STAATSCOURANT
Nr. 144 17 januari 2014
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle No. 234/2012 Beslissing d.d. 1 november 2013 naar aanleiding van de op 16 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van A, senior inspecteur, en B, inspecteur-jurist, beiden verbonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg, klagers (hierna mede te noemen: de inspectie) -tegenC, tandarts, werkzaam te D, bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam, verweerder
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Het college heeft kennisgenomen van: – het klaagschrift met de bijlagen; – het verweerschrift met de bijlagen; – de repliek met de bijlagen; – de dupliek met de bijlagen; – het tandheelkundig dossier. Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek. De zaak is behandeld ter openbare zitting van 13 september 2013, alwaar klagers en verweerder, vergezeld van zijn raadsman zijn verschenen.
2. DE FEITEN Op grond van de stukken waaronder het tandheelkundig dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Verweerder is als tandarts en algemeen directeur werkzaam in E te D (hierna: de praktijk). De praktijk is de handelsonderneming die wordt gedreven door de rechtspersoon F. F wordt bestuurd door G, die tevens enig aandeelhouder is. G wordt bestuurd door H. Verweerder is bestuurder en enig aandeelhouder van H. De praktijk heeft in 2006 een tandartspraktijk in D overgenomen. In deze tandartspraktijk was de heer I (hierna: de mondhygiënist) werkzaam. Na overname van de praktijk in D is de mondhygiënist als zelfstandig mondhygiënist in de praktijk van verweerder gaan werken. De heer I en F hebben sinds oktober 2009 een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij zij onder andere overeengekomen zijn dat de mondhygiënist voor onbepaalde tijd werkzaam is in de praktijk van F. In deze overeenkomst van praktijkmedewerking is onder meer het navolgende opgenomen: “– Dat F zelfstandig en voor eigen rekening en risico een tandartspraktijk voert te D (...); – Dat opdrachtnemer werkzaamheden zal gaan verrichten voor F.; – Dat F gebruik wenst te maken van de diensten van opdrachtnemer; – Dat Opdrachtnemer met betrekking tot de werkzaamheden in de functie als mondhygiënist in het bezit is van een geldige Verklaring Arbeidsrelatie- Winst Uit Onderneming (VAR-WUO). – Dat partijen nadrukkelijk beogen met elkaar geen arbeidsovereenkomst aan te gaan. – Dat Opdrachtnemer voor eigen rekening en risico het beroep van mondhygiënist uitoefent.” (...) “Opdrachtnemer zal bij zijn werkzaamheden de tandheelkundige behandelingen zelfstandig en naar eigen inzicht verrichten, voor eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijk, doch conform de binnen de beroepsgroep gangbare standaarden. Voorts staat het Opdrachtnemer vrij om een door F met een
1
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014
patiënt overeengekomen afspraak of behandeling naar eigen inzicht en in overleg met de betreffende patiënt te wijzigen. F verplicht zich er toe zich te onthouden van enige aanwijzing c.q. instructie met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden door Opdrachtnemer, zoals bijvoorbeeld betreffende de wijze van omgang met patiënten.” Op 17 februari 2010 is mevrouw J, geboren 4 maart 1961, (hierna: de patiënte) door haar behandelend tandarts mondeling doorverwezen naar de mondhygiënist met de opdracht “nazorg”. Op 19 maart 2010 en 21 april 2010 is patiënte bij de mondhygiënist geweest. De mondhygiënist heeft in de status van patiënte daaromtrent, voor zover thans van belang, ondermeer opgenomen dat op 19 maart 2010 een orthopantomogram (panaramafoto van de kaken) is gemaakt en heeft voorts op 21 april 2010 genoteerd “14=T70 Flapoperatie 1 interdentale ruimte” en “26=T70 Flapoperatie 1 interdentale ruimte”: Op 8 juli 2010 heeft patiënte – nadat zij eerder een klacht had ingediend bij verweerder, de zorgverzekeraar en de klachtencommissie voor paramedici eerste lijn – een melding gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie) over