Oegstgeester Pannenbakkerijen In de Oegstgeester Courant (O.C.) van 7 februari 1979 werd door mr. B.C. van Krieken, die geregeld over de Oegstgeester historie publiceerde, een oproepje geplaatst met als onderwerp de Oegstgeester dakpan: 'In het Oegstgeest omtrent de eeuwwisseling schijnt een fabriekje of klein bedrijfje bestaan te hebben dat pannen fabriceerde .... Waar heeft zich het bedrijfje (zo het al bestaan heeft) bevonden?" Op 21 februari 1979 wist de heer Van Varik in de O.C. ondermeer te melden, dat de pannen, ontworpen door een zekere Jossen, waren gebakken in de door de Duitsers tijdens de bezetting gesloopte pannenbakkerij, destijds gelegen op de rechter Rijnoever bij het veer naar Valkenburg, dus op Oegstgeests grondgebied." Weer twee weken later kwam Van Krieken in de O.C. van 7 maart met een uitgebreid artikel over de Jossenpan en de pannenfabriek aan het Valkenburgerveer, die eind 19e eeuw eigendom was geweest van de familie Van Sillevoldt. De op een Oegstgeester pan vermelde naam A.D. Angremond kon hij niet nader verklaren. Aan het slot van het bewuste artikel besteedde hij ook aandacht aan de door een Van Sillevoldt te Oegstgeest opgerichte fayencefabriek Amphora. Voor het Leids Jaarboekje van 1980 bewerkte Van Krieken deze gegevens vervolgens tot het artikel "De Oegstgeester Dakpan" dat sindsdien door een ieder die zich met deze materie heeft bezig gehouden, als de meest gezaghebbende bron wordt geciteerd. Zo publiceerde Riet van Dort meerdere malen in de O.C. en De Leidenaar over zowel de dakpannen als Amphora, terwijl nog onlangs van de hand van de heer A. Schellingerhout in het Jaarboek 1995 van het Historisch Genootschap Koudekerk een bijdrage over de geschiedenis en ontwikkeling van de Oegstgeester dakpan verscheen. Beiden volgen in grote lijnen de door Van Krieken geschetste ontwikkeling. Riet van Dort wist via het "Restauratievademecum" te achterhalen dat A.D. Angremond een vroegere eigenaar van de fabriek geweest moet zijn. De heer Schellingerhout had voor zijn artikel de beschikking over de octrooi-aanvraag van de heren Josson (en niet Jossen zoals Van Varik en Van Krieken meenden) en De Langle uit Antwerpen en kon daarom vooral licht laten schijnen over de ontstaansgeschiedenis van de Oegstgeester pan. Het is prijzenswaardig dat de heer Van Krieken in 1979 een begin heeft gemaakt met het achterhalen van de geschiedenis van de Oegstgeester pan en de fabriek. Achteraf bezien blijkt echter dat hij vanaf het begin gegevens betreffende verschillende pannenbakkerijen met elkaar heeft gecombineerd, waardoor ook alle auteurs na hem op het verkeerde been gezet zijn. Daarom een nieuw artikel over de Oegstgeester dakpannenindustrie, waaruit zal blijken dat niet één, maar twee pannenbakkerijen op Oegstgeester grondgebied hun bestaan hebben gehad.
De 'Josson' pannenbakkerij Zoals de heer Schellingerhout in zijn artikel al heeft aangetoond, staat de Oegstgeesterpan niet ten onrechte ook bekend onder de naam Jossonpan (1). Victor Josson, in 1816 in Antwerpen geboren, blijkt eerst samen met ene De Langle eigenaar van een dakpannenfabriek in Niel in Vlaanderen te zijn geweest. In 1846 starten zij in hun fabriek met de productie van platte dakpannen naar een ontwerp van de Engelsman James Reed te Bishops/Oxford. De productie, voor de Engelse markt, vindt plaats met Engelse machines en in overleg met de Architectural Tile Company in Londen. James Reed had zich voor het ontwerp van deze platte schubvormige pan laten
inspireren door in Zwitserland, Beieren en Oostenrijk gebruikte pannen. De produktie van de platte pannen verloopt echter niet zo voorspoedig als Josson en De Langle hadden gewild. Vooral het breukpercentage ligt te hoog. Vandaar dat zij na herhaalde proefnemingen in 1849 voor een nieuw soort pannen - "uiterlijk slechts weinig verschillend van de pannen volgens het systeem van James Reed, maar voorzien van een dubbele rand"- een nieuwe machine en een nieuw ovensysteem octrooi aanvragen. Koning Léopold van België verleent hen dat voor vijftien jaar op 15 oktober 1849. Nog geen twee jaar later vraagt Victor Josson, ditmaal zonder De Langle, ook in Nederland octrooi aan. Het wordt hem door koning Willem lll ook voor vijftien jaar, gerekend vanaf 15 oktober 1849, op 26 april 1851 toegekend. In de octrooiaanvraag vermeldt Josson dat hij domicilie heeft gekozen bij W. de Leth te 'sGravenhage. Volgens de heer Schellingerhout was deze de eigenaar van de dakpannenfabriek "Weltevreden" te Koudekerk aan den Rijn en werden de Jossonpannen al snel bij Weltevreden gemaakt. In 'Het Tijdschrift voor den handwerksman en het fabrijkwezen in Nederland' verschijnt al in 1851 een artikel over de platte dakpannen met dubbele boorden, vervaardigd in Koudekerk