In deze uitgave is een markup opgenomen van de wetsartikelen die gewijzigd worden door dit wetsvoorstel. Per wetsartikel worden de (voorgestelde) wijzigingen met een kleur getoond, waarbij de kleur afhankelijk is van het betreffende kamerstuk waaruit de wijziging voortvloeit:
Wetsvoorstel algemeen pensioenfonds (Kamerstuk 34 117, nr. 2); Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10); Amendement van het lid Lodders (Kamerstuk 34 117, nr. 14); Gewijzigd amendement van de leden Lodders en Vermeij (Kamerstuk 34 117, nr. 17); Gewijzigd amendement van het lid Lodders (Kamerstuk 34 117, nr. 26); Gewijzigd amendement van de leden Van Weyenberg en Krol (Kamerstuk 34 117, nr. 28).
Per gewijzigd wetsartikel is de parlementaire toelichting opgenomen. Deze artikelsgewijze toelichting wordt voorafgegaan door de meer algemene delen van de parlementaire geschiedenis van dit wetsvoorstel. Verwerkt zijn:
Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3); Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9); Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10); Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13); Amendement van het lid Lodders (Kamerstuk 34 117, nr. 14); Verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32); Gewijzigd amendement van de leden Lodders en Vermeij (Kamerstuk 34 117, nr. 17); Gewijzigd amendement van het lid Lodders (Kamerstuk 34 117, nr. 26); Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid n.a.v. amendement nr. 17 (Kamerstuk 34 117, nr. 35); Gewijzigd amendement van de leden Van Weyenberg en Krol (Kamerstuk 34 117, nr. 28); Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid n.a.v. amendement nr. 17 (Kamerstuk 34 117, nr. 36); Verslag voortzetting van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 20142015, nr. 98, item 5).
Algemeen deel parlementaire geschiedenis Memorie van toelichting – Algemeen deel Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 1. ALGEMENE INLEIDING 1.1. Doel wetsvoorstel De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de Minister van Financiën, op 4 november 2013 aan de Tweede Kamer gemeld1 dat ten behoeve van het realiseren van schaalvoordelen, om bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten te kunnen beperken en vanwege de noodzaak tot verdere consolidatie van de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen, het voornemen is om meer mogelijkheden te creëren voor werkgevers en werknemers voor de onderbrenging van hun pensioenregelingen. Met dit wetsvoorstel wordt het algemeen pensioenfonds geïntroduceerd. Doel hiervan is het verbeteren van de keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers om een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een scherpe prijs te realiseren. Met het oog op de voortgaande consolidatie van pensioenfondsen wordt een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk gemaakt. De huidige keuzemogelijkheden – ander pensioenfonds, verzekeraar, premiepensioeninstelling (PPI), multi-ondernemingspensioenfonds (multi-opf) – kennen beperkingen in de mogelijkheden tot bundeling van verscheidene pensioenregelingen. Door de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds kan een evenwicht gevonden worden tussen enerzijds de eigen identiteit en solidariteit van de collectiviteitkring in stand houden en anderzijds schaalvoordelen worden gerealiseerd waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Dat is in het belang van de deelnemers. Om het aanbod in potentie zo breed mogelijk te maken, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds aan te vragen. Uitvoering van pensioenregelingen door een algemeen pensioenfonds staat open voor pensioenregelingen die thans zijn ondergebracht bij ondernemingspensioenfondsen, niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en voor verplichtgestelde beroepspensioenregelingen en dus niet voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Ook rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen mogen door het algemeen pensioenfonds worden uitgevoerd. Het algemeen pensioenfonds staat eveneens open voor nieuwe pensioenregelingen. (…) HOOFDSTUK 2. WAAROM (NU) EEN ALGEMEEN PENSIOENFONDS? 2.1. Pensioenfondsen consolideren als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen De uitdagingen waar pensioenfondsen op dit moment voor staan vormen voor veel sociale partners en fondsbesturen aanleiding om zich af te vragen of hun fonds nog bestaansrecht heeft. Waar eerst vooral kleine pensioenfondsen werden opgeheven, zijn het nu ook steeds grotere pensioenfondsen die overwegen te stoppen. De Commissie Beleggingsbeleid en Risicobeheer onder leiding van prof. dr. Frijns benadrukte in het rapport «Pensioen: Onzekere zekerheid» (van januari 2010) dat besturen van kleine fondsen zich moeten bezinnen op de vraag of zelfstandig doorgaan een verstandige optie is en beval verdere consolidatie van pensioenfondsen aan.
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat de afgelopen 20 jaar circa 700 pensioenfondsen een andere bestemming hebben gekregen, waarbij de verplichtingen zijn overgedragen aan een verzekeraar of aan een ander pensioenfonds. 1 Begin 2013 waren er bij DNB nog 397 pensioenfondsen geregistreerd. Eind 2013 waren dat er nog 382. Aan het einde van het derde kwartaal van 2014 waren er bij DNB nog 361 pensioenfondsen geregistreerd.2 Daaronder bevonden zich 274 ondernemingspensioenfondsen, 11 beroepspensioenfondsen, 11 niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, 59 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, 5 ondernemingsspaarfondsen en 1 fonds dat onder de categorie «speciale wetgeving» valt. De consolidatie die zich de afgelopen 20 jaar heeft voorgedaan in de Nederlandse pensioensector is onomkeerbaar en zal naar verwachting versnellen. De verwachting van DNB is dat er op 1 juli 2015 nog ongeveer 300 fondsen zijn. Een verdere daling ligt in de verwachting. Het vergroten van de keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers die het karakter van de eigen pensioenregeling zoveel mogelijk willen behouden en schaalvoordelen zoeken om lagere uitvoeringskosten te kunnen realiseren is om die reden urgent. 2.2. Redenen voor keuze ander pensioenfonds Er bestaan verschillende redenen voor werkgevers en werknemers om via de cao-tafel dan wel in overleg met de ondernemingsraad (zoals gebruikelijk bij een ondernemingspensioenfonds) of tussen de beroepsgenoten (bij een beroepspensioenfonds) te beslissen hun vermogen en verplichtingen elders onder te brengen. Ten eerste is het door de sterk veranderende omstandigheden van de afgelopen twee decennia nodig gebleken wet- en regelgeving voor de pensioensector aan te passen. De veranderende eisen als gevolg van de (voorgenomen) wet- en regelgeving kenmerken vaak een moment voor sociale partners en een pensioenfonds om zich op de toekomst te bezinnen: hoe houdbaar is de financiering van de pensioenregeling, zijn de uitvoeringskosten nog te dragen en zijn er nog voldoende deskundige bestuursleden te vinden? Ook de ontwikkeling van het deelnemersbestand of het beheerd vermogen kan een rol spelen. Het aantal krimpende en gesloten pensioenfondsen neemt de afgelopen jaren gestaag toe. Dit kan komen doordat het aantal werkenden in de bedrijfstak of bij de aan het fonds verbonden werkgever(s) afneemt. Het bestand van een krimpend of gesloten pensioenfonds wordt gemiddeld steeds ouder en neemt op termijn af. Een krimpend of gesloten fonds kan kwetsbaar worden voor financiële tegenvallers: door de korte looptijd van de verplichtingen heeft het weinig tijd en mogelijkheden om te herstellen van een financiële schok. Een algemeen pensioenfonds kan voor deze pensioenfondsen een mogelijkheid zijn om krachten te bundelen en daarmee de bestuurlijke lasten en kosten te beperken, terwijl ze hun eigen identiteit en solidariteitskring kunnen behouden. Tot slot is er, mede door de financiële crisis, meer aandacht gekomen voor de efficiëntie van de pensioenuitvoering en de impact van uitvoeringskosten op de pensioenresultaten voor pensioendeelnemers en -gerechtigden. Tegelijkertijd geven steeds meer pensioenfondsen aan te worstelen met toegenomen bestuurlijke lasten. Het algemeen pensioenfonds draagt er aan bij dat het solidaire karakter van het merendeel van de huidige collectieve pensioenregelingen behouden kan blijven, met vermindering van bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten. 2.3. De huidige mogelijkheden voor het elders onderbrengen van de pensioenregeling kunnen niet volledig voorzien in alle wensen van sociale partners Als een werkgever de uitvoering van een pensioenregeling over wil dragen aan een andere pensioenuitvoerder, is het aantal mogelijkheden thans beperkt tot een ander pensioenfonds, een verzekeraar, PPI of multi-opf. Zoals eerder aangegeven kennen deze beperkingen.
1 2
Pensioen, Bestuur en Management, nummer 3, juni 2013, pagina 30 en 31. http://www.statistics.dnb.nl/financieele-instellingen/pensioenfondsen/register/index.jsp
De belangrijkste beperking van onderbrenging in een bedrijfstakpensioenfonds is dat opgaan in een ander pensioenfonds vooral voor de hand ligt als de kenmerken van pensioenregelingen en populaties in grote mate overeenkomen, zodat er geen eenzijdige solidariteitsstromen van het ene fonds naar het andere fonds te verwachten zijn. Bovendien raakt een werkgever bij de meeste bedrijfstakpensioenfondsen de zeggenschap over de eigen pensioenregeling kwijt. Een overstap betekent dan een verlies van de huidige pensioenregeling, eigenheid en solidariteit in eigen kring. Een andere optie is het onderbrengen van de pensioenuitvoering bij een verzekeraar. Potentieel belemmerend hierbij is dat het karakter van de pensioenregeling bij onderbrenging bij een verzekeraar kan veranderen (het betreft immers een verzekerde toezegging) en zo de kosten van de pensioenregeling kunnen toenemen. Bovendien blijkt in de praktijk dat slechts enkele verzekeraars bereid zijn de pensioenuitvoering over te nemen. Het overbrengen van de uitvoering naar een PPI is voor de uitvoering van uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten evenmin een optie. Een PPI is namelijk niet ingericht voor het dragen van (biometrische) verzekeringsrisico’s en moet zich bij de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen daarom beperken tot de opbouwfase van premieovereenkomsten.3 In het geval van het multi-opf is onder meer gebleken dat het selecteren van bestuurders lastig is. Dit omdat het bestuur bevoegdheden heeft ten aanzien van alle ondergebrachte pensioenregelingen maar omwille van de bestuurbaarheid van de organisatie tegelijkertijd een selectie moet worden gemaakt uit vertegenwoordigers van belanghebbenden bij deze pensioenregelingen. Bovendien wordt door veel liquiderende pensioenfondsen het vinden van een geschikte fusiepartner als een grote drempel ervaren. Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheden voor het elders onderbrengen van een pensioenregeling op dit moment flinke beperkingen kennen. Naast het elders onderbrengen van de pensioenregeling kan asset pooling, ofwel het realiseren van schaalvoordelen en specialisatie in de uitvoering van het vermogensbeheer door het gezamenlijk uitvoeren en beheren van beleggingen voor meerdere pensioenfondsen, belangrijke voordelen brengen. Hetzelfde geldt voor het bundelen van uitvoering van de pensioenadministratie en de ondersteuning van besturen. Het is bij asset pooling echter niet mogelijk een separate collectiviteitking met een eigen beleggingsbeleid te handhaven. Pensioenfondsbesturen kunnen evenmin de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de pensioenregeling elders onderbrengen. 2.4. Beleidsmatig voortraject Algemeen pensioenfonds: modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen Het huidige wetsvoorstel tot introductie van een algemeen pensioenfonds komt voort uit een al langer lopende politieke discussie, die in 2007 door het kabinet werd geïnitieerd met een analyse van de toekomstige houdbaarheid van het Nederlandse uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen en mogelijke modernisering van dit model.4 Naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer ging de analyse ook in op (de toekomstbestendigheid van) de bestuursstructuur van pensioenfondsen en werden concrete voorstellen gedaan voor mogelijke verbeteringen. 5 In die analyse zijn eveneens adviezen van onafhankelijke adviseurs over het moderniseren van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen meegenomen.6 Aldus werd de toekomstbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel over grote breedte onder de loep genomen. Uit de analyse bleek dat de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars in grote lijnen toekomstbestendig was, maar dat de uitvoeringsstructuur voor pensioenfondsen verbeterd kon worden. Het kabinet heeft daarop aangekondigd dat zij hiertoe, onder andere, de introductie van een algemene pensioeninstelling ter hand zou nemen.7
3
Brief van 6 januari 2014 aan de Tweede Kamer van de Minister van Financiën, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over PPI’s (Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 192). 4 Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, Kamerstukken II 2006/07, 30 413, nr. 93. 5 Kamerstukken II 2006/07, 30 413, nr. 68. 6 Onafhankelijke adviseurs mr. B.J. Drijber en de heer Boot. Bijlagen bij Kamerstukken II 2006/07, 30 413, nr. 96. 7 Verwezen zij naar de brief van 29 mei 2007, Kamerstukken II 2006/07, 30 413, nr. 97.
De introductie van de algemene pensioeninstelling heeft gefaseerd plaatsgevonden. Allereerst is de PPI geïntroduceerd, die zich uitsluitend op de uitvoering van premieregelingen in de opbouwfase concentreert. Met de invoering van het multi-opf werd vervolgens bundeling en schaalvergroting voor reeds bestaande ondernemingspensioenfondsen mogelijk gemaakt. Het huidige wetsvoorstel introduceert tot slot het algemeen pensioenfonds. Hiermee wordt de derde en laatste fase afgesloten. 2.5. Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaan nieuwe mogelijkheden voor pensioenuitvoering Een algemeen pensioenfonds biedt pensioenfondsen, ook zij die in liquidatie zijn of dit overwegen, een goed alternatief om de pensioenovereenkomst op vakkundige wijze te laten uitvoeren. Vooral middelgrote en kleinere pensioenfondsen zullen, gezien hun beperkte omvang, profijt hebben van de belangrijke voordelen die het algemeen pensioenfonds biedt. Er ontstaat schaalgrootte waarmee kan worden voorzien in kostenreductie, een – indien gewenst – onafhankelijk bestuur met behoud van zeggenschap van de belanghebbenden over de eigen pensioenregeling, en schaalvergroting in het beleggingsbeleid en uitvoering. De introductie van een algemeen pensioenfonds is in het belang van zowel sociale partners, aan wie een breder keuzepalet wordt geboden, als van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. De overgang van de pensioenregeling naar een algemeen pensioenfonds in vergelijking met de andere opties brengt de deelnemer belangrijke voordelen. Zo kan de eigen pensioenregeling in stand blijven, inclusief de sociale en solidaire aspecten die haar kenmerken. De eigen «collectiviteitkring» kan worden behouden. Dit is bijvoorbeeld niet mogelijk indien de pensioenregeling wordt ingebracht in een fonds dat moet voldoen aan de eis van één financieel geheel. Ook kan de deelnemer profiteren van lagere uitvoeringskosten als gevolg van de schaalvoordelen die een algemeen pensioenfonds biedt. Bovendien zijn voor de deelnemer de veranderingen bij een overgang van de eigen pensioenregeling naar een algemeen pensioenfonds minimaal. De deelnemer ondervindt geen nadelen van de uitvoering van de pensioenregeling door het algemeen pensioenfonds ten opzichte van andere pensioenuitvoerders. Zoals eerder gemeld, is bij de introductie van het multi-opf gebleken dat het vinden van een geschikte fusiepartner door veel liquiderende pensioenfondsen als een grote drempel wordt ervaren. Daarom kunnen naast werkgevers en werknemers ook derden, zoals een pensioenuitvoeringsbedrijf of een verzekeraar, een algemeen pensioenfonds oprichten en de bedrijfsvoering uitvoeren en een «instapmodel» aanbieden. Bovendien neemt hiermee de kans toe dat er voldoende partijen zullen zijn die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van een algemeen pensioenfonds op zich kunnen en willen nemen, zodat er een adequaat aanbod van algemene pensioenfondsen ontstaat waaruit werkgevers en werknemers kunnen kiezen. Dit kan werkgevers en werknemers die overwegen gebruik te maken van de diensten van een algemeen pensioenfonds in belangrijke mate ontlasten. Zij zullen zich voortaan louter kunnen toeleggen op beslissingen die direct de belangen van werkgever, pensioendeelnemers en gerechtigden raken. Het voordeel hiervan is dat zij minder bestuurlijke drukte zullen ervaren en tegelijkertijd wel de eigenheid van, en verbondenheid met, de pensioenregeling en de deelnemers in stand houden. Een andere verbetering ten opzichte van het multi-opf, naast de grotere reikwijdte van het fonds (die niet beperkt wordt tot ondernemingspensioenfondsen), is het bestuur van het pensioenfonds. Waar bij het multi-opf bleek dat de toevoeging van vertegenwoordigers van de verschillende geledingen in het fonds soms leidde tot een groot aantal bestuursleden, kan het algemeen pensioenfonds bestuurd worden door enkele onafhankelijke bestuurders. Indien beslissingen van het bestuur van het algemeen pensioenfonds betrekking hebben op pensioenregelingen in een specifieke collectiviteitkring behouden belanghebbenden bij die collectiviteitkring, hun (mede)zeggenschap op die beslissingen. Voorts geldt bij het algemeen pensioenfonds, anders dan bij het multi-opf, niet de beperking dat de deelnemende ondernemingen eerder een eigen ondernemingspensioenfonds moeten hebben gehad, dat tenminste 5 jaar heeft bestaan. Om bovengenoemde redenen ziet de regering de introductie van het algemeen pensioenfonds als een logische doorontwikkeling van het reeds ingezette beleid. Met de introductie van het algemeen
pensioenfonds zal het gebruik van het multi-opf naar verwachting niet verder toenemen. Gezien het kleine aantal multi-opf’en (op dit moment 2) en de wens om een overzichtelijk speelveld te behouden vervalt daarmee – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom geldt voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij in staat worden gesteld zich om te vormen tot, dan wel de pensioenregelingen te laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL 3.1. Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. Er zijn nu drie typen pensioenfondsen: het ondernemingspensioenfonds, het beroepspensioenfonds en het bedrijfstakpensioenfonds. Het algemeen pensioenfonds zal een vierde type pensioenfonds zijn dat is toegerust op een financieel afgescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen en zijn doelgroep niet hoeft te beperken tot een bepaald domein van werkgevers en werknemers. De dienstverlening van een algemeen pensioenfonds staat open voor pensioenregelingen die thans zijn ondergebracht bij ondernemingspensioenfondsen, niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en voor verplichtgestelde beroepspensioenregelingen. Ook rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen mogen door het algemeen pensioenfonds worden uitgevoerd. Het algemeen pensioenfonds staat eveneens open voor nieuwe pensioenregelingen. Bij beroepspensioenregelingen is sprake van een verplichtstelling tot deelneming in een pensioenregeling in plaats van in een pensioenfonds, met onderbrenging van de pensioenregeling naar keuze. Dat kan nu bij een pensioenuitvoerder, een verzekeraar, een PPI en straks ook bij een algemeen pensioenfonds. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zal zich daarentegen niet kunnen omvormen tot, of haar pensioenregeling(en) kunnen laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Een reden hiervoor is een mogelijke marktverstorende werking. Op het moment dat (de dienstverlening van) een algemeen pensioenfonds openstaat voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zal het algemeen pensioenfonds dat verplichtgestelde pensioenregelingen uitvoert profiteren van de door de overheid verleende verplichtstelling. Hiermee wordt immers een zekere schaalgrootte en financiële draagkracht gegarandeerd. Andere algemene pensioenfondsen zullen die voordelen niet kunnen genieten. Een tweede reden is dat – anders dan bij beroepspensioenfondsen – de verplichtstelling gekoppeld is aan het pensioenfonds. Dit betekent dat een wijziging (in de vormgeving) van de verplichtstelling zou moeten plaatsvinden om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken voor deze fondsen. Het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds zou immers opgeheven worden, en de verplichtstelling zal aan een deel van het algemeen pensioenfonds gekoppeld moeten worden. Het wordt niet opportuun geacht om een dergelijk wijziging, met mogelijk ingrijpende consequenties – bijvoorbeeld vanwege Europeesrechtelijke mededingingsregels – nu door te voeren zonder eerst een fundamentele discussie over de verplichtstelling te hebben gevoerd met alle betrokken belanghebbenden. Dit zou uitstekend kunnen in de aangekondigde brede stelseldiscussie, maar niet binnen dit wetsvoorstel – te meer omdat het op korte termijn nodig is een alternatief te bieden aan (kleinere) pensioenfondsen die de voordelen van schaalvergroting willen genieten. Mocht uit de brede stelseldiscussie blijken dat het voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wenselijk is dat zij gebruik kunnen maken van (de dienstverlening van) het algemeen pensioenfonds, dan sluit de regering nadrukkelijk niet uit dat dit op een later moment tot aanpassingen zal leiden. Vooralsnog is echter een wijziging van de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een pensioenfonds, zoals deze is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, niet aan de orde bij de introductie van het algemeen pensioenfonds. (…) In de betreffende pensioenregeling wordt aangegeven welke werkgever(s), deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden rechten en verplichtingen kunnen ontlenen aan deze pensioenregeling en hoe de financiële risico’s over deze personen worden verdeeld. Daarmee blijft de collectiviteit van een oorspronkelijke kring van deelnemers (hierna: collectiviteitkring) intact. Deze
mogelijkheid is nadrukkelijk ingegeven door de wens van werkgevers en werknemers om de eigen pensioenregeling en collectiviteitkring te behouden. Tegelijkertijd zijn er situaties denkbaar waarin werkgevers en werknemers verdere schaalvergroting of zelfs standaardisatie van pensioenregelingen willen nastreven. Dit zal met name het geval zijn als er sprake is van gelijksoortige deelnemersbestanden en aantallen deelnemers. Immers, hoe groter de schaal en mate van standaardisatie van de collectiviteitkring, des te lager zullen de uitvoeringskosten zijn. Dit is van belang voor zowel deelnemers als werkgevers van de collectiviteitkring. Daarom kan een collectiviteitkring bestaan uit een of meerdere pensioenregelingen. 3.2. Uitvoeringsmodel Hierboven kwam al aan de orde dat, om het aanbod in potentie zo breed mogelijk te doen zijn, een ieder in de gelegenheid zal worden gesteld om een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds aan te vragen. Hoe meer ruimte wordt geboden, hoe groter de kans op een breed aanbod aan pensioenuitvoerders waaruit door werkgever en werknemer een aanbieder met de beste prijs-kwaliteitsverhouding gekozen kan worden. Er zal een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen een «enkele-cliënt»- en een «multi-cliënt» model. Van een enkele-cliënt model kan worden gesproken wanneer pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van slechts één werkgever of één groep van werkgevers die (vanwege hun verbondenheid) de risico’s van de pensioenuitvoering, hoewel de pensioenregelingen gescheiden worden uitgevoerd, uiteindelijk via het gemeenschappelijke bedrijfsresultaat met elkaar delen. In een multi-cliënt model zullen pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van werkgevers die in beginsel geen verbondenheid met elkaar hebben en alleen het financiële (rest)risico van de eigen pensioenregeling willen dragen. De Pensioenwet schrijft op dit moment geen specifieke rechtsvorm voor een pensioenfonds voor. In de praktijk is voor het overgrote deel sprake van een stichting. Hierbij speelt de overtuiging dat pensioenfondsen een specifieke maatschappelijke functie hebben: het verzorgen van de arbeidsgerelateerde oudedagsvoorziening van haar deelnemers. Daartoe beschikt een pensioenfonds over door deelnemers ingelegde gelden. Dit geld wordt belegd en de daarop behaalde rendementen komen ten bate van de deelnemers. De regering vindt andere rechtsvormen dan een stichting niet wenselijk, gelet op de conflicterende belangen die mogelijk kunnen bestaan tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met een winstoogmerk en de lange termijnverplichtingen aan de deelnemers. Het is mogelijk voor derde partijen om een algemeen pensioenfonds op te richten. Indien daarbij ook andere rechtsvormen dan een stichting mogelijk zijn, zullen deze partijen daarvoor een vergoeding vragen. Het pensioenfonds zal dan geen andere keuze hebben dan die vergoeding periodiek als winstuitkering beschikbaar te stellen. Deze focus op de korte(re) termijn kan conflicteren met de noodzakelijke lange termijn van het pensioenfonds en haar deelnemers. Dat zal ten koste gaan van de beschikbare gelden voor de deelnemers. Een dergelijke situatie is onwenselijk. Daarom wordt, voor het algemeen pensioenfonds, de keuze voor een rechtsvorm beperkt tot enkel de stichting. Een stichting mag namelijk geen winstuitkeringen aan derden doen. Daarmee is gewaarborgd dat de belangen van de deelnemers prioritair blijven voor het pensioenfonds. Wel kan een stichting een onkostenvergoeding van maximaal 5% van de inleggelden of het gestorte kapitaal uitkeren aan derden. Tot slot merkt de regering in deze op dat het voor het behouden van een gelijk speelveld niet noodzakelijk is andere rechtsvormen mogelijk te maken. Derden kunnen immers nog steeds een algemeen pensioenfonds oprichten. Ook zal het nog steeds mogelijk zijn dat in het algemeen pensioenfonds, net als bij elk ander pensioenfonds, sprake is van uitbesteding van specifieke en kennisintensieve werkzaamheden – zoals het vermogensbeheer – aan commerciële pensioenuitvoerders die daarvoor vergoedingen ontvangen. Het voorschrijven van de stichtingsvorm voor pensioenfondsen brengt hier geen verandering in en laat dus ook het gelijke speelveld op dit punt ongewijzigd.
Een aspect dat wel nieuw is, is de noodzaak van het hebben van een werkkapitaal. De betrokken partijen kunnen besluiten dit kapitaal zelf in te brengen zonder vergoeding voor het verstrekken van dat kapitaal, maar ze kunnen ook besluiten om het kapitaal te lenen van partijen op de financiële markten tegen een vergoeding. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere eisen aan het werkkapitaal gesteld worden. In elk pensioenfonds dient het bestuur te komen tot een evenwichtige belangenafweging. Om de uitvoering van gescheiden pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds te bevorderen is een juridische afscheiding van het vermogen in een algemeen pensioenfonds essentieel. Door middel van een goederenrechtelijke scheiding van vermogens wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen het werkkapitaal van de (rechtspersoon) algemeen pensioenfonds enerzijds en pensioenvermogens waarin per collectiviteitkring pensioenregelingen worden uitgevoerd anderzijds. Het financieel toetsingskader (ftk) wordt toegepast per afgescheiden financieel geheel. Verzekeringstechnische risico’s die voortkomen uit het beheer van pensioenvermogens, positief of negatief, zijn en blijven voor rekening van de werkgever, pensioendeelnemers en -gerechtigden wier pensioenregeling(en) binnen een collectiviteitkring worden uitgevoerd. Buffers die moeten worden aangehouden in verband met deze pensioenrisico’s maken onderdeel uit van het pensioenvermogen dat in de collectiviteitkring is ondergebracht. Risico’s die behoren bij de bedrijfsvoering dienen louter ten laste of ten gunste te komen van het werkkapitaal dat dient ter dekking van de bedrijfsrisico’s. Dat werkkapitaal dient op elk moment aanwezig te zijn in het algemeen pensioenfonds. Aanvullend gelden maatregelen ter borging van de kwaliteit en veiligheid van een financieel afgescheiden uitvoering van pensioenregelingen in verschillende collectiviteitkringen van het algemene pensioenfonds. Naast specifieke eisen voor de toepassing van de financiële toezichteisen in een algemeen pensioenfonds worden bijzondere eisen gesteld aan: • de vergunningplicht; • ringfencing; • het bestuur en de medezeggenschap bij de uitvoering van pensioenregelingen in een collectiviteitkring; • de inrichting van de statuten waaruit onder meer de reikwijdte van collectiviteitkringen moet blijken; • de inrichting van de uitvoeringsovereenkomst, waaronder afspraken over uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht, de kwaliteit van dienstverlening en beëindigingvoorwaarden. Verder zullen voor het overbrengen van pensioenvermogens behorend bij al bestaande collectiviteitkringen waarvoor uitvoering wordt gezocht in het algemeen pensioenfonds de waarborgen gelden die volgen uit de bepalingen voor collectieve waardeoverdrachten. (…) 3.4. Ringfencing (p. 12) (…) De schaalvoordelen van het algemeen pensioenfonds komen voort uit het uitbesteden van taken als de administratie en het beleggingsbeleid. Op deze gebieden kan het algemeen pensioenfonds dankzij haar grootte een betere prijs onderhandelen dan elk van de fondsen afzonderlijk. Naast de externe werking van de ringfencing moeten evengoed afspraken gemaakt worden over de interne werking van de ringfencing. Immers, de schaalvoordelen met betrekking tot het beleggingsbeleid zullen voortkomen uit het uitbesteden van het vermogensbeheer. Omdat het algemeen pensioenfonds deze vermogenstitels officieel verwerft, en dat gezamenlijk namens meerdere collectiviteitkringen kan plaatsvinden, dient duidelijk traceerbaar te zijn hoeveel vermogenstitels namens welke collectiviteitkring zijn verworven. Door ringfencing kan schaalvergroting worden gerealiseerd terwijl de eigen identiteit en vermogens intact blijven. Door het zelf kunnen kiezen van de collectiviteitkring, en omdat er geen eis is dat binnen één algemeen pensioenfonds alle collectiviteitkringen gelijksoortig moeten zijn ingericht, kan een algemeen pensioenfonds een grote verscheidenheid aan pensioenregelingen uitvoeren.
3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds Omdat in een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd zal in het bestuur een onderscheid moeten worden gemaakt tussen het toezicht op het handelen van het bestuur in verband met de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling) enerzijds en zeggenschap over beslissingen van het bestuur die de verschillende de pensioenvermogens betreffen (het niveau van de regelingen) anderzijds. De Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft per 1 juli 2014 keuzemogelijkheden geïntroduceerd in de bestuursvorm van pensioenfondsen, te weten paritair, onafhankelijk, onafhankelijk gemengd, paritair gemengd en (paritair) omgekeerd gemengd. Al deze bestuursmodellen zullen ook mogelijk zijn voor een algemeen pensioenfonds. Een van de kenmerkende aspecten van pensioenfondsen is de betrokkenheid van de belanghebbenden bij de pensioenregeling bij het besturen van het fonds. Die betrokkenheid blijkt uit deelname aan het bestuur (bij paritaire bestuursvormen) of het belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursvormen). Voor de paritaire bestuursvormen geldt dat iedere onderneming, bedrijfstak of beroepspensioenvereniging waarvan een pensioenregeling door het algemeen pensioenfonds wordt uitgevoerd, in het bestuur vertegenwoordigd is. Dit kan betekenen dat een paritair bestuur bij meerdere collectiviteitkringen al snel (te) groot wordt en dat een paritaire bestuursvorm met name geschikt zal zijn voor een algemeen pensioenfonds waarin één werkgever, of een klein aantal werkgevers, pensioenregelingen heeft ondergebracht. In andere gevallen zal een onafhankelijke bestuursvorm meer voor de hand liggen. Het aantal werkgevers, dan wel het aantal collectiviteitkringen van het algemeen pensioenfonds, heeft als zodanig geen rechtstreeks gevolg voor de omvang van het bestuur omdat de (mede)zeggenschap van de belanghebbenden bij het fonds is neergelegd in een belanghebbendenorgaan. (…) HOOFDSTUK 4. IMPACT OP DE PENSIOENSECTOR 4.1. Lagere uitvoeringskosten De introductie van het algemeen pensioenfonds leidt naar verwachting tot lagere uitvoeringskosten en een geleidelijke standaardisatie van de pensioenuitvoering, omdat de bundeling van pensioenregelingen schaalvoordelen met zich meebrengt en de meerkosten van afwijkingen in de dienstverlening transparanter zullen worden. Van de beoogde bundeling van de uitvoering pensioenregelingen die onder de paraplu van het Algemeen pensioenfonds zal plaatsvinden gaat als zodanig een innoverende werking uit, omdat efficiency een belangrijk oogmerk is van het Algemeen pensioenfonds. Marktwerking kan de verschillende algemene pensioenfondsen ertoe bewegen zich te onderscheiden met een hoge kwaliteit van dienstverlening en lage uitvoeringskosten. Immers, met een te hoge prijsstelling zal een algemeen pensioenfonds zich uit de markt prijzen en hetzelfde geldt voor een dienstverlening die qua kwaliteit en efficiëntie niet op kan tegen de andere aanbieders. 4.2. Borging van het eigen karakter van pensioenregelingen De ringfencing van de verschillende pensioenvermogens leidt er bovendien toe dat de «eigenheid» van de verschillende pensioenregelingen intact kan blijven. Om te komen tot een volwaardige competitie tussen algemene pensioenfondsen is het nodig dat werkgevers keuze hebben uit verschillende proposities. Dit waarborgt dat er een dynamiek ontstaat waarbij algemeen pensioenfondsen professioneel en tegen zo laag mogelijke kosten opereren. Ook overwegingen over welke dienstverlening het beste aansluit bij het karakter van de werkgever en de deelnemers kunnen daarbij een rol spelen. De vormgeving van het algemeen pensioenfonds is thans toegeschreven op het
onderbrengen van Nederlandse pensioenregelingen. 8 Buitenlandse partijen kunnen hun pensioenregelingen laten uitvoeren door een algemeen pensioenfonds indien zij zich daarbij conformeren aan het Nederlandse financieel toetsingskader. 4.3. Het wetsvoorstel tot introductie van een algemeen pensioenfonds wijzigt de domeinafbakening, maar niet de productafbakening Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Deze arbeidsvoorwaarde kan op vele manieren worden ingericht en door vele uitvoerders worden uitgevoerd. Eisen aan de inrichting van het bestuur, toezicht, en de mogelijkheid een verplichtstelling uit te voeren zijn veelal gekoppeld aan de vraag of de uitvoerder een pensioenfonds of een verzekeraar is. Dit heeft geleid tot complexe afspraken over de verdeling van de uitvoeringsmogelijkheden tussen pensioenfondsen enerzijds en verzekeraars anderzijds, die zijn vastgelegd in de taakafbakening. Met de introductie van een algemeen pensioenfonds wordt een element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Dit opdat het algemeen pensioenfonds zich kan richten op het realiseren van schaalvoordelen voor verschillende groepen van werkgevers en werknemers. Anders dan bij het multi-opf geldt bij het algemeen pensioenfonds niet de beperking dat de deelnemende ondernemingen eerder een eigen ondernemingspensioenfonds moeten hebben gehad, dat tenminste 5 jaar heeft bestaan. Een algemeen pensioenfonds kan voor iedere onderneming een of meerdere pensioenregelingen uitvoeren, ongeacht de vraag of de betreffende onderneming al eerder een ondernemingspensioenfonds had. Ook kunnen in het algemeen pensioenfonds pensioenregelingen van ondernemingen, groepen of bedrijfstakken worden ondergebracht die verder geen binding met elkaar hebben. Het toestaan hiervan wordt noodzakelijk geacht om tot een substantiële schaalvergroting en consolidatie te komen. De regering is zich ervan bewust dat ook met deze wijziging de afspraak over de domeinafbakening in de taakafbakening gewijzigd wordt. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening die tot uitdrukking komt in collectiviteit- en solidariteitseisen waaraan pensioenregelingen moeten voldoen om uitgevoerd te kunnen worden door pensioenfondsen, blijft met dit voorstel ongewijzigd. 4.4. Ook derden kunnen een algemeen pensioenfonds oprichten Het loslaten van de verbondenheid tussen het instituut pensioenfonds en de belanghebbenden bij de pensioenregelingen die worden uitgevoerd, het afscheiden van vermogens en het onderscheiden van de algemene bedrijfsvoering (inclusief werkkapitaal) enerzijds en beleidsbeslissingen ten aanzien van pensioenregelingen (inclusief pensioenvermogens) anderzijds maken het mogelijk dat een algemeen pensioenfonds ook door derden, zoals verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties, opgericht kan worden. Dat moet het mogelijk maken dat op korte termijn een voldoende groot aanbod ontstaat om liquiderende fondsen voldoende keuze te bieden bij het onderbrengen van hun pensioenregeling. Een ieder, dus ook sociale partners, verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties, kan een aantrekkelijk vehikel oprichten waarvoor dezelfde regels voor toezicht, fiscaliteit en besturing gelden. Omdat ook verzekeraars een algemeen pensioenfonds kunnen oprichten en voor alle partijen dezelfde toegang- en uitoefeningvoorwaarden gelden, is er naar het oordeel van de regering sprake van een gelijk speelveld tussen verzekeraars en pensioenfondsen en wordt de taakafbakening niet geschonden. De mogelijkheid om een «leeg» algemeen pensioenfonds op te richten waarbij in eerste instantie nog geen pensioenregeling wordt uitgevoerd, moet hier aan bijdragen. Dit wordt nodig geacht om het potentiële aanbod van algemene pensioenfondsen waar werkgevers hun pensioenregeling kunnen onderbrengen zo groot mogelijk te maken en een gelijk speelveld te behouden. 4.5. Introductie van het algemeen pensioenfonds kan het aantal vrijwillige aansluitingen bij bedrijfstakpensioenfondsen beïnvloeden
8
Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 179.
Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaat voor sociale partners een extra keuzemogelijkheid die van invloed kan zijn op de vrijwillige aansluiting bij bestaande verplichtgestelde en niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die opereren op basis van het uitgangspunt van één financieel geheel. Daarnaast zullen ook werkgevers die vrijstelling hebben gekregen van de verplichte deelname bij een bedrijfstakpensioenfonds hun pensioenregeling kunnen onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds. Uiteraard blijven de mogelijkheden voor sociale partners om onderdeel te worden van een verplicht bedrijfstakpensioenfonds door middel van uitbreiding van de verplichtstelling en een vrijwillige aansluiting conform artikel 121 van de Pensioenwet behouden. De eisen uit artikel 121 zijn dat de loonontwikkeling bij de werkgever ten minste gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak, er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, of dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds viel. In het kader van een gelijk speelveld acht de regering het wenselijk om deze eisen uit artikel 121 ook toe te passen op de mogelijkheid om door middel van een aanpassing van de statutaire werkingssfeer onderdeel te worden van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. 9 De huidige pensioenwetgeving staat niet in de weg dat de statutaire werkingssfeer ruimer is dan de verplichtstelling. Dat betekent dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds op basis van de huidige pensioenwetgeving als pensioenuitvoerder kan optreden voor (meerdere) ondernemingen/bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak die niet onder de verplichtstelling vallen. De handelwijze biedt sociale partners, in het kader van de consolidatie die momenteel gaande is onder pensioenfondsen, ook meer keuzemogelijkheden voor het onderbrengen van hun pensioenregelingen. Dat laat onverlet dat kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop het aansluitingsbeleid van sommige verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen nu plaatsvindt, mede in relatie tot het algemeen pensioenfonds. Dat betreft vooral het feit dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op de zakelijke markt van uitvoering van pensioenregelingen van werkgevers uiteindelijk concurreren om dezelfde deelnemers met verzekeraars, waarbij het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds haar verplichtstelling gebruikt om andere (onderneming)pensioenfondsen op te nemen die niet direct tot de bedrijfstak lijken te behoren, terwijl verzekeraars in die concurrentie de met een verplichtstelling samenhangende voordelen niet hebben. In dit wetsvoorstel is mede daarom opgenomen dat het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet is toegestaan zich om te vormen tot, of hun pensioenregelingen uit te laten voeren door, een algemeen pensioenfonds. Enerzijds heeft dit als voordeel dat voor alle betrokkenen de duidelijkheid en transparantie van het proces wordt vergroot. Immers, de aanpassing van de statutaire werkingssfeer betreft ook een vrijwillige (zijnde niet onder de verplichtstelling vallende) aansluiting en er valt niet in te zien waarom hier de eisen van artikel 121 Pensioenwet niet zouden moeten gelden. Anderzijds wordt voor het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds een gelijkwaardige en transparante uitgangspositie ten opzichte van het algemeen pensioenfonds gecreëerd. Dat is in het belang van de deelnemers. Tot de daadwerkelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel moet de grootst mogelijke terughoudendheid betracht worden bij het realiseren van uitbreidingen via het vaststellen van de statutaire werkingssfeer, zowel waar het nieuwe aansluitingen betreft als bij aansluitingen waarover op dit moment met andere partijen wordt gesproken. 4.6. Het multi-opf verdwijnt binnen 5 jaar
9
Verwezen zij ook naar de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 december 2014 over aansluitingsbeleid Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven, Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 237.
Gezien het beperkte aantal bestaande multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld binnen de pensioensector te behouden, vervalt – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom komt er voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij zich kunnen omvormen tot, dan wel hun pensioenregelingen overplaatsen naar, een algemeen pensioenfonds. HOOFDSTUK 5. FISCALE BEHANDELING Een algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds en kent om die reden in principe dezelfde fiscale behandeling als die thans geldt voor pensioenfondsen. Dat betekent dat een algemeen pensioenfonds in beginsel is vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting indien aan de voorwaarden van art. 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt voldaan. Deze vrijstelling geldt voor lichamen die zich (nagenoeg) uitsluitend ten doel stellen: de verzorging van (gewezen) werknemers door middel van pensioen- en VUT-regelingen in de zin van de Pensioenwet of een buitenlandse regeling die naar aard en strekking daarmee overeenkomt. De gedachte achter de vrijstelling is dat de activiteiten van een dergelijk pensioenfonds normaliter niet tot het behalen van winst leiden. Gelet op de in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 gestelde voorwaarden zullen alle baten (behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden) van het algemeen pensioenfonds uiteindelijk aan de pensioengerechtigden ten goede moeten komen. Het doel van een algemeen pensioenfonds – een bundeling in de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen om bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten te beperken en vanwege de noodzaak tot verdere consolidatie van die regelingen – valt binnen de definitie zoals beschreven in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Indien een algemeen pensioenfonds niet aan de voorwaarden voldoet, zal het fonds, nu het één rechtspersoon is, in beginsel in zijn geheel belastingplichtig zijn. Indien het algemeen pensioenfonds kwalificeert als een rechtspersoon die niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, kan deze in beginsel aanspraak maken op een teruggaaf van de Nederlandse dividendbelasting die drukt op door haar ontvangen dividenden (artikel 10, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965). Geregeld wordt dat een algemeen pensioenfonds kan optreden als aanbieder van een pensioen waarop de zogenoemde omkeerregeling van toepassing is. Voor de deelnemers die voor hun pensioenregeling in de Nederlandse loonbelasting worden betrokken, betekent dit dat in dat geval pensioenaanspraken zijn vrijgesteld van belastingheffing en dat pensioenuitkeringen in de loonbelasting worden betrokken. Voor zover een algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert die onder een buitenlandse belastingheffing valt, is op die pensioenregeling de heffingssystematiek van het betreffende land van toepassing. Het is derhalve mogelijk, afhankelijk van de heffingssystematiek van het betreffende land, dat de in die pensioenregeling ingelegde premies belast zijn en de uitkeringen eruit onbelast, of dat het vermogen van de pensioendeelnemer dat in een algemeen pensioenfonds is ondergebracht, bij de vermogenspositie van de deelnemer wordt opgeteld voor de toepassing van de personenvermogensbelasting van het betreffende land. Dergelijke mogelijke gevolgen vallen buiten de invloedssfeer van het Nederlandse algemeen pensioenfonds- en belastingwetgeving. Voor de omzetbelasting geldt het algemeen pensioenfonds als ondernemer en gelden er geen bijzondere btw-regels of vrijstellingen. De normale regels van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn, zodoende, op het algemeen pensioenfonds van toepassing. Voor de bepaling van de btw-plichtigheid van beheerdiensten van pensioenfondsen is eveneens het ATP PensionService A/S-arrest (hierna ATParrest) van het Europese hof van justitie 10 van 14 maart 2014 relevant. De Tweede Kamer heeft op 19 september 2014 een nadere analyse van de Staatssecretaris van Financiën van het arrest ontvangen. 11 Het ATP-arrest gaat in essentie om de vraag of de diensten uitgevoerd voor het beheer van een pensioenfonds vrijgesteld zijn van btw. Als het algemeen pensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor pensioenlichamen of pensioendeelnemers, die voor de btw-heffing zijn aan te merken als gemeenschappelijk beleggingsfonds dan geldt de btw-vrijstelling voor de zogenaamde beheerdiensten 10 11
HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12. Kamerstukken II 2014/14, 32 043, 228.
van het algemeen pensioenfonds. Onder beheerdiensten worden handelingen verstaan die zowel geheel als afzonderlijk genomen essentieel zijn voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Over de reikwijdte van het begrip beheersdiensten zijn door de Hoge Raad op 1 november 2013 nog verduidelijkende vragen gesteld aan het Hof van Justitie.12 Een pensioenfonds kwalificeert voor de btwheffing als een gemeenschappelijk beleggingsfonds indien het pensioenfonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Zuivere individuele defined contribution (DC) regelingen zullen kwalificeren als gemeenschappelijk beleggingsfonds: bij een dergelijk pensioenfonds is de hoogte van de uitkering immers niet vooraf bepaald of gemaximeerd, maar afhankelijk van beleggingsresultaten. De btw-vrijstelling voor beheerdiensten voor zuivere DCregelingen heeft tot gevolg dat het algemeen pensioenfonds geen recht heeft op aftrek van voorbelasting voor goederen en diensten, die gebruikt worden voor de beheerdiensten van de uitgevoerde DCregelingen. Het beheer van defined benefit (DB) regelingen is wel btw-belast. Dit aangezien voor deze regelingen de hoogte van het pensioen wordt vastgesteld op grond van het loon en de dienstjaren, waarbij het beleggingsrisico zodoende niet volledig door de deelnemers wordt gedragen. Bij collectieve defined contribution (CDC) regelingen kunnen de pensioenafspraken van de individuele deelnemer op vergelijkbare wijze als bij DB-regelingen zijn opgebouwd. In een dergelijk geval kwalificeert een CDCregeling niet als gemeenschappelijk beleggingsfonds. Het is echter ook mogelijk dat sprake is van een CDC-regeling waarbij de pensioenafspraken op vergelijkbare wijze zijn vormgegeven als bij DCregelingen. In een dergelijk geval zal het beheer van een dergelijke pensioenregeling wel zijn vrijgesteld van btw. Voor CDC-regelingen zal zodoende aan de hand van alle feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of deze aan te merken zijn als een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Aangezien een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen met een separate collectiviteitkring kan uitvoeren kan het btw-regime per collectiviteitkring verschillen. Per collectiviteitkring zal dan moeten worden beoordeeld of sprake is van beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of niet. De uitvoeringskosten van het beheer moeten separaat worden doorberekend aan de betreffende collectiviteitskringen. Van asset-pooling in de zin van de btw dat de verschillende pensioenvermogens door het algemeen pensioenfonds collectief worden beheerd en voor gezamenlijke rekening en risico wordt belegd/beheerd, is dus geen sprake. Als een in Nederland gevestigd algemeen pensioenfonds haar vermogen in het buitenland belegt, dan kan dit als pensioenfonds onder omstandigheden aanspraak maken op de voordelen van het Nederlandse belastingverdragennetwerk ter zake van de inkomsten en vermogenswinsten behaald met het in het buitenland belegde vermogen. In veel van zijn belastingverdragen heeft Nederland namelijk vastgelegd dat (subjectief) van belastingheffing vrijgestelde pensioenfondsen voor verdragsdoeleinden als inwoner dienen te worden beschouwd, en afhankelijk van de definitie van het begrip «pensioenfonds» in het desbetreffende belastingverdrag zou ook een algemeen pensioenfonds aanspraak kunnen maken op de voordelen van dit belastingverdrag. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is ruimschoots aandacht besteed aan het onderwerp inwonerschap voor de toepassing van bilaterale belastingverdragen. In recente Nederlandse belastingverdragen wordt in lijn daarmee een bepaling voorgesteld die eveneens leidt tot inwonerschap van (onder meer ook) van belastingheffing vrijgestelde pensioenfondsen, zonder dat deze als zodanig behoeven te worden genoemd. Behalve Nederland merken veel andere OESO-lidstaten onder voorwaarden (subjectief) van belastingheffing vrijgestelde pensioenfondsen aan als verdragsinwoner, zoals blijkt uit paragraaf 8.6 van het OESO-commentaar op artikel 4 van het OESO-modelverdrag. Nederland streeft bovendien naar een uitsluitende woonstaatheffing voor dividenden, ontvangen door (subjectief) van belastingheffing vrijgestelde pensioenfondsen. Wanneer het gaat om interest, streeft Nederland «in den brede» naar een uitsluitende woonstaatheffing. HOOFDSTUK 6. REGELDRUK 12
De Hoge Raad heeft hierbij aan het Hof gevraagd of de feitelijke exploitatie van onroerend goed voor een gemeenschappelijk beleggingsfonds onder beheerdiensten valt. De reikwijdte van de BTW-vrijstelling zou hierdoor mogelijk kunnen wijzigen in relatie tot vastgoedbeheer.