de bij haar naar haar oordeel onjuist uitgevoerde tandheelkundige behandeling in de praktijk door de mondhygiënist. De mondhygiënist heeft in een gesprek met de inspectie op 13 april 2011 aangegeven dat hij bij patiënte twee flapoperaties heeft uitgevoerd en dat hij de code daarvoor (T70) heeft opgenomen in het patiëntendossier van patiënte. De mondhygiënist heeft verklaard dat hij zichzelf bekwaam acht voor het uitvoeren van een flapoperatie. De mondhygiënist heeft voorts tegenover de inspectie verklaard dat hij op eigen initiatief röntgenfoto’s maakte. Die dienden om het behandelplan te onderbouwen. De inspectie heeft op 9 februari 2011 een onaangekondigd bezoek afgelegd aan de praktijk. De inspectie heeft in het naar aanleiding daarvan opgestelde verslag d.d. 18 februari 2011, voorzover thans van belang, het navolgende opgenomen: “Aanleiding en doel van het bezoek Doel van dit bezoek is om te beoordelen of in de instelling wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van de Kwaliteitswet voor Instellingen. Toetsingskader De inspectie baseert zich op wetgeving zoals de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) en op de Kwaliteitswet Zorginstellingen maar ook op de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Klachtwet), de Kernenergiewet/ Besluit Stralingsbescherming, de Wet op de medische hulpmiddelen en de daarvan afgeleide veldnormen die de koepelorganisaties en beroepsverenigingen hebben ontwikkeld. Algemene informatie De instelling maakt deel uit van een multifunctioneel gezondheidscentrum en is gevestigd op de eerste etage. De instelling oogt nieuw en ziet er fris en verzorgd uit. Het betreft een grote instelling met acht behandelkamers. Naast de reguliere tandartszorg wordt ook orthodontie en implantologie toegepast. De meeste medewerkers werken parttime al dan niet als zelfstandige (ZZP-er). Op basis van het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de inspectie van mening dat de instelling onder de kwaliteitswet zorginstellingen valt. De eigenaar heeft zich dat tot op heden niet gerealiseerd. Taakherschikking, taakdelegatie In de instelling wordt niet voldaan aan de IGZ circulaire “Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen (2008-0l-IGZ)”met betrekking tot het schriftelijk vastleggen van de opdracht tot voorbehouden handelingen aan de assistenten. Dit blijkt uit het feit dat opdrachten mondeling worden verstrekt. De aanwezige protocollen zijn niet genoeg specifiek, ze beschrijven vooral de technische aspecten van de handeling. Zo ontbreekt het bijvoorbeeld aan de beschrijving wie bevoegd is de opdracht te geven, dat de patiënt toestemming dient te geven, dat de toestemming vast gelegd dient te worden en dat de bevoegd- en bekwaamheid van de medewerker beschreven dient te zijn. (...) Conclusie De instelling voldoet op een aantal punten niet aan de wettelijke eisen en aan de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg: • de taakherschikking en taakdelegatie zijn onvoldoende vorm gegeven; • de uitwerking van de WIP richtlijn is onvoldoende; • de instelling voldoet niet aan de Kernenergiewet en het Besluit Stralingsbescherming; • de klachtenregeling voldoet niet aan de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector. De eigenaar en de medewerkers zijn zeer bereidwillig om snel aan de slag te gaan en verbetering te bewerkstellingen. Om die reden worden de volgende afspraken gemaakt: • geen röntgenfoto’s totdat een protocol met taakdelegatie hierover klaar is. Protocol wordt ter goedkeuring naar de inspectie gezonden;
2
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014
•
• •
daarna mag alleen door de tandartsen met stralingsdeskundigheidscertificaat de indicatie voor foto (intraoraal) worden gesteld. Deze personen zijn de enige die de handeling mag delegeren. OPG en CT’s mogen niet worden gemaakt zolang de apparatuur niet is aangemeld; het KEW dossier wordt met spoed in orde gemaakt evenals het aanmelden van de apparatuur; de andere tandartsen gaan zo spoedig mogelijk hun certificaat behalen.”
De inspectie heeft 1 juni 2011 opnieuw een bezoek gebracht aan de praktijk. In mei 2012 heeft de inspectie een rapport uitgebracht over de bevindingen naar aanleiding van het door haar ingestelde onderzoek naar het handelen van de mondhygienist en de rol van verweerder als bestuurder. In dat rapport staat, voorzover thans van belang, het volgende vermeld: “Doel van het onderzoek Het doel van het onderzoek was om te oordelen of a) het functioneren van de mondhygiënist, voor de veiligheid van patiënten binnen de instelling of de gezondheidszorg, een ernstige bedreiging betekende; b) De bestuurder van de instelling zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid nam om de veiligheid van de patiënten binnen de instelling te waarborgen. De inspectie concludeert dat de mondhygienist voor de veiligheid van patiënten of de gezondheidszorg een ernstige bedreiging betekende. Dit blijkt uit de volgende resultaten: * De mondhygienist stelde zelfstandig de indicatie voor een flapoperatie vast. Deze indicatie is voorbehouden aan een tandarts. * De mondhygiënist voerde zelfstandig en zonder supervisie een ingreep (flapoperatie) uit waartoe hij niet bevoegd is. * De mondhygiënist stelde zelfstandig de indicatie voor röntgenopnames vast en verrichtte deze ook zelfstandig. De indicatiestelling voor röntgenopnames is voorbehouden aan (tand)artsen. * De mondhygiënist overlegde niet met de verantwoordelijk tandarts over het in te zetten behandeltraject. * De mondhygiënist volgde op onderdelen het paroprotocol niet. In het patiëntendossier ontbreekt de motivering om af te wijken van het protocol. * De mondhygiënist hanteert onvolledige verslaglegging waardoor de continuïteit van de zorg niet gewaarborgd was. * De mondhygiënist stelde geen begroting op van de behandeling waardoor de patiënt onvoldoende geïnformeerd was. * De mondhygiënist vroeg geen toestemming aan de patiënt voor de behandeling (informed consent). De inspectie concludeert in dit rapport voorts dat de bestuurder onvoldoende zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid nam om de veiligheid van patiënten binnen de instelling te waarborgen. Dit blijkt uit de volgende bevindingen: * De mondhygiënist kreeg een grote mate van vrijheid om zelfstandig werk te werk te gaan. De mondhygëenist werd in de gelegenheid gesteld om zelfstandig behandelplannen op te stellen en uit te voeren zonder enige vorm van terugkoppeling aan de tandarts. * De bestuurder gaf onvoldoende vorm aan het functioneren van de mondhygienist waardoor het niet zichtbaar werd dat de mondhygiënist van zijn bevoegdheden afweek. Zo waren functioneringsgesprekken, het bijhouden van bijvoorbeeld een portfolio en het vastleggen van voorbehouden handelingen geen gewoonte. * De bestuurder zorgde onvoldoende voor naleving van de geldende wet- en regelgeving. De uitvoering van de circulaire taakherschikking en de WGBO zijn niet omgezet naar praktijkgerichte protocollen. * De bestuurder stelde zich onvoldoende op als eindverantwoordelijke voor de zorg binnen zijn instelling. Hij liet de verantwoordelijkheid bij de in de instelling werkzame beroepsbeoefenaars en dacht daarmee dat het onderwerp geregeld was. De bestuurder had moeten weten en kunnen weten wat er in zijn instelling afspeelde.” In de praktijk van verweerder waren ten tijde van het eerste bezoek van de inspectie de volgende protocollen aanwezig: – Alginaat afdruk; – Periodieke controle: – Sealen: – Anesthesie: – Röntgenfoto klein (bw/solo); – Poetsinstructie; – Kroon- en brugwerk CME. In deze protocollen worden de werkzaamheden van de tandarts en de (preventie)assistente uitgeschre-
3
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014
ven. In het protocol ‘Röntgenfoto klein (bw/solo)’ staat beschreven dat de behandeling uitgevoerd wordt door tandarts en/of (preventie)assistente. In de circulaire “Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen” d.d. 7 februari 2008 stelt de inspectie, aan taakherschikking en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandheelkundige praktijk de volgende vereisten: “* Opdrachtgever (tandarts) dient zich te overtuigen van bekwaamheid van opdrachtnemer. * Opleiding door uitsluitend de opdrachtgever (tandarts) is alleen acceptabel indien er toezicht door door derden (professionales in het opleidingscircuit) op de opleiding is. * De opdrachtgever (tandarts) geeft opdracht per patiënt en indien nodig aanwijzingen en evalueert de uitvoering; de opdrachtbeschrijving wordt schriftelijk vastgelegd in een protocol. * De opdrachtgever (tandarts) is fysiek in de praktijk aanwezig voor overleg, advies en mogelijkheid van tussenkomst; telefonische bereikbaarheid en bereikbaarheid op de afstand is niet voldoende. * De opdrachtnemer moet zich redelijkerwijs bekwaam achten. * De opdrachtnemer informeert de patiënt dat hij de voorbehouden handeling uitvoert in opdracht van de tandarts en vraagt de patiënt toestemming voor deze handeling.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT Klagers verwijten verweerder dat hij onvoldoende zijn (eind)verantwoordelijkheid als bestuurder heeft genomen waardoor hij heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en daarmee de tweede tuchtnorm van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG heeft overtreden. Verweerder heeft nagelaten de praktijkvoering dusdanig vorm te geven dat de regels van de WGBO alsmede de regels van de Circulaire Taakherschikking op grond van de Wet BIG in voldoende mate geïmplementeerd waren in de praktijk. Verweerder heeft voorts in zijn rol als eindverantwoordelijke voor de goede tandheelkundige gang van zaken en de kwaliteit van zorg binnen de praktijk, nagelaten voldoende toezicht te houden op het handelen van de mondhygiënist binnen de praktijk en – ook nadat hij op de hoogte was van de overtredingen van wettelijke bepalingen – nagelaten maatregelen te treffen om naleving van de regels voor taakherschikking en taakdelegatie in de instelling af te dwingen, alsmede nagelaten er zorg voor te dragen dat binnen de praktijk de regels van de WGBO werden gevolgd en werd voldaan aan hetgeen vereist is op grond van artikel 35 en artikel 38 van de Wet BIG en hetgeen in artikel 39 van die wet is bepaald. Regels over taakherschikking en taakdelegatie, alsmede de regels van de WGBO zijn binnen de instelling niet omgezet naar specifieke protocollen. Door de wijze van praktijkvoering en het ontbreken van adequaat toezicht op het functioneren van de mondhygienist, kreeg de mondhygiënist een grote vrijheid om zelfstandig behandelplannen op te stellen en uit te voeren zonder enige vorm van terugkoppeling met de verantwoordelijk tandarts. Ter onderbouwing daarvan wordt er op gewezen dat de organisatie van de functioneringsgesprekken onvoldoende was en dat er geen controle op de declaraties plaatsvond. De inspectie wijst er voorts op dat het dossier van de patiënt gebrekkig is nu daarin geen gegevens zijn opgenomen met betrekking tot tandheelkundige adviezen, hetgeen in strijd is met de voorschriften ten aanzien van het patiëntendossier in de WGBO en de regels uit de richtlijn “Patiëntendossier” van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (hierna: NMT). De inspectie wil, mede vanuit het algemeen belang, een oordeel over de handelswijze van verweerder ten aanzien van de organisatie van de praktijk.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij niet beweert dat er geen kritiek op onderdelen van de praktijkvoering mogelijk is geweest, maar hij heeft steeds maatregelen ter correctie genomen zodra hij zich bewust werd van zaken die verbetering behoefden. Achteraf beseft verweerder dat hij zich te weinig realiseerde welke problemen een startende grote praktijk in de beginfase tegenkomt. In de overeenkomst die met de mondhygiënist is gesloten, is diens zelfstandigheid sterk benadrukt en geregeld. De mondhygiënist maakte gebruik van de praktijkruimte en inventaris van de praktijk, had een zelfstandigheidsverklaring en werkte voor eigen risico. Een bevoegdheid om concrete zorgverlening van de mondhygiënist of andere medewerkers staat op gespannen voet met de aangegane overeenkomst van opdracht. Verweerder realiseerde zich hierdoor aanvankelijk niet dat hij desondanks als bestuurder van de praktijk zo’n zware verantwoordelijkheid droeg voor de kwaliteit van de zorg en voor het handelen van de mondhygiënist. Daarnaast betwist verweerder een deel van de feiten, met name dat de mondhygiënist flapoperaties heeft uitgevoerd. Dat de mondhygiënist op eigen initiatief röntgenfoto’s blijkt te hebben gemaakt kan verweerder niet worden verweten nu de mondhygiënist wist dat hij dit niet op eigen initiatief mocht doen. Ten tijde van het bezoek van de inspectie was verweerder, onder begeleiding van een consultant, al gestart met het traject voor het opstellen van specifieke praktijkgerichte protocollen. In juni 2011 is de praktijk ISO-gecertificeerd. Verweerder heeft zich verbaasd over de klacht nu de inspectie zich tijdens het bezoek van 1 juni 2011 zeer lovend heeft uitgelaten over de door verweerder aangebrachte
4
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014
verbeteringen in de praktijk en vraagt zich af wat het belang nog is van onderhavige procedure.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE 5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5
Het college plaatst voorop dat het de klacht ontvankelijk acht. Het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat artsen in een bestuurlijke en/of leidinggevende functie tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn nu de tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG niet alleen het handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm), mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Nu hiervan naar het oordeel van het college in het onderhavige geval sprake is, zal het college de klacht inhoudelijk beoordelen. Het college is van oordeel dat de praktijk moet worden gekwalificeerd als een zorginstelling in de zin van artikel 1 lid 1 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De binnen de instelling verleende zorg dient derhalve te voldoen aan de in deze wet gestelde eisen. Dat betekent ondermeer dat de zorgverlening op zodanige wijze georganiseerd moet worden dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg (vergelijk artikel 3 van voornoemde wet). Het college is met de inspectie van oordeel dat verweerder die bestuurder van de praktijk is, hiervoor eindverantwoordelijk is. De vennootschapsrechtelijke vorm waarin de praktijk is vervat, doet hier niet aan af. Dat wordt ook niet anders door de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst die door F met de mondhygiënist was gesloten. De mondhygiënist is immers in zoverre onderdeel van de instelling. Ook het feit dat het hier een beginnende grote praktijk betrof maakt dit niet anders. De inspectie heeft in zijn rapportages van februari 2011 en mei 2012 uiteengezet op welke punten verweerder naar haar oordeel is te kort geschoten in de organisatie van de zorgverlening. Verweerder heeft in deze tuchtprocedure erkend dat destijds kritiek mogelijk was op de praktijkvoering. Hij heeft de feitelijke bevindingen van de inspectie – behoudens voorzover het het uitvoeren van “flapoperaties” door de mondhygienist betreft – in grote lijnen niet betwist. Het college zal bij de beoordeling dan ook uitgaan van de bevindingen zoals neergelegd in deze rapportages. Voor wat betreft het punt van de flapoperaties overweegt het college dat het, gelet op de inhoud van de klacht van patiënt, de mededelingen van de mondhygiënist en de code T70 waaronder is gedeclareerd, aannemelijk is dat er door de mondhygiënist in elk geval een ingreep is verricht waarbij de samenhang der lichaamsweefsels is verstoord als bedoeld in artikel 36 lid, eerste lid, van de Wet BIG. Daarbij kan in het midden blijven of het hier een flapoperatie betreft die op de juiste wijze is uitgevoerd. Het uitvoeren van een ingreep waarbij de samenhang der lichaamsweefsels wordt verstoord alsmede het maken van röntgenfoto’s betreffen voorbehouden handelingen van Wet BIG. Bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen, moet worden voldaan aan de regels van artikel 35, 38 en 39 van de Wet BIG. Het verrichten van voorbehouden handelingen door een niet-tandarts is mogelijk, mits de taakherschikking op juiste wijze geregeld is. De wijze waarop taakherschikking kan plaatsvinden en de vereisten waaraan in dat geval op grond van de Wet BIG en de jurisprudentie dient te worden voldaan, heeft de inspectie in haar circulaire Taakherschikking (februari 2008) nader uitgewerkt. Naar het oordeel van het college blijkt uit het door de inspectie uitgevoerde onderzoek en de opgemaakte rapportages, dat de mondhygiënist voorbehouden handelingen heeft verricht zonder dat op alle punten aan de vereisten voor taakherschikking was voldaan. Dit kan verweerder als eindverantwoordelijke worden verweten nu hij heeft nagelaten om maatregelen te treffen om regels voor naleving van de regels voor taakherschikking in de instelling af te dwingen en hij de uitvoering van de circulaire Taakherschikking niet heeft omgezet naar praktijkgerichte protocollen. De destijds in de praktijk aanwezige protocollen waren daartoe onvoldoende specifiek. Verweerder is daarmee (mede) verantwoordelijk voor het niet naleven van de vereisten voor taakherschikking op het terrein van voorbehouden handelingen door de mondhygiënist. Dit kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Voorzover verweerder heeft aangevoerd dat het hem niet kan worden verweten dat de mondhygiënist op eigen initiatief röntgenfoto’s maakte nu deze laatste wist dat dit niet mocht, gaat het college aan dat verweer voorbij. Het behoort tot de (eind)verantwoordelijkheid van verweerder om er op toe te zien dat de medewerkers in de praktijk de geldende wet- en regelgeving naleven. Met andere woorden: het is zijn taak om medewerkers duidelijk te maken binnen welk kader gewerkt moet worden en om toe te zien op de naleving daarvan. Verweerder heeft dat toezicht blijkens voornoemde rapportages, onvoldoende gehouden, waarbij in het bijzonder kan worden gewezen op het ontbreken van structurele functioneringsgesprekken met de mondhygiënist. Verweerder had kunnen en moeten weten wat er zich in zijn praktijk afspeelde. Pas nadat de patiënt een klacht indiende bij verweerder, is verweerder de mondhygiënist gaan controleren en
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014
heeft hij maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Dit kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Het college overweegt daarnaast dat verweerder niet heeft bestreden dat voor wat betreft de onderhavige patiënt door de mondhygiënist niet was voldaan aan de bepalingen uit de WGBO over het inlichten van patiënten omtrent de behandeling, dossiervoering en het toestemmingsvereiste. Gelet op het vorenstaande is hij hiervoor evenzo tuchtrechtelijk aansprakelijk. 5.8 Het college is al met al van oordeel dat verweerder een ernstig verwijt kan worden gemaakt, nu verweerder door te handelen zoals hij heeft gedaan c.q. door na te laten om te handelen, het risico heeft aanvaard dat patiënten konden worden blootgesteld aan risico’s die de wetgever met regelgeving heeft willen voorkomen. Daarmee heeft hij het algemeen belang gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg geschaad. Het college acht de klacht derhalve gegrond. 5.9 Bij de vraag welke maatregel moet worden opgelegd houdt het college enerzijds rekening met het feit dat er sprake was van ernstige tekortkomingen zoals hiervoor is overwogen, maar anderszijds – en dat ten voordele van verweerder – ook met het feit dat verweerder de organisatie van de praktijk bij het tweede inspectie bezoek wel op orde had. De inspectie heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat er ten tijde van het tweede bezoek geen negatieve signalen meer waren over de praktijk. Het college constateert dan ook dat verweerder de tekortkomingen voortvarend heeft opgepakt en verholpen en dat de zorg ten tijde van het tweede bezoek, dat drie maanden na het eerste bezoek plaatsvond, voldoende geborgd was. Het college volgt verweerder echter niet in zijn stelling dat er mitsdien op 15 oktober 2012 – de datum waarop de klacht werd ingediend – geen belang meer was aan de zijde van de inspectie om de klacht voor te leggen. Wel is het college van oordeel dat gelet op de vele aanpassingen die verweerder na het eerste bezoek in de praktijk heeft doorgevoerd, in het onderhavige geval, ondanks de ernstige tekortkomingen, met het opleggen van een waarschuwing kan worden volstaan. 5.10 Het college zal bepalen dat deze beslissing om redenen, aan het algemeen belang ontleend, op grond van artikel 71 van de Wet BIG, zal worden gepubliceerd.
6. DE BESLISSING Het college: – waarschuwt verweerder; – bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, het ‘Nederlandse Tandartsenblad’ het ‘Nederlandse Tijdschrift voor Tandheelkunde’, het tijdschrift ‘Dentz’en het ‘Nederlands Tijdschrift voor Mondhygiëne’, met het verzoek tot plaatsing. Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W. de Groot, lid-jurist, J. Dam, R. Rowel en R.T. Thomson, leden-tandartsen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris. voorzitter secretaris Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.
6
Staatscourant 2014 nr. 144
17 januari 2014