aan den Rijn, met hun "vreemdsoortig, doch bevallig aanzien". Lang heeft Josson niet in Koudekerk gewerkt. Op 3 augustus 1852 nemen burgemeester en wethouders van Oegstgeest kennis van een rekest van Victor Josson, wonende te Antwerpen, gericht aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, waarin hij toestemming vraagt om een fabriek op te richten tot de vervaardiging van dakpannen, tegels en stenen, op de percelen, gelegen aan de Hoge Morschdijk in Oegstgeest, kadastraal bekend sectie E nrs. 592, 595, 596, 597, 619, 620 en 737. B & W zien geen bezwaar en op 10 augustus 1852 kunnen Gedeputeerde Staten aan Victor Josson, in de hoedanigheid van directeur der Nederlandsche Maatschappij van dakpannen, tegels en stenen, gevestigd te Rotterdam, voor de westelijke hoek van perceel sectie E nr. 597, de gevraagde vergunning verlenen. De genoemde percelen moeten gesitueerd worden op het huidige grondgebied van Leiden, daar waar nu Wernink's Beton Maatschappij is gevestigd bij de Amphoraweg aan het einde van de Morsweg. In dit deel van het toenmalige Oegstgeest, waar aanvoer van grondstoffen en afvoer van producten via de Rijn mogelijk was, hadden zich al meer fabrikanten van bouwmaterialen gevestigd. Men vond er onder andere rond 1840 de kalkovens van Carel Blaasjaar, gevolgd door de firma de Wed. P.A.W. Wernink en Zonen. Bij deze laatste firma bestelt Victor Josson najaar 1852 een deel van de benodigde materialen voorzijn fabriek, zoals "1050 roode knieboomen, 400 ovenbakken en 500 roode dikke bakken". Volgens het bevolkingsregister vestigt Victor Josson zelf zich in oktober 1852 tijdelijk in Oegstgeest in Wijk II huisnr. 75a (later 74). Zijn woning zal niet ver van de fabriek gelegen hebben. Natuurlijk rijst de vraag of Josson hier wellicht een bestaande pannenbakkerij heeft overgenomen. Dit is niet het geval. In de gemeenteverslagen van Oegstgeest, die teruggaan tot 1821, wordt wel steeds een pannenbakkerij genoemd, maar in het verslag over 1852 is ineens sprake van "de nieuw opgerigte pannen- en tegelfabriek", terwijl in het verslag over 1853 een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen een pannen- en tegelbakkerij," welke op de oude manier werkt", en een pannen-en tegelbakkerij "welke op eene nieuwe manier werkt en platte dakpannen vervaardigt". Blijkbaar is er een markt voor de nieuwe pannen, want in hetzelfde verslag staat dat de fabriek gunstig werkt en dat er vijfentwintig mannen en vijftien jongens werkzaam zijn. Een deel van dit personeel is blijkens het bevolkingsregister woonachtig in de directe omgeving van de fabriek en van Josson. Het betreft werklieden, aangeduid als pannenbakkersknechten, die zich in 1852/1854 te Oegstgeest vestigen en vrijwel allemaal uit Alphen aan de Rijn
afkomstig zijn. Op 27 oktober 1853 vraagt Josson, namens de Naamloze Maatschappij van Dakpannen, tegels en stenen, toestemming aan B & W om in het voorjaar een fornuis te mogen bouwen, "waarin een ketel zoo groot dat daarin ongeveer drieduizend dakpannen kunnen worden geplaatst om daarna te worden aangevuld met teer, was, olie of andere vetwaren, ten einde te worden gekookt". Jossons produkt wordt wijd en zijd toegepast. In maart 1854 vraagt hij via de burgemeester van Oegstgeest aan de Minister van Koloniën zelfs om toezending van een certificaat van oorsprong" betreffende een bezending dakpannen... ter verzending naar het eiland Java, via Australië, bestemd". Voor het eerst blijkt de fabriek dan ook een naam te dragen. Josson noemt zich "directeur der fabrijk de Nijverheid." Deze naam wordt echter niet steeds gebezigd. In kohieren van het Rijnlands bundergeld over 1853 en 1858 is nog steeds sprake van de Nederlandsche Maatschappij der Dakpannen en Tegelfabriek en van de Nederlandsche Maatschappij ter vervaardiging van dakpannen en tegels, wonende (sic) te Rotterdam. In de gemeenteverslagen van Oegstgeest is goed te volgen hoe het de nieuwe fabriek vergaat. In 1854 neemt "de fabrijk in omvang toe", evenals in 1855. In 1858 blijkt dat de drieëntwintig mannen vijfendertig weken hebben gewerkt, de veertien jongens beneden achttien jaar vijfentwintig weken. In 1859 vermeldt men: "een ziekte der werklieden van half july tot 't einde des jaars heeft nadeelig gewerkt," maar "de aftrek in alles - vooral in platte pannen - was zeer gunstig". Wel loopt langzaam het aantal arbeiders terug: in 1871 werken er nog zestien mannen van boven de zestien jaren. Hoe ver de persoonlijke betrokkenheid van Victor Josson bij het reilen en zeilen van zijn pannenfabriek ging, valt niet met zekerheid te zeggen. Zijn verblijf in Oegstgeest was slechts tijdelijk, maar nergens wordt aangegeven wanneer of waarheen hij weer vertrokken is. Wel is zeker dat hij vanaf 1861, wanneer een nieuw bevolkingsregister opgemaakt wordt, niet meer als verblijfhoudend te Oegstgeest vermeld staat. Al voor die tijd, in september 1859, vestigt Arie Wouterszn. van Ingen zich vanuit Voorschoten met zijn gezin te Oegstgeest in wijk II huis nr. 75c, later aangeduid als huis nr. 75a. Deze Van Ingen, in 1826 te Breukelen geboren, staat in het bevolkingsregister eerst als zaakwaarnemer te boek, maar vanaf 1861 als "directeur eener pannen fabriek". Bij de aangiften van zijn te Oegstgeest geboren kinderen noemt hij zich al vanaf december 1859 tot augustus 1867 directeur, fabrieksdirecteur of pannenfabrikant. Vrijwel steeds fungeert een meesterknecht van de pannenbakkerij bij deze geboorte-aangiften als getuige. Zo ook weer bij de geboorte van een dochter van Van Ingen in juli 1871. Vader Arie geeft dan op stoombootondernemer van beroep te zijn. Dat is hij nog in januari 1873, wanneer hij in een brief aan de burgemeester van Oegstgeest meedeelt dat "telkens als mijn stoomboot De Nijverheid de brug aan het Haagsche Schouw passeert, moet betaald worden voor het openen der brug". Zijn stoomboot draagt dezelfde naam als de dakpannenfabriek! Voor Arie van Ingen vormde dit stoombootondernemerschap geen belemmering om zijn werkzaamheden bij de pannenbakkerij te continueren, want ook in 1872 wordt hij in dat verband nog steeds genoemd. En dan duikt ook de naam van Victor Josson weer op. Op 11 januari 1872 ontvangt het college van Zetters te Oegstgeest een schrijven, waaruit duidelijk wordt dat Victor Josson én Arie van Ingen al die jaren samen aan de pannenfabriek "De Nijverheid" verbonden waren gebleven. In een door Van Ingen geschreven en niet persoonlijk door Josson ondertekende brief vragen Victor Josson, pan-, steen- en tegelbakker, en Arie van Ingen Wz., koopman, of de aan hen afgegeven patenten overgeschreven kunnen worden op naam van een nieuwe eigenaar aan
wie zij hun zaken per ultimo december 1871 hebben overgedaan. Op diezelfde dag ontvangt de burgemeester van Oegstgeest een circulaire, waarin Willem Cornelis de Wetstein Pfister kennis geeft dat de "fabriek van platte en holle dakpannen, tegels en steenen, genaamd de Nijverheid, gelegen aan de Morschweg, nabij Leiden, door aankoop op mij is overgegaan en dezelve met stoomvermogen wordt ingerigt, ten einde een beter fabriekaat te verkrijgen". Er zal ook een trasfabriek bijgevoegd worden. Hij eindigt met de opmerking dat hij aan de heer A. van Ingen Wz., "sinds 20 jaar aan de fabriek werkzaam, laatstelijk als Directeur", procuratie heeft verleend. Arie van Ingen blijft waarschijnlijk hetzelfde doen wat hij voor Josson ook gedaan had: hij heeft de dagelijkse leiding. Willem Cornelis de Wetstein Pfister, geboren in Tiel in 1835, was achtereenvolgens gezagvoerder bij de koopvaardij, wijnhandelaar te Haarlem en firmant van het rederijenadministratiekantoor Wurfbain te Amsterdam. Rond 1872 komt hij met zijn vrouw Anne Louise Henriette Wurfbain en twee zoontjes vanuit Haarlem naar Leiden (Hooigracht). In februari vestigen zij zich te Zoeterwoude aan de Voorschoterweg, waar nog een dochter geboren wordt. Ook op 11 januari 1872 ontvangt de burgemeester het namens De Wetstein Pfister door Van Ingen geschreven verzoek om "de woning bewoond door de meesterknecht, benevens het kantoor, als onder één dak met die woning" te slopen. Drie arbeiderswoningen waren al in december gesloopt. Verder wordt de burgemeester op de hoogte gebracht van het voornemen "tot de daarstelling eener stoomketel van 12 à 16 paardenkracht met een horizontale machine tot het in werking brengen eener trasstamperij, benevens de kleimolen der bestaande dakpannen en tegelfabriek". De ketel wordt 5,15 meter lang bij een diameter buitencirkel van 2,36 meter en binnencirkel van 0,75 meter. Op 19 februari 1872 vindt de vereiste procedure plaats waarbij omwonenden hun bezwaren kenbaar kunnen maken. Alleen Arie van Ingen, gevolmachtigde van De Wetstein Pfister én bewoner van een aangrenzend perceel, verschijnt en hij heeft natuurlijk geen bezwaar. Omdat de stoommachine van. 12 pk. niet op tijd klaar is, wordt eerst nog tijdelijk een locomobiel geplaatst. Uit het gemeenteverslag van 1872 blijkt dat de trasstamperij de eerste fabriek in Oegstgeest is die met stoomkracht werkt. De toestand van de fabriek wordt omschreven als vrij gunstig. In de loop van 1876 gaat de fabriek over in andere handen. Of Arie van Ingen eraan verbonden blijft, is niet zeker. Het gezin De Wetstein Pfister vertrekt in april 1877 naar 's-Gravenhage. De nieuwe eigenaar wordt Arend d'Angremond. Dit is de d'Angremond die Oegstgeester dakpannen laat vervaardigen, die zijn naam dragen. Hij is in 1834 te Delft geboren. In april 1876 komt hij met zijn vrouw vanuit Rotterdam naar Zoeterwoude. Kort daarna gaan zij in Leiden wonen, maar eind 1877 keren ze met een te Leiden geboren zoon weer terug naar Zoeterwoude. Daar wonen zij aan de Voorschoterweg. Anderhalf jaar later, in juli 1879, vertrekt het gezin d'Angremond naar Indië. De fabriek wordt eigendom van Jean Anne Willink Ketjen. Willink Ketjen, luitenant ter zee 1e klas, geboren te Doetinchem in 1845, komt met zijn vrouw en twee zoontjes in juli 1879 vanuit Den Helder naar Zoeterwoude. Ze gaan wonen in het huis Rijnoord, dat net door de familie d'Angremond is verlaten. In mei 1883 verhuist het gezin Willink Ketjen naar het Noordeinde in Leiden, maar vanaf 1885 worden ze daar niet meer vermeld. In de gemeenteverslagen wordt alleen Jean Anne Willink Ketjen als eigenaar van de fabriek genoemd. Bij het kadaster staat echter ook zijn zwager jonkheer mr. Herman Wichers, geboren te Appingedam in 1846, vermeld. Deze is getrouwd met Maria Anna Catharina Willink Ketjen. Mr. Herman Wichers was jarenlang advocaat-generaal van het Hooggerechtshof te Batavia en later griffier van de Raad van Justitie te Soerabaja. Van Jean
Anne Willink Ketjen is nog bekend, dat hij zich later als koopman in Pretoria in Zuid-Afrika gevestigd heeft, waar hij in 1894 is overleden. Helaas zijn voor de jaren 1875-1884 slechts summiere gegevens beschikbaar over het reilen en zeilen van de fabriek. Vanaf 1880 wordt in de gemeenteverslagen een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de pannenbakkerij en de trasstamperij. Het stoomwerktuig staat steeds bij de trasstamperij. Pas in 1884 volgt eindelijk weer een opgave van het aantal arbeiders: negen volwassen mannen en één jongen tussen twaalf en zestien jaar. Bij de gemeente wordt in 1887 met potlood boven de naam Willink Ketjen die van A. Brunting jr. geschreven. In 1888 wordt de fabriek "de Oegstgeestsche Stoompannen- en trasfabriek De Nijverheid" genoemd. Het lijkt erop dat de nieuwe eigenaar de oude naam weer in ere heeft hersteld. Albertus Brunting, geboren te Soerabaja op 3 september 1861, komt vanuit Voorschoten in april 1891 te Oegstgeest in het Terweepark achter het station wonen. Bij de annexatie van 1896 gaat het gezin Brunting, - drie zoons worden in Oegstgeest geboren - naar Leiden over. In maart 1898 vraagt Brunting toestemming om een gedeelte van een loods op het fabrieksterrein te mogen verplaatsen. Opvallend is dat in de verslagen over 1888 - 1900 alleen gesproken wordt van de trasstamperij, waar nog steeds met het stoomwerktuig van 12 pk. wordt gewerkt. Of het goed gaat met de produktie wordt niet duidelijk. In januari 1890 wordt door Filipot en Van Lith een verzoek ingediend bij B & W om "een fabriek in werking te mogen brengen tot het met stoom vervaardigen van briquetten op het terrein van en met gebruikmaking van een gedeelte der gebouwen en van de stoomkracht van de Oegstgeestsche pannenfabriek De Nijverheid, op het perceel sectie E nr. 804, wijk II nr. 99, aan de Morschweg." In mei 1891 vragen zij nog toestemming om een loods voor het drogen van houtskoolbriquetten door stoomgeleiding op het terrein van "De Nijverheid" te mogen plaatsen. Pas in 1901 is in de gemeenteverslagen weer sprake van een steen-, potten- en pannenfabriek. Dan wordt naast Brunting ook Barend Johan van der Kaaij als directeur genoemd. Van der Kaaij, geboren te Breskens op 18 november 1856, staat in het bevolkingsregister vanaf 1888 te Oegstgeest vermeld als directeur. Naderhand is daar met potlood bijgezet "pannenfabriek". Herhaalde malen worden Van der Kaaij en Brunting samen in verband met de fabriek genoemd. Van der Kaaij vertrekt in 1905 naar Den Haag, maar alleen zijn naam staat in het verslag over 1906. De fabriek heeft dan zesendertig mannelijke arbeiders en zes jongens in dienst. Het vermogen van de stoomketel bedraagt 20 pk. En dan in 1907 is het afgelopen met "De Nijverheid." Bij de tweejaarlijkse aangiften van vrouwelijke en jeugdige arbeiders staat op het adres wijk E nr. 97 vanaf 1891 tot en met 1905 steeds de pannenfabriek van Brunting en Van der Kaaij vermeld. In 1907 staat er ineens niets meer. B & W van Oegstgeest antwoorden op 23 augustus 1907 op een brief van het Stoomwezen te Den Haag "dat de stoomketel van de thans vervallen panfabriek "De Nijverheid" is verwijderd, "want" dat de fabriek circa twee maanden geleden publiek is verkocht en gekocht door de firma de weduwe Wernink en Co. Volgens informatie was daar ook de stoomketel in begrepen, die later weer verkocht zou zijn aan Cosijn te Alphen." Inderdaad wordt het fabrieksterrein eigendom van Wernink. Op het oude adres van "De Nijverheid", wijk E nr. 97, wordt in oktober 1907 de tegel- en fayencefabriek "Amphora" opgericht, waarvan Cornelis Martinus van Sillevoldt jr. en August Perelaer de firmanten zijn.
In 1907 was het dus gedaan met Jossons "De Nijverheid", de fabriek van Oegstgeester dakpannen. Dit betekende echter niet het einde van de pan zelf. Inmiddels was men ook in andere plaatsen deze fraaie dakpan gaan produceren, zoals in Alphen aan den Rijn bij Van Oordt, Van Dijk en Oosthoek. Maar ook in Oegstgeest zou de pan nog gefabriceerd zijn en wel in de pannenfabriek van de Gebroeders Van Sillevoldt (2). Daarom nu de geschiedenis van de andere Oegstgeester pannenbakkerij.
De 'Van Sillevold' pannenbakkerij Toen Victor Josson in 1852 zijn pannenbakkerij te Oegstgeest oprichtte, was daar al "een pannen en tegelbakkerij, welke op de oude manier werkt" gevestigd. De geschiedenis van deze pannenbakkerij, die gelegen was bij het Valkenburgerveer aan de Rijn, tegenover het dorp Valkenburg, gaat veel verder terug. In het kohier van het zout-, zeep-, here- en redemptiegeld van 1691/1692 in Oegstgeest wordt onder de "halve capitalisten" ene Jan Barendtsz. als pannenbakker vermeld. Waar zijn pannenbakkerij lag, wordt niet aangegeven. Van een volgende pannenbakker, Cornelis Meurs, is dat wel bekend. Op 22 december 1712 wordt op last van het gerecht van de heerlijkheid Oegstgeest beslag gelegd op "de steenaarden, sijnde in 't land bij 't Valkenburger Veer, toebehorende Cornelis Meurs tot so lange toe de voornoemde Cornelis Meurs sal hebben gestelt cautie voor't wel toemaecken en voor de ordinaire en extra ordinaire verponding". Waarschijnlijk floreert zijn pannenbakkerij niet. Blijkens het kohier van het familiegeld over 1715 hoeft Meurs niets te betalen. Zijn verklaring "Ick ondergeschreven segge onmacht te sijn; hier niet aan te kunnen geven", zegt genoeg. Cornelis Meurs staat al in het oudste kohier van de omslag van de dorpskerven van 1703 als pannenbakker. In 1719 worden de kinderen van Cornelis Meurs aangeslagen, die kort daarna de pannenbakkerij van de hand doen. De nieuwe eigenaar, vanaf 1720 vermeld in de kohieren, is Barend Vergunst. Schout en schepenen verlenen hem op 15 augustus 1722 consent om de steenaarde in het land behorend bij de pannenbakkerij gelegen bij 't Valkenburger Veer, voor zover nog aanwezig, te mogen uitaarden. In de rekeningen van de ontvanger van de ordinaris verponding wordt van 1734 tot en met 1760 jaarlijks een post geboekt op naam van "Daniël en Barend Vergunst van haar Pannebackerije". Waarschijnlijk vormt de pannenbakkerij al die jaren een soort familiebedrijf, want vanaf 1727 wordt in andere bronnen ook ene Gijsbert Vergunst vermeld. In 1742, bij de personele quotisatie, wordt bij huis nr. 118 Gijsbert Vergunst, pannenbakker, genoemd, maar in 1748 staan Gijsbert en zijn vrouw Elsie van Luijn voor de hoofdelijke omslag te boek voor huis nr. 117, Daniël en Barend Vergunst voor de pannenbakkerij, nr. 118. Na die tijd komt alleen Gijsbert nog voor in andere Oegstgeester bronnen dan de verpondingsrekeningen, steeds vermeld als pannenbakker. Gijsbert Vergunst is rond 1756 uit Oegstgeest vertrokken. In zijn plaats komt Arij Buijtendijk. Vanaf 1761 staat deze Buijtendijk in de rekeningen van de verponding "loco Daniël en Barend Vergunst over haar pannenbakkerij bij het Valkenburger Veer". Buijtendijk blijkt zowel eigenaar van de pannenbakkerij nr. 118 als van het hierbij gelegen huis nr. 117 te zijn. In 1772 krijgen huis en pannenbakkerij een nieuwe eigenaar. Leendert van Konijnenburg, rond 1748 in Nootdorp geboren, wordt de nieuwe Oegstgeester pannenbakker. AI in 1736 had een familielid, Cornelis van Konijnenburg, zich met zijn vrouw Ariaantje Hoogendoorn
vanuit Nootdorp te Oegstgeest gevestigd. Naderhand moet het gezin waar Leendert deel van uitmaakte, hen gevolgd zijn. Leendert van Konijnenburg trouwt met Maria Verbaan en op 13 december 1772 wordt hun zoon Arij te Oegstgeest geboren. In de lijst van weerbare mannen van 1784 staat hij als lid van het gerecht en als vermogend te boek. In de door Van Konijnenburg zelf hiertoe verzamelde informatie betreffende ingezetenen van de huizen "aan de Hooge Morsch van 't Gerecht af tot 't Valkenburgerveer" komen Klaas Hoogtijling, oud 44 jaren, en Andries de Roode, oud 22 jaren, voor, die beiden werkzaam zijn in de pannenbakkerij. De vader van deze laatste, Arij de Roode, was in 1760 ook al pannenbakkersknecht. In 1793 Iaat Leendert van Konijnenburg een nieuw huisje timmeren bij zijn pannenbakkerij, waarschijnlijk voor zijn zoon Arij, want deze wordt in de omslag van de kerven over 1794 direct na zijn vader genoemd. Zo'n vijfentwintig jaar later, in 1818, blijken vader en zoon nog steeds naast elkaar te wonen: Leendert van Konijnenburg met zijn vrouw Maria Verbaan in huis nr. 83, Arij van Konijnenburg met een dochter en twee kleinzonen in huis nr. 82. Arij's vrouw, Geertje Koning, wordt dan niet genoemd. De pannenbakkerij wordt jarenlang door vader en zoon samen geleid. Arij fungeert daarnaast ook enige tijd als ontvanger van de directe belastingen. In 1816 wordt in de Statistieke Tabel der Fabrieken en Trafieken van Oegstgeest ook de pannenbakkerij opgenomen. "De voormalige staat was door den oorlog en daaruit voortvloeyende werkloosheid verminderd, maar de tegenwoordige staat is door de algemeene vrede en meerder bloeyende staat van het Rijk verbeterd". De pannenbakkerij bezit twee ovens. De werklieden - 's zomers tien in getal verdienen vier gulden per week, in de wintermaanden krijgen de drie dan over gebleven arbeiders bij open water zes gulden per week. Afzet van de producten vindt plaats "binnen het geheele Rijk en naar Zweden". De productie van de pannenbakkerij bedraagt jaarlijks 140.000 tegels en 130.000 pannen. In 1820 wordt Bernardus Wilhelmus Goeverneur de nieuwe eigenaar van de pannenbakkerij. Hij gaat wonen in huis nr. 82. Arij van Konijnenburg wordt in Oegstgeester bronnen na 1818 niet meer genoemd. Vader Leendert overlijdt op 18 januari 1823 te Oegstgeest, 74 jaar oud. Een neef doet aangifte. In het gemeenteverslag over 1822 wordt over de pannen- en estrikbakkerij geschreven: "Er werken doorgaans tusschen vijf en tien werklieden, de kinderen daaronder begrepen. Dit getal is des winters minder. Arbeidsloon wordt bij het stuk gerekend". Bernardus Wilhelmus Goeverneur doet het bedrijf alweer snel over aan een ander. De pannenbakkerij wordt in het najaar van 1825 verkocht aan Willem Macalester Loup. Hij werd op 2 oktober 1799 te 's-Gravenhage geboren. Op 11 juni 1829 trouwt hij te Oegstgeest met Helena Johanna Hartevelt. Haar zus Johanna is vier maanden eerder getrouwd met de burgemeester van Oegstgeest, Jacob Willem de Malnoë van Noort. Macalester Loup verbetert en verandert datzelfde jaar zijn huis bij de pannenbakkerij. De zaken blijken niet direct voorspoedig te gaan. Macalester Loup maakt in 1832 bezwaar tegen de kadastrale taxatie van zijn grondeigendommen. De huurwaarde moet teruggebracht worden op die van 1826, "en wel om rede dat zijne fabriek verre van in waarde vermeerderd te zijn, integendeel thans minder waardig is". Misschien gaat hij om die reden in 1834 in op een voorstel van H.A. Bake te Leiden "om in het lokaal der pannenbakkerij een inrichting tot het vervaardigen van Bene uit schelpkalk samengestelde traskalk op te richten". Wanneer in 1840 in Oegstgeest een nieuwe gemeente-ontvanger aangesteld moet worden, geeft Willem Macalester Loup te kennen dat hij wel voorgedragen wil worden. De keuze valt echter niet op hem, omdat hij de zwager van de burgemeester is.
In 1843 werken negen volwassenen en één kind in de pannen- en estrikkenbakkerij. Fabricage geschiedt met de hand. Men vervaardigt per jaar 200.000 dakpannen en 150.000 estrikken of tegelen. In 1848 loopt dit wat terug naar 180.000 pannen en 140.000 tegels. Uit de gemeenteverslagen valt af te leiden hoe het het bedrijf de volgende jaren vergaat. In 1847 is er nog sprake van een tamelijk voldoende toestand. In 1849 verkeert de fabriek "in een min of meer kwijnenden toestand". Vier jaar later - concurrent Josson is dan inmiddels voortvarend begonnen - is de fabriek "vooruitgaande". Er werken acht mannen, twee vrouwen en twee kinderen. De daarop volgende jaren wordt de toestand gunstig genoemd. Het aantal arbeiders blijft tot 1858 vrijwel gelijk, daarna neemt het aantal mannen af tot vijf, om vanaf 1863 weer toe te nemen. Vanaf 1866 is men minder positief. De fabriek werkt dan weer middelmatig, dan weer ongunstig. In 1871 staat vermeld: "ten gevolge van ziekten en greves (stakingen) onder de arbeiders heeft de fabriek niet gunstig gewerkt". Willem Macalester Loup vertrekt na bijna vijftig jaar aan de pannenbakkerij verbonden te zijn geweest, in november 1874 vanuit Oegstgeest naar Zaltbommel, waar zijn broer predikant was. Zijn vrouw was al eerder dat jaar overleden. In het verslag over 1874 wordt over de pannenbakkerij slechts vermeld dat de eigenaar de zaak in het laatst van het jaar heeft gekocht en dat hij geen resultaten kan mededelen. De nieuwe eigenaar is Johann Hermanus van Sillevoldt, geboren te Gouda in 1805. Met zijn vrouw Maria Johanna Antonia Beekman, twee dochters en zijn jongste zoon Cornelis Martinus, geboren te 's-Gravenhage in 1853, komt hij in april 1874 vanuit 's-Gravenhage, waar hij directeur van de H.B.S. was geweest, naar Oegstgeest. Kortstondig woont het gezin Van Sillevoldt op het adres wijk I nr. 83, maar per 1 januari 1875 betrekken ze het huis wijk II nr. 4, de woning van Macalester Loup bij de pannenbakkerij. De oudste zoon van Johann Hermanus van Sillevoldt, Hermanus Gerardus, geboren te 's-Gravenhage in 1842, verblijft vele jaren als ingenieur van de Waterstaat in Indië. Hij en zijn vrouw Louise Vijzelaar krijgen zeven kinderen, waaronder Cornelis Martinus, geboren te Poerworedjo (Nederlands Indië) op 8 februari 1878, en Hermanus Gerardus jr., eveneens geboren te Poerworedjo op 23 oktober 1880(3). Rond 1880 krijgt Cornelis Martinus (1853) de leiding over de pannenbakkerij, die dan al enkele jaren gunstig werkt. Hij woont met zijn vrouw Angniesje van Sillevoldt en zijn zus in het huis nr. 5 bij de fabriek. In 1883 vraagt hij vergunning om een stoommachine van 25 pk. te plaatsen op zijn perceel sectie B nr. 687. Er werken dan zestien mannen en vier kinderen in het bedrijf. Rond diezelfde tijd is steeds vaker sprake van de fabriek van de Gebroeders van Sillevoldt. Hermanus Gerardus (1842) vestigt zich namelijk in april 1884 ook te Oegstgeest. Voortaan leiden de broers samen het bedrijf. Vader Johann overlijdt in 1889. In december 1884 komen er klachten binnen bij de gemeente Oegstgeest: "dat het gedeelte van de Valkenburgerweg, loopende vanaf het uitgekleid wordende land van den heer Van Sillevoldt tot het einde bij den Krom, hier en daar als het ware door de kleiwagens van genoemden fabriekant is geploegd". B & W gelasten de wegwerker van de gemeente direct geklopt puin aan te brengen. Ondanks deze klachten krijgen de gebroeders van Sillevoldt op 30 december 1899 voor 7 jaar vergunning om ook de percelen sectie B nrs. 148 en 149 uit te kleien. In 1904 vragen de gebroeders van Sillevoldt toestemming aan B & W van Oegstgeest om, nadat zij een gebouw van steen en hout, gelegen midden tussen de andere gebouwen, "bevattende stallen, sorteerloods en magazijn" wegens bouwvalligheid hebben moeten afbreken, een stenen gebouw op dezelfde plaats te mogen zetten, waarin twee ovens opgericht zullen worden voor het bakken van pannen. In het aantal in de fabriek werkzame arbeidskrachten treedt in de loop der jaren niet veel verandering op. In 1896 zijn er zeventien
mannen en één kind werkzaam, evenals in 1901. In 1906 zijn er twintig mannen en twee kinderen in dienst. Later neemt het aantal volwassen arbeiders wat af. In oktober 1896 wordt Hermanus Gerardus van Sillevoldt, nadat hij zijn geloofsbrieven heeft overlegd, toegelaten als gemeenteraadslid van Oegstgeest. Hij blijft deel uitmaken van de gemeenteraad, totdat hij op 29 april 1908 met zijn vrouw en zonen Cornelis Martinus en Hermanus Gerardus jr. naar Valkenburg verhuist. Zoon Cornelis Martinus heeft dan net een half jaar tevoren "Amphora" opgericht. Voor de bewering van mr. Van Krieken dat de fabriek in 1914 in eigendom is overgegaan naar de firma Wernink N.V, heb ik geen bewijs gevonden (4). In de gemeenteverslagen spreekt men ook na 1914 steeds over de pannenbakkerij van de Gebroeders van Sillevoldt en nog in 1925 vragen C.M. en H.G. van Sillevoldt vergunning om electromotoren te mogen plaatsten in hun pannenfabriek. Op 6 juni 1925 overlijdt Angniesje van Sillevoldt, de vrouw van Cornelis Martinus. Hij blijft nog drie jaar in Oegstgeest bij de fabriek wonen, maar vertrekt in juni 1928 naar Voorburg, waar hij op 21 september 1931 overlijdt. Hermanus Gerardus sr. blijft tot juni 1931 te Valkenburg wonen. Zijn vrouw Louise is daar in 1930 overleden. Op 28 maart 1936 overlijdt Hermanus Gerardus sr. te Wassenaar. Hij wordt begraven bij het Groene Kerkje te Oegstgeest. Rond 1929 gaat de fabriek door verkoop over aan de N.V Wernink's Kalkfabrieken te Leiden. De gebouwen worden in 1943 op last van de Duitsers afgebroken. De twee pannenbakkerijen, die in het verleden in Oegstgeest gevestigd waren, kennen dus een vrijwel identiek einde: beide kwamen uiteindelijk door verkoop aan de firma Wernink en van beide is geen spoor meer terug te vinden. Het enige zichtbare spoor van deze Oegstgeester industrie vormen de pannen, die nog hier en daar het dak van een enkel huis sieren (5).
Noten Speciale dank ben ik verschuldigd aan Peter Warmerdam te Noordwijkerhout, die mij bij de totstandkoming van dit artikel met raad en daad ter zijde stond. Vrijwel alle gegevens in dit artikel zijn ontleend aan stukken berustend in het gemeentearchief van Oegstgeest. Voor nadere bronvermeldingen kan men zich tot de auteur wenden. 1. Zie voor de vroegste geschiedenis van de Oegstgeester dakpan met vertaalde passages uit de octrooiaanvraag het eerder aangehaalde artikel van A. Schellingerhout. Ik volg tot 1852 zijn artikel in grote lijnen. 2. Zowel Van Varik als Van Krieken vermelden dat de Jossonpannen werden gebakken bij Van Sillevoldt. Of er "hard bewijs" bestaat in de vorm van pannen met de naam Van Sillevoldt aan de achterzijde, is mij niet bekend. 3. Met betrekking tot de familie Van Sillevoldt zijn in het verleden nogal wat fouten gemaakt. Dragers van dezelfde voornamen en huwelijken van Van Sillevoldts met Van Sillevoldts gaven aanleiding tot veel verwarring. Van Krieken noemt Hermanus Gerardus van 1842 als pannenfabrikant (juist), maar ook Hermanus Gerardus jr. van 1880 (onjuist). Deze laatste is ook niet de firmant van "Amphora", zoals Van Krieken dacht, maar wordt accountant. Schellingerhout vermeldt een C.M. van Sillevoldt als eigenaar van de pannenfabriek (in principe juist), maar heeft toch de verkeerde voor. Hij noemt een mr. C.M. van Sillevoldt, koopman en fabrikant te Wassenaar, die leefde van 1882 tot 1971. Deze is beslist
niet de dakpannenfabrikant geweest. Hij was wel familie: zijn moeder, Anna Geertruida van Sillevoldt, was een zuster van Hermanus Gerardus van 1842 en Cornelis Martinus van 1853. Zijn vader was Hendricus Hermanus van Sillevoldt, wiens vader ook weer Cornelis Martinus heette. 4. Schellingerhout volgt Van Krieken hierin. Hij schrijft: "In 1914 wordt Wernink eigenaar van De Nijverheid", ervan uitgaande dat de Van Sillevoldts aan die fabriek verbonden waren. Het briefhoofd dat Schellingerhout als bewijs laat afdrukken "N.V Wernink's Pannenfabriek v/h Gebr. van Sillevoldt", dateert echter pas van 1933. 5. Gelukkig blijkt de Oegstgeester pan nog op meer daken te prijken dan tot nog toe gedacht werd. P. Warmerdam is momenteel bezig met het vervaardigen van een zo compleet mogelijke lijst. Mocht u ergens, al is het zelfs op Java, een pand weten, wilt u dit dan doorgeven? Inventarisatie Oegstgeester dakpannen p/a. Victoriberg 132 2211 DK Noordwijkerhout.
Carla de Glopper-Zuijderland