OECD Regions at a Glance Summary in Dutch
OESO-regio's in het kort Samenvatting in de Nederlandse taal
Gids voor de lezer Waarom OESO-regio's in het kort? De laatste jaren zijn regionale ontwikkelingsvraagstukken weer terug op de beleidsagenda van veel OESO-landen. Een grotere integratie als gevolg van institutionele processen (zoals de Europese Unie, Wereld Handelsorganisatie) en economische trends (zoals globalisering) vermindert het belang van nationale grenzen en creëert concurrentie tussen de regio's op de wereldmarkt. Tegelijkertijd doet het voortbestaan van aanzienlijke regionale ongelijkheid een beroep op het vermogen van landen om economische groei te bevorderen en daarnaast de sociale cohesie te waarborgen. De hernieuwde belangstelling voor regionale problemen heeft meer vraag doen ontstaan naar statistische indicatoren op subnationaal niveau. Beleidsmakers hebben goede statistische informatie nodig over de bron van regionale concurrentiekracht, maar die informatie is niet altijd beschikbaar. Subnationale gegevens zijn beperkt en het vergelijken van regionale indicatoren tussen de landen is moeilijk. OESO-regio's in het kort wil dit hiaat vullen door belangrijke territoriale patronen en regionale trends in de OESO-landen te analyseren en vergelijken.
Regio's vergelijken Het belangrijkste probleem bij economische analyses op subnationaal niveau is de analyse-eenheid zelf, in dit geval de regio. Het woord "regio" kan heel verschillende betekenissen hebben, zowel binnen een land als tussen de verschillende landen. Zo heeft de kleinste OESO-regio (Concepcion de Buenos Aires, Mexico) een oppervlak van minder dan 10 vierkante kilometer, terwijl de grootste (Nunavut, Canada) een oppervlak
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005 –
1
van meer dan 2.000 vierkante kilometer heeft. En zo varieert het bevolkingsaantal in OESO-regio's van ongeveer 400 inwoners in Balance ACT (Australië) tot meer dan 47 miljoen in Kanto (Japan). Om dit probleem aan te pakken heeft de OESO elke lidstaat ingedeeld in regio's (zie Sources & Methodologies “OECD Regional Grids”). De indeling is gebaseerd op twee territoriale niveaus (TL: Territorial Levels). Het hogere niveau (Territorial Level 2) bestaat uit ongeveer 300 macroregio's en het lagere niveau (Territorial Level 3) bestaat uit meer dan 2.300 microregio's.1 Deze indeling -die voor wat betreft de Europese landen grotendeels strookt met de indeling van Eurostat- maakt het mogelijk regio's op eenzelfde territoriaal niveau te vergelijken. Sterker nog, deze twee niveaus, die officieel zijn vastgesteld en relatief stabiel zijn in alle lidstaten, worden door velen gebruik als een raamwerk voor de implementatie van regionaal beleid. Een tweede probleem betreft de verschillende "geografie" van elke regio. Zo zou men bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk vraagtekens kunnen plaatsen bij het belang van de vergelijking van de erg stedelijke regio Londen met de plattelandsregio Shetland Eilanden, ondanks het feit dat beide regio's tot hetzelfde territoriale niveau horen. Om rekening te kunnen houden met zulke verschillen heeft de OESO een regionale typologie opgesteld, waarin de regio's zijn verdeeld in overwegend stedelijk, overwegend platteland en tussenliggend. Met behulp van deze typologie, die is gebaseerd op het percentage van de regiopopulatie dat in stedelijke of plattelandsgemeenten woont, kan een zinvolle vergelijking worden gemaakt tussen gelijksoortige regio's (Sources & Methodologies “The OECD Regional Typology”).
De structuur van de publicatie In lijn met de nieuwe beleidsaanpak die OESO-landen hanteren, richt "Regio's in het kort" zich op drie hoofdthema's. 1. Regio's als de actoren van nationale groei. 2. Lokale middelen optimaal benutten. 3. Concurreren op basis van regionaal welbevinden. Het eerste thema betreft de factoren van nationale groei, die over het algemeen sterk geconcentreerd zijn in een klein aantal regio's; de bevordering van die nationale groei vereist dat het gebruik van deze factoren in de regio's verbetert. Het tweede thema betreft de beoordeling van de economische prestatie van regio's en stelt vast welke ongebruikte middelen kunnen worden gemobiliseerd om de regionale concurrentiekracht te verbeteren. Het derde thema tenslotte, betreft onderzoek van de verschillende dimensies van welbevinden, vanuit de visie dat welbevinden een sleutelfactor is bij het verbeteren van regionale concurrentiekracht.
1
.
Niveau 0 is het hele land en niveau 1 is een groep macroregio's.
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005–
2
Regio's als de actoren van nationale groei. Concentratie is waarschijnlijk het meest opvallende kenmerk van de geografie van economische activiteit. In alle OESO-landen is productie meestal geconcentreerd rond een klein aantal stedelijke gebieden, industrie bevindt zich in zeer gespecialiseerde industriekernen en werkeloosheid is vaak geconcentreerd in enkele regio's. Door verschillen in klimatologische en milieuomstandigheden zijn sommige gebieden niet aantrekkelijk voor menselijke bewoning en concentreert de bevolking zich rond enkele stedelijke centra. Meer dan de helft van de OESO-bevolking (53%) leeft in overwegend stedelijke regio's (Figuur 1.4). En dit concentratiepatroon versterkt zich zelf door grotere economische kansen en een bredere beschikbaarheid van diensten die voortkomen uit het proces van verstedelijking zelf. In veel OESO-landen -Oostenrijk, Canada, Finland, Hongarije, Japan, Korea, Mexico, Portugal, Spanje, Zweden en Turkijewordt maar liefst 40% van het nationaal BBP geproduceerd in slechts 10% van de regio's (Figuur 2.1). Het patroon is hetzelfde voor werkloosheid. Ongeveer 47% van de werkloosheid in OESO-landen is geconcentreerd in stedelijke regio's, tegen 31% en 22% in respectievelijk tussenliggende en plattelandsregio's (Figuur 3.3). Maar de spreiding van werkloosheid naar type regio laat aanzienlijke verschillen tussen de landen zien. In België, Japan, Korea, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is ten minste 60% van de nationale werkloosheid geconcentreerd in stedelijke regio's. Daarentegen is niet minder dan de helft van de totale werkloosheid in Finland, Ierland, Noorwegen, Polen en Zweden geconcentreerd in plattelandsregio's. In Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Spanje, Slowakije en Turkije tenslotte is werkloosheid vooral geconcentreerd in tussenliggende regio's. De kernmiddelen voor economische groei bevinden zich over het algemeen in een klein aantal regio's. In 2001 kwam 54% van het totaal aantal geregistreerde patenten in OESO-lidstaten uit slechts 10% van de regio's (Figuur 5.1) en meer dan 64% van de hoog opgeleide bevolking woont in stedelijke regio's (Figuur 6.3). Concentratie van economische middelen impliceert dat nationale prestaties worden gestuurd door de dynamiek van een klein aantal regio's. Gemiddeld was 10% van de regio's verantwoordelijk voor het scheppen van 56% van alle banen in OESO-landen tussen 1996 en 2001 (Figuur 9.3), terwijl ongeveer 70% van het banenverlies was geconcentreerd in 10% andere regio's. Regionale factoren lijken daarom een minstens even belangrijke rol te spelen als nationale bij het bevorderen van de totale groei in OESO-landen.
Lokale middelen optimaal benutten De economische prestaties variëren aanzienlijk tussen de OESO-landen, maar internationale ongelijkheden zijn vaak kleiner dan de verschillen die worden geconstateerd tussen regio's in hetzelfde land. In 2001 was het BBP per capita in Luxemburg meer dan acht keer zo hoog als dat in Turkije. Maar in Turkije was het BBP per capita in de regio Kocaeli bijna 13 keer zo hoog als dat in de regio Hakkari. Het BBP
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005 –
3
per capita in Inner London-West in het Verenigd Koninkrijk was meer dan negen keer zo hoog als dat op het Eiland Anglesay (Figuur 11.2). In hetzelfde jaar waren de internationale verschillen in werkloosheidscijfers maar liefst 17 procentpunt (Figuur 13.3). Toch lagen regionale verschillen in werkloosheidscijfers boven de 20 procentpunt in Canada, Italië, Polen en Spanje (Figuur 13.2). De economische prestaties varieerden aanzienlijk tussen de OESO-regio's. Maar waarom presteren sommige regio's beter dan andere? Regionale analyses (Tabel 15.1) maken het mogelijk de belangrijkste factoren te identificeren die een hoog BBP per capita in bepaalde regio's verklaren (relatief sterk punt) en een laag BBP per capita in andere (relatief zwakke punt). Productiviteit lijkt het belangrijkste relatief sterke punt te zijn in de meerderheid van de regio's met een hoog BBP per capita (43%). Productiviteit is ook het meest voorkomende relatieve zwakke punt in een nog grotere meerderheid van regio's met een laag BBP per capita (62%). Een hoge mate van deelname aan de arbeidsmarkt lijkt het tweede meest voorkomende relatief sterke punt te zijn in regio's met een hoog BBP per capita (20%), terwijl deelname aan het arbeidsproces de belangrijkste verklarende factor is voor lage prestaties in slechts 8% van de regio's met een BBP per capita onder het nationaal gemiddelde. Pendelen, specialisatie en aantal werkenden lijken even belangrijk te zijn in regio's met zowel een hoog als een laag BBP per capita. De percentages zijn ongeveer 15% voor forenzen, 7% voor specialisatie en 6% voor het aantal werkenden (7% in regio's met een laag BBP per capita). Vaardigheden tenslotte, lijken vaker een relatief sterk punt te zijn dan een verklaring voor slechte prestaties. Ze zijn het belangrijkste relatief sterke punt in 6% van de regio's met een hoog BBP per capita en in niet meer dan 1% van de regio's met een laag BBP per capita.