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten die samenhangen met het opzetten en uitvoeren van een algemeen pensioenfonds, vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De regering heeft in het regeerakkoord aangegeven de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te willen dringen. Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven en burgers moeten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen, die voortvloeien uit de wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie, die door de overheid wordt verlangd. De inhoudelijke nalevingskosten zijn de kosten die gemaakt worden om aan de inhoudelijke eisen van de wet -en regelgeving te voldoen. Dit wetsvoorstel heeft alleen betrekking op bedrijven. Voor burgers zijn geen verplichtingen opgenomen. 6.1. Het wetsvoorstel kan de omvang van het toezicht beperken Op zichzelf beschouwd vormt dit wetsvoorstel geen extra belasting voor het bedrijfsleven. De mogelijkheden die het algemeen pensioenfonds biedt tot consolidatie in de pensioensector zouden juist moeten leiden tot schaalvoordelen, en daardoor relatief afnemende administratieve lasten, bij de uitvoering van pensioenregelingen. De regering wijst er in dit kader ook nadrukkelijk op dat deze schaalvoordelen door sociale partners ook vrijwillig kunnen worden doorvertaald in de communicatie met deelnemers en werkgevers, door bundeling en integratie van het informatie- en berichtenverkeer. Met het algemeen pensioenfonds wordt een pensioenfonds in het leven geroepen dat specifiek is toegesneden op het gescheiden uitvoeren van meerdere pensioenregelingen. Vanuit die optiek kan dit wetsvoorstel dan ook worden gezien als een uitbreiding van mogelijkheden. Het oprichten van een algemeen pensioenfonds is echter wel nieuw en leidt daarmee tot nieuwe informatieverplichtingen. Ook geldt voor een algemeen pensioenfonds een vergunningseis. De extra inspanningen die oprichters hiermee moeten doen zullen zich naar verwachting echter terugverdienen in het lopende toezicht. De gehanteerde methodiek van het meten van de administratieve lasten bepaalt dat deze kosten in beeld worden gebracht. De precieze omvang van de administratieve lasten hangt af van de algemene maatregel van bestuur. Bij de berekening is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande berekeningen en regelingen op basis van de Pensioenwet. De kosten in deze paragraaf zijn gebaseerd op het standaard kostenmodel. Daarbij is uitgegaan van de kosten die een gemiddeld efficiënt bedrijf moet maken om aan een bepaalde verplichting te voldoen. Per maatregel is gekeken naar het tijdsbeslag dat nodig is om aan de verplichting te voldoen, het tarief van de werknemer die deze verplichting moet verzorgen en de frequentie waarmee geleverd moet worden. Vervolgens wordt ook rekening gehouden met het aantal bedrijven dat met de administratieve lasten geconfronteerd wordt om zo tot een totaalbedrag te komen. 6.2. In de nabije toekomst wordt de oprichting van 10 algemene pensioenfondsen haalbaar geacht Omdat het algemeen pensioenfonds een nieuw soort instelling is, moet een inschatting worden gemaakt van het aantal algemene pensioenfondsen dat zal worden opgericht. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2014 kende Nederland 372 pensioenfondsen. DNB heeft aangegeven dat daarvan 60 tot 100 fondsen dit jaar in liquidatie zijn of liquidatie overwegen. De oprichting van 10 algemene pensioenfondsen in de nabije toekomst wordt haalbaar geacht. Omdat onder een algemeen pensioenfonds verschillende pensioenregelingen kunnen worden uitgevoerd, zal dit voldoende moeten zijn om aan de vraag te kunnen voldoen. De inschatting van de oprichting van 10 algemene pensioenfondsen is mede gebaseerd op consultatie van de sector. Uit de verschillende reacties blijkt dat de oprichting van een algemeen pensioenfonds wordt verwelkomd, maar dat de mogelijkheden in dit stadium vooralsnog door een aantal specifieke spelers zal worden benut.
Het bedrijfsleven zal ervaring moeten opdoen met het algemeen pensioenfonds als pensioeninstelling. In de verdere berekeningen zal daarom worden verondersteld dat van de 10 op te richten algemene pensioenfondsen, 5 in 2015 zullen worden opgericht. De overige 5 algemene pensioenfondsen zullen in de periode 2016 tot en met 2017 worden opgericht. 6.3. Kosten van een vergunningvereiste zijn eenmalig en bedragen € 27.000 De administratieve lasten komen voort uit informatievereisten waaraan voldaan moet worden om een algemeen pensioenfonds te mogen oprichten. De Pensioenwet kent thans geen voorschriften met betrekking tot een ex-ante toetsing van een pensioenfonds. Wel is het zo dat met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, de toezichthouder uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting van een pensioenfonds moeten worden geïnformeerd over een voornemen daartoe. Het pensioenfonds zal zich vervolgens drie maanden na zijn oprichting moeten melden bij de toezichthouder. Bij die gelegenheid zal de oprichting moeten worden bevestigd aan de toezichthouder en zal een aantal documenten moeten worden overhandigd (de akte van oprichting, het reglement of de reglementen van het pensioenfonds, de uitvoeringsovereenkomst, de actuariële en bedrijfstechnische nota en eventuele overeenkomsten tot verzekering, overdracht of onderbrenging). Deze documenten en melding bieden de toezichthouder aangrijpingspunten voor het doorlopend toezicht op het pensioenfonds. Alleen voor het uitvoeren van buitenlandse pensioenregelingen dient thans van tevoren een vergunning te worden verkregen. Vanwege de complexiteit van de gescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen wordt voor het uitvoeren van een algemeen pensioenfonds een vergunningplicht voorgeschreven. Dat wil zeggen dat er door DNB ex-ante toetsing op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds plaatsvindt, opdat de borging van de kwaliteit van de pensioenuitvoering in de organisatie kan worden getoetst voordat deze met zijn dienstverlening begint. Een dergelijke toetsing ligt eveneens voor de hand bij de omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds. DNB verleent de vergunning indien vooraf wordt aangetoond dat aan een aantal eisen wordt voldaan. Het gaat hierbij om eisen met betrekking tot de inrichting van het bestuur, de uitbesteding van taken, het interne toezicht en het belanghebbendenorgaan, de geschiktheid van de bestuurders en de intern toezichthouders, de inrichting van de statuten, bedrijfsvoering en het werkkapitaal. Bij de aanvraag moeten bij algemene maatregel van bestuur nader te bepalen gegevens worden gevoegd. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de (concept) statuten. Als het algemeen pensioenfonds gebruik gaat maken van de vergunning moet dit binnen drie maanden worden gemeld aan DNB met overlegging van een aantal stukken, zoals de uitvoeringsovereenkomst(en) en de actuariële en bedrijfstechnische nota(s). Het gaat hier om eenmalige kosten die gemaakt worden om informatie aan DNB te verstrekken tijdens de vergunningaanvraag en om bij daadwerkelijke gebruikmaking van de vergunning een aantal stukken te overleggen aan DNB. Met betrekking tot dit laatste gaat het om stukken die alle pensioenfondsen reeds dienen op te stellen en zijn daar dus geen extra kosten aan verbonden. Ook met betrekking tot het bij de vergunningaanvraag moeten aantonen van eisen gaat het in een aantal gevallen om eisen waaraan ook de huidige pensioenfondsen zonder vergunning moeten voldoen. Zo dienen alle pensioenfondsen aan te tonen over geschikte bestuurders en toezichthouders te beschikken. Hier zijn dus geen extra kosten aan verbonden. Andere eisen die gaan gelden bij de vergunningaanvraag zijn wel nieuw en gelden dus niet voor de huidige pensioenfondsen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toetsing op het werkkapitaal. Oprichters van een algemeen pensioenfonds zullen moeten aantonen over voldoende werkkapitaal te beschikken en zullen hiervoor eenmalig kosten maken. Zoals eerder aangegeven zullen deze inspanningen zich naar verwachting in het lopende toezicht terugbetalen.
Zoals eerder gesteld kent de pensioenwet thans geen vergunningvereiste. Wel geldt er momenteel een vergunningvereiste voor het oprichten van een PPI. Het lijkt daarom logisch om aan te sluiten bij de berekeningen voor administratieve lasten die in de memorie van toelichting bij de wijziging van de wet op het financieel toezicht (Wft) en enkele andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op de premiepensioeninstelling zijn opgenomen. 13 Daarin werd, gezien de vergelijkbaarheid van de informatieverplichtingen verbonden aan de vergunningaanvraag voor de PPI met het verlenen van vergunningen onder de Wft, geraamd dat 600 uur moet worden besteed aan een vergunningsaanvraag. Omdat de vergunningsvereiste die gelden bij een PPI vergelijkbaar zijn met de vergunningvereiste die gelden bij een algemeen pensioenfonds, wordt de raming van 600 uur die besteed moet worden aan een vergunningsaanvraag overgenomen. Bij het standaard uurtarief van € 45 bedragen de kosten per vergunning dus € 27.000. Bij een totaal van 5 algemene pensioenfondsen in 2015, bedragen de totale kosten € 135.000. Bij een totaal van 10 algemene pensioenfondsen in de periode 2015 tot en met 2017 bedragen de totale kosten € 270.000. Deze kosten zijn incidenteel. 6.4. Inhoudelijke nalevingskosten bedragen € 69.000 Met het algemeen pensioenfonds zullen inhoudelijke nalevingskosten samenhangen. Het gaat dan om het wijzigen van de statuten en het opstellen van uitvoeringsovereenkomsten. In beide gevallen zal dit alleen bij de uitvoering van pensioenregelingen van nieuwe werkgevers aan de orde zijn. Ook betreft het instrumenten die een pensioenfonds nu ook al dient vast te stellen. De effecten zullen daarom marginaal zijn. Hieronder zijn die effecten gekwantificeerd. Het wijzigen van de statuten dient te gebeuren bij het vaststellen van nieuwe collectiviteitkringen of het wijzigen van bestaande collectiviteitkringen doordat een nieuwe werkgever haar pensioenregeling laat uitvoeren door een algemeen pensioenfonds. De statuten kunnen bij een notaris worden gewijzigd. Dit kost ongeveer € 600 per keer. Er vanuit gaande dat het aantal collectiviteitkringen per algemeen pensioenfonds ongeveer 10 zal zijn, bedragen de inhoudelijke nalevingskosten van de statutenwijzigingen € 60.000 (10 algemeen pensioenfondsen * 10 collectiviteitkringen * € 600). Daarnaast moeten uitvoeringsovereenkomsten door werkgevers met het algemeen pensioenfonds worden afgesloten. Bij elke nieuwe werkgever die haar pensioenregeling laat uitvoeren door een algemeen pensioenfonds is een uitvoeringsovereenkomst een vereiste. Het ligt voor de hand dat een algemeen pensioenfonds een gestandaardiseerde uitvoeringsovereenkomst zal aanbieden met als doel om hoge kosten als gevolg van het opstellen van zeer uiteenlopende uitvoeringsovereenkomsten te vermijden. De informatie die in een uitvoeringsovereenkomst moet zijn opgenomen is veelal generiek en leent zich dus ook voor deze standaardisatie. Deze gestandaardiseerde uitvoeringsovereenkomst maakt reeds deel uit van de stukken die onderdeel uitmaken van de vergunningsaanvraag. Hiermee gaan dus geen extra kosten gepaard. Met doornemen van de uitvoeringsovereenkomst en de ondertekening zal een beperkte tijdspan van ongeveer 2 uur gepaard gaan. Er vanuit gaande dat het aantal uitvoeringsovereenkomsten per algemeen pensioenfonds ongeveer 10 zal zijn, bij een standaard uurtarief van € 45, bedragen de inhoudelijke nalevingskosten van de uitvoeringsovereenkomsten € 9.000 (10 algemeen pensioenfondsen * 10 uitvoeringsovereenkomsten * € 90). De totale inhoudelijke nalevingskosten komen daarmee op € 69.000 (€ 60.000 + € 9.000). 6.5. De totale regeldruk bedraagt eenmalig € 339.000 Op basis van bovenstaande berekeningen wordt geraamd dat de regeldruk van dit wetsvoorstel € 339.000 zijn (€ 270.000 administratieve lasten + € 69.000 inhoudelijke nalevingskosten). Daarvan is € 339.000 eenmalig en € 0 structureel. In verhouding tot de geraamde pensioenvermogens die zullen worden aangehouden is dit relatief beperkt.
13
Kamerstukken II 2008/09, 31 891, nr. 3.
Dit wetsvoorstel is op 19 augustus 2014 aan Actal verzonden voor een toets. In haar advies van 25 augustus 2014 geeft Actal aan dat het algemeen pensioenfonds de potentie heeft om regeldruk te verminderen. Actal adviseert meer aandacht te besteden aan de beperking van de omvang van het toezicht als gevolg van de introductie van de vergunningplicht vooraf en actief in te zetten op het bundelen en integreren van informatie- en berichtenverkeer van en naar pensioendeelnemers en bedrijven vanuit een algemeen pensioenfonds. Beide adviezen zijn in dit wetsvoorstel verwerkt. HOOFDSTUK 7 UITKOMSTEN INTERNETCONSULTATIE (…) 7.1 Alle bestuursmodellen zijn mogelijk In het voorontwerp van wet werd gesteld dat het onafhankelijk bestuur het meest voor de hand liggende bestuursmodel is voor een algemeen pensioenfonds dat meerdere pensioenregelingen uitvoert die onderling niet solidair hoeven te zijn. In veel reacties is aangegeven dat er behoefte is om uit alle mogelijke bestuursmodellen een selectie te mogen maken. Daarbij werd gewezen op de marktwerking, die een natuurlijke evenwicht van aanbod en vraag in de bestuursmodellen reguleert. Ook werd het doel om het aanbod van algemene pensioenfondsen zo groot mogelijk te maken onderschreven en werd aangegeven dat juist het mogelijk maken van alle bestuursmodellen daarbij zou kunnen helpen. (…) 7.3 Pensioenregelingen van een verplicht bedrijfstakpensioenfonds mogen niet worden uitgevoerd Verschillende consultatiereacties gaven aan dat ook verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kampen met dezelfde uitdagingen als ondernemingspensioenfondsen en niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Hoewel dit klopt, neemt dit niet weg dat er sprake kan zijn van een marktverstorende werking als een algemeen pensioenfonds openstaat voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Ook acht de regering het niet wenselijk om nu wijzigingen in de (vormgeving van de) verplichtstelling aan te brengen. Wel sluit de regering nadrukkelijk niet uit dat dit na inwerkingtreding van het wetsvoorstel – mocht de bredere stelseldiscussie hier aanleiding toe geven – alsnog gebeurt. Ook neemt de regering nu flankerende maatregelen om de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in een gelijkwaardige positie te brengen waar het de vrijwillige aansluitingen betreft. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN DNB heeft op 4 september 2014 een toezichttoets gezonden in reactie op een versie van dit wetsvoorstel van 19 augustus 2014. DNB is van mening dat het algemeen pensioenfonds bestaande wensen tot consolidatie in de pensioensector kan accommoderen. Ook biedt het algemeen pensioenfonds naar de mening van DNB sociale partners meer flexibiliteit om verschillende regelingen in één instelling onder te brengen. De Autoriteit Financiële Markt (AFM) heeft een toezichttoets uitgebracht op 9 september 2014 op basis van het wetsvoorstel van 19 augustus 2014. Ook de AFM is van mening dat de introductie van een algemeen pensioenfonds een extra mogelijkheid geeft voor pensioenfondsen om samen te werken, waardoor schaalvoordelen behaald kunnen worden. 8.1 Bestuursmodellen In het voorstel van 19 augustus 2014 dat is voorgelegd aan DNB, hebben sociale partners de keuze uit alle vijf bestuursmodellen van de Pensioenwet. Volgens DNB zijn alleen de twee onafhankelijke modellen goed toegesneden op het algemeen pensioenfonds. Zo wijst zij erop dat er bij een paritair
bestuursmodel in een algemeen pensioenfonds van iedere collectiviteitkring een of meerdere sociale partners tot het bestuur kunnen toetreden. In het geval het algemeen pensioenfonds uit meerdere collectiviteitkringen bestaat, kan zo een bestuur met een groot aantal leden ontstaan, wat de slagvaardigheid van het bestuur kan bemoeilijken. De AFM geeft aan de reactie van DNB op dit punt te onderschrijven. De regering is van mening dat een beperking in de keuze van bestuursmodellen te veel ingrijpt op het primaat van sociale partners over de besturing van het pensioenfonds. Daarnaast is door verschillende partijen aangedragen dat juist het beperken van de keuze van bestuursmodellen het aanbod van algemene pensioenfondsen substantieel zou kunnen beperken. De regering vertrouwt erop dat sociale partners eigenstandig tot een zorgvuldige afweging van het bestuursmodel zullen komen, mede in relatie tot de bestuurbaarheid van het algemeen pensioenfonds.
Nota naar aanleiding van het verslag Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 1. Algemeen en inleiding Doel van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds is het verbeteren van de keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers om een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een scherpe prijs te realiseren. Met het oog op de voortgaande consolidatie van pensioenfondsen hebben verschillende partijen uit de pensioensector aangegeven dat het urgent is een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk te maken. Met het algemeen pensioenfonds wordt in die behoefte voorzien. Het algemeen pensioenfonds is een nieuw type pensioenfonds dat zich van huidige pensioenfondsen onderscheidt door een nieuwe structuur met per collectiviteitkring gescheiden uitvoering van pensioenregelingen. Daardoor kan in een algemeen pensioenfonds een evenwicht gevonden worden tussen enerzijds de instandhouding van de eigen identiteit en solidariteit van de collectiviteitkring en anderzijds het realiseren van schaalvoordelen waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Het toezicht en de waarborgen ter bescherming van de belangen van de deelnemers worden in lijn gebracht met die nieuwe structuur. De leden van de VVD-fractie vragen om een schematisch overzicht van de verschillen en overeenkomsten tussen de diverse pensioenuitvoerders die er na inwerkingtreding van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds naar type regeling, governance/bestuursmodellen, rechtsvorm, eigendomsrechten, vergunningsplichtig, nationaal of internationaal opererend, en ringfencing. Deze leden vragen waarom er niet voor is gekozen om de reeds bestaande pensioenuitvoerders aan te passen en wat de eventuele noodzaak is om de bestaande te handhaven? Deze leden vragen of is overwogen om bepaalde pensioenuitvoerders samen te voegen en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen eveneens welke beperkingen in de mogelijkheden tot bundeling van verscheiden pensioenregelingen de pensioenuitvoerders kennen. Deze leden vragen naar de reden dat het multi-opf niet goed van de grond is gekomen, specifiek met betrekking tot bestuurders. De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat het multi-opf geen succes was, onder meer vanwege de governance knelpunten. In de onderstaande tabel worden voor de diverse pensioenuitvoerders de genoemde aspecten weergegeven.
Het algemeen pensioenfonds is uitdrukkelijk bedoeld als een aanvulling op het huidige palet aan pensioenuitvoerders, namelijk een pensioenfonds dat niet exclusief is verbonden aan een bepaald domein en ringfencing in de pensioenuitvoering als uitgangspunt neemt. Belangrijke karakteristieken van ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen zijn nu juist dat er een domeinafbakening geldt en een verbod op ringfencing. Aanpassing van deze drie categorieën pensioenfondsen om een nieuwe domeinoverstijgende categorie pensioenfondsen toe te voegen zou het karakter van die drie categorieën pensioenuitvoerders aantasten. Dat is onwenselijk omdat ze een belangrijke rol spelen door hun huidige vormgeving. Het samenvoegen van bestaande pensioenuitvoerders heft de beperkingen die voortkomen uit de domeinafbakening en het verbod op ringfencing niet op. De belangrijkste beperking van onderbrenging in een bedrijfstakpensioenfonds is dat opgaan in een ander pensioenfonds vooral voor de hand ligt als de kenmerken van pensioenregelingen en populaties in grote mate overeenkomen, zodat er geen eenzijdige solidariteitsstromen van het ene fonds naar het andere fonds te verwachten zijn. Bovendien raakt een werkgever bij de meeste bedrijfstakpensioenfondsen de zeggenschap over de eigen pensioenregeling kwijt. Een overstap betekent dan een verlies van de huidige pensioenregeling, eigenheid en solidariteit in eigen kring. Een andere optie is het onderbrengen van de pensioenuitvoering bij een verzekeraar. Potentieel belemmerend hierbij is dat het karakter van de pensioenregeling bij onderbrenging bij een verzekeraar kan veranderen (het betreft immers een verzekerde toezegging) en zo de kosten van de pensioenregeling kunnen toenemen. Bovendien blijkt in de praktijk dat slechts enkele verzekeraars bereid zijn de pensioenuitvoering over te nemen. Het overbrengen van de uitvoering naar een PPI is voor de uitvoering van uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten evenmin een optie. Een PPI is namelijk niet ingericht voor het dragen van (biometrische) verzekeringsrisico’s en moet zich bij de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen daarom beperken tot de opbouwfase van premieovereenkomsten. 14 In het geval van het multi-opf is onder meer gebleken dat het selecteren van bestuurders lastig is. Dit omdat het bestuur bevoegdheden heeft ten aanzien van alle ondergebrachte pensioenregelingen maar omwille van de bestuurbaarheid van de organisatie tegelijkertijd een selectie moet worden gemaakt uit vertegenwoordigers van belanghebbenden bij deze pensioenregelingen. Bovendien wordt door veel liquiderende pensioenfondsen het vinden van een ander ondernemingspensioenfonds dat reeds vijf jaar bestaat als geschikte fusiepartner als een grote drempel ervaren. Deze laatste beperkende voorwaarde kent het algemeen pensioenfonds niet. 14
Kamerstukken 2013/14, 32 043, nr. 192.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of ook mogelijke nadelen, of schaduwzijden, kunnen worden benoemt van het algemeen pensioenfonds. Dit lid vraagt wat het feit dat tal van regelingen zullen opgaan in een relatief beperkt aantal grote algemene pensioenfondsen betekent voor de kwetsbaarheid van het pensioenstelsel als geheel? Neemt die op geen enkele wijze toe en blijft het geheel van alle pensioenfondsen even flexibel, gevarieerd, «persoonlijk» en «toegankelijk», óók voor de deelnemers, als nu het geval is, zo vraagt dit lid. Het genoemde lid merkt op dat door de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds een evenwicht gevonden kan worden door enerzijds de eigen identiteit en solidariteit van de collectiviteitkring in stand houden en anderzijds schaalvoordelen te realiseren, waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Dat is inderdaad het belang van de deelnemers. Welke garanties, welke waarborgen zijn er dat dit evenwicht inderdaad gevonden zal worden, zo vraagt het lid van deze fractie. Sociale partners inventariseren de mogelijkheden om hun pensioenregeling bij verschillende pensioenuitvoerders onder te brengen zeer nauwgezet. Daarbij brengen zij de eventuele voor- en nadelen die de verschillende soorten pensioenuitvoerders in hun optiek hebben in kaart. Dat is afhankelijk van de specifieke situatie. Daarbij kan het bijvoorbeeld zo zijn dat zij concluderen dat ze de regeling niet willen onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds, maar bijvoorbeeld bij een bedrijfstakpensioenfonds, omdat men de exclusieve verbondenheid met de bedrijfstak wil benadrukken. Het pensioenstelsel is robuust, mede vanwege het noodzakelijk onderhoud dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en het financieel toetsingskader. Tegelijkertijd zijn er ook aspecten van ons pensioenstelsel die nader worden bezien, vanwege demografische, economische, arbeidsmarktgerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen. Een van de voordelen van een algemeen pensioenfonds is dat het mogelijk blijft om de eigen identiteit te behouden, terwijl tegelijkertijd van schaalvoordelen kan worden geprofiteerd. Dat is in het belang van de deelnemer. Vanwege de complexiteit van de gescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen wordt een vergunningplicht voorgeschreven voor een algemeen pensioenfonds. Hiermee wordt nauwe betrokkenheid van de toezichthouder in een vroegtijdig stadium gerealiseerd. In het doorlopende toezicht – na verlening van de vergunning – zullen de toezichthouders toezien op het functioneren van het algemeen pensioenfonds. Het bundelen van krachten in een algemeen pensioenfonds is een schaalvergrotende mogelijkheid, waarmee de uitvoeringskosten en bestuurlijke lasten omlaag kunnen worden gebracht. De regering vertrouwt erop dat sociale partners zorgvuldig zullen afwegen welke mate van schaalvergroting en behoud van verbondenheid en identiteit opportuun zijn gegeven de specifieke populatie van (gewezen) deelnemers aan een pensioenregeling teneinde daar een evenwicht in te vinden. 1.1 Inwerkingtreding De leden van de fracties van de VVD, PvdA en ChristenUnie vragen wat de beoogde inwerkingtredingdatum van het wetsvoorstel is. Het lid van de 50PLUS-fractie vindt spoedige maar zorgvuldige invoering van het algemene pensioenfond wenselijk. Ook dit lid informeert naar de inwerkingtredingdatum. De regering vindt een spoedige maar zorgvuldige invoering van het algemeen pensioenfonds wenselijk, mede vanwege de urgente behoefte die daaraan bestaat bij verschillende partijen in de pensioensector. Daarom wordt gestreefd naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2016. 1.2 Inzicht in lagere regelgeving De leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, D66, ChristenUnie, 50PLUS vragen naar de lagere regelgeving en wanneer deze gereed is en aan de Tweede Kamer gezonden kan worden en welke nadere eisen daarin gesteld worden met betrekking tot de vergunning, het werkkapitaal en de regeling voor het verhaal van de kosten op het pensioenvermogen, de premie of pensioenrechten en -aanspraken. Het lid van de 50PLUS-fractie vindt het van groot belang dat deze op korte termijn gepubliceerd wordt. De regering onderkent dat inzicht in de nadere uitwerking bijdraagt aan duidelijkheid omtrent de introductie van het algemeen pensioenfonds. Om de gevraagde duidelijkheid te bieden is het
conceptontwerpbesluit bijgevoegd waarin deze uitwerking is opgenomen. Dit conceptontwerpbesluit strekt tot wijziging van onder andere het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, met het oog op de introductie van het algemeen pensioenfonds. Hoofdstuk 2. Waarom nu een algemeen pensioenfonds? De leden van de VVD-fractie vragen welk fonds valt onder de categorie speciale wetgeving. Zij vragen om een overzicht van hoe het aantal pensioenfondsen (onderverdeeld in ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen) zich de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Deze leden vragen met welke veranderingen deelnemers te maken krijgen in de overgang van de pensioenregeling naar een algemeen pensioenfonds en wie de keus maakt en wiens goedkeuring daarbij nodig is om een algemeen pensioenfonds als pensioenuitvoerder te kiezen. Het fonds dat onder de categorie speciale wetgeving valt is Stichting Notarieel Pensioenfonds. Sinds 1954 is voor notarissen en kandidaat-notarissen die – in dienstverband – notariële werkzaamheden verrichten, in de Wet op het notarisambt de verplichting opgenomen tot deelname aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Hieronder is het aantal pensioenfondsen voor elk jaar van de afgelopen tien jaar weergegeven, onderverdeeld naar soort pensioenfonds. 15
Het is mogelijk dat tegelijkertijd met de beslissing om de regeling onder te brengen bij een algemeen pensioenfonds sociale partners besluiten om wijzigingen in de regeling aan te brengen. Eigenlijk zijn dat twee losstaande feiten die in de tijd samenvallen, doch die voor de deelnemer op het moment ervaren kunnen worden als met elkaar verband houdende ervaringen. De keuze voor een pensioenuitvoerder is voorbehouden aan de werkgever. Daarbij zal de werkgever de wensen van de deelnemers in het oog dienen te houden. Dit verschilt niet van de huidige situatie. De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak dat de Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder in 2014 aan 60 pensioenfondsen heeft gevraagd na te denken over hun toekomstbestendigheid en de fondsbestuurders confronteert met enkele «kwetsbaarheidsindicatoren», zoals een ongunstige kostenstructuur, beperkte premieruimte, een afnemend (actief) deelnemersbestand of een relatief steeds groter wordende groep gepensioneerden. Deze leden vragen naar de stand van zaken van dit zelfonderzoek door 60 pensioenfondsen en in hoeverre deze fondsen al rekening kunnen houden met de introductie van het algemeen pensioenfonds. 60 pensioenfondsen hebben een toekomstanalyse ingediend. De stand van zaken van dit zelfonderzoek is, dat de helft van deze fondsen heeft besloten tot liquidatie of overweegt om te gaan liquideren. De andere helft heeft, daar waar nodig, maatregelen getroffen om de kwetsbaarheden te adresseren.16 Ook in 2015 gaat DNB door met het onderzoek naar mogelijke kwetsbare pensioenfondsen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar financiële indicatoren maar ook naar niet-financiële indicatoren. Hierbij valt te denken aan operationele risico’s, zoals een administratie die niet op orde is of een krimpende sector of bedrijfstak waarin het pensioenfonds actief is, en bestuurlijke risico’s, bijvoorbeeld fondsen die langdurig geen geschikte bestuurders kunnen vinden. Op basis van deze indicatoren zal opnieuw aan een aantal pensioenfondsen gevraagd worden om een toekomstanalyse op te stellen.
15 16
http://www.statistics.dnb.nl/financieele-instellingen/pensioenfondsen/register/index.jsp. Zie ook DNB nieuwsbrief pensioenen december 2014.
Fondsen die overwegen om tot liquidatie over te gaan kunnen rekening houden met de introductie van het algemeen pensioenfonds. Een overgang naar een algemeen pensioenfonds kan wellicht een goede oplossing bieden voor de geconstateerde kwetsbaarheden bij het betreffende pensioenfonds. De leden van de SP-fractie vragen door welke sterk veranderende omstandigheden het nodig bleek om de wet- en regelgeving voor de pensioensector aan te passen. Deze leden vragen daarbij in hoeverre deze nieuwe wet- en regelgeving bijdraagt aan de gesignaleerde toenemende bestuurlijke lasten. De aanpassing van het financieel toetsingskader (ftk) heeft er voor gezorgd dat financiële schokken, hetzij als gevolg van een verder stijgende levensverwachting en een toename van de kosten van de oudedagsvoorziening, dan wel als gevolg van de financieel economische ontwikkeling van de afgelopen jaren, beter verwerkt kunnen worden. 17 Ook de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft bijgedragen aan het betaalbaar houden van de pensioenvoorzieningen in het kader van de toenemende levensverwachting.18 Met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen is gekomen tot een versterking van deskundigheid en het intern toezicht en adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers binnen de organisatie van het pensioenfonds in reactie op deze ontwikkelingen. 19 De veranderende eisen als gevolg van de (voorgenomen) wet- en regelgeving kenmerken vaak een moment voor sociale partners en een pensioenfonds om zich op de toekomst te bezinnen en juist nog meer bewust te worden van wat het besturen van een pensioenfonds vraagt: hoe houdbaar is de financiering van de pensioenregeling, zijn de uitvoeringskosten nog te dragen en zijn er nog voldoende deskundige bestuursleden te vinden? Hoewel het antwoord op deze vragen soms vereist dat het bestuur van het pensioenfonds meer tijd dan voorheen besteed aan het doorgronden van de achterliggende oorzaken en mogelijke vervolgstappen komt dit de robuustheid van het pensioenfonds uiteindelijk ten goede. Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds De leden van de VVD-fractie vragen wie de contractspartij voor het algemeen pensioenfonds wordt nadat een gesloten pensioenfonds de rechten en de uitvoering van de regeling heeft overgedragen aan het algemeen pensioenfonds en vervolgens is geliquideerd. Deze leden vragen ook naar de definitie van de collectiviteitkring en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangegaan en of gewijzigd. Deze leden vragen wie hiervoor toestemming geeft en hoe de inspraak is georganiseerd. Deze leden vragen of er besloten kan worden om collectiviteitkringen na instelling van het algemeen pensioenfonds alsnog samen te voegen. Een werkgever brengt een pensioenovereenkomst op grond van artikel 23, eerste lid onderdeel a, van de Pensioenwet onder bij een pensioenuitvoerder door het sluiten van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst. Hierdoor wordt de werkgever contractspartij met de pensioenuitvoerder. Een gesloten pensioenfonds is een pensioenfonds waarin de achterliggende onderneming of groep kan hebben opgehouden te bestaan, bijvoorbeeld door een faillissement. In dat geval zal het bestuur van het gesloten fonds als contractpartij optreden. De afspraken worden neergelegd in een uitvoeringsreglement. Deze overdracht is een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet en sluit bijvoorbeeld aan op de vaak voorkomende praktijk van overdracht van een gesloten fonds naar een verzekeraar. (…) De leden van de D66-fractie vragen hoe de uitvoering van meerdere regelingen binnen één collectiviteitkring plaatsvindt en welke voor- en nadelen hiervan uitgaan. Deze leden vragen wat dit betekent voor de transparantie en complexiteit van de uitvoering van het beheer. Ook vragen deze leden of er binnen één collectiviteitkring sprake kan zijn van differentiatie ten aanzien van de premie tussen de verschillende regelingen binnen die collectiviteitkring. Ook het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of 17
Kamerstukken 2013/14, 33 972, nr. 3. Kamerstukken 2011/12, 33 290, nr. 3. 19 Kamerstukken 2011/12, 33 182, nr. 3. 18
onderscheid kan worden gemaakt met betrekking tot de premiehoogte binnen een collectiviteitkring waarin meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd en hoe dit is geregeld. Het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds is vergelijkbaar met de uitvoering van meerdere regelingen in andere pensioenfondsen. Als element van de taakafbakening is het op grond van de huidige wet zo dat indien een pensioenfonds meerdere regelingen uitvoert deze financieel een geheel vormen. De mogelijke complexiteit van het algemeen pensioenfonds zit niet zozeer in het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in een collectiviteitkring als wel in het omgaan met meerdere collectiviteitkringen dan wel afgescheiden vermogens. Voor elke pensioenregeling geldt de eis van de kostendekkende premie. Bij verschillende pensioenregelingen in een collectiviteitkring kunnen er dus ook verschillende premies zijn. (…) Eerder heeft de regering geconcludeerd dat er behoefte aan grensoverschrijdende dienstverlening bestaat, maar dat de precieze omvang en de gevoelde urgentie zich lastig laten bepalen. 20 De prudentiële regels van het ftk hangen nauw samen met de aard van de Nederlandse pensioenregelingen en zijn niet altijd geschikt zijn voor de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen. De regering heeft vervolgens aangegeven dat ze het niet opportuun acht om dit vraagstuk in het kader van dit wetsvoorstel op te pakken, mede omdat er een urgente behoefte bestaat bij verschillende partijen uit de pensioensector aan het algemeen pensioenfonds. Het verbreden van de Nederlandse prudentiële regels voor buitenlandse contracten vereist de ontwikkeling van complexe regelgeving. De huidige Europese pensioenrichtlijn geeft daarvoor maar beperkte aanknopingspunten. De regering heeft ervoor gekozen de ontwikkelingen in het Europese denken inzake de nieuwe Europese pensioenrichtlijn en over kapitaalseisen die geschikt zijn voor de uitvoering van een grote diversiteit aan pensioenregelingen uit verschillende landen af te wachten en daar invloed op uit te oefenen. Vervolgens heeft het kabinet gevolg gegeven aan het verzoek van enkele marktpartijen om de reeds mogelijke reikwijdte van de premiepensioeninstelling in de grensoverschrijdende dienstverlening te verduidelijken. In een brief van 6 januari 2014 aan uw Kamer21 is onder meer ingegaan op de voorwaarden waaronder buitenlandse DB-regelingen, waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend kunnen worden uitgevoerd door een premiepensioeninstelling. 3.2 Uitvoeringsmodel (…) Een werkgever zal zelf de afweging moeten maken of het wenselijk is om verschillende pensioenregelingen in verschillende collectiviteitkringen onder te brengen of deze juist in één collectiviteitkring onder te brengen. Wel zullen vrijwillige pensioenregelingen in dezelfde collectiviteitkring als de basispensioenregeling moeten worden ondergebracht. De leden van de PvdA-fractie vragen wat het in de praktijk betekent dat er straks een onderscheid kan worden gemaakt tussen een «enkele-cliënt» en een «multi-cliënt» model. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering dieper in te gaan op het onderscheid tussen modellen die uitgaan van respectievelijk een «enkele cliënt» en «multi-cliënt». (…) Van een enkele-cliënt model kan worden gesproken wanneer pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van slechts één werkgever of één groep van werkgevers die (vanwege hun verbondenheid) de risico’s 20 21
Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 179. Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 192.
van de pensioenuitvoering, hoewel de pensioenregelingen gescheiden worden uitgevoerd, uiteindelijk via het gemeenschappelijke bedrijfsresultaat met elkaar delen. In feite is de werkgever dan de enige cliënt van het algemeen pensioenfonds. In een multi-cliënt model zullen pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van werkgevers die in beginsel geen verbondenheid met elkaar hebben en alleen het financiële (rest)risico van de eigen pensioenregeling willen dragen. Er is dan sprake van meerdere cliënten. Het feit dat er sprake is van één cliënt of meerdere cliënten hoeft geen invloed te hebben op het aantal collectiviteitkringen van het algemeen pensioenfonds. Het is in theorie mogelijk dat een werkgever vier pensioenregelingen in vier verschillende collectiviteitkringen onderbrengt, terwijl een algemeen pensioenfonds waarin twee verschillende werkgevers elk hun pensioenregeling in een aparte collectiviteitkring hebben ondergebracht slechts twee collectiviteitkringen heeft. In de praktijk ligt het echter wel voor de hand dat in een enkele-cliënt algemeen pensioenfonds sprake zal zijn van minder collectiviteitkringen dan in een multi-cliënt algemeen pensioenfonds. Een werkgever zal immers een beperkt aantal pensioenregelingen hebben, die hij mogelijkerwijs ook in verschillende collectiviteitkringen wil onderbrengen. (…) Naar de mening van de regering is het multi-cliënt model een levensvatbare invulling van het algemeen pensioenfonds, waarbij het wenselijk is dat oprichters van een dergelijk algemeen pensioenfonds, alsmede sociale partners die overwegen hun pensioenregeling bij een dergelijk algemeen pensioenfonds onder te brengen, van te voren zorgvuldig afwegen wat het natuurlijke evenwicht is tussen schaalvergroting enerzijds en bestuurbaarheid anderzijds. (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is dat pensioenuitvoeringsorganisaties die een algemeen pensioenfonds oprichten en de bedrijfsvoering uitvoeren de eigen pensioenfondsen tot het algemeen pensioenfonds laten toetreden. (…) Wat betreft de als eerste – door deze leden genoemde – situatie is het volgende van belang: de huidige regelgeving (artikel 20, tweede lid, Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen) met betrekking tot personele unies staat niet toe dat er personele unies zijn op het niveau van het bestuur en andere mede beleidsbepalers, tussen een pensioenfonds en een organisatie waaraan het pensioenfonds werkzaamheden heeft uitbesteed. (…) Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds en daarmee zijn de regels die gelden voor pensioenfondsen van toepassing, inclusief de eisen aan de geschiktheid van bestuurders. De toetsing van een bestuurder vindt plaats met inachtneming van de functie van een beleidsbepaler en het soort, de omvang, de complexiteit en het risicoprofiel van de onderneming. Hieruit volgt dat bij de toetsing van een bestuurder van een algemeen pensioenfonds onder meer rekening zal worden gehouden met de complexiteit om het algemeen pensioenfonds met meerdere collectiviteitkringen toch effectief aan te sturen met inachtneming van alle toepasselijke wet- en regelgeving. De leden van de fracties van PvdA en D66 vragen om een nadere toelichting waarom is afgeweken van het advies van beide toezichthouders, om alleen de twee onafhankelijke modellen geschikt te verklaren voor een algemeen pensioenfonds. De regering is van mening dat een ex ante beperking in de keuze van bestuursmodellen onwenselijk is. Daarnaast is door verschillende partijen aangedragen dat juist het beperken van de keuze van bestuursmodellen het aanbod van algemene pensioenfondsen substantieel zou kunnen beperken. Juist
voor het vergroten van de keuzemogelijkheden voor de onderbrenging van een pensioenregeling is het van belang niet bij voorbaat de keuze voor de mogelijke bestuursmodellen te beperken. (…) 3.6 Uitvoeringskosten De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting heeft gemaakt van de lagere uitvoeringskosten. Zo nee op basis waarvan wordt deze veronderstelling gebaseerd? En zo ja wat is de inschatting, zo vragen zij. De leden van de PVV-fractie vragen waarom, en op basis waarvan, er bij voorbaat van wordt uitgegaan dat de schaalvoordelen positief zullen uitpakken en of de regering bereid is dit te onderbouwen. Met het algemeen pensioenfonds wordt een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk gemaakt. De schaalvoordelen die hierdoor kunnen worden genoten kunnen leiden tot lagere uitvoeringskosten. Uit een rapport van april 2011 van de AFM bleek bijvoorbeeld dat schaal een belangrijke kostenfactor is, zeker als het gaat om administratiekosten. 22 Daarvoor geldt: hoe groter, des te kostenefficiënter. Bij de kleinste pensioenfondsen (tot € 10 miljoen balanstotaal) is het niveau van de administratiekosten (uitgedrukt in een percentage van het balanstotaal van het fonds: 1,18%) gemiddeld twaalf maal zo hoog als bij de grootste pensioenfondsen (0,10%). Een kleine besparing kan al grote effecten hebben op het pensioenvermogen. Op dit moment is niet te kwantificeren in welke mate de mogelijkheden voor schaalvergroting daadwerkelijk zullen leiden tot lagere uitvoeringskosten. Enerzijds omdat er nog geen algemene pensioenfondsen actief zijn en anderzijds omdat specifieke aspecten de uitvoeringskosten beïnvloeden. Eén van die elementen is bijvoorbeeld de mate van standaardisatie. In het algemeen kan worden verwacht dat hoe hoger de mate van standaardisatie van regelingen in een collectiviteitkring is, des te groter de kans is dat dit zich doorvertaald naar lagere uitvoeringskosten. Denkbaar is dat werkgevers die in een collectiviteitkring deelnemen op termijn hun overeengekomen pensioenregelingen naar elkaar toe willen en kunnen laten groeien. De regering vertrouwt erop dat sociale partners de mogelijkheden tot het realiseren van schaalvoordelen en het beperken van de uitvoeringskosten die zij met het algemeen pensioenfonds tot hun beschikking krijgen ten volste zullen benutten. (...) 3.7 Stichtingsvorm (p. 20-23) De leden van de fracties van de VVD, D66 en ChristenUnie vragen een nadere toelichting over het voorschrijven van de stichtingsvorm voor het algemeen pensioenfonds. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de vereisten van een stichting zijn en de voor- en nadelen zijn van andere rechtsvormen. Deze leden vragen waarom eerder wel is overwogen om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken met winstoogmerk en waar het verschil zit tussen een fonds met winstoogmerk of enkel de uitvoeringsorganisatie met winstoogmerk. Deze leden vragen of het algemeen pensioenfonds ook enkel als uitvoeringsbedrijf kan opereren en zo nee, waarom dit niet kan. De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over de mogelijk conflicterende belangen tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk enerzijds en de langetermijnverplichtingen aan de deelnemers anderzijds en vragen daarbij ook te betrekken hoe het toestaan van (gereguleerd) winstoogmerk van een algemeen pensioenfonds kan bijdragen aan een neerwaartse druk op de uitvoeringskosten en juist een positief effect kan hebben op de rendementen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nader in te gaan op de vraag in hoeverre het pensioengeld van deelnemers en pensioengerechtigden bij een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk al dan niet voldoende beschermd zou zijn. Deze leden vragen of een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk 22
Autoriteit Financiële Markt, rapport «Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht», april 2011, Amsterdam.
uitsluitend winst behaalt op de kwaliteit en efficiëntie van de administratie en het vermogensbeheer, of dat het risico te groot is dat het ten koste gaat van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden en hoe dit meegewogen is in het besluit om alleen de rechtsvorm van de stichting mogelijk te maken. In artikel 2:285, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de rechtsvorm van stichting gedefinieerd. Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Artikel 2:285, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek verbindt daaraan de nadere eis dat het doel van de stichting niet mag inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Hierin verschilt de stichting van rechtsvormen zoals een besloten vennootschap of een naamloze vennootschap. Vanwege deze karakteristieken is de rechtsvorm van de stichting, in de context van de pensioensector, een uitermate geschikte vorm voor het algemeen pensioenfonds. Dat blijkt ook uit het feit dat het overgrote deel van de pensioenfondsen de rechtsvorm van de stichting hanteert, ondanks het feit dat daar op dit moment geen verplichting toe bestaat. Hierbij speelt de overtuiging dat pensioenfondsen een specifieke maatschappelijke functie hebben: het verzorgen van de arbeidsgerelateerde oudedagsvoorziening van haar deelnemers. Daartoe beschikt een pensioenfonds over door deelnemers ingelegde gelden. Dit geld wordt belegd en de daarop behaalde rendementen komen ten bate van de deelnemers. De regering vindt andere rechtsvormen dan een stichting niet wenselijk, gelet op de conflicterende belangen die mogelijk kunnen bestaan tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met een winstoogmerk en de lange termijnverplichtingen aan de deelnemers. Het is mogelijk voor derde partijen om een algemeen pensioenfonds op te richten. Indien daarbij ook andere rechtsvormen dan een stichting mogelijk zijn, zullen deze partijen daarvoor een vergoeding vragen als aandeelhouder in het algemeen pensioenfonds. Het pensioenfondsbestuur zal ook de belangen van de aandeelhouders moeten meewegen. Daardoor zal de tegenstelling tussen de belangen van de aandeelhouders op de korte(re) termijn en de belangen en de noodzakelijke lange termijn van het pensioenfonds en haar deelnemers scherper worden. Een dergelijke situatie is onwenselijk. Tijdens de internetconsultatie van het voorontwerp van wet in het voorjaar van 2014 is bovendien gebleken dat het voor een gelijk speelveld niet nodig is om een keuze te kunnen maken uit alle rechtsvormen. Het definiërende kenmerk is namelijk dat de oprichting van een algemeen pensioenfonds voor alle partijen openstaat en onder gelijke condities gebeurt. Ook met de eis dat de rechtsvorm een stichting zal zijn is dat het geval. Bovendien zal het voorschrijven van de stichtingsvorm geen beperkingen opwerpen voor de voorziene neerwaartse druk op uitvoeringskosten. Deze zal ontstaan als gevolg van een voldoende aanbod aan algemene pensioenfondsen. Het voorschrijven van de stichtingsvorm werpt geen beperkingen op. Een uitvoeringsbedrijf kan met een winstoogmerk opereren. Dat verschilt niet van de huidige situatie waarbij dienstverleners (zoals vermogensbeheerders en administratiekantoren) tegen een vergoeding hun diensten verlenen. Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet en kan daarom niet enkel een uitvoeringsorganisatie zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere toelichting op de (gemaximeerde) onkostenvergoeding die een algemeen pensioenfonds aan derden kan uitkeren. Zij vragen wat met «onkostenvergoeding» wordt bedoeld en of het bijvoorbeeld gaat om kosten voor het uitbesteden van het vermogensbeheer. Zij vragen bovendien waar de 5% op gebaseerd is en of deze gemaximeerde onkostenvergoeding in de wet is vastgelegd. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de inzet om met het algemeen pensioenfonds de uitvoeringskosten te beperken zich verhoudt tot het percentage van maximaal 5% per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, dat uitgekeerd kan worden aan het algemeen pensioenfonds ten behoeve van de uitvoering. De leden vragen of dat percentage met een toenemende omvang van het algemeen pensioenfonds niet lager gesteld zou moeten worden. Voor alle stichtingen pensioenfondsen geldt dat zij over kapitaal moeten beschikken dat kan worden ingezet voor de bedrijfsvoering. In algemene pensioenfondsen wordt dit weerstandsvermogen expliciet gemaakt, omdat het wordt afgescheiden van vermogens die behoren bij collectiviteitkringen. Indien het
benodigde weerstandsvermogen niet reeds aanwezig is in de stichting algemeen pensioenfonds zal dit moeten worden aangetrokken van derden. In het bijgevoegde ontwerpbesluit zijn het weerstandsvermogen en de eisen die daaraan gesteld worden nader uitgewerkt. De (on)kostenvergoeding waarnaar wordt gevraagd ziet op eventuele betalingen van een algemeen pensioenfonds aan derden ter financiële compensatie voor door hen ingebracht weerstandsvermogen in een algemeen pensioenfonds. Omdat het algemeen pensioenfonds een stichting is zullen de derden geen aandeelhouders kunnen zijn in het weerstandsvermogen. De stichting zal kapitaalstortingen door derden kunnen accepteren, maar daar geen winstuitkeringen tegenover kunnen stellen. Deze stortingen door derden kunnen daarom louter schenkingen (om niet) betreffen dan wel (achtergestelde) leningen zijn waarover een rentevergoeding verschuldigd is. Dit komt voort uit het uitkeringsverbod voor stichtingen dat is vastgelegd in artikel 2:285, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voor de beoordeling van betalingen door stichtingen aan derden is bovendien de vennootschapsbelasting relevant. In artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1971 wordt als voorwaarde aan een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting gesteld dat alle baten van een (algemeen) pensioenfonds uiteindelijk aan de pensioengerechtigden ten goede moeten komen, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, dat wil zeggen een uitkering van ten hoogste vijf percent van het weerstandsvermogen. Een combinatie van een rentevergoeding en een uitkering van baten van ten hoogste vijf percent per jaar van het weerstandsvermogen is slechts denkbaar bij eventuele (achtergestelde) leningen aan een algemeen pensioenfonds waarbij de rentevergoeding mede afhankelijk is gesteld van het resultaat van de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds. Indien dergelijke rentevergoedingen de vijf percent van het ingebrachte weerstandsvermogen zouden overstijgen, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de vrijstelling van de vennootschapsbelasting en zal het algemeen pensioenfonds als geheel belastingplichtig zijn. Uitkeringen van een positief bedrijfsresultaat aan derden uit een algemeen pensioenfonds worden dus niet alleen tegengegaan door het winstuitkeringverbod dat voor stichtingen volgt uit het Burgerlijk Wetboek (artikel 2:285 van het Burgerlijk Wetboek), maar ook door de voorwaarden die zijn gesteld aan vrijstelling van de vennootschapsbelasting. De relevantie van (achtergestelde) leningen in het algemeen, en van (achtergestelde) leningen waarbij de rentevergoeding mede afhankelijk is van het resultaat van de bedrijfsvoering in het bijzonder, zal naar verwachting beperkt zijn voor een algemeen pensioenfonds. In het ontwerpbesluit is vastgelegd uit welke vermogensbestanddelen het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds moet bestaan. Omdat het weerstandsvermogen ertoe dient om bedrijfsrisico’s van een algemeen pensioenfonds volledig te kunnen absorberen zullen de onderscheiden vermogensbestanddelen in principe geschikt moeten zijn om verliezen bij doorgaande bedrijfsvoering volledig op te vangen en in geval van faillissement of liquidatie achtergesteld moeten zijn bij alle andere schuldvorderingen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat met de term onkostenvergoeding niet wordt gedoeld op de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst ten laste kunnen worden gebracht van een afgescheiden vermogen of een premie voor een afgescheiden vermogen. Het gaat in deze context dus niet om (een maximering van) kosten van vermogensbeheer, transacties of pensioenadministratie die in rekening worden gebracht. Ook gaat het niet om prijsafspraken in verband met diensten van vermogensbeheer of pensioendienstverlening die extern worden ingekocht door een algemeen pensioenfonds. Met betrekking tot de stichtingsvorm is nog het volgende van belang. Het uitkeringsverbod voor stichtingen staat er niet aan in de weg dat afgesproken wordt dat een eventuele bijdrage vanuit een collectiviteitkring aan het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds weer terug kan vloeien naar de collectiviteitkring op het moment dat wordt besloten de pensioenregeling elders onder te brengen. Het laten terugvloeien van een bijdrage aan het weerstandsvermogen naar een collectiviteitkring is immers onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Pensioenfondsen kennen in de huidige situatie vrijwel allemaal de rechtsvorm van stichting en worden geconfronteerd met toe- en uittreding van werkgevers en de daarbij behorende vermogens. Ook bij een algemeen pensioenfonds moet bij vertrek van een collectiviteitkring het pensioenvermogen overgaan en ook het deel van het weerstandsvermogen voor zover er sprake is geweest van een bijdrage daaraan. Het zou ook onwenselijk zijn indien de eerder geleverde bijdrage aan het weerstandsvermogen niet zou kunnen terugvloeien naar de collectiviteitkring. Met het vertrek van de collectiviteitkring is de dekking voor het daaraan verbonden deel van het bedrijfsrisico immers niet meer noodzakelijk aangezien de collectiviteitkring geen onderdeel meer zal zijn van het algemeen pensioenfonds.
(…) Hoofdstuk 4 Impact op de pensioensector (...) De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de multi-opf overeind te laten voor de twee huidige multi-opf’en. Gezien het beperkte aantal bestaande multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld binnen de pensioensector te behouden, vervalt – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom komt er voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij zich kunnen omvormen tot, dan wel hun pensioenregelingen overplaatsen naar, een algemeen pensioenfonds. 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p. 30-32) De leden van de fracties van de VVD en PVV vragen waarom gekozen is om verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen geen toegang te verlenen tot een algemeen pensioenfonds. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening is dat dit de consolidatie en daarmee de kostenbeheersing, vermindering van administratieve lasten en efficiëntie nu al kan vergroten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting in hoeverre bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen toch behoefte bestaat aan het algemeen pensioenfonds en de voordelen die het algemeen pensioenfonds voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kan bieden. De leden van de fracties van de VVD en SP vragen wat de bezwaren en consequenties zijn om nu al het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen in verband met de Europeesrechtelijke mededingingsregels zijn en wat het bezwaar is bij een constructie waarin het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds één van de collectiviteitkringen vormt van het algemeen pensioenfonds dat door anderen is opgericht De leden van de ChristenUnie vragen om een nadere toelichting op de mogelijkheden om de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen zodanig in te richten dat bedrijfstakpensioenfondsen ook toegang tot het algemeen pensioenfonds kunnen krijgen. Deze leden vragen hoe het belang om sociale partners namens de deelnemers en gepensioneerden een optimale keuze te kunnen laten maken over het onderbrengen van het pensioen meegewogen is in het besluit om bedrijfstakpensioenfondsen uit te sluiten van het algemeen pensioenfondsen. De leden van de ChristenUnie vragen welke effecten de regering verwacht van de introductie van het algemeen pensioenfonds op verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. De leden van de fracties van de SP en D66 vragen of een vrijgesteld fonds dat in liquidatie gaat, verplicht is zich opnieuw aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds en zich niet kan aansluiten bij een algemeen pensioenfonds. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering bereid is te verkennen of én hoe het algemeen pensioenfonds ook uitkomst kan bieden voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Het lid van de 50PLUS-fractie onderschrijft het pleidooi van de Pensioenfederatie, om te onderzoeken of de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen zodanig kan worden ingericht, zodat zij eveneens op een verantwoorde wijze toegang kunnen krijgen tot het algemeen pensioenfonds. Dit onderzoek zou uiterlijk in de zomer van 2015 afgerond moeten worden. Snelle duidelijkheid op dit punt lijkt dit lid gewenst. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zal zich niet kunnen omvormen tot, of haar pensioenregeling(en) kunnen laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Een reden hiervoor is een mogelijke marktverstorende werking. Op het moment dat (de dienstverlening van) een algemeen pensioenfonds openstaat voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zal het algemeen pensioenfonds dat verplichtgestelde pensioenregelingen uitvoert profiteren van de door de overheid verleende verplichtstelling. Hiermee wordt immers een zekere schaalgrootte en financiële draagkracht gegarandeerd. Andere algemene pensioenfondsen zullen die voordelen niet kunnen genieten. Een tweede reden is dat – anders dan bij beroepspensioenfondsen – de verplichtstelling gekoppeld is aan het pensioenfonds. Dit betekent dat een wijziging (in de vormgeving) van de verplichtstelling zou moeten plaatsvinden om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken voor deze fondsen. Het
verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds zou immers opgeheven worden, en de verplichtstelling zal aan een deel van het algemeen pensioenfonds gekoppeld moeten worden. Een dergelijk wijziging kan mogelijk ingrijpende consequenties hebben. Het exclusieve recht dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds heeft tot uitvoering van de pensioenregeling wordt voor de toepassing van de (Europese) mededingingsregels gerechtvaardigd, omdat het een «dienst van algemeen economisch belang» betreft. Argumenten voor deze bijzondere positie liggen in de solidariteitsdoelstellingen (ofwel «de essentiële sociale functie») van de regelingen. De regering vindt het wenselijk eerst een fundamentele discussie over de verplichtstelling te hebben gevoerd met alle betrokken belanghebbenden. Dit zou uitstekend kunnen binnen het kader van de uitkomsten van de nationale pensioendialoog, maar niet binnen dit wetsvoorstel – te meer omdat het op korte termijn nodig is een alternatief te bieden aan (kleinere) pensioenfondsen die de voordelen van schaalvergroting willen genieten. Omdat het bij een dergelijke discussie wenselijk is een eerste inzicht te hebben in de mogelijke consequenties is de regering hiernaar een onderzoek gestart. Naar verwachting zullen de eerste uitkomsten van het onderzoek in de zomer van 2015 beschikbaar zijn. Mocht op basis van het voorgaande blijken dat het voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wenselijk is dat zij gebruik kunnen maken van (de dienstverlening van) het algemeen pensioenfonds, dan sluit de regering niet uit dat dit op een later moment tot aanpassingen zal leiden. Duidelijk is immers dat ook (kleinere) verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen voor dezelfde uitdagingen kunnen komen te staan als ondernemingspensioenfondsen, niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen. Ook (kleinere) verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen daarom baat hebben bij de extra keuzemogelijkheid die het algemeen pensioenfonds biedt en de schaalvoordelen die het kan realiseren waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Wel hecht de regering eraan te vermelden dat verplichte bedrijfstakpensioenfondsen beschikken over andere mogelijkheden om tot schaalvergroting te komen. Bijvoorbeeld via het uitbreiden van de verplichtstelling. Die mogelijkheid staat niet ter beschikking van bijvoorbeeld ondernemingspensioenfondsen. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om tot schaalvergroting komen door uitbreiding via de statutaire werkingssfeer conform het nieuwe artikel 121a van de Pensioenwet. Vooralsnog is echter een wijziging van de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een pensioenfonds, zoals deze is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, niet aan de orde bij de introductie van het algemeen pensioenfonds. De introductie van het algemeen pensioenfonds kan effect hebben op het aantal vrijwillige aansluitingen bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Allereerst vanwege het feit dat met de introductie van het algemeen pensioenfonds voor sociale partners een extra keuzemogelijkheid ontstaat die van invloed kan zijn op het aantal vrijwillige aansluitingen bij bestaande verplichtgestelde en niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die opereren op basis van het uitgangspunt van één financieel geheel. Daarnaast kunnen ook werkgevers die vrijstelling hebben gekregen van de verplichte deelname bij een bedrijfstakpensioenfonds hun pensioenregeling onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds. Conform het Vrijstellings- en boetebesluit wet Bpf 2000 (hierna: VBB) is het mogelijk voor een werkgever om vrijstelling te verkrijgen van deelname aan de pensioenregeling(en) van het bedrijfstakpensioenfonds. Zolang aan de eisen uit het VBB blijft worden voldaan kan een werkgever een pensioenregeling die is vrijgesteld van deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds. Het feit dat deze regeling bij een andere pensioenuitvoerder wordt ondergebracht alleen is geen reden tot het vervallen van de vrijstellingsgrond. (...) Hoofdstuk 5. Fiscale behandeling (p. 34-38) De leden van de VVD-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds kán of moet optreden als aanbieder van een pensioen waarop de zogenoemde omkeerregeling van toepassing is. Bij nota van wijziging zal worden geregeld dat een algemeen pensioenfonds altijd kwalificeert als een toegelaten aanbieder van een pensioen voor de Wet op de loonbelasting 1964. Zodoende kan bij een algemeen pensioenfonds een pensioen worden opgebouwd waarop de omkeerregel van toepassing is, mits ook aan de andere voorwaarden voor de toepassing van de omkeerregel wordt voldaan.
De genoemde leden hebben vragen over de accountingregels. Bij een DB-collectiviteitkring kunnen meerdere werkgevers zijn aangesloten. Het vermogen binnen de collectiviteitkring is dan niet direct toe te rekenen aan de individuele werkgevers binnen de betreffende collectiviteitkring. Hierdoor mag de DB-regeling gezien worden als een DC-regeling met als gevolg dat IAS/IFRS-accounting23 voor de individuele werkgever veel eenvoudiger wordt. Mogen deze werkgevers in een dergelijke situatie DCaccounting toepassen? In geval van een bedrijfstakpensioenfonds is dat momenteel toegestaan (onder IAS/IFRS). Een rechtspersoon die is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds, heeft normaliter geen verplichting tot het voldoen van aanvullende bijdragen als sprake is van een tekort bij het fonds. Nederlandse rechtspersonen kunnen hun bedrijfstakpensioenregelingen onder IAS 19R daarom veelal classificeren als DC-regeling. Hierop zijn echter uitzonderingen. Een bedrijfstakpensioenregeling classificeert als DB-regeling indien de verplichting van de rechtspersoon niet is beperkt tot het voldoen van de met betrekking tot de huidige periode vastgestelde premie. De Handreiking voor de toepassing van IAS 19R in de Nederlandse pensioensituatie» van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ-Uiting 2012-1): beschrijft situaties waarin dat het geval kan zijn. Daarbij dient te worden aangetekend dat vanzelfsprekend iedere pensioenregeling dient te worden geclassificeerd en gewaardeerd op basis van de specifieke feiten en omstandigheden. Dat uitgangspunt zal ook gelden voor een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds. De leden van de fractie van de VVD, PvdA en D66 vragen welk btw-regime geldt voor beheerdiensten die door algemene pensioenfondsen worden verricht voor DC-regelingen24 en DB-regelingen.25 Daarnaast vragen zij of het kabinet de zorg deelt van complexiteit en administratieve lasten. Beheerdiensten zijn alleen vrijgesteld van btw als sprake is van beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens. 26 In de regel kwalificeert een pensioenfonds niet als «gemeenschappelijk beleggingsfonds» en zullen de zogenaamde beheerdiensten die aan een pensioenfonds worden verricht belast zijn met btw. In het ATP-arrest27 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) echter een uitzondering op deze hoofdregel geformuleerd. Het HvJ EU heeft in dat arrest geoordeeld dat als een pensioenfonds vergelijkbaar is met een gemeenschappelijk beleggingsfonds, de beheerdiensten die aan dat pensioenfonds worden verricht vrijgesteld zijn van btw-heffing. Een pensioenfonds kwalificeert volgens het HvJ EU voor de btwheffing als een gemeenschappelijk beleggingsfonds indien het pensioenfonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Een algemeen pensioenfonds kan beheerdiensten verrichten voor verschillende collectiviteitkringen waarin verschillende pensioenregelingen kunnen zijn ondergebracht. Een algemeen pensioenfonds zal per beheerdienst moeten beoordelen of deze met btw is belast of is vrijgesteld. Als het algemeen pensioenfonds beheerdiensten verricht voor een collectiviteitkring waarin een pensioenregeling is ondergebracht, die voor de btw-heffing is aan te merken als gemeenschappelijk beleggingsfonds dan geldt de btw-vrijstelling voor deze beheerdiensten van het algemeen pensioenfonds. Zuivere individuele defined contribution (DC) regelingen zullen kwalificeren als gemeenschappelijk beleggingsfonds: bij een dergelijke pensioenregeling is de hoogte van de uitkering immers niet vooraf bepaald, maar direct afhankelijk van beleggingsresultaten. Als het algemeen pensioenfonds beheerdiensten verricht voor een collectiviteitkring waarin een pensioenregeling is ondergebracht die niet kwalificeert als gemeenschappelijk beleggingsfonds dan zijn deze beheerdiensten van het algemeen pensioenfonds belast met btw. Defined benefit (DB) regelingen kwalificeren niet als een gemeenschappelijk beleggingsfonds voor de btw. Dit aangezien voor deze regelingen de hoogte van het pensioen wordt vastgesteld op grond van het loon en de dienstjaren,
23
IAS: International Accounting Standards. IFRS: International Financial Reporting Standards. 24 Defined Contribution-regeling. 25 Defined Benefit-regeling. 26 Artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten derde, van de Wet op de omzetbelasting 1968. 27 HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12.
waarbij het beleggingsrisico zodoende niet volledig en niet direct door de individuele deelnemers wordt gedragen. In de huidige praktijk moet een ondernemer reeds per beheerdienst bepalen of hij wel/geen btw in rekening moet brengen. Vergelijkbaar met andere beheerders zal een algemeen pensioenfonds dit ook moeten gaan doen als het algemeen pensioenfonds een beheerdienst verricht aan een collectiviteitkring waarin een pensioenregeling is ondergebracht. In die zin verwacht de regering geen toename van de administratieve lasten, omdat het algemeen pensioenfonds bij uitstek weet wat voor soort pensioenregelingen er in een collectiviteitkring zijn ondergebracht. De leden van de D66-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds die CDC-regelingen uitvoert genoodzaakt is om elke CDC-regeling afzonderlijk aan de Belastingdienst voor te leggen teneinde zekerheid te verkrijgen over het toe te passen btw-regime. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering dit niet omslachtig vindt. Een algemeen pensioenfonds dat een collectieve defined contribution (CDC)-regeling uitvoert is niet verplicht elke CDC-regeling voor te leggen aan de Belastingdienst. Om zekerheid te verkrijgen of de beheerdiensten van een algemeen pensioenfonds dat een CDC-regeling uitvoert btw belast zijn of niet, kan de Belastingdienst gevraagd worden om hierover een standpunt in te nemen. Dit aspect van het werk van de Belastingdienst wordt in de praktijk gewaardeerd omdat zekerheid vooraf over de belastinggevolgen kan worden verkregen van bepaalde handelingen. De leden van de fractie van de PvdA vragen naar het beheer van collectieve DC-regelingen en de btwgevolgen daarvan en de rol van indirect risico. Bij CDC-regelingen kunnen de pensioenafspraken van de individuele deelnemers zijn opgebouwd op een vergelijkbare wijze als gebruikelijk is bij de gangbare DB-regelingen. De hoogte van het pensioen is dan vooraf vastgesteld op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon. De deelnemer van een CDC-regeling loopt dan alleen een indirect risico bij achterblijvende beleggingsresultaten, maar blijft verstoken van meevallers in de beleggingen (net zoals bij een DBregeling). Dit indirecte risico bestaat bijvoorbeeld uit een premieverhoging. De belangrijkste reden waarom het beheer van CDC-regelingen in bepaalde situaties niet vrijgesteld is van btw, is dat bij die regelingen de pensioenafspraken van de individuele deelnemers feitelijk zijn opgebouwd op een vergelijkbare wijze als gebruikelijk is bij de gangbare DB-regelingen. Met andere woorden, de deelnemers ontvangen geen pensioen waarvan de hoogte slechts en direct afhangt van de betaalde pensioenpremies en het rendement van de beleggingen. Van vrijgesteld beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds is alleen sprake als het pensioenfonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en (slechts) het beleggingsrisico (direct) wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Bij een DB-regeling is dat niet het geval omdat de hoogte van de pensioentoezegging is vastgesteld en beleggingsrisico’s zodoende niet volledig of niet direct door individuele deelnemers worden gedragen. De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen of het kabinet het wenselijk vindt dat er verschillende btw-regimes bestaan voor DB- en DC-regelingen. Zij vragen ook of Nederland de mogelijkheid heeft om binnen de kaders van de Europese regelgeving dit onderscheid in behandeling weg te nemen. De leden van de fractie van de SP vragen of de regering over informatie beschikt waaruit blijkt dat de btw-heffing over beheerdiensten gevolgen heeft voor de keuze voor een DB- of een zuivere individuele DC-regeling De leden van de SP-fractie vragen of deze verschillende regimes reeds gelden vanaf 1 januari 2015 en hoe en door wie de beoordeling van het te hanteren btw-regime plaatsvindt bij een zogenaamde CDC-regeling. Voor de btw is het relevant of sprake is van beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens of niet. Als beheerdiensten worden verricht aan een pensioenfonds zijn die diensten in principe altijd belast met btw. Slechts bij uitzondering waarin een pensioenfonds vergelijkbaar is met gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt het beheer dat aan zo’n pensioenfonds wordt verricht vrijgesteld van btw. Er bestaat dus geen verschillend btw-regime voor DB- en DC-regelingen, maar een verschil in btwbehandeling van beheerdiensten die worden verricht aan pensioenfondsen die kwalificeren als beleggingsfondsen (of beleggingsmaatschappijen) ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens en beheerdiensten die worden verricht aan pensioenfondsen die niet als zodanig kwalificeren. Dit
verschil in btw-behandeling volgt uit de Europese BTW-richtlijn en de daarbij behorende jurisprudentie van het HvJ EU, waarvan Nederland niet mag afwijken. De regering beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat de btw-heffing over beheerdiensten gevolgen heeft voor de keuze voor een DB- of een zuivere individuele DC-regeling. Op dit moment zijn de meeste pensioenregelingen DB-regelingen waarbij de hoogte van het pensioen is vastgesteld op grond van loon en dienstjaren. Of en zo ja, welke consequenties het ATP-arrest zal hebben op de ontwikkeling van het aantal DB- en DC-regelingen zal de toekomst moeten uitwijzen. De ondernemer die het beheer uitvoert moet beoordelen welk btw regime van toepassing is. Hij dient te beoordelen of zijn diensten zijn vrijgesteld of belast met btw. Als de ondernemer hierover zekerheid wenst te verkrijgen kan hij zijn Belastingdienstinspecteur vragen een standpunt in te nemen. Het onderscheid tussen de btw-behandeling van beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens en het beheer van pensioenfondsen bestaat al geruime tijd. Het is dus niet zo dat het ATP-arrest ertoe heeft geleid dat de Nederlandse praktijk is gewijzigd. Het HvJ EU heeft juist in het ATP-arrest en eerder het arrest Wheels28 bevestigd dat de Nederlandse invulling van de BTW-richtlijn op dit punt juist is. De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen naar een onderbouwing dat het beheer van een pensioenfonds dat een DB-regeling uitvoert niet valt onder de vrijstelling voor het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen. Het Hof van Justitie EU heeft in het arrest Wheels geoordeeld dat pensioenfondsen die regelingen uitvoeren waarbij de hoogte van het pensioen vooraf is vastgesteld op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon (in de praktijk bekend als DB-regeling) niet zijn aan te merken als een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan het beheer is vrijgesteld. In het ATP-arrest is dit oordeel herhaald. De leden van de SP-fractie vragen de regering bij hoeveel Nederlandse pensioenfondsen sprake is van al dan niet collectieve DB- of DC-regelingen. Ook vragen de leden of er pensioenfondsen zijn die tussenvormen hanteren. Op basis van statistische gegevens van DNB per 2014 is de volgende informatie bekend over het aantal pensioenfondsen dat een DB, DC of combinatieregeling uitvoert. 246 pensioenfondsen hadden één of meerdere zuivere DB-regelingen (uitkeringsovereenkomsten). 25 pensioenfondsen voerden één of meerdere zuivere DC-regelingen (premie-overeenkomsten). 66 pensioenfondsen hadden een combinatie van DB- en DC-regelingen. Daarnaast publiceert DNB op haar website ook informatie op regelingenniveau. Per 2014 waren er 337 pensioenfondsen die gezamenlijk 540 pensioenregelingen uitvoerden, waarvan: – 422 DB-regelingen; – 52 DC regelingen; – 65 combinatieregelingen; – 1 kapitaalregeling. De leden van de SP-fractie vragen welke risico’s deelnemers aan een collectieve DC-regeling lopen bij achterblijvende beleggingsresultaten. Zij vragen daarbij of de deelnemers aan een DC-regeling daarmee ook indirect delen in mee- en tegenvallers door al dan niet indexeren of premieverlaging. Er bestaan verschillende vormen van collectieve DC-regelingen (CDC-regelingen). Reeds bij de invoering van de Pensioenwet is in de nota naar aanleiding van het nader verslag aangegeven dat het niet mogelijk is om de grote variëteit aan regelingen die thans in het spraakgebruik het etiket van «cdcregeling» dragen, onder één gemeenschappelijke noemer te vatten omdat daarvoor de toezeggingen aan de deelnemers te verschillend zijn.29 Uiteindelijk is van belang of de pensioenregeling het karakter kent van een uitkeringsovereenkomst of premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst. 28 29
HvJ EU 7 maart 2013, nr. C-424/11. Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24.
Hoofdstuk 6. Regeldruk (p. 38-40) Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of, en zo ja, hoe de regering zich gaat inzetten voor het voorkomen van extra lasten. Dit lid onderschrijft de oproep van Actal, 30 dat als gekozen wordt voor een vergunning, de mogelijkheden maximaal benut moeten worden, om het toezicht achteraf tot een minimum te beperken en vraagt een nadere toelichting. Dit lid vraagt of de regering kan verzekeren dat (administratieve) lasten per saldo niet toenemen door de invoering van het algemeen pensioenfonds. De kosten vermeld in de memorie van toelichting zijn gebaseerd op een standaardkostenmodel. Dit lid vraagt in hoeverre de uiteindelijke kosten (per algemeen pensioenfonds) nog van het geschetste beeld kunnen gaan afwijken. De regering wil de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terugdringen. Er moet echter altijd goed afgewogen worden of dat mogelijk is, of dat het toch nodig is om extra regels te stellen, zoals in dit geval ter bescherming van de belangen van de pensioendeelnemers. Gezien de hoogte van de pensioenvermogens die onder beheer zullen komen bij een algemeen pensioenfonds betreft het in verhouding een zeer beperkte administratieve lastenverhoging. Het is van belang te onderkennen dat er onderscheid is tussen de beoordeling van DNB van een vergunningaanvraag en het lopend toezicht op een algemeen pensioenfonds nadat een vergunning is verleend. Bij vergunningverlening worden met name gegevens beoordeeld op het niveau van het algemeen pensioenfonds en in concept de standaard documenten die betrekking hebben op de collectiviteitkringen. In het lopend toezicht wordt de taak van DNB uitgebreider: DNB ziet dan niet alleen toe op onder meer de continuïteit, governance en het «in control» zijn op het niveau van de instelling algemeen pensioenfonds, maar tevens op de afzonderlijke collectiviteitkringen die aan het nieuwe ftk moeten voldoen. Dit betreft een wezenlijk andere taak met daardoor ook andere werkzaamheden dan de beoordeling van een vergunningaanvraag. In het traject van de vergunningverlening dienen vergunningaanvragers aan te tonen dat zaken (in opzet) op orde zijn. De mogelijke extra inspanningen die oprichters hiervoor zullen moeten doen kunnen mogelijk leiden tot een soepelere opstart van contacten tussen de vergunninghouder en de toezichthouder in het lopende toezicht. In die zin kunnen de inspanningen zich terugverdienen. Bij de vergunningverlening wordt beoordeeld of het algemeen pensioenfonds in opzet aan de vergunningvereisten voldoet, maar uiteindelijk gaat zal de werking hiervan pas in het lopend toezicht kunnen worden getoetst. Er mag immers pas gestart worden met het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, wanneer een vergunning is verleend. De leden van de VVD-fractie vragen welke toets na oprichting nog plaatsvindt en wat de kosten zijn voor een algemeen pensioenfonds om de informatie over de verschillende collectiviteitkringen te delen met de toezichthouder. Na oprichting en een door DNB verstrekte vergunning staat het algemeen pensioenfonds onder doorlopend toezicht waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen toezicht op de collectiviteitkringen op grond van het nieuwe ftk, van toepassing op elke collectiviteitkring, en het toezicht op het algemeen pensioenfonds als geheel. Een algemeen pensioenfonds dient binnen drie maanden aan de toezichthouder te melden dat gestart is met het gebruikmaken van de vergunning en het aanhouden van een nieuw afgescheiden vermogen. Bij deze meldingen dienen dezelfde bescheiden te worden gevoegd als door een regulier pensioenfonds bij de melding van haar oprichting moeten worden overgelegd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de vergunningvereiste voor het algemeen pensioenfonds lijkt op het vergunningvereiste voor een PPI aangezien een vergelijking wordt gemaakt met het vergunningvereiste voor het oprichten van een PPI om de administratieve lasten voor het algemeen pensioenfonds in te schatten. Verschuift het karakter van het algemeen pensioenfonds hiermee dan niet op richting het karakter van een financiële instelling ten koste van het pensioen als arbeidsvoorwaarde, zo willen deze leden weten. Zoals de regering ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft gemeld is pensioen een arbeidsvoorwaarde. Het is niet mogelijk om de administratieve lasten die samenhangen met het vergunningsvereiste in te schatten op basis van een vergelijking met pensioenfondsen, omdat die in de huidige situatie geen 30
Actal: Adviescollege toetsing regeldruk.
vergunningseis kennen. Als praktische oplossing is ervoor gekozen om een vergelijking met de PPI te maken. Andere instellingen, zoals banken en verzekeraars kennen ook een vergunningseis, maar zijn van een dusdanige andere aard dat daarbij niet kan worden aangesloten. Wel kent de PPI elementen die ook onderdeel uitmaken van een algemeen pensioenfonds, zoals een werkkapitaal en een rangregeling. Het feit dat bij de vergunningseis voor een algemeen pensioenfonds gebruik wordt gemaakt van inzichten die eerder in een ander wettelijk kader zijn opgedaan is behulpzaam bij de veilige uitvoering van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt nader te verduidelijken, waarom vergunningverlening voor de oprichting van een algemeen pensioenfonds noodzakelijk wordt geacht. Dit lid vraagt waarom het gebruikelijke toezicht op pensioenfondsen onvoldoende bescherming zou bieden aan belanghebbenden. Vanwege de complexiteit die gemoeid is met de financieel afgescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen en ter bescherming van de belangen van (gewezen) deelnemers is een vergunning vereist. Dat stelt de toezichthouder in staat om een ex-ante toetsing op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds uit te voeren, opdat de borging van de kwaliteit van de pensioenuitvoering in de organisatie kan worden getoetst voordat deze met zijn dienstverlening begint. Een dergelijke toetsing geldt eveneens bij de omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds. Het huidige toezicht is toegesneden op de huidige structuur van pensioenfondsen. In de huidige situatie is bij pensioenfondsen echter geen sprake van een structuur zoals met het algemeen pensioenfonds mogelijk wordt. Daarom wordt door middel van de vergunningplicht het toezicht op het algemeen pensioenfonds in lijn gebracht met de structuur van het algemeen pensioenfonds. De bij de vergunningaanvraag door een algemeen pensioenfonds te overleggen gegevens en bescheiden komen in grote lijnen overeen met de documenten die in verband met de wettelijke meldingsplicht door een nieuw pensioenfonds rond de oprichting aan DNB moeten worden verstrekt. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of dieper kan worden ingegaan op de gevolgen van het algemeen pensioenfonds voor de communicatie met de deelnemers en aangeven welke maatregelen zijn voorzien voor het borgen van een goede communicatie. De leden van de VVD-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds extra kosten maakt om richting verschillende collectiviteitkringen te communiceren Er is geborgd dat een algemeen pensioenfonds goed communiceert met de deelnemers. Ten eerste zullen DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij de vergunningverlening een beschrijving van de inrichting van de organisatie met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsvoering eisen. Voor wat betreft de beheerste en integere bedrijfsvoering dient onder andere een toelichting op het communicatiebeleid te worden ingediend. Onder een beheerste bedrijfsvoering valt immers ook het op orde hebben van de administratieve organisatie, inclusief het waarborgen dat de juiste informatie binnen de daarvoor gestelde termijnen aan de deelnemers verstrekt wordt. Er wordt dan ook verwacht dat het algemeen pensioenfonds bij de vergunningaanvraag kan toelichten hoe het invulling geeft aan de communicatievereisten op grond van de Pensioenwet en lagere regelgeving en hoe zij borgt dat aan deze communicatievereisten (blijvend) wordt voldaan. Uit deze toelichting dient dan ook te blijken dat het bestuur een adequaat communicatiebeleid heeft, zoals bedoeld in artikel 2.6 van de Code pensioenfondsen. Ten tweede zal een algemeen pensioenfonds – net als andere pensioenuitvoerders- moeten voldoen aan de eisen die de Pensioenwet stelt ten aanzien van pensioencommunicatie. Dit betekent onder andere dat aan deelnemers jaarlijks een Uniform Pensioenoverzicht gestuurd moet worden, aan nieuwe deelnemers de basisinformatie over de pensioenregeling (zoals voorgesteld in het Wetsvoorstel pensioencommunicatie) en dat de website van het algemeen pensioenfonds de verplichte informatie bevat. Een groot deel van de informatie die een pensioenuitvoerder aan deelnemers verstrekt is persoonlijke informatie of informatie die voor de deelnemers aan een specifieke pensioenregeling geldt. Een algemeen pensioenfonds zal dan ook de administratie zodanig moeten inrichten dat aan individuele deelnemers of aan een specifieke groep deelnemers de juiste informatie kan worden verstrekt of beschikbaar wordt gesteld (onder andere op de website). Dit verschilt overigens niet van de huidige werkwijze bij pensioenuitvoerders, zo voeren bijvoorbeeld verzekeraars nu ook verschillende pensioenregelingen uit voor verschillende werkgevers. De communicatie wordt bij een algemeen pensioenfonds dus niet per definitie ingewikkelder dan bij andere pensioenuitvoerders. Verwacht wordt dat er schaalvoordelen in de communicatie zijn te behalen bij een algemeen pensioenfonds, omdat de processen voor bijvoorbeeld het versturen van een UPO voor alle
collectiviteitkringen hetzelfde zijn. Dit is ook te zien bij de pensioenuitvoeringsorganisatie waar veel pensioenfondsen hun administratie aan hebben uitbesteed. 31 (…) Hoofdstuk 9. Overig (p. 41) (...) De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering voorziet in een evaluatie van het wetsvoorstel en binnen welk termijn deze evaluatie dan plaats zal vinden. De regering is voornemens om 5 jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een evaluatie uit te voeren. Hoofdstuk 10. Artikelsgewijs (p. 44) (...) Advisering van werkgevers. Het Verbond van Verzekeraars stelt in haar artikelsgewijze commentaar dat de deskundigheidseisen uit de wet op het financieel toezicht van toepassing dienen te zijn op pensioenregelingen bij alle pensioenuitvoerders, behalve in de situatie waarbij geen keuze bestaat (bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en verplichtgestelde beroepspensioenregelingen). De regering is met het Verbond van Verzekeraars van mening dat werkgevers adequaat moeten worden geïnformeerd en geadviseerd over de verschillende uitvoeringsvormen en de daaraan verbonden (financiële) gevolgen en over mogelijke risico's, zoals toekomstige premieontwikkeling, indexatieperspectief en de beëindigingsvoorwaarden. Dat behoort tot de professionaliteit van de adviseur. De regering heeft op dit moment geen reden om aan te nemen dat dit niet reeds het geval is bij werkgevers die overwegen om hun pensioenregeling onder te brengen bij een pensioenfonds. Het van toepassing verklaren van de deskundigheidseisen uit de wet op het financieel toezicht op de situatie van pensioenfondsen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet biedt naar mening van de regering nu dan ook geen meerwaarde en leidt wel tot extra lastenverhoging.
Nota naar aanleiding van het nader verslag Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) Hoofdstuk 1. Algemeen en inleiding De leden van de D66-fractie vragen hoeveel partijen zich reeds bij DNB hebben gemeld en interesse hebben getoond in het oprichten van een algemeen pensioenfonds. Afgelopen maanden heeft DNB met ongeveer 10 marktpartijen gesproken die geïnteresseerd zijn in het oprichten van een algemeen pensioenfonds. Het betreft partijen die vrijblijvend nadenken over deze optie tot en met partijen die al in een gevorderd stadium zijn. De gesprekken met deze partijen zijn momenteel nog verkennend van aard tot dat de regelgeving definitief is vastgesteld. Daarnaast weet DNB op basis van signalen van pensioenfondsen dat er zeker 20 pensioenfondsen zijn die serieus overwegen om zich aan te sluiten bij een algemeen pensioenfonds. De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering toe te lichten in hoeverre het uitstel van de invoering van het algemeen pensioenfonds tot 1 januari 2016, in de praktijk tot het risico leidt dat de 31
Bikker, Steenbeek & Toracchi: The impact of scale, complexity, and service quality on the administrative costs of pension funds: A cross-country comparison, DNB Working Paper August 2010; Bikker & de Dreu: Pension fund efficiency: the impact of scale, governance and plan design, DNB Working Paper August 2006.
invoering van het algemeen pensioenfonds verder wordt uitgesteld. Pensioenfondsen moeten bijvoorbeeld drie maanden van te voren melding doen van de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Voorafgaand hieraan dienen de pensioenfondsen dan al duidelijkheid te hebben over de aanname van het wetsvoorstel. De regering is van mening dat pensioenfondsen binnen afzienbare tijd na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hun pensioenregeling kunnen onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds of zich kunnen omvormen tot een algemeen pensioenfonds. Bij het vergunningsproces staan zorgvuldigheid en snelheid voorop en DNB heeft reeds aangegeven de partijen die mogelijk tot het indienen van een vergunningaanvraag overgaan te faciliteren door het beantwoorden van vragen en beschikbaar stellen van informatie en formulieren. Volgens artikel 83, tweede lid, sub c van de Pensioenwet moet het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld worden aan de toezichthouder. De toezichthouder zal de melding van het pensioenfonds tot een voorgenomen collectieve waardeoverdracht aan het algemeen pensioenfonds beoordelen. Voor een collectieve waardeoverdracht naar een algemeen pensioenfonds is het uiteraard noodzakelijk dat het wetsvoorstel daadwerkelijk in werking is getreden. Partijen die geïnteresseerd zijn in het onderbrengen van hun pensioenregeling bij een algemeen pensioenfonds hebben echter gedurende het parlementaire wetgevingsproces kennis kunnen nemen van – en anticiperen op – de voorgenomen invulling van het wetsvoorstel. Hoofdstuk 2. Waarom (nu) een algemeen pensioenfonds? De leden van de PvdA-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van de Nederlandse Bank (DNB) waarbij DNB als toezichthouder in 2014 gevraagd heeft aan 60 pensioenfondsen om na te denken over hun toekomstbestendigheid en de fondsbestuurders geconfronteerd heeft met enkele kwetsbaarheidsindicatoren. In de beantwoording geeft de Staatssecretaris aan dat dit onderzoek ook in 2015 zal plaatsvinden. Op welk termijn verwacht de Staatssecretaris de resultaten van deze toekomstanalyse van verschillende pensioenfondsen? Op welke manier zou de invoering van een algemeen pensioenfonds hier een rol in kunnen spelen? Toekomstbestendigheid is al langere tijd een onderwerp waar DNB aandacht voor heeft. Ook in 2015 zijn pensioenfondsen benaderd om op basis van bevindingen van DNB een eigen analyse te maken van de toekomstbestendigheid. DNB verwacht in het najaar van 2015 de resultaten van deze analyses te ontvangen. Het gaat niet zozeer om hernieuwde onderzoeken als wel om een geleidelijk doorlopend aandachtspunt. Overigens melden zich inmiddels ook fondsen uit eigen beweging bij DNB om hun continuïteitsperspectief te bespreken. Met het algemeen pensioenfonds is het aantal soorten pensioenuitvoerders vergroot. De komst van het algemeen pensioenfonds is al langere tijd bekend en wordt bij fondsbesturen, die nadenken over de toekomstbestendigheid, als een mogelijkheid gezien voor het onderbrengen van de pensioenuitvoering. Omdat het algemeen pensioenfonds voorziet in samenwerking op onder meer het gebied van governance, is het algemeen pensioenfonds een interessante optie voor fondsen die problemen ervaren op dat gebied. Omdat het algemeen pensioenfonds tegelijkertijd de mogelijkheid biedt vermogens van verschillende kringen te scheiden, kan het algemeen pensioenfonds ook om die reden een aantrekkelijk alternatief zijn. In zijn algemeenheid zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het pensioenstelsel veel, maar dan ook veel te ingewikkeld geworden is en met ieder wetsvoorstel ingewikkelder wordt. Ook hier wordt er een nieuw vehikel opgetuigd, het algemeen pensioenfonds, zonder dat er een andere vorm niet langer mogelijk wordt.
Deze leden vragen om alle verschillende soorten pensioen op een rij te zetten, die aangeboden kunnen worden. Dit betekent: 1. Het soort regeling (middelloon, eindloon, beschikbare premie); 2. Het vehikel (OPF, BPF, PPI, Verzekerde regeling); 3. De governance-modellen. Graag ontvangen zij het volledig overzicht van mogelijkheden die nu in de wet geboden worden. De leden van de CDA-fractie merken op dat deze veelheid van mogelijkheden leidt tot problemen bij waardeoverdracht en een uniform pensioenoverzicht nagenoeg onmogelijk maakt. In de onderstaande tabel worden voor de diverse pensioenuitvoerders de genoemde aspecten weergegeven.
Zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds is aangegeven 32 zal met de introductie van het algemeen pensioenfonds het gebruik van het multi-opf naar verwachting niet verder toenemen. Gezien het kleine aantal multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld te behouden vervalt daarmee – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom geldt voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij in staat worden gesteld zich om te vormen tot, dan wel de pensioenregelingen te laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Het algemeen pensioenfonds is een nieuw soort pensioenfonds dat nadrukkelijk bedoeld is om sociale partners meer keuzes te bieden in de consolidatieslag die gaande is. Daarbij is de reikwijdte van het algemeen pensioenfonds breder dan de reikwijdte van het multi-opf. Het algemeen pensioenfonds ziet niet alleen op ondernemingspensioenfondsen, maar ook op beroepspensioenregelingen en nietverplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. De regering onderzoekt momenteel of het mogelijk is dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen ook het algemeen pensioenfonds kunnen benutten binnen de randvoorwaarden die de Europese mededingingsregels stellen. Een afname van het aantal pensioenfondsen kan leiden tot vermindering van het aantal waardeoverdrachten. Daarnaast wijst de regering erop dat de Wet Pensioencommunicatie het Uniform Pensioen Overzicht vereenvoudigt. De APF zou de voltooiing moeten zijn van de trilogie PPI, multi-OPF en API. De leden van de CDAfractie verzoeken daarom de regering aan te geven hoe de PPI op dit moment functioneert. Wordt het nu gebruikt voor Nederlandse regelingen of voor buitenlandse regelingen, zoals de bedoeling was? In zijn brief van 6 januari 2014 heeft de Minister van Financiën de mogelijkheden geschetst die de PPI biedt voor grensoverschrijdende dienstverlening.33 De introductie van de PPI had onder andere tot doel om voor Nederlandse pensioenuitvoerders meer mogelijkheden te creëren om op de internationale markt pensioenregelingen aan te bieden en te verzorgen. Uit een evaluatie die onlangs is uitgevoerd is gebleken dat de markt van PPI’s zich nog in de opstartfase bevindt en dat er op dit moment nog geen
32 33
Kamerstukken 2014/15, 34 117, nr. 3, blz. 6. Kamerstukken 2013/14, 32 043, nr. 192.
buitenlandse pensioenregelingen bij een PPI zijn ondergebracht. 34 Wel hebben een aantal PPI’s grensoverschrijdende ambities. De regering zal over drie jaar wederom een evaluatie van de PPI laten uitvoeren. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de vraag waarom het multi-opf niet geschikt gemaakt kan worden voor te kleine regelingen, bijvoorbeeld door organen in die multi-opf samen te voegen? In het geval van het multi-opf is onder meer gebleken dat het selecteren van bestuurders lastig is. Dit omdat het bestuur bevoegdheden heeft ten aanzien van alle ondergebrachte pensioenregelingen maar omwille van de bestuurbaarheid van de organisatie tegelijkertijd een selectie moet worden gemaakt uit vertegenwoordigers van belanghebbenden bij deze pensioenregelingen. Bovendien wordt door veel liquiderende pensioenfondsen het vinden van een ander ondernemingspensioenfonds dat reeds vijf jaar bestaat als geschikte fusiepartner als een grote drempel ervaren. Deze laatste beperkende voorwaarde kent het algemeen pensioenfonds niet. Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of het nu plannen heeft om later een internationale component toe te voegen aan het algemeen pensioenfonds? Sinds de inwerkingtreding van de Europese richtlijn betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (Richtlijn 2003/41/EG) is het in Europa in principe mogelijk voor pensioenfondsen om met een vergunning uit het thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden, dat wil zeggen buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Dit geldt ook voor algemene pensioenfondsen. Het is dus in principe mogelijk voor algemene pensioenfondsen om buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Wel is het zo dat de prudentiële regels van het ftk nauw samenhangen met de aard van de Nederlandse pensioenregelingen en niet altijd geschikt zijn voor de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen4. De regering heeft aangegeven dat ze het niet opportuun acht om dit vraagstuk in het kader van dit wetsvoorstel op te pakken, mede omdat er een urgente behoefte bestaat bij verschillende partijen uit de pensioensector aan het algemeen pensioenfonds. Het verbreden van de Nederlandse prudentiële regels voor buitenlandse contracten vereist de ontwikkeling van complexe regelgeving. De huidige Europese pensioenrichtlijn geeft daarvoor maar beperkte aanknopingspunten. De regering heeft ervoor gekozen de ontwikkelingen in het Europese denken inzake de nieuwe Europese pensioenrichtlijn en over kapitaalseisen die geschikt zijn voor de uitvoering van een grote diversiteit aan pensioenregelingen uit verschillende landen af te wachten en daar invloed op uit te oefenen. 3.2 Uitvoeringskosten De regering gaat er vanuit dat schaalvergroting leidt tot lagere uitvoeringkosten. De VVD-leden kunnen deze redenering goed volgen, maar vragen tegelijkertijd of de regering (of de DNB) dit ook gaat monitoren? Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag is de regering voornemens om 5 jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een evaluatie uit te voeren. De regering zal daarbij in overleg met DNB en AFM bezien op welke manier het mogelijk is de hoogte van de uitvoeringskosten in kaart te brengen en te vergelijken met de huidige uitvoeringskosten. Pensioenfondsen rapporteren overigens periodiek aan DNB over de hoogte van de uitvoeringskosten. In beginsel is het voor DNB dus mogelijk dit te monitoren. 34
Kamerstukken 2013/14, 32 043, nr. 215.
(...) De leden van de CDA-fractie willen graag een oordeel van de regering vernemen op de rol van de sociale partners in het bestuur van de APF en de manier waarop de APF past in de pensioendiscussie. (...) Er is sprake van een consolidatie van het aantal pensioenfondsen. Het algemeen pensioenfonds kan een uitstekend vehikel zijn om sociale partners te ondersteunen bij deze consolidatie, omdat meerdere pensioenregelingen afgescheiden kunnen worden uitgevoerd bij één pensioenfonds. Daarmee kan enerzijds de eigen identiteit en oorspronkelijke solidariteit behouden blijven, terwijl anderzijds kan worden geprofiteerd van de schaalvoordelen. Het algemeen pensioenfonds kan daarom interessant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, voor bedrijven met een middelloonregeling bij een verzekeraar waarvan de contractperiode afloopt, maar bijvoorbeeld ook voor bedrijven met meerdere pensioenfondsen. Nader onderzocht zal worden of het algemeen pensioenfonds ook kan worden opengesteld voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Ook verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen vervullen een rol in de consolidatie. (...) 3.5 Vrijwillige pensioenregelingen De leden van de ChristeUnie-fractie vragen om een toelichting of het hebben van een aparte ring voor vrijwillige netto pensioenregelingen niet tevens zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Acht de regering het wenselijk om een aparte ring voor vrijwillige regelingen binnen het algemeen pensioenfonds alsnog mogelijk te maken onder de voorwaarde dat de basisregeling(en) ook bij het betreffende algemeen pensioenfonds zijn ondergebracht, zo willen deze leden weten. Het is juist dat het onderbrengen van vrijwillige nettopensioenregelingen in een aparte collectiviteitkring zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Als basispensioenregelingen (waaruit belaste uitkeringen worden gedaan) en nettopensioenregelingen (waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan) worden ondergebracht in aparte collectiviteitkringen, kan er geen vermenging van de middelen voor deze basisen nettopensioenregelingen plaatsvinden. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Zoals uitvoerig beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag, 35 kan mogelijk strijd ontstaan met deze afspraken over de productafbakening wanneer een aparte collectiviteitkring voor vrijwillige regelingen binnen het APF wordt toegestaan. De productafbakening is ook van toepassing op de uitvoering van een nettopensioenregeling. Immers, nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet. Hoofdstuk 4. Impact op de pensioensector 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen De VVD-leden vragen of verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wel samen (met andere verplichtgestelde bedrijfspensioenfondsen) een algemeen pensioenfonds mogen vormen? Deze leden vragen of de regering voornemens is om extra mogelijkheden te bekijken om ook bij deze pensioenfondsen een consolidatieslag te maken? De leden van de fracties van de VVD en ChristenUnie vragen om een toelichting betreffende de mogelijkheden voor verplichtgestelde 35
Kamerstukken 2014/2015, 34 117, nr. 9, blz. 28–30.
bedrijfstakpensioenfondsen om te kunnen fuseren en de eventuele obstakels daarbij als gevolg van verschillen in dekkingsgraden? Deze leden vragen of de regering op korte termijn mogelijkheden ziet om alternatieven aan te bieden aan deze categorie pensioenfondsen. De leden van de VVD-fractie wijzen daarbij op het belang van de deelnemers, goede governance en kostenefficiency. De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de regering kan aangeven aan welke voorwaarden moeten worden voldaan voor een vrijwillige aansluiting bij een verplicht bedrijfstakpensioenfonds. De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting welke mogelijkheden er na invoering van dit wetsvoorstel zijn voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om te kunnen blijven bestaan of om te kunnen fuseren. Welke voorwaarden worden bijvoorbeeld van waarde geacht bij een mogelijke fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen? Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie voor welke van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen geldt dat na dit wetsvoorstel samenwerking of niet meer mogelijk is? Kan de Staatssecretaris dit nader uiteenzetten? Het wetsvoorstel staat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet toe hun pensioenregelingen onder te brengen bij, of zich om te vormen tot, een algemeen pensioenfonds. Om die reden is het niet mogelijk dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen gezamenlijk een algemeen pensioenfonds vormen. Daarnaast is de verplichtstelling gekoppeld aan het bedrijfstakpensioenfonds. Dit betekent dat een wijziging (in de vormgeving) van de verplichtstelling zou moeten plaatsvinden om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken voor deze fondsen. Het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds zou immers opgeheven worden, en de verplichtstelling zal aan een deel van het algemeen pensioenfonds gekoppeld moeten worden of aan de regeling. De regering vindt het wenselijk eerst een fundamentele discussie over de verplichtstelling te hebben gevoerd met alle betrokken belanghebbenden. Dit zou uitstekend kunnen binnen het kader van de uitkomsten van de nationale pensioendialoog, maar niet binnen dit wetsvoorstel – te meer omdat het op korte termijn nodig is een alternatief te bieden aan (kleinere) pensioenfondsen die de voordelen van schaalvergroting willen genieten. Omdat het bij een dergelijke discussie wenselijk is een eerste inzicht te hebben in de mogelijke consequenties is de regering hiernaar een onderzoek gestart. Naar verwachting zullen de eerste uitkomsten van het onderzoek in de zomer van 2015 beschikbaar zijn. Mocht op basis van het voorgaande blijken dat het voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wenselijk is dat zij gebruik kunnen maken van (de dienstverlening van) het algemeen pensioenfonds, dan sluit de regering niet uit dat dit op een later moment tot aanpassingen zal leiden. Duidelijk is immers dat ook (kleinere) verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen voor dezelfde uitdagingen kunnen komen te staan als ondernemingspensioenfondsen, niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen. Ook (kleinere) verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen daarom baat hebben bij de extra keuzemogelijkheid die het algemeen pensioenfonds biedt en de schaalvoordelen die het kan realiseren waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Vooralsnog is echter een wijziging van de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een pensioenfonds, zoals deze is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, niet aan de orde bij de introductie van het algemeen pensioenfonds. (...) Hoofdstuk 5. Fiscale behandeling De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen de regering of het BTW-regime dat zal worden toegepast op de in een collectiviteitskring ondergebrachte regelingen en de noodzaak om dit voor te leggen aan de Belastingdienst zal leiden tot een toename van de complexiteit en administratieve lasten. Deze fracties hebben dit signaal namelijk wel vanuit de Nederlandse pensioensector ontvangen. De verwachting van de regering is dat de complexiteit en de administratieve lasten niet zouden toenemen, omdat een ondernemer in de huidige praktijk al per beheerdienst moet bepalen of hij wel/geen btw in rekening moet brengen. Als een algemeen pensioenfonds evenals andere beheerders
beheerdiensten gaat verrichten aan een collectiviteitskring waarin bepaalde pensioenregelingen zijn ondergebracht, zal het algemeen pensioenfonds eenzelfde analyse moeten maken of wel/geen btw in rekening moet worden gebracht over deze dienst als andere beheerders. Mij hebben geen signalen bereikt dat het in de praktijk complexer zal worden dan thans het geval is. Ook in de huidige praktijk vragen ondernemers aan de Belastingdienst om een standpunt in te nemen in concrete situaties waarin ondernemers beheerdiensten verrichten aan pensioenfondsen die verschillende regelingen uitvoeren. Overigens bestaat er geen verplichting of noodzaak voor ondernemers om iedere pensioenregeling aan de Belastingdienst voor te leggen. Als de ondernemer zelf twijfelt of zekerheid wenst over het toe te passen btw-regime kan de Belastingdienst om een standpunt worden gevraagd. De leden van de fracties van de VVD, PvdA en D66 merken op dat de regering de redenering lijkt te volgen dat een deelnemer in een CDC-regeling alleen een indirect risico loopt bij achterblijvende beleggingsresultaten, maar blijft verstoken van meevallers in de beleggingen (net zoals bij een DBregeling). Deze leden vragen de regering hoe dit standpunt zich verhoudt tot de praktijk dat bij CDCregelingen deelnemers ook delen in meevallers (bijvoorbeeld in de vorm van het krijgen van indexatie, premieverlagingen of eventueel premie holidays). Daarnaast vragen zij of dergelijke regelingen daarom niet ook moeten vallen onder de BTW-vrijstelling voor beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. De regering heeft eerder opgemerkt dat bij collectieve DC-pensioenregelingen de pensioenafspraken van de individuele deelnemers kunnen zijn opgebouwd op een vergelijkbare wijze als gebruikelijk is bij de gangbare DB-regelingen. De hoogte van het pensioen is dan vooraf vastgesteld op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon. Ook kunnen vooraf afspraken zijn gemaakt over indexatie. Uiteindelijk zullen deelnemers bij de uitoefening van een gangbare DB-regeling nooit meer pensioen ontvangen dan een bepaald percentage van het laatstverdiende loon eventueel aangevuld met een indexatie van dit bedrag. De deelnemers ontvangen kortom geen pensioen waarvan de hoogte rechtstreeks afhangt van de betaalde pensioenpremies en het rendement van de beleggingen. Deze gangbare DB-regelingen kwalificeren daarom niet als gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan het beheer is vrijgesteld van btw-heffing. Het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ EU) merkt een pensioenfonds alleen aan als gemeenschappelijk beleggingsfonds als het fonds dezelfde kenmerken als een beleggingsinstelling vertoont of op zijn minst zodanig vergelijkbaar is met een beleggingsinstelling dat het ermee concurreert.36 De leden van de fracties van de VVD, PvdA en CDA vragen of de regering kan toelichten op welke (onderdelen van de) genoemde richtlijnen en jurisprudentie het verschil in btw-behandeling is gebaseerd tussen beheerdiensten aan pensioenfondsen die kwalificeren als beleggingsfondsen en beheerdiensten aan pensioenfondsen die niet als zodanig kwalificeren. De vrijstelling voor het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens opgenomen in artikel 11, eerste lid, letter i, derde onderdeel van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gebaseerd op artikel 135, lid 1, onder g, van de Europese BTWrichtlijn. In dit laatstgenoemde artikel staat dat lidstaten vrijstelling verlenen voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals omschreven door de lidstaten. De lidstaten hebben zich daarbij te houden aan de Europese jurisprudentie van het HvJ EU. Het HvJ EU heeft in een tweetal arresten («Wheels» en «ATP») meer duidelijkheid gebracht over het onderscheid tussen de btwbehandeling van beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens en het beheer van pensioenfondsen. Hierna volgt een verwijzing naar enkele belangrijke rechtsoverwegingen in deze arresten. In het arrest Wheels37 heeft het HvJ EU in rechtsoverweging 27 geoordeeld dat «Anders dan particuliere beleggers die hun vermogen bij een instelling voor collectieve belegging inleggen, dragen de leden van een pensioenregeling zoals die in het hoofdgeding met name niet het risico dat verbonden is aan het 36 37
Zie r.o. 47 van het ATP-arrest, HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12. HvJ EU 7 maart 2013, nr. C-424/11.
beheer van het beleggingsfonds waarin de activa van die regeling zijn samengebracht. Terwijl het pensioen dat een werknemer die lid is van een pensioenregeling als in het hoofdgeding kan ontvangen, geenszins afhankelijk is van de waarde van de activa van de regeling en de resultaten van de door de beheerders van de regeling verrichte beleggingen, maar vooraf is vastgesteld naargelang het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon, is het rendement dat personen mogen verwachten van de door hen gekochte rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging afhankelijk van de resultaten van de beleggingen door de beheerders van het fonds in de periode waarin zij deze rechten van deelneming aanhielden.» In het ATP-arrest verwijst het HvJ EU meerdere malen naar het arrest Wheels en overweegt in rechtsoverweging 59: «Gelet op al het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat pensioenfondsen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, onder deze bepaling kunnen vallen wanneer zij worden gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. In dit opzicht is van weinig belang dat de bijdragen door de werkgever worden gestort, het bedrag ervan is vastgelegd in collectieve overeenkomsten tussen de werkgeversorganisaties en de vakbonden, het spaargeld op diverse financiële wijzen kan worden terugbetaald, de bijdragen volgens de regels inzake de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn of een ondergeschikt verzekeringselement eraan kan worden toegevoegd.». Uit deze rechtsoverwegingen volgt dat pensioenfondsen die regelingen uitvoeren waarbij de hoogte van het pensioen vooraf is vastgesteld op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon (in de praktijk bekend als DB-regeling) niet zijn aan te merken als een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan het beheer is vrijgesteld. Deze leden vragen ook hoe dit verschil in btw-behandeling zich verhoudt tot de omstandigheid dat naar verluidt in meerdere andere EU-lidstaten wel een btw-vrijstelling van toepassing is voor vermogensbeheerdiensten aan pensioenfondsen. De pensioenwetgeving in de EU-lidstaten is niet geharmoniseerd waardoor er in Europa een grote diversiteit aan pensioenregelingen bestaat. Deze wetgeving zit veelal bijzonder complex in elkaar en het is dus moeilijk om wetgeving met elkaar te vergelijken. Reeds om deze reden is het voor de regering niet goed mogelijk om te kunnen vaststellen of andere EU-lidstaten de vrijsteling voor beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in de praktijk anders toepassen dan Nederland dat doet. De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of de regering kan aangeven in hoeverre het HvJ EU zich in het ATP-arrest expliciet heeft uitgesproken over het Nederlandse btw-regime. Daarnaast vragen zij om een onderbouwing van de stelling van de regering dat het ATP-arrest heeft bevestigd dat de Nederlandse invulling van de BTW-richtlijn juist is. In het ATP-arrest heeft het HvJ EU zich niet expliciet uitgesproken over het Nederlandse btw-regime. Voor zover daar onduidelijkheid over is ontstaan, de regering heeft bedoeld te zeggen dat de hiervoor genoemde arresten van het HvJ EU voor Nederland de bevestiging vormen dat de huidige Nederlandse toepassing van de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen met betrekking tot pensioenfondsen EU-proof is. Verder vragen de leden van de fracties van de VVD en het CDA of de regering kan toelichten hoe deze stelling zich verhoudt tot de op 20 mei 2015 door de A-G van het HvJ EU genomen conclusie in de (Nederlandse) zaak Fiscale Eenheid X (C-595/13). Op 20 mei 2015 heeft A-G Kokott conclusie gewezen in de Nederlandse zaak Fiscale Eenheid X (C595/13). In deze zaak heeft de Hoge Raad het HvJ EU twee prejudiciële vragen gesteld. Ten eerste heeft de Hoge Raad de vraag gesteld of een vennootschap die is opgericht door meer dan één belegger met enkel het doel het bijeengebrachte vermogen te beleggen in onroerende zaken kan worden aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Als het antwoord op deze vraag bevestigend is, vraagt de
Hoge Raad of onder het begrip «beheer» mede moet worden begrepen de door de vennootschap aan een derde uitbestede, feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van de vennootschap. Door de regering is voor het HvJ EU verdedigd dat de exploitatie van onroerende zaken bestaande uit eenvoudige materiële diensten geen beheerdiensten van een gemeenschappelijk beleggingsfonds zijn. Uit de conclusie van de A-G valt af te leiden dat de aard van de beleggingen (onroerend goed of effecten) de toepassing van de vrijstelling niet in de weg staat. Daarmee wordt niet gezegd dat een pensioenfonds een gemeenschappelijk beleggingsfonds is. Hoofdstuk 6. Regeldruk De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarop de kosten van de vergunning (€ 27.000) zijn gebaseerd? De kosten van de vergunning van € 27.000 die zijn gemeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn gebaseerd op de aanname dat aanvragers van de vergunning voor een algemeen pensioenfonds 600 uur besteden met een standaard uurtarief van € 45. Zoals gesteld in de memorie van toelichting zal de precieze omvang van de administratieve lasten afhangen van de algemene maatregel van bestuur. Die was toen nog niet beschikbaar, maar inmiddels wel. Een eerste inschatting is dat de kosten van de vergunningaanvraag als gevolg van de algemene maatregel van bestuur zullen stijgen als gevolg van de leges die een vergunningaanvrager moet betalen (€ 26.000, de gebruikelijke leges voor vergunningplichtige instellingen zoals de PPI) en het weerstandsvermogen dat moet worden aangehouden. De precieze hoogte van de administratieve lasten als gevolg van de algemene maatregel van bestuur worden op dit moment door de regering in kaart gebracht. (...) De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris] Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) Staatssecretaris Klijnsma (p. 15): Het is heel belangrijk dat het apf zorgvuldig en snel tot stand komt, want er is gewoon behoefte aan in de pensioenwereld. Dat zeggen ook alle leden van uw Kamer. Het is dus fijn dat we dit wetsvoorstel nu kunnen behandelen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe soelaas te bieden, zodat ook de consolidatie in de pensioenwereld stevig ter hand kan worden genomen. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 16): Ik kom nu bij de kern. Waarom willen wij met zijn allen dat algemeen pensioenfonds? Wij weten dat het aantal pensioenfondsen al jaren daalt en wij weten dat de huidige keuzemogelijkheden beperkt zijn. Het is belangrijk dat er schaalgrootte en behoud van eigenheid kan zijn. Dat is niet in de laatste plaats in het belang van de deelnemer, want in 1999 waren er nog iets meer dan 1.000 pensioenfondsen in ons land, in 2007 waren dat er nog iets meer dan 700 en uit de meest recente cijfers van de Nederlandsche Bank blijkt dat er nog 341 pensioenfondsen zijn. Er is dus echt behoefte aan de handen ineen slaan. Er is mij gevraagd of ik de namen van pensioenfondsen wil noemen die geïnteresseerd zijn in zo'n algemeen pensioenfonds. Dat doe ik hier niet, maar wie in de afgelopen maanden de vakbladen heeft gevolgd, weet dat een aantal pensioenfondsen publiekelijk heeft aangegeven dat de mogelijkheden van zo'n algemeen pensioenfonds echt meer dan het onderzoeken waard zijn. Daarnaast weet de
Nederlandsche Bank op basis van signalen van pensioenfondsen dat er zeker twintig fondsen zijn die serieus overwegen om zich aan te sluiten bij een apf. Dit was mijn inleiding. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 17): Ik heb natuurlijk goed naar deze Kamer geluisterd. Als er iets helder is, is het wel dat ze graag wil dat op 1 januari aanstaande het apf van kracht wordt. Dat betekent dat beide Kamers moeten instemmen, maar ook dat bij DNB vergunningen moeten worden aangevraagd. Kortom, als we er extra zaken bij aanhaken, kan ik de Kamer op een briefje geven dat er vertraging optreedt. Ik wil dit wetsvoorstel echt lean and mean op 1 januari 2016 invoeren. Alle woordvoerders vinden heel duidelijk dat ik moet doorgaan met dat apf. (...) (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 24): Ik kom op het volgende blokje: de consolidatie. De heer Van Weyenberg vroeg hoe ik de toekomst van de pensioensector in de brede zin van het woord zie. Het zal hem niet verbazen dat ik daarop antwoord dat ik volgaarne voor de zomer de hoofdlijnennota bij de Kamer laat landen. Daarin zal ook een appreciatie van het kabinet op dit punt aan de orde zijn. De heer Van Weyenberg (D66): Het was geen uitnodiging aan de staatssecretaris om haar hoofdlijnennotitie toe te lichten — vol verwachting klopt mijn hart — maar mijn vraag ging specifiek over consolidatie. Er is een heel sterke consolidatietrend. Denkt de staatssecretaris dat het apf daaraan een belangrijke bijdrage levert? Is zij het met mij eens dat daaraan nog heel forse verdere consultatie in het verschiet ligt en dat dat ook wenselijk is? Staatssecretaris Klijnsma (p. 24-25): Kijk, het algemeen pensioenfonds biedt natuurlijk kansen voor pensioenfondsen die schaalvoordelen zoeken, maar niet willen fuseren. Sociale partners hebben de arbeidsvoorwaarden onder hun hoede. Het zou helpen als de complexiteit van de vele pensioenregelingen verder wordt teruggebracht, maar dat ligt natuurlijk ook op de tafel van de sociale partners. Ik denk dat het apf dat nu bij de Kamer voorligt, wel een oplossing biedt voor het consolideren, maar niet de enige oplossing is. Er zullen ongetwijfeld fusies en anderszins aan de orde blijven. Overigens zijn wij natuurlijk al breedvoerig ingegaan op het onderzoek van deze zomer. Met de resultaten van dat onderzoek zullen wij bekijken of wij het consolideren verder kunnen helpen richting verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Dan kom ik op een vraag van de SP. Wat zijn de schaalvoordelen voor kleine fondsen? Er zijn diverse elementen. Er is sprake van een efficiëntere uitvoering, van lagere uitvoeringskosten en er kunnen ook zekere bestuurlijke voordelen aan de orde zijn. Er was nog een vraag van de heer Ulenbelt. Waarom laten we kleine fondsen niet aansluiten bij grote, zoals het ABP of anderszins? Kleine pensioenfondsen sluiten zich soms aan bij grote fondsen, maar dat is niet altijd dé oplossing of een oplossing. Er is bijvoorbeeld niet voor elke bedrijfstak een bedrijfstakpensioenfonds. Bovendien willen kleine fondsen soms graag hun eigen identiteit behouden. Dat is niet het geval inzake een aansluiting bij een groter fonds. Daarom denk ik dat het apf daarvoor een goed instrument is. De heer Ulenbelt vroeg ook of dit een stap is in de richting van één nationaal pensioenfonds, en of ik daar nog op terug zou komen in de hoofdlijnenbrief. Dit is inderdaad een vehikel voor schaalvergroting. Dat is evident, want dat is ook een doel ervan. Het is echter niet dé opstap naar een nationaal pensioenfonds. Dat lijkt me ook heel logisch. Ik ga in de hoofdlijnennota op verschillende denkrichtingen in. Een nationaal pensioenfonds kan daar ook een denkrichting in zijn. (...)
Mevrouw Lodders vroeg hoe het verdergaat met de invoering van dit wetsvoorstel. Gaan we 1 januari halen? Dat ben ik vast voornemens. Ik ben op dit punt natuurlijk afhankelijk van derden. Als uw Kamer daartoe zou kunnen besluiten, dan gaat het wetsvoorstel door naar de Eerste Kamer. Ik hoop dat de Eerste Kamer dit wetsvoorstel onmiddellijk na het zomerreces op de agenda kan zetten. De Nederlandsche Bank staat nu al heel constructief en klantvriendelijk in de startblokken wat betreft het verlenen van vergunningen. Dat moet eenieder immers weten. De Nederlandsche Bank staat zeer open voor gesprekken met pensioenfondsen in de opmaat naar 1 januari. (...) Ik kom op de regeldruk. Kan ik aangeven hoe ik om ben gegaan met het advies van Actal? Op basis van het advies van Actal is de memorie van toelichting aangepast. Zo is er bijvoorbeeld gewezen op de mogelijkheden voor sociale partners om de informatie aan werkgevers en deelnemers te bundelen. Dat was inderdaad een heel goed advies. Wij hebben een paar van die adviezen zeker meegenomen en opgevolgd. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 25-26): Tot slot heeft mevrouw Lodders gevraagd of ik iets kan zeggen over het in kaart brengen van de mogelijkheden van het zogenaamde grensoverschrijdende vehikel. In principe is het voor een apf mogelijk om buitenlandregelingen uit te voeren. Het financieel toetsingskader is echter vooral geschikt voor Nederlandse regelingen. Het verbreden van de prudentiële regels voor buitenlandse regelingen vergt complexe regelgeving. De regering heeft ervoor gekozen om de ontwikkelingen in het Europese denken hierover af te wachten en daar invloed op uit te oefenen. Daarover heb ik al vaker met de Kamer van gedachten gewisseld. Mevrouw Lodders (VVD): Ik bundel even mijn vragen. Ten eerste had ik een vraag gesteld over de vergunningverlening. Ik ben blij om van de staatssecretaris te horen dat DNB in de startblokken staat, maar als er hier over dit wetsvoorstel gestemd is en als het naar de Eerste Kamer gaat, moet er hard gewerkt worden om het daar voor 1 oktober behandeld te hebben. Stel nou dat er fondsen zijn die net iets meer dan die drie maanden nodig hebben ter voorbereiding, onder meer voor het traject van vergunningverlening, hoe gaat de staatssecretaris daar dan mee om? Wat is de richtlijn voor DNB? Staatssecretaris Klijnsma: Daar ga ik even stevig over praten met DNB, mede naar aanleiding van de vraag van mevrouw Lodders. Wij mogen fondsen natuurlijk niet de dupe laten worden van trajecten, met dien verstande dat, als deze wet op 1 januari 2016 van kracht zou kunnen gaan worden, fondsen ook zo spoedig mogelijk na die datum tot apf'en kunnen komen. De Nederlandsche Bank heeft mij echter verzekerd dat hij in de meedenkstand staat, en meer dan dat. Ik heb daar dus het volste vertrouwen in. De Nederlandsche Bank ziet namelijk ook dat sommige fondsen dit vehikel dolgraag willen en ook moeten gaan benutten. Mevrouw Lodders (VVD): Ik denk dat het een heel verstandige route is om daarover met de toezichthouder te spreken. Het gaat natuurlijk ook om fondsen die voor een jaar moeten afsluiten. Als je net in het nieuwe jaar zit en nog een jaar moet wachten, kan dat voor een aantal fondsen te laat zijn. Kan de staatssecretaris de Kamer op de hoogte houden van de manier waarop men daarmee omgaat? In mijn beleving is de staatssecretaris nog onvoldoende ingegaan op mijn vraag over de consolidatieslag die wij met het apf willen maken. Gaat dit werken of zijn er in de toekomst ook andere instrumenten nodig? Kan de staatssecretaris ons door de oogharen heen een bespiegeling geven? Staatssecretaris Klijnsma:
Door de oogharen heen gezien is dit echt een belangrijk hulpmiddel. Wij zien dat behoorlijk wat fondsen er reikhalzend naar uitkijken, niet alleen omdat het water ze aan de lippen staat, zoals mevrouw Lodders over sommige fondsen terecht opmerkte, maar ook omdat zij graag inverdieneffecten willen zien, omdat zij een vergrijzend bestand hebben of om andere redenen. Kortom, er kunnen tal van redenen zijn om dit vehikel beet te pakken. Ik denk dat dit fondsen ook echt soelaas gaat bieden. Zoals ik in antwoord op een van de andere leden al heb gezegd, is dit niet het enige instrument dat aan de orde is. Je ziet dat er nog steeds fondsen fuseren. Je ziet ook door de jaren heen dat dat consolideren echt een grote vlucht heeft genomen. De tendens is er, en meer dan dat. Daarom vind ik het ook heel plezierig dat we dit instrument nu kunnen aanbieden zowel met de wereld van de pensioenfondsen als met het parlement in de brede zin van het woord. Dan nog een vraag van de zijde van de PVV-fractie over het draagvlak van het geheel. Ik denk dat ik daar al zeer op ben ingegaan. Er is ook een vraag gesteld door de heer De Graaf over de wijze waarop de Nederlandsche Bank gaat controleren of de doelen van het wetsvoorstel worden behaald. We hebben afgesproken dat we de wet na vijf jaar evalueren. Gaande dit debat heb ik al een paar onderdelen voor die evaluatie opgetekend. We zullen dat dan ook zeker meenemen. Ik ben beland bij de heer Klein. Hij heeft gevraagd of het beleggingsbeleid binnen apf'en verschillend kan zijn. Het antwoord daarop is ja, want wij gaan als politiek natuurlijk niet over het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. In reactie op de vraag daarover, zeg ik dat ik dat onderschrijf. Dat is inderdaad aan de fondsen zelf en aan de bestuurders van de fondsen. De heer Klein heeft nog een andere vraag gesteld. Hij heeft gezegd: deelnemers kunnen switchen, maar hoe gaat dat dan precies binnen die collectiviteitskringen? Dit gaat altijd over werkgevers; als iemand een nieuwe werkgever krijgt, dan valt hij natuurlijk ook onder een andere pensioenregeling. Als de pensioenregeling van de nieuwe werkgever onder dat apf valt maar in een andere collectiviteitskring zit, dan zijn er precies dezelfde punten van aandacht als wanneer iemand van fonds naar fonds gaat. Het punt van aandacht van de waardeoverdracht speelt ook dan een rol. Dat is op zich helemaal niet anders dan anders. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 26-27): Wat zijn de mogelijke nadelen van het apf? Het gaat er natuurlijk vooral om dat het apf gehanteerd wordt door fondsen die het opportuun vinden. Die kijken natuurlijk altijd naar alle voors en tegens. De heer Krol heeft ook een vraag gesteld over het exitbeleid van het apf. Wat zijn de risico's bij uittreding? In de uitvoeringsovereenkomst worden al praktische afspraken gemaakt voor een eventueel vertrek, zodat dit ook daadwerkelijk mogelijk is en ordentelijk kan verlopen. Met uittreding wordt ook rekening gehouden bij de beoordeling van de bedrijfsvoering en het weerstandsvermogen. Dan kom ik last but not least bij de heer Omtzigt. Hij vroeg: past dit voorstel in onze toekomstvisie rond ons pensioenstelsel? Die vraag is wel vaker gesteld. Het antwoord daarop is ja, want het apf biedt pensioenfondsen gewoon meer mogelijkheden in het consolideren. Zoals ik al heb gezegd, ontvangt de Kamer de hoofdlijnennota voor het zomerreces. (...) [Tweede termijn p. 37] Staatssecretaris Klijnsma: Dan kom ik op de vraag van mevrouw Lodders over het apf als internationale regeling. Zij heeft mij gevraagd om daar een inventarisatie van te maken. Dat zal ik doen.
Artikelsgewijs deel parlementaire geschiedenis (Tekst geldend op: 09-07-2015)
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied § 1.1. Begripsbepalingen Artikel 1. Definities Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: –
aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
–
accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
–
algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitskring als bedoeld in artikel 123; algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitkring;
–
afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen, behoudens in geval van toepassing van artikel 134 of artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht;
–
arbeidsongeschiktheidspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer Ziektewetuitkering ontvangt, na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet;
–
basispensioenregeling: de collectieve pensioenregeling of het deel van de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de pensioenovereenkomst gehouden is om deel te nemen;
–
bedrijfstakpensioenfonds: een pensioenfonds ten behoeve van een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak;
–
beëindiging van de deelneming: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van een pensioenovereenkomst anders dan door: a.
het overlijden van de deelnemer; of
b.
het ingaan van het ouderdomspensioen;
–
bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die op grond van artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de in die richtlijn vastgelegde taken te verrichten;
–
bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van pensioenovereenkomsten en uitvoeringsovereenkomsten;
–
bijdragende onderneming: een onderneming of ander lichaam, ongeacht of deze een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die optreden als werkgever of zelfstandige, dan wel een combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die aan een pensioenfonds, beroepspensioenfonds, premiepensioeninstelling of pensioeninstelling uit een andere lidstaat bijdragen betaalt;
–
bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op partnerpensioen die op grond van artikel 57, eerste, tweede of derde lid, verkregen wordt door de gewezen partner;
–
buitenlandse instelling: een instelling met zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, een van de Europese Gemeenschappen of een instelling als bedoeld in artikel 70, tweede lid;
–
collectiviteitkring: een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling waarvoor een algemeen pensioenfonds een afgescheiden vermogen aanhoudt;
–
deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder;
–
dekkingsgraad: de verhouding tussen het vermogen inzake de bij een pensioenfonds ondergebrachte pensioenregeling of pensioenregelingen en de technische voorzieningen van een pensioenfonds;
–
dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer;
–
directeur-grootaandeelhouder: a.
persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
b.
indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of
c.
houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
–
elektronisch: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren;
–
gedetacheerde werknemer: een werknemer die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong;
–
gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
–
gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder;
–
groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
–
kapitaalovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering;
–
lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte;
–
nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;
–
nettopensioen: ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;
–
ondernemingspensioenfonds: a.
een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of groep; of
b. een pensioenfonds verbonden aan meerdere ondernemingen of groepen door samenvoeging van de aan de afzonderlijke ondernemingen of groepen verbonden pensioenfondsen; ondernemingspensioenfonds: een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of een groep; –
ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
–
ontvangende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde wordt overgedragen;
–
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
–
ouderdomspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;
–
overdrachtswaarde: de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten;
–
overdragende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;
–
partner: echtgenoot, geregistreerde partner of partner in de zin van de pensioenovereenkomst;
–
partnerpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;
–
partnerrelatie: huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
–
pensioen: ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen, zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen;
–
pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
–
pensioenfonds: een rechtspersoon stichting die niet een premiepensioeninstelling is, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling;
–
pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;
–
pensioeninstelling uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt gesloten overeenkomst: a.
individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers; of
b.
met zelfstandigen,
en die hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht; –
pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen;
–
pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
–
pensioenregeling: a.
een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst; of
b.
indien de bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;
–
pensioenreglement: de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer;
–
pensioenuitvoerder: een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, of een premiepensioeninstelling of verzekeraar die zetel heeft in Nederland;
–
pensioenverplichtingen: verplichtingen van de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
–
premie: de in geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor de verzekering van pensioen en de daaraan verbonden kosten;
–
premieovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering;
–
premiepensioeninstelling: een premiepensioeninstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van premiepensioeninstelling mag uitoefenen;
–
richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10);
–
scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
–
schriftelijk: in schrifttekens op papier;
–
toeslag: een verhoging van: a.
een pensioenrecht;
b.
een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer, mits die verhoging bij een kapitaalovereenkomst niet voortvloeit uit rente- of winstdeling of bij een premieovereenkomst niet voorvloeit uit behaald beleggingsrendement;
c.
een pensioenaanspraak van een deelnemer op grond van een uitkeringsovereenkomst gebaseerd op het middelloonstelsel of gebaseerd op een vastebedragenregeling, mits de verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst; of
d.
een pensioenaanspraak van een gepensioneerde ten behoeve van zijn partner;
–
toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151;
–
uitkeringsovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering;
–
uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten;
–
uitvoeringsreglement: a.
de door een bedrijftakpensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en werkgever;
b.
de door een pensioenuitvoerder opgestelde regeling inzake de uitvoering van de pensioenovereenkomsten met zijn werknemers;
c.
de door een algemeen pensioenfonds opgestelde regeling inzake de uitvoering van een beëindigde pensioenregeling of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 23a of artikel 4a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
–
verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds: een bedrijfstakpensioenfonds waarin de deelneming verplicht is gesteld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en artikel 21, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
–
verzekeraar: een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen;
–
voorwaarden in verband met de partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
–
vrijwillige pensioenregeling: het deel van de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de pensioenovereenkomst de mogelijkheid heeft om deel te nemen;
–
waardeoverdracht: iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van: 1°.
andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder; of
2°.
dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder;
–
werkgever: degene die een werknemer krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
–
werkgeverspremie: het deel van de premie dat voor rekening komt van de werkgever;
–
werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder en de werknemer die onder de werkingsfeer van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling als bedoeld in de Wet verplichte beroepspensioenregeling valt;
–
werknemerspremie: het deel van de premie dat voor rekening komt van de werknemer;
–
wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;
–
zetel: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL 3.1. Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 6-7)
Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. Er zijn nu drie typen pensioenfondsen: het ondernemingspensioenfonds, het beroepspensioenfonds en het bedrijfstakpensioenfonds. Het algemeen pensioenfonds zal een vierde type pensioenfonds zijn dat is toegerust op een financieel afgescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen en zijn doelgroep niet hoeft te beperken tot een bepaald domein van werkgevers en werknemers. De dienstverlening van een algemeen pensioenfonds staat open voor pensioenregelingen die thans zijn ondergebracht bij ondernemingspensioenfondsen, niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en voor verplichtgestelde beroepspensioenregelingen. Ook rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen mogen door het algemeen pensioenfonds worden uitgevoerd. Het algemeen pensioenfonds staat eveneens open voor nieuwe pensioenregelingen. Bij beroepspensioenregelingen is sprake van een verplichtstelling tot deelneming in een pensioenregeling in plaats van in een pensioenfonds, met onderbrenging van de pensioenregeling naar keuze. Dat kan nu bij een pensioenuitvoerder, een verzekeraar, een PPI en straks ook bij een algemeen pensioenfonds. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zal zich daarentegen niet kunnen omvormen tot, of haar pensioenregeling(en) kunnen laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Een reden hiervoor is een mogelijke marktverstorende werking. Op het moment dat (de dienstverlening van) een algemeen pensioenfonds openstaat voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zal het algemeen pensioenfonds dat verplichtgestelde pensioenregelingen uitvoert profiteren van de door de overheid verleende verplichtstelling. Hiermee wordt immers een zekere schaalgrootte en financiële draagkracht gegarandeerd. Andere algemene pensioenfondsen zullen die voordelen niet kunnen genieten. Een tweede reden is dat – anders dan bij beroepspensioenfondsen – de verplichtstelling gekoppeld is aan het pensioenfonds. Dit betekent dat een wijziging (in de vormgeving) van de verplichtstelling zou moeten plaatsvinden om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken voor deze fondsen. Het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds zou immers opgeheven worden, en de verplichtstelling zal aan een deel van het algemeen pensioenfonds gekoppeld moeten worden. Het wordt niet opportuun geacht om een dergelijk wijziging, met mogelijk ingrijpende consequenties – bijvoorbeeld vanwege Europeesrechtelijke mededingingsregels – nu door te voeren zonder eerst een fundamentele discussie over de verplichtstelling te hebben gevoerd met alle betrokken belanghebbenden. Dit zou uitstekend kunnen in de aangekondigde brede stelseldiscussie, maar niet binnen dit wetsvoorstel – te meer omdat het op korte termijn nodig is een alternatief te bieden aan (kleinere) pensioenfondsen die de voordelen van schaalvergroting willen genieten. Mocht uit de brede stelseldiscussie blijken dat het voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wenselijk is dat zij gebruik kunnen maken van (de dienstverlening van) het algemeen pensioenfonds, dan sluit de regering nadrukkelijk niet uit dat dit op een later moment tot aanpassingen zal leiden. Vooralsnog is echter een wijziging van de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een pensioenfonds, zoals deze is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, niet aan de orde bij de introductie van het algemeen pensioenfonds. (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 8) (…) De Pensioenwet schrijft op dit moment geen specifieke rechtsvorm voor een pensioenfonds voor. In de praktijk is voor het overgrote deel sprake van een stichting. Hierbij speelt de overtuiging dat pensioenfondsen een specifieke maatschappelijke functie hebben: het verzorgen van de arbeidsgerelateerde oudedagsvoorziening van haar deelnemers. Daartoe beschikt een pensioenfonds over door deelnemers ingelegde gelden. Dit geld wordt belegd en de daarop behaalde rendementen komen ten bate van de deelnemers. De regering vindt andere rechtsvormen dan een stichting niet wenselijk, gelet op de conflicterende belangen die mogelijk kunnen bestaan tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met een winstoogmerk en de lange termijnverplichtingen aan de deelnemers. Het is mogelijk voor derde partijen om een algemeen pensioenfonds op te richten. Indien daarbij ook andere
rechtsvormen dan een stichting mogelijk zijn, zullen deze partijen daarvoor een vergoeding vragen. Het pensioenfonds zal dan geen andere keuze hebben dan die vergoeding periodiek als winstuitkering beschikbaar te stellen. Deze focus op de korte(re) termijn kan conflicteren met de noodzakelijke lange termijn van het pensioenfonds en haar deelnemers. Dat zal ten koste gaan van de beschikbare gelden voor de deelnemers. Een dergelijke situatie is onwenselijk. Daarom wordt, voor het algemeen pensioenfonds, de keuze voor een rechtsvorm beperkt tot enkel de stichting. Een stichting mag namelijk geen winstuitkeringen aan derden doen. Daarmee is gewaarborgd dat de belangen van de deelnemers prioritair blijven voor het pensioenfonds. Wel kan een stichting een onkostenvergoeding van maximaal 5% van de inleggelden of het gestorte kapitaal uitkeren aan derden. Tot slot merkt de regering in deze op dat het voor het behouden van een gelijk speelveld niet noodzakelijk is andere rechtsvormen mogelijk te maken. Derden kunnen immers nog steeds een algemeen pensioenfonds oprichten. Ook zal het nog steeds mogelijk zijn dat in het algemeen pensioenfonds, net als bij elk ander pensioenfonds, sprake is van uitbesteding van specifieke en kennisintensieve werkzaamheden – zoals het vermogensbeheer – aan commerciële pensioenuitvoerders die daarvoor vergoedingen ontvangen. Het voorschrijven van de stichtingsvorm voor pensioenfondsen brengt hier geen verandering in en laat dus ook het gelijke speelveld op dit punt ongewijzigd. (…) 3.4. Ringfencing (p. 11-12) De inrichting van de verschillende collectiviteitkringen in een algemeen pensioenfonds zal aan sociale partners worden gelaten. De reikwijdte van de collectiviteitkring moet blijken uit de statuten van het algemeen pensioenfonds. De reikwijdte van collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds kan onderling verschillen. Omwille van een adequate bescherming van de pensioenrechten en aanspraken van pensioendeelnemers en -gerechtigden zal de juridische techniek van de ringfencing (collectiviteitkringen en de daarbij horende vermogens worden afgescheiden) tussen de verschillende collectiviteitkringen evenwel dwingend worden voorgeschreven. Voor wat betreft de ringfencing van de afzonderlijke afgescheiden vermogens wordt het aan de bij de betreffende pensioenregelingen betrokken werkgevers, in overleg met de werknemers, overgelaten of zij het uitvoeren van een of meerdere pensioenregelingen als één financieel geheel binnen een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds wenselijk achten. De werkgever(s) dienen bij de beslissing over de reikwijdte van de collectiviteitkring (vertegenwoordigers van) alle belanghebbenden te betrekken. Dat betekent dat bestaande collectiviteitkringen die bijvoorbeeld zijn ontstaan door het onderbrengen van meerdere pensioenregelingen in ondernemingspensioenfondsen desgewenst intact kunnen blijven en als één geheel kunnen worden ingebracht in een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds. De mogelijkheid tot introductie of behoud van collectivteitkringen is een belangrijke toegevoegde waarde van het algemeen pensioenfonds ten opzichte van asset pooling, waarbij geen onderscheidenlijke collectiviteitkringen kunnen worden aangebracht. Het voorstel biedt voorts de mogelijkheid in een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds een basispensioenregeling uit te voeren die door de betrokken werkgevers open wordt gesteld voor andere werkgevers. Om de lasten van het bestuur en uitvoeringskosten laag te houden zouden andere werkgevers ervoor kunnen kiezen om deze pensioenregeling volledig over te nemen en op te gaan in de collectiviteitkring waarvoor deze geldt. De partijen die op dat moment deel uitmaken van de collectiviteitkring dienen wel akkoord te gaan met de nieuwe toetreders tot de collectiviteitkring. Ook zouden een of meerdere onderneming ertoe kunnen besluiten om verschillende pensioenregelingen in één collectiviteitkring onder te brengen. Als een pensioenfonds dat niet wenst, bestaat er nog de mogelijkheid om voor één pensioenregeling een eigen collectiviteitkring aan te houden. (…) HOOFDSTUK 4. IMPACT OP DE PENSIOENSECTOR
(…) 4.3. Het wetsvoorstel tot introductie van een algemeen pensioenfonds wijzigt de domeinafbakening, maar niet de productafbakening (p. 15-16) Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Deze arbeidsvoorwaarde kan op vele manieren worden ingericht en door vele uitvoerders worden uitgevoerd. Eisen aan de inrichting van het bestuur, toezicht, en de mogelijkheid een verplichtstelling uit te voeren zijn veelal gekoppeld aan de vraag of de uitvoerder een pensioenfonds of een verzekeraar is. Dit heeft geleid tot complexe afspraken over de verdeling van de uitvoeringsmogelijkheden tussen pensioenfondsen enerzijds en verzekeraars anderzijds, die zijn vastgelegd in de taakafbakening. Met de introductie van een algemeen pensioenfonds wordt een element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Dit opdat het algemeen pensioenfonds zich kan richten op het realiseren van schaalvoordelen voor verschillende groepen van werkgevers en werknemers. Anders dan bij het multi-opf geldt bij het algemeen pensioenfonds niet de beperking dat de deelnemende ondernemingen eerder een eigen ondernemingspensioenfonds moeten hebben gehad, dat tenminste 5 jaar heeft bestaan. Een algemeen pensioenfonds kan voor iedere onderneming een of meerdere pensioenregelingen uitvoeren, ongeacht de vraag of de betreffende onderneming al eerder een ondernemingspensioenfonds had. Ook kunnen in het algemeen pensioenfonds pensioenregelingen van ondernemingen, groepen of bedrijfstakken worden ondergebracht die verder geen binding met elkaar hebben. Het toestaan hiervan wordt noodzakelijk geacht om tot een substantiële schaalvergroting en consolidatie te komen. De regering is zich ervan bewust dat ook met deze wijziging de afspraak over de domeinafbakening in de taakafbakening gewijzigd wordt. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening die tot uitdrukking komt in collectiviteit- en solidariteitseisen waaraan pensioenregelingen moeten voldoen om uitgevoerd te kunnen worden door pensioenfondsen, blijft met dit voorstel ongewijzigd. (…) HOOFDSTUK 7 UITKOMSTEN INTERNETCONSULTATIE (…) 7.2 Alleen de rechtsvorm van de stichting is wenselijk (p. 25) In het voorontwerp van wet werd voorgesteld om – conform de huidige pensioenwet – alle rechtsvormen toe te staan voor een algemeen pensioenfonds. In verschillende consultatiereacties is gewezen op een mogelijke spagaat tussen de korte termijn belangen van verschaffers van risicodragend kapitaal en de lange termijn belangen van het pensioenfonds en haar deelnemers. Tot slot is gewezen op het feit dat het voor een gelijk speelveld niet nodig is om een keuze te kunnen maken uit alle rechtsvormen. Het definiërende kenmerk is namelijk dat de oprichting van een algemeen pensioenfonds voor alle partijen openstaat en onder gelijke condities gebeurt. Ook met de beperking van een rechtsvorm van een stichting is dat het geval. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.5 Stichting en bewaarder (p. 27)
De AFM geeft aan zich te kunnen vinden in het voorschrijven van de rechtsvorm van een stichting, maar het niettemin wenselijk te vinden om een verplichting op te nemen dat een algemeen pensioenfonds een bewaarder instelt, vanuit het oogpunt van bescherming van de belangen van de deelnemers en de werkgevers bij de uitvoering van het beleggingsbeleid. Het beschermen van de belangen van de deelnemers vindt de regering eveneens een belangrijk criterium. Juist daarom heeft de regering ook besloten de stichtingsvorm voor te schrijven, omdat deze rechtsvorm naar mening van de regering de meeste waarborgen biedt. Het instellen van een bewaarder zal naar mening van de regering echter zodanig belemmerend werken – vanwege het de facto creëren van een dubbele boekhouding – dat dit mogelijk het aanbod van algemene pensioenfondsen substantieel zal verkleinen. Het voorschrijven van de rechtsvorm van de stichting, in combinatie met de goederenrechterlijke ringfencing biedt, naar het oordeel van de regering een sterke waarborg ter bescherming van de deelnemers. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel A (p. 27-28) Aan de definities in artikel 1 van de Pensioenwet wordt het algemeen pensioenfonds toegevoegd. Het kenmerkende van het algemeen pensioenfonds is dat dit pensioenfonds (een of) meerdere pensioenregelingen uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt voor iedere collectiviteitkring. De werkingssfeer van de collectiviteitkring, ofwel de pensioenregelingen en de uitvoeringsovereenkomsten die er onderdeel van uitmaken, moet worden vastgelegd in de statuten. Ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen zijn werkzaam voor een bepaald domein en vormen, ook als ze meerdere pensioenregelingen uitvoeren, altijd financieel een geheel. Het algemeen pensioenfonds kent verder geen domeinafbakening. In dit pensioenfonds kunnen dus pensioenregelingen van ondernemingen, groepen of bedrijfstakken worden ondergebracht die verder geen binding met elkaar hebben. Ook kunnen beroepspensioenregelingen in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden uitgevoerd. De definitie van ondernemingspensioenfonds wordt aangepast aan het vervallen van het zogeheten multi-opf. Een ondernemingspensioenfonds is weer verbonden aan een onderneming of groep. Willen meerdere ondernemingen samenwerken in een pensioenfonds dan kan dit in het algemeen pensioenfonds. Zoals in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven wordt voorgesteld te regelen dat pensioenfondsen de rechtsvorm van een stichting hebben. Daartoe wordt in de definitie van een pensioenfonds rechtspersoon vervangen door stichting. Het algemeen pensioenfonds wordt toegevoegd aan de definitie van pensioenuitvoerder.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 7-8) (…) Deze leden vragen ook naar de definitie van de collectiviteitkring en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangegaan en of gewijzigd. (…) Een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds bestaat uit een of meer pensioenregelingen die een financieel geheel vormen. De werkingssfeer van een collectiviteitkring moet worden vastgelegd in
de statuten van het algemeen pensioenfonds door omschrijving van de pensioenregelingen en vermelding van de uitvoeringsovereenkomsten en uitvoeringsreglementen die onderdeel uitmaken van de collectiviteitkring. Met de bijgevoegde nota van wijziging wordt een definitie van collectiviteitkring aan de definities in de Pensioenwet toegevoegd. De inrichting van de collectiviteitkring is aan sociale partners. Een bestaande collectiviteitkring kan worden gewijzigd; er kunnen bijvoorbeeld werkgevers toetreden of uittreden en andere pensioenregelingen kunnen worden uitgevoerd. Het bestuur van het algemeen pensioenfonds beslist hiertoe. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van de collectiviteitkring waaraan het belanghebbendenorgaan verbonden is. (…) In bijgaande nota van wijziging wordt daarnaast aan de definitie van een algemeen pensioenfonds toegevoegd dat dit ook beroepspensioenregelingen als bedoeld in de wet verplichte beroepspensioenregeling kan uitvoeren. (…) 3.7 Stichtingsvorm (p. 20-23) De leden van de fracties van de VVD, D66 en ChristenUnie vragen een nadere toelichting over het voorschrijven van de stichtingsvorm voor het algemeen pensioenfonds. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de vereisten van een stichting zijn en de voor- en nadelen zijn van andere rechtsvormen. Deze leden vragen waarom eerder wel is overwogen om het algemeen pensioenfonds mogelijk te maken met winstoogmerk en waar het verschil zit tussen een fonds met winstoogmerk of enkel de uitvoeringsorganisatie met winstoogmerk. Deze leden vragen of het algemeen pensioenfonds ook enkel als uitvoeringsbedrijf kan opereren en zo nee, waarom dit niet kan. De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over de mogelijk conflicterende belangen tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk enerzijds en de langetermijnverplichtingen aan de deelnemers anderzijds en vragen daarbij ook te betrekken hoe het toestaan van (gereguleerd) winstoogmerk van een algemeen pensioenfonds kan bijdragen aan een neerwaartse druk op de uitvoeringskosten en juist een positief effect kan hebben op de rendementen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nader in te gaan op de vraag in hoeverre het pensioengeld van deelnemers en pensioengerechtigden bij een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk al dan niet voldoende beschermd zou zijn. Deze leden vragen of een algemeen pensioenfonds met winstoogmerk uitsluitend winst behaalt op de kwaliteit en efficiëntie van de administratie en het vermogensbeheer, of dat het risico te groot is dat het ten koste gaat van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden en hoe dit meegewogen is in het besluit om alleen de rechtsvorm van de stichting mogelijk te maken. In artikel 2:285, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de rechtsvorm van stichting gedefinieerd. Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Artikel 2:285, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek verbindt daaraan de nadere eis dat het doel van de stichting niet mag inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Hierin verschilt de stichting van rechtsvormen zoals een besloten vennootschap of een naamloze vennootschap. Vanwege deze karakteristieken is de rechtsvorm van de stichting, in de context van de pensioensector, een uitermate geschikte vorm voor het algemeen pensioenfonds. Dat blijkt ook uit het feit dat het overgrote deel van de pensioenfondsen de rechtsvorm van de stichting hanteert, ondanks het feit dat daar op dit moment geen verplichting toe bestaat. Hierbij speelt de overtuiging dat pensioenfondsen een specifieke maatschappelijke functie hebben: het verzorgen van de arbeidsgerelateerde oudedagsvoorziening van haar deelnemers. Daartoe beschikt een pensioenfonds over door deelnemers ingelegde gelden. Dit geld wordt belegd en de daarop behaalde rendementen komen ten bate van de deelnemers.
De regering vindt andere rechtsvormen dan een stichting niet wenselijk, gelet op de conflicterende belangen die mogelijk kunnen bestaan tussen de kortetermijndoelstellingen van een algemeen pensioenfonds met een winstoogmerk en de lange termijnverplichtingen aan de deelnemers. Het is mogelijk voor derde partijen om een algemeen pensioenfonds op te richten. Indien daarbij ook andere rechtsvormen dan een stichting mogelijk zijn, zullen deze partijen daarvoor een vergoeding vragen als aandeelhouder in het algemeen pensioenfonds. Het pensioenfondsbestuur zal ook de belangen van de aandeelhouders moeten meewegen. Daardoor zal de tegenstelling tussen de belangen van de aandeelhouders op de korte(re) termijn en de belangen en de noodzakelijke lange termijn van het pensioenfonds en haar deelnemers scherper worden. Een dergelijke situatie is onwenselijk. Tijdens de internetconsultatie van het voorontwerp van wet in het voorjaar van 2014 is bovendien gebleken dat het voor een gelijk speelveld niet nodig is om een keuze te kunnen maken uit alle rechtsvormen. Het definiërende kenmerk is namelijk dat de oprichting van een algemeen pensioenfonds voor alle partijen openstaat en onder gelijke condities gebeurt. Ook met de eis dat de rechtsvorm een stichting zal zijn is dat het geval. Bovendien zal het voorschrijven van de stichtingsvorm geen beperkingen opwerpen voor de voorziene neerwaartse druk op uitvoeringskosten. Deze zal ontstaan als gevolg van een voldoende aanbod aan algemene pensioenfondsen. Het voorschrijven van de stichtingsvorm werpt geen beperkingen op. Een uitvoeringsbedrijf kan met een winstoogmerk opereren. Dat verschilt niet van de huidige situatie waarbij dienstverleners (zoals vermogensbeheerders en administratiekantoren) tegen een vergoeding hun diensten verlenen. Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet en kan daarom niet enkel een uitvoeringsorganisatie zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere toelichting op de (gemaximeerde) onkostenvergoeding die een algemeen pensioenfonds aan derden kan uitkeren. Zij vragen wat met «onkostenvergoeding» wordt bedoeld en of het bijvoorbeeld gaat om kosten voor het uitbesteden van het vermogensbeheer. Zij vragen bovendien waar de 5% op gebaseerd is en of deze gemaximeerde onkostenvergoeding in de wet is vastgelegd. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de inzet om met het algemeen pensioenfonds de uitvoeringskosten te beperken zich verhoudt tot het percentage van maximaal 5% per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, dat uitgekeerd kan worden aan het algemeen pensioenfonds ten behoeve van de uitvoering. De leden vragen of dat percentage met een toenemende omvang van het algemeen pensioenfonds niet lager gesteld zou moeten worden. Voor alle stichtingen pensioenfondsen geldt dat zij over kapitaal moeten beschikken dat kan worden ingezet voor de bedrijfsvoering. In algemene pensioenfondsen wordt dit weerstandsvermogen expliciet gemaakt, omdat het wordt afgescheiden van vermogens die behoren bij collectiviteitkringen. Indien het benodigde weerstandsvermogen niet reeds aanwezig is in de stichting algemeen pensioenfonds zal dit moeten worden aangetrokken van derden. In het bijgevoegde ontwerpbesluit zijn het weerstandsvermogen en de eisen die daaraan gesteld worden nader uitgewerkt. De (on)kostenvergoeding waarnaar wordt gevraagd ziet op eventuele betalingen van een algemeen pensioenfonds aan derden ter financiële compensatie voor door hen ingebracht weerstandsvermogen in een algemeen pensioenfonds. Omdat het algemeen pensioenfonds een stichting is zullen de derden geen aandeelhouders kunnen zijn in het weerstandsvermogen. De stichting zal kapitaalstortingen door derden kunnen accepteren, maar daar geen winstuitkeringen tegenover kunnen stellen. Deze stortingen door derden kunnen daarom louter schenkingen (om niet) betreffen dan wel (achtergestelde) leningen zijn waarover een rentevergoeding verschuldigd is. Dit komt voort uit het uitkeringsverbod voor stichtingen dat is vastgelegd in artikel 2:285, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voor de beoordeling van betalingen door stichtingen aan derden is bovendien de vennootschapsbelasting relevant. In artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1971 wordt als voorwaarde aan een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting gesteld dat alle baten van een (algemeen) pensioenfonds uiteindelijk aan de pensioengerechtigden ten goede moeten komen, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, dat wil zeggen een uitkering van ten hoogste vijf percent van het weerstandsvermogen. Een combinatie van een rentevergoeding en een uitkering van baten van ten hoogste vijf percent per jaar van het weerstandsvermogen is slechts denkbaar bij eventuele (achtergestelde) leningen aan een algemeen pensioenfonds waarbij de rentevergoeding mede afhankelijk is gesteld van het resultaat van de
bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds. Indien dergelijke rentevergoedingen de vijf percent van het ingebrachte weerstandsvermogen zouden overstijgen, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de vrijstelling van de vennootschapsbelasting en zal het algemeen pensioenfonds als geheel belastingplichtig zijn. Uitkeringen van een positief bedrijfsresultaat aan derden uit een algemeen pensioenfonds worden dus niet alleen tegengegaan door het winstuitkeringverbod dat voor stichtingen volgt uit het Burgerlijk Wetboek (artikel 2:285 van het Burgerlijk Wetboek), maar ook door de voorwaarden die zijn gesteld aan vrijstelling van de vennootschapsbelasting. De relevantie van (achtergestelde) leningen in het algemeen, en van (achtergestelde) leningen waarbij de rentevergoeding mede afhankelijk is van het resultaat van de bedrijfsvoering in het bijzonder, zal naar verwachting beperkt zijn voor een algemeen pensioenfonds. In het ontwerpbesluit is vastgelegd uit welke vermogensbestanddelen het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds moet bestaan. Omdat het weerstandsvermogen ertoe dient om bedrijfsrisico’s van een algemeen pensioenfonds volledig te kunnen absorberen zullen de onderscheiden vermogensbestanddelen in principe geschikt moeten zijn om verliezen bij doorgaande bedrijfsvoering volledig op te vangen en in geval van faillissement of liquidatie achtergesteld moeten zijn bij alle andere schuldvorderingen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat met de term onkostenvergoeding niet wordt gedoeld op de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst ten laste kunnen worden gebracht van een afgescheiden vermogen of een premie voor een afgescheiden vermogen. Het gaat in deze context dus niet om (een maximering van) kosten van vermogensbeheer, transacties of pensioenadministratie die in rekening worden gebracht. Ook gaat het niet om prijsafspraken in verband met diensten van vermogensbeheer of pensioendienstverlening die extern worden ingekocht door een algemeen pensioenfonds. Met betrekking tot de stichtingsvorm is nog het volgende van belang. Het uitkeringsverbod voor stichtingen staat er niet aan in de weg dat afgesproken wordt dat een eventuele bijdrage vanuit een collectiviteitkring aan het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds weer terug kan vloeien naar de collectiviteitkring op het moment dat wordt besloten de pensioenregeling elders onder te brengen. Het laten terugvloeien van een bijdrage aan het weerstandsvermogen naar een collectiviteitkring is immers onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Pensioenfondsen kennen in de huidige situatie vrijwel allemaal de rechtsvorm van stichting en worden geconfronteerd met toe- en uittreding van werkgevers en de daarbij behorende vermogens. Ook bij een algemeen pensioenfonds moet bij vertrek van een collectiviteitkring het pensioenvermogen overgaan en ook het deel van het weerstandsvermogen voor zover er sprake is geweest van een bijdrage daaraan. Het zou ook onwenselijk zijn indien de eerder geleverde bijdrage aan het weerstandsvermogen niet zou kunnen terugvloeien naar de collectiviteitkring. Met het vertrek van de collectiviteitkring is de dekking voor het daaraan verbonden deel van het bedrijfsrisico immers niet meer noodzakelijk aangezien de collectiviteitkring geen onderdeel meer zal zijn van het algemeen pensioenfonds. (…) 3.10 Vrijwillige pensioenregelingen (p. 28-29) De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de ChristenUnie en 50PLUS vragen naar de mogelijkheden om vrijwillige pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds uit te kunnen voeren. De leden van de fracties van de VVD, PvdA en 50PLUS vragen hoe wordt omgegaan met de vrijwillige nettopensioenregelingen voor inkomen boven € 100.000,–. De leden van de fracties van de VVD en ChristenUnie vragen daarbij naar de wenselijkheid van het scheiden van de uitvoering van (verplichte) Defined-Benefit regelingen en vrijwillige Defined-Contribution regelingen. De leden van de fractie van de VVD vragen bovendien naar de uitvoerbaarheid van excedentregelingen. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Deze keuze is gemaakt in het kader van de doelstelling van de taakafbakening de kans op oneerlijke concurrentie en misbruik van de machtspositie die diverse pensioenfondsen (dankzij de verplichtstelling) hebben te voorkomen, als pensioenfondsen onbelemmerd op de markt optreden. Op grond van die taakafbakeningafspraken worden pensioenfondsen zowel wat betreft hun domein (welke
werkgevers mogen zich bij een fonds aansluiten) als wat betreft de ≪producten≫ die zij mogen voeren beperkt. Bij dit wetsvoorstel zijn de afspraken over de domeinafbakening verlaten, opdat bij een algemeen pensioenfonds pensioenregelingen van verschillende werkgevers kunnen worden uitgevoerd in aparte collectiviteitkringen die elk een eigen governancestructuur hebben. Die vorm heeft tot gevolg dat als bij een van die collectiviteitkringen het kortinginstrument wordt toegepast, de andere collectiviteitkringen binnen het algemeen pensioenfonds door dat kortingsinstrument niet worden geraakt. Dan geldt ook voor elke collectiviteitkring het huidige uitgangspunt van de Pensioenwet dat elk pensioenfonds één financieel geheel is en dat een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen en pensioensoorten kan uitvoeren die elk een eigenstandige kostendekkende premie hebben. In die vorm heeft elke collectiviteitkring – net als bij een pensioenfonds – de mogelijkheid bepaalde activiteiten extern onder te brengen (bv. bij een verzekeraar).
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 1, onder 1, 5, 6, onder 1 (p. 4) Een algemeen pensioenfonds kan ook (verplichtgestelde) beroepspensioenregelingen uitvoeren. Dit wordt nu verduidelijkt in de definitie van algemeen pensioenfonds. Daarnaast wordt een definitie van collectiviteitkring opgenomen. Om die reden kan de verwijzing naar het begrip collectiviteitkring in artikel I, onderdeel O (artikel 115dc van de Pensioenwet) en de omschrijving in artikel I, onderdeel R (artikel 123 van de Pensioenwet) vervallen. Onderdeel 1, onder 2, 2, 6, onder 2 en 3 en 9, onder 1, derde lid (p. 5) Ook een gesloten pensioenfonds, dat wil zeggen een fonds zonder actieve deelnemers, kan de uitvoering overdragen aan een algemeen pensioenfonds. Het kan zo zijn dat bij een gesloten fonds geen werkgever meer betrokken is, bijvoorbeeld omdat de werkgever failliet is gegaan of anderszins de onderneming van de werkgever niet meer bestaat. Het algemeen pensioenfonds kan dan geen uitvoeringsovereenkomst sluiten met de werkgever. Omdat in de rangregeling van artikel 123 van de Pensioenwet geregeld is dat uitsluitend kosten opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen is dit een probleem. Daarom wordt voorgesteld te regelen dat in die situatie het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement opstelt dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een uitvoeringsovereenkomst. «Voor zover van toepassing» omdat bij een regeling zonder actieve deelnemers er bijvoorbeeld geen sprake is van premiebetaling. In de rangregeling van artikel 123 wordt vervolgens geregeld dat de kosten opgenomen in het uitvoeringsreglement in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen. In artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat het bovenstaande ook geldt voor een gesloten beroepspensioenfonds. Over dit uitvoeringsreglement kan bijvoorbeeld in de overeenkomst van overdracht waarmee de waardeoverdracht van het gesloten fonds naar het algemeen pensioenfonds wordt geregeld afspraken worden gemaakt.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.5 Vrijwillige pensioenregelingen (p. 8-9) De leden van de ChristeUnie-fractie vragen om een toelichting of het hebben van een aparte ring voor vrijwillige netto pensioenregelingen niet tevens zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Acht de regering het wenselijk om een aparte ring voor vrijwillige regelingen binnen het algemeen pensioenfonds alsnog mogelijk te maken onder de voorwaarde dat de basisregeling(en) ook bij het betreffende algemeen pensioenfonds zijn ondergebracht, zo willen deze leden weten.
Het is juist dat het onderbrengen van vrijwillige nettopensioenregelingen in een aparte collectiviteitkring zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Als basispensioenregelingen (waaruit belaste uitkeringen worden gedaan) en nettopensioenregelingen (waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan) worden ondergebracht in aparte collectiviteitkringen, kan er geen vermenging van de middelen voor deze basisen nettopensioenregelingen plaatsvinden. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Zoals uitvoerig beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag, 38 kan mogelijk strijd ontstaan met deze afspraken over de productafbakening wanneer een aparte collectiviteitkring voor vrijwillige regelingen binnen het APF wordt toegestaan. De productafbakening is ook van toepassing op de uitvoering van een nettopensioenregeling. Immers, nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 24, 26] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Van Weyenberg vroeg of andere commerciële partijen ook een algemeen pensioenfonds kunnen oprichten. Op zichzelf kunnen partijen een algemeen pensioenfonds oprichten, edoch het dient altijd een stichting te zijn. Dat betekent dat er geen winstoogmerk aan de orde kan zijn. De stichting is een uitermate geschikte rechtsvorm voor een algemeen pensioenfonds, want een stichting mag geen uitkeringen doen aan mensen, tenzij de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Dat is echt een fundamenteel verschil ten opzichte van een bv of een nv. (...) Staatssecretaris Klijnsma: De heer Krol vroeg of er nog kans is op besmetting van de vermogens onderling. De vermogensscheiding is zeer strikt. Naast de administratieve ringfencing is er de zogeheten goederenrechtelijke scheiding. Dat wil zeggen dat het juridisch hard is binnen en buiten faillissement en dat het tegen iedereen in te roepen is. Ook is er toezicht op een goede administratieve scheiding in de bedrijfsvoering. Besmetting zal zich dus niet voordoen.
Artikel 2. Nadere bepalingen definities 1.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over hetgeen onder de directeur-grootaandeelhouder wordt verstaan.
2.
Met een pensioenovereenkomst wordt gelijkgesteld:
38
a.
de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechtsbetrekking tussen een werkgever en een werknemer met betrekking tot pensioen in geval van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op basis van een verplichtstelling; en
b.
de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechtsbetrekking tussen een overheidswerkgever en een overheidswerknemer als bedoeld in de Wet
Kamerstukken 2014/2015, 34 117, nr. 9, blz. 28–30.
privatisering ABP met betrekking tot pensioen op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4 en 5 van die wet. 3.
Bij regeling van Onze Minister kan een categorie van personen, niet zijnde werknemers, die werkt in een arbeidsverhouding waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt verricht, worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met werknemers.
4.
Een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een gewezen werknemer die wordt gedaan bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom in verband met vervroegde uittreding is geen pensioen in de zin van deze wet, indien die uitkering:
5.
a.
uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen of bij eerder overlijden en die gebaseerd is op een overeenkomst die alleen aanspraak op een uitkering toekent aan degenen die tijdens de looptijd van de regeling, welke ten hoogste vijf jaar bedraagt, een bepaalde leeftijd hebben bereikt; of
b.
gebaseerd is op de Wet kaderregeling Vut overheidspersoneel.
Een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom is geen pensioen in de zin van deze wet wanneer deze uitkering is gebaseerd op een regeling: a.
die leidt tot uitkeringen vanaf een bepaalde leeftijd aan werknemers die werkzaamheden verrichten die door de werkgever als substantieel bezwarend zijn aangemerkt;
b.
die leidt tot een uitkering die uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het ouderdomspensioen of bij eerder overlijden; en
c.
die bij regeling van Onze Minister is aangewezen.
6.
Een uitkering voor een gemoedsbezwaarde als bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geen pensioen in de zin van deze wet.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aanvullingen op een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen die geen arbeidsongeschiktheidspensioen zijn als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in dat artikel.
8.
De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
9.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot kapitaalovereenkomsten of premieovereenkomsten waarbij het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke uitkering en een deel dat later wordt
aangewend voor de aankoop van een, op de tijdelijke uitkering aansluitende, levenslange uitkering. In deze regeling: a.
kunnen dergelijke uitkeringen, en daarbij horende uitkeringen voor nabestaanden, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;
b.
kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 15 en 63;
c.
kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing zoals beschreven in de aanhef; en
d.
kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.
10.
De regeling, bedoeld in het negende lid, is uitsluitend van toepassing indien de pensioendatum is gelegen na 31 december 2008 en het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal nog niet is aangewend voor aankoop van een levenslange uitkering.
11.
Bij samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1, geldt als voorwaarde dat de afzonderlijke pensioenfondsen voor de samenvoeging gedurende een periode van ten minste 5 jaar waren verbonden aan een onderneming of groep, tenzij de samenvoeging plaatsvindt omdat de ondernemingen of groepen waaraan de pensioenfondsen waren verbonden een onderneming of groep zijn geworden.
12.
Bij een ondernemingspensioenfonds dat pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen als bedoeld in de definitie van artikel 1 kan een uitvoeringsovereenkomst worden beëindigd overeenkomstig de hierover in de statuten opgenomen bepalingen.
1311. Waar in deze wet sprake is van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft dit in ieder geval de artikelen 1, 2, 4, 7 tot en met 29, 31, 35 tot en met 53, 55 tot en met 95, 97 en 98 van deze wet. 1412. Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel B (p. 28) In artikel 2 van de Pensioenwet vervallen twee leden die betrekking hebben op het multi-opf.
§ 1.2. Toepassingsgebied van de wet Artikel 3. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij personen, niet zijnde werknemer of werkgever, die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen 1.
Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die geen werkgever of werknemer is, die in een arbeidsverhouding werkt waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt verricht en die onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.
2.
Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die als zelfstandige onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.
Artikel 4. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij pensioenverevening Op een pensioenaanspraak die of een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 58, 61, 71 tot en met 74, 78 tot en met 80, 85 tot en met 89 niet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5. Relatie met verzekeringsovereenkomsten 1.
De artikelen 929, 935, eerste lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941, vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid, 978, 979, 980, tweede lid en 983 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een rechtsbetrekking die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst.
2.
Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een persoon met wie een pensioenovereenkomst is gesloten of door een persoon voor wie een op grond van deze wet met de pensioenovereenkomst gelijkgestelde rechtsbetrekking geldt, niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds of de verzekeraar een recht van verhaal op de werkgever.
3.
Een beding als bedoeld in artikel 941, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is nietig wanneer dit is opgenomen in een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid.
4.
Voor zover bepalingen van de titels 17 en 18 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in strijd zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde blijven die bepalingen van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing.
Artikel 6. Relatie met Wet op het financieel toezicht De Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een premiepensioeninstelling en een aanspraak- of pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is bepaald.
Hoofdstuk 2. Pensioenovereenkomst § 2.1. De totstandkoming van een pensioenovereenkomst Artikel 7. Informatie aan werknemer en aanbod pensioenovereenkomst 1.
De werkgever informeert de werknemer binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden schriftelijk of hij de werknemer al dan niet een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, en zo ja, binnen welke termijn het aanbod wordt gedaan en wie de pensioenuitvoerder is.
2.
Indien de werkgever de werknemer op basis van het eerste lid heeft medegedeeld dat hem geen aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst zal worden gedaan, maar de werkgever op een later tijdstip alsnog een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, informeert hij de werknemer hierover schriftelijk.
3.
Indien een pensioenovereenkomst is gesloten, maar de werknemer nog geen pensioen verwerft, informeert de werkgever de werknemer daarover en geeft de werkgever daarbij aan:
4.
a.
aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de verwerving van pensioenaanspraken te laten beginnen; en
b.
welke diensttijd in het kader van de pensioenovereenkomst relevant is.
Indien de werkgever niet heeft voldaan aan het eerste of tweede lid, wordt een werkgever geacht aan een werknemer een onherroepelijk aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst gedaan te hebben, indien die werknemer behoort tot dezelfde groep van werknemers, aan wie de werkgever al een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst heeft gedaan.
Artikel 8. Bescherming deeltijder en jonge werknemer 1.
Ingeval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die andere werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkt.
2.
Indien als voorwaarde voor het verwerven van pensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst het overstijgen van een minimumloongrens wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een werknemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen.
3.
Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen worden aan werknemers die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn, pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de pensioenaanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
4.
Bij de vaststelling van aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen die aan de pensioenovereenkomst kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan, met dien verstande dat bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen rekening gehouden mag worden met een uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorzover die uitkering verband houdt met dezelfde dienstbetrekking.
5.
In geval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij: a.
de werknemer jonger is dan 21 jaar; of
b.
het een ouderdomspensioen betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.
Artikel 9. Pensioenovereenkomst bij overgang van onderneming Door de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de vervreemder met de aan die onderneming verbonden werknemers geen pensioenovereenkomst heeft gesloten, wordt, indien de verkrijger met zijn werknemers vóór het tijdstip van de overgang een pensioenovereenkomst heeft gesloten, de verkrijger geacht op het moment van de overgang het aanbod tot het sluiten van een zelfde pensioenovereenkomst te hebben gedaan aan de werknemers van de vervreemder.
§ 2.2. Inhoud pensioenovereenkomst Artikel 10. Karakter pensioenovereenkomst De pensioenovereenkomst houdt in: a.
een uitkeringsovereenkomst;
b.
een kapitaalovereenkomst; of
c.
een premieovereenkomst.
Artikel 11. Vaststelling uitkering, kapitaal of premie De uitkering, het kapitaal en de premie in het kader van een pensioenovereenkomst worden vastgesteld in Nederlands wettig betaalmiddel.
Artikel 12. Betalingsvoorbehoud 1.
De werkgever kan zich bij het sluiten of bij een wijziging van de pensioenovereenkomst het recht voorbehouden de premiebetaling, voorzover deze betrekking heeft op de bijdrage van de werkgever, te verminderen of beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
2.
Andere bedingen dan die bedoeld in het eerste lid, waarin een voorbehoud wordt gemaakt inzake premiebetaling, zijn nietig.
Artikel 13. Verlening van toeslagen In de pensioenovereenkomst wordt bepaald of er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en welke voorwaarden gelden bij de toeslagverlening.
Artikel 14. Beperking onderscheid naar leeftijd bij verwerving en aanbod 1.
Het verwerven van ouderdomspensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst begint uiterlijk op de 21-jarige leeftijd van de werknemer of op de latere datum van indiensttreding, tenzij het een ouderdomspensioen betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.
2.
Het in het eerste lid genoemde tijdstip waarop de verwerving begint kan, indien in de pensioenovereenkomst is voorzien in een wachttijd of drempelperiode, met betrekking tot ouderdompensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden of, indien sprake is van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.
In geval een werkgever die nog geen enkele pensioenovereenkomst heeft gesloten of die alleen een pensioenovereenkomst heeft gesloten met werknemers die tot een bepaalde groep behoren, over gaat tot het sluiten van een of meer pensioenovereenkomsten, geldt ten aanzien van zijn werknemers die bij het sluiten van de pensioenovereenkomst ouder zijn dan 21 jaar, niet de eis dat de verwerving van pensioen op 21-jarige leeftijd moet zijn begonnen.
4.
Elk beding in strijd met het eerste lid en tweede lid is nietig.
Artikel 15. Nadere eisen ouderdomspensioen 1.
Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de overeenkomst bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.
2.
Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.
Artikel 16. Nadere eisen partnerpensioen 1.
Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen ten behoeve van een partner met wie de deelnemer niet gehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap heeft, gelden voor deze partner ten aanzien van de wijze van vaststelling van het partnerpensioen dezelfde rechten en plichten als voor een gehuwde of geregistreerde partner.
2.
Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.
Artikel 17. Evenredige verwerving pensioenaanspraken De verwerving van pensioenaanspraken in het kader van een uitkeringsovereenkomst of een kapitaalovereenkomst vindt gedurende de deelneming ten minste evenredig in de tijd plaats.
Artikel 17a. Evenredig doorberekenen van kosten Het doorberekenen van kosten in het kader van een premieovereenkomst vindt evenredig in de tijd plaats.
Artikel 18. Behoud aanspraken bij verlaging pensioengevend salaris 1.
In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een werknemer worden de op grond van de pensioenovereenkomst tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
2.
In geval van verlaging van de pensioengrondslag blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel 55.
3.
Elk beding in strijd met het eerste of tweede lid is nietig.
§ 2.3. Wijziging pensioenovereenkomst Artikel 19. Wijziging pensioenovereenkomst Een werkgever kan de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien de bevoegdheid daartoe schriftelijk in de pensioenovereenkomst is opgenomen en er tevens sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Artikel 20. Gevolgen van wijziging van een pensioenovereenkomst In geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134.
§ 2.4. Informatie- en hoorplicht werkgever Artikel 21. Startbrief en melding van wijzigingen 1.
De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten en die pensioenaanspraken verwerft, binnen drie
maanden na de start van de verwerving door de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd over: a.
de inhoud van de basispensioenregeling;
b.
de toeslagverlening;
c.
het recht van de werknemer om bij de pensioenuitvoerder het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen;
d.
het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling;
e.
omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
f.
het recht van de werknemer om bij de pensioenuitvoerder een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
2.
De werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de werkgever uiterlijk zes maanden voor het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werknemer een eerdere pensioenovereenkomst met dezelfde werknemer heeft gesloten op grond waarvan de werknemer de in het eerste lid bedoelde informatie heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en de wijze van verstrekking van de in dit artikel bedoelde informatie.
Artikel 22. Hoorrecht vereniging van pensioengerechtigden bij uitvoering door verzekeraar 1.
2.
De werkgever stelt een vereniging van pensioengerechtigden in de gelegenheid haar oordeel uit te spreken over een voorgenomen besluit van de werkgever in het kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar indien: a.
dit besluit van invloed is op de uitvoering of de hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden; en
b.
de som van het aantal werknemers en het aantal gepensioneerden dat een pensioenovereenkomst heeft gesloten met de werkgever op dat moment gelijk is of meer bedraagt dan 250.
Een vereniging van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid dient volledige rechtsbevoegdheid te bezitten en tevens te voldoen aan de volgende voorwaarden: a.
haar statutaire doel omvat in elk geval het behartigen van de belangen van de gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de werkgever;
b.
ten minste 10% van alle gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de werkgever is lid van de vereniging;
c.
de vereniging meldt haar bestaan bij de werkgever en de verzekeraar.
3.
Het oordeel van een vereniging van pensioengerechtigden wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op het in het eerste lid bedoelde besluit.
4.
Bij het vragen van een oordeel wordt aan de vereniging van pensioengerechtigden een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere pensioengerechtigden zal hebben.
5.
De werkgever verstrekt desgevraagd aan een vereniging van pensioengerechtigden tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor het vormen van haar oordeel redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
6.
De verzekeraar informeert de pensioengerechtigden, die pensioen ontvangen op grond van een pensioenovereenkomst met de in het eerste lid bedoelde werkgever, over het bestaan van een vereniging van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 3. Uitvoeringsovereenkomst § 3.1. Sluiten uitvoeringsovereenkomst Artikel 23. Onderbrengingsplicht werkgever 1.
De werkgever brengt een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer pensioenaanspraken verwerft, onder door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden bij: a.
een pensioenuitvoerder;
b.
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel 199 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld overeenkomstig artikel 199; of
c.
een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.
De werkgever kan bij een premiepensioeninstelling uitsluitend onderbrengen een premieovereenkomst waarbij de premiepensioeninstelling geen risico draagt. 2.
3.
De in het eerste lid opgenomen verplichting van de werkgever tot het sluiten en instandhouden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst geldt niet bij uitvoering door een bedrijfstakpensioenfonds: a.
mits de werkgever gehouden is of zich verbonden heeft door lid te zijn van een werkgeversvereniging tot naleving van de statuten en reglementen van dit bedrijfstakpensioenfonds; en
b.
een uitvoeringsreglement door het bedrijfstakpensioenfonds is opgesteld dat voldoet aan de eisen die in artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld.
De in het eerste lid opgenomen verplichtingen van de werkgever tot onderbrenging en het sluiten en in stand houden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst gelden niet
wanneer een pensioenovereenkomst is gesloten door een werkgever die tevens pensioenuitvoerder is, mits:
4.
a.
de pensioenovereenkomsten van deze werknemers worden ondergebracht bij de werkgever in zijn hoedanigheid van pensioenuitvoerder; en
b.
een uitvoeringsreglement door de werkgever is opgesteld.
Wanneer een werkgever het voornemen heeft een pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, een premiepensioeninstelling of bij een pensioenfonds dat een ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 212, tweede lid, is artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23a. Uitvoeringsreglement beëindigde pensioenregeling Indien een algemeen pensioenfonds een pensioenregeling die is beëindigd uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan, stelt het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement op dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die in artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld. Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 1, onder 2, 2, 6, onder 2 en 3 en 9, onder 1, derde lid (p. 5) Ook een gesloten pensioenfonds, dat wil zeggen een fonds zonder actieve deelnemers, kan de uitvoering overdragen aan een algemeen pensioenfonds. Het kan zo zijn dat bij een gesloten fonds geen werkgever meer betrokken is, bijvoorbeeld omdat de werkgever failliet is gegaan of anderszins de onderneming van de werkgever niet meer bestaat. Het algemeen pensioenfonds kan dan geen uitvoeringsovereenkomst sluiten met de werkgever. Omdat in de rangregeling van artikel 123 van de Pensioenwet geregeld is dat uitsluitend kosten opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen is dit een probleem. Daarom wordt voorgesteld te regelen dat in die situatie het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement opstelt dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een uitvoeringsovereenkomst. «Voor zover van toepassing» omdat bij een regeling zonder actieve deelnemers er bijvoorbeeld geen sprake is van premiebetaling. In de rangregeling van artikel 123 wordt vervolgens geregeld dat de kosten opgenomen in het uitvoeringsreglement in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen. In artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat het bovenstaande ook geldt voor een gesloten beroepspensioenfonds. Over dit uitvoeringsreglement kan bijvoorbeeld in de overeenkomst van overdracht waarmee de waardeoverdracht van het gesloten fonds naar het algemeen pensioenfonds wordt geregeld afspraken worden gemaakt. Overigens is de toevoeging van het uitvoeringsreglement aan artikel 123 ook van belang voor de uitvoering van de pensioenregeling van de eigen werknemers van het algemeen pensioenfonds. Op grond van artikel 23, derde lid, van de Pensioenwet is de verplichting om een uitvoeringsovereenkomst te sluiten niet van toepassing bij een werkgever die tevens pensioenuitvoerder is en de pensioenregeling van zijn personeel zelf uitvoert. Ook deze uitvoerder stelt een uitvoeringsreglement op.
Artikel 24. Premie aan pensioenuitvoerder door werkgever De werkgever voldoet de pensioenuitvoerder de verschuldigde premie, tenzij er sprake is van voldoening door de gewezen werknemer in geval van een vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 54.
§ 3.2. Inhoud uitvoeringsovereenkomst
Artikel 25. Eisen inzake inhoud uitvoeringsovereenkomst 1.
In de uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen: a.
de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld;
b.
de wijze waarop en termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met inachtneming van artikel 26;
c.
de informatie welke door de werkgever aan de pensioenuitvoerder wordt verstrekt;
d.
de procedures welke gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen door de werkgever;
e.
de procedures welke gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in verband met het sluiten en wijzigen van een pensioenovereenkomst;
f.
de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt;
g.
de uitgangspunten en procedures welke gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten dan wel winstdeling;
h.
de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar of premiepensioeninstelling een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een algemeen pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar of de premiepensioeninstelling de verzekeraar, de premiepensioeninstelling of het algemeen pensioenfonds als de werkgever vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met: 1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst; 2°. de gehanteerde tarieven; en 3°. de winstdelingsvorm. De regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht inhouden; en
2.
i.
de criteria die de premiepensioeninstelling hanteert bij de keuze voor een verzekeraar voor de inkoop van een pensioenuitkering.;
j.
de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en die in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds;
k.
de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie voor een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds; en
l.
de afspraken die met een algemeen pensioenfonds worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening.
In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen: a.
een voorbehoud van de werkgever als bedoeld in artikel 12;
3.
b.
in geval van premiekorting of terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van premiekorting of terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de premiekorting of terugstorting en de bestemming ervan;
c.
ingeval van een bijstortingsverplichting van de werkgever: onder welke voorwaarden sprake is van een bijstortingsverplichting en hoe de hoogte ervan wordt bepaald;
d.
de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van het dienstverband;
e.
de aansluitingscriteria op grond waarvan de vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds heeft plaatsgevonden; of
f.
de rechten en verplichtingen met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j en k en de afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel 1. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL 3.4. Ringfencing (p. 12) Kosten van het Algemeen pensioenfonds in verband met de uitvoering van pensioenregelingen kunnen slechts op pensioenvermogens worden verhaald voor zover de uitvoeringsovereenkomst hier expliciet in voorziet. Deze regeling zal tot gevolg hebben dat per collectiviteitkring afspraken over de (kwaliteit van) dienstverlening en de daaraan verbonden uitvoeringskosten moeten worden gemaakt. Het financieel toetsingskader (ftk) wordt per collectiviteitkring toegepast. Eveneens moet in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen op welke wijze en onder welke voorwaarden beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst kan geschieden. Ook dienen in de uitvoeringsovereenkomst afspraken gemaakt te worden over toetreding tot of uittreding uit de beoogde collectiviteitkring. In de uitvoeringsovereenkomst worden tevens afspraken gemaakt over de toezichtkosten die ten laste worden gebracht van individuele collectiviteitkringen. (…) 3.6. Uitvoeringskosten (p. 14-15) In de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds moet neergelegd worden hoe de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst geschiedt. Deze eis geldt op dit moment uitsluitend voor verzekeraars en PPI’s. Deze eis is evenzeer relevant voor het algemeen pensioenfonds. Het is van belang dat voor werkgevers en werknemers op voorhand duidelijk is wat de consequenties zijn van een eventuele beëindiging van de uitvoeringsrelatie met het algemeen pensioenfonds. Bijvoorbeeld als ze er vanwege de geleverde kwaliteit van dienstverlening of de in rekening gebrachte uitvoeringskosten ervoor kiezen om de pensioenuitvoering over te brengen naar een andere uitvoerder. Dit is niet alleen in het belang van de klant die een ordentelijke overdracht naar een andere pensioenuitvoerder zoekt, maar is ook van belang voor de overblijvende klanten die continuïteit van de (kwaliteit van) dienstverlening verlangen. Voor de bescherming van de rechten van deelnemers is ook van belang dat de wijze waarop de regeling voor het verhaal van de kosten op het pensioenvermogen, de premie of pensioenrechten en -aanspraken
wordt gestandaardiseerd door bij algemene maatregel van bestuur eisen aan de inrichting van deze regeling te stellen. Hierdoor worden de deelnemers eveneens beschermd tegen aanspraken van derden in relatie tot de operationele risico’s van het algemeen pensioenfonds. De voorschriften hebben tot doel bijdragende ondernemingen en direct belanghebbenden een goed inzicht te bieden in de kosten die een algemeen pensioenfonds rekent in verband met de uitvoering van een pensioenregeling en het effect van die kosten op het rendement, het opgebouwde vermogen en de pensioenuitkering die daaruit voortkomt. Voor de vormgeving van eisen aan afspraken over uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht zal aansluiting worden gezocht bij de eisen die gelden voor PPI’s, verzekeraars en de «Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011» en «Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012» van de Pensioenfederatie. Tegelijkertijd kan daarmee niet worden volstaan. Ten eerste wordt de mogelijkheid geopend dat anderen dan sociale partners het benodigde werkkapitaal van een algemeen pensioenfonds zullen inbrengen. Tussen de verschaffers van het werkkapitaal en de afnemers van de diensten van een algemeen pensioenfonds worden expliciete afspraken gemaakt ten aanzien van uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht. Ook kan in deze context niet worden volstaan met een aanmerkelijke kans dat partijen aan de zelfregulering zullen voldoen. Ten tweede zijn de aanbevelingen van de Pensioenfederatie niet toegesneden op pensioenuitvoerders die pensioenregelingen gescheiden uitvoeren. Voor pensioenfondsen die pensioenregelingen uitvoeren op basis van het uitgangspunt van één financieel geheel ligt een evenredige toedeling van de uitvoeringskosten voor de hand. Bij een gescheiden uitvoering van pensioenregelingen ligt toedeling van uitvoeringskosten op basis van typische karakteristieken die van invloed zijn op de dienstverlening in verband met een specifieke pensioenregeling meer in de rede. Werkgevers en werknemers die kiezen voor een strategie van beleggingen in waarden die vrij verhandelbaar zijn, zullen bijvoorbeeld niet snel bereid zijn om te delen in de kosten voor het beheer van alternatieve (gespecialiseerde en minder liquide) beleggingen in verband met beleggingen voor andere pensioenregelingen. Tot slot is van belang dat – ten behoeve van de bescherming van rechten van deelnemers – voor de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds een goederenrechtelijke scheiding van vermogens geldt die slechts kan worden doorbroken ten behoeve van het verhaal van expliciet in de uitvoeringsovereenkomst beschreven uitvoeringskosten op het beheerde pensioenvermogen. In het belang van werkgevers en werknemers wordt de wijze waarop de regeling voor het verhaal van deze uitvoeringskosten op het pensioenvermogen wordt vormgegeven, gestandaardiseerd door wettelijke eisen aan de inrichting van deze regeling te stellen. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel C (p. 28-29) Op grond van artikel 25 van de Pensioenwet moet in de uitvoeringsovereenkomst een regeling worden opgenomen met betrekking tot de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar of premiepensioeninstelling gesloten uitvoeringsovereenkomst. Deze eis wordt ook gesteld bij de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds. Verder wordt een onderdeel toegevoegd op grond waarvan in de uitvoeringsovereenkomst een regeling moet worden opgenomen met betrekking tot de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en die bij een algemeen pensioenfonds in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen. Voor het algemeen pensioenfonds geldt dat op grond van het voorschrift voor het aanhouden van afgescheiden vermogens en de rangregeling die geldt voor het verhaal van vorderingen op die vermogens zoals die wordt opgenomen in artikel 123 van de Pensioenwet naast de aanspraken en rechten van deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden alleen de kosten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst op het afgescheiden vermogen kunnen worden verhaald. Ook wordt een onderdeel toegevoegd op grond waarvan in de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds een regeling moet worden opgenomen voor de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie. Beide onderdelen samen betekenen dat
bij het algemeen pensioenfonds een sluitende regeling met betrekking tot de kosten moet worden overeengekomen. Tenslotte wordt een onderdeel opgenomen op grond waarvan in de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds een regeling moet worden opgenomen met betrekking tot de afspraken die worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over deze afspraken en over de kosten bij het algemeen pensioenfonds.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.2 Uitvoeringsmodel (p. 10) De leden van de VVD-fractie vragen hoe de risico’s, behorend bij de bedrijfsvoering, worden verdeeld over de verschillende collectiviteitkringen. Deze leden vragen hoe er wordt omgegaan met risicodeling bij nieuwe toetreders en het voor de deelnemer duidelijk wordt welke kwaliteit en uitvoeringskosten gemoeid zijn met pensioenvermogens in een collectiviteitkring? Deze leden vragen of een werkgever die verschillende pensioenregelingen heeft deze in verschillende collectiviteitkringen moet onderbrengen of in dezelfde collectiviteitkring. Een algemeen pensioenfonds moet beschikken over voldoende weerstandsvermogen (voorheen werkkapitaal) om de risico’s horende bij de bedrijfsvoering te kunnen opvangen. In de algemene maatregel van bestuur is geregeld welke omvang dit weerstandsvermogen moet hebben. De risico’s behorende bij de bedrijfsvoering worden gedekt door het weerstandvermogen. Deze risico’s rusten dus niet op de collectiviteitkringen. Wel worden er kosten gemaakt door het algemeen pensioenfonds in verband met de bedrijfsvoering voor de collectiviteitkringen. Deze kosten worden vooraf gespecificeerd in de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het algemeen pensioenfonds. De omvang van het weerstandsvermogen is gerelateerd aan de omvang van het beheerde pensioenvermogen met een minimum en een maximum. Een nieuwe toetreder kan derhalve betekenen dat het beheerd vermogen toeneemt (met name indien de nieuwe toetreder bestaande aanspraken meeneemt) en dat kan betekenen dat het weerstandsvermogen moet toenemen (tenzij het maximum is bereikt). Met nieuwe toetreders wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In het wetsvoorstel is geregeld dat in een uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds expliciet moet worden geregeld welke kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen. Dit is met name van belang omdat een rangregeling wordt voorgeschreven op grond waarvan alleen deze kosten en pensioenaanspraken en pensioenrechten op dit vermogen in mindering kunnen worden gebracht. Ook moet in de uitvoeringsovereenkomst worden geregeld welke kosten ten laste kunnen worden gebracht op de premie en moeten afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Belanghebbenden krijgen hierdoor het gevraagde inzicht in kosten en kwaliteit van de dienstverlening. Op grond van de huidige wet krijgen deelnemers de uitvoeringsovereenkomst op verzoek toegestuurd. In het wetsvoorstel voor de Wet pensioencommunicatie wordt voorgesteld te regelen dat de pensioenuitvoerder de uitvoeringsovereenkomst op een (besloten) website voor de deelnemer beschikbaar stelt (Kamerstukken II 2013/14, 34 008). (…) 3.4 Ringfencing (p. 14)
(…) Vorderingen die ontstaan vanwege dienstverlening door het algemeen pensioenfonds ten behoeve van collectiviteitkringen zijn altijd vorderingen jegens de rechtspersoon algemeen pensioenfonds. Die vorderingen kunnen, indien zij verband houden met de uitvoering van pensioenregelingen in een collectiviteitkring en expliciet in de uitvoeringsovereenkomst(en) zijn aangeduid, (door het bestuur van het algemeen pensioenfonds) worden voldaan jegens de derde en intern ten laste worden gebracht van het afgescheiden vermogen van het betreffende collectiviteitkring. (…) Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of het bestuur van het algemeen pensioenfonds bij twijfel of onenigheid over de verdeling van beleggingsvoordelen en -nadelen aan de individuele collectiviteitkringen de beslissing neemt. De schaalvoordelen zorgen ervoor dat het algemeen pensioenfonds efficiënt kan opereren. Het algemeen pensioenfonds sluit uitvoeringsovereenkomsten met werkgevers, waarin vermeld staat welke kosten en kwaliteit gemoeid zijn met de uitvoering van de pensioenregeling(en). Hierdoor zal ex ante duidelijkheid ontstaan over de toedeling van kosten en risico’s aan de verschillende collectiviteitkringen. Beleggingen dienen tot collectiviteitkringen herleidbaar te zijn zodat beleggingsvoordelen en -nadelen ook goed kunnen worden toegewezen. Voor de volledigheid merkt de regering op dat het financieel toetsingskader per collectiviteitkring van toepassing is. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) – Artikelsgewijs deel (p. 42-43) Transparantie uitvoeringskosten: artikel 25, eerste lid, onderdelen j en k, van de Pensioenwet. Het Verbond van Verzekeraars is verder van mening dat de regels die in het ontwerpbesluit algemeen pensioenfonds worden gesteld met betrekking tot de uitvoeringskosten ook via een vergelijkbare bepaling in de wet zouden moeten gelden voor vrijwillige aansluitingen buiten de werkingssfeer van de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds. De regering wijst erop dat het hebben van een helder kostenoverzicht tot de kerntaak van elk pensioenfonds behoort. Een verschil tussen de situatie bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en een algemeen pensioenfonds is echter dat er bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds sprake is van één financieel geheel en dat er bij het algemeen pensioenfonds sprake is van afgescheiden vermogens en een weerstandsvermogen. Deze verschillen maken het noodzakelijk voor een algemeen pensioenfonds expliciet nadere regels te stellen over de uitvoeringskosten. De regering heeft op dit moment geen reden om aan te nemen dat de huidige situatie bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met vrijwillige aansluitingen noodzaakt tot het stellen van soortgelijke regels. Beëindigingvoorwaarden: artikel 25, eerste lid, onderdeel h, van de Pensioenwet. Met betrekking tot de eis dat in de uitvoeringsovereenkomst van een werkgever met een algemeen pensioenfonds moet worden opgenomen hoe beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst kan geschieden is het Verbond van Verzekeraars van mening dat deze bepaling ook van toepassing te laten worden op aansluitingen bij bedrijfstakpensioenfondsen die buiten de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. De regering wijst ook in deze context op de voornoemde verschillen tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en een algemeen pensioenfonds. De regering heeft op dit moment geen reden om aan te nemen dat de huidige situatie bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met vrijwillige aansluitingen noodzaakt tot het stellen van soortgelijke regels.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 26]
Staatssecretaris Klijnsma (p. 26-27): Wat zijn de mogelijke nadelen van het apf? Het gaat er natuurlijk vooral om dat het apf gehanteerd wordt door fondsen die het opportuun vinden. Die kijken natuurlijk altijd naar alle voors en tegens. De heer Krol heeft ook een vraag gesteld over het exitbeleid van het apf. Wat zijn de risico's bij uittreding? In de uitvoeringsovereenkomst worden al praktische afspraken gemaakt voor een eventueel vertrek, zodat dit ook daadwerkelijk mogelijk is en ordentelijk kan verlopen. Met uittreding wordt ook rekening gehouden bij de beoordeling van de bedrijfsvoering en het weerstandsvermogen. (...) [Tweede termijn p. 37-38] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Omtzigt vindt de exitvoorwaarden toch wel heel erg wezenlijk. Op grond van het wetsvoorstel moeten die exitvoorwaarden goed worden geregeld in de uitvoeringsovereenkomst. De heer Omtzigt stelde nog een vraag over weglekkosten rond "gedwongen winkelnering" — dat waren zijn woorden — en verzekeraars. Het is nu juist zaak dat in die uitvoeringsovereenkomsten de kosten goed worden geduid en dat precies wordt neergezet, waarop ze van toepassing zijn. De heer Omtzigt (CDA): In de ministeriële regeling die wij ontvingen staat inderdaad dat ze moeten worden uitgesplitst. Maar er stond niet bij wat er gebeurt als dat incorrect gebeurt, dan wel incorrecte bedragen bevatten, dan wel hoe die kosten precies moeten worden berekend. We hebben gezien dat een aantal verzekeraars in de Wabeke-norm zelf zegt dat de beleggingskosten daar niet in hoeven te zitten. Hoe zorgen we ervoor dat alle kosten daarin staan? En als er meer kosten in rekening worden gebracht, hoe zorgen we er dan voor dat de fondsbestuurders daarvoor aansprakelijk zijn? Want anders is het een soort adviespapier. Staatssecretaris Klijnsma: Als het gaat om de uitvoeringsovereenkomst is het natuurlijk ook zaak dat de belanghebbendenorganen daar minutieus naar kijken. Dat doen ze ook, weet ik vanuit de praktijk. Dit is een heel belangrijk onderdeel. Want je gaat juist richting een apf omdat je kosten wilt beheersen. Dat is een van de leitmotiven van het apf. De belanghebbenden- en verantwoordingsorganen zullen daar met argusogen naar kijken. De heer Omtzigt (CDA): In het ideale geval, met goede bestuurders, wordt er goed naar gekeken. Mijn vraag is wat er gebeurt als die overeenkomst niet wordt nagekomen. Ontstaat er dan een claim op de bestuurders omdat te veel in rekening is gebracht? Of wordt het, zoals wij in de financiële sector wel vaker hebben gezien, alsnog uit het pensioenfonds betaald als de kosten hoger zijn dan in de overeenkomst staat? Staatssecretaris Klijnsma: We hebben in de Kamer ook de governance behandeld. Ik ga er echt van uit dat de besturen van pensioenfondsen en alle andere organen die hierin een rol spelen, in kwaliteit verstevigd worden zo niet zijn. Ik ga ervan uit dat, als de uitvoeringsovereenkomsten op papier worden gezet, daarin de belanghebbenden worden meegenomen. De heer Omtzigt stelt een als-danvraag. Ik wil daar niet op vooruitlopen, want ik vind dat die uitvoeringsovereenkomsten dit in zich moeten dragen. De heer Omtzigt (CDA): De staatssecretaris spreekt over belanghebbenden, maar juist doordat zij ervoor kiest om artikel 84 te pakken, de liquidatieovereenkomst, kunnen die belanghebbenden niets blokkeren. Zij gaat ervan uit dat ze worden meegenomen, maar als je het snel ergens onderbrengt, gebeurt het gewoon. Dan is het klaar en kan niemand aan het eind meer klagen. Dat hebben wij in een aantal gevallen gezien bij rechtstreeks verzekerde regelingen waar je moeilijk wegkwam. Ik zie in dit wetsvoorstel geen schotten staan die ervoor zorgen dat er een bescherming is van de deelnemer als er iets te kwader trouw gebeurt.
Staatssecretaris Klijnsma: Daar hebben we natuurlijk ook andere rechtsgangen voor. Ik ga ervan uit dat de uitvoeringsovereenkomsten stevig bejegend en met argusogen bekeken worden.
Artikel 26. Eisen inzake premiebetaling In de uitvoeringsovereenkomst wordt vastgelegd hoe de betaling van de premies door de werkgever aan de pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a.
een werkgever voldoet uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal de werkgeverspremie en de op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie, welke over dat kwartaal zijn verschuldigd, aan de pensioenuitvoerder;
b.
wanneer de premie op basis van een langere termijn dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de werkgever uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde gedeelte van de door hem op basis van zijn eigen bijdrage verschuldigde jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder en de op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie, aan de pensioenuitvoerder; en
c.
de totale jaarpremie, bestaande uit de werkgeverspremie en de werknemerspremies, wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar voldaan aan de pensioenuitvoerder.
Artikel 27. Premiebetaling bij beëindiging deelneming De in artikel 26 genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken voldaan.
Artikel 28. Melding door pensioenfonds inzake premieachterstand en tekort minimaal vereist eigen vermogen 1.
Een pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en, bij het ontbreken daarvan, de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
2.
Gedurende de in het eerste lid bedoelde situatie informeert een pensioenfonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd is.
3.
Indien een ondernemingspensioenfonds op grond van artikel 123, tweede of derde lid, gescheiden vermogens aanhoudt, worden de voorgaande twee leden toegepast per afgescheiden vermogen. 3. Bij een algemeen pensioenfonds Bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds in geval van een fusie als bedoeld in artikel 123, eerste lid, tweede volzin, of bij een algemeen pensioenfonds worden de voorgaande twee leden toegepast per afgescheiden vermogen.
Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel D (p. 29) In artikel 28 van de Pensioenwet is geregeld dat de melding van premieachterstand door een pensioenfonds gebeurt per afgescheiden vermogen. Daarbij wordt het multi-opf vervangen door het algemeen pensioenfonds. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) – Artikelsgewijs deel (p. 43) Premieachterstand: artikel 28, lid 3, van de Pensioenwet. Voor de situatie dat een werkgever premieachterstand heeft, zou het Verbond van Verzekeraars bij het multi-cliënt model graag zien dat niet het huidige artikel 28 maar artikel 29 van de Pensioenwet van toepassing wordt op een algemeen pensioenfonds. Zo kan volgens het Verbond van Verzekeraars worden voorkomen dat de (gewezen) deelnemers van andere werkgevers binnen de collectiviteitkring een extra risico lopen, namelijk het debiteurenrisico van andere werkgevers. In artikel 28 van de Pensioenwet is vastgelegd dat een pensioenfonds een meldingsplicht heeft jegens het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en de ondernemingsraad bij een premieachterstand van 5% van de jaarpremie en het niet aanwezig zijn van het minimaal vereist eigen vermogen. In het voorstel wordt geregeld dat dit bij een algemeen pensioenfonds wordt toegepast per collectiviteitkring. De artikelen met betrekking tot het financieel toetsingskader worden ook toegepast per afgescheiden vermogen, derhalve per collectiviteitkring. De pensioenregelingen (en de werkgevers die deze hebben ondergebracht) in een collectiviteitkring vormen een financieel geheel. Een meldingsplicht bij premieachterstand van individuele werkgevers, voor zover dit niet de in artikel 28 genoemde gevolgen heeft, past hierbij niet.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) Hoofdstuk 7. Overig (p. 15) Het Kabinet geeft aan dat artikel 28 PW van toepassing blijft voor betalingsachterstand. Kan de regering aan de VVD-leden aangeven voor wiens rekening het debiteurenrisico komt? Komt het debiteurenrisico voor rekening en risico van het desbetreffende collectiviteitkring? En zo ja, wat gebeurt er met de pensioenaanspraken van de deelnemers binnen deze collectiviteitkring, als het financiële vermogen binnen een collectiviteitkring niet toereikend is? Of komt het debiteurenrisico voor rekening en risico van het weerstandsvermogen van het Algemeen Pensioenfonds? Bij een algemeen pensioenfonds kan premieachterstand gevolgen hebben voor (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden indien de financiële positie van de collectiviteitkring aanpassing van aanspraken en rechten noodzakelijk maakt. Echter, ook bij een premieachterstand kan er voldoende vermogen zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Vandaar dat artikel 28 van de Pensioenwet voor de meldingsplicht bij premieachterstand twee eisen stelt: een premieachterstand van 5% van de totale jaarpremie van het pensioenfonds en het niet voldoen aan de vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Bij het algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande per collectiviteitkring toegepast: er is derhalve een meldingsplicht bij een premieachterstand van 5% van de totale jaarpremie voor de collectiviteitkring en het afgescheiden vermogen voor de collectiviteitkring voldoet niet aan de vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen.
Artikel 29. Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand
1.
Een verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.
2.
Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.
3.
De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten vervallen.
4.
De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.
5.
De dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling.
6.
Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.
7.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een premiepensioeninstelling.
Artikel 30. Toepasselijk recht In een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht, wordt de volgende clausule opgenomen: Ongeacht het gekozen rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder geval de Pensioenwet van toepassing.
§ 3.3. Overig Artikel 31. Verbod verpanding en andere handelingen Verpanding van de uit de uitvoeringsovereenkomst voortvloeiende rechten door de werkgever of andere handelingen die door hem worden verricht waardoor aan anderen dan de aanspraakof pensioengerechtigden rechten worden verleend, is nietig.
Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder § 4.1. Taken pensioenuitvoerder Artikel 32. Algemene taak Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van een uitvoeringsovereenkomst of een uitvoeringsreglement.
Artikel 33. Waarborging goed bestuur 1.
Een pensioenuitvoerder richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd waardoor er in ieder geval:
2.
a.
verantwoording wordt afgelegd aan de aanspraak- en pensioengerechtigden en de werkgever; en
b.
intern toezicht is.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed pensioenfondsbestuur.
Artikel 34. Uitbesteding 1.
Indien een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder, naleeft.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen: a.
werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen worden uitbesteed;
b.
regels worden gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; en
c.
regels worden gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met de uitbesteding.
Artikel 35. Opstellen en inhoud pensioenreglement 1.
De pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.
2.
In het pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende: a.
de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;
b.
de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet, bedoeld in artikel 60 en 61, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 66; en
c.
de kortingsregel, bedoeld in artikel 134.
Artikel 36. Registreren deelnemingsjaren 1.
De pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen deelnemers.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, waaronder de perioden die in aanmerking komen als deelnemingsjaren.
Artikel 37. Melding arbeidsongeschiktheid 1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder.
2.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ten aanzien van het eerste lid.
Artikel 38. Verstrekken informatie aan deelnemers jaarlijks
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks: a.
een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b.
een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c.
informatie over toeslagverlening; en
d.
een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
2.
De in het eerste lid bedoelde informatie wordt verstrekt in de vorm van een door de pensioenuitvoerders op te stellen uniform pensioenoverzicht.
3.
De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 49 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenaanspraak minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 39. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming 1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a.
een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 55;
b.
informatie over toeslagverlening;
c.
informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; en
d.
informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder.
2.
De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 49 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenopbouw minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 40. Verstrekken informatie aan gewezen deelnemers periodiek 1.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b.
informatie over toeslagverlening.
De pensioenuitvoerder informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
3.
De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 49 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenopbouw minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij de gewezen deelnemer hiertegen bezwaar maakt.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 41. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding 1.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen: a.
een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b.
informatie over toeslagverlening; en
c.
informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 42. Verstrekken informatie aan gewezen partner periodiek 1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 41; en
b.
informatie over toeslagverlening.
2.
De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 43. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden bij pensioeningang 1.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a.
een opgave van zijn pensioenrecht;
b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c.
informatie over toeslagverlening.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 44. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden periodiek
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: a.
een opgave van zijn pensioenrecht;
b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c.
informatie over toeslagverlening.
2.
De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 45. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling 1.
2.
De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over: a.
de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling;
b.
een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; en
c.
de toeslagverlening.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 45a. Informatie over uitvoeringskosten 1.
Een pensioenfonds neemt in zijn jaarverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het voorafgaande verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 46. Informatie op verzoek 1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a.
het voor hem geldende pensioenreglement;
b.
het jaarverslag en de jaarrekening van de pensioenuitvoerder;
c.
de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement;
d.
de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e.
informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.
3.
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
4.
De pensioenuitvoerder verstrekt de in het eerste lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in dit artikel bedoelde informatie en de wijze waarop deze wordt verstrekt.
Artikel 46a. Beschikbare informatie [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip] 1.
2.
De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a.
informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21;
b.
verdere informatie over de pensioenregeling;
c.
informatie over uitvoeringskosten; en
d.
het jaarverslag en de jaarrekening.
Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a.
de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
b.
informatie over het financieel crisisplan;
c.
informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
d.
het pensioenreglement; en
e.
de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.
3.
In het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een pensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad.
4.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 47. Verstrekken informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2.
De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
Artikel 48. Informatie tijdig en duidelijk 1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in de artikelen 21 en 38 tot en met 47, tijdig. De informatie, bedoeld in de artikelen 21, 38 tot en met 45, 46, eerste lid, onderdeel d, tweede tot en met vierde lid, en 47 verstrekt de pensioenuitvoerder in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen.
2.
De informatie over toeslagverlening, bedoeld in de artikelen 21 en 38 tot en met 45, wordt in ieder geval uitgedrukt in een kwalitatieve en beeldende maatstaf.
3.
De in het tweede lid bedoelde maatstaf houdt in ieder geval rekening met:
4.
a.
de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening, zoals deze uit de continuïteitsanalyse volgen en welke onderdeel zijn van de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld in artikel 95; en
b.
de te verwachten toeslagverlening in de pensioenovereenkomst afgezet tegen het minimale percentage van het gemiddelde prijsindexcijfer, bedoeld in artikel 144, eerste lid, onderdeel a.
Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van het tweede en derde lid.
Artikel 49. Informatie schriftelijk tenzij De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie schriftelijk, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
Artikel 50. Verstrekken informatie door pensioenuitvoerder 1.
De pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de informatie, bedoeld in de artikelen 38 tot en met 44, houden aan het laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.
2.
Indien dit adres onjuist blijkt te zijn, raadpleegt de pensioenuitvoerder de basisregistratie personen over het adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.
3.
Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
4.
Indien het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische verstrekking van informatie onjuist blijkt, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk.
Artikel 51. Pensioenregister 1.
Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken te raadplegen. Onder pensioenaanspraken in de zin van dit artikel wordt tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken door middel van het pensioenregister.
3.
De Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde tijdig zijn gegevens over verzekeringstijdvakken en daarop gebaseerde aanspraak op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet door middel van het pensioenregister.
4.
De gegevens die op grond van het tweede en derde lid worden verstrekt door middel van het pensioenregister worden in dat kader uitsluitend gebruikt voor het in het eerste lid omschreven doel.
5.
Een door Onze Minister aan te wijzen instelling ontwikkelt en beheert het pensioenregister en draagt zorg voor de tijdige verwerking van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, en het goed functioneren van het pensioenregister.
6.
De instelling, bedoeld in het vijfde lid, is bewerker in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het verwerken van de gegevens die door de pensioenuitvoerders en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, door middel van het pensioenregister worden verstrekt.
7.
De instelling, bedoeld in het vijfde lid, stelt in verband met haar rol als bewerker als bedoeld in het zesde lid een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het ontwikkelen en beheren van het pensioenregister. Dit reglement bevat in ieder geval regels over de gegevens die verstrekt worden, de wijze waarop deze gegevens verstrekt worden en de bekostiging en beveiliging van het pensioenregister.
8.
Het reglement alsmede elke wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
9.
Hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 7 van toepassing is bij het toezicht op de uitvoering van dit artikel door pensioenuitvoerders is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van dit artikel door de instelling, bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 52. Zorgplicht pensioenuitvoerder bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid 1.
Bij de uitvoering van een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 135.
2.
De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de gewezen deelnemer de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
3.
Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.
4.
De pensioenuitvoerder onderzoekt ten minste een keer per jaar of de beleggingen van de deelnemer of gewezen deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen deelnemer hierover.
5.
Afdeling 4.2.3 van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde premieovereenkomsten ingeval de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot dit artikel.
Artikel 53. Verstrekken uitkeringen (in andere lidstaten) De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in mindering kunnen worden gebracht.
Artikel 54. Uitvoeren vrijwillige voortzetting 1.
Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.
2.
In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.
Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien:
4.
a.
de deelnemer ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is; of
b.
de deelnemer na de beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer is.
De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.
§ 4.2. Behoud aanspraak Artikel 55. Behoud aanspraak op pensioen bij beëindiging deelneming 1.
Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken indien er sprake is van een uitkeringsovereenkomst of een kapitaalovereenkomst. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
2.
Bij een premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming de vaststelling van de pensioenaanspraken als volgt uitgevoerd: het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies wordt: a.
belegd tot de pensioendatum;
b.
aangewend voor de aankoop van een verzekerd kapitaal dat beschikbaar komt op de pensioendatum; of
c.
aangewend voor een verzekerde levenslange uitkering vanaf de pensioendatum, al dan niet in combinatie met een aanspraak op nabestaandenpensioen.
3.
Indien de opzet van de premieovereenkomst zodanig is dat de beschikbaar gestelde premie direct, en niet pas bij de beëindiging van de deelneming, wordt aangewend voor een uitkering of kapitaal, dan geldt het eerste lid.
4.
Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming aan een pensioenregeling naar een andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.
5.
Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen, waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 61. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland.
Artikel 56. Behoud aanspraak op partnerpensioen bij verlof Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
Artikel 57. Behoud aanspraak in geval van scheiding 1.
Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd.
2.
Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.
3.
Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.
4.
Het eerste, tweede en derde lid vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
5.
Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
6.
a.
de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b.
de vervreemding onherroepelijk is; en
c.
dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Indien na toepassing van het eerste of tweede lid de gewezen partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover dit in de betrokken pensioenregeling is bepaald.
Artikel 58. Gelijke behandeling bij toeslagen 1.
Indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen.
2.
Indien een recht op partnerpensioen van de partner van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenrechten: a.
ten behoeve van de partners van overleden gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;
b.
ten behoeve van de partners van overleden gewezen deelnemers;
c.
ten behoeve van de partners van overleden deelnemers; en
d.
van de gewezen partners met een bijzonder partnerpensioen;
in dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit een pensioenovereenkomst die gebaseerd is op dezelfde pensioenregeling als die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest. 3.
Indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate verhoogd.
4.
Indien een aanspraak op partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenaanspraken: a.
ten behoeve van de partner van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest;
b.
ten behoeve van de partner van een gewezen deelnemer; en
c.
van de gewezen partner van de gewezen deelnemer met een bijzonder partnerpensioen;
in dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit een pensioenovereenkomst die is gebaseerd op dezelfde pensioenregeling als die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest. 5.
Bij de verlening van toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen partners.
6.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gewezen deelnemer niet verstaan de werknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet privatisering FVP die recht heeft op een bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
Artikel 59. Geen verjaring ten gunste van de pensioenuitvoerder Een rechtsvordering tegen een pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.
§ 4.3. Beschikken over pensioen Artikel 60. Keuzerecht hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen 1.
2.
Indien een pensioenregeling op basis van een pensioenovereenkomst voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen, biedt de pensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2002, ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende wijzigingen van het ouderdomspensioen: a.
een hoger ouderdomspensioen;
b.
een eerder ingaand ouderdomspensioen; of
c.
een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner.
3.
Indien er in de pensioenovereenkomst geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht om te kiezen voor één van deze mogelijkheden.
4.
De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
5.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat partnerpensioen.
6.
Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid, is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen.
7.
Het vierde en vijfde lid zijn: a.
met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd;
b.
met betrekking tot premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
8.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
9.
In afwijking van het zevende lid kunnen het vierde en vijfde lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
10.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het vijfde lid.
Artikel 61. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen 1.
Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen in elk geval: a.
bij beëindiging van de deelneming; en
b.
met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;
waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. 2.
Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar
voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan. 3.
De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
4.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.
6.
De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
7.
Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien: a.
de pensioenovereenkomst niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en
b.
de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.
8.
In de pensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.
9.
Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag.
10.
Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis kan in de pensioenregeling worden bepaald dat het zevende lid, aanhef en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing is bij beëindiging van de deelneming. Het achtste en negende lid is van toepassing.
Artikel 62. Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil 1.
Indien de pensioenovereenkomst de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid biedt:
a.
in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen, bedoeld in de artikelen 60 en 61;
b.
de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen;
c.
de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren; of
d.
tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande onderdelen;
waarborgt de pensioenuitvoerder dat bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. 2.
Bij gebruikmaking van een in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.
3.
Het eerste lid is: a.
met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd;
b.
met betrekking tot premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
5.
In afwijking van het derde lid kan het eerste lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 63. Variatie hoogte pensioenuitkering 1.
De hoogte van een pensioen kan na ingang variëren mits: a.
de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering; en
b.
de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, kan de mate van variatie uiterlijk bij het bereiken van de 655/12-jarige leeftijd worden vastgesteld indien het pensioen is ingegaan vóór 1 januari 2016.
Artikel 64. Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht 1.
2.
Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij: a.
verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b.
vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid;
c.
verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d.
in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt; of
e.
in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt.
Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
Artikel 65. Afkoop 1.
Afkoop is slechts mogelijk in bij of krachtens de artikelen 66 tot en met 69 bedoelde situaties.
2.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
Artikel 66. Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming 1.
2.
De pensioenuitvoerder heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan € 400 [Red: per 1 januari 2015: € 462,88] per jaar, tenzij: a.
dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten; of
b.
de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart.
Indien de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar, heeft de pensioenuitvoerder het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden
af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 400 [Red: per 1 januari 2015: €462,88] per jaar. 3.
De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
4.
De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het tweede lid bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na de ingang van het pensioen en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
5.
De pensioenuitvoerder stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
6.
De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.
7.
De pensioenuitvoerder kan na de in het derde lid bedoelde termijn van 2 jaar en zes maanden afkopen indien: a.
de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het in het eerste lid bedoelde grensbedrag.
8.
Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari op basis van de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De wijziging wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister bekend gemaakt in de Staatscourant.
9.
De pensioenuitvoerder waarborgt met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2005 bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
10.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde, bedoeld in het zesde lid.
12.
Indien de pensioenuitvoerder door toepassing van dit artikel wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, en het moment waarop de pensioenuitvoerder wil afkopen ligt voor de datum voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de gewezen deelnemer het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum
waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De pensioenuitvoerder koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat. Artikel 62, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 3, onderdeel Da, 10 en 11, artikel IIIA (p. 5-6) Op 1 januari 2015 is het wettelijke keuzerecht met betrekking tot de afkoop van een klein pensioen in werking getreden (artikel 66, twaalfde lid, van de Pensioenwet, artikel 78, twaalfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 28, vierde en achtste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet). Het wettelijk keuzerecht is tot stand gekomen als gevolg van een amendement van de Tweede Kamer tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet SZW 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33 988, nr. 29). Het keuzerecht maakt het mogelijk om de ingangsdatum van een klein pensioen en de afkoop van een dergelijk pensioen uit te stellen tot de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop ouderdomspensioen op grond van de AOW ingaat. Door (de afkoop van) een klein pensioen uit te stellen, kunnen nadelige financiële consequenties voor deelnemers (samenloop met inkomensafhankelijke regelingen op het terrein van de sociale zekerheid en verschuldigdheid van AOWpremie) worden voorkomen. De nadelige financiële consequenties als gevolg van de samenloop van inkomensafhankelijke regelingen op het terrein van sociale zekerheid zullen voortaan worden voorkomen door aanpassing van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten, zoals aangekondigd in de brief van 13 februari 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 253). Voor het voorkomen van de verschuldigdheid van AOW-premie blijft het keuzerecht echter van belang. Er is nog wel een kleine aanpassing aan het wettelijk keuzerecht noodzakelijk. Het keuzerecht is in de huidige formulering alleen van toepassing op de situatie dat de reguliere pensioenleeftijd vóór de AOWgerechtigde leeftijd ligt. Er zijn echter ook pensioenregelingen waarin de reguliere pensioenleeftijd precies gelijk ligt met de AOW-gerechtigde leeftijd. Het wettelijk keuzerecht zou ook in die situatie voor deelnemers van toepassing moeten zijn. Daarom wordt in de onderhavige nota van wijziging voorgesteld om het betreffende artikel zo aan te passen dat het van toepassing is indien de reguliere pensioenleeftijd ligt «voor of op» de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de AOW ingaat.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) Hoofdstuk 7. Overig (p. 15-16) (...) Kan de Staatssecretaris toelichten hoe de uitbreiding van het keuzerecht afkoop strookt met het aangenomen amendement Vermeij c.s.39 en de uitspraak CRvB?40 Wat verandert er voor de deelnemer en wat verandert er voor het betrokken pensioenfonds? Naar de mening van de regering ligt de uitbreiding van het keuzerecht, zoals opgenomen in de nota van wijziging, in lijn met het amendement Vermeij c.s. Met het amendement is voor pensioenregelingen, waarin de reguliere pensioenleeftijd vóór de AOW-gerechtigde leeftijd ligt, geregeld dat een klein pensioen kan worden uitgesteld tot de maand volgend op de datum waarop een gewezen deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Daarmee worden nadelige financiële gevolgen, die zich kunnen voordoen als de afkoop van een klein pensioen plaatsvindt vóór de AOW-gerechtigde leeftijd, bij dergelijke regelingen voorkomen. Er zijn echter ook pensioenregelingen waarin de reguliere pensioenleeftijd precies gelijk ligt met de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij afkoop op de dag waarop de 39 40
Kamerstuknummer: 33 988, nr. 23 CRvB, 19 december 2014, ECLI:NL:CRvB:2014:4147
AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt kunnen zich dezelfde nadelige financiële gevolgen voordoen als bij afkoop vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. De regering is daarom van mening dat het wettelijk keuzerecht ook in die situatie voor deelnemers van toepassing zou moeten zijn. Een keuzerecht voor uitstel van het kleine pensioen is dus ook van belang voor de deelnemers van wie de pensioendatum precies gelijk ligt met de AOW-gerechtigde leeftijd. Zoals aangegeven in de toelichting bij de nota van wijziging, blijft het keuzerecht ook na de uitspraak van de CRvB en de aanpassing van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (zoals aangekondigd in de brief van 13 februari 2015, Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 253) van belang. De uitbreiding van het keuzerecht ligt daarom naar de mening van de regering ook in lijn met de genoemde uitspraak. Door middel van deze uitbreiding wordt voor deelnemers van wie de reguliere pensioenleeftijd precies gelijk ligt met de AOW-gerechtigde leeftijd, mogelijk gemaakt dat zij ook gebruik kunnen maken van het keuzerecht. Voor de betrokken pensioenfondsen betekent dit dat zij zullen moeten meewerken aan een verzoek van de deelnemer om uitstel van het kleine pensioen.
Artikel 67. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang 1.
De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.
2.
De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.
3.
De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien:
4.
a.
de nabestaande daarmee instemt; en
b.
indien de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag.
Artikel 66, zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 68. Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 1.
De pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.
2.
De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
3.
De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn afkopen indien:
4.
a.
de gewezen partner daarmee instemt; en
b.
indien de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag.
Artikel 66, zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 69. Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen 1.
De pensioenuitvoerder is bevoegd om over te gaan tot afkoop van het deel van de pensioenaanspraken: a.
dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen uitgaat boven de begrenzingen, bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, 18b, zevende lid, 18c, vijfde en zesde lid, en 18e, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, met inachtneming van de artikelen 18d, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, 38i, 38l en 38m van die wet; of
b.
dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de deelnemer of de gewezen deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn uitgaat boven de begrenzingen, bedoeld in onderdeel a.
2.
Een pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de gerechtigde tot een pensioen over te gaan tot afkoop van het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot een nettopensioen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.
Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de pensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.
De afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
5.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
6.
Voor zover het de toepassing van het eerste lid betreft heeft het vijfde lid betrekking op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2007 en voor zover het de toepassing van het tweede lid betreft heeft het vijfde lid betrekking op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat het vijfde lid tevens betrekking heeft op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007, respectievelijk 1 januari 2015.
7.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op pensioenaanspraken als bedoeld in de artikelen 38d, 38e en 38f van de Wet op de loonbelasting 1964.
8.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde.
Artikel 70. Begrip en reikwijdte waardeoverdracht 1.
Voor de toepassing van de artikelen 71 tot en met 92 wordt onder ontvangende pensioenuitvoerder mede verstaan: 1°.
een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; en
2°.
de Stichting Notarieel pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.
2.
Bij regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht heeft.
3.
Waardeoverdracht is slechts mogelijk in de in de artikelen 71 tot en met 92 bedoelde situaties.
4.
Voor de toepassing van de artikelen 71 tot en met 92 wordt onder een pensioenfonds dat optreedt als ontvangende pensioenuitvoerder mede verstaan een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of de Stichting Notarieel pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.
Artikel 71. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling 1.
De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien: a.
er sprake is van een individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel individuele beëindiging van de deelneming; en
b.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in de artikelen 72, 72a en 73 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.
De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in
de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder. 4.
De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.
5.
De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
6.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van nadere aan de waardeoverdracht te stellen voorwaarden en eisen, de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.
Artikel 71a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met afkoop De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien na de waardeoverdracht de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende wetgeving van een andere staat dan Nederland op de overgedragen pensioenaanspraken van toepassing is en de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht ruimer zijn dan op basis van deze wet.
Artikel 72. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met financiële positie pensioenuitvoerder of werkgever De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang: a.
de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij gezien de beleidsdekkingsgraad de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;
b.
de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is:
c.
1°.
waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is; of
2°.
die failliet is; of
de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden registeraccountant of accountant-administratieconsulent die aanvullende bijdragen niet toelaat.
Artikel 72a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met bijbetaling
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tijdelijke inperking van de in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht in verband met aanvullende bijdragen van de oude of de nieuwe werkgever.
2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 73. Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht in verband met datum De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot pensioenaanspraken ondergebracht bij: a.
een pensioenfonds, indien de deelneming is geëindigd vóór 8 juli 1994;
b.
een verzekeraar, indien de dienstbetrekking van de gewezen deelnemer is geëindigd vóór 8 juli 1994.
Artikel 74. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling 1.
Indien de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn, herleven de in artikel 71 bedoelde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder.
2.
Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
3.
Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 72 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
Artikel 75. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling 1.
Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat: a.
de deelnemer niet voldaan heeft aan een in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 71, zevende lid, opgenomen voorwaarde om binnen een termijn een opgave te vragen; of
b.
sprake is van de in artikel 73 bedoelde situatie;
is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste en vierde lid, genoemde voorwaarden.
2.
Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien: a.
wordt voldaan aan de in artikel 71, eerste lid, onderdeel b en tweede zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b.
de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en
c.
de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.
3.
Indien de financiering van de aanspraken van de gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is voltooid overeenkomstig artikel 55 kan de pensioenuitvoerder ondanks de lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en mits sprake is van de in artikel 72, onderdeel c, of de in artikel 73 bedoelde situatie.
4.
Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat sprake is van de in artikel 72a bedoelde situatie is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien: a.
voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste en vierde lid, genoemde voorwaarden; en
b.
de oude of nieuwe werkgever bereid is de aanvullende bijdragen te betalen.
Artikel 76. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met dezelfde werkgever 1.
De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien: a.
sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming bij een nieuwe of voortgezette dienstbetrekking bij dezelfde werkgever; en
b.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
tenzij de overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder niet identiek zijn en sprake is van de in artikel 72 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.
De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden
ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder. 4.
De overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
5.
Het vierde lid is: a.
met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn of worden opgebouwd;
b.
met betrekking tot premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn of worden opgebouwd.
6.
In afwijking van het vijfde lid kan het vierde lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
7.
De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
8.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.
Artikel 77. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn herleeft de plicht tot waardeoverdracht overeenkomstig artikel 74.
Artikel 78. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever 1.
Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel 76, derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave te vragen, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 76, eerste en vierde lid, opgenomen voorwaarden.
2.
Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:
a.
wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid, onderdeel b en tweede zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b.
de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan niet identiek zijn hetgeen zij schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en
c.
de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.
Artikel 78a. Bevoegdheid waardeoverdracht op verzoek van gewezen deelnemer bij andere pensioenregeling gewezen werkgever De pensioenuitvoerder is bevoegd om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien: a.
sprake is van een nieuwe pensioenregeling bij de gewezen werkgever;
b.
de nieuwe pensioenregeling in de mogelijkheid voorziet voor gewezen deelnemers van de oude pensioenregeling van de gewezen werkgever om waarde over te dragen; en
c.
wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, en vierde lid, genoemde voorwaarden.
Artikel 79. Plicht tot waardeaanwending bij keuzerecht of keuzemogelijkheid 1.
De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 60 en 61 of de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 62.
2.
De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer of gewezen deelnemer.
Artikel 80. Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor pensioenfondsen bij bereiken pensioendatum op grond van de pensioenovereenkomst 1.
Een pensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien: a.
de pensioenovereenkomst hierin voorziet;
b.
de overdrachtswaarde zodanig door het overdragende pensioenfonds wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c.
indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
Het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
3.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid, onderdeel b, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
4.
In afwijking van het tweede lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
5.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.
Artikel 81. Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken pensioendatum 1.
De verzekeraar is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien: a.
de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
b.
indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
Het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
3.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid, onderdeel a, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
4.
In afwijking van het tweede lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
5.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.
Artikel 81a. Verplichting tot waardeoverdracht voor premiepensioeninstellingen op datum van omzetting in pensioenuitkering dan wel bereiken pensioendatum 1.
De premiepensioeninstelling is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde op de datum van omzetting van de aanspraken in een pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een door de premiepensioeninstelling aan te wijzen verzekeraar.
2.
In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioenuitvoerder die door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde is aangewezen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: a.
indien de door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde aangewezen pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde al pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds; en
b.
de ontvangende pensioenuitvoerder hanteert dezelfde methode als de premiepensioeninstelling om aan het vereiste van gelijke behandeling van mannen en vrouwen te voldoen.
Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 3.
De overdrachtswaarde wordt door de premiepensioeninstelling zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
4.
Het derde lid is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
5.
Voor zover het pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het derde lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
6.
In afwijking van het vierde lid kunnen de in het derde lid opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
7.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.
Artikel 81b. Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor tussentijdse omzetting in pensioenuitkering 1.
Onverminderd de artikelen 80, 81 en 81a is de pensioenuitvoerder bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst op de datum van omzetting van de aanspraken in een pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien: a.
de pensioenovereenkomst hierin voorziet;
b.
de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c.
indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds aanspraken heeft jegens dit pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
Artikel 80, tweede tot en met zesde lid, en artikel 81a, tweede lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 82. Overdracht pensioenkapitaal op pensioendatum 1.
2.
In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over: a.
aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;
b.
aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.
De overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de schade die de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over te dragen pensioenkapitaal.
Artikel 83. Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek werkgever
1.
2.
3.
4.
De pensioenuitvoerder is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien: a.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b.
de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder; of;
c.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten.; of
d.
de waardeoverdracht ertoe strekt de waarde onder te brengen in een andere collectiviteitkring bij hetzelfde algemeen pensioenfonds.
Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a.
de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b.
de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c.
het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.
Het tweede lid, onderdeel b, is met betrekking tot: a.
uitkeringsovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd;
b.
premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing zijn.
5.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
6.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde en over collectieve waardeoverdracht in de situatie dat de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 9) (…) Verder zullen voor het overbrengen van pensioenvermogens behorend bij al bestaande collectiviteitkringen waarvoor uitvoering wordt gezocht in het algemeen pensioenfonds de waarborgen gelden die volgen uit de bepalingen voor collectieve waardeoverdrachten. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.4 Omzetting bestaand pensioenfonds naar een algemeen pensioenfonds en consolidatie (p. 27) DNB ziet graag een wettelijke basis om een bestaand fonds, bij verkrijging van een vergunning van DNB voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, deze verandering uit te voeren, zonder aparte (externe) waardeoverdracht en zonder de oorspronkelijke instelling te hoeven liquideren. De regering wijst er op dat in het wetsvoorstel expliciet is geregeld dat indien een pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt er sprake is van collectieve waardeoverdracht. Dit ter bescherming van de belangen van de deelnemers.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 8) (…) De leden van de VVD-fractie vragen of er op dit moment verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zijn die aan de hand van de «kwetsbaarheidsindicatoren» van DNB over hun toekomstbestendigheid zouden moeten nadenken. Deze leden vragen welke opties verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen hebben als zij onvoldoende toekomstbestendig zouden zijn.
Er zijn op dit moment ook verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die naar aanleiding van de kwetsbaarheidsindicatoren over hun toekomstbestendigheid nadenken. Indien zij tot de conclusie komen dat zij onvoldoende toekomstbestendig zijn, bestaat de mogelijkheid om samen te gaan met een ander verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Dit kan door middel van fusie of collectieve waardeoverdracht gevolgd door liquidatie gerealiseerd worden. In de praktijk komt dit erop neer dat het ene verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds afziet van haar verplichtstelling, terwijl het andere verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds de verplichtstelling uitbreidt. De evenwichtige belangenbehartiging speelt daarbij een belangrijke rol. Benadeling van een groep deelnemers (bijvoorbeeld door een niet overbrugd verschil in financiële positie tussen beide fondsen) is daarbij niet toegestaan. (…) 3.9 Waardeoverdracht (p. 26-28) De leden van de fracties van de VVD, D66, PVV en 50PLUS vragen om nader toe te lichten hoe het onderbrengen van een pensioenregeling van een pensioenfonds bij een algemeen pensioenfonds wordt gezien in het kader van collectieve waardeoverdracht en mogelijke bezwaarrechten. In de artikelen 83 en 84 van de Pensioenwet is collectieve waardeoverdracht geregeld. Van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet is sprake indien op verzoek van de werkgever overdracht plaatsvindt naar een andere pensioenuitvoerder of als de waarde voor andere pensioensoorten wordt aangewend bij dezelfde pensioenuitvoerder. Ook uitruil binnen een pensioenregeling en overdracht van de ene naar de andere pensioenregeling ondergebracht bij dezelfde pensioenuitvoerder valt onder het begrip waardeoverdracht. Collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever is mogelijk indien: − de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een andere pensioenuitvoerder; − de werkgever wordt overgenomen; − sprake is van een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst met alle of een deel van de werknemers. Bij collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 geldt een individuele bezwaarmogelijkheid voor de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of andere aanspraakgerechtigden. Indien een deelnemer bezwaar maakt tegen de collectieve waardeoverdracht, dan heeft dit tot gevolg dat zijn individuele aanspraken of rechten niet kunnen worden overgedragen. De collectieve waardeoverdracht op zich wordt niet geblokkeerd. (…) In het wetsvoorstel was in het overgangsrecht oorspronkelijk geregeld dat indien een andere pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 83 van Pensioenwet. Bij omvorming van een pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds is echter sprake van een situatie waarbij de kenmerken van een liquidatie van een huidige pensioenuitvoerder dichter benaderd worden. Bij een omvorming zal de inhoud van de pensioenovereenkomst immers ongewijzigd overgaan naar het algemeen pensioenfonds en is het voor de deelnemer niet mogelijk om achter te blijven bij de bestaande pensioenuitvoerder omdat die wordt omgevormd. Deze kenmerken rechtvaardigen een toepassing van artikel 84 van de Pensioenwet. In de bijgevoegde nota van wijziging is dit opgenomen. Een dergelijke omvorming van een pensioenuitvoerder in een algemeen pensioenfonds is slechts denkbaar indien er sprake is van een reeds bestaand pensioenfonds. Het ligt niet voor de hand dat bijvoorbeeld een verzekeraar zich besluit om te vormen tot een algemeen pensioenfonds, omdat het verzekeringsbedrijf een breder werkveld kent dan het terrein van uitsluitend (individuele en collectieve) levensverzekeringen en vermogensopbouw producten. Het is echter wel denkbaar dat een werkgever die zijn pensioenregeling nu heeft ondergebracht bij een PPI de overstap naar een algemeen pensioenfonds zou willen maken. Hoewel deze regeling in principe ongewijzigd kan worden overgezet naar het
algemeen pensioenfonds, zal in die situatie artikel 83 van de Pensioenwet van toepassing zijn. Er is immers geen sprake van een liquidatie van de huidige pensioenuitvoerder en dus kan de deelnemer daar achterblijven. Hoewel vanuit het oogpunt van een gelijk speelveld artikel 84 van toepassing zou kunnen worden verklaard in dergelijke situaties, rechtvaardigen de voornoemde verschillen het laten voortbestaan van de huidige situatie waarbij artikel 84 enkel van toepassing is op situaties waarin (de facto) sprake is van omvorming van een pensioenuitvoerder. De leden van de fracties van de PvdA, ChristenUnie en 50PLUS vragen welke voorwaarden en regels gelden voor het samenvoegen van collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds. De leden van de fracties van ChristenUnie en 50PLUS vragen welke rol de DNB hierbij heeft en in het geval van waardeoverdracht binnen een collectiviteitkring. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring op verzoek van de werkgever binnen een algemeen pensioenfonds is daarvan sprake. Bij een beëindiging van de collectiviteitkring en dientengevolge overdracht naar een andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds zal sprake zijn van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet. In de bijgevoegde nota van wijziging wordt dit geregeld. DNB zal vooraf geïnformeerd moeten worden bij een voorgenomen waardeoverdracht en kan een verbod tot waardeoverdracht opleggen. Binnen een collectiviteitkring kan alleen sprake zijn van een waardeoverdracht indien de pensioenovereenkomst wijzigt. De leden van de fracties van de VVD en PvdA vragen om een nadere duiding over het toetreden tot een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds indien er sprake is van een dekkingstekort en de regels rondom collectieve waardeoverdracht. De huidige richtlijn is dat bij een dekkingstekort bij één van de fondsen DNB in principe een verbod oplegt. Als een fonds met een dekkingstekort in een eigen collectiviteitkring tot een algemeen pensioenfonds toetreedt, kan van deze lijn worden afgeweken omdat de risico’s voor de deelnemers hierdoor (naar verwachting) niet veranderen. Als een fonds met een dekkingstekort in een bestaande collectiviteitkring komt, waar een (flink) hogere dekkingsgraad aanwezig is, zou een overdracht tot onmiddellijke kortingen moeten leiden voor de nieuwe toetreders. Immers, de vier randvoorwaarden van DNB41 bepalen dat ook de «zittende» deelnemers geen nadeel mogen ondervinden. De vraag is dan of een fonds een dergelijke korting wel kan rechtvaardigen en onderbouwen bij de overdracht, of dat een dergelijke korting zou kunnen worden voorkomen door andere opties te inventariseren en bijvoorbeeld verplichtingen en waarden bij een verzekeraar onder te brengen. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds op verzoek van de werkgever is daarvan sprake. De leden van de PVV-fractie vragen hoe het toezicht in z’n werk gaat, op de verschillende regelingen binnen een algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld op het punt van evenwichtige belangenbehartiging. Deze leden vragen eveneens hoe het fondsbestuur in haar toezicht op meerdere regelingen binnen een algemeen pensioenfonds goed het overzicht over de meerdere regelingen houden.
41
http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-228854.jsp.
Omdat in een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd zal in het bestuur een onderscheid moeten worden gemaakt tussen het toezicht op het handelen van het bestuur in verband met de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling) enerzijds en zeggenschap over beslissingen van het bestuur die de verschillende pensioenvermogens betreffen (het niveau van de collectiviteitkring) anderzijds. Voor het bestuur van elk pensioenfonds, en dus ook voor het bestuur van het algemeen pensioenfonds, geldt de eis van evenwichtige belangenbehartiging. Daarnaast dient de interne governance structuur adequaat te worden ingericht en navenant te functioneren. DNB zal hierop toezien. Een extra waarborg daartoe biedt de (mede)zeggenschap van belanghebbenden van de verschillende collectiviteitkringen. Juist de contacten met de belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bieden het bestuur van het algemeen pensioenfonds waardevolle informatie en inzicht in de collectiviteitkringen.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 3, onderdeel Db en Dc en 9, onder 1, vierde en vijfde lid (p. 6) Voorgesteld wordt te regelen dat bij overdracht tussen collectiviteitkringen in een algemeen pensioenfonds en bij beëindiging van een collectiviteitkring in een algemeen pensioenfonds sprake is van collectieve waardeoverdracht in de zin van artikel 83 of artikel 84 Pensioenwet. Van een collectieve waardeoverdracht in de zin van artikel 83 is sprake indien op verzoek van de werkgever de waarde wordt overgedragen naar een andere collectiviteitkring binnen hetzelfde algemeen pensioenfonds. Bij externe collectieve waardeoverdracht naar een ander algemeen pensioenfonds of een andere pensioenuitvoerder is artikel 83 al van toepassing. Ook wordt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen uitgebreid met de mogelijkheid om regels te stellen voor collectieve waardeoverdracht in de situatie dat bij een gesloten regeling de werkgever ontbreekt. Indien in de praktijk in die situatie behoefte zou blijken te bestaan aan collectieve waardeoverdracht zonder dat sprake is van beëindiging van de collectiviteitkring (dan is artikel 84 van toepassing) kunnen hiervoor regels worden gesteld. Van een collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 84 is sprake indien een collectiviteitkring wordt beëindigd en de waarde wordt overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring binnen hetzelfde algemeen pensioenfonds. (...) Onderdeel 8 en 9, onder 2 (p. 7) In het overgangsrecht is opgenomen dat bij omvorming van een pensioenuitvoerder tot een algemeen pensioenfonds sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet, derhalve een collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Bij nader inzien is de situatie van omvorming echter meer te vergelijken met een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet, derhalve waardeoverdracht na liquidatie van de pensioenuitvoerder met name omdat er in de situatie van omvorming geen «oude uitvoerder» achterblijft. Artikel 220a van de Pensioenwet en artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden in die zin aangepast.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.4 Waardeoverdracht (p. 7-8) De regering geeft aan dat ar. 84 (ipv art. 83) van de Pensioenwet van toepassing is bij omvorming naar een algemeen pensioenfonds. Is er in deze situatie collectief bezwaarrecht mogelijk? En zo ja, hoe ziet dat eruit? Kan de regering ook de overige verschillen aangeven tussen waardeoverdracht als bedoeld in art. 83 of als in art. 84?
Artikel 83 van de Pensioenwet heeft betrekking op de bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Artikel 84 van de Pensioenwet heeft betrekking op de verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenuitvoerder. Een groot verschil tussen beide situaties is dat in de situatie als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar hebben gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd. In de situatie als bedoeld in artikel 84 geldt dit «individuele» bezwaarrecht niet. De collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 84 van de Pensioenwet vindt plaats bij liquidatie van de overdragende pensioenuitvoerder. Het betreft een besluit van de pensioenuitvoerder. Het is voor de deelnemer niet mogelijk om achter te blijven bij de pensioenuitvoerder omdat die geliquideerd wordt. Wanneer er een dekkingstekort is en een fonds naar een bestaande collectiviteitkring gaat, zou dit tot onmiddellijke korting moeten leiden. De leden van de VVD vragen of dit perverse prikkels kan opleveren bijvoorbeeld in de situatie zou moeten bijbetalen (bij een dekkingstekort), maar dit nu kan voorkomen door te besluiten naar een nieuwe (bestaande) collectiviteitkring over te gaan? Uit bovenstaande meent de regering te mogen opmaken dat de VVD-leden stellen dat een sponsor een ter herstel van de financiële positie noodzakelijke bijstorting in het pensioenfonds zou kunnen voorkomen door te besluiten de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken middels collectieve waardeoverdracht onder te brengen in een bij een algemeen pensioenfonds nieuw te vormen collectiviteitkring en dat hiermee een perverse prikkel zou bestaan voor een dergelijke keuze. Allereerst is het niet de sponsor die het besluit neemt over een collectieve waardeoverdracht maar het bestuur van het pensioenfonds waarin de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken zijn ondergebracht. Daarnaast gelden voor collectieve waardeoverdrachten naar een algemeen pensioenfonds ten aanzien van de reeds opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken geen andere regels dan voor een collectieve waardeoverdracht naar een ander type pensioenfonds. Zo moet bij een collectieve waardeoverdracht altijd aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen worden voldaan. Als het een collectieve waardeoverdracht betreft naar een bestaande collectiviteitkring die geen reservetekort heeft, dan moet het aansluitende fonds eerst zijn financiële positie op peil brengen. Dan kan de bestaande sponsorverplichting – mits sluitend in de uitvoeringsovereenkomst met het fondsbestuur vastgelegd – tot een extra bijstorting leiden. Het fondsbestuur moet de sponsor daaraan houden. Een aparte nieuwe collectiviteitkring binnen het algemeen pensioenfonds kan in principe met voortzetting van het bestaande reservetekort gevormd worden, waardoor de bijstortverplichting van de sponsor niet hoeft te worden ingeroepen. Wel zal DNB het fondsbestuur erop aanspreken of dit (vanuit prudentieel oogpunt) nu de meest passende route is in het belang van de deelnemers. In het continuïteitsperspectief van dit collectief treedt immers geen wezenlijke verbetering op. Derhalve zal een sponsor niet gemakkelijk onder een bijstortingsverplichting uit kunnen komen door een overgang naar een algemeen pensioenfonds. (...) 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p.10) (...) Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen verandering in de mogelijkheden voor pensioenfondsen om te fuseren. Evenmin voorziet het wetsvoorstel in regels die het kunnen blijven bestaan of de samenwerking van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen beïnvloeden. Wel kan de introductie van het algemeen pensioenfonds effect hebben op verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen omdat het sociale partners een extra keuzemogelijkheid biedt voor onderbrenging van hun pensioenregeling. Bij een fusie tussen
pensioenfondsen zullen de dekkingsgraden van de betreffende pensioenfondsen met elkaar vergeleken moeten worden. Indien er sprake is van een fusie van twee pensioenfondsen kan een (groot) verschil in dekkingsgraden een obstakel vormen voor een fusie aangezien er na de fusie sprake zal zijn van een financieel geheel. Dat kan er toe leiden dat binnen een pensioenfonds aanzienlijk verschillen bestaan tussen verschillende groepen (voormalige) deelnemers. De regering kan zich voorstellen dat dit voor sommige sociale partners een obstakel vormt.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 26, 28] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Klein heeft nog een andere vraag gesteld. Hij heeft gezegd: deelnemers kunnen switchen, maar hoe gaat dat dan precies binnen die collectiviteitskringen? Dit gaat altijd over werkgevers; als iemand een nieuwe werkgever krijgt, dan valt hij natuurlijk ook onder een andere pensioenregeling. Als de pensioenregeling van de nieuwe werkgever onder dat apf valt maar in een andere collectiviteitskring zit, dan zijn er precies dezelfde punten van aandacht als wanneer iemand van fonds naar fonds gaat. Het punt van aandacht van de waardeoverdracht speelt ook dan een rol. Dat is op zich helemaal niet anders dan anders. (...) De heer Omtzigt (CDA) (p. 28): Er staat nog een aantal vragen open, maar ik zal me tot twee vragen beperken. Ik zou graag later informatie willen hebben wat het voor deelnemers en Kamerleden betekent als een pensioenregeling naar België verhuist. Wat zijn dan de instemmingrechten? Mag je nog standaard waardeoverdracht plegen? Staat de Nederlandse of de Belgische overheid garant onder het arrest-Hogan c.s.? Worden mensen daar goed over voorgelicht? Het zou me een motie besparen als de staatssecretaris kan toezeggen dat ze dat in het najaar een keer bericht. Want er lijken nogal wat fondsen te willen verhuizen. (...) Staatssecretaris Klijnsma: Daar ga ik even nog op puzzelen. De eerste vraag van de heer Omtzigt om in het najaar op het Hoganarrest terug te komen, kan ik beantwoorden met "volgaarne". De heer Omtzigt (CDA): Dank voor deze toezegging en dat is dan inclusief alle subvragen die ik heb gesteld. Ik zie het in het najaar in de brief terug.
Artikel 84. Verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van de pensioenuitvoerder 1.
De pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde pensioenuitvoerder. Het algemeen pensioenfonds is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring bij beëindiging van een collectiviteitkring.
2.
In geval van een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende voorwaarden:
3.
a.
het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd;
b.
de overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn, waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
Het tweede lid, onderdeel b, is met betrekking tot: a.
uitkeringsovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd;
b.
premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.
Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing zijn.
5.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
6.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 9) (…) Verder zullen voor het overbrengen van pensioenvermogens behorend bij al bestaande collectiviteitkringen waarvoor uitvoering wordt gezocht in het algemeen pensioenfonds de waarborgen gelden die volgen uit de bepalingen voor collectieve waardeoverdrachten. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…)
8.4 Omzetting bestaand pensioenfonds naar een algemeen pensioenfonds en consolidatie (p. 27) DNB ziet graag een wettelijke basis om een bestaand fonds, bij verkrijging van een vergunning van DNB voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, deze verandering uit te voeren, zonder aparte (externe) waardeoverdracht en zonder de oorspronkelijke instelling te hoeven liquideren. De regering wijst er op dat in het wetsvoorstel expliciet is geregeld dat indien een pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt er sprake is van collectieve waardeoverdracht. Dit ter bescherming van de belangen van de deelnemers.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.9 Waardeoverdracht (p. 26-28) De leden van de fracties van de VVD, D66, PVV en 50PLUS vragen om nader toe te lichten hoe het onderbrengen van een pensioenregeling van een pensioenfonds bij een algemeen pensioenfonds wordt gezien in het kader van collectieve waardeoverdracht en mogelijke bezwaarrechten. In de artikelen 83 en 84 van de Pensioenwet is collectieve waardeoverdracht geregeld. Van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet is sprake indien op verzoek van de werkgever overdracht plaatsvindt naar een andere pensioenuitvoerder of als de waarde voor andere pensioensoorten wordt aangewend bij dezelfde pensioenuitvoerder. Ook uitruil binnen een pensioenregeling en overdracht van de ene naar de andere pensioenregeling ondergebracht bij dezelfde pensioenuitvoerder valt onder het begrip waardeoverdracht. Collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever is mogelijk indien: − de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een andere pensioenuitvoerder; − de werkgever wordt overgenomen; − sprake is van een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst met alle of een deel van de werknemers. (…) De collectieve waardeoverdracht op zich wordt niet geblokkeerd. De collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 84 van de Pensioenwet vindt plaats bij liquidatie van de overdragende pensioenuitvoerder. Hiervan zal sprake zijn bij opheffing van het eigen pensioenfonds. In het wetsvoorstel was in het overgangsrecht oorspronkelijk geregeld dat indien een andere pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 83 van Pensioenwet. Bij omvorming van een pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds is echter sprake van een situatie waarbij de kenmerken van een liquidatie van een huidige pensioenuitvoerder dichter benaderd worden. Bij een omvorming zal de inhoud van de pensioenovereenkomst immers ongewijzigd overgaan naar het algemeen pensioenfonds en is het voor de deelnemer niet mogelijk om achter te blijven bij de bestaande pensioenuitvoerder omdat die wordt omgevormd. Deze kenmerken rechtvaardigen een toepassing van artikel 84 van de Pensioenwet. In de bijgevoegde nota van wijziging is dit opgenomen. Een dergelijke omvorming van een pensioenuitvoerder in een algemeen pensioenfonds is slechts denkbaar indien er sprake is van een reeds bestaand pensioenfonds. Het ligt niet voor de hand dat bijvoorbeeld een verzekeraar zich besluit om te vormen tot een algemeen pensioenfonds, omdat het verzekeringsbedrijf een breder werkveld kent dan het terrein van uitsluitend (individuele en collectieve) levensverzekeringen en vermogensopbouw producten. Het is echter wel denkbaar dat een werkgever die zijn pensioenregeling nu heeft ondergebracht bij een PPI de overstap naar een algemeen pensioenfonds
zou willen maken. Hoewel deze regeling in principe ongewijzigd kan worden overgezet naar het algemeen pensioenfonds, zal in die situatie artikel 83 van de Pensioenwet van toepassing zijn. Er is immers geen sprake van een liquidatie van de huidige pensioenuitvoerder en dus kan de deelnemer daar achterblijven. Hoewel vanuit het oogpunt van een gelijk speelveld artikel 84 van toepassing zou kunnen worden verklaard in dergelijke situaties, rechtvaardigen de voornoemde verschillen het laten voortbestaan van de huidige situatie waarbij artikel 84 enkel van toepassing is op situaties waarin (de facto) sprake is van omvorming van een pensioenuitvoerder. De leden van de fracties van de PvdA, ChristenUnie en 50PLUS vragen welke voorwaarden en regels gelden voor het samenvoegen van collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds. De leden van de fracties van ChristenUnie en 50PLUS vragen welke rol de DNB hierbij heeft en in het geval van waardeoverdracht binnen een collectiviteitkring. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring op verzoek van de werkgever binnen een algemeen pensioenfonds is daarvan sprake. Bij een beëindiging van de collectiviteitkring en dientengevolge overdracht naar een andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds zal sprake zijn van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet. In de bijgevoegde nota van wijziging wordt dit geregeld. DNB zal vooraf geïnformeerd moeten worden bij een voorgenomen waardeoverdracht en kan een verbod tot waardeoverdracht opleggen. Binnen een collectiviteitkring kan alleen sprake zijn van een waardeoverdracht indien de pensioenovereenkomst wijzigt. De leden van de fracties van de VVD en PvdA vragen om een nadere duiding over het toetreden tot een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds indien er sprake is van een dekkingstekort en de regels rondom collectieve waardeoverdracht. De huidige richtlijn is dat bij een dekkingstekort bij één van de fondsen DNB in principe een verbod oplegt. Als een fonds met een dekkingstekort in een eigen collectiviteitkring tot een algemeen pensioenfonds toetreedt, kan van deze lijn worden afgeweken omdat de risico’s voor de deelnemers hierdoor (naar verwachting) niet veranderen. Als een fonds met een dekkingstekort in een bestaande collectiviteitkring komt, waar een (flink) hogere dekkingsgraad aanwezig is, zou een overdracht tot onmiddellijke kortingen moeten leiden voor de nieuwe toetreders. Immers, de vier randvoorwaarden van DNB42 bepalen dat ook de «zittende» deelnemers geen nadeel mogen ondervinden. De vraag is dan of een fonds een dergelijke korting wel kan rechtvaardigen en onderbouwen bij de overdracht, of dat een dergelijke korting zou kunnen worden voorkomen door andere opties te inventariseren en bijvoorbeeld verplichtingen en waarden bij een verzekeraar onder te brengen. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds op verzoek van de werkgever is daarvan sprake. De leden van de PVV-fractie vragen hoe het toezicht in z’n werk gaat, op de verschillende regelingen binnen een algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld op het punt van evenwichtige belangenbehartiging. Deze leden vragen eveneens hoe het fondsbestuur in haar toezicht op meerdere regelingen binnen een algemeen pensioenfonds goed het overzicht over de meerdere regelingen houden.
42
http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-228854.jsp.
Omdat in een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd zal in het bestuur een onderscheid moeten worden gemaakt tussen het toezicht op het handelen van het bestuur in verband met de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling) enerzijds en zeggenschap over beslissingen van het bestuur die de verschillende pensioenvermogens betreffen (het niveau van de collectiviteitkring) anderzijds. Voor het bestuur van elk pensioenfonds, en dus ook voor het bestuur van het algemeen pensioenfonds, geldt de eis van evenwichtige belangenbehartiging. Daarnaast dient de interne governance structuur adequaat te worden ingericht en navenant te functioneren. DNB zal hierop toezien. Een extra waarborg daartoe biedt de (mede)zeggenschap van belanghebbenden van de verschillende collectiviteitkringen. Juist de contacten met de belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bieden het bestuur van het algemeen pensioenfonds waardevolle informatie en inzicht in de collectiviteitkringen.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 3, onderdeel Db en Dc en 9, onder 1, vierde en vijfde lid (p. 6) Voorgesteld wordt te regelen dat bij overdracht tussen collectiviteitkringen in een algemeen pensioenfonds en bij beëindiging van een collectiviteitkring in een algemeen pensioenfonds sprake is van collectieve waardeoverdracht in de zin van artikel 83 of artikel 84 Pensioenwet. Van een collectieve waardeoverdracht in de zin van artikel 83 is sprake indien op verzoek van de werkgever de waarde wordt overgedragen naar een andere collectiviteitkring binnen hetzelfde algemeen pensioenfonds. Bij externe collectieve waardeoverdracht naar een ander algemeen pensioenfonds of een andere pensioenuitvoerder is artikel 83 al van toepassing. Ook wordt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen uitgebreid met de mogelijkheid om regels te stellen voor collectieve waardeoverdracht in de situatie dat bij een gesloten regeling de werkgever ontbreekt. Indien in de praktijk in die situatie behoefte zou blijken te bestaan aan collectieve waardeoverdracht zonder dat sprake is van beëindiging van de collectiviteitkring (dan is artikel 84 van toepassing) kunnen hiervoor regels worden gesteld. Van een collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 84 is sprake indien een collectiviteitkring wordt beëindigd en de waarde wordt overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring binnen hetzelfde algemeen pensioenfonds. (...) Onderdeel 8 en 9, onder 2 (p. 7) In het overgangsrecht is opgenomen dat bij omvorming van een pensioenuitvoerder tot een algemeen pensioenfonds sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet, derhalve een collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Bij nader inzien is de situatie van omvorming echter meer te vergelijken met een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet, derhalve waardeoverdracht na liquidatie van de pensioenuitvoerder met name omdat er in de situatie van omvorming geen «oude uitvoerder» achterblijft. Artikel 220a van de Pensioenwet en artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden in die zin aangepast.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.4 Waardeoverdracht (p. 7-8) De regering geeft aan dat ar. 84 (ipv art. 83) van de Pensioenwet van toepassing is bij omvorming naar een algemeen pensioenfonds. Is er in deze situatie collectief bezwaarrecht mogelijk? En zo ja, hoe ziet dat eruit? Kan de regering ook de overige verschillen aangeven tussen waardeoverdracht als bedoeld in art. 83 of als in art. 84?
Artikel 83 van de Pensioenwet heeft betrekking op de bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Artikel 84 van de Pensioenwet heeft betrekking op de verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenuitvoerder. Een groot verschil tussen beide situaties is dat in de situatie als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar hebben gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd. In de situatie als bedoeld in artikel 84 geldt dit «individuele» bezwaarrecht niet. De collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 84 van de Pensioenwet vindt plaats bij liquidatie van de overdragende pensioenuitvoerder. Het betreft een besluit van de pensioenuitvoerder. Het is voor de deelnemer niet mogelijk om achter te blijven bij de pensioenuitvoerder omdat die geliquideerd wordt. Wanneer er een dekkingstekort is en een fonds naar een bestaande collectiviteitkring gaat, zou dit tot onmiddellijke korting moeten leiden. De leden van de VVD vragen of dit perverse prikkels kan opleveren bijvoorbeeld in de situatie zou moeten bijbetalen (bij een dekkingstekort), maar dit nu kan voorkomen door te besluiten naar een nieuwe (bestaande) collectiviteitkring over te gaan? Uit bovenstaande meent de regering te mogen opmaken dat de VVD-leden stellen dat een sponsor een ter herstel van de financiële positie noodzakelijke bijstorting in het pensioenfonds zou kunnen voorkomen door te besluiten de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken middels collectieve waardeoverdracht onder te brengen in een bij een algemeen pensioenfonds nieuw te vormen collectiviteitkring en dat hiermee een perverse prikkel zou bestaan voor een dergelijke keuze. Allereerst is het niet de sponsor die het besluit neemt over een collectieve waardeoverdracht maar het bestuur van het pensioenfonds waarin de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken zijn ondergebracht. Daarnaast gelden voor collectieve waardeoverdrachten naar een algemeen pensioenfonds ten aanzien van de reeds opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken geen andere regels dan voor een collectieve waardeoverdracht naar een ander type pensioenfonds. Zo moet bij een collectieve waardeoverdracht altijd aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen worden voldaan. Als het een collectieve waardeoverdracht betreft naar een bestaande collectiviteitkring die geen reservetekort heeft, dan moet het aansluitende fonds eerst zijn financiële positie op peil brengen. Dan kan de bestaande sponsorverplichting – mits sluitend in de uitvoeringsovereenkomst met het fondsbestuur vastgelegd – tot een extra bijstorting leiden. Het fondsbestuur moet de sponsor daaraan houden. Een aparte nieuwe collectiviteitkring binnen het algemeen pensioenfonds kan in principe met voortzetting van het bestaande reservetekort gevormd worden, waardoor de bijstortverplichting van de sponsor niet hoeft te worden ingeroepen. Wel zal DNB het fondsbestuur erop aanspreken of dit (vanuit prudentieel oogpunt) nu de meest passende route is in het belang van de deelnemers. In het continuïteitsperspectief van dit collectief treedt immers geen wezenlijke verbetering op. Derhalve zal een sponsor niet gemakkelijk onder een bijstortingsverplichting uit kunnen komen door een overgang naar een algemeen pensioenfonds.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 27] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Omtzigt vroeg ook waarom bij omvorming van een pensioenfonds artikel 84 van toepassing is. Een omvorming van een pensioenfonds tot een apf komt in haar kenmerken en effecten het meest overeen met een collectieve waardeoverdracht als gevolg van de liquidatie van een pensioenuitvoerder. Bij een omvorming zal de inhoud van een pensioenovereenkomst ongewijzigd overgaan naar het algemeen pensioenfonds. Het is voor de deelnemer dan niet mogelijk om achter te blijven bij de
bestaande pensioenuitvoerder aangezien die wordt omgevormd. Deze kenmerken rechtvaardigen een toepassing van artikel 84 van de Pensioenwet. (...) De heer Omtzigt (CDA): Ik kom nog even terug op dat laatste punt. Ik vroeg de staatssecretaris om iets uitgebreider in te gaan op de medezeggenschaps- en zeggenschapsrechten die er zijn op het moment dat er een voorstel wordt gedaan om van het ene naar het andere apf over te stappen. Wat betekent het voor de medezeggenschapsrechten van de deelnemers, actief, slapend en gepensioneerd, in de pensioenregeling dat er gekozen is voor het liquidatierecht en niet voor het gewone overgangsrecht? Staatssecretaris Klijnsma: Dat is een keuze. Er is natuurlijk sprake van een collectieve waardeoverdracht. De vraag die zich dan aandient, is: welk artikel uit de pensioenwetgeving geldt ten aanzien van collectieve waardeoverdracht? Dan ligt dit artikel gewoon het meest voor de hand. De heer Omtzigt (CDA): Dat is nog niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Het gaat vooral om het overdragen van het ene apf aan het andere apf. Dan zijn beide routes te doen. Maar wat is het verschil voor de medezeggenschap? Hebben de deelnemers op het ene moment allerlei rechten en op het andere moment niet? Meestal vinden ze het belangrijk om te kijken wat de balance of power is. Kunt u daar iets meer over vertellen? Staatssecretaris Klijnsma: Zal ik daar in tweede termijn op terugkomen? Dan kan ik dat goed afpellen, zodat ik de beide routes voor u kan duiden.
Artikel 85. Plicht tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer 1.
De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien voldaan wordt aan de in artikel 71 genoemde voorwaarden, met dien verstande dat: a.
de in artikel 72 gestelde eis inzake de ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is; en mits
b.
de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.
2.
Indien op grond van de in artikel 72 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 74 herleeft, is artikel 74, derde lid, niet van toepassing.
3.
De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
Artikel 86. Plicht tot waardeoverdracht aan een van de Europese Gemeenschappen of aangewezen instelling
1.
De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een van de Europese Gemeenschappen of aan een op grond van artikel 70, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling, indien: a.
er sprake is van beëindiging van de dienstbetrekking dan wel beëindiging van de deelneming;
b.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij een van de Europese Gemeenschappen of de aangewezen genoemde instelling; en
c.
de waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken Europese Gemeenschap of de aangewezen instelling.
Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
3.
De op grond van artikel 71, zevende lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 87. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een andere instelling 1.
De pensioenuitvoerder die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse instelling, meldt dit aan de toezichthouder.
2.
Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt aangetoond dat: a.
voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste lid, genoemde voorwaarden;
b.
de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op de overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;
c.
de buitenlandse instelling de pensioenregeling uitvoert van de nieuwe werkgever;
d.
de buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan een vorm van overheidstoezicht;
e.
de vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling, door een speciale preferentieregeling ten gunste van pensioengerechtigden of anderszins; en
f.
de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.
Artikel 88. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek
gewezen deelnemer bij wisseling werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in artikel 75 opgenomen voorwaarden.
Artikel 89. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum op grond van de pensioenovereenkomst De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in artikel 80 opgenomen voorwaarden.
Artikel 90. Collectieve waardeoverdracht naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland 1.
De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de werkgever over te gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 83 indien de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid.
2.
Aan de in artikel 84 geformuleerde verplichting tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, in plaats van aan een pensioenuitvoerder.
Artikel 91. Verplichting tot medewerking aan inbreng van waarde 1.
Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits: a.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b.
op de pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en
c.
aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.
Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
De ontvangende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer.
Artikel 92. Bevoegdheid tot medewerking aan inbreng van waarde Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits: a.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b.
op de pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en
c.
aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet. Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
§ 4.4. Rechten van de pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering Artikel 93. Informatie uit de basisregistratie personen Inlichtingen uit de basisregistratie personen en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van leges.
Artikel 94. Burgerservicenummer 1.
Het burgerservicenummer kan door de pensioenuitvoerder bij het verwerken van persoonsgegevens worden gebruikt.
2.
De pensioenuitvoerder gebruikt dit burgerservicenummer uitsluitend: a.
in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; of
b.
in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf bevoegd zijn gebruik te maken van het burgerservicenummer bij het verwerken van persoonsgegevens.
§ 4.5. Overige bepalingen Artikel 95. Voorwaardelijke toeslagverlening 1.
Bij voorwaardelijke toeslagverlening door een verzekeraar dient er een consistent geheel te zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen.
2.
Bij regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan de consistentie, bedoeld in het eerste lid.
3.
Een toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst, het pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 21, 38 tot en met 46 en in de overige informatieverstrekking door de pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is opgenomen.
4.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inhoud van de voorwaardelijkheidsverklaring.
Artikel 96. Informatie in jaarverslag over dwangsommen en bestuurlijke boeten Een pensioenuitvoerder vermeldt in zijn jaarverslag of in het afgelopen boekjaar: a.
aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke boeten zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben bedragen;
b.
een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;
c.
een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 is aangesteld;
d.
een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van toepassing is;
e.
de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder.
Artikel 97. Deelneming tijdens detachering 1.
Een gedetacheerde werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de pensioenregeling.
2.
Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde werknemer en diens werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn aangevangen.
Artikel 98. Overlijden ten gevolge van een uitgesloten oorzaak Overlijdt een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis, dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
Artikel 98a. Uitvoering buitenlandse pensioenregeling De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing voor zover een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoert waarop de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende regels van een andere staat dan Nederland van toepassing zijn.
Hoofdstuk 5. Algemene bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen § 5.1. Pensioenfondsen algemeen Artikel 99. Bestuur pensioenfondsen Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur.
Artikel 100. Samenstelling paritair bestuur 1.
In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken. Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
2.
In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers. Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
3.
Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een werknemersvertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van pensioengerechtigden en een werkgeversvertegenwoordiger vertegenwoordigd in het paritaire bestuur.
3.
In het paritaire bestuur van een algemeen pensioenfonds is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak; is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep en is artikel 109 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een beroepspensioenregeling uitvoert als bedoeld in artikel 1 van die wet.
4.
Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.
5.
Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was verbonden heeft opgehouden te bestaan.
6.
Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van toepassing op deze bestuurders.
7.
Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 13) (…) Een van de kenmerkende aspecten van pensioenfondsen is de betrokkenheid van de belanghebbenden bij de pensioenregeling bij het besturen van het fonds. Die betrokkenheid blijkt uit deelname aan het bestuur (bij paritaire bestuursvormen) of het belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursvormen). Voor de paritaire bestuursvormen geldt dat iedere onderneming, bedrijfstak of beroepspensioenvereniging waarvan een pensioenregeling door het algemeen pensioenfonds wordt uitgevoerd, in het bestuur vertegenwoordigd is. Dit kan betekenen dat een paritair bestuur bij meerdere collectiviteitkringen al snel (te) groot wordt en dat een paritaire bestuursvorm met name geschikt zal zijn voor een algemeen pensioenfonds waarin één werkgever, of een klein aantal werkgevers, pensioenregelingen heeft ondergebracht. In andere gevallen zal een onafhankelijke bestuursvorm meer voor de hand liggen. Het aantal werkgevers, dan wel het aantal collectiviteitkringen van het algemeen pensioenfonds, heeft als zodanig geen rechtstreeks gevolg voor de omvang van het bestuur omdat de (mede)zeggenschap van de belanghebbenden bij het fonds is neergelegd in een belanghebbendenorgaan. (…) HOOFDSTUK 7 UITKOMSTEN INTERNETCONSULTATIE (…) 7.1 Alle bestuursmodellen zijn mogelijk (p. 24) In het voorontwerp van wet werd gesteld dat het onafhankelijk bestuur het meest voor de hand liggende bestuursmodel is voor een algemeen pensioenfonds dat meerdere pensioenregelingen uitvoert die onderling niet solidair hoeven te zijn. In veel reacties is aangegeven dat er behoefte is om uit alle
mogelijke bestuursmodellen een selectie te mogen maken. Daarbij werd gewezen op de marktwerking, die een natuurlijke evenwicht van aanbod en vraag in de bestuursmodellen reguleert. Ook werd het doel om het aanbod van algemene pensioenfondsen zo groot mogelijk te maken onderschreven en werd aangegeven dat juist het mogelijk maken van alle bestuursmodellen daarbij zou kunnen helpen. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.1 Bestuursmodellen (p. 26) In het voorstel van 19 augustus 2014 dat is voorgelegd aan DNB, hebben sociale partners de keuze uit alle vijf bestuursmodellen van de Pensioenwet. Volgens DNB zijn alleen de twee onafhankelijke modellen goed toegesneden op het algemeen pensioenfonds. Zo wijst zij erop dat er bij een paritair bestuursmodel in een algemeen pensioenfonds van iedere collectiviteitkring een of meerdere sociale partners tot het bestuur kunnen toetreden. In het geval het algemeen pensioenfonds uit meerdere collectiviteitkringen bestaat, kan zo een bestuur met een groot aantal leden ontstaan, wat de slagvaardigheid van het bestuur kan bemoeilijken. De AFM geeft aan de reactie van DNB op dit punt te onderschrijven. De regering is van mening dat een beperking in de keuze van bestuursmodellen te veel ingrijpt op het primaat van sociale partners over de besturing van het pensioenfonds. Daarnaast is door verschillende partijen aangedragen dat juist het beperken van de keuze van bestuursmodellen het aanbod van algemene pensioenfondsen substantieel zou kunnen beperken. De regering vertrouwt erop dat sociale partners eigenstandig tot een zorgvuldige afweging van het bestuursmodel zullen komen, mede in relatie tot de bestuurbaarheid van het algemeen pensioenfonds. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel E (p. 29) In artikel 100, derde lid, van de Pensioenwet wordt een regeling opgenomen voor de samenstelling van een paritair bestuur van een algemeen pensioenfonds. Daarbij wordt aangesloten bij de «herkomst» van de pensioenregelingen die door het algemeen pensioenfonds worden uitgevoerd. Dat kunnen regelingen zijn van een onderneming of groep, een (deel van een) bedrijfstak of een beroepspensioenregeling in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Afhankelijk van de herkomst gelden de regels voor het ondernemingspensioenfonds (vertegenwoordigers van werknemers, pensioengerechtigden en de werkgever) het bedrijfstakpensioenfonds (vertegenwoordigers van werknemersverenigingen, werkgeversverenigingen en pensioengerechtigden) of het beroepspensioenfonds (vertegenwoordigers van de beroepspensioenvereniging). Indien het algemeen pensioenfonds voor zowel een onderneming als een bedrijfstak uitvoert zijn dus zowel de regels voor het ondernemingspensioenfonds als de regels voor het bedrijfstakpensioenfonds relevant. Door de vervanging van het bestaande derde lid vervalt de regeling dat bij een multi-opf elke onderneming of groep in elke geleding in het paritaire bestuur een vertegenwoordiger moet hebben.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 15-19) (…)
Ook vragen deze leden of het mogelijk is dat pensioenfondsen, die een algemeen pensioenfonds oprichten met de huidige bestuurders, een onafhankelijk bestuursmodel opzetten. (…) Voor de tweede situatie geldt het volgende: het is in bepaalde gevallen mogelijk voor pensioenfondsen die een algemeen pensioenfonds oprichten met de huidige bestuurders om een onafhankelijk bestuur te hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval als het pensioenfonds reeds een onafhankelijk bestuur heeft, of als de huidige bestuursleden zitting nemen in het belanghebbendenorgaan van de collectiviteitkring en er een nieuw onafhankelijk bestuur wordt ingesteld. Het is echter niet mogelijk dat een pensioenfonds dat een paritair bestuur heeft en een algemeen pensioenfonds opricht het huidige paritair bestuur de rol van een onafhankelijk bestuur van het algemeen pensioenfonds laat vervullen. Aangezien de bestuursleden als vertegenwoordiger van een van de drie geledingen benoemd zijn in het bestuur, kan er in dat geval geen sprake zijn van een status van onafhankelijkheid. De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat wanneer er gekozen wordt voor een paritair bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur bij een algemeen pensioenfonds met meerdere collectiviteitkringen dat het voor kan komen dat bestuursleden uit collectiviteitkring A kunnen besluiten tot een toeslag in collectiviteitkring B. Ook vragen deze leden of de eisen die aan bestuurders van een algemeen pensioenfonds worden gesteld, dezelfde zijn als de eisen aan andere pensioenfondsen. Het bestuur van een algemeen pensioenfonds neemt de besluiten in het pensioenfonds. Daarbij gaat het om de besluiten ten aanzien van het algemeen pensioenfonds als geheel en om de besluiten ten aanzien van de diverse collectiviteitkringen. Daarom zijn de vertegenwoordigers van de belanghebbenden ofwel in het bestuur zelf vertegenwoordigd ofwel in het belanghebbendenorgaan, dat goedkeuringsrechten heeft ten aanzien van onder andere het toeslagbeleid. (…) De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre vertegenwoordigers van sociale partners in een paritair bestuur de mogelijkheid hebben om onderling afspraken te maken over het bezetten van bestuursplekken en of de regering het wenselijk zou vinden als in een omgekeerd gemengd model het toezichthoudend bestuur als geheel paritair vorm gegeven wordt, waarbij de eis van pariteit per collectiviteitkring of partij vervalt. De leden van de VVD-fractie vragen of één persoon binnen één belanghebbendenorgaan meerdere ondernemingen of groepen van deelnemers mag vertegenwoordigen. Ook vragen deze leden of een onafhankelijk deskundige, als vertegenwoordiger van een of meerdere werkgevers of een of meer groepen van deelnemers, in meerdere belanghebbendenorganen zitting mag hebben. Tot slot vragen deze leden of pensioengerechtigden zich kunnen laten vertegenwoordigen door een onafhankelijk deskundige en of een dergelijke onafhankelijke deskundige in meerdere belanghebbendenorganen zitting mag hebben. Artikel 100 van de Pensioenwet bepaalt dat in een paritair bestuur de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd zijn. De regering is van mening dat artikel 100 – in de bredere context van de behoefte van sociale partners om te komen tot schaalvergroting en vermindering van bestuurlijke lasten – de mogelijkheid openlaat aan sociale partners en pensioengerechtigden om onderling afspraken te maken over de bestuurssamenstelling mits daar bij alle partijen overeenstemming over bestaat. Daarbij zal wel als randvoorwaarden moeten gelden dat de regels over vertegenwoordiging en samenstelling in beginsel worden gevolgd. Wel kan het zo zijn dat bijvoorbeeld twee werkgevers afspreken dat namens hen een vertegenwoordiger zitting neemt in het bestuur. Uiteraard moet daarbij sprake blijven van evenwichtige vertegenwoordiging. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat, indien een bestuur wenst te werken met stemverhoudingen, deze stemverhoudingen het uiteindelijke niveau en de verhouding van de vertegenwoordiging afwijken van de wettelijk bepaalde. De Pensioenwet bepaalt in artikel 101a de regels omtrent de samenstelling en taakverdeling van het gemengd bestuur. In het zevende lid van artikel 101a is vastgelegd dat ook een omgekeerd gemengd bestuur kan worden gevormd, waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van de Pensioenwet van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 115b, tweede lid van de Pensioenwet bepaalt dat voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan de artikelen 100, eerste tot en met het vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing zijn. Indien er sprake is van een collectiviteitkring waarin vanwege de herkomst de regels van een bedrijfstakpensioenfonds gelden, dan zal een vertegenwoordiger van de werkgeversverenigingen meerdere werkgevers vertegenwoordigen. Verder is het mogelijk voor werknemers(verenigingen), werkgevers(verenigingen) en pensioengerechtigden om zich door een deskundige te laten vertegenwoordigen. Een deskundige kan in meerdere belanghebbendenorganen binnen een algemeen pensioenfonds zitting hebben. De taken van de belanghebbendenorganen zien immers op de specifieke collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld, zodat er geen belangenconflict kan optreden. (…) Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de instelling van een verantwoordingsorgaan in een paritair bestuursmodel kan volstaan en hoe dan geborgd wordt, dat de achterban van de kringen daadwerkelijk invloed hebben op de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan. Dit lid vraagt of het niet in de rede ligt, om alle belanghebbenden, deelnemers en gepensioneerden, instemmingsrechten te geven over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan. Dit lid vraagt de regering breed in te gaan op het vraagstuk van de vertegenwoordiging van de belangen van alle belanghebbenden, waaronder gepensioneerden in het algemeen pensioenfonds. Ook vraagt dit lid hoe toezicht, medezeggenschap en instemming van werkgevers, werknemers en gepensioneerden samenvattend is of wordt geborgd in het algemeen pensioenfonds? Een van de uitgangspunten van pensioenfondsen is dat (mede)zeggenschap van belanghebbenden bij de pensioenregeling stevig verankerd is. In een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur worden de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd in het bestuur. Artikel 102 van de Pensioenwet stelt regels over de zetelverdeling en benoeming van pensioengerechtigden en werknemers in een paritair bestuur. De regering is van mening dat met het toekennen van instemmingsrechten aan het verantwoordingsorgaan echter sprake is van dubbele zeggenschap en medezeggenschap. Immers, de belanghebbenden maken in het paritaire bestuursmodel onderdeel uit van het bestuur en via die weg is reeds voldaan aan het uitgangspunt dat belanghebbenden bij de pensioenregeling (mede)zeggenschap hebben. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of er voldoende borging is, dat «belanghebbenden», lees ook vertegenwoordigers van deelnemers en gepensioneerden, voldoende invloed zullen hebben op het reilen en zeilen van een algemeen pensioenfonds. Dit lid vraagt welke sturingsmogelijkheden, welke mogelijkheden tot inspraak, instemming, of meebeslissen zij hebben. Ook vraagt dit lid om nader in te gaan op de (invulling / uitwerking van de) «interne toezichtfunctie». De deelnemers c.q. werknemers en de pensioengerechtigden zijn bij een algemeen pensioenfonds ofwel vertegenwoordigd in het paritair bestuur ofwel in het belanghebbendenorgaan voor hun eigen collectiviteitkring. Bij vertegenwoordiging in het bestuur hebben zij de zeggenschap die hoort bij bestuursdeelname, gericht op het gehele functioneren van het algemeen pensioenfonds. Bij vertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan is de (mede)zeggenschap beperkt tot de onderwerpen die uitsluitend de eigen collectiviteitkring betreffen. Daarbij gaat het dan bijvoorbeeld om goedkeuringsrechten ten aanzien van de premie en het toeslagenbeleid voor de eigen kring (artikel 115c, negende lid, onderdelen f en g, van de Pensioenwet). Het interne toezicht bij een algemeen pensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of door de niet-uitvoerende bestuurders indien er een gemengd bestuur is.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.3 Inrichting van (het bestuur van) een algemeen pensioenfonds (p. 5-7)
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de keuze om geen ex ante beperking te stellen in de keuze van bestuursmodellen. Desalniettemin vinden de leden het belangrijk dat deze situatie in de gaten wordt gehouden, ook omdat beide toezichthouders in hun advies hebben aangegeven om alleen te kiezen voor twee onafhankelijke modellen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris daarnaast kan bevestigen dat het mogelijk is om de samenstelling van een paritair bestuur te handhaven als er nieuwe kringen worden toegevoegd aan een algemeen pensioenfonds? Ook de leden van de CDA-fractie en de fractie van D»66 vragen hiernaar. Indien nieuwe collectiviteitkringen afkomstig zijn van ondernemingen of bedrijfstakken die nog niet in het algemeen pensioenfonds deelnemen, dan heeft dit in beginsel gevolgen voor de samenstelling van het paritair bestuur. Immers de regels voor de vertegenwoordiging van de belanghebbenden in het paritair bestuur gelden ook voor nieuwe toetreders. Wel is het mogelijk om, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven (Tweede Kamer 2014/15, 34 117, nr. 9, pag. 16), afspraken te maken over bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van meerdere werkgevers door één persoon. Overigens merkt de regering in dit kader op dat voor de toezichthouder niet zozeer het gekozen bestuursmodel van belang is als wel de vraag of er van een werkbaar, doortastend en slagvaardig bestuur sprake is en zal zijn. Als de bestuurlijke omvang al te zeer gaat uitdijen, omdat steeds meer aansluitende partijen evenredig bestuurlijk vertegenwoordigd moeten zijn, kan de bestuurlijke efficiëntie onder druk komen. Dat kan ertoe leiden dat het bestuur zelf moet constateren dat de grenzen van een bepaald model in zicht komen. (...) De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt indien een gesloten fonds zich zou aansluiten bij een APF met een onafhankelijk bestuur. Geldt in een dergelijk geval dat een werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan verplicht wordt gesteld? En is de regering van mening dat dit onwenselijk is, aangezien er in een dergelijk geval voor de werkgever geen financiële verplichtingen meer bestaan ten opzichte van het fonds? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het bij een gesloten fonds verplicht wordt gesteld om een werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan te hebben. In het geval van aansluiting bij een APF met een onafhankelijk bestuur, zou dan sprake zijn van werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan terwijl de werkgever geen financiële verplichtingen meer heeft ten aanzien van het fonds. Voor het algemeen pensioenfonds zijn de regels voor de samenstelling van het bestuur en het belanghebbendenorgaan van een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds van overeenkomstige toepassing. Voor een gesloten ondernemingspensioenfonds waarbij de werkgever ontbreekt is een aparte regeling getroffen in artikel 100, vijfde lid, van de Pensioenwet op grond waarvan de regels over de samenstelling van het bestuur niet van toepassing zijn indien de onderneming waaraan het ondernemingspensioenfonds verbonden was heeft opgehouden te bestaan. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij het belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds. Bij een collectiviteitkring voor een gesloten pensioenregeling waarbij de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan, zal dus sprake zijn van een belanghebbendenorgaan zonder werkgeversvertegenwoordiging. In de situatie dat de onderneming van de werkgever wel nog bestaat gelden de regels over de evenwichtige samenstelling en de getalsmatige vertegenwoordiging van werknemers en pensioengerechtigden enerzijds en de werkgever anderzijds wel. Daarbij geven de regels over de getalsmatige samenstelling aan dat werknemers en pensioengerechtigden ten minste evenveel zetels bezetten als werkgevers. Binnen dit kader kunnen afspraken worden gemaakt waardoor de rol van de werkgever geringer is. Overigens kan het ook bij een gesloten fonds van belang zijn dat de werkgever in het bestuur of het belanghebbendenorgaan deelneemt, aangezien de beslissingen die daar worden genomen invloed kunnen hebben op de werkgever.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 23-24]
Staatssecretaris Klijnsma: Mevrouw Vermeij en de heer Knol vroegen hoe we erop toezien dat het bestuurlijk model van het algemeen pensioenfonds bij nieuwe toetredingen niet onder druk komt te staan. Wordt het bestuur niet te zwaar bij nieuwe toetreders? Ook vroegen zij of hierover bij de start van het algemeen pensioenfonds afspraken worden gemaakt. Bij de start van het algemeen pensioenfonds zal in ieder geval een bestuursmodel gekozen moeten worden. Een algemeen pensioenfonds dat een groter aantal collectiviteitskringen wil, kan kiezen voor een onafhankelijk bestuur. De bestuursomvang blijft daarmee beperkt. Het worden dan geen Poolse landdagen, zal ik maar zeggen. In een paritair bestuur zijn de belanghebbenden in het bestuur vertegenwoordigd. Als nieuwe ondernemingen of bedrijfstakken toetreden, heeft dat gevolgen voor de samenstelling van het bestuur. Er kunnen afspraken gemaakt worden over bijvoorbeeld vertegenwoordiging van meerdere werkgevers door één persoon. Zoals in de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven, is het voor de toezichthouder van belang dat het bestuur werkbaar en slagvaardig is. Bij een te groot bestuur kan dat element onder druk komen te staan. Dat kan ertoe leiden dat het bestuur zelf moet constateren dat de grenzen van een bepaald model in zicht komen. Mevrouw Vermeij (PvdA): Het woord "kan" is veel gevallen en het komt ook vaak voor in de nota naar aanleiding van het nader verslag. Dat betekent toch dat het bestuur zelf tot de conclusie moet komen dat een bepaald model onwerkbaar is. Meestal is het dan al langere tijd heel erg onwerkbaar. Is het daarom niet aan de toezichthouder om daar al eerder naar te kijken? Ook vraag ik om, mochten heel veel pensioenfondsen aan een bepaald apf willen gaan deelnemen, daar een soort maximum aan te stellen. Je kunt je er iets bij voorstellen dat er heel veel kleintjes in gaan zitten, bijvoorbeeld meer dan tien. Je wilt inderdaad geen Poolse landdag. Dat zeggen we allemaal. We gebruiken echter de hele tijd een kanbepaling. Die leidt ertoe dat we pas iets gaan doen als de situatie onwerkbaar is geworden. Staatssecretaris Klijnsma: Ja, maar alle kleine fondsen moeten zich natuurlijk wel serieus genomen voelen. Het is dus erg belangrijk dat iedere keer opnieuw gekeken wordt hoe je een toegetreden fonds kunt verdisconteren met de eigenheid die daarbij hoort. De manier waarop we het nu hebben ingekleurd, betekent dat men inderdaad zelf kan kiezen hoe men dit vormgeeft, met dien verstande dat je met meerdere fondsen van één persoon gebruik kunt maken. Mevrouw Vermeij (PvdA): Die vertegenwoordiging kan dus plaatsvinden. Het lijkt mij te vroeg om met amendementen te komen, maar dit lijkt mij een mooi onderwerp om zeer uitgebreid mee te nemen in de evaluatie. Ik ga ook kijken of ik er in de tweede termijn wellicht een motie over kan indienen. Juist op dit punt vind ik de wet namelijk nog niet helemaal krachtig genoeg. Zoals de minister zelf zegt, ook in de nota naar aanleiding van het verslag: "Dat kan ertoe leiden dat het bestuur zelf moet constateren dat de grenzen van een bepaald model in zicht komen." Dat vergt veel van een bestuur, dat zich ook vertegenwoordigd wil voelen. Staatssecretaris Klijnsma: Klopt, maar de toezichthouder kan altijd ingrijpen als een fonds niet bestuurbaar is. Dat is altijd aan de orde. De heer Van Weyenberg (D66): Dat is waar. Mevrouw Vermeij zei al: tegen de tijd dat een bestuur zelf doorheeft dat het niet werkt en het zijn eigen bestuursmodel eigenlijk ongedaan maakt, ben je al een heel eind op streek. Dit lijkt erop dat we de put pas gaan dempen als het kalf verdronken is, omdat dan een onbestuurbare situatie is ontstaan. Ik zou de vraag van mevrouw Vermeij daarom willen herhalen, al zal ik hem niet opnieuw stellen. Staatssecretaris Klijnsma:
Dat zou betekenen dat wij de wet zodanig moeten wijzigen dat we een plafond moeten aanbrengen, of een beperking van de omvang van besturen. Daar zou ik niet voor zijn. Ik vind dat wij met deze kanbepalingen en met de eenduidigheid rond bestuursleden voldoende mogelijkheden hebben geschapen. De stok achter de deur is natuurlijk altijd de toezichthouder, die ingrijpt als het de spuigaten zou uitlopen. Ik vind dat wij eerst gewoon op deze manier met de wet aan de slag moeten. De heer Van Weyenberg vroeg waarom wij aan de voorkant het aantal bestuursmodellen niet beperkt hebben. Het beperken van de keuzemogelijkheden zou de mogelijkheden voor het apf kunnen inperken, want een apf dat voor meerdere ondernemingen of bedrijfstakken wil werken, kan bijvoorbeeld een onafhankelijk bestuur kiezen. Zo'n keuze voorkomt te grote besturen. Voor een algemeen pensioenfonds dat voor een werkgever of een klein aantal werkgevers uitvoert, kan een paritair bestuur een goede keuze zijn. Ik zou er niet voor zijn om nu het aantal bestuursmodellen te beperken. (...) De heer Klein vroeg mij om te bevestigen dat het geen verplichting is het paritair bestuur te wijzigen bij een nieuwe toetreding. Het antwoord daarop is: nee. Indien nieuwe ondernemingen of bedrijfstakken toetreden tot een algemeen pensioenfonds, dan heeft dit gevolgen voor het paritair bestuur. De regels voor vertegenwoordiging van belanghebbenden in het bestuur gelden ook voor nieuwe toetreders. Het is wel mogelijk afspraken te maken over bijvoorbeeld vertegenwoordiging van meerdere werkgevers door één persoon. (...) [Tweede termijn p. 35] Staatssecretaris Klijnsma: Ik loop de woordvoerders langs en hun bijdragen in de tweede termijn. Mevrouw Vermeij heeft me nog gevraagd naar de governance en de kanbepalingen. Ben ik bereid na twee jaar de stand van zaken rond het paritaire bestuur en de slagvaardigheid en de daadkracht te laten zien? Het antwoord daarop is volmondig ja.
Artikel 101. Samenstelling onafhankelijk bestuur 1.
Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
2.
Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
Artikel 101a. Samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur 1.
Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
2.
Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel 101 van overeenkomstige toepassing.
3.
Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
4.
Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
5.
De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.
6.
Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.
7.
In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing zijn.
8.
Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter, bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur.
Artikel 102. Zetelverdeling en benoeming pensioengerechtigden en werknemers in paritair bestuur 1.
De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.
2.
In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden.
3.
De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats: a.
na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;
4.
5.
b.
op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115;
c.
op voordracht van de ondernemingsraad; of
d.
op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met deze benoemingswijze.
De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats: a.
na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden; of
b.
op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115, mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.
Het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing voor zover een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel F (p. 29) In artikel 102, tweede en derde lid, van de Pensioenwet zijn bijzondere regels opgenomen voor de bestuurssamenstelling van ondernemingspensioenfondsen. Op grond van het nieuwe vijfde lid zijn die regels van overeenkomstige toepassing op het paritair bestuur van een algemeen pensioenfonds dat een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep. De toepassing van het tweede lid wordt daarbij natuurlijk beoordeeld aan de hand van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden van de pensioenregeling van de onderneming.
Artikel 102a. Doelstellingen en uitgangspunten 1.
Het bestuur van een pensioenfonds draagt in overleg met de overige organen van het pensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. De organen van het pensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen en werknemers of werknemersverenigingen overeengekomen pensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het pensioenfonds.
2.
Het bestuur van een pensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding, die ten grondslag liggen aan de pensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het pensioenfonds geven.
3.
Het bestuur van een pensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds opgedragen pensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het
pensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid. 4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 103. Intern toezicht pensioenfondsen 1.
Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
2.
Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
3.
Het intern toezicht bij een algemeen pensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht.
34.
Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 13-14) (…) Een algemeen pensioenfonds moet een raad van toezicht hebben of een gemengd bestuur. Het is niet toegestaan het intern toezicht te organiseren via enkel de weg van een visitatiecommissie. Vanwege de complexiteit van het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in afgescheiden vermogens is het van belang dat doorlopend de interne toezichtfunctie wordt vervuld. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel G (p. 29) Aan artikel 103 van de Pensioenwet wordt een lid toegevoegd waarin is geregeld dat het intern toezicht bij een algemeen pensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht. Als het algemeen pensioenfonds een gemengd bestuur heeft volgt uit het (vernummerde) vierde lid dat het intern toezicht wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 8. Toezichttoetsen (p. 41)
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de Raad van toezicht wordt belast met het toezicht op de evenwichtige belangenbehartiging alléén binnen een collectiviteitkring, of dat dit ook tussen de collectiviteitkringen geldt. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. Daarbij zal afweging tussen de belangen van (de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever) de verschillende collectiviteitkringen aan de orde zijn waar de belangen van meerdere collectiviteitkringen worden geraakt. Bij gescheiden collectiviteitkringen zal daar mogelijk niet snel sprake van zijn. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of DNB bijzondere eisen stelt aan de Raad van Toezicht gezien de complexere structuur van het algemeen pensioenfonds. Het algemeen pensioenfonds dient een raad van toezicht te hebben of een gemengd bestuur. Het is niet toegestaan het intern toezicht te organiseren via enkel de weg van een visitatiecommissie. Het is vanwege de complexiteit van een algemeen pensioenfonds met meerdere collectiviteitkringen van belang dat de intern toezicht functie doorlopend wordt vervuld. De personen die het intern toezicht uitoefenen dienen geschikt te zijn voor de uitoefening van dit toezicht. Leden van de raad van toezicht kwalificeren als mede-beleidsbepaler. Bij de toetsing wordt rekening gehouden met de complexiteit van het algemeen pensioenfonds.
Artikel 104. Samenstelling en taken raad van toezicht en visitatiecommissie 1.
De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2.
De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
3.
Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van: a.
het jaarverslag en de jaarrekening;
b.
de profielschets voor bestuurders;
c.
het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
d.
gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
e.
liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
f.
samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en
f.
het beleid inzake het aangaan en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten door een algemeen pensioenfonds; en
g.
het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
5.
De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.
6.
De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
7.
Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
8.
De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag.
9.
Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel die onder meer betrekking hebben op de bevoegdheden van de raad van toezicht ten aanzien van benoeming en ontslag van bestuurders. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel H (p. 29) De regeling in artikel 104, derde lid, onderdeel f, van de Pensioenwet op grond waarvan de raad van toezicht een goedkeuringsrecht heeft bij het besluit van het bestuur tot samenvoeging van pensioenfondsen in een multi-opf wordt vervangen door een goedkeuringsrecht bij het besluit van het bestuur tot vaststelling van het beleid inzake het aangaan en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten door een algemeen pensioenfonds.
Artikel 105. Eisen ten aanzien van beleid 1.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een pensioenfonds.
2.
De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3.
Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 106. Geschiktheid en betrouwbaarheid 1.
Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
2.
Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3.
Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4.
Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5.
Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien: a.
de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b.
de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6.
Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7.
De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Artikel 106a. Tijdsbeslag
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
Artikel 107. Diversiteit In het jaarverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het pensioenfonds te bevorderen.
Artikel 108. Bescherming leden pensioenfondsbestuur, verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan 1.
De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst voor het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.
2.
Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
3.
Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.
4.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan. Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
5.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan of die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan.
6.
Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.
Artikel 109. Verbod leeftijdgrens
Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.
Artikel 110. Goedkeuringsrecht Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.
Artikel 111. Statuten 1.
In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende: a.
het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;
b.
de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;
c.
het beheer van het pensioenfonds;
d.
de inkomsten van het pensioenfonds;
e.
de belegging van de gelden;
f.
het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;
g.
de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;
h.
de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;
i.
de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
j.
de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan dan wel het belanghebbendenorgaan worden benoemd en ontslagen;
k.
de wijziging van de statuten;
l.
de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het pensioenfonds;; en
m.
de wijze waarop beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, geschiedt; en
nm. de toepassing van artikel 105, derde lid. 2.
De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.
3.
Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel I (p. 30)
De regeling in artikel 111, eerste lid, onderdeel m, van de Pensioenwet op grond waarvan in de statuten een regeling wordt opgenomen over de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst bij een multi-opf vervalt.
Artikel 112. Melding oprichting van een pensioenfonds ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds 1.
De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2.
Het pensioenfonds ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.
3.
Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd: a.
een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het pensioenfonds;
b.
een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het pensioenfonds;
c.
een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;
d.
een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145; en
e.
een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel J (p. 30) In artikel 112 van de Pensioenwet is geregeld dat de voorgenomen oprichting en de uiteindelijke oprichting van een pensioenfonds moet worden gemeld bij DNB. Deze bepaling wordt beperkt tot de (voorgenomen) oprichting van een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds nu voor het algemeen pensioenfonds een vergunning nodig is en DNB via de vergunningsprocedure op de hoogte is.
Artikel 112a. Vergunning en werkkapitaal algemeen pensioenfonds 1.
Het is verboden zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning in Nederland het bedrijf van een algemeen pensioenfonds uit te oefenen.
2.
De toezichthouder verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan het achtste lid en de artikelen 33, 34, 99, tweede lid, 101, 101a, 102a, 103, derde of vierde lid, 104, 105, eerste lid, 106, 106a, 111 en 143. De toezichthouder verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan: a.
het achtste lid en de artikelen 33 en 34;
b.
een van de artikelen 100, 101 of 101a; en
c.
de artikelen 102a, 103, derde of vierde lid, 104, 105, eerste lid, 106, 106a, 111 en 143.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
5.
De toezichthouder kan de door hem verleende vergunning wijzigen of intrekken.
6.
De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.
7.
Een algemeen pensioenfonds meldt binnen drie maanden aan de toezichthouder: a.
dat gestart is met het gebruikmaken van de vergunning; en
b.
het aanhouden van een nieuw afgescheiden vermogen.
Artikel 112, derde lid, is van overeenkomstige toepassing bij deze meldingen. 8.
Een algemeen pensioenfonds beschikt over voldoende werkkapitaal weerstandsvermogen.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de aanvraag, de procedure, de omstandigheden die kunnen leiden tot het wijzigen of intrekken van de vergunning en het werkkapitaal weerstandsvermogen. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel 1.1. Doel wetsvoorstel (p. 1) (…) Om het aanbod in potentie zo breed mogelijk te maken, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds aan te vragen. (…) 2.5. Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaan nieuwe mogelijkheden voor pensioenuitvoering (p. 5) (…) Zoals eerder gemeld, is bij de introductie van het multi-opf gebleken dat het vinden van een geschikte fusiepartner door veel liquiderende pensioenfondsen als een grote drempel wordt ervaren. Daarom kunnen naast werkgevers en werknemers ook derden, zoals een pensioenuitvoeringsbedrijf of een verzekeraar, een algemeen pensioenfonds oprichten en de bedrijfsvoering uitvoeren en een «instapmodel» aanbieden. Bovendien neemt hiermee de kans toe dat er voldoende partijen zullen zijn die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van een algemeen pensioenfonds op zich kunnen en willen nemen, zodat er een adequaat aanbod van algemene pensioenfondsen ontstaat waaruit werkgevers en werknemers kunnen kiezen. (…)
3.2. Uitvoeringsmodel (p. 8-9) Hierboven kwam al aan de orde dat, om het aanbod in potentie zo breed mogelijk te doen zijn, een ieder in de gelegenheid zal worden gesteld om een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds aan te vragen. Hoe meer ruimte wordt geboden, hoe groter de kans op een breed aanbod aan pensioenuitvoerders waaruit door werkgever en werknemer een aanbieder met de beste prijs-kwaliteitsverhouding gekozen kan worden. (…) Een aspect dat wel nieuw is, is de noodzaak van het hebben van een werkkapitaal. De betrokken partijen kunnen besluiten dit kapitaal zelf in te brengen zonder vergoeding voor het verstrekken van dat kapitaal, maar ze kunnen ook besluiten om het kapitaal te lenen van partijen op de financiële markten tegen een vergoeding. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere eisen aan het werkkapitaal gesteld worden. (…) Het financieel toetsingskader (ftk) wordt toegepast per afgescheiden financieel geheel. Verzekeringstechnische risico’s die voortkomen uit het beheer van pensioenvermogens, positief of negatief, zijn en blijven voor rekening van de werkgever, pensioendeelnemers en -gerechtigden wier pensioenregeling(en) binnen een collectiviteitkring worden uitgevoerd. Buffers die moeten worden aangehouden in verband met deze pensioenrisico’s maken onderdeel uit van het pensioenvermogen dat in de collectiviteitkring is ondergebracht. Risico’s die behoren bij de bedrijfsvoering dienen louter ten laste of ten gunste te komen van het werkkapitaal dat dient ter dekking van de bedrijfsrisico’s. Dat werkkapitaal dient op elk moment aanwezig te zijn in het algemeen pensioenfonds. 3.3. Vergunningplicht (p. 9-11) De Pensioenwet kent thans geen voorschriften met betrekking tot een ex-ante toetsing van een pensioenfonds. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, zal de toezichthouder uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting van een pensioenfonds moeten worden geïnformeerd over een voornemen daartoe. Het pensioenfonds zal zich vervolgens binnen drie maanden na zijn oprichting moeten melden bij de toezichthouder. Bij die gelegenheid zal de oprichting moeten worden bevestigd aan de toezichthouder en zal een aantal documenten moeten worden overhandigd (de akte van oprichting, het reglement of de reglementen van het pensioenfonds, de uitvoeringsovereenkomst, de actuariële en bedrijfstechnische nota en eventuele overeenkomsten tot verzekering, overdracht of onderbrenging). Deze documenten en melding bieden de toezichthouder aangrijpingspunten voor het doorlopend toezicht op het pensioenfonds. Alleen voor het uitvoeren van buitenlandse pensioenregelingen dient thans van tevoren een vergunning te worden verkregen. Vanwege de complexiteit van de gescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen wordt een vergunningplicht voorgeschreven voor een algemeen pensioenfonds. Dat wil zeggen dat er ex-ante toetsing op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds geldt, opdat de borging van de kwaliteit van de pensioenuitvoering in de organisatie kan worden getoetst voordat deze met zijn dienstverlening begint. Een dergelijke toetsing ligt eveneens voor de hand bij de omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds. Het staat een ieder vrij om een vergunning voor het uitvoeren van het bedrijf van algemeen pensioenfonds aan te vragen. De toezichthouder zal dan de toetsingsprocedure starten. DNB verleent de vergunning, indien vooraf wordt aangetoond dat aan een aantal eisen wordt voldaan. Het gaat hierbij om eisen met betrekking tot de inrichting van het bestuur, de uitbesteding van taken, het interne toezicht en het belanghebbendenorgaan, de geschiktheid van de bestuurders en de intern toezichthouders, de inrichting van de statuten, bedrijfsvoering en het werkkapitaal. Bij de aanvraag moeten bij algemene maatregel van bestuur nader te bepalen gegevens worden gevoegd. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de (concept) statuten. DNB kan voorschriften verbinden aan de vergunning of beperkingen stellen met het oog op de belangen die dit wetsvoorstel beoogt te beschermen.
DNB zal zich inspannen om zo tijdig mogelijk de relevante informatie voor het indienen van een vergunningaanvraag te ontsluiten via het op instellingen gerichte portal Open Boek Toezicht. 43 Ook heeft DNB aangegeven het vergunningverleningsproces voor het algemeen pensioenfonds zo efficiënt mogelijk te willen inrichten en de mogelijkheid te bieden om, al vóór inwerkingtreding van het wetsvoorstel, het vergunningtraject te starten. De vergunning kan overigens pas worden verleend na inwerkingtreding van de wet. Dit om de daadwerkelijke oprichting van algemene pensioenfondsen zoveel mogelijk te bespoedigen en partijen in staat te stellen hun vergunningaanvraag in te dienen op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit is belangrijk om tijdig alternatieven te kunnen bieden voor fondsen die hun verplichtingen elders willen onderbrengen. Partijen die een algemeen pensioenfonds willen oprichten kunnen bestaan uit bestaande pensioenfondsen en andere partijen, zoals vermogensbeheerders en verzekeraars. Daarnaast is het ook mogelijk voor huidige ondernemingspensioenfondsen en niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om zich om te vormen tot een algemeen pensioenfonds. Er zijn voor werkgevers en werknemers verschillende opties om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een algemeen pensioenfonds. De eerste optie is te besluiten over te gaan tot onderbrenging van de pensioenregeling door een reeds bestaand algemeen pensioenfonds en het eigen pensioenfonds op te heffen. Een tweede optie is om over te gaan tot omvorming van het huidige fonds tot een algemeen pensioenfonds. Het fonds dient in dat kader een vergunning te verkrijgen voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds. Alle eisen die gelden in het vergunningtraject voor een nieuw op te richten algemeen pensioenfonds zullen dan ook van toepassing worden op het pensioenfonds dat zich wil omvormen tot een algemeen pensioenfonds. Tot slot is het ook mogelijk dat door middel van een fusie wordt gekomen tot een algemeen pensioenfonds, zolang aan alle vergunningeisen wordt voldaan. Gedurende alle hierboven beschreven opties zijn de rechten van de belanghebbenden gewaarborgd conform de huidige regels die gelden omtrent waardeoverdracht. (…) 3.4. Ringfencing (p. 11-12) Invulling ringfencing Om financiële risico’s alleen terecht te laten komen in de collectiviteitkringen waar die hun oorsprong vinden geldt voor het algemeen pensioenfonds een stevigere juridische techniek van ringfencing. Door een goederenrechtelijke afscheiding van pensioenvermogens in een algemeen pensioenfonds voor te schrijven ontstaat er een werkkapitaal in verband met de bedrijfsvoering en verschillende collectiviteitkringen met pensioenvermogens. De scherpe afscheiding van de vermogens maakt het noodzakelijk een expliciete regeling te treffen voor vorderingen die wel op een pensioenvermogen kunnen worden verhaald. (…) 3.6. Uitvoeringskosten (p. 14-15) (…) Ten eerste wordt de mogelijkheid geopend dat anderen dan sociale partners het benodigde werkkapitaal van een algemeen pensioenfonds zullen inbrengen. Tussen de verschaffers van het werkkapitaal en de afnemers van de diensten van een algemeen pensioenfonds worden expliciete afspraken gemaakt ten aanzien van uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht. Ook kan in deze context niet worden volstaan met een aanmerkelijke kans dat partijen aan de zelfregulering zullen voldoen. Ten tweede zijn de aanbevelingen van de Pensioenfederatie niet toegesneden op pensioenuitvoerders die pensioenregelingen gescheiden uitvoeren. Voor pensioenfondsen die pensioenregelingen uitvoeren op 43
http://www.toezicht.dnb.nl/index.jsp.
basis van het uitgangspunt van één financieel geheel ligt een evenredige toedeling van de uitvoeringskosten voor de hand. Bij een gescheiden uitvoering van pensioenregelingen ligt toedeling van uitvoeringskosten op basis van typische karakteristieken die van invloed zijn op de dienstverlening in verband met een specifieke pensioenregeling meer in de rede. Werkgevers en werknemers die kiezen voor een strategie van beleggingen in waarden die vrij verhandelbaar zijn, zullen bijvoorbeeld niet snel bereid zijn om te delen in de kosten voor het beheer van alternatieve (gespecialiseerde en minder liquide) beleggingen in verband met beleggingen voor andere pensioenregelingen. Tot slot is van belang dat – ten behoeve van de bescherming van rechten van deelnemers – voor de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds een goederenrechtelijke scheiding van vermogens geldt die slechts kan worden doorbroken ten behoeve van het verhaal van expliciet in de uitvoeringsovereenkomst beschreven uitvoeringskosten op het beheerde pensioenvermogen. In het belang van werkgevers en werknemers wordt de wijze waarop de regeling voor het verhaal van deze uitvoeringskosten op het pensioenvermogen wordt vormgegeven, gestandaardiseerd door wettelijke eisen aan de inrichting van deze regeling te stellen. (…) HOOFDSTUK 4. IMPACT OP DE PENSIOENSECTOR (…) 4.4. Ook derden kunnen een algemeen pensioenfonds oprichten (p. 16) Het loslaten van de verbondenheid tussen het instituut pensioenfonds en de belanghebbenden bij de pensioenregelingen die worden uitgevoerd, het afscheiden van vermogens en het onderscheiden van de algemene bedrijfsvoering (inclusief werkkapitaal) enerzijds en beleidsbeslissingen ten aanzien van pensioenregelingen (inclusief pensioenvermogens) anderzijds maken het mogelijk dat een algemeen pensioenfonds ook door derden, zoals verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties, opgericht kan worden. Dat moet het mogelijk maken dat op korte termijn een voldoende groot aanbod ontstaat om liquiderende fondsen voldoende keuze te bieden bij het onderbrengen van hun pensioenregeling. Een ieder, dus ook sociale partners, verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties, kan een aantrekkelijk vehikel oprichten waarvoor dezelfde regels voor toezicht, fiscaliteit en besturing gelden. Omdat ook verzekeraars een algemeen pensioenfonds kunnen oprichten en voor alle partijen dezelfde toegang- en uitoefeningvoorwaarden gelden, is er naar het oordeel van de regering sprake van een gelijk speelveld tussen verzekeraars en pensioenfondsen en wordt de taakafbakening niet geschonden. De mogelijkheid om een «leeg» algemeen pensioenfonds op te richten waarbij in eerste instantie nog geen pensioenregeling wordt uitgevoerd, moet hier aan bijdragen. Dit wordt nodig geacht om het potentiële aanbod van algemene pensioenfondsen waar werkgevers hun pensioenregeling kunnen onderbrengen zo groot mogelijk te maken en een gelijk speelveld te behouden. (…) HOOFDSTUK 6. REGELDRUK (...) 6.3. Kosten van een vergunningvereiste zijn eenmalig en bedragen € 27.000 (p. 22-23) De administratieve lasten komen voort uit informatievereisten waaraan voldaan moet worden om een algemeen pensioenfonds te mogen oprichten. De Pensioenwet kent thans geen voorschriften met betrekking tot een ex-ante toetsing van een pensioenfonds. Wel is het zo dat met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, de toezichthouder uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting van een pensioenfonds moeten worden geïnformeerd over een voornemen daartoe. Het pensioenfonds zal zich vervolgens drie maanden na zijn oprichting moeten melden bij de toezichthouder. Bij die gelegenheid zal de oprichting moeten worden bevestigd aan de toezichthouder en
zal een aantal documenten moeten worden overhandigd (de akte van oprichting, het reglement of de reglementen van het pensioenfonds, de uitvoeringsovereenkomst, de actuariële en bedrijfstechnische nota en eventuele overeenkomsten tot verzekering, overdracht of onderbrenging). Deze documenten en melding bieden de toezichthouder aangrijpingspunten voor het doorlopend toezicht op het pensioenfonds. Alleen voor het uitvoeren van buitenlandse pensioenregelingen dient thans van tevoren een vergunning te worden verkregen. Vanwege de complexiteit van de gescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen wordt voor het uitvoeren van een algemeen pensioenfonds een vergunningplicht voorgeschreven. Dat wil zeggen dat er door DNB ex-ante toetsing op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds plaatsvindt, opdat de borging van de kwaliteit van de pensioenuitvoering in de organisatie kan worden getoetst voordat deze met zijn dienstverlening begint. Een dergelijke toetsing ligt eveneens voor de hand bij de omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds. DNB verleent de vergunning indien vooraf wordt aangetoond dat aan een aantal eisen wordt voldaan. Het gaat hierbij om eisen met betrekking tot de inrichting van het bestuur, de uitbesteding van taken, het interne toezicht en het belanghebbendenorgaan, de geschiktheid van de bestuurders en de intern toezichthouders, de inrichting van de statuten, bedrijfsvoering en het werkkapitaal. Bij de aanvraag moeten bij algemene maatregel van bestuur nader te bepalen gegevens worden gevoegd. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de (concept) statuten. Als het algemeen pensioenfonds gebruik gaat maken van de vergunning moet dit binnen drie maanden worden gemeld aan DNB met overlegging van een aantal stukken, zoals de uitvoeringsovereenkomst(en) en de actuariële en bedrijfstechnische nota(s). Het gaat hier om eenmalige kosten die gemaakt worden om informatie aan DNB te verstrekken tijdens de vergunningaanvraag en om bij daadwerkelijke gebruikmaking van de vergunning een aantal stukken te overleggen aan DNB. Met betrekking tot dit laatste gaat het om stukken die alle pensioenfondsen reeds dienen op te stellen en zijn daar dus geen extra kosten aan verbonden. Ook met betrekking tot het bij de vergunningaanvraag moeten aantonen van eisen gaat het in een aantal gevallen om eisen waaraan ook de huidige pensioenfondsen zonder vergunning moeten voldoen. Zo dienen alle pensioenfondsen aan te tonen over geschikte bestuurders en toezichthouders te beschikken. Hier zijn dus geen extra kosten aan verbonden. Andere eisen die gaan gelden bij de vergunningaanvraag zijn wel nieuw en gelden dus niet voor de huidige pensioenfondsen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toetsing op het werkkapitaal. Oprichters van een algemeen pensioenfonds zullen moeten aantonen over voldoende werkkapitaal te beschikken en zullen hiervoor eenmalig kosten maken. Zoals eerder aangegeven zullen deze inspanningen zich naar verwachting in het lopende toezicht terugbetalen. Zoals eerder gesteld kent de pensioenwet thans geen vergunningvereiste. Wel geldt er momenteel een vergunningvereiste voor het oprichten van een PPI. Het lijkt daarom logisch om aan te sluiten bij de berekeningen voor administratieve lasten die in de memorie van toelichting bij de wijziging van de wet op het financieel toezicht (Wft) en enkele andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op de premiepensioeninstelling zijn opgenomen. 44 Daarin werd, gezien de vergelijkbaarheid van de informatieverplichtingen verbonden aan de vergunningaanvraag voor de PPI met het verlenen van vergunningen onder de Wft, geraamd dat 600 uur moet worden besteed aan een vergunningsaanvraag. Omdat de vergunningsvereiste die gelden bij een PPI vergelijkbaar zijn met de vergunningvereiste die gelden bij een algemeen pensioenfonds, wordt de raming van 600 uur die besteed moet worden aan een vergunningsaanvraag overgenomen. Bij het standaard uurtarief van € 45 bedragen de kosten per vergunning dus € 27.000. Bij een totaal van 5 algemene pensioenfondsen in 2015, bedragen de totale kosten € 135.000. Bij een totaal van 10
44
Kamerstukken II 2008/09, 31 891, nr. 3.
algemene pensioenfondsen in de periode 2015 tot en met 2017 bedragen de totale kosten € 270.000. Deze kosten zijn incidenteel. (...) HOOFDSTUK 7 UITKOMSTEN INTERNETCONSULTATIE (…) 7.4 Er is een vergunning vereist (p. 25) In sommige consultatiereacties werd erop gewezen dat er op dit moment geen vergunningplicht voor pensioenfondsen geldt, en werd stilgestaan bij de vraag of dit voor een algemeen pensioenfonds wel zou moeten gelden. Het algemeen pensioenfonds verschilt van de huidige pensioenfondsen omdat het meerdere pensioenregelingen gescheiden kan uitvoeren. Ter bescherming van de deelnemers in die verschillende pensioenregelingen wordt een vergunning voorgeschreven. Dat wil zeggen dat er ex-ante toetsing door DNB op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds plaatsvindt. HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.3 Vergunningaanvraag (p. 26) Voor wat betreft de termijn voor de afhandeling van een vergunningaanvraag hecht DNB eraan om aan te sluiten bij de regels die voor alle andere vergunningplichtige financiële ondernemingen gelden; dat impliceert een beslistermijn van dertien weken, waarbij – op grond van de Algemene wet bestuursrecht – de termijn steeds wordt opgeschort tijdens de periode die DNB aan de aanvrager stelt om de aanvraag aan te vullen. Ook heeft DNB aangegeven het vergunningverleningsproces voor het algemeen pensioenfonds zo efficiënt mogelijk te willen inrichten en de mogelijkheid te bieden om, al vóór inwerkingtreding van het wetsvoorstel, het vergunningtraject te starten. De vergunning kan overigens pas worden verleend na inwerkingtreding van de wet. De AFM geeft in haar toezichttoets aan dat zij het wenselijk vindt om bij de vergunningverlening advies uit te kunnen brengen aan DNB. De regering kan deze voorstellen van de toezichthouders van harte ondersteunen en zal deze nader invullen in de eerder genoemde algemene maatregel van bestuur over de vergunningaanvraag. De toezichthouders zullen bij die nadere uitwerking worden betrokken. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel K (p. 30) In artikel 112a, eerste lid, van de Pensioenwet wordt geregeld dat voor een algemeen pensioenfonds een vergunning nodig is. DNB verleent de vergunning indien aangetoond wordt dat aan een aantal verplichtingen zal worden voldaan. Het gaat hierbij met name om verplichtingen met betrekking tot de bestuursstructuur, de geschiktheid van de bestuurders en de intern toezichthouders, de bedrijfsvoering en de aanwezigheid van voldoende werkkapitaal. Op grond van het derde lid moeten bij de aanvraag bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens worden gevoegd. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de (concept) statuten. DNB kan op grond van het vierde en vijfde lid voorschriften verbinden aan de vergunning of beperkingen stellen met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen en kan de vergunning ook wijzigen of intrekken. In het zevende lid wordt geregeld dat als het algemeen pensioenfonds gebruik gaat maken van de vergunning dit binnen drie maanden moet worden gemeld aan DNB met overlegging van een aantal stukken zoals de uitvoeringsovereenkomst(en) en de actuariële en bedrijfstechnische nota(s). Als het algemeen pensioenfonds een nieuw afgescheiden vermogen gaat aanhouden moet dit ook worden
gemeld onder overlegging van de bij dat afgescheiden vermogen horende uitvoeringsovereenkomst en actuariële en bedrijfstechnische nota. Verder wordt in het achtste lid geregeld dat een algemeen pensioenfonds steeds moet beschikken over voldoende werkkapitaal. Bij algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over dit werkkapitaal. Verder zullen regels worden gesteld over de aanvraag van een vergunning, de procedure en de omstandigheden die kunnen leiden tot wijzigen of intrekken van de vergunning.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 9) (…) De leden van de PVV-fractie merken op dat ook derden een algemeen pensioenfonds kunnen oprichten, ook buitenlandse partijen. Acht de regering dit wenselijk, zo ja waarom, zo vragen deze leden. Deze leden vragen of het wetsvoorstel vooral de binnenlandse- of buitenlandse markt beoogt te bedienen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom er niet voor gekozen is om het algemeen pensioenfonds ook buitenlandse regelingen te kunnen laten voeren, of ook grensoverschrijdend te kunnen werken. Deze leden vragen de regering om aan te geven wat het doet om de pensioensector in Nederland ook voor internationale spelers (en regelingen) aantrekkelijk te maken. Sinds de inwerkingtreding van de Europese richtlijn betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (Richtlijn 2003/41/EG) is het in Europa in principe mogelijk voor pensioenfondsen om met een vergunning uit het thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden, dat wil zeggen buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Dit geldt ook voor algemene pensioenfondsen. Voor het uitoefenen van het bedrijf van een algemeen pensioenfonds is een vergunning vereist. Daarbij is niet mogelijk noch wenselijk een onderscheid te maken tussen het land waarin de vergunningaanvragende partij is gevestigd. Leidend is of de vergunningaanvragende partij kan voldoen aan alle eisen die worden gesteld voor het afgeven van een vergunning. (…) 3.2 Uitvoeringsmodel (p. 10) De leden van de VVD-fractie vragen hoe de risico’s, behorend bij de bedrijfsvoering, worden verdeeld over de verschillende collectiviteitkringen. Deze leden vragen hoe er wordt omgegaan met risicodeling bij nieuwe toetreders en het voor de deelnemer duidelijk wordt welke kwaliteit en uitvoeringskosten gemoeid zijn met pensioenvermogens in een collectiviteitkring? Deze leden vragen of een werkgever die verschillende pensioenregelingen heeft deze in verschillende collectiviteitkringen moet onderbrengen of in dezelfde collectiviteitkring. Een algemeen pensioenfonds moet beschikken over voldoende weerstandsvermogen (voorheen werkkapitaal) om de risico’s horende bij de bedrijfsvoering te kunnen opvangen. In de algemene maatregel van bestuur is geregeld welke omvang dit weerstandsvermogen moet hebben. De risico’s behorende bij de bedrijfsvoering worden gedekt door het weerstandvermogen. Deze risico’s rusten dus niet op de collectiviteitkringen. Wel worden er kosten gemaakt door het algemeen pensioenfonds in verband met de bedrijfsvoering voor de collectiviteitkringen. Deze kosten worden vooraf gespecificeerd in de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het algemeen pensioenfonds. De omvang van het weerstandsvermogen is gerelateerd aan de omvang van het beheerde pensioenvermogen met een minimum en een maximum. Een nieuwe toetreder kan derhalve betekenen dat het beheerd vermogen toeneemt (met name indien de nieuwe toetreder bestaande aanspraken meeneemt) en dat kan betekenen dat het weerstandsvermogen moet toenemen (tenzij het maximum is bereikt).
(…) 3.3 Vergunningplicht (p. 12-13) De leden van de VVD-fractie vragen of er ook een vergunning vereist is in de situatie dat een algemeen pensioenfonds een (gezamenlijke) regeling uitvoert. De vergunningplicht van het algemeen pensioenfonds geldt onafhankelijk van het aantal collectiviteitkringen of uitgevoerde pensioenregelingen. Een algemeen pensioenfonds kan ook één collectiviteitkring zijn, met daarbinnen één of meer ondergebrachte pensioenregelingen. Wanneer de stichting een vergunning heeft verkregen voor het in Nederland uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, kunnen gedurende het bestaan van het algemeen pensioenfonds nieuwe collectiviteitkringen worden toegevoegd. Daarvoor is een statutenwijziging noodzakelijk. De leden van de VVD-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds een premieovereenkomst die in de uitkeringsfase wordt omgezet in een levenslange nominale annuïteit, die ingekocht wordt bij een levensverzekeraar in dezelfde collectiviteitkring mag aanbieden, of dat die annuïteit in een andere collectiviteitkring moet worden ondergebracht. Indien daar de voorkeur aan wordt gegeven kan een bestaande uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar worden beëindigd en een (collectieve) waardeoverdracht worden gerealiseerd naar een andere pensioenuitvoerder, zoals een algemeen pensioenfonds. Omdat het karakter van een (algemeen) pensioenfonds verschilt van dat van een verzekeraar zal met de waardeoverdracht ook het karakter van de pensioenregeling veranderen. De pensioenregeling die voor de waardeoverdracht de vorm van een direct verzekerde regeling kende zal na de waardeoverdracht naar een (algemeen) pensioenfonds de kenmerken hebben van een pensioenregeling die door een pensioenfonds wordt uitgevoerd. Op het moment dat een premieregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar en de pensioendatum wordt bereikt, dan komt de deelnemer, gewezen deelnemer of aanspraakgerechtigde een keuzerecht toe ten aanzien van de levenslange uitkering die moet worden ingekocht. De deelnemer, gewezen deelnemer of aanspraakgerechtigde kan de uitkering inkopen bij een verzekeraar of een pensioenfonds, indien deze reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds. In het kader van het algemeen pensioenfonds zal de uitkering kunnen worden ingekocht in een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft. Op het moment dat een premieregeling wordt uitgevoerd door een (algemeen) pensioenfonds bij het bereiken van de pensioendatum, dan volgt uit de pensioenovereenkomst of de opbouw- en de uitkeringsfase in dezelfde collectiviteitkring zijn ondergebracht of dat opbouw- en uitkeringsfase in twee collectiviteitkringen gescheiden worden uitgevoerd. Een algemeen pensioenfonds kan beide opties uitvoeren. De leden van de VVD-fractie vragen of er al partijen zijn die het vergunningstraject gestart zijn. Deze leden vragen hoe lang duurt een vergunningsprocedure vermoedelijk duurt en of lessen zijn getrokken uit eerdere vergunningsprocedures zoals bij de premiepensioeninstelling (PPI). Aangezien het ontwerpbesluit algemeen pensioenfonds, waarin de vergunningvereisten nader worden uitgewerkt, nog een concept betreft en dus nog niet vastgesteld is, is het nog niet mogelijk voor partijen om het vergunningtraject formeel te starten. Wel kunnen partijen kennisnemen van – en anticiperen op – de voorgenomen invulling van het vergunningstraject, het weerstandsvermogen en de kosten. Zoals in het conceptontwerpbesluit is opgenomen zal de beslistermijn voor de vergunningaanvraag van een algemeen pensioenfonds dertien weken bedragen. Hoe lang de vergunningaanvraagprocedure in een concreet geval feitelijk duurt, hangt mede af van de compleetheid en kwaliteit van de door de aanvrager ingediende bescheiden. Steeds wanneer de toezichthouder nadere informatie bij de aanvrager opvraagt, wordt de beslistermijn, conform de Algemene wet bestuursrecht, opgeschort. De bij eerdere vergunningtrajecten met betrekking tot nieuwe vergunningplichtige financiële instellingen opgedane ervaringen worden meegenomen bij de voorbereidingen op de door algemene pensioenfondsen in te dienen vergunningaanvragen en het te volgen traject. (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 16)
Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds en daarmee zijn de regels die gelden voor pensioenfondsen van toepassing, inclusief de eisen aan de geschiktheid van bestuurders. De toetsing van een bestuurder vindt plaats met inachtneming van de functie van een beleidsbepaler en het soort, de omvang, de complexiteit en het risicoprofiel van de onderneming. Hieruit volgt dat bij de toetsing van een bestuurder van een algemeen pensioenfonds onder meer rekening zal worden gehouden met de complexiteit om het algemeen pensioenfonds met meerdere collectiviteitkringen toch effectief aan te sturen met inachtneming van alle toepasselijke wet- en regelgeving. De leden van de fracties van PvdA en D66 vragen om een nadere toelichting waarom is afgeweken van het advies van beide toezichthouders, om alleen de twee onafhankelijke modellen geschikt te verklaren voor een algemeen pensioenfonds. De regering is van mening dat een ex ante beperking in de keuze van bestuursmodellen onