb gepleegd. De door deze ambtenaren begane overtredingen betreffen artikelen vermeld in de Grondwet, Wet op Rechtelijke Organisatie, Opiumwet, Wet op Binnentreden, Wet Openbaarheid van Bestuur, Wet Algemeen Bestuursrecht, Privacywet, Politiewet, Wetboek van Strafrecht, wetboek van Strafvordering enz., enz. Deze overtredingen passeren systematisch in onderstaande tekst de revue. Van al deze overtredingen doe ik bij u aangifte, beginnend met het schenden van het vertrouwen in de goede rechtspraak en het toebrengen van nadeel aan de rechtsorde en eindig ik met vier artikelen uit de Grondwet, die eveneens bij mij zijn overtreden. Onderstaande tekst is voor een overgroot gedeelte ook gebruikt voor onze hogere beroepsprocedures bij de Raad van State.
Coevorden, 2001-01-17
Hoogwelgeboren Edelhoogachtbare Heer de Wijkerslooth de Weerdesteijn, Eerste aangifte Onmiddellijk na afloop van de zitting van 9 november 2000 in casu het sluiten van onze discotheek voor een periode van 3 maanden (kenmerk 99 / 735 HOREC P09 G03 Arrondissementsrechtbank te Assen) en het intrekken van onze horecavergunningen (kenmerk 00 / 100 HOREC P09 G03 Arrondissementsrechtbank te Assen) heeft de plaatsvervangende rechter mr T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr L.M. Tobé, van J. Buurman, als vertegenwoordiger van de gemeente Coevorden, twee enveloppen met inhoud overhandigd gekregen, die de plaatsvervangende rechter accepteerde. Door deze briefwisseling meteen na afloop van de zitting is nadeel toegebracht aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak en is het vertrouwen in de rechtspraak geschonden. Van deze overtredingen vermeld in artikelen in de Wet op Rechtelijke Organisatie en in artikel 364 Wetboek van Strafrecht willen wij, H. Beukeveld-van de Belt, geboren 4 juli1961 te Gramsbergen en F.J. Beukeveld, geboren 10 maart 1957 te Coevorden, beiden wonende Weijerswold 8 te Coevorden aangifte doen. Daarbij vragen wij herziening van de twee vonnissen door deze rechter uitgesproken volgens de bevoegdheid artikel 457 Wetboek van Strafvordering mij gegeven
Samenvatting Achtereenvolgens ben ik, F.J. Beukeveld, in processen verbaal vals beschuldigd van cocaïnegebruik, het plegen van handel in middelen en van cocaïnebezit, tijdens en na een inval van politie in mijn discotheek te Coevorden. Daarbij mogen een burgemeester, hoofdofficier én officier van justitie, hoofd Regionale Criminele Inlichtingen Dienst en een brigadier van politie na het indienen van een valse aangifte bij justitie te Assen o.a. meineed en valsheid in geschrifte plegen, de rechtbank misleiden en er een scala leugens op nahouden waar de honden geen brood van lusten. Ik kan mij daarbij moeizaam verdedigen, omdat ik volgens deze ambtenaren, deze rechtbank en enkele commissies een drugsgebruiker, drugshandelaar en drugsbezitter ben. Want wat in een proces-verbaal van bevindingen staat, is waar, ook al is het niet waar. Zelfs wanneer de meeste actoren weten dat het niet waar is wat in de processen verbaal staan, blijven de valse beweringen van de brigadier gehandhaafd en word ik door justitie twee maal voor het zelfde verzonnen feit gestraft. Deze McCarthy-achtige praktijken doen zich anno 2000 in Nederland nog voor. (McCarthy was in 1946 een senator in Amerika die fanatiek communisten bestreed. Als ook maar iemand toen zei, dat je communist was, dan verklaarden McCarthy en zijn medewerkers, dat je communist was. En omdat je dan communist was, hielp elk tegenbewijs niet, je was namelijk communist. Door deze handelwijze heeft McCarthy het leven van miljoenen Amerikanen geruïneerd.)
De actoren Na alle thans beschikbare feiten en correspondentie rondom de affaire Lord Nelson te Coevorden de revue te hebben laten passeren komen mijn vrouw en ik (F.J. Beukeveld) tot de conclusie kennis te hebben van nieuwe strafbare feiten gepleegd door H.I. Huizenga, brigadier van politie Drenthe district Zuid, A. Vries hoofd RCID Drenthe, mr ing. B.P. Jansema burgemeester van Coevorden, mr D. ten Boer officier van justitie te Assen én mr R.S.T van Rossem-Broos hoofdofficier van justitie te Assen. Ook gedeputeerde Swierstra heef enkele onoorbare feiten gepleegd die een voorzitter van een commissie, die moest uitzoeken of de burgemeester van Coevorden wel op de juiste wijze bestuursdwang heeft toegepast, onwaardig zijn. Omdat hij tijdens de zitting op de hoogte was van het feit dat recent tegen mij een dagvaarding was uitgegaan, bleef hij toch vasthouden aan de bestuursrechtelijke gang van zaken, daarbij eigen rechter spelend. Voor alle duidelijkheid; mijn vrouw en ik (F.J. Beukeveld) zijn niet met justitie in aanraking geweest en tegen mij liep voor, tijdens en na de inval van politie in onze discotheek Lord Nelson te Coevorden d.d. 28 mei 1999 geen gerechtelijk vooronderzoek, noch was ik een verdachte of ben ik een verdachte geweest. Daarnaast is bij de inval nooit een rechter-commissaris betrokken geweest. Ook zijn bij mij geen middelen aangetroffen. Desalniettemin sta ik nu justitieel te boek als drugsbezitter en werd mijn discotheek voor drie maanden gesloten en werd vervolgens mijn vergunning voor vijf jaren ingetrokken. Dit intrekken gebeurde uiteindelijk door een plaatsvervangende rechter, die het proces verbaal van bevindingen gebruikte dat twee dagen na de inval was opgesteld en toen al twee maal was gemuteerd. De Arrondissementsrechtbank te Assen meldt dit proces verbaal van bevindingen nooit in bezit te hebben gehad, ondanks het feit dat twee plaatsvervangende rechters het wel als basis gebruikten, waarop zij hun standpunten bepaalden.
De Arrondissementsrechtbank hanteert enkel en uitsluitende de derde mutatie van dit proces verbaal van bevindingen, dat pas vier maanden na de inval als een compleet herschreven versie verscheen. Zij schrijven zelfs dat zij het eerste procesverbaal van bevindingen nooit in hun bezit hebben gehad. De plaatsvervangende rechters hanteren uitsluitend en alleen het eerste procesverbaal van bevindingen en gaan nadrukkelijk op geen enkele voor mij ontlastend feit in. Integendeel alleen die belastende feiten die contra mij werken worden versterkend aangehaald, terwijl het verweer van mijn advocaat en mijn uitvoerige verweren, weerlegd in een groot aantal brieven, compleet worden genegeerd. Ook een door ons aangehaalde rechtelijke uitspraak in een soortgelijk geval als de mijne en een rapport van de Tweede Kamer, in deze, worden volledig genegeerd. Daarbij neemt de plaatsvervangende rechter na afloop van de zitting over de bodemprocedure wel twee enveloppen met inhoud van wederpartij aan. Beide genoemde processen verbaal van bevindingen over de inval onder ambtseed opgesteld door brigadier H.I. Huizenga bevatten een dermate groot aantal onwaarheden, dat hier overduidelijk sprake is van meineed en van misleiding van de rechtbank. Deze onwaarheden worden verderop belicht. Op deze plaats doe ik alvast aangifte van deze meineed, met de mededeling dat ik in eerste instantie aan de hoofdofficier van justitie te Assen heb gevraagd of het wel klopt dat twee zulke verschillende processen verbaal over hetzelfde feit mogen worden uitgebracht en later heb ik wederom bij haar aangifte gedaan van valsheid in geschrifte door de brigadier gepleegd. Beide aangifte zijn geseponeerd. Nu met nieuwe feiten erbij doe ik dus aangifte van meineed (artikel 207 Wetboek van Strafrecht). De bodemprocedure Allereerst de bodemprocedure over de inval van politie in de discotheek Lord Nelson te Coevorden d.d. 28 mei 1999 bij de Arrondissementsrechtbank te Assen: Bij een bodemprocedure wordt verwacht dat alle aspecten over de inval in mijn discotheek ter sprake zullen komen. Het aller belangrijkste en meest essentiële is de vraag waarom de politie op 28 mei 1999 mijn discotheek Lord Nelson te Coevorden binnen viel. Deze vraag is op geen enkele wijze bij de drie commissie en de twee plaatsvervangende rechters ter sprake gekomen noch is deze in enig verweer van mijn advocaten vermeld. Een niet strafbaar feit moet volgens politie, justitie, de burgemeester, commissies en de twee plaatsvervangende rechters de ware aanleiding tot de inval zijn, waardoor een politiemacht bestaande uit zestien agenten, de discotheek binnen komt stormen, wetende dat, aldaar altijd onschuldige mensen aanwezig zijn. Vervolgens iedereen in de handboeien slaat en iedereen geknield met het hoofd stijf tegen de muur manoeuvreert, daarbij ook één persoon, die veel op Beukeveld lijkt, wordt overmeesterd roepend: dit is Beukeveld. Mij werd telkenmale, ook door mijn advocaten, afgeraden om over de ware aard van de inval te beginnen. Echter de aanleiding tot de inval is het allerbelangrijkste om de gehele procedure in al zijn facetten te kunnen beoordelen. Ik rust dan ook niet eer dit feit boven water is gekomen. Voor de exacte aanleiding zijn minimaal drie scenario’s mogelijk.
•
De politie heeft, op basis van externe gegevens, geheel op eigen gelegenheid de inval op zeer korte termijn georganiseerd om mij op heterdaad ergens op te kunnen betrappen. • De politie heeft in samenspraak met een officier van justitie de inval georganiseerd met behulp van een wettelijke verplichte machtiging van de rechter commissaris, omdat tegen mij een gerechtelijk vooronderzoek liep. • Of, de politie heeft in samenspraak met de lokale burgemeester de inval georganiseerd, vanwege verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Tot op heden heb ik hier geen antwoord op gekregen. Daarom blijft voorlopig deductie over om hierop een bevredigend antwoord te krijgen. Let wel, ik stop geen enkele procedure totdat ik een bevredigend antwoord op de werkelijke aanleiding tot de inval in mijn discotheek d.d. 28 mei 1999 heb gekregen. De onderste steen moet daarvoor maar boven komen. Het meest voor de hand ligt het scenario dat de politie op eigen gelegenheid de inval op touw heeft gezet naar aanleiding van berichten van collega’s vanuit Heerlen en Veldhoven, dat ik in de buurt van garageboxen ben gesignaleerd waar drugs en wapens lagen opgeslagen. Deze drugs en wapens zouden dan naar mijn discotheek zijn getransporteerd. De lading die ik uit Heerlen naar Coevorden transporteerde bestond uit hout, dat ik had gekregen. De inval moest dus op zeer korte termijn worden georganiseerd en bij succes werd elke fout van de politie immers ruimschoots gecompenseerd. Bij de inval konden zij derhalve geen machtiging van binnentreden tonen, noch was er een officier van justitie lijfelijk aanwezig, noch wisten de burgemeester van Coevorden of een rechter commissaris hier iets van. Tijdens de inval overtrad de politie verder nog een groot aantal andere (Grond)(politie)wetten, die na aangifte, door justitie allemaal worden geseponeerd. Door inbreng van nieuwe feiten en bewijsmateriaal doe ik hier dus opnieuw aangifte van deze feiten! Met een simpele machtiging van een rechter commissaris zou de politie redelijk uit de brand zijn geweest. Deze machtiging hebben ze nooit gehad en derhalve kunnen zij deze niet tonen. Nu zitten zij met problemen, zelfs met zeer grote problemen. Ten eerste valt mij op heterdaad niets te verwijten, omdat ik voor, tijdens en na de inval geen verdachte ben geweest of geworden. Tegen mij liep ook geen gerechtelijk vooronderzoek. Ten tweede valt de opbrengst aan middelen tegen (vier personen met middelenbezit worden aangetroffen). Ten derde zijn er geen belastende processen verbaal over de discotheek van de periode van voor de inval om op terug te kunnen vallen. Ten vierde weten zij dat zij niet bevoegd de discotheek en mijn privé-ruimte boven de discotheek hebben betreden. Ten vijfde weten zij dat zij iedereen verdacht hebben gemaakt en dienovereenkomstig hebben behandeld. Ten zesde weten zij dat zij zelf nog een aantal andere overtredingen hebben begaan. Wat nu te doen?
Opblazen die handel en met geen woord reppen over de aanleiding van de inval, die illegaal is geweest en waarbij al het bewijsmateriaal onwettig is verkregen. In het aller eerste persbericht van politie wordt dan ook gesproken over tientallen grammen cocaïne en diverse steekwapens, die tijdens de inval in de discotheek zijn aangetroffen. Dit sloeg dan ook in als een bom! “Gelukkig” ontfermt de burgemeester van Coevorden zich meteen over de inval en spreekt hij schande uit van wat er in de discotheek is gebeurd. Hij bedoelt hiermee niet de illegale inval van politie, maar het gebruik en de handel van middelen, die de openbare orde, zedelijkheid, veiligheid, woon en leefklimaat zouden kunnen verstoren, want ook hij heeft geen enkel belastend proces verbaal over de discotheek van de periode van voor en tijdens de inval, waarin deze feiten worden vermeld. De burgemeester maakt er vervolgens een bestuursrechtelijke procedure van door de discotheek voor een periode van drie maanden te sluiten. Hij baseert zich hierbij op artikel 13b van de Opiumwet. Hij memoreert wel dat zijn Algemene Plaatselijke Verordeningen nog niet in orde zijn. Het feit dat hij geen vigerend drugsbeleid in en rond horecagelegenheden heeft verbloemt hij door uitsluitend over het coffeeshopbeleid van Coevorden te spreken en te schrijven. Straf op straf Omdat de sluiting van drie maanden, zelfs met behulp van onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang, niet leidt tot de opheffing van de discotheek, zodat deze plaats kan maken voor een toevoerweg naar het centrum van Coevorden, komt de burgemeester als straf op straf met het intrekken van mijn horecavergunning voor een periode van 5 jaren. Omdat de discotheek open zou blijven met de horecavergunning van de beheerster, mijn vrouw, wordt en passant ook haar vergunning ingetrokken. Haar naam komt echter in geen enkel proces verbaal van politie voor en zij wordt voor het eerst op 7 juli (zeven weken na de inval) per interne memo van de gemeente Coevorden genoemd als mede schuldige, die ook niet aan de 5 jaren zedelijkheidseisen kan voldoen. De discotheek moet, in verband met de nieuw aan te leggen aanvoerroute naar de markt, weg kost wat kost, alleen mag dat de gemeente Coevorden geen centen kosten. Hiervoor rekruteert de burgemeester achtereenvolgens de directeur van Abnamro bank, de eigenaresse van het pand, brandweer, bouwtechnische zaken, andere gemeenteambtenaren, politie, justitie, een inspecteur van de Drank en Horecawet en een plaatsvervangende rechter om dit te kunnen realiseren. Omdat voor het intrekken van de vergunning de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid verstoord moet zijn, wordt door de burgemeester van Coevorden een scala aan leugens aangehaald om dit te onderbouwen. Vervolgens wordt gespeculeerd op de feiten, die zich in de discotheek zouden hebben kunnen voor gedaan en die in de toekomst wel eens de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid zouden kunnen verstoren. Belastende processen verbaal over de discotheek van voor de inval zijn immers niet voorhanden, dus blijft het berusten op speculaties en suggesties berustend op het
eerste proces verbaal van bevindingen en ervaringen elders opgedaan, alwaar openlijke handel in middelen, dit in tegenstelling tot mij, wel werd geconstateerd. De burgemeester en plaatsvervangende rechters menen uit de leugens bestuursrechtelijk te kunnen destilleren dat er sprake is van handel in middelen, als zijnde een strafrechtelijke overtreding, waartegen bestuursrechtelijk tegen op moet worden getreden en omdat de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, woon- en leefklimaat in het geding zouden kunnen komen, moet vervolgens de vergunning, als bestuursrechtelijke straf op straf voor een periode van 5 jaren met onmiddellijke ingang worden ingetrokken. Met andere woorden: ik word gestraft voor feiten die nog plaats moeten vinden via bestuursrechtelijke procedures, terwijl het een strafrechtelijke aangelegenheid had moeten zijn, indien de politie op wetmatige wijze mijn discotheek had betreden (voor meer informatie wordt verwezen naar artikel 16 van de Grondwet). Cocaïnegebruik leidt tot de inval (hierbij wordt eveneens naar artikel 16 van de Grondwet verwezen) Een eerste kortgeding tegen de drie maanden sluiting van de discotheek wordt bij de bestuursrechter aangespannen. Dit geding wordt verloren, omdat mij geen tijd wordt gegund om alle processen verbaal van bevindingen adequaat door te nemen, daar ik deze pas één werkdag voor het kortgeding vanuit de Arrondissementsrechtbank te Assen krijg toegestuurd. Ik schrik dan enorm van hetgeen de brigadier, als operationeel leidinggevende van de inval, onder ambtseed heeft opgeschreven. De aanleiding van de inval is volgens de brigadier: Betreden horecagelegenheid op grond van de Opiumwet. Met name het cocaïne gebruik door eigenaar Frans Beukeveld, portier H.B., personeelslid J Ho, barman Hld N. hetgeen blijkt uit rapportages opgemaakt door het hoofd van de Regionale Criminele Inlichtingendienst (RCID) van de regio politie Drenthe, was een reden tot dit onderzoek. Echter, de Opiumwet verbiedt gebruik van middelen niet, wel handel, verwerking of bezit van middelen. Met andere woorden: welke wet wordt overtreden bij gebruik van middelen om een inval in een discotheek te kunnen rechtvaardigen, met de het risico een aantal onschuldige bezoekers hiermee te confronteren, is mij in deze in het geheel niet duidelijk, naast het feit dat hier raakvlakken te vinden zijn met artikel 10 van de Grondwet. Daarnaast heb ik ook nog geen personeel in dienst. Laat staan personeel dat middelen gebruikt. Een ander zeer belangrijk feit is, dat de brigadier mij vals beschuldigt van cocaïnegebruik en dat dit gebruik de aanleiding tot een inval in een discotheek moest zijn geweest. Nogmaals gezegd: op grond van een niet strafrechtelijke overtreding wordt besloten een inval in mijn discotheek te organiseren. Dit lijkt mij onwaarschijnlijk dus moet er meer aan de hand zijn. Alleen kom daar maar eens achter! In één van de klachten over gedragingen van de politie tijdens de inval heb ik gevraagd op welke wijze de brigadier mijn drugsgebruik heeft bewezen of heeft geconstateerd. De brigadier meldt bij de klachtencommissie van politie dat hij dit feit van horen zeggen heeft (artikel 189 Wetboek van Strafvordering meldt: alleen een getuigenverklaring uit eigen waarneming is geldig).
Mijn cocaïnegebruik dat mede de aanleiding tot de inval is geweest had hij van horen zeggen, niet uit de schriftelijke informatie opgesteld door het hoofd RCID!!! Toch schrijft de brigadier in het proces verbaal van bevindingen, onder ambtseed opgemaakt, dat mijn cocaïnegebruik uit RCID rapportages opgesteld door het hoofd RCID moet blijken. Hier liegt hij overduidelijk! Ten eerste blijkt mijn cocaïnegebruik niet uit de bedoelde rapporten, omdat hij het van horen zeggen heeft en ten tweede klopt dit gebruik niet. Het enige RCID rapport van voor de inval, dat pas vier maanden na de inval boven water komt, is dan 7 maanden verlopen en deze moest ten tijde van de inval reeds drie maanden daarvoor zijn vernietigd (artikel 18 RCID registers). Uit dit rapport is tevens mijn gebruik niet af te leiden! Daarbij komt ook nog het gegeven dat middelengebruik geen strafbare overtreding jegens de Opiumwet is (zie ook artikel 16 Grondwet en de Opiumwet). Toch constateert de politie een niet strafbaar feit volgens de Opiumwet en organiseert vervolgens een inval in mijn discotheek. De onschuldigen hadden daar dan maar niet op dat moment moeten zijn. Samenvattend: de brigadier hoort dat ik cocaïne gebruik. Hij stelt een team van16 agenten samen, die mijn discotheek inclusief mijn privé-ruimte boven de discotheek binnen komen stormen, zonder dat justitie, de burgemeester of de rechter commissaris hiervan op de hoogte zijn gesteld. Iedereen wordt in de handboeien geslagen ( Artikel 15 Grondwet lid 4, artikel 27 Wetboek van Strafvordering) en moet daarna geknield met het hoofd stijf tegen de muur de inval, mede aan den lijve, ondergaan. Omdat een bezoeker toch de discotheek in keek werd zijn aangezicht door een agent verwond (artikel 8 Politiewet en binnen 48 uur moet melding worden gedaan van het feit dat geweld is gebruikt, artikel 152 en 153 Wetboek van Strafvordering). Bekend is dat: de politie alleen bij heterdaad zelfstandig mag optreden en dan verplicht is binnen 48 uur hiervan verslag aan justitie, de rechter commissaris en aan de betrokkene(n) uit te moeten brengen. Dit is zeker verplicht als er verwondingen worden aangebracht of als de wet op binnentreden door de politie is overtreden. Bekend is dat: justitie bij het begaan of hebben begaan van een strafbaar feit de politie op kan dragen binnen de wet gestelde eisen hier tegen op te treden. Veelal gebeurt dit optreden met medeweten van een rechter commissaris of is het verplicht dat dit optreden in samenspraak met een rechter commissaris geschiedt. Van dit optreden wordt een proces verbaal van bevindingen, onder ambtseed opgesteld, gemaakt. Bekend is dat: de burgemeester bij verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid de politie op kan dragen binnen de wet of richtlijnen gestelde eisen hier tegen op te treden. Van dit optreden wordt een proces verbaal van bevindingen, onder ambtseed, gemaakt. Geen van deze processen verbaal heb ik gezien of zijn door de politie opgemaakt! Deze processen verbaal zijn een essentieel onderdeel van mijn procedure zodat deze mij niet kunnen worden onthouden.
Compleet herzien proces verbaal van bevindingen en valse aangifte In ieder geval realiseert de brigadier zich vier maanden na de inval dat de leugen over mijn cocaïnegebruik geen strafbaar feit is, om met een team van zestien agenten en een hond een discotheek binnen te mogen treden. Hij maakt hier in een compleet herzien proces verbaal van bevindingen, onder ambtseed opgesteld, handel van coke van mij en de dames achter de bar van én tevens doet hij op dezelfde dag een officiële aangifte van mijn middelenbezit bij de officier van justitie te Assen (artikel 188 Wetboek van Strafrecht)!! Handel in middelen en middelenbezit zijn daarnaast in het kader van de Opiumwet twee verschillende strafbare feiten! Met andere woorden: tijdens de inval ga ik van cocaïnegebruik over in de handel en wordt bij mij middelenbezit aangetoond. Het gekke is, dat alleen van het laatste strafbaar feit een officiële aangifte bij justitie wordt gedaan. Ik overtreed tijdens de inval nu zomaar tweemaal de Opiumwet, waarvan maar bij een aangifte wordt gedaan. Te weten middelenbezit van stoffen, die voorkomen op lijst I Opiumwet. Over de andere resultaten, die uit rapportages opgemaakt door het hoofd RCID moeten blijken, zoals zeer nadrukkelijk staat vermeld in het eerste proces verbaal van bevindingen, die mede de aanleiding tot de inval waren, wordt nooit meer gesproken. Ook niet door de plaatsvervangende rechters. Eén plaatsvervangende rechter meldt anderhalf jaar na de inval dat de brigadier terecht hierop niet heeft geantwoord vanwege lopende onderzoeken. Dit lopend onderzoek loopt waarschijnlijk nog steeds en zal waarschijnlijk nog een tijdje voortduren om de ware aard van de inval, vanwege de lopende onderzoeken, zelfs anderhalf jaar na dato, alsnog te kunnen verzwijgen. In zijn geaccepteerde enveloppen zal deze informatie niet hebben gezeten. Het systematische verzwijgen van relevante, voor mij ontlastende informatie, past politie, justitie, de burgemeester en de plaatsvervangende rechters zo consequent én tot het absurde toe, dat het geheel niet meer geloofwaardig is. Voor een leek is het nu zelfs een koud kunstje om dit te doorzien. Het boven water krijgen van relevante voor mij ontlastende informatie wordt eveneens tot in het extreme geweigerd c.q. genegeerd (Wet Openbaarheid van bestuur). Anders gezegd: tot op heden is mijn cocaïnegebruik, als zijnde een niet strafbaar feit, de enige aanleiding tot de inval in mijn discotheek. De andere feiten over de aanleiding worden verzwegen. Klachten over gedragingen van de politie Tegen de gedragingen van de politie tijdens de inval en over het eerste proces verbaal van bevindingen worden klachten door mij ingediend. In eerste instantie wil de burgemeester van Coevorden deze klachten zelf behandelen, maar dit wordt door mij geweigerd door een beroep op de Politiewet te doen. Uiteindelijk behandelt de korpsbeheerder de klachten zeer summier door op een aantal klachten niet in te gaan, omdat dit typisch aangelegenheden voor de rechter zijn. Welke rechter dit dan mag zijn is mij een raadsel. De plaatsvervangende bestuursrechters hebben geen van beiden deze onderwerpen aangehaald.
Bij de strafrechter kom ik niet, omdat deze rechter mij wordt afgehouden, omdat zo zeggen ook mijn advocaten, het een bestuursrechtelijke aangelegenheid is (zie ook artikel 17 Grondwet). De klachten over gedragingen van de politie worden dus summier afgehandeld en heikele onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de aanleiding tot de inval, zijn zoals gezegd voor de rechter. De brigadier, die de operationele leiding tijdens de inval had, maakt bij de klachtencommissie melding van het feit dat maar vier personen middelen bij zich hadden en hij wil toch nog even kwijt dat het verhaal over Heerlen, dat de aanleiding tot de inval in de discotheek zou moeten zijn, complete onzin is. Pas op vrijdag 28 mei om 22.00 uur ’s avonds (de eerste avond na de inval) belt Heerlen met de brigadier, zegt hij! Antwoord op de vragen waarom Heerlen met de brigadier te Coevorden heeft gebeld en waarover Heerlen met de brigadier te Coevorden heeft gebeld, heb ik nooit gekregen. Meineed en misleiding van de rechtbank Vier maanden na de inval komt niet de brigadier, maar komen de burgemeester, politie én justitie met een geheel herzien proces verbaal van bevindingen over de inval, met twee compleet nieuwe processen verbaal, het reeds genoemde verlopen RCID rapport over handelingen van twee jaar voor de inval en de officiële aangifte van mijn vermeend middelenbezit! Deze processen verbaal komen precies één dag eerder uit, dan de behandeling bij de klachtencommissie en de agenten mogen van het Openbaar Ministerie uit de nieuwe processen verbaal citeren. Beide processen verbaal van bevindingen door dezelfde brigadier onder ambtseed opgesteld, worden door mij tegen het licht gehouden en dan valt de meineed gepleegd door deze brigadier pas goed op. In een 52 bladzijden tellend weerwoord doe ik bij justitie beklag over de gang van zaken en doe ik aangifte van valsheid in geschrifte, doe ik aangifte van het indienen van een valse aangifte en doe ik aangifte van nog een scala aan overtredingen begaan door de politie en de burgemeester van Coevorden met als eindverantwoordelijke voor de gedragingen van politie de burgemeester van Coevorden. Geseponeerd Van justitie komt vervolgens het antwoord, dat alles volgens normale procedures is verlopen, dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd, dat niet de burgemeester verantwoordelijk voor de inval is maar het Openbaar Ministerie en dat het Openbaar Ministerie in samenspraak met politie deze inval in de discotheek heeft gepland. Dus toch een strafrechtelijk aangelegenheid en niet een bestuursrechtelijke procedure of was en blijft de inval onwettig? Bestuursrechtelijke dwalingen Waarom bemoeit de burgemeester pas op de tweede dag na de inval zich met deze procedure en maakt hij er een bestuursrechtelijke aangelegenheid van? Wel, om het pand waarin de discotheek zich bevindt voortijdig in bezit te krijgen. Hiervoor worden meteen brandweer en bouwtechnische zaken opgetrommeld om de discotheek op deze manier ook in diskrediet te brengen. Dit mislukt omdat brand- en
bouwtechnisch aangelegenheden deze aanpak niet voldoende handvaten geven. De Abn-amro bank sluit meteen de geldkraan, dit terwijl de directeur van deze bank de informatie over de inval in de discotheek nog niet uit de media heeft kunnen vernemen. De eigenaresse van het pand eist een paar dagen later via haar dochter dat ik verantwoording bij haar af moet leggen en zij eist de huur voor de maanden mei en juni 1999 op met de mededeling, dat het nu toch eens tot mij door moet dringen, dat ik de huur voor de eerste van de maand moet betalen. De burgemeester geeft mede naar aanleiding van het persbericht van politie een krantenbericht uit met emotionele uitlatingen. Daarnaast laat hij actief op scholen rond roepen dat Lord Nelson gesloten zal worden vanwege de drugs, die daar zijn aangetroffen (eigen rechter spelen en overtredingen van de Privacywet). Dus toch een inval in samenspraak met justitie en is het een strafrechtelijke én in geen enkel geval een bestuursrechtelijke aangelegenheid? Nee hoor, in de verste verte niet! Geen strafrechtelijke procedure, uitsluitend via intimidatie bestuursrechtelijk afhandelen, ondanks het feit, dat justitie de eindverantwoording voor de inval opeist, ondanks het feit, dat achteraf bij mij een tweetal strafbare feiten door het overtreden van de Opiumwet zijn geconstateerd, waarvan slechts voor één een officiële aangifte bij justitie is gedeponeerd. Over het tweede strafbare feit dat de brigadier tijdens de inval heeft geconstateerd, mijn handel in coke praat justitie in het geheel niet meer. Dat hoeft ook niet, want de burgemeester en de plaatsvervangende rechter doen dat wel. Want het blijft, nee het moet een bestuursrechtelijke aangelegenheid worden, dit ondanks de illegaliteit van de inval (artikel 17 Grondwet en artikel 1 Wetboek van Strafrecht). Burgemeester en de plaatsvervangende rechter hebben deze handel namelijk nodig om in het kader van verstoring van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid op te kunnen treden. Ja, daarvoor seponeert justitie in latere instantie mijn vermeend middelbezit om daarvoor de bestuursrechtelijke weg vrij te maken. Voor deze intimidatie manoeuvre overtreden zij wel enkele wetten (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht). Door alles intern af te handelen komt hier toch niemand achter. Justitie als eindverantwoordelijke voor de inval (artikel 140 Wetboek Strafvordering)!!! Eén maand na de inval meldt de officier van justitie nog geen enkel proces verbaal over de inval te hebben ontvangen, dit terwijl de burgemeester meteen de tweede dag na de inval al alle gegevens tot zijn beschikking heeft met toestemming van het OM! Twee maanden na de inval meldt dezelfde officier nog niets over de inval te hebben ontvangen.(artikel 155 Wetboek van Strafvordering meldt dat deze officier onmiddellijk alles heeft moeten ontvangen). Ondertussen heeft wel een kortgeding via de griffier, voor informatieoverdracht waaronder het proces verbaal van bevindingen, van zijn eigen Arrondissementsrechtbank bij een plaatsvervangende rechter plaats gevonden. Vier maanden na de inval meldt deze officier van justitie, dat hij de processen verbaal heeft ontvangen.
Inmiddels heeft wel een tweede kort geding via zijn griffier van zijn eigen Arrondissementsrechtbank te Assen bij dezelfde plaatsvervangende rechter plaats gevonden. Deze officier van justitie ontvangt de porcessen verbaal over de inval in Assen, dan op dezelfde dag als deze in Coevorden zijn geschreven. Deze officier van justitie is van mening meteen een dagvaarding tegen mij uit te moeten schrijven van hetgeen hij heeft gelezen. Ook wordt bij hem een officiële aangifte van MIJN middelenbezit tijdens de inval (stoffen voorkomend op Lijst I Opiumwet) ingediend (artikel 255 lid 2). Twee weken voor deze officiële aangifte hebben politie en justitie over deze aangifte contact met elkaar gehad. Zoals te verwachten is, wordt deze aangifte enkele maanden later geseponeerd. Dat moet ook wel anders wordt het een strafrechtelijke procedure. Daarnaast weten betrokken, dat het strafbaar feit, dat door mij zou zijn gepleegd, niet plaats heeft gevonden. Deze aangifte is waarschijnlijk alleen als intimidatie bedoeld geweest. De gevolgen zijn wel dat hiermee in Leeuwarden de artikel 12 procedure kon worden gepareerd en dat er een wettelijk bericht van dit middelenbezit aanwezig is dat zo weer tegen mij kan worden aangewend gezien de seponeringstekst van deze officier van justitie. Waag het niet nog eens te doen dan zwaait er wat is mijn vrij vertaalde tekst. Machtiging voor binnentreden Aan justitie wordt als nieuwe eindverantwoordelijke een kopie van de machtiging voor het binnen mogen treden gevraagd, die zij niet kunnen tonen (artikel 12 Grondwet en Wet op Binnentreden). Daarnaast hebben ook zij last van het feit dat er geen enkel belastend proces verbaal over de discotheek van de periode van voor de inval is. Op welke gronden en om welke reden de politie de inval heeft gepleegd laat ook justitie niet boven water komen, zodat vooral niet kan blijken, dat de politie op oneigenlijke gronden de discotheek heeft betreden, iedereen bij voorbaat verdacht heeft gemaakt, iedereen zonder aanwezigheid van gevaar bij voorbaat heeft geboeid en iedereen zonder ernstige reden van vermoeden tot schuld heeft gefouilleerd zonder dat iemand vooraf verdachte is geweest. Verderop worden overzichten gegeven van alle strafbare feiten, die in het kader van de affaire Lord Nelson door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden voor tijdens en de afhandeling van de inval zijn gepleegd. Alvorens hiermee te beginnen volgt eerst een gedetailleerd overzicht van belangrijke feiten tijdens en na de inval. Gedetailleerde gegevens over de periode van voor de inval zijn mij niet bekend. Feiten: Op 28 mei 1999 doet de politie van Drenthe district Zuid een inval in de discotheek Lord Nelson te Coevorden, mede vanwege mijn vermeend cocaïnegebruik. Bij de inval was geen officier van justitie aanwezig, noch kon een machtiging van binnentreden worden getoond.
Alle aanwezigen werden geboeid, gefouilleerd en moesten op de knieën met het hoofd stijf tegen de muur, waarbij één aanwezige aan het aangezicht werd verwond en één dame hangend boven de urinebak in het herentoilet inwendig op middelen werd onderzocht. Een derde persoon werd hardhandig op de grond geworpen, omdat hij toevallig veel op Beukeveld leek. Daarnaast zijn er vernielingen aangericht en is het gehele pand inclusief mijn privé-ruimte boven de discotheek systematisch en gericht onderzocht op de aanwezigheid van middelen, mede met behulp van een hond. De ware reden van deze inval, afgezien van mijn vermeend cocaïnegebruik, wordt verder in alle toonaarden verzwegen (zie ook artikel 31 Wetboek van Strafvordering). Tot op heden is het zelfs via de Registratiekamer, de ministers van Justitie én Binnenlandse zaken niet gelukt om ook maar enige informatie van vóór de inval boven water te krijgen (Wet Openbaarheid van bestuur, gelijkheidsprincipe, behoorlijk bestuur en een eerlijke procesvoering zijn in deze in het geding. Bij het weigeren van relevante mij ontlastende informatie hebben enkele ambtenaren in ieder geval artikel 162 Wetboek van Strafvordering overtreden door niet adequaat op de gedetailleerde informatie, die zij van mij hebben ontvangen, te reageren.) Later wordt deze inval, nadat de burgemeester van Coevorden én zijn lokale politie juridisch en wettelijk in het nauw zijn gekomen, omdat de politie geheel op eigen houtje deze inval op zich had genomen, op het conto geschoven van artikel 9 van de Opiumwet en wordt de volledige eindverantwoording van de inval door het Openbaar Ministerie (OM) opgeëist. De waarheid Als voorbeeld van in dit kader manifest liegen door de hoofdofficier van justitie te Assen de volgende contradicties. Haar collega officier van justitie van dit OM schrijft een halve maand na de inval (om precies te zijn op 14 juni 1999) én anderhalf maand na de inval (om precies te zijn op 14 juli 1999) aan mijn advocaat nog geen enkele informatie over de inval in Lord Nelson te hebben ontvangen. De burgemeester van Coevorden heeft daar in tegen meteen na de inval alle informatie rondom de inval op verzoek aan het OM van het OM gekregen (althans zo staat dit beschreven). Pas op 29 september 1999 (vier maanden na de inval) kan deze eindverantwoordelijke officier melden de processen verbaal over de inval in het bezit te hebben. Hij is dan van mening onmiddellijk, dat wil zeggen op dezelfde dag tegen mij een dagvaarding uit te moeten brengen, als zij in Coevorden nog de processen verbaal en de valse aangifte aan het schrijven zijn. Pas in december 1999 komt de hoofdofficier justitie in een brief met de conventionele draai dat de inval volgens artikel 9 van de Opiumwet met medeweten van een officier van justitie onder eindverantwoording van het OM heeft plaats gevonden. De korpsbeheerder daar in tegen rept in november 1999 in haar brief over de klachtenbehandeling tegen de politie tijdens de inval echter met geen woord over het feit dat OM de verantwoordelijkheid voor de inval heeft. Ook de burgemeester van Coevorden maakt in oktober 1999, als eindverantwoordelijke van de locale politie en in eerste instantie, althans zo dacht hij, de aangewezen persoon, die de klachten over gedragingen van zijn politie af mocht handelen, geen melding van het feit dat hij niet de eindverantwoordelijke is, maar het OM.
Conventionele draaiingen De hoofdofficier van justitie beschrijft deze conventionele draai van de inval pas, nadat zij van mij een 52 pagina's tellend weerwoord over de inval en over de leugens vermeldt in de processen-verbaal had ontvangen. In dit weerwoord deed ik ook aangifte van de valse aangifte van de burgemeester, hoofd RCID én een brigadier van politie. Mijn aangiften worden door haar geseponeerd en bij de ex artikel 12 procedure, die daar op volgde zijn plots niet de burgemeester, hoofd RCID en de brigadier de wetsovertreders, omdat daar bij het Ressortpakket in Leeuwarden inhoudelijk van haar niet op in mocht worden gegaan, maar ik, omdat ik tijdens de inval middelen in mijn bezit heb gehad. Een andere conventionele draai, die klakkeloos door het Ressortparket Leeuwarden wordt geaccepteerd. Daarbij komt nog het erge feit dat deze brief, aan het Ressortparket te Leeuwarden gericht, later door haar geheel herschreven wordt en in deze herschreven vorm in het justitiebestand te Assen ligt opgeslagen. De inval met 7, 6, 5 of 4 personen met middelen • Tijdens de inval in Lord Nelson te Coevorden d.d. 28 mei 1999 om 01.30 uur treft de politie 4 personen aan met middelen (zie het rapport van de klachtencommissie van politie, de individuele processen verbaal en de gemaakte foto’s). • Op de lijst met mutatienummer PLO33A/99-126991 opgesteld om 03.36 uur 28 mei 1999 door een agent en de brigadier staan 5 personen die middelen bij zich hadden. De heer N krijgt hierbij als vijfde persoon middelen, die in zijn nabijheid op de grond lagen, in de schoot geworpen (zie zijn proces-verbaal en de gemaakte foto's). • In het proces-verbaal van bevindingen PLO33A/99-126991 gemuteerd door de brigadier om 10.56 uur op 31 mei 1999 staat vermeld dat 5 personen middelen bij zich hadden. De heer N krijgt hier alvast de middelen in de schoot geworpen, terwijl een maand later pas zijn verhoor plaats vindt, nadat ik volhardend verzet vertoon. • Echter, op dezelfde dag namelijk 31 mei 1999 schrijft de brigadier in zijn procesverbaal van bevindingen dat 7 personen middelen bij zich hadden. Het zeer vreemde hier aan is, dat de persoon met naar later blijkt het grootste bezit aan middelen in zijn geheel niet in dit proces verbaal van bevindingen wordt genoemd. Nee met geen woord wordt er over deze persoon gerept en dat hoeft ook niet want dat gebeurt later wel. In ieder geval wordt deze persoon nadat hij kort daarna inmiddels nog twee maal door politie is aangehouden pas op 7 juni 1999 door de brigadier verhoord. Onder druk moet hij verklaren dat de in het magazijn gevonden jas met middelen aan mij en niet aan hem toebehoort. Dit weigert hij. Wel geeft hij onder dwang/vrijstelling voor rechtsvervolging toe middelen bij zich te hebben gehad. In zijn proces verbaal van verhoor komt dan door de brigadier te staan dat hij tijdens de inval 6 gram bij zich had. Later wordt dit telkens 8 gram, omdat iedereen de in het magazijn gelegen jas er nogmaals bij optelt. Deze hoeveelheden ontkent hij tijdens de inval in zijn bezit te hebben gehad. Het proces verbaal van bevindingen en het proces van verhoor zijn en blijven in deze heilig. Het meest opvallend is dat zijn proces verbaal van verhoor niet door hem is ondertekend. Deze ene persoon wordt later zeer belangrijk, omdat door zijn bezit, volgens de burgemeester en een drietal commissies, waarbij de commissies Swierstra de meeste overtredingen en onwaardigheden vertoonde, een inspecteur van de Drank en Horecawet en de
•
•
• • •
twee plaatsvervangende rechters momentane handel van middelen in de discotheek plaats heeft gevonden met de zeer grote kans op herhaling van dit feit met daarbij het vaststaand gegeven de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid te zullen verstoren. Dit aantal van 7 personen gaat, ondanks veelvuldige protesten mijnerzijds, een eigen leven leiden in een zeer groot aantal correspondentiestukken en bestuursrechtelijke uitspraken rondom de affaire Lord Nelson. Ook de persoon met zijn grammen aan middelen krijgt in deze een zeer prominente rol. Mijn vermeende overtredingen jegens de Opiumwet zijn nu nog niet aan de orde. Voorlopig nog enig geduld betrachten. In het geheel herzien proces-verbaal van bevindingen (PLO33A-104595) (vier maanden na de inval opgesteld) somt de brigadier een zestal personen op, die middelen tijdens de inval bij zich hadden. Van één van deze personen is in het geheel geen proces verbaal opgesteld, omdat hem niets viel te verwijten. Toch verkeerde hij volgens de brigadier duidelijk onder invloed. Onder invloed van welk middel is in dit proces verbaal van bevindingen niet duidelijk. De inspecteur van de Drank en Horecawet weet het wel, namelijk van recent cocaïnegebruik in de discotheek evenals van twee andere dames die volgens hem ook in de discotheek hebben gebruikt. Eén dag later meldt de brigadier bij de klachtencommissie dat vier personen middelen bij zich hadden. Ook uit het aantal processen verbaal opgemaakt na afloop van de inval is af te leiden dat maar vier personen in bezit van middelen waren. De vernietigde foto’s, die later schielijk weer boven water zijn gekomen, kunnen opheldering verschaffen in het aantal personen met middelen en de hoeveelheid middelen, die in de discotheek is gevonden. Deze foto’s spelen dus een essentiële rol in het kunnen verifiëren van de hoeveelheden gevonden middelen, in het aantal personen met middelen, de plaatsen waar middelen zijn gevonden en het ontrafelen van de bovenverdieping die door politie als gebruikersruimte wordt bestempeld. Deze foto’s zijn voor een eerlijk proces dermate belangrijk dat zij in dit kader niet kunnen ontbreken. Mijn angst in deze is dat zij vanwege de onthullende feiten alsnog niet boven water te krijgen zijn. Een integere ambtenaar heeft daarin tegen niets te vrezen, ook een integere overheid niet.
De inval met 14, 13 of 12 bezoekers Tijdens de inval in Lord Nelson zijn in de discotheek 14 personen aanwezig inclusief mijzelf en twee dames die ik nog niet eerder heb gezien. • Op de lijst met mutatienummer PLO33A/99-126991 opgesteld om 03.36 uur 28 mei 1999 door een agent en de brigadier staan maar 13 personen vermeld. • Op de lijst met mutatienummer PLO33A/99-126991 gemuteerd door de brigadier om 10.56 uur op 31 mei 1999 staan slechts 12 personen vermeld. Hier verdwijnt dus bewust een tweede persoon van de lijst. Dit proces-verbaal is daarnaast geantidateerd en bevindt zich niet meer in het dossier van het Openbaar Ministerie te Assen. Sterker nog, dit dossier heeft daar nooit ingezeten, schrijft een plaatsvervangende hoofdofficier van justitie te Assen, dit ondanks het feit dat dit proces verbaal twee kortgedingen en twee rechtelijke uitspraken door twee plaatsvervangende rechters bij dezelfde rechtbank heeft meegemaakt met informatie van de griffier van justitie van de Arrondissementsrechtbank verkregen. Eén van deze plaatsvervangende rechters accepteerde, zoals eerder vermeld,
•
daarbij na afloop van de zitting een tweetal enveloppen van de zijde van de gemeente Coevorden. Dit aantal personen van 12 gaat in de correspondentie rondom de affaire Lord Nelson als een constante verder. De zeer waarschijnlijke dame van politie met haar vriendin worden hier dus voor altijd als veertiende resp. dertiende persoon weg gelaten.
Valsheid in geschrifte onder ambtseed Als ik de tijdstippen van vermelding van het aantal personen met middelenbezit tijdens de inval in Lord Nelson nader uiteenzet, dan wordt de valsheid in geschrifte onder ambtseed gepleegd door de brigadier overduidelijk. • • • •
•
•
Op 28 mei om 03.36 uur zijn het 5 personen. Op 31 mei 1999 na de aangebrachte mutatie om 10.56 uur door de brigadier blijven het 5 personen. Op 31 mei 1999 is het aantal personen in het proces-verbaal van bevindingen plots 7 geworden! Nee hier wordt nog geen melding van de persoon met het grote middelenbezit gemaakt. Dat duurt nog 8 dagen en ook nog vier maanden. In de eerste weken van juni 1999 blijkt het aantal personen met middelen, af te leiden uit hun persoonlijke processen-verbaal van verhoor, 4 te zijn. Ja hier zit de persoon met het grote opgedrongen bezit wel bij. Een tijdje later moet dhr N alsnog bij de politie verantwoording afleggen voor de middelen, die in zijn naaste omgeving zijn gevonden. Op 29 september 1999 zijn het volgens de brigadier 6 personen met middelenbezit. Hierin wordt nadrukkelijk ook melding gemaakt van het feit dat een persoon 6 gram cocaïne en de hoeveelheid in zijn jas die in het magazijn lag, bij zich had. Het aantal vindplaatsen naast het aantal personen met middelen is t.o.v. het allereerste rapport over de inval, ’s nachts gezamenlijk door een agent en de brigadier opgesteld, toegenomen. Ten opzichte van het eerste persbericht van politie is het aantal middelen afgenomen. Over wapens wordt door niemand meer iets vermeld. Dit is toch zeer vreemd daar er volgens het eerste persbericht diverse steekwapens werden aangetroffen. Nee ook deze wapens werden tijdens de inval niet aangetroffen evenals de hoeveelheid middelen.Alleen hoe krijg je nu de openbare order verstoord. In ieder geval doen de wapens wonderen in een eerste persbericht van politie. De toon is gezet, die zit, één staat tot nul (artikel 10 Grondwet en de Privacywet). Natuurlijk moeten met zoveel wapens ook middelen aanwezig zijn dat kan niet anders. Precies één dag later op 30 september 1999 meldt de brigadier bij de klachtencommissie van politie dat 4 personen middelen bij zich hadden.
Mijn vermeend middelenbezit én artikel 16 Grondwet Op géén van de gemaakte mutaties komt mijn naam F.J. Beukeveld en/of de term discotheekbeheerder van Lord Nelson voor als verdachte met middelenbezit. Het eerste persbericht van politie en ook de media zijn het niet gegund melding te mogen maken van het feit dat tevens de discotheekbeheerder middelen bij zich had. Had de brigadier tijdens de inval ook maar één kruimeltje middelen bij mij aangetroffen, dan had hij dit feit van de daken geschreeuwd en dan had hij nooit de betreffende foto's vernietigd, die later alsnog aanwezig blijken te zijn. Ook de burgemeester van Coevorden zou het feit van mijn middelenbezit zeer breed hebben geëtaleerd en nuttig voor zijn planologische doeleinden hebben aangewend.
In niets van dit alles heb ik meegewerkt. Geen gebruik, geen handel en geen bezit van middelen, daarnaast viel de discotheek ook al niets te verwijten. Over een zeer ruime periode van voor de inval is geen enkel proces verbaal over verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid of over klachten van de buren of omwonenden bij de politie binnen gekomen. Dus justitie, politie en burgemeester, bedenk een list! Dat doen zij. Mijn eerste lege proces verbaal Mijn eerste proces verbaal over de inval blijft dus leeg, omdat ik als discotheekbeheerder voor, tijdens en na de inval geen verdachte ben geweest. Tegen mij liep ook geen gerechtelijk vooronderzoek. Op 2 juni 1999 meld ik mij toch bij het politiebureau te Coevorden, alwaar mij wordt verteld, dat ik niet hier, maar voor een hoorzitting in het gemeentehuis moet zijn. Voor deze hoorzitting meld ik mij ‘s middags (2 juni 1999) in het gemeentehuis, alwaar mij de sluiting van de discotheek voor een periode van drie maanden vanaf 4 juni 1999 wordt medegedeeld met de opmerking dat alles geheel te wijten is aan eigen handelen. De valse aangifte Op zaterdag 16 september 1999 vindt contact plaats tussen het Openbaar Ministerie (te Assen) en de brigadier (te Coevorden) met de strekking: nader onderzoek omtrent mijn gedragingen in te stellen en mij voor verhoor op te roepen (mutatienummer: 99126991 datum: 16-09-1999, tijd; 15.30 uur door de brigadier opgesteld). In deze mutatie staat o.a.: "In overleg met justitie besloten om proces verbaal ter zake gelegenheid geven tot het gebruik of voorhanden hebben van middelen op lijst 1 van de Opiumwet contra Beukeveld op te maken. Hij zal hiertoe schriftelijk worden uitgenodigd voor een verhoor”. Dit contact resulteert in: • één compleet herzien proces-verbaal van bevindingen over de inval opgesteld door de brigadier (mutatienummer PLO33A/99-14595) in de plaats van de "oude" mutatie PLO33A/99-126991, die nu niet meer "bestaat". In deze serie de derde mutatie op rij! Deze keer geheel aangepast aan de eerder ingediende klachten over gedragingen van de politie tijdens de inval, met als belangrijk keerpunt, dat ik nu niet meer cocaïne gebruik, maar in coke handel samen met de dames achter de bar. De brigadier bedenkt dus achteraf een strafbaar feit zonder bewijs hiervoor aan te leveren en in handen te hebben! • een proces-verbaal dat 3 maanden voor de inval én op het moment van indienen reeds 7 maanden verlopen is (RCID nummer 98006528) • twee geheel nieuwe processen-verbaal, eveneens vier maanden na de inval opgesteld door het hoofd RCID (RCID no 99008078 en RCID no 99008075), • een tweede volledig leeg proces-verbaal van verhoor van mij PLO33A/9914595) én • als klap op de voorpijl: aangifte van mijn middelenbezit betreffende stoffen voorkomend op de lijst I van de Opiumwet (Opiumwet artikel 10 lid 1) tijdens de inval in mijn discotheek, zonder overleg met het OM te hebben gehad (staat er als andere grote leugen ook nog op) (zie mutatie PLO33A/9914595/001)! De brigadier én anderen bedenken achteraf weer een ander strafbaar feit, waarvan nu officieel aangifte wordt gedaan bij justitie te Assen (artikel 188 Wetboek van Strafrecht).
Na mijn vermeend cocaïnegebruik en vermeende handel in coke wordt daarna dus een officiële aangifte van bezit aan middelen bij justitie ingediend. Let wel, deze feiten zijn onder ambtseed opgemaakt (artikel 207 Wetboek van Strafrecht)! Het eerste proces verbaal van bevindingen verdwijnt en komt desastreus terug Een plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Assen meldt inderdaad, zoals was voorspeld en aangekondigd, dat het oude proces verbaal van bevinding (PLO33A/99-126991) niet meer in hun bestand aanwezig was. Of sterker nog, niet in hun bestand aanwezig is geweest (om de valsheid in geschrifte gepleegd door de brigadier te kunnen verdoezelen, zie daarvoor ook artikel 162 Wetboek van Strafvordering en mijn 52 bladzijden tellend weerwoord over beide processen verbaal), terwijl zijn collega in de functie van hoofdofficier zich enkele maanden daarvoor toch over beide processen verbaal heeft moeten buigen om te moeten constateren of er onoorbare feiten zijn gepleegd. Deze heeft zij niet geconstateerd en zij beweerde, dat de gevolgde procedures normale gangen van zaken zijn. Een plaatsvervangende rechter van dezelfde Arrondissementsrechtbank heeft echter tijdens een tweetal kortgedingen te Assen, door mij aangespannen, dit nooit aanwezige proces-verbaal wel tweemaal tegen mij moeten gebruiken. Hoe dat mogelijk is, omdat dit proces-verbaal, zoals de plaatsvervangend hoofdofficier te Assen heeft gemeld nooit in bezit van justitie is geweest, is zoals eerder vermeld, wederom een schrijnend voorbeeld van leugens, die door justitie te Assen worden verkondigd. Drie maanden na deze bewering van de plaatsvervangende hoofdofficier van justitie te Assen, dat hij het eerste proces verbaal nooit in bezit heeft gehad, heeft wederom een andere plaatsvervangende rechter te Assen op uitermate destructieve wijze van dit eerste proces verbaal gebruik gemaakt en is hij daarbij zeer beperkt op het tweede geheel herziene proces verbaal en alle door mijn advocaten en mij ingebrachte tegenargumenten in gegaan. Nee postzegels zaten er waarschijnlijk niet op de enveloppen, de reden waarom de enige gemeente vertegenwoordiger tijdens de zitting deze enveloppen persoonlijk aan de plaatsvervangende rechter heeft moeten overhandigden. Anders gezegd: de plaatsvervangende rechter memoreert bij zijn uitspraak alleen het gebruik van het eerste proces verbaal van bevindingen en niet het tweede compleet herzien proces verbaal van bevindingen om niet in de problemen met bijvoorbeeld artikel 162 Wetboek van Strafvordering te komen. Toch haalt hij de nodige informatie uit het tweede compleet herziene proces verbaal van bevindingen, die in zijn geheel niet in het eerste proces verbaal van bevindingen staat, noch heeft gestaan, om de handel in middelen enigszins plausibel te kunnen maken. De persoon met het grootste middelenbezit, volgens de brigadier, tijdens de inval komt frappant genoeg in zijn geheel niet in het eerste proces verbaal van bevindingen voor. Daarna worden in de brieven en uitspraken uitvoerig aandacht aan deze persoon besteed. Of de enveloppenuitwisseling, die na afloop van deze zitting plaats vond, hier debet aan is, blijft een raadsel. Waarom hij in zijn geheel niet in het eerste proces verbaal van bevindingen is genoemd is geen raadsel, ook is het geen raadsel waarom hij nadrukkelijk in het tweede compleet herzien proces verbaal uitvoerig aangehaald wordt. Handel in middelen zal en moet aangetoond worden. Daarna wordt met de aangetoonde handel vanzelfsprekend de openbare orde verstoord.
Inzage voor de burgemeester maar niet voor de eindverantwoordelijke officier van justitie Op 30 september 1999, één dag na het indienen van het compleet herziene procesverbaal van bevindingen, mogen drie agenten van politie Drenthe district Zuid, te weten D. en W en de reeds eerder genoemde brigadier van het Openbaar Ministerie uit deze nieuwe processen-verbaal citeren bij de klachtencommissie van politie te Coevorden, terwijl de burgemeester reeds twee dagen na de inval op 30 mei 1999 al volledige inzage van het Openbaar Ministerie in het eerste proces verbaal van bevindingen heeft gekregen. Inzage in een proces verbaal, dat later dus niet meer bestaat maar wel telkens weer opduikt! De burgemeester van Coevorden krijgt dus van het Openbaar Ministerie toestemming om het eerste proces verbaal van bevindingen over de inval in te mogen zien, dat het Openbaar Ministerie nooit heeft ontvangen, niet in bezit heeft gehad, niet in hun archief ligt opgeslagen, maar wel naar de plaatsvervangende rechters is gestuurd én naar een drietal commissies én naar de inspecteur van de Drank en Horecawet én “kritisch” op strafbare feiten door de hoofdofficier van justitie is beoordeeld. Een tweede en zeer zeker de derde commissie die op de handelbevoegdheden van de burgemeester moeten toezien zijn een farce. Gedeputeerde Swierstra weet op moment van de zitting dat tegen mij een dagvaarding is afgebracht, en dat de officier van justitie mijn 52 bladzijden tellend weerwoord over de twee processen verbaal van de brigadier heeft ontvangen en heeft beantwoord met het gegeven dat justitie de eindverantwoording voor de inval had opgeëist. Tijdens de zitting negeert hij de inspecteur van de Drank en Horecawet, negeert hij mijn zwager die namens mij het woord mag voeren, negeert hij het feit dat mijn vrouw en zus hem de 52 bladzijden over de processen verbaal hebben gebracht en lat hij geen enkel hoor en wederhoor toe. Hiermee heeft hij een aantal artikelen vermeldt in de Wet Algemeen Bestuur overtreden. Daarnaast heb ik tot op heden niet kunnen vinden waarom Gedeputeerde Staten zich in de horeca-aangelegenheid hebben kunnen voegen. Gaarne zou ik van u hieromtrent informatie willen ontvangen om dit inmengen op zijn merites te kunnen beoordelen. De conclusie van de commissie Swierstra is dat de burgemeester terecht de vergunning heeft ingetrokken van die van mijn vrouw en die van mij vanwege de moegelijke verstoring van de openbare orde, daarbij de strafrechtelijke gang negerend (overtreding van artikel 17 Grondwet). Het gerechtelijk vooronderzoek Vlak voor mijn bezoek aan de klachtencommissie van politie, namelijk op 24 september 1999, maakt de burgemeester van Coevorden tegen mijn zwager en mijn broer in een persoonlijk gesprek met hem en een ambtenaar van zijn gemeente, die later de enveloppen mee moet nemen, meerdere keren gewag van het feit, dat tegen mij een gerechtelijk vooronderzoek liep. Hierdoor kon hij niets over de aanleiding van de inval en de over de inval zelf vertellen. Ook in de brief van 28 juni 1999 met als kenmerk BO/U.2929 maakt de burgemeester melding van dit gerechtelijk vooronderzoek. Als eindverantwoordelijke van de lokale politie bij verstoring van de openbare orde, zedelijkheid en veiligheid weet hij wel degelijk, of dient hij uit hoofde van zijn functie
te weten, waar zijn lokale ondergeschikten op 24 september 1999 mee bezig zijn. Namelijk met het (her)schrijven van de processen verbaal, om mij voor verhoor op te roepen en met het indienen van een valse aangifte tegen mij gericht. Het betreft namelijk een bestuursrechtelijke aangelegenheid anders had de burgemeester zich hier nooit mee bemoeid, of mogen bemoeien!! Anders zou hij de gehele strafrechtelijke affaire namelijk aan justitie hebben over gelaten met de geruststellende gedachte, dat alles in goed handen verkeerde. De brigadier gaat zelfs in zijn compleet herzien proces-verbaal van bevindingen van 29 september 1999 diepgaand op de brief van 28 juni 1999 van de burgemeester in, terwijl in deze brief het omgekeerde gebeurt. Daar verwijst de burgemeester alvast naar gegevens, die niet in het eerste proces-verbaal staan, maar die wel in het tweede geheel herziene proces verbaal van bevindingen komen (raar hè). De burgemeester verwijst dus op 28 juni 1999 alvast naar dit "herziene" op dat moment nog niet gereed zijnd proces-verbaal van bevindingen (dat de derde mutatie op RIJ in deze serie wordt). De burgemeester en brigadier vullen op tekstueel gebied elkaar goed aan. Vier maanden na de inval, reeds op 29 september 1999 zijn het hoofd RCID en de brigadier klaar met hun processen-verbaal en doen zij aangifte van mijn middelenbezit van stoffen voorkomend op lijst I van de Opiumwet wetende dat bij mij geen middelen zijn aangetroffen. De officier van justitie bemoeit zich ermee Zelfs op dezelfde dag, namelijk op 29 september, heeft de voor de inval eindverantwoordelijk “geworden” officier van justitie te Assen deze processen verbaal en de aangifte gelezen, terwijl in deze toch sprake moet zijn van een postvertraging van minimaal één dag. Zelfs op dezelfde dag, namelijk op 29 september 1999 schrijft deze officier aan mijn advocaat, dat meteen een dagvaarding jegens mij wordt uitgeschreven naar aanleiding van hetgeen hij heeft gelezen, bij een inval die vier maanden daarvoor plaats heeft gevonden. Het strafbaar feit vermeldt hij niet (artikel 261 Wetboek van Strafvordering)!! In ieder geval wist deze officier van justitie, dat ik vooraf geen verdachte ben geweest, omdat hij zelf schreef, dat tegen mij geen gerechtelijk vooronderzoek heeft gelopen! In ieder geval wist hij, dat mijn naam op geen der lijsten met verdachten stond vermeld. Ook wist hij, dat ik onmiddellijk na de inval niet als verdachte van middelenbezit voor nader verhoor ben opgeroepen (zie het eerste lege proces-verbaal van verhoor). Ook wist hij, dat er geen machtiging en geen officier van justitie bij de inval aanwezig waren. Ook wist hij, dat bij de inval geen rechter-commissaris betrokken is geweest. Ook wist hij, dat van het op heterdaad betrapt zijn geen sprake is geweest. Ondanks twee lege processen verbaal van verhoor meent hij op 29 september onmiddellijk een dagvaarding uit te moeten schrijven. Deze snelheid van handelen, na vier maanden niets van hem te hebben kunnen ontvangen, omdat hij niets in zijn bezit bleek te (willen) hebben, ondanks het feit in de tussentijd twee kortgedingen bij zijn rechtbank te hebben meegemaakt en het
Openbaar Ministerie daarnaast de verantwoordelijkheid voor de inval op had opgeëist, is zeer discutabel, te meer omdat te Coevorden precies één dag later de klachtenbehandeling over discutabele gedragingen van politie plaats vond. Politie, justitie en de burgemeester weten elkaar bij deze klachtenafhandeling over gedragingen van politie dermate goed te vinden, dat van toevalligheid hier geen sprake meer kan zijn, maar van met voorbedachte rade doelbewust handelen. Het doen van aangifte van een aanklacht, zoals mijn middelenbezit, wetende, dat dit strafbaar feit door mij niet is gepleegd, is een zeer ernstig misdrijf, te meer daar de betrokken personen uit hoofde van hun functie zich zeer goed weten te realiseren, wat de gevolgen van deze valse aangifte kunnen zijn. Geseponeerd en de ex artikel 12 procedure als farce De burgemeester, brigadier en het hoofd RCID zijn in een eerdere aangifte door de hoofdofficier van Justitie gevrijwaard van het plegen van dit strafbaar feit: het doen van aangifte daarbij wetende dat het strafbaar feit door mij niet is gepleegd. Ook de ex artikel 12 procedure, die hier op volgde, wordt ongegrond verklaard en wel o.a. om de volgende redenen. • In de brief (kenmerk 3221/99/00304 en kenmerk 3221/454/99) van de hoofdofficier van justitie te Assen gericht aan het Gerechtshof te Leeuwarden staat min of meer letterlijk, dat de artikel 12 procedure geseponeerd moet worden, dat in Leeuwarden inhoudelijk niet op de zaak in moet worden gegaan en dat ik tijdens de inval in het bezit ben geweest van enkele grammen middelen . Let wel, later werd deze brief met hetzelfde kenmerk en datum geheel herschreven! Haar collega advocaat generaal Ressortpakket Leeuwarden meldde daarop in haar brief (kenmerk 322/454/99 d.d. 29 feb. 2000) aan het Gerechtshof Leeuwarden: het aanwezig hebben van enkele grammen cocaïne. Omdat ander strafrechtelijk ingrijpen prevaleert en ik al door de gemeente Coevorden ben gestraft is, mijn zaak geseponeerd schreef zij. Welke strafrechtelijke zaak is geseponeerd, en prevaleert is mij niet duidelijk, omdat er in het geheel geen strafrechtelijke procedure plaats heeft gevonden, noch een door mij begaan strafbaar feit is overtreden! Wel ben ik als onschuldige tweemaal voor hetzelfde feit bestuursrechtelijk gestraft. Hier prevaleert geen strafrechtelijk ingrijpen. Mijn nieuwe aangiften Door inbreng van allerlei nieuwe feiten, heb ik opnieuw aangifte van overtreding van artikel 225 Wetboek van Strafvordering gepleegd door de burgemeester van Coevorden, de brigadier en het hoofd RCID, aangevuld met de officier van justitie te Assen gedaan. Daarbij weten deze personen uit hoofde van hun functie wat de gevolgen van zo'n aangifte zijn en overtreden zij hiermee tevens artikel 262 lid1b en 1c. Wetboek van Strafvordering. Daarbij komt nog het feit, dat de officier van justitie wist, dat de vier bezoekers met daadwerkelijk middelenbezit volledig vrijuit zijn gegaan! Dezelfde officier van justitie te Assen seponeert vervolgens enkele maanden later zijn aangifte van mijn middelenbezit met daarbij de mededeling deze overtreding niet meer te begaan, want dan zwaait er wat voor mij.
Daar tussendoor meldt deze officier van justitie te Assen, dat de foto’s die tijdens de inval zijn genomen, door de politie zijn vernietigd (artikel 261 Wetboek van Strafvordering). Enkele maanden later meldt een functionaris van politie, dat nadat hij de foto’s had beoordeeld, hij hier geen relevante informatie voor mij op zag staan, de reden waarom ik geen inzage in het fotodossier kon krijgen. Dezelfde politie, die ook had gemeld, dat de foto’s waren vernietigd. Het vernietigen van bewijsmateriaal door een politiefunctionaris, wiens hoofdtaak het is bewijsmateriaal in strafrechtelijke procedures te verzamelen, is een zeer ernstig misdaad. Het terugvinden van de foto’s moet een opluchting voor de officier van justitie zijn geweest, want nu heeft hij in deze artikel 162 Wetboek Strafvordering niet overtreden. Aangifte van vernietigen van bewijsmateriaal tijdens een lopende procedure, door een ambtenaar wiens hoofdtaak het is strafbare feiten op zijn merites te beoordelen, heeft namelijk niet plaats gevonden. Met andere woorden: hij heeft geen aangifte gedaan van een ernstig misdrijf, waarvoor hij mede verantwoordelijk is (“geworden”). Ook de hoofdofficier van justitie te Assen weet uit allerlei informatie, dat ik geen middelen in bezit heb gehad, dat de politie uit eigen gelegenheid de inval heeft gepleegd, dat ik geen verdachte ben geweest, dat bij mij geen sprake van heterdaad is geweest en dat bij de inval geen officier van justitie of een rechter commissaris aanwezig is geweest. Toch schrijft zij in haar brief zeer nadrukkelijk dat ik tijdens de inval middelen in mijn bezit heb gehad. Omdat zij later deze brief geheel herschrijft en zij het niet meer over middelen heeft, maar doelbewust over grammen cocaïne en subtieler vermeld wordt, dat de zaak in Leeuwarden geseponeerd moet worden, dien ik een aanklacht tegen haar in luidend: het plegen van valsheid in geschrifte. Daarnaast overtreedt ook zij artikel 262 lid1b en 1c. Wetboek van Strafvordering, waarvan eveneens aangifte door wordt gedaan. De advocaat generaal te Leeuwarden schreef toch op 29 februari 2000 dat ander strafrechtelijk ingrijpen prevaleert, maar omdat ik al door de gemeente Coevorden ben gestraft, is mijn zaak geseponeerd. Ik ben dus al door de gemeente Coevorden gestraft, dat is in ieder geval een gegeven die ik mee zal nemen. Dan het ander strafrechtelijk ingrijpen. Zij bedoelde hiermee aan te geven dat de affaire in eerste instantie een strafrechtelijke procedure was, daar is door de burgemeester bestuursrechtelijk doorheen gefietst en omdat mij nu een ander strafrechtelijk zaak van door haar genoemde bezit van enkele grammen cocaïne mij boven het hoofd hangt wordt toch van dit strafrechtelijk ingrijpen afgezien omdat ik reeds door de gemeente Coevorden ben gestraft. Straf op straf op straf op straf Hoe ben ik dan publiekelijk en bestuursrechtelijk gestraft zonder schuldig te zijn en zonder dat het een bestuursrechtelijke aangelegenheid betreft? Op 3 juni 1999 laat de burgemeester 's morgens op de scholen in Coevorden omroepen, dat vanwege de drugs- en wapenvondst de discotheek Lord Nelson voor drie maanden wordt gesloten, terwijl 's middags de hoorzitting met de beheerders nog plaats moet vinden. Daarbij doet hij actief een bericht via de media uitgaan met de strekking dat hij geschrokken is van wat hetgeen in Lord Nelson is gebeurt. Hierbij kondigt hij tevens aan passende bestuursrechtelijke maatregelen te treffen.
Op 3 juni 1999 ’s middags vaardigt de burgemeester van Coevorden een verordening uit om in het kader van zijn bevoegdheid voortvloeiend uit artikel 13b Opiumwet mijn discotheek voor een periode van drie maanden te sluiten, althans zo schrijft hij dat op! De APV’s bij wet onwettig verklaard Bij het kortgeding, dat als gevolg van dit besluit wordt aangespannen, blijkt dat de gemeente Coevorden ten tijde van de inval geen geldige Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV's) betreffende de Opiumwet heeft, noch een vigerend drugsbeleid voor horeca-bedrijven. De burgemeester van Coevorden is van deze feiten op de hoogte, want hij laat begin juni 1999 in een sneltreinvaart de APV's in Coevorden aanpassen en deze eind juli 1999 door zijn gemeenteraad goed keuren. Daarnaast schermt hij tijdens de zitting van het eerste kortgeding op 6 juli 1999 te Assen uitsluitend met zijn coffeeshopbeleid. Zeer belangrijk om te melden is het gegeven dat in dit coffeeshopbeleid van de gemeente Coevorden expliciet staat vermeld dat een gemeente geen bevoegdheid heeft tegen drugsgebruik op te treden. Letterlijk staat er in dit coffeeshopbeleid van de gemeente Coevorden: het is voor de gemeente niet mogelijk het gebruik van drugs als zodanig te regelen. Wie drugs wil gebruiken gaat de gemeentelijke overheid niet aan. Gezien het feit dat de burgemeester van Coevorden in een sneltreinvaart de APV's betreffende de Opiumwet aan moet laat passen, weet de burgemeester van Coevorden, als geen ander, dat hij op het moment van uitvaardigen op 3 juni 1999 niet bij wet bevoegd is van deze bestuursdwang gebruik te mogen maken. Deze onbevoegdheid meldt hij niet in zijn eerste brief over de affaire Lord Nelson. Wel maakt hij melding van het feit dat er nog geen geldige APV’s zijn en dat daardoor de straf niet een sluiting voor een periode van één jaar is, maar van slechts drie maanden. Met andere woorden: ik word vanwege een niet bestaande wettelijk voorschrift gestelde verplichting gestraft. Rond 27 juli 1999 worden de aangepaste APV’s in het kader van artikel 13b Opiumwet te Coevorden door de gemeenteraad goedgekeurd. Desalniettemin wordt vanaf 4 juni 1999 de discotheek gesloten op basis van artikel 13b Opiumwet (een strafrechtelijke aangelegenheid) en mogen er geen personen het pand Lord Nelson betreden op grond van het op dat moment ongeldige artikel 58, lid 2 van de “Algemene Plaatselijke Verordening” (een bestuursrechtelijke aangelegenheid). Het op 4 juni 1999 vigerend artikel 58 van de APV Coevorden luidt: • Lid 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk algehele sluiting van een of meer horecabedrijven bevelen. • Lid 2. Het is verboden gedurende de tijd dat een horecabedrijf krachtens een op grond van het eerste lid genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.
Gedurende drie maanden heeft met grote letters op de buitendeur van de discotheek Lord Nelson gestaan. Bekendmaking De burgemeester van Coevorden maakt bekend dat het horecabedrijf “Lord Nelson” Schoolstraat 18 te Coevorden met ingang van 4 juli 1999 voor een termijn van 3 maanden is gesloten. Op grond van artikel 58, lid 2 van de “Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden 1999” is het gedurende de tijd dat een horecabedrijf voor bezoekers gesloten dient te zijn, verboden zich als bezoeker, daarin of aldaar te bevinden. Coevorden, 3 juli 1999. De burgemeester van Coevorden. Bestuursdwangbevoegdheid in relatie met artikel 13b Opiumwet • Artikel 5:21 Algemene Wet Bestuursrecht luidt: onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Let wel, dit artikel heeft het niet over feiten, zoals verstoring van de openbare orde veiligheid of zedelijkheid, die mogelijk door recidiverende handel in middelen wel eens plaats zou kunnen vinden. Dit artikel heeft het uitsluitend over feiten, die plaats hebben gevonden of momenteel plaats vinden. Het mogelijk plaats kunnen vinden van verstoring van de openbare orde door vermeende handel in middelen valt dus niet onder bestuursdwangbevoegdheid. Voor de inval van politie waren er geen belastende processen verbaal over de discotheek bekend, die naar verstoring van de openbare orde verwezen. Voor de inval van politie waren er geen belastende processen verbaal over de discotheek bekend, die naar handel in middelen verwezen (zie hiervoor ook het voor de tweede keer gemuteerde proces verbaal van bevindingen van waarschijnlijk 31 mei 1999 onder ambtseed opgesteld door de brigadier. In dit gemuteerde proces verbaal staat dat mede door mijn cocaïnegebruik de inval heeft plaats gevonden. Het middelenbezit van een persoon die in zijn geheel niet in dit voor de tweede keer gemuteerde proces verbaal van rond 31 mei 1999 door de brigadier onder ambtseed staat beschreven speelt nu nog geen rol in de handel van middelen. Pas in het geheel herzien proces verbaal van bevindingen van 29 september 1999 is er volgends dezelfde brigadier sprake van enige handel in coke. Nu komt vervolgens de verstoring van openbare orde in het geding.) Dit artikel 5:21 Algemene Wet Bestuursrecht eist wel dat bij toepassing van bestuursdwang een wettelijk voorschrift gestelde verplichting aanwezig moet zijn, die daarbij ook nog wordt overtreden of overtreden is geweest. Dit artikel 5:21 Algemene Wet Bestuursrecht is niet van toepassing bij toekomstige overtredingen, die de openbare orde eventueel zouden kunnen verstoren. •
Artikel 5:22 Algemene Wet Bestuursrecht luidt: de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Dit betekent o.a., dat het uitoefenen van bestuursdwang op basis van Algemene Plaatselijke Verordeningen, die door het inwerkingtreden van een nieuwe wet met dezelfde strekking onwettig zijn geworden, niet toegepast mag worden. •
Artikel 5:23 Algemene Wet Bestuursrecht luidt: deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.
Dit betekent o.a., dat de burgemeester van Coevorden niet met onmiddellijke ingang (imperatieve) bestuursdwang heeft mogen uitoefen op de toeloop van de discotheekbezoekers, ook al zouden hier enkele potentiële drugsgebruikers bij hebben kunnen gezeten. •
Artikel 5:24 Algemene Wet Bestuursrecht luidt: 1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. 2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden. 3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager. 4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen. 5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. 6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ad lid 2. In mijn beschikking staat niet welk voorschrift is of wordt overtreden. Wel staat er dat ik verantwoordelijk wordt gehouden voor de voorraad bestemd voor de handel en voor de ingerichte gebruikersruimte boven de discotheek. Omdat, los van het feit of beide aspecten in de discotheek aanwezig waren, de gemeente Coevorden op het moment van uitvaardigen geen vigerend drugsbeleid in en rond horecabedrijven had, zij derhalve niet aan konden geven welke richtlijn door mij zou zijn overschreden, bevat deze beschikking daardoor een vormfout. Ad lid 3. In mijn beschikking staat niet wie de overtreder van het voorschrift is. Ik wordt alleen verantwoordelijk gehouden voor beide aspecten. Ad lid 4. In mijn beschikking staat geen termijn gesteld waarbinnen mij gelegenheid wordt gegeven passende maatregelen te nemen, zodat overtredingen jegens de gemelde richtlijnen niet meer plaats zullen vinden (vormfout). In mijn beschikking worden geen passende maatregelen door het bestuursorgaan aangereikt, ter beteugeling van het herhaald overtreden van het voorschrift noch omschreven (vormfouten). Ad lid 5. Na in ieder geval meer dan twee jaren voorafgaand aan de datum van 28 mei 1999, de datum van de inval in mijn discotheek, geen enkele aanleiding tot een proces verbaal in casus de Opiumwet te hebben gegeneerd en daardoor geen gerechtelijk vooronderzoek jegens mijn handelen in het kader
van overtredingen van de Opiumwet te hebben geïnitieerd én tijdens de inval ook geen enkele overtreding in het kader van de Opiumwet te hebben begaan, moet toch verstoring van de openbare orde, die nog plaats moet gaan vinden door recidiverende handelingen mijnerzijds de burgemeester van Coevorden de gehele gang van zaken overziend hebbend van mening doen zijn te moeten constateren dat sprake is van een dusdanig dringend geval, dat de sluiting op een zo kort mogelijke termijn geëffectueerd dient te worden. Met onmiddellijke ingang, onherroepelijk en zonder termijnstelling ter voorkoming van mijn vermeende en waarschijnlijk handel in middelen vindt de burgemeester het een dusdanig dringend geval, dat hij besluit op zo kort mogelijke termijn cumulatieve bestuursdwang jegens mij en mijn vrouw uit te moeten oefenen. Mijn vrouw? Wat heeft zij hier nu mee te maken? Nu nog niets, zij wordt pas over een paar dagen voor het eerst via een interen memo van de gemeente Coevorden aangehaald als mede verdachte, die niet meer aan de vijf jaren zedelijkheidseis van de Drank en Horecawet voldoet. •
Artikel 5:25 Algemene Wet Bestuursrecht luidt:
•
De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. 2. De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt. 3. Indien echter de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt zulks in de beschikking vermeld. 4. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 5:24, vierde lid, is verstreken. 5. De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onwettige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd. 6. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden tevens begrepen de kosten voortvloeiende uit de vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
Opmerking: in mijn beschikking is niet over de vergoeding van de gemaakte kosten gesproken (vormfout). •
Artikel 5:26 Algemene Wet Bestuursrecht lid 3 t\m 4 luiden:
•
3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. 4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de rechtspersoon kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.
Opmerking: de burgemeester eindigt in zijn beschikking met de op een na laatste zin. Het tijdens genoemde termijn maken van bezwaar schort de werking van dit besluit niet op (machtsmisbruik?). •
Artikel 5:27 Algemene Wet Bestuursrecht lid 3 t/m 6 luiden:
•
3. Een plaats die niet bij de overtreding is betrokken, wordt niet betreden dan nadat het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast dit de rechthebbende ten minste achtenveertig uren tevoren schriftelijk heeft aangezegd. 4. Het derde lid geldt niet, indien tijdige aanzegging wegens de vereiste spoed niet mogelijk is. De aanzegging geschiedt dan zo spoedig mogelijk. 5. De aanzegging omschrijft de wijze waarop het betreden zal plaatsvinden. 6. De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort, vergoedt de schade die door het betreden van een plaats als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen, onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder ingevolge artikel 5:25, zesde lid.
•
Artikel 5:28 Algemene Wet Bestuursrecht luidt: tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.
Van deze bevoegdheid heeft de burgemeester van Coevorden geen gebruik gemaakt . Hij heeft expliciet bevolen dat volgens artikel 58 lid 2 van de APV Coevorden het gehele pand, dus inclusief mijn privé-ruimte boven de discotheek, niet meer mocht worden betreden. Het feit, dat de plaatsvervangende rechter anderhalf jaar na de inval in deze naar artikel 5:28 Algemene Wet Bestuursrecht verwijst en niet naar het toegepaste, artikel 58 lid 2 APV Coevorden, dat door artikel 13b Opiumwet onwettig is geworden voor toepassing bij overtredingen van de Opiumwet, moet, mijn inziens, voortvloeien uit een memo van de gemeente Coevorden en uit de enveloppenoverdracht die plaats heeft gevonden. Letterlijk staat in deze memo van de gemeente Coevorden, met als titel “Wijziging APV met betrekking tot sluiting horeca-inrichtingen” geschreven: met ingang van 4 juni jl. is het horecabedrijf “Lord Nelson”door de burgemeester gesloten voor een termijn van 3 maanden. De bevoegdheid om deze bestuursmaatregel te treffen, is opgenomen in artikel 13b van de Opiumwet. Dit artikel is op 21 april 1999 in werking getreden. [..] In de ledenbrief van 25 mei jl. merkt de VGN op dat in de APV als gevolg van bovengenoemde ontwikkeling gaten in de gemeentelijke handhavingbevoegdheid zijn ontstaan. [..] In geval van de sluiting van Lord Nelson is dit ondervangen voor deze gelegenheid gebruik te maken van artikel 58, lid 2APV. Of de strafrechter deze interpretatie accepteert is de vraag. Om die reden is met de politie de afspraak gemaakt dat regelmatig bij Lord Nelson controles gehouden zullen worden op de aanwezigheid van bezoekers. Eventuele bezoekers zullen weg worden gestuurd. Indien een aantal malen bezoekers worden aangetroffen, zal de gemeente gebruik maken van de bevoegdheid die artikel 5:28 Algemene wet bestuursrecht biedt om tot verzegelen van deze lokaliteit over te gaan. [..] Ten einde de APV aan te passen aan de aanwijzingen van de Opiumwet wordt het volgende voorgesteld: Aan artikel 58 een 3e lid toe te voegen waarin buiten twijfel wordt gesteld dat optreden op basis van dit artikel (tijdelijke sluiting van horeca-inrichtingen) geldt voor andere situaties dan waarvoor 13b Opiumwet is bedoeld. De VGN acht deze aanvulling raadzaam om een mogelijke discussie op dit punt uit te sluiten. Nee, niet de strafrechter, want die is nooit in beeld geweest, maar de plaatsvervangende bestuursrechter voelde aan, dat de discotheek op een onwettige
wijze voor de periode van drie maanden gesloten is geweest, derhalve komt deze plaatsvervangende rechter in zijn uitspraak met de conventionele draai van artikel 5:28 Algemene wet bestuursrecht op de proppen. Ja, de burgemeester van Coevorden wist wel degelijk dat hij bij de sluiting van de discotheek Lord Nelson d.d. 3 juni 1999, onbevoegd van bestuursdwang gebruik heeft gemaakt. In ons verweer en tijdens de zitting d.d. 9 november 2000 te Assen hebben wij verwezen naar een gerechtelijke uitspraak van de president van de Arrondissementsrechtbank Maastricht, die de eis van vier weken sluiten van een café, waar openlijk werd toegegeven dat softdrugs werden gebruikt, ongegrond verklaarde, omdat de verweerder, in deze de burgemeester van Heerlen, niet overeenkomstig het vermeld lokaal drugsbeleid heeft gehandeld. Volgens dit beleid had deze burgemeester, ter beteugeling van de geconstateerde handel in middelen, eerst een waarschuwing af moeten geven alvorens tot sluiting over te kunnen gaan. Voorts hechtte deze president er aan op te merken, zij het in dit verband ten overvloede, dat het in gevallen als onderhavige uit oogpunt van zorgvuldigheid de voorkeur verdient dat de aan de sluiting van een inrichting ten grondslag gelegde feiten niet alleen kenbaar zijn uit rapportages van de politie, maar ook de onderliggende processen-verbaal en mutatieformulieren, al dan niet geanonimiseerd, aan betrokken ter hand worden gesteld teneinde deze in staat te stellen bedoelde feiten te kunnen verifiëren. Deze openbaarheid van het Openbaar Ministerie om hiermee een zorgvuldig en eerlijk proces te garanderen, zou in mijn geval direct op de eerste dag na de inval reeds tot de ware aanleiding van de inval in mijn discotheek hebben geleid en ons zeer veel leed en kosten hebben bespaard. Het kunnen verifiëren van de ingebrachte gegevens zou eveneens een zeer nobel streven van het Openbaar Ministerie moeten zijn. Om vervolgens iets met de ingebrachte discrepanties, onwaarheden en strafbare feiten te doen, zal wel een utopie blijven. Omdat de gemeente Coevorden in tegenstelling tot de gemeente Heerlen geen vigerend drugsbeleid voor horecabedrijven heeft, staat het blijkbaar in deze de burgemeester van Coevorden en de plaatsvervangende rechters te Assen niets in de weg om bij mij elke procedure goed te keuren, elke straf te bedenken en deze straf vervolgens proportioneel te vinden. De afwezigheid van enig op wettelijk voorschrift gestelde verplichting doet daar niets aan af. Hoe minder wetten en voorschriften des te gemakkelijker er straffend gehandeld kan worden. Het overtreden van een aantal artikelen van de Wet bestuursdwang worden daarbij voor lief genomen. Naar aanleiding van de uitspraak van de president van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht beroep ik mij op Rechtsgelijkheid. De verboden uit de Opiumwet betreffen strafrechtelijke normen, waarbij het gemeentebestuur niet is belast met de handhaving ervan, wel het Openbaar Ministerie en dus is de inval, die volgens de hoofdofficier van justitie op basis van de Opiumwet plaats heeft gevonden, een strafrechtelijke aangelegenheid. De affaire
Lord Nelson mondt toch op een bestuursrechtelijke procedure uit zonder ooit bij een strafrechter te kunnen komen. Bij de invoering van artikel 13b Opiumwet d.d. 21 april 1999 (Stb. 20 april 1999, nr 167) zijn een aantal APV's betreffende de Opiumwet (waaronder artikel 58 APV) in de gemeente Coevorden bij wet ongeldig geworden. De algemene bestuursdwangregeling uit de Gemeentewet biedt in een dergelijk geval geen handhavingsbevoegdheid voor het gemeentebestuur. De bevoegdheid tot bestuurlijke normen in de Opiumwet dient derhalve te worden gecreëerd. Met betrekking tot de uitoefening van bestuursdwangbevoegdheid door de burgemeester uit onderhavig artikel 13b, kan de gemeenteraad op basis van artikel 148 Gemeentewet algemene regels stellen. Ten tijde van de inval in Lord Nelson d.d. 28 mei 1999 bestonden er geen wettelijk geldende regels, die de burgemeester van Coevorden de bestuursbevoegdheid verleenden bestuursdwang uit te oefenen bij toepassing van de Opiumwet. Ten tijde van de inval d.d. 28 mei 1999 in Lord Nelson was de gemeente Coevorden niet in het bezit van een lokaal vastgesteld middelenbeleid in en rondom horecagelegenheden. Daarnaast geldt nog het feit dat volgens artikel 13b Opiumwet pas strafrechtelijk kan worden opgetreden bij een overtreding, waarbij wordt aangetekend dat middelengebruik, dat in eerste instantie mij wordt verweten, niet in de Opiumwet wordt genoemd. Als er nationaal geen wet tegen middelengebruik bestaat én lokaal geen wettelijk geldende regels bestaan voor middelenbeleid in en rondom horecabedrijven, in hoeverre kunnen in deze overtredingen worden begaan die bestuursdwang bij vermeend middelengebruik rechtvaardigen, is mijn grote vraag? Deze vraag stellen justitie, de plaatsvervangende rechters, de burgemeester en de Inspecteur van de Drank en Horeca zich niet. Zij vinden zelfs gebruik van middelen al een overtreding in het kader van de Opiumwet om een inval in een discotheek alwaar bij voorbaat onschuldige bezoekers aanwezig zijn, voldoende reden om deze te kunnen rechtvaardigen en plaats te laten vinden. Dit vermeend middelengebruik geeft justitie, de plaatsvervangende rechters, de burgemeester én de Inspecteur van de Drank en Horeca tevens voldoende aanleiding om de discotheek met onmiddellijke ingang voor drie maanden te moeten sluiten en als straf op straf de horecavergunning in te moeten trekken van die van mijn vrouw en die van mij voor een periode van 5 jaren, een periode, die door de plaatsvervangende rechter wordt omgezet in onbepaald. Middelenbezit gaat daarvoor bij hen met een dermate zekerheid over in handel, dat hierna vanzelfsprekend in de nabije toekomst de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, woon- en leefklimaat zouden kunnen worden verstoord. Zoals uit artikel 13b Opiumwet blijkt, voorziet deze niet in de bevoegdheid van de burgemeester tot uitoefening van bestuursdwang in geval er uitsluitend sprake is van "het aanwezig hebben" van drugs. Het moet gaan om het aanwezig hebben gericht zijn op de verkoop, het afleveren of het verstrekken.
De ratio hiervan is dat de aanwezigheid voor eigen gebruik doorgaans geen overlast veroorzaakt en dan ook geen aanleiding vormt voor toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen (Rapport van de Tweede Kamer vergadering 1997-1998, 25 324). Uit geen enkel geldig politierapport van voor de inval d.d. 28 mei 1999 is gebleken dat in mijn discotheek sprake was van handel in middelen. Ook tijdens de inval heeft de politie niet geconstateerd dat er handel in middelen plaats vond. Noch uit de Opiumwet of uit het rapport van de Tweede Kamer vergadering 19971998, 25 324, kan de conclusie worden getrokken, dat bij het enkel in bezit hebben van middelen bestuursdwang mag worden toegepast ter bescherming van de openbare orde. Ook bij het enkel aanwezig hebben van middelen in Lord Nelson te Coevorden beseffen de burgemeester, justitie en de plaatsvervangende rechters dit terdege en daarom maken zij van dit bezit, handel in middelen, derhalve verstoring van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid. De burgemeester van Coevorden mag vervolgens draconische maatregelen nemen om de inwoners van Coevorden te beschermen tegen vermeend overlast, door na een sluiting van drie maanden, vervolgens mijn horeca-vergunning en die van mijn vrouw voor een periode van 5 jaren te trekken, terwijl hij en justitie weten, dat geen overtredingen zijn begaan. De reikwijdte van artikel13b Opiumwet is beperkter, dan die van artikel 2 en 3 van de Opiumwet en strekt zich tot toezicht op voor publiek openstaande ruimten. De sluitingsbevoegheid van de burgemeester is uitsluitend toegespitst op handelingen, die zich daar voordoen. Uit memorie van toelichting uit het eerder genoemde rapport van de vergadering van de Tweede Kamer blijkt dat met “voor publiek toegankelijke lokalen” wordt bedoeld alle gelegenheden, die –al dan niet met enige beperking, zoals entreegeld- vrijelijk toegankelijk zijn. Met behulp van tekstuele spitsvondigheden beweert de burgemeester, dat mijn privéruimte een essentieel onderdeel uitmaakt van de horecagelegenheid. Echter, doordat de ruimte boven de discotheek met een slot was vergrendeld en de politie bij het onwetmatig betreden van mijn privé-ruimte, daarvoor een slot heeft moeten forceren, toont dit overduidelijk aan dat de bovenverdieping een niet voor publiek toegankelijke ruimte is. Omdat de plaatsvervangende rechters tijdens de zittingen niets over het slotje voorgeschoteld krijgen, omdat het pas in het tweede geheel herzien proces verbaal van bevindingen onder ambtseed opgemaakt wordt vermeld en zij deze niet hebben gekregen resp. niet hebben willen gebruiken maar toch hebben aangehaald, kunnen de rechters onbeperkt en zonder wroeging naar de privé-ruimte boven de discotheek verwijzen als is het een gebruikersruimte geweest. De bevoegdheid om strafrechtelijk over deze ruimte te oordelen is in deze niet aan de burgemeester. Toch wordt het gehele pand op basis van het in dit kader niet geldige artikel 58:2 APV Coevorden voor publiek gesloten. Zoals gezegd vaardigt de burgemeester van Coevorden op 14 juli 1999, één dag na de uitspraak van de plaatsvervangende rechter, het intrekken van de
horecavergunning gedurende een periode van 5 jaren als straf op straf uit, vanwege het voor kunnen doen van feiten, die de openbare orde, zedelijkheid veiligheid van leef en woonklimaat zouden kunnen aantasten. Tegen deze beslissing wordt beroep bij de bestuursrechter aangetekend. Dit proces wordt gewonnen althans zo lijkt het. De plaatsvervangend rechter geeft ons gelijk en sommeert de burgemeester en mij gezamenlijk te regelen dat de discotheek weer open gaat. De burgemeester eist tijdens deze onderhandelingen, waar mijn advocaat, de plaatsvervangende wijkchef, die mede als leidinggevende actief bij de inval betrokken was, mijn zus en vrouw aanwezig waren, meteen, dat vijf personen met middelenbezit gedurende een periode van twee jaren niet meer in de discotheek mogen komen. Na langdurig onderhandelen worden dit de vier personen met daadwerkelijk bezit van middelen tijdens de inval. Afgesproken wordt, dat het persbericht niet het woord voorlopige zou bevatten. Dit blijkt ijdel te zijn. De burgemeester laat meteen een negatief persbericht de deur uit gaan met de strekking, dat Lord Nelson voorlopig open mag blijven. De pers is aan mijn zijde en spreekt verbazing maar ook blijdschap en waardering uit over het feit dat de discotheek weer open is. De planologische doelstellingen van de burgemeester komen nu in het geding. Echter, de realisatie van een goede aanvoerroute naar de markt van Coevorden duldt geen uitstel. Heropening van Lord Nelson Direct de eerste avond na heropening komt de politie op intimiderende wijze de discotheek van binnen controleren. Binnen een maand vinden drie interne controles plaats. Daarna wordt de discotheek op last van de burgemeester gedurende een periode van anderhalf jaar wekelijks van buiten gecontroleerd. De plaatsvervangende rechter geeft mijn vrouw en mij op 7 september 1999 gelijk in het feit, dat wij onze discotheek na drie maanden weer mogen openen en dat het besluit van de burgemeester voorlopig wordt opgeschort tot de zitting. Het onderhandelen met de burgemeester in opdracht van de plaatsvervangende rechter betreuren wij heden ten dage enorm en wel om de volgenden redenen: • door chantage van de burgemeester wordt ons afgedwongen, dat vier personen niet meer in de discotheek mogen komen. Wij verklaren hen hierdoor schuldig aan feiten, die justitie heeft geseponeerd. Wij bestraffen hen zelfs door eigen rechter te spelen. Het terugdraaien van deze afspraak leverden een boze brief van de burgemeester op. • De burgemeester heeft nu een extra handvat om ons in diskrediet te brengen. • De plaatsvervangend rechter doet geen uitspraak, derhalve komt van de zitting niets op papier te staan en geeft de griffier ons geen verslag van hetgeen tijdens de zitting is gezegd en is afgesproken. Met andere woorden voor mij staat niets op papier van hetgeen tijdens de zitting is besproken. Derhalve verwijst de burgemeester telkenmale en uitsluitend naar de voor hem gunstige eerste uitspraak van dezelfde plaatsvervangende rechter uitgesproken d.d. 13 juli 1999.
Door mijn zwager is veelvuldig met de griffier gesproken om alsnog een verslaglegging van de zitting d.d 7 september 1999 te kunnen krijgen. Dit is niet gelukt omdat geen verslaglegging plaats heeft gevonden werd medegedeeld. Bij mijn weten is het verplicht dat van een zitting een schriftelijk verslag wordt gemaakt. Ook de tweede plaatsvervangende rechter verwijst uitvoerig naar deze eerste uitspraak. De tegenaanval en wraak Op zaterdagmiddag 16 september 1999 komt de tegenaanval van de brigadier en het hoofd Regionale Criminele Inlichtingen Dienst te Coevorden en de eindverantwoordelijke officier van justitie te Assen. Dit contact resulteert in een compleet herschreven proces verbaal van bevindingen over de inval, twee compleet nieuwe processen verbaal, een verlopen proces verbaal en een valse aangifte bij justitie over het feit dat ik tijdens de inval middelen in mijn bezit heb gehad. ’s Avonds vindt nog een interne controle in de discotheek plaats. Met andere woorden politie, justitie en de burgemeester zijn op zaterdag 16 september direct en indirect intensief met de discotheek bezig. Justitie, die tot op dit moment nog geen enkel officieel document over de inval bleek te (willen) bezitten maar wel de eindverantwoording opeist! Summier overzicht van andere slechte ervaringen met het Openbaar Ministerie Op 14 juni 1999 liegt de eindverantwoordelijke officier van justitie over het feit niet in het bezit te zijn van het eerste proces-verbaal van bevindingen, dat dan reeds een tweetal mutaties heeft ondergaan. Hij weet dat dit proces-verbaal op dat moment nog aangepast moet worden aan de gerezen omstandigheden door het instellen van mijn beroep tegen de gang van zaken en hij weet dat dit proces-verbaal, daarna de geantidateerde datum van 31 mei 1999 krijgt. Vervolgens stuurt zijn Openbaar Ministerie dit proces-verbaal precies één werkdag voor het eerste kortgeding naar mij op, te weten op zaterdag 3 juli 1999. Op 14 juli 1999 meldt deze officier van justitie wederom nog geen enkel procesverbaal van bevindingen te hebben ontvangen, dit terwijl hij wel eindverantwoordelijke voor de inval is (geworden) en er reeds een eerste kortgeding met een uitspraak plaats heeft gevonden. Op 29 september 1999 heeft het Openbaar Ministerie wederom een gemuteerd en aan de omstandigheden aangepast proces-verbaal van bevindingen ontvangen. Deze komt vervolgens in de archieven, de eerste verdwijnt schielijk. Enkele maanden later, nadat eerst de hoofdofficier van justitie zich over beide gemuteerde processen-verbaal van bevindingen heeft gebogen en daarbij geen enkele onvolkomenheid heeft geconstateerd, erger nog, alle gangen van zaken als normale procedures heeft bestempeld, meldt de plaatsvervangend hoofdofficier te Assen weer enkele maanden later, dat het betreffende proces-verbaal met vermeende datum 31 mei 1999 met kenmerk PL033A/99-126991 nooit in bezit van justitie is geweest. Weer enkele maanden later gebruikt een andere plaatsvervangende rechter wel het proces verbaal, dat niet meer bestaat en nooit in bezit van het eindverantwoordelijk Openbaar Ministerie is geweest. Waar, zoals gezegd de griffier, de hoofdofficier en de plaatsvervangend rechters het betreffende proces-verbaal van bevindingen vandaan hebben gehaald, dat eveneens naar een drietal commissies en naar de inspecteur van de Drank en Horecawet is
gestuurd, moet zeker een ondergeschikte rol blijven vervullen, omdat zij hier absoluut niet nader op in gaan, net zoals zij op een legio andere zaken zeer bewust niet op in gaan. Het Ressortparket te Leeuwarden daar in tegen heeft alleen het geheel herzien proces verbaal van bevindingen ontvangen. Het proces verbaal waar ik niet meer gebruik maar handel in middelen en alles geseponeerd moet worden door er inhoudelijk niet op in te gaan, omdat ik in bezit van middelen en in de later herziene brief in het bezit van enkele grammen cocaïne ben geweest. De burgemeester van Coevorden schreef zelfs over het gemuteerde, geantidateerde en tijdelijk verdwenen proces-verbaal van bevindingen, dat dit proces-verbaal de basis vormde waarop de rechter zijn oordeel vormde. Deze basis is nu verdwenen want het proces-verbaal bevindt zich niet meer op de geëigende plaats in het politiedossier! Ja wel hoor, want vanwege deze sterke, “solide” basis gebruikt de tweede plaatsvervangende rechter uitsluitend en bijna hoofdzakelijk dit proces verbaal voor zijn pleidooi, daarbij tevens al onze tegenargumenten negerend. Enveloppen doen in deze wonderen. Op 7 augustus 2000 heb ik een zestal nieuwe aangiften bij de Arrondissementsrechtbank te Assen ingediend, waaronder de aangifte van het strafbaar feit: het met voorbedachten rade onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester van Coevorden. Wederom trekt het Openbaar Ministerie te Assen de conclusie dat er geen sprake is van een strafbaar feit. In beroep gaan volgens de artikel 12 procedure wordt overwogen, maar heeft weinig zin gezien de slechte ervaring in een eerdere procedure. Daarbij komt nog het feit dat 99% van de ex artikel 12 procedures a-priori ongegrond worden verklaard, zie het IRM-rapport op Internet. Strijdvaardigheid De strijd opgeven tegen ambtenaren, die reeds een topinkomen genieten en derhalve niets meer te wensen zouden moeten hebben, die tevens bij verlies van deze affaire geen enkel financieel risico lopen en daardoor eindeloos met deze strijd door kunnen gaan, die in deze affaire daarbij onuitputtelijk kunnen putten uit overheidsgelden, terwijl financieel eigen gewin toch de eerste én enige primaire drijffactor is geweest, die onbeperkt en geheel gratis allerlei juridische ondersteuningen op kosten van de gemeenschap kunnen inroepen, ook al hebben zij daarbij op een groot aantal fronten zelf de wetten overtreden en in deze een scala aan leugens hebben verkondigd, die ambtenaren, die eindeloos gebruik kunnen maken van allerlei commissies en instanties met als belangrijkste criteriumeis: wiens brood men eet diens woord men spreekt, die vanwege hun functies, kennis en tijd bevoegdheden bezitten om in deze affaire allerlei taken te kunnen delegeren, mandateren en uit besteden onder de mom van verstoring van de openbare orde, zedelijkheid, veiligheid, leef- en woonklimaat, wetende dat zij daarbij a-priori de publieke opinie aan hun zijde hebben, die strijd tegen die ambtenaren opgeven zou dom zijn, omdat zij dom zijn en daardoor en daarbij in deze affaire een dermate arsenaal aan straf- én verwijtbare feiten hebben gepleegd, dat zelfs leken deze nu doorzien. De vraag rijst alleen wanneer spat voor die ambtenaren de ballon met fraude en leugens uiteen?
Omdat ik in deze een eindeloos geduld heb, ik reeds een aantal stappen verder ben, dan deze brief, ik geleerd heb, hoe ik het niet aan moet pakken, ik de tijd aan mijn zijde heb en ik continu constateer hoe er wederom ambtelijke fouten en strafbare overtredingen door die ambtenaren worden begaan, waardoor er nog meer valse lucht in de ballon met fraude en leugens wordt geblazen, hoef alleen maar af te wachten tot het moment, dat de ballon van zelf ontploft. Ontploffen zal deze zeker, daarvoor zit er teveel valse lucht in! Tenzij, minnelijke schikking met genoegdoening van de geleden én gemaakte materiele én immateriele kosten én schade als ventiel kan fungeren, waarmee de gerezen spanning in de ballon met valse lucht kan worden verminderd c.q. kan worden geëlimineerd. Reductie van de druk op de affaire Lord Nelson ligt geheel in handen van de wederpartij. In deze onderneem ik tot zo’n toenadering geen enkele verdere stap dan deze handreiking, omdat mijn strijd gemakkelijk is. Want wat de officieren van justitie te Assen op schrift stellen over de affaire Lord Nelson berust veelal op leugens en wat zij verzwijgen ligt voor hen zeer gevoelig. Als voorbeeld volgt in tabelvorm een scala zeer gevoelige onderwerpen in de affaire Lord Nelson, die angstvallige worden verzwegen c.q. worden omzeild. Tabel: Verzwegen feiten, die zeer gevoelig liggen in de affaire Lord Nelson De aanleiding van de inval d.d. 28 1999 De getoonde passiviteit in Heerlen én op de route van Heerlen naar Coevorden om daarna actief onschuldige discotheekbezoekers te belasten met een inval van politie. Onwettig optreden van de politie in de nacht van 27 op 28 mei 1999 in de discotheek Lord Nelson Mijn cocaïnegebruik dat mede de aanleiding tot de inval moest zijn geweest en de overige RCID informatie dien aangaande. Het aantal verdachten met middelen (zeven, zes, vijf of vier) Het aantal bezoekers tijdens de inval (14, 13 of 12) De afwezigheid van een officier van justitie tijdens de inval De afwezigheid van de machtiging van de rechter commissaris die verplicht vertoond moet worden Het betreden van mijn afgesloten privé-ruimte boven de discotheek zonder machtiging én zonder toestemming te hebben gevraagd Het omdoen van handboeien bij iedereen zonder vooraf verdachte te zijn geweest. Tegen mij liep namelijk geen gerechtelijk vooronderzoek Het inwendig fouilleren van een vrouwelijke bezoekster in de herentoilet hangend boven de urinoirbak zonder vooraf verdachte met ernstige bezwaren te zijn geweest Het lichamelijk en fysiek gehanteerd geweld door politie leidend tot verwondingen De fictieve gebruikersruimte boven de discotheek De aangerichte vernielingen door politie Het personeel, dat ik niet in dienst heb Het personeel, dat achter de bar handelt in coke en ik niet in dienst heb Het personeel, dat gebruikt en ik niet in dienst heb De gevonden hoeveelheden middelen
De constitutie en consistentie van de middelen gebaseerd op wettelijk bepaalde analysemethodieken die zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen in aanwezigheid van een lijfelijk aanwezige officier van justitie De gevonden hoeveelheden middelen op de diverse plaatsen De diverse vindplaatsen met middelen De diverse attributen op de bovenverdieping die in samenhang een gebruikersruimte zouden moeten uitstralen De diverse aangetroffen steekwapens Het met voorbedachten rade onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang door de burgemeester van Coevorden De Algemene Plaatselijke Verordeningen in zake drugsbeleid die door het inwerkingtreden van artikel 13b onwettig zijn geworden. Het niet aanwezige beleid voor drugs in en rondom horecagelegenheden door de Locale Driehoek uitgewerkt. Bestuursrechtelijke cq strafrechtelijk procedures die gevolgd moet worden De foto’s van de aanwezigen met middelen Het vernietigen van deze foto’s Het eerst proces verbaal van bevindingen door eigen waarnemingen van de brigadier opgesteld, met als zeer belangrijke gegeven dat mijn cocaïnegebruik van horen zeggen is en dit gegeven toch uit de schriftelijk RCID rapporten, opgesteld door het hoofd RCID, heeft gehaald, ten minste zo heeft hij dit opgeschreven. Dit feit, het gebruik van cocaïne, is de mede aanleiding tot de inval geweest. Dit proces verbaal van bevindingen is dus ook een proces verbaal van HOREN ZEGGEN. Het groot aantal onwaarheden dat in dit eerste proces verbaal van bevindingen/van horen zeggen staat vermeld. Het aantal mutaties dat dit proces verbaal van bevindingen/van horen zeggen heeft ondergaan. Het tweede proces verbaal van bevindingen. Het groot aantal onwaarheden, dat in dit tweede proces verbaal van bevindingen staat vermeld. Het tweede proces verbaal van bevindingen met strafbare feiten die achteraf zijn verzonnen. De twee nieuwe processen verbaal vier maanden na de inval door het hoofd RCID opgesteld. Het groot aantal vormfouten, dat deze beide processen verbaal bevatten. Het RCID rapport, dat reeds drie maanden voor de inval uit de politiearchieven verdwenen had moeten zijn. De valsheden in geschrifte door de officieren van justitie en door politie gepleegd. Het groot aantal onwaarheden door burgemeester van Coevorden jegens mij op papier gesteld. Het niet willen verstrekken van relevante voor mij ontlastende informatie, waardoor eerlijke en behoorlijke procesvoeringen in het geding zijn gekomen. De twee enveloppen na afloop van de zitting voor de plaatsvervangend rechter, die deze in ontvangst nam. Hierdoor werd ernstige nadeel berokkend aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak.
De artikel 12 procedure met de mededeling hier inhoudelijk niet op in te gaan. De artikel 12 procedure met de conventionele draai, dat niet de daders de schuldigen zijn maar ik, omdat ik in bezit van middelen ben geweest. Het geheel herschrijven van een officiële brief door een hoofdofficier van justitie, waarin o.a. het middelenbezit wordt verdraaid tot bezit van grammen cocaïne. Het geheel ontkennen van ontvangst van een proces verbaal van bevindingen, terwijl deze wel naar meerdere overheidsinstanties wordt gestuurd. Het indienen van een officiële aangifte wetende dat dit feit niet plaats heeft gevonden. Het stelselmatig overtreden van artikel 162 Wetboek van Strafvordering. In een 52 bladzijden tellend weerwoord over de twee processen verbaal van bevindingen opgesteld onder ambtseed door de brigadier heb ik alle onderwerpen die de brigadier in zijn proces verbaal aanhaalde kunnen weerleggen en kunnen aantonen dat van wat hij heeft opgeschreven niets klopte. Niemand en dan ook niemand is daarna inhoudelijk op deze argumenten ingegaan. Alleen de hoofd officier van justitie heeft meegedeeld dat het herschrijven van een proces verbaal een normale gang van zaken is. Inhoudelijk is ook zij op geen enkel argument ingegaan. Omdat de plaatsvervangende rechter hoofdzakelijk het eerste proces verbaal van bevindingen onder ambtseed opgesteld door de brigadier gebruikt, meld ik hier nogmaals dat alle en dan ook alle onderwerpen die de brigadier in zijn proces verbaal van bevindingen en van horen zeggen op waarschijnlijk de datum 31 mei 1999 heeft gehanteerd niet met de waarheid en de realiteit overeen komen! Hierbij verwijs ik nogmaals naar mijn 52 bladzijden tellend betoog dat als bijlage wordt meegeleverd. Zoom ik op deze tabel in, dan kan er tekstueel het volgende vermeld worden. Dat de politie na de inval als afleidingsmanoeuvre alles opklopt, grote leugens opschrijft én verkondigt, aanwezigen op papier doet verdwijnen, valsheid in geschrifte pleegt, alleen over cocaïne spreekt zonder dit gerechtelijk te hebben onderzocht, een gebruikersruimte verzint, een valse aangifte bij justitie betreffende mijn bezit indient en vervolgens wekelijks de discotheek gedurende meer dan een jaar soms van binnen en van buiten zeer nadrukkelijk in de gaten houdt, kan door collusie ongehinderd plaats vinden, doordat bepaalde ambtenaren van verschillende disciplines elkaar op alle fronten indekken. Daar overheen komt de burgemeester met de sluiting van de discotheek en het intrekken van mijn horecavergunning. Zijn bedoeling was de discotheek in handen te krijgen, zodat in de nabijheid een nieuw gemeentehuis kan worden gebouwd met goede aan- en afvoerroutes. De officieren van justitie te Assen en Leeuwarden zien in dit alles geen kwaad en ondersteunen politie en de burgemeester met behulp van leugens en valsheid in geschrifte. Ja enkele officieren van justitie plegen hierbij zelfs valsheid in geschrifte en negeren zij daarbij vele discutabele en strafbare feiten door enkele ambtenaren gepleegd, door hier (bewust en soms verplicht) inhoudelijk niet op in te gaan en daarbij liegen zij tevens keer op keer op keer.
Omdat ik aantoon, dat elk van de genoemde ambtenaren bij deze collusie een scala aan strafbare feiten hebben gepleegd, spreek ik in dit verband van een criminele organisatie. Hierbij maakt elke ambtenaar tevens misbruik van bevoegdheden voortvloeiend uit zijn/haar specifieke functie. Voor elke ambtenaar volgt hieronder een overzicht van de strafbare feiten.
Hoofd RCID Overzicht van de strafbare feiten in de affaire Lord Nelson te Coevorden begaan door het hoofd RCID district Drenthe. Als hoofd RCID én directe chef van de brigadier, die tijdens de inval de operationele leiding had, wordt het hoofd RCID verantwoordelijk gesteld voor: •
• • • • •
• • • • • • • •
het zonder verdachte te zijn geweest én zonder een gerechtelijk vooronderzoek én zonder heterdaad initiëren en laten uitvoeren van bevoegdheden voortvloeiend uit de Opiumwet, zonder daarbij vooraf strafbare feiten aangaande de Opiumwet te hebben geconstateerd, het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn discotheek door zijn medewerkers, daarbij lokaalvredebreuk veroorzakend het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn privé-ruimte door zijn medewerkers, daarbij huisvredebreuk veroorzakend het laten aanbrengen van vernielingen in de discotheek door zijn medewerkers, het zonder verdachte te zijn laten boeien van alle aanwezigen, hierbij de integriteit van de lichamen van alle aanwezigen te hebben aangetast, het zonder ernstige vermoeden iedereen verdachte te maken om zodoende aan lichaam te kunnen fouilleren van alle aanwezigen, waarbij één dame zonder vooraf verdachte met ernstige bezwaren te zijn geweest, inwendig op middelen werd onderzocht het overtreden van de Privacywet door het indienen van een reeds maanden verouderd proces-verbaal, het laten overtreden ven enkele artikelen vermeld in de Politiewet het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Grondwet het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Wet op Binnentreden het mede indienen van een aangifte wetende, dat dit feit niet door mij is gepleegd. Het mede indienen van een compleet herzien proces verbaal van bevindingen onder ambtseed opgesteld. Hierdoor is hij mede schuldig aan het plegen van meineed en aan het misleiden van de rechtbank. lid te zijn van een criminele organisatie, bestaande uit functionarissen werkzaam bij justitie, gemeente en politie, misbruik te hebben gemaakt van zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de functie hoofd RCID.
De brigadier Overzicht van de strafbare feiten in de affaire Lord Nelson te Coevorden begaan door de brigadier. Als operationeel leidinggevende van de inval heeft de brigadier de volgende overtredingen begaan: •
•
het zonder verdachte te zijn geweest én zonder een gerechtelijk vooronderzoek én zonder heterdaad initiëren en uitvoeren van bevoegdheden voortvloeiend uit de Opiumwet, zonder daarbij vooraf strafbare feiten aangaande de Opiumwet te hebben geconstateerd, het onbevoegd en zonder machtiging betreden van mijn discotheek daarbij lokaalvredebreuk veroorzakend
• • • • • • • • •
• • •
• • •
het onbevoegd en zonder machtiging betreden van mijn privé-ruimte, daarbij huisvredebreuk veroorzakend het aanbrengen van vernielingen in de discotheek, het, zonder vooraf verdachte te zijn geweest, boeien van alle aanwezigen, waarbij de integriteit van de lichamen van alle aanwezigen, ook de mijne, is aangetast. het zonder ernstige verdachte te zijn (inwendig) aan lichaam fouilleren van alle aanwezigen, het overtreden van de Privacywet door het indien van een maanden verouderd proces-verbaal, het overtreden van enkele artikelen vermeld in de Politiewet het overtreden van enkele artikelen vermeld in de Grondwet het overtreden van enkele artikelen vermeld in de Wet op Binnentreden het indienen van een aangifte wetende, dat het strafbaar feit niet door mij is gepleegd. Omdat het opstellen van de processen verbaal onder ambtseed zijn uitgevoerd wordt hij beschuldigd van het plegen van meineed en van misleiding van de rechtbank valsheid in geschrifte te hebben gepleegd door eerst bewust één aanwezige niet op de presentielijst op te laten nemen en vervolgens door daarna een tweede bewust van de presentielijst af te voeren, valsheid in geschrifte te hebben gepleegd door een proces-verbaal van bevindingen te antidateren, valsheid in geschrifte te hebben gepleegd door in de processen-verbaal van bevindingen met een groot aantal onwaarheden te komen, zoals het aantal aanwezigen tijdens de inval, het aantal personen met middelenbezit, de personeelsleden, de personeelsleden met middelengebruik, de personeelsleden met middelenbezit, de personeelsleden die in middelen handelen, de hoeveelheden gevonden middelen, de constitutie van de middelen, beweren mij niet te hebben geboeid, de gebruikersruimte, de attributen in de gebruikersruimte, de middelen die in de kast zijn aangetroffen, beweren dat deze uit cocaïne bestaan en beweren dat een groot aantal aanwezigen tijdens de inval onder invloed van middelen verkeerde. Deze valsheden in geschrifte zijn grotendeels onder ambtseed gepleegd, waardoor hier sprake is van het plegen van meineed en het misleiden van de rechtbank, smaad te hebben gepleegd door informatieverstrekking in het eerste persbericht van politie en aan de inspecteur van de Drank en Horecawet misbruik te hebben gemaakt van zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de functie van brigadier van politie, lid te zijn van een criminele organisatie, bestaande uit functionarissen werkzaam bij justitie, gemeente en politie.
Daarnaast verspreekt de brigadier zich over het feit, dat er wel degelijk connecties met Heerlen moeten bestaan, omdat de politie van Heerlen hem 's avonds heeft gebeld (zie het rapport van de klachtencommissie van politie).
Burgemeester Overzicht van de strafbare feiten begaan door de burgemeester in de affaire Lord Nelson te Coevorden. Als burgemeester wordt hij ook verantwoordelijk gehouden voor alle gedragingen van zijn lokale politiefunctionarissen tijdens én na de inval in Lord Nelson d.d. 28 mei 1999 te Coevorden. Derhalve volgt een opsomming van de meeste feiten alwaar het hoofd RCID ook verantwoordelijk voor wordt gehouden aangevuld met een reeks andere overtredingen. •
• • • • • • • • • • • • •
• • •
Het zonder verdachte te zijn én zonder een gerechtelijk vooronderzoek én zonder heter daad initiëren en uit laten voeren van bevoegdheden voortvloeiend uit de Opiumwet, zonder vooraf strafbare feiten aangaande de Opiumwet te hebben geconstateerd, het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn discotheek daarbij lokaalvredebreuk te hebben veroorzaakt het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn privé-ruimte, daarbij huisvredebreuk veroorzakend het laten aanbrengen van vernielingen in de discotheek, het laten boeien van alle aanwezigen zonder verdachte te zijn geweest. De integriteit van de lichamen van alle aanwezigen, inclusief de mijne, is hierbij aangetast. het zonder ernstige verdachte te zijn aan lichaam laten fouilleren van alle aanwezigen, waarbij één dame zonder reden van ernstige bezwaren inwendig op middelen is onderzocht. het laten overtreden van de privacywet door het laten indienen van een maanden verouderd proces-verbaal, het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Politiewet het mede indienen van een officiële aangifte bij justitie wetende, dat dit feit niet door mij is gepleegd, het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Grondwet het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Wet op Binnentreden het overtreden van enkele artikelen vermeld in de Wet Algemeen Bestuursrecht met name in het hoofdstuk over bestuursdwang, het met voorbedachten rade onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang, wetende dat de Algemene Plaatselijke Verordeningen nog niet in orde zijn en dat er in Coevorden geen vigerend drugsbeleid voor horecabedrijven aanwezig is, misbruik te hebben gemaakt van de bevoegdheid voortvloeiend uit de Drank en Horecawet met de bedoeling de discotheek voortijdig failliet te doen laten gaan, zodat de gemeente Coevorden bepaalde planologische doelstellingen met (persoonlijk) financieel gewin kan realiseren, misbruik te hebben gemaakt van zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de functie van burgemeester, zoals het wekelijks nadrukkelijk laten controleren van de activiteiten in en rond de discotheek door de lokale politie het plegen van smaad door actieve informatieverstrekking richting publiek en scholen te hebben verstrekt alvorens dit eerst aan de beheerders kenbaar te hebben gemaakt, lid te zijn van een criminele organisatie, bestaande uit functionarissen werkzaam bij justitie, gemeente en politie.
Leugens van de burgemeester van Coevorden De belangrijkste verkondigde en/of op schrift gestelde onwaarheden van deze burgemeester in de affaire Lord Nelson zijn, het: • liegen over het gerechtelijk vooronderzoek, • liegen over de gebruikersruimte als zijnde een essentieel onderdeel van de discotheek, • liegen over de vindplaatsen van de middelen, • liegen over de samenhang van de verpakking, • liegen over het personeel, • liegen over mijn verantwoordelijkheid voor geweldsdelicten, die zijn begaan gedurende de afgelopen twee jaren in Coevorden, • liegen een centrum voor dealers te zijn, • liegen dat algemeen bekend is dat als men cocaïne wil hebben men dit in Lord Nelson kan verkrijgen, • liegen een gevaar voor de zedelijkheid, veiligheid en openbare orde te zijn, • liegen dat deze feiten zich in de discotheek hebben voorgedaan, • liegen over het feit dat de lokale coffeeshopbeheerder de ontstane vraag naar cocaïne niet meer aan kan sinds Lord Nelson gesloten is, • liegen een sex-etablissement in Coevorden te willen oprichten en • liegen over het feit dat hij niets van de bouwactiviteiten en plannen in de naaste omgeving van de discotheek af weet, omdat het volgens hem een oud bestemmingsplan betreft, dit terwijl bekend is, dat nieuwbouw van de Rabobank en het gemeentehuis van Coevorden in de naaste omgeving van de discotheek worden gepland. Het nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad van Coevorden is op 9 december 2000 goedgekeurd. Het realiseren van zo’n ingrijpend plan duurt jaren, alleen de burgemeester weet hier niets van af • liegen geen belangstelling voor het pand Schoolstraat 18 te Coevorden te hebben Hieronder volgt een chronologisch overzicht van de activiteiten van de burgermeester van Coevorden (B) rondom Lord Nelson • Na de inval d.d. 28 mei 1999 verzuimt B. zijn politie ter verantwoording te roepen. • B. verstrekt actieve informatie met emotionele uitlatingen richting de pers, waardoor een negatieve toonzetting wordt gecreëerd. In dit persbericht staat dat B geschrokken is van hetgeen in Lord Nelson is gebeurd en meldt hij dat hij disciplinaire maatregelen zal treffen. • B. verschaft actieve informatie richting derden, waardoor de strafmaat eerder aan derden bekend is dan aan de beheerders van Lord Nelson. Hierbij heeft hij actief op scholen laten omroepen dat Lord Nelson voor een periode van drie maanden dicht moest. • B. ordent begin juni 1999 een brandveiligheidskeuring van de discotheek • B. eist vervolgens een bouwtechnische keuring van de discotheek, omdat de brandveiligheidskeuring niets voor hem opleverde. • De discotheekbeheerders moeten op 2 juni 1999 bij B. komen voor tekst en uitleg, waar hen wordt verteld wat hun strafmaat is met als boodschap dat alles geheel te wijten is aan eigen handelen. • B. ordent op 3 juni 1999 de sluiting van de discotheek voor een periode van 3 maanden in plaats van 1 jaar, omdat enkele APV's nog niet klaar zijn.
•
B. laat begin juni 1999 mede door de Lord Nelson affaire algemeen plaatselijke verordeningen in het kader van de Opiumwet aanpassen, die op zijn vroegst eind juli door de gemeenteraad Coevorden goedgekeurd kunnen worden. • B. schrijft eind juni een brief aan de officier van justitie om zijn standpunten omtrent Lord Nelson kracht bij te zetten. In deze brief vermeldt B. de tweede strafmaat: 5 jaren ontheffing van de horecavergunning van de heer Beukeveld. In deze brief wordt Beukeveld tevens voor een groot aantal feiten verantwoordelijk gesteld. Mevrouw H. Beukeveld van de Belt wordt in deze brief niet genoemd. Op dit moment voldoet zij kennelijk nog aan de zedelijkheidseisen. • Op 3 juli 1999 krijgt Beukeveld een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen over de inval, waarin staat dat de inval mede door zijn cocaïnegebruik plaats heeft gevonden. • De uitspraak van het eerste kortgeding is op 13 juli 1999. • B. trekt op 14 juli 1999 de vergunning van de heer Beukeveld én van mevr. Beukeveld van de Belt voor de duur van 5 jaren in wegens verstoring van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid mede vanwege de zeer waarschijnlijke kans op een recidief. Veel van de onderbouwende tekst wordt van de officier van justitie geleend. Hoe dat zo snel plaats heeft kunnen vinden, is een raadsel. • Op 24 juli 1999 zijn de APV’s betreffende artikel 13b Opiumwet aangepast en goedgekeurd door de gemeenteraad van Coevorden. • Na het tweede kortgeding tegen de 5 jaren intrekking van de vergunning begin september 1999 vindt op aanraden van de officier van justitie te Assen een gesprek met B. plaats, waarin B. eist dat vijf personen voor een periode van 2 jaren niet meer in Lord Nelson mogen komen. Uiteindelijk worden het vier personen, die door middel van een brief deze mededeling toegezonden krijgen. • Met B. is afgesproken dat het gezamenlijk persbericht niet het woord voorlopig, in samenhang met de voorlopige opening van Lord Nelson, zou bevatten. Nog geen uur na deze afspraak bevat het gezamenlijke persbericht wel het woord voorlopig. Een dag later vindt rectificatie plaats. Ook het gemeentelijk persbericht van Coevorden op Internet bevat tekst die de overtuiging uitspreekt, dat de rechter alsnog de onschuldige schuldig doet bevinden (en dat blijkt uit te komen). • B. gelast de allereerste avond, nadat Lord Nelson weer open is, controle op de naleving van de afspraak, dat de vier personen niet in Lord Nelson mogen komen en laat dit op een intimiderende wijze door de politie uitvoeren. • B. gelast dat deze controle wekelijks plaats moet vinden. In de eerste twee maanden komt de politie inderdaad op nadrukkelijke wijze nog tweemaal in de discotheek controleren. Vervolgens vindt deze controle hoofdzakelijk buiten plaats. • Op 24 september 1999 doen een zwager en broer van de discotheekbeheerder een verzoek aan B. om uit de impasse Lord Nelson te komen. B. komt tijdens dit gesprek binnen tien minuten met een drietal onwaarheden en heeft hij geen belangstelling voor het perceel Lord Nelson. Een van deze onwaarheden is het gerechtelijk vooronderzoek dat volgens B. tegen Beukeveld loopt. • B. vraagt medio september 1999 onwetmatig de klachtencommissie van politie om advies over gedragingen van zijn politie-ambtenaren, die hij in bescherming heeft genomen, zodat B. hierover een advies uit kan brengen (verstrengeling van belangen en bevooroordeling zijn hier in het geding). (Op 29 september 1999 schrijft de officier van justitie te Assen het proces-verbaal van de politie Coevorden te hebben ontvangen en hij kondigt meteen een
dagvaarding aan tegen de discotheekbeheerder. Op 30 september 1999 vindt in het gemeentehuis van Coevorden de hoorzitting plaats over de klachten van de gedragingen van de politie, tijdens de inval in Lord Nelson. Eén dag voor deze hoorzitting verandert de brigadier zijn proces-verbaal van bevindingen.) • B. schrijft op 1 december 1999 een brief naar Gedeputeerde Staten, dat de processen-verbaal van de vier verdachten te selectief worden geïnterpreteerd, dat personeel rookt en handelt in en dat de inval niet als donderslag bij helder hemel is gekomen. • B. beschuldigt de discotheekhouder in zijn brieven chronologisch van: drugsgebruik, het in dienst hebben van personeel dat drugs gebruikt, personeel in dienst te hebben dat handelt, handelaar van harddrugs te zijn met aspiraties om een coffeeshop te willen beginnen, aanstichter van bepaalde geweldsdelicten in Coevorden te zijn in samenhang met drugs, verantwoordelijk te zijn voor verstoring van de openbare orde, zedelijkheid en veiligheid met een zeer grote kans op herhaling van deze feiten, aspiraties voor een nieuw op te richten sexgelegenheid in Coevorden te hebben en een groothandelaar in middelen te zijn voor werknemers in Coevorden. • B. laat op 19 november 2000 twee enveloppen met inhoud na afloop van de rechtszitting overhandigen aan de plaatsvervangend rechter, die beide in ontvangst neemt. • B. krijgt op 7 december 2000 gelijk van de plaatsvervangend rechter in de twee rechtszaken. De eerste bevestigt het rechtmatig uitoefenen van bestuursdwang waarbij de sluiting van drie maanden proportioneel is. De twee betreft de terechte intrekking van de vergunning van o.a. de beheerster van Lord Nelson die nog nooit met justitie in aanraking is geweest, in geen enkel proces verbaal van politie staat vermeld, alleen op een memo van de gemeente Coevorden voorkomt om haar in deze procedure vooral niet te vergeten. Dat wordt dan ook niet gedaan. Zij overtreedt de zedelijkheidseisen die noodzakelijk zijn voor het behouden van een horecavergunning. • B. meldt op 12 december 2000 summier aan de raadsvergadering van de gemeente Coevorden de overwinning van beide rechtszaken. Vlak daarvoor moest hij een ingezonden brief over onbehoorlijk bestuur tijdens de onteigeningsprocedure van grond van mijn vader aankaarten. Daarna moest hij een congrescentrum dat mijn vader op zijn eigen grond wil bouwen ongegrond verklaren en het centrumplan van de gemeente Coevorden goed laten keuren. Begin oktober 1999 laat B. ook een officiële klacht over een nieuw bestemmingsplan Heege West 3 te Coevorden, door mijn vader, bij hem, ingediend, voor vele maanden in zijn lade verdwijnen. Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan zonder behandeling van de tijdelijk verdwenen klacht goedkeurt en Gedeputeerde Staten het bestemmingsplan Heege West 3 te Coevorden ter goedkeuring krijgt aangeboden blijkt, dat de klacht over het nieuwe bestemmingsplan van mijn vader niet te zijn mee gestuurd. Gedeputeerde Staten keurt vervolgens het overgrote deel van het bestemmingsplan goed. De gemeente Coevorden besteedt eind december 1999 de infrastructuur voor het bestemmingsplan uit, maar heeft daarbij nog nooit een officieel bod voor de grond aan mijn vader uitgebracht. Eind april 2000, na daarvoor eerst nog een dreigement tot onteigening van een Duitse collega van de burgemeester te hebben ontvangen, brengt de gemeente Coevorden een eerste bod voor de grond uit, dat de helft is van
de vraagprijs. Dit bod ligt ver onder de prijs die de gemeente Coevorden reeds drie jaar eerder voor aanpalende grond heeft gegeven. Drie weken later start de gemeente Coevorden de onteigeningsprocedure bij mijn vader en broers. Daar tussen door heb ik een bouwstop voor een schuur ontvangen, is gedreigd mijn honden af te zullen maken, als zij verder los rond mijn boerderij blijven lopen, is gedreigd een sloot, die niet van mij is, op gemeentelijke kosten uit te laten graven, als ik deze niet uitgraaf, wordt naar asbest rond mijn boerderij gezocht , wordt nadrukkelijk gekeken of recent aangeleverde aarde niet verontreinigd is én wordt gekeken of ik wel de nodige vergunningen voor mijn vee heb. Daarnaast wordt de gehele hypotheek van de boerderij van mijn vader binnen 10 dagen door de Rabobank te Coevorden opgeëist en volgt een belastingaanslag voor mijn vader, die viermaal zijn bruto jaarsalaris overstijgt. De Rabobank frustreert tevens allerlei betalingsopdrachten van mijn vader en van mijn broers. Dit gebeurt hoofdzakelijk in de maand juli 2000 wanneer, na achteraf is gebleken, de gemeente Coevorden subsidie voor het bestemmingsplan Heege West 3 dreigt mis te lopen. Plots komt eind juli 2000 de klacht over het bestemmingsplan van mijn vader weer boven water met één regel over excuus vanwege het te laat behandelen van de bij voorbaat ongegrond verklaarde klacht. Een tweede onderhandelingsronde medio september 2000 met de gemeente Coevorden loopt op niet af omdat zij in prijs naar beneden gaan en ons succes wenzen bij het verkopen aan een projectontwikkelaar. Midden november 2000 mag van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Coevorden het standpunt van de familie Beukeveld over de kavels in o.a. Heege West 3 uiteengezet worden als afhandeling van een andere officieel bij hen ingediende klacht. Het standpunt wordt kenbaar gemaakt, zonder hoor en wederhoor en bij voorbaat wordt dit standpunt ongegrond verklaard. Aan de wethouder van Ruimte Ontwikkeling wordt duidelijk gemaakt dat de Wet Algemeen Bestuursrecht een ander procedure beoogt voor klachtenafhandeling dan zij voor ogen hadden. Tot aan december 2000 hebben mijn familie en ik constant getracht de affaire Lord Nelson en het bestemmingsplan Heege West 3 jegens de gemeente Coevorden gescheiden te houden. Met de uitspraak van 7 december van de plaatsvervangende rechter in samenhang met grote leugens jegens mijn familie over de in ganggezette onteigeningsprocedure in dezelfde periode, waarbij de gemeente Coevorden eveneens een scala aan wetten heeft overtreden, is bij mij en mijn familie de limiet bereikt, zodat wij vanaf nu beide zaken jegens de gemeente Coevorden niet meer van elkaar gescheiden houden maar integreren.
Officier van justitie Overzicht van de strafbare feiten door een officier van justitie in de affaire Lord Nelson te Coevorden. Mede vanwege het feit dat het Openbaar Ministerie in latere instantie de eindverantwoordelijkheid voor de inval heeft opgeëist, staan hieronder ook die strafbare feiten vermeld die horen bij inval, aangevuld met specifieke feiten deze officier van justitie aangaande. •
• • • • •
• • • • • • • • •
het zonder verdachte te zijn én zonder een gerechtelijk vooronderzoek én zonder heterdaad initiëren én uit laten voeren van bevoegdheden voortvloeiend uit de Opiumwet, zonder vooraf strafbare feiten aangaande de Opiumwet te hebben geconstateerd, het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn discotheek door zijn medewerkers, daarbij lokaalvredebreuk veroorzakend het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn privé-ruimte door zijn medewerkers, daarbij huisvredebreuk veroorzakend het laten aanbrengen van vernielingen in de discotheek door medewerkers van politie, het zonder verdachte te zijn laten boeien van alle aanwezigen, hierbij de integriteit van de lichamen van alle aanwezigen, ook die van mij, te hebben aangetast, het zonder ernstige vermoeden iedereen verdachte te maken om zodoende aan lichaam te kunnen fouilleren van alle aanwezigen, waarbij één dame zonder vooraf verdachte met ernstige bezwaren te zijn geweest, inwendig op middelen werd onderzocht het laten overtreden van de Privacywet door het indienen van een reeds maanden verouderd proces-verbaal, het laten overtreden ven enkele artikelen vermeld in de Politiewet het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Grondwet het laten overtreden van enkele artikelen vermeld in de Wet op Binnentreden het mede indienen van een aangifte wetende, dat dit feit niet door mij is gepleegd, het plegen van intimidatie, het uitvaardigen van een dagvaarding tegen mij daarbij wetende dat ik geen strafbaar feit heb gepleegd, met de vaste intentie deze dagvaarding een tijdje later te seponeren, lid te zijn van een criminele organisatie, bestaande uit functionarissen werkzaam bij justitie, gemeente en politie, misbruik te hebben gemaakt van bevoegdheden voortvloeiend uit de functie van officier van justitie.
Daarnaast is mijn persoonlijke mening dat de leugens die deze officier van justitie heeft verkondigd een officier van justitie onwaardig zijn. Met een goed functionerend Openbaar Ministerie halen een groot aantal ambtenaren het niet in hun hoofd overtredingen te begaan. Helaas hapert het wel eens bij dit ministerie. Voor de kleine burger zijn de gevolgen hiervan soms desastreus. Hierbij wil ik alle ambtenaren attenderen op de inhoud van artikel 162 lid 1, 1b en 1c Wetboek van Strafvordering Hierin staat letterlijk:
•
• • •
1) Openbare colleges en ambtenaren, die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing, waarvan zij niet zijn belast, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen, met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken, aan de officier van justitie of aan een van zijn hulpofficieren: 1b) indien het misdrijf is een ambtsmisdrijf als bedoeld in titel XXVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, dan wel 1c) indien het misdrijf is begaan door een ambtenaar, die daarbij een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of daarbij gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, dan wel enz..
Mijn mening in deze is dat: het strafrechtelijk feit bezit van middelen lijst I Opiumwet, dat daadwerkelijk niet heeft plaats gevonden en toch gedurende anderhalf jaar kan worden vervolgd en bestraft met o.a. sluiting van de discotheek voor een periode van 3 maanden met daar aansluitend ontheffing van de horecavergunning voor een periode van 5 jaren, naast actieve negatieve informatieverstrekking richting pers en publiek en het continue door hoge ambtenaren aanhalen en aanwakkeren van dit bezit, dit in zeer grote tegenstelling staat tot de wel gepleegde strafrechtelijk feiten, zoals meineed, valsheid in geschrifte, misleiden van de rechters, machtsmisbruik voortvloeien uit ambt, oneigenlijk uitoefenen van bestuursdwang, plegen van lokaalen huisvredebreuk, aantasting van de integriteit van het lichaam, verkrachting, overtreden van artikelen uit de Opium- en Privacywet, verstoring van een goede procesgang en nog een aantal overtredingen die continu door officieren van justitie van de Arrondissementsrechtbank te Assen worden geseponeerd is alleen mogelijk door ambtenaren die artikel 162 Wetboek van Strafvordering niet naleven. Bij een goede naleving van artikel 162 WSv weet namelijk elke ambtenaar dat zijn pakkans groot is, waardoor hij zich wel een tweede keer bedenkt eer een overtreding te begaan.
Hoofdofficier van justitie Overzicht van de strafbare feiten begaan door hoofdofficier van justitie te Assen in de affaire Lord Nelson te Coevorden. Pas een half jaar na de inval meldt de hoofdofficier van justitie, dat het Openbaar Ministerie eindverantwoordelijk voor de inval is. Derhalve wordt het Openbaar Ministerie ook verantwoordelijk gesteld voor de inval en voor de gedragingen van politie tijdens de inval en ziet haar overzicht er als volgt uit: •
• • • • • •
• • •
het zonder verdachte te zijn én zonder een gerechtelijk vooronderzoek én zonder heterdaad initiëren én uit laten voeren van bevoegdheden voortvloeiend uit de Opiumwet, zonder vooraf strafbare feiten aangaande de Opiumwet te hebben geconstateerd, het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn discotheek door zijn medewerkers, daarbij lokaalvredebreuk veroorzakend het onbevoegd en zonder machtiging laten betreden van mijn privé-ruimte, daarbij huisvredebreuk veroorzakend het laten aanbrengen van vernielingen in de discotheek, het zonder verdachte te zijn laten boeien van alle aanwezigen. De integriteit van de lichamen van alle aanwezigen, ook de mijne, is hierbij aangetast. het zonder ernstige verdachte te zijn aan lichaam laten fouilleren van alle aanwezigen, inclusief een inwendig onderzoek naar middelen. het tolereren van een aangifte wetende dat dit feit niet plaats heeft gevonden. Hieraan zijn vooraf meer dan 52 bladzijden weerwoord en andere brieven besteed, desalniettemin meldt de hoofdofficier een paar maanden later dat ik in het bezit van middelen ben geweest. Als overmaat word ik in haar brief de grote boosdoener en moet er in Leeuwarden inhoudelijk niet op de zaak worden ingegaan. Daarna past zij deze brief geheel aan. In deze aangepaste brief beschuldigt zij mij van cocaïnebezit. Derhalve wordt zij door mij beschuldigd van valsheid in geschrifte, misbruik van bevoegdheden voortvloeiend uit de Politie- en Opiumwet te hebben gemaakt, lid te zijn van een criminele organisatie, bestaande uit functionarissen werkzaam bij justitie, gemeente en politie, misbruik te hebben gemaakt van haar bevoegdheden voortvloeiend uit de functie hoofdofficier van justitie door o.a. systematisch en doelbewust strafbare feiten door ambtenaren gepleegd te negeren.
De Uitspraak Inleiding Na u summier op de hoogte van achtergrondinformatie over de affaire Lord Nelson te hebben gesteld, ga ik nu inhoudelijk in op de argumentaties van de plaatsvervangende rechter in de bodemprocedure om herziening van het vonnissen aan te vragen, daarbij loopt ook een hoger beroep procedure bij de Raad van State. In principe lijkt het hier helemaal niet om een bodemprocedure te gaan, alleen maar over het wel of niet rechtmatig uitoefenen van bestuursdwang met als conclusie dat de opgelegde dwangmaatregel geproportioneerd is geweest, ondanks de afwezigheid van beleidslijnen en wettelijk verplichte richtlijnen, terwijl op geen enkel voor mij ontlastend punt in wordt gegaan. Zoals de ware aanleiding van de inval in mijn discotheek. Het moge duidelijk zijn dat de politie via berichtgeving van collega’s op zeer korte termijn tot handelingen dachten over te moeten gaan. Dat zij daarvoor zonder verdere ruggespraak een discotheek, waar ook onschuldige bezoekers aanwezig kunnen zijn, voor hebben uitgekozen moet in alle toonaarden worden verzwegen. Ook de onverkwikkelijke gedragingen van de politie tijdens deze inval moeten met de interne mantel der liefde worden afgedekt. Daarbij mogen best wel een paar andere wetten worden overtreden, als de overheid maar geen fouten hoeft te bekennen. Vervolgens ziet de burgemeester zijn kans schoon om het pand op een snelle manier in handen te krijgen. Hij omarmt artikel 13b van de Opiumwet en voert bestuursdwang uit daarbij enkele regels in de Wet Algemeen Bestuursrecht en met name enkele artikelen over bestuursdwang overtredend. Hij omzeilt hierbij het gegeven dat pas handhavend kan worden opgetreden indien een wettelijk voorschrift is overtreden, door uitsluitend over zijn coffeeshopbeleid te schrijven en te praten. Snel worden de APV aangepast en tot op heden januari 2001 heb ik nog geen drugsbeleid in en rondom horecagelegenheden van de gemeente Coevorden gezien. Wel wordt dit drugsbeleid in een APV van Coevorden vermeld. Uitspraak in het geding tussen eiser F.J. Beukeveld en verweerder de burgemeester van Coevorden Procesverloop Uit informatie vermeld in de schriftelijke uitspraak van de plaatsvervangende rechter is het zeer duidelijk dat justitie van de affaire Lord Nelson geen strafrechtelijke procedure wil, of gaat maken. Daarom wordt nadrukkelijk de reeds door de burgemeester van Coevorden op gang gezette bestuursrechtelijke procedure gevolgd. De discussie strafechtelijk, bestuursrechtelijk of illegaal verkregen bewijs wordt na informatie over de juiste aanleiding te hebben ontvangen, alsnog als een zeer nadrukkelijke eis bij de behandeling van het hoger beroep gevoerd, daarom ga ik hier niet dieper op het wel of niet terecht uitoefen van deze bestuursrechtelijke zaken in. Zoals eerder vermeld stop ik met geen enkele procedure totdat een bevredigend antwoord over de ware aanleiding tot de inval d.d. 28 mei 1999 in mijn discotheek is gegeven. De plaatsvervangend rechter meldt dat ik afschriften heb gekregen van de brief van verweerder met datum 31 december 1999 en de op de zaak betrekking hebbende stukken zoals de zaak met procedurenummer AWB 99/555 HOREC PC7 GO7 en dat
deze stukken bij de partijen bekend verondersteld worden. Dit moet mijn inziens op een misverstand berusten omdat ik beide genoemde stukken niet heb gekregen, noch heb ingezien. De inhoud van beide stukken zijn mij dan ook niet bekend. Aan u vraag ik dan ook een kopie van beide stukken te mogen ontvangen. Bij voorbaat hartelijke dank hiervoor. Niet duidelijk is welke stukken de plaatsvervangende rechter bij zijn besluitvorming heeft gebruikt. Wel duidelijk is dat een aantal van mijn ingezonden brieven van begin augustus 2000 en een brief over het vergelijk tussen beide processen verbaal van bevindingen onder ambtseed van de brigadier opgesteld, naast het geheel herschreven proces verbaal van bevindingen door deze brigadier d.d. 29 september 1999 opgemaakt niet bij de lijst met meegewogen stukken zitten. II Motivering De plaatsvervangend rechter meldt in dit hoofdstuk, dat uit de processen verbaal van de verhoren van de aanwezigen blijkt dat ongeveer 15 gram cocaïne aangetroffen is bij verschillende personen en op verschillende plaatsen. Het totaal aantal grammen aan middelen, alsook de constitutie en het aantal vindplaatsen van de middelen, die de plaatsvervangende rechter aanhaalt, komen in het geheel niet overeen met de hoeveelheden genoemd in de afzonderlijke processen verbaal van verhoor. De gemaakte foto’s moeten in deze uitsluitsel bieden over de hoeveelheid gevonden middelen en het aantal vindplaatsen. Dat betekent dat de foto’s boven water moeten komen om een eerlijk proces te kunnen garanderen. De kans is aanwezig dat deze foto’s alsnog weer zijn verdwenen. Dan geeft dit voldoende aanleiding te kunnen constateren dat deze foto’s het daglicht niet kunnen aanschouwen en dat er grote verschillen bestaan in de hoeveelheden middelen, die de politie en anderen hanteren en de werkelijkheid. Bij een betrouwbare weergaven van de hoeveelheid middelen heeft de politie niets te verbergen. Consequent gebruiken politie, justitie, de plaatsvervangende rechters, de commissies, de inspecteur van de Drank en Horecawet en de burgemeester het woord cocaïne zonder dat zij dit bij lijfelijke aanwezigheid van een officier van justitie tijdens de in beslag neming van de stoffen, deze later met wettelijk voorgeschreven methodieken bij wet geregistreerde instanties hebben laten onderzoeken. Slechts bij het overhandigen van zo’n wettelijk voorgeschreven analyse rapport lijkt het mij gepast om uitsluitend en alleen over cocaïne te spreken mits zij hebben vastgesteld dat het cocaïne betreft. Samenvattend: de hoeveelheid middelen afgeleid uit de persoonlijk processen verbaal van de bezoekers halen bij lange na niet het door de plaatsvervangende rechter op gegeven quotum. Daarnaast moet nog analytisch volgens wettelijk voorgeschreven richtlijnen worden aangetoond dat de in beslag genomen stoffen cocaïne bevatten. II. Motivering bladzijde 2 In regel 1 blz. 2 staat. Van het onderzoek als geheel is door een brigadier van politie op 31 mei 1999 verbaal opgemaakt.
Dit is eveneens bezijden de waarheid. Van het onderzoek als geheel heeft de brigadier twee processen verbaal van bevindingen onder ambtseed opgemaakt. De tweede geheel herziene versie kwam uit op 29 september 1999. In regel 2 blz. 2 staat. Daaruit blijkt dat al geruime tijd bekend was dat [..] Uit deze mededeling van de plaatsvervangende rechter dat al geruime tijd bekend was dat [..] concludeer ik dat er meer informatie aanwezig is om dit te kunnen beweren. Van deze extra informatie heb ik geen enkel afschrift gekregen om te kunnen verifiëren of deze gegevens overeen komen met de werkelijkheid. Voor een eerlijk proces is dit essentieel (zie in deze ook de uitspraak van de president van Maastricht in een soortgelijk geval als de mijne). Op regel 3 blz. 2 staat [..] en dat met name het cocaïnegebruik door de eigenaar, portier, barman en een ander personeelslid reden was voor het onderzoek. Hier wijkt de plaatsvervangend rechter subtiel af van de oorspronkelijke in deze zeer essentiële tekst van de brigadier over zijn bevindingen en van horen zeggen. Letterlijk staat er in dit eerste proces verbaal van bevindingen en van horen zeggen: met name het cocaïne gebruik door eigenaar Frans Beukeveld, portier H.B., personeelslid J Ho, barman Hld N. hetgeen blijkt uit rapportages opgemaakt door het hoofd van de Regionale Criminele Inlichtingendienst (RCID) van de regio politie Drenthe, was een reden tot dit onderzoek. Bekend is dat de brigadier deze informatie van horen zeggen heeft en niet uit de rapporten opgemaakt door het hoofd RCID van de regio politie Drenthe heeft verkregen. Daarnaast is bekend dat het enige RCID rapport dat door het hoofd RCID is opgesteld ten tijde van de inval al drie maanden was verlopen. Daarbij komt ook nog het feit dat uit dit verlopen rapport niet het cocaïnegebruik van gemelde personen is af te leiden. Een belangrijke feit waar de plaatsvervangende rechter hier aan voorbij gaat is het gegeven dat de Opiumwet het gebruik van middelen (voorkomend op lijst I en II Opiumwet) niet verbied. Om op basis van een niet strafbaar feit toch een inval in een discotheek te organiseren met de wetenschap een groot aantal onschuldige mensen te treffen lijkt mij onwaarschijnlijk. Daarom moet er meer aan de hand zijn dan dat politie en justitie prijs willen geven. Voor een eerlijk en een behoorlijke proces lijkt het mij essentieel dat deze gegevens boven water komen. Regel 4 blz 2. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat ten tijde van de inval 12 personen in de horecagelegenheid aanwezig waren. Dit klopt wel maar als de plaatsvervangende rechter ook het proces-verbaal van bevindingen met de lijst aanwezigen, dat opgeslagen ligt bij de politie te Assen, had bekeken, dan zou hij ook op 13 aanwezigen uit zijn gekomen, terwijl in werkelijkheid 14 personen (13 bezoekers en ik als beheerder) tijdens de inval aanwezig waren. De brigadier misleidt met deze opmerking van 12 personen in zijn proces verbaal van bevindingen en van horen zeggen hier de rechtbank.
Op regel 6 en verder staat [..] en dat bij zeven aanwezigen cocaïne werd aangetroffen van in totaal 15 gram [..] Ook hier heeft de brigadier de rechtbank misleidt doordat hij op dezelfde dag melding maakt van vijf personen met middelen, hij in de eerste weken na de inval maar vier personen met middelen voor verhoor oproept en hij ook wel weet hoeveel foto’s hij heeft gemaakt met daarop de bezoekers in relatie met de gevonden hoeveelheden middelen. Het tellen van het aantal processen verbaal van verhoor geven snel een indicatie van het aantal personen met middelen tijdens de inval. Daarnaast moet het aantal te verifiëren zijn met de foto’s. Deze dubbele bewijsvoering moet mijn inziens voldoende zijn. Op de regels 6-8 staat [..] dat de bovenverdieping –waar blijkens de afdeling bevolking van de gemeente Coevorden niemand staat ingeschreven- is ingericht als gebruikersruimte. De plaatsvervangende rechter heeft het hier niet over het betreden van mijn privéruimte waarvoor een machtiging noodzakelijk is om deze te mogen betreden. Het onderzoek naar het bevolkingsregister is duidelijk niet vooraf maar achteraf uitgevoerd toen bleek dat de bovenverdieping als een woning was ingericht. De melding dat onderzoek in het bevolkingsregister is verricht geeft temeer aan dat de bovenverdieping een woning uitstraalde. Een machtiging om binnen te mogen treden heeft de politie mij namelijk niet kunnen laten zien. Wel hebben zij een slot moeten vernielen om op de boevenverdieping te kunnen komen. Derhalve was de bovenverdieping, die is ingericht als een complete woning, geen voor publiek toegankelijke ruimte, maar mijn privé-ruimte, die ik af en toe af sta aan goede vrienden om aldaar te kunnen overnachten na een avondje stappen (zie ook het rapport van de brandweer commandant van de gemeente Coevorden). De regel 25 - 26 vermelden: eiser geeft [..] op plaatsen waar alleen personeel kan komen [..]. Dit is niet juist weergegeven. Omdat ik geen personeel in dienst heb kan ik niet hebben aangegeven dat aldaar alleen personeel kan komen. Hier wordt dus subtiel vermeld dat ik personeel in dienst heb. Dit gegeven is heel belangrijk omdat de brigadier dermate overtuigend gebruik van personeel dat eerst gebruikt maakt en in het geheel herzien proces verbaal van bevindingen vermeld dat dit personeel handelt. De impact dat ook personeel bij de overtredingen van de Opiumwet betrokken zijn kan ik weerleggen omdat ik geen personeel in dienst heb . Daarvoor is de discotheek te klein. Heeft de politie het verzonnen personeelsbestand kunnen staven met gegevens van mijn boekhouder of van de inspecteur van belasting? Of heeft de brigadier dit ook van horen zeggen net als mijn vermeend cocaïnegebruik? Commentaar op de regels 32 t/m 35 blz 2: tijdens dit kort geding is door mij niet gerealiseerd dat de Algemene Plaatselijke Verordeningen van de Gemeente Coevorden niet op orde waren, dat de gemeente Coevorden geen geldig vigerend drugsbeleid in en rond horecagelegenheden had en andere artikelen van de wet bestuursdwang had overtreden. Ik realiseerde mij toen in het korte tijdbestek waarin ik moest reageren (1 werkdag) niet voldoende de reikwijdte van de zitting bij deze
plaatsvervangende rechter. Pas toen de burgemeester van Coevorden als straf op straf met het intrekken van de vergunning voor een periode van 5 jaren begon ben ik gaan spitten naar de ware achtergrond van zijn handelen. Ik stuitte toen op nieuwbouwplannen van het centrum van de stad Coevorden. Met name de Bakkersteeg zou in dit plan recht getrokken worden. Hiervoor moest de discotheek dus verdwijnen. Op 24 september 1999 hebben mijn broer en zwager hierover met de burgemeester gesproken, die dit uiteraard in alle toonaarden ontkende. Begin december 2000 is wel het centrumplan van de stad Coevorden door de gemeenteraad goedgekeurd. Dit plan betreft voornamelijk een globaal plan van aanpak waardoor niet gedetailleerd op specifieke straten zoals de Bakkersteeg wordt ingegaan. b. Standpunten partijen Op alle punten van eiser en verweerder is reeds voldoende in deze brief en een groot aantal andere brieven ingegaan zodat nadere toelichting op deze plaats overbodig is. Wel wil ik opmerken dat er staat dat bij diverse – tot de vaste klantenkring behorende- mensen op diverse plaatsen cocaïne is gevonden. In totaal hebben vier bezoekers middelen bij zich gehad. De voorraadvorming van de in totaal13 bezoekers, die met behulp van de foto’s tijdens de inval gemaakt, heel simpel te pareren valt, wordt mij als exploitant aangerekend, terwijl de brigadier deze uitsluitend opdist in zijn processen verbaal van bevindingen en van horen zeggen. In Nederland is het nog steeds het geval dat bewijs moet worden aangedragen alvorens iemand schuldig kan worden bevonden. In deze eis ik de gemaakte foto’s ter inzage op om voor mij als ontlastende bewijsvoering te dienen en zodat deze foto’s garant staan voor een eerlijk en een behoorlijk proces. Beoordeling Zoals eerder gemeld, komt de plaatsvervangende rechter in de tweede alinea met artikel 5:28 van de Algemene Wet Bestuursrecht op de proppen met de mededeling dat verweerder hiervan gebruik heeft gemaakt om de discotheek te sluiten. Dit is eveneens naast de waarheid! Gedurende drie maanden heeft op de deur van de discotheek gestaan dat het volgens artikel 58 lid 2 verboden was zich in de horeca-inrichting te bevinden (zie bijlage). De plaatsvervangende rechter weet dat bij toepassing van het artikel 58 lid APV Coevorden de burgemeester oneigenlijk gebruik van bestuursdwang heeft gemaakt, derhalve moet gebruik van artikel 5:28 Awb worden aangewend om de burgemeester te vrijwaren van onbevoegd uitoefenen van bestuursdwang. In de vierde alinea meldt de plaatsvervangende rechter, dat eveneens vast staat dat bij de Bar Dancing Lord Nelson aangetroffen cocaïne een middel is [..].
Dit betekent, volgens de plaatsvervangende rechter, dat slechts beoordeeld dient te worden of de aangetroffen cocaïne gericht was op verkoop, levering of verstrekking. Zoals eerder vermeld, zou ik graag een analytisch rapport zien waarop staat vermeld dat in Lord Nelson (uitsluitend) cocaïne is aangetroffen. Dan kan vervolgens mede uit de gevonden hoeveelheden beoordeeld worden of de aangetroffen middelen gericht op verbruik, verkoop, levering of verstrekking zijn. Let wel op dat er zeer duidelijk in de uitspraak van de plaatsvervangende rechter staat dat is geconstateerd dat de middelen niet zijn verkocht of verstrekt. Alleen dat zij aanwezig zijn om hiermee mogelijk een overtreding jegens de Opiumwet te kunnen begaan, indien zij niet voor eigengebruik worden aangewend. Met andere woorden het strafbaar feit van verkoop, levering of verstrekking moet nog plaats vinden. De politie heeft tijdens de inval geen ander strafbaar feit jegens de Opiumwet geconstateerd dan bezit van middelen. De politie heeft van horen zeggen dat voor de inval middelen werden gebruikt. Vervolgens worden de hoeveelheden middelen dermate opgekrikt, zodat het ontomstoten en overduidelijk is dat gezien de voorraadvorming deze middelen aanwezig waren voor de handel. De wettelijk verplichte analytische rapporten, waarbij de inbeslagname heeft plaats gevonden in lijfelijke aanwezigheid van een officier van justitie en de gemaakte foto’s tegemoet ziend zou dit er voor kunnen zorgen dat de voorraad bestemd voor handel aanmerkelijk gaat slinken tot hoeveelheden bestemd voor eigen gebruik Samenvattend: alleen het bezit van middelen bij vier bezoekers als zijnde een overtreding van de Opiumwet is door de politie tijdens de inval in de discotheek geconstateerd. De rest is speculatief en uitermate suggestief en niet met bewijs onderbouwd. In de vijfde alinea merkt de plaatsvervangende rechter wederom ten onrechte op dat uit de persoonlijke processen verbaal blijkt dat bij verschillende personen op verschillende plaatsen in totaal 15 gram cocaïne is aangetroffen. Voorts somt de plaatsvervangende rechter een aantal personen op met hun corresponderende hoeveelheden. Daarna herhaalt hij deze gehele exercitie op bladzijde 4, om het aantal personen en middelen enig cachet te geven. Ook meldt de plaatsvervangende rechter in regel 1 bladzijde 4, dat uit het procesverbaal van het totale onderzoek is opgemaakt [..] dat meer dan de helft van de aanwezigen cocaïne werd aangetroffen van in totaal 15 gram. Over het totaal aantal bezoekers, inclusief mijn persoon als discotheekbeheerder, heb ik al eerder gemeld dat dit aantal uit veertien personen bestond. Een agent én de brigadier zetten bewust op de morgen van de inval één persoon niet op de lijst der aanwezigen, omdat zij van de politie is. Omdat zij zeer waarschijnlijk haar vriendin mee heeft genomen komt haar naam in eerste instantie wel op de lijst der aanwezigen. Dit wordt schielijk door de brigadier gemuteerd, zodat er volgens de brigadier tijdens de inval 12 personen over blijven. De brigadier heeft hiervoor wel valsheid in geschrifte moeten plegen. Hoewel de feiten uit de verschillende processen-verbaal niet overeen komen en dit zeer zeker geldt voor de twee onderlinge processen verbaal van dezelfde brigadier over dezelfde bevindingen over de inval in mijn discotheek onder ambtseed opgesteld, vermeld ik, dat drie personen met middelenbezit een uitkering hadden,
waarbij zij moesten rond komen van het minimum van deze uitkering. De kans dat zij zich met de grote handel in drugs zouden kunnen bezigen, schat ik zeer klein in. Merkwaardig is wel het feit dat de persoon met het grootste bezit aan middelen in zijn geheel niet in het eerst proces verbaal van bevindingen onder ambtseed opgesteld door de brigadier voor komt doch uitsluitend in het tweede geheel herzien proces verbaal eveneens onder ambtseed opgeteld proces verbaal van bevindingen. Toch heeft de plaatsvervangende rechter het uitvoerig over deze persoon, terwijl hij alleen het eerste en niet het tweede proces verbaal van bevindingen onder ambtseed opgesteld als informatiebron gebruikt. Hierbij moet worden aangetekend dat deze persoon na de inval en voor het afleggen van zijn verklaring van verhoor tweemaal door de brigadier op verschillende plaatsen is aangehouden om druk op hem uit te oefenen. Om van deze intimidatie af te zijn heeft hij toegegeven dat hij enkele grammen middelen bij zich had. Geweigerd heeft om onder druk toe te gegeven dat de jas met middelen in het magazijn van mij zou zijn. Hierin heeft de brigadier niet zijn zin gekregen. Opvallend is dat het proces verbaal van verhoor van deze persoon niet is ondertekend. Bij deze eis ik inzage in het proces verbaal van verhoor van deze persoon, waarvan de jas in het magazijn heeft gelegen, waarop de twee handtekeningen staan vermeld. Met een uitdraai uit de computer neem ik geen genoegen. Zijn bezit van middelen houdt nog niet in, dat hij in de discotheek heeft gehandeld. Voor het aantonen van handel moeten andere criteria worden aangewend. Als voorbeeld zou de vrouwelijke agent die voor en tijdens de inval aanwezig was als getuige van geconstateerde handel voor de rechtbank kunnen optreden. Van deze optie heeft de politie nog geen gebruik gemaakt. Daarbij geldt nog dat bij een eventueel bewijs, dit feit dan de eerste en enige keer is dat daadwerkelijke handel in de discotheek Lord Nelson door politie is aangetoond. De plaatsvervangende rechter voert in de derde alinea andere argumenten aan om de handel, die nog plaats moet vinden kracht bij de zetten. In de volgende alinea meldt de plaatsvervangende rechter dat de handel voldoende aannemelijk is gemaakt. Het oordeel dat dit niet tot een strafrechtelijke vervolging heeft geleid doet niets aan dit oordeel af. De seponering is namelijk gebaseerd op het feit dat bestuurlijk gestraft wordt, een benaderingswijze conform de bedoeling van wetgever, blijkende uit de voorgeschiedenis behorende bij deze wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet (stb 199, 167), aldus de plaatsvervangende rechter. Uit deze voorgeschiedenis blijkt dat de Opiumwet het primaat krijgt. Uit deze voorgeschiedenis blijkt dat artikel 13b een maatregel van wetgevend en niet van bestuurlijke aard is. In deze voorgeschiedenis staat dat artikel 13b in de wet moet worden opgenomen en niet in gemeentelijke richtlijnen. Algemeen bekend is dat een de burgmeester niet bevoegd is om bij een overtreding van de wet als eigenrechter te mogen optreden. Derhalve is de artikel13b Opiumwet procedure een strafrechtelijke aangelegenheid.
Handel in middelen is een overtreding van de Opiumwet, derhalve een strafrechtelijke aangelegenheid. Optreden bij een overtreding van de Opiumwet is aan het Openbaar Ministerie. Als het Openbaar Ministerie besluit niet strafrechtelijk op te treden en de zaak te seponeren dan is het over en uit wat deze overtreding betreft en dat weet en dat moet deze plaatsvervangende rechter ook weten . Dat de plaatsvervangende rechter opmerkt dat seponering zijn grondslag vindt in het feit dat bestuursrechtelijk bij een strafrechtelijke aangelegenheid op mag worden getreden is een zeer ernstige vormfout van de plaatsvervangende rechter. De burgemeester mag wel met bestuurlijke handhaving optreden tegen de effecten op het openbare leven, woon- en leefklimaat maar niet tegen de oorzaak daarvan. Als dan volgens de plaatsvervangende rechter voldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van handel, die van dien aard is, dat de verdachten na aanhouding niet meteen mee naar het politiebureau moesten worden genomen, conform de richtlijnen opgesteld door de leden van de Hoge Raad der Nederlanden, dan moeten zij vervolgens een wettelijk voorschrift overtreden, voordat handhavend door middel van bestuursdwang via de burgemeester kan worden opgetreden. In hier zit hem nu het probleem. Deze wettelijk verplichte richtlijnen zijn er voor de gemeente Coevorden voor drugs in en rond horecabedrijven niet. Dus kunnen deze wettelijk verplichte richtlijnen niet worden overtreden en kunnen derhalve geen proportionele maatregelen worden getroffen. Dus ook al is volgens de plaatsvervangende rechter voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 13b van de Opiumwet dan moet vervolgens nog voldaan worden aan de voorwaarden gesteld in de wettelijke verplichte richtlijnen voor drugs in en rond horecabedrijven en moeten geldige Algemene Plaatselijke Verordeningen met handhavingsrichtlijnen en handhavingsmiddelen aanwezig zijn. Het vorenstaande leidt mijn inziens tot de conclusie dat de burgemeester bij het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemeen Wet Bestuursrecht, ingevolge welke bepaling een bestuursorgaan is gehouden overeenkomstig de vastgestelde beleidsregels te handelen. Pas op grond van de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van een beleidsregel ten gunste van een of meer belanghebbenden. Terecht merkt de plaatsvervangende rechter op dat de verweerder ten tijde hier in het geding zijn zaken nog geen beleid tot stand had gebracht. Vervolgens gaat de plaatsvervangende rechter hier volledig aan voorbij door te stellen, dat verweerder heeft gekozen voor de korst mogelijke periode om het beoogde doel te bereiken. Het doel is de toeloop van potentiële drugsklanten naar het horecabedrijf definitief te verstoren, althans volgens de plaatsvervangende rechter. Het doel om de discotheek op zo’n kort mogelijke tijd gesloten te krijgen is niet om de potentiële drugsklanten te weren maar om de discotheek af te kunnen breken, zodat de Bakkersteeg rechtgetrokken kan worden en de aan- en afvoerroute naar de markt in Coevorden kan worden verbeterd (zie bijlagen).
Van een periode van twee jaar van voor de inval tot aan bijna anderhalf jaar na de inval is bij politie geen enkel proces verbaal binnen gekomen over verstoring van de openbare orde noch van overtredingen van de Opiumwet. Wel geef ik toe dat de Opiumwet tijdens de inval is overtreden, door de aanwezigheid van gebruikershoeveelheden middelen. Nu menen de burgemeester en de plaatsvervangende rechter dat hier imperatief met onmiddellijk ingang tegen op moet worden getreden. Wordt het criterium van middelenbezit voor eigengebruik op andere (overheids)instanties los gelaten dan kunnen velen de deuren wel sluiten, dit terzake. Zonder aanwezigheid van wettelijk verplichte richtlijnen, die daardoor dan ook niet kunnen worden overtreden, mag er niet worden opgetreden en kan er ook geen straf zijn, die vervolgens naast een andere straf kan worden afgemeten. Geen straf is geen straf. Toch had het nog veel erger gekund lees ik in de uitspraak. Had bij de aanwezigheid van goede wettelijk verplichte richtlijnen inzage drugs in en rond horecabedrijven en een goed drugsbeleid voor drugs in en rond horecabedrijven niet de aanwezigheid van middelen in mijn discotheek voorkomen kunnen worden als de gemeente Coevorden op tijd en met voldoende ruchtbaarheid hier kennis van had gegeven, is mijn vraag? Met ander woorden valt hier de gemeente Coevorden en de locale driehoek ook niet iets te verwijten, nu zij na hebben gelaten een drugsbeleid in en rond horecabedrijven te maken ? De straf is proportioneel vindt de plaatsvervangende rechter met het oog op het beoogde doel (het voorgoed af kunnen breken van het pand Schoolstraat 18 om de aan en afvoer weg aan te kunnen leggen, daarvoor moet niet alleen de sluiting gerechtvaardigd zijn maar moeten vervolgens de horecavergunningen voorgoed worden ingetrokken. Nu loop ik wel vooruit op de volgende rechtspraak) en het feit dat ik als exploitant verantwoordelijk ben voor de gang van zaken. De president van de rechtbank Maastricht schreef het volgende over de verantwoordelijkheid: “zowel uit de parlementaire geschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet, alsook uit de bewoordingen van het artikel zelf kan worden afgeleid dat de in dit artikel besloten liggende bestuursdwangbevoegdheid uitdrukkelijk niet is toegekend terzake van het gebruik van (soft)drugs, casu quo het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid daarvan ten behoeve van eigen gebruik. Gelet hierop moet dan ook worden geoordeeld dat eiser op basis van de Opiumwet geen middelen ter beschikking staan om op te treden tegen het gebruik van drugs in horeca-inrichtingen. Dit impliceert tevens dat exploitanten van horeca-inrichtingen op basis van deze wet evenmin kunnen worden verplicht op te treden tegen het gebruik van drugs in hun inrichting.” De plaatsvervangende rechter is van oordeel dat verweerder van zijn bevoegdheid tot het toepassen in redelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat mijn beroep ongegrond is verklaard. Hieronder volgt een pleidooi van mijn vrouw H. Beukeveld- van de Belt in de affaire Lord Nelson
Voor alle duidelijkheid, hiervoor ben ook ik nog nooit met justitie in aanraking geweest, noch was ik bij enige politie actie betrokken of is mij ooit een proces verbaal afgenomen of een proces verbaal aan mij gezonden, dat over mijn handelen in het kader van de discotheek is gericht geweest, waaruit ik de conclusie kan trekken, dat ik niet aan de eisen van zedelijk gedrag voldoe. Toch besluit de plaatsvervangende rechter op basis van vermeende handel in middelen mijn horecavergunning onvoorwaardelijk in te trekken naar aanleiding van wat zich in de discotheek Lord Nelson te Coevorden heeft voorgedaan. In de affaire Lord Nelson wordt mijn naam voor het eerst op 7 juli 1999 genoemd als reminder om mij niet te vergeten bij het intrekken van de horecavergunning van mijn man door de gemeente Coevorden (zie bijlage 1). Vervolgens wordt mijn naam voor het eerst in het openbaar aangehaald op 14 juli 1999 in een brief van de burgemeester en wethouders van Coevorden (B&W) (kenmerk BO/UO233: div) waarin B&W mededelen dat met onmiddellijk ingang de vergunning moet worden ingetrokken, omdat in de discotheek zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. B&W zijn van mening dat er zich in de horeca-inrichting dergelijke feiten hebben voorgedaan. B&W concluderen dat in de discotheek sprake is geweest van handel in harddrugs hetgeen zij baseren op de gegevens uit de processen verbaal die opgemaakt zijn naar aanleiding van de inval op 28 mei 1999 in de discotheek. Nu heeft mijn man, waarmee ik niet in gemeenschap van goederen ben gehuwd, in een weerwoord van ruim 50 bladzijden aan de hoofdofficier van justitie te Assen kenbaar gemaakt, dat het eerste proces verbaal van bevindingen een groot aantal onvolkomenheden bevat. Bij dit weerwoord kan ik mij volledig vinden en bij deze wil ik dan ook naar dit weerwoord verwijzen, als zijnde een essentieel onderdeel van mijn verweer tegen het intrekken van mijn horecavergunning. Daarnaast heeft mijn man een hierboven een uitgebreid weerwoord geschreven met daarin informatie over de gedragingen van de rechter, politie, justitie, de burgemeester en andere ambtenaren over de periode van voor, tijdens en na de inval, die hij gebruikt voor zijn verweer tegen het sluiten van de discotheek voor een periode van drie maanden. Omdat het ook mijn discotheek betreft sta ik volledig achter dit weerwoord van mijn man en verwijs ik in deze naar dit weerwoord als zijnde een essentieel onderdeel van mijn betoog tegen het intrekken van mijn horecavergunning. B&W schrijven verder in hun beschikking: U draagt als bedrijfsleider c.q. beheerder van het café een zekere verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het café. Het is u aan te rekenen dat [..] enz., enz., enz.. Wij menen dat het aan u tenminste is toe te rekenen dat u onvoldoende alert bent geweest op het voorkomen van een situatie zoals hiervoor is omschreven.
De discotheek moet vervolgens op basis van artikel 13b voor een periode van drie maanden dicht. B&W schrijven verder: ondanks het feit dat uw horeca-inrichting op basis van artikel 13b van de Opiumwet gesloten is, zijn wij van mening dat er nog steeds vrees voor gevaar van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid bestaat. Daartoe baseren wij ons op een uitspraak van de Afdeling Rechtspraak Raad van State van 16 mei 1991. In deze haal ik een groot gedeelte van de uitspraak van de president van rechtbank te Maastricht aan over verantwoordelijkheid bij bezit van middelen in een discotheek (ELRO-nummer: AA4933 Zaaknr: 00/105 HOREC VV KLR, Rechtbank Maastricht) De president schrijft: “Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de president dat ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de burgemeester bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Met de middelen genoemd in artikel 2 van de Opiumwet worden harddrugs bedoeld, terwijl de in artikel 3 van die wet genoemde middelen softdrugs betreffen. Zowel uit de parlementaire geschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet, alsook uit de bewoordingen van het artikel zelf moet naar het oordeel van de president worden afgeleid dat de in dit artikel besloten liggende bestuursdwangbevoegdheid uitdrukkelijk niet is toegekend terzake van het gebruik van (soft)drugs, casu quo het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid daarvan ten behoeve van eigen gebruik. Gelet hierop moet dan ook worden geoordeeld dat verweerder op basis van de Opiumwet geen middelen ter beschikking staan om op te treden tegen het gebruik van drugs in horeca-inrichtingen. Dit impliceert tevens dat exploitanten van horecainrichtingen op basis van deze wet evenmin kunnen worden verplicht op te treden tegen het gebruik van drugs in hun inrichting. In zoverre treffen de grieven van verzoekers dan ook doel.” Voor zover verweerder ingevolge artikel 3.1.7 van de APV de bevoegdheid toekwam ten aanzien van het gebruik van drugs in horeca-inrichtingen op te treden, moet worden geoordeeld dat deze bevoegdheid hem thans niet meer toekomt, nu voormeld artikel ingevolge het bepaalde in artikel 122 van de Gemeentewet geacht moet worden van rechtswege te zijn vervallen bij de inwerkingtreding van artikel 13b van de Opiumwet op 21 april 1999. Artikel 3.1.7 van de APV betreft immers een sluitingsbepaling, die weliswaar eveneens tot doel heeft de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, maar die specifiek is toegesneden op in de Opiumwet genoemde delicten en derhalve hetzelfde onderwerp regelt als artikel 13b van Opiumwet. Ook het motief van de APV-bepaling komt (grotendeels) overeen met artikel 13b van de Opiumwet. Overigens merkt de president nog op dat verweerder anders dan aan de zijde van verzoekers kennelijk wordt verondersteld - artikel 3.1.7 van de APV ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het vorenstaande leidt de president dan ook tot de conclusie dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht ter zake van het gebruik van softdrugs in de horecainrichting van verzoekers op te treden en op die grond de sluiting van deze inrichting te bevelen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder bevoegd kon
worden geacht op grond van de overige aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten (de - gestelde - verkoop, aflevering, verstrekking en het daartoe aanwezig zijn van softdrugs) de sluiting van de horeca-inrichting van verzoekers te bevelen. Dienaangaande wordt overwogen dat niet in geding is dat verweerder ingevolge artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang over te gaan indien vorenbedoelde feiten worden geconstateerd. Ter uitoefening van deze bevoegdheid past verweerder (kennelijk) het eerder, toen nog op artikel 3.1.7 van de APV terug te voeren coffeeshop-beleid toe, als verwoord in de coffeeshopnota uit 1995; de omstandigheid dat in november 1999 een aanscherping van dit beleid heeft plaatsgevonden kan in de onderhavige procedure buiten beschouwing blijven gelet op hetgeen verweerder dienaangaande in het bestreden besluit heeft overwogen. De president acht dit beleid, dat thans dus voor zover het de bevoegdheid betreft om tot sluiting van een inrichting over te gaan geacht moet worden zijn grondslag te vinden in artikel 13b van de Opiumwet, voorshands niet onredelijk. In het onderhavige geval moet evenwel worden geoordeeld dat verweerder niet overeenkomstig voormeld beleid heeft gehandeld nu aan de in het schrijven van verweerder van 18 juni 1999 vervatte waarschuwing uitsluitend de in het rapport van W.G.M.E. Slenter de dato 16 april 1999 vermelde feiten met betrekking tot het gestelde - gebruik van softdrugs in de inrichting van verzoekers ten grondslag kunnen zijn gelegd. In voormeld rapport is immers expliciet gesteld dat er geen feiten met betrekking tot de verkoop waren geconstateerd. Nu derhalve niet volgehouden kan worden dat ten tijde van de waarschuwing sprake was van een constatering door de politie van een overtreding van het verbod softdrugs te verkopen, had verweerder niet reeds bij het thans bestreden besluit -wat er verder ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde feiten, als vermeld in het rapport van W.G.M.E. Slenter de dato 23 december 1999- tot sluiting van de inrichting van verzoekers voor de duur van een maand (casu quo vier weken) kunnen overgaan, zonder dat verzoekers ter zake van die feiten een waarschuwing zouden hebben ontvangen. Inherent aan het karakter van een waarschuwing is immers dat in geval van herhaling van bepaalde feiten tot een sanctie kan worden besloten, die naar aard en omvang mede wordt bepaald door de eerdere overtreding. Dit impliceert tevens dat aan een waarschuwing als zodanig geen rechtsgevolgen zijn verbonden, zodat deze, anders dan blijkens het verhandelde ter zitting aan de zijde van verweerder wordt verondersteld, niet als een besluit in de zin van de Awb is aan te merken, weshalve hiertegen ook niet de in de Awb omschreven rechtsgang openstaat. Het vorenstaande leidt de president tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, ingevolge welke bepaling een bestuursorgaan is gehouden overeenkomstig de vastgestelde beleidsregels te handelen, zij het dat op grond van de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van een beleidsregel ten gunste van een of meer belanghebbenden. Deze laatste situatie doet zich echter in het onderhavige geval (bepaaldelijk) niet voor. Gelet hierop is het onwaarschijnlijk dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan. Mitsdien ligt het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening, gelet ook op de belangen van verzoekers, voor toewijzing gereed. Nu niet valt in te zien dat het thans aan het bestreden besluit klevende gebrek kan worden hersteld bij verweerders heroverweging, als bedoeld in
artikel 7:11 van de Awb, naar aanleiding van het namens verzoekers ingediende bezwaarschrift, zal dit besluit voor onbepaalde tijd worden geschorst. De president hecht er aan op te merken, zij het in dit verband ten overvloede, dat het in gevallen als het onderhavige uit oogpunt van zorgvuldigheid de voorkeur verdient dat de aan de sluiting van een inrichting ten grondslag gelegde feiten niet alleen kenbaar zijn uit rapportages van de politie, maar ook de onderliggende processenverbaal en mutatieformulieren, al dan niet geanonimiseerd, aan betrokkenen ter hand worden gesteld teneinde deze in staat te stellen bedoelde feiten te kunnen verifiëren. Na dit lange betoog van de president van Maastricht waarin ik mij volledig kan vinden memoreer ik dat: de gemeente Coevorden ten tijde van de inval geen vigerend drugsbeleid voor horecabedrijven en geen geldige Algemene Plaatselijke Verordeningen had, die in het kader van de Opiumwet bestuursdwangbevoegdheid mochten regelen. Daarom kunnen bezoekers niet worden aangerekend dat zij voor eigengebruik soms middelen de discotheek mee naar binnen namen. Te meer daar in het coffeeshopbeleid van de gemeente Coevorden expliciet staat vermeld dat drugsgebruik niet aan de gemeente is om dit te regelen. Wie drugs gebruikt gaat de gemeente niet aan, staat in deze drugsbeleidsnota over coffeeshops vermeld. Daar staat als zeer schril contrast tegenover dat drugsgebruik toch de aanleiding tot de inval in de discotheek is geweest op de datum 28 mei 1999! De beschikking van 14 juli 1999 waarin B&W mijn horecavergunning en die van mijn man intrekken voldoet niet aan een groot aantal eisen gesteld bij de Wet Algemeen Bestuursrecht, derhalve dient deze beschikking ongegrond te worden verklaard. Als voorbeeld haal ik artikel 5:23 (afdeling bestuursdwang) aan. Dit artikel meldt: deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. B&W schrijven in dit kader in hun beschikking: gelet op artikel 31, lid 6, van de Drank- en Horecawet bepalen wij hierbij dat deze beschikking tot intrekking van de vergunning terstond van kracht is. Gelet op de ernst van de situatie achten wij het namelijk ongewenst dat de werking van deze beschikking zou worden opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep wordt ingesteld, op het beroep is beslist. Na deze beschikking van B&W blijft mijn naam uitsluitend vernoemd worden in de aanhef van alle brieven, die over het intrekken van de horecavergunningen van mijn man en mij gaan. Niemand en dan ook niemand gaat specifiek in op de strafbare feiten die ik zou hebben moeten overtreden, of die ik heb overtreden om aldus het intrekken van de horecavergunning te kunnen rechtvaardigen (artikel 16 Grondwet). Ook bij de uitspraak van 7 december 2000, met kenmerk 00/100 HREC P09/G03, wordt mijn naam uitsluitend in de aanhef genoemd (artikel 16 Grondwet). Vervolgens gaat de rechter in op feiten die zich tijdens de inval in de discotheek hebben voorgedaan en op zaken die tijdens de inval zijn aangetroffen. Hiervan zijn twee processen verbaal van bevindingen opgemaakt die de nodige discrepanties met de werkelijkheid vertonen.
Bij vier bezoekers zijn middelen voor eigen gebruik aangetroffen. Nu doet de ene partij enorm veel moeite en verwoede pogingen om hiervan handel in middelen te maken en weerlegt de andere partij deze feiten. Nergens komt hier mijn naam of mijn betrokkenheid in voor. Bij het aantreffen van handelshoeveelheden is de politie verplicht de verdachte onmiddellijk mee naar het bureau te nemen. Bij geen der verdachten is dit onmiddellijk meenemen naar het bureau gebeurd. Hieruit trek ik de conclusie dat geen der bezoekers een hoeveelheid bij zich had die voor handelsdoeleinden aangewend kon worden. Derhalve trek ik hieruit de conclusie dat elke bezoeker die hoeveelheid bij zich had die voor eigen gebruik mocht worden aangewend. Van verstoring van de openbare met onmiddellijke intrekking van de vergunning kan dan ook geen sprake zijn. Voorts dien ik op te merken dat er geen enkele belastende proces verbaal over de discotheek van verstoring van de openbare order bij de politie aanwezig is met uitzondering van die van de inval. Bij een veroordeling, zoals het intrekken van mijn vergunning dient mijn inziens aan de overtreder kenbaar te zijn gemaakt welk strafbaar feit of richtlijn deze heeft overtreden. In mijn geval weet ik geen strafbaar feit uit schriftelijke rapportage van de zijde van de overheid te melden noch een vertreding van een gemeentelijke richtlijn te bedenken die ik heb overtreden. Aldus opgesteld door H. Beukeveld- van de Belt Na dit intermezzo van mijn vrouw waar ik volledig achter sta ga ik weer verder met mijn betoog. Door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden zijn de vier onderstaand artikelen in de Grondwet vermeld in ieder geval bij mij overtreden tijdens en na de inval van politie in mijn discotheek Lord Nelson op 28 mei 1999 te Coevorden. Daarbij komt nog een scala aan overtredingen die ik in onderstaande tekst verwoord. Van al deze aangiften gepleegd Het moge u duidelijk zijn dat politie, justitie en een scala aan overheidsfunctionarissen bij het afdekken en behalen van eigen gewin in de affaire Lord Nelson een vernietigende indruk op mij en mijn vrouw en kinderen achter hebben gelaten, dat ik slecht bij gehele rehabilitatie met materiele en immateriele genoegdoening en met vormfoutverklaring van alle door mij genoemde overheidsstukken de affaire Lord Nelson aangaande, genoegen neem. De onderstaande Grondwetten aanhalend prepareer ik mij alvast voor op het Europees Hof van Justitie. Artikel 11 Grondwet: ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Artikel 12 Grondwet: het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
2. Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen. Aan de bewoner wordt een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Artikel 16 Grondwet: geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Artikel 17 Grondwet; niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. In verband met familieomstandigheden is het tijdelijke correspondentie adres: Rogat 5 te Rogat en niet het adres in Coevorden. Alle correspondentie kan vanaf nu via het adres in Rogat plaats vinden.
met vriendelijke groeten,
H. Beukeveld van de Belt en F.J. Beukeveld Rogat 5 7949 AA Rogat Bij deze aangifte horen de volgende bijlagen: De brief van 3 juni 1999 van de burgemeester van Coevorden De briefwisselingen omtrent het aanpassen van de APV’s van Coevorden De brief aan de hoofdofficier van justitie met daarin het weerwoord over de twee processen verbaal onder ambtseed opgesteld door een brigadier De twee platte gronden van de naaste omgeving van de discotheek. Een plattegrond weerspiegelt de huidige, de andere de toekomstige situatie in Coevorden. In de nieuwe situatie is de Bakkersteeg recht getrokken en breiden de winkels aan de Friese straat zich naar achteren uit. Het gevolg is dat de discotheek hiervoor weg moet. De brief van de officier van justitie waarin hij aangeeft dat de foto’s zijn vernietigd. De brief 14 juni 1999 van de officier van justitie waarin hij aangeeft dat hij nog geen informatie heeft. De brief van de officier van justitie waarin hij op 14 juli 1999 aangeeft nog geen informatie te hebben. De brief van de officier van justitie waarin hij aangeeft onmiddellijk een dagvaarding tegen mij uit te moeten schrijven De brief van de officier van justitie waarin hij mijn “strafbaar” feit seponeert. De uitspraak van de zitting van 9 november 2000 waartegen wij bij u beroep aantekenden. Kenmerken 99 / 735 HOREC PO9 G03 en 00 / 100 HOREC P09 G03.