Concurreren op basis van regionaal welbevinden. Economische middelen zijn van cruciaal belang voor regionale concurrentiekracht, maar andere, minder grijpbare factoren -vaak "welbevinden" genoemd- kunnen helpen om te verklaren waarom een regio aantrekkelijk is voor hoogwaardige bedrijven en goed opgeleide arbeidskrachten. Welbevinden hangt in sterke mate samen met de toegankelijkheid van middelen en diensten die vaak alleen in grote economische centra beschikbaar zijn. Gemiddeld bedraagt de afstand (in tijd) die een OESO-burger moet reizen naar het dichtstbijzijnde centrum 30 minuten in een stedelijke regio, 1 uur 55 minuten in een tussenliggende regio en 3 uur 29 minuten in een plattelandsregio (Figuur 23.2). De toegankelijkheid van voortgezet onderwijs verschilt aanzienlijk tussen de regio's. Turkije en Slowakije hebben de grootste regionale variatie in aanmeldingen voor tertiair
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005–
4
onderwijs, terwijl de Verenigde Staten, Nederland en Noorwegen erg kleine variaties in regionale aanmeldingscijfers laten zien (Figuur 25.1). Toegang tot gezondheidszorg is een ander belangrijk aspect van welbevinden. In vrijwel alle landen is het aantal artsen per capita het hoogst in stedelijke regio's en het laagst in plattelandsregio's (Figuur 27.2). In Slowakije is het aantal artsen per capita in stedelijke gebieden bijna twee keer zo groot als het landelijk gemiddelde, terwijl in Oostenrijk, Griekenland, Hongarije en Korea deze ratio maar liefst 50% hoger is dan het gemiddelde. Verschillen in gezondheidstoestand hebben een vergelijkbare invloed op welbevinden. In 2001 werden de grootste regionale verschillen genoteerd in de Verenigde Staten, Australië en Mexico, terwijl Japan, Nederland en Portugal de kleinste verschillen lieten zien (Figuur 26.2). Veiligheid draagt ook bij tot de aantrekkingskracht van regio's. Veiligheid heeft een positieve invloed op de beslissing van burgers om in een bepaalde regio te gaan wonen en draagt bij aan het scheppen van een positief zakelijk klimaat voor bedrijven. Spanje, Slowakije, Oostenrijk en Turkije lijken de grootste regionale verschillen te hebben ten aanzien van vernielingen aan eigendommen. Nieuw-Zeeland, Griekenland en Denemarken laten veel kleinere verschillen tussen de regio's zien (Figuur 28.1). Canada, de Verenigde Staten, Australië, Finland, Korea en Spanje hebben ook de grootste regionale verschillen in het aantal gerapporteerde misdrijven tegen burgers, terwijl in Ierland en Denemarken gerapporteerde misdaden tegen burgers meer gelijkmatig verdeeld lijken te zijn over de regio's (Figuur 29.1). Regionale verschillen in het aantal dodelijke verkeersongevallen waren het grootst in Portugal en de Verenigde Staten en het kleinst in Nieuw-Zeeland en Slowakije (Figuur 30.2). Stedelijke regio's registreerden een groter aantal personenauto's per capita in vrijwel alle OESO-landen. Alleen in de Verenigde Staten, Zweden, Oostenrijk en Canada was het aantal personenauto's hoger in plattelands- of tussenliggende regio's (Figuur 31.2).
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005 –
5
© OECD 2005 Deze samenvatting is geen officiële OESO-vertaling. Reproductie van deze samenvatting is toegestaan, mits het OESO-copyright en de titel van de oorspronkelijke publicatie worden vermeld.
Meertalige samenvattingen zijn vertaalde uittreksels van OESO-publicaties die oorspronkelijk in het Engels en Frans zijn gepubliceerd. Deze zijn gratis te verkrijgen via de Online Bookshop van de OESO www.oecd.org/bookshop/
Neem voor meer informatie contact op met de eenheid OECD Rights and Translation, Public Affairs and Communications Directorate.
[email protected] Fax:+33 (0)1 45 24 13 91 OECD Rights and Translation unit (PAC) 2 rue André-Pascal 75116 Parijs Frankrijk http://www.oecd.org/rights/Bezoek onze website www.oecd.org/rights/
OECD REGIONS AT A GLANCE – ISBN-92-64-018638 © OECD 2005–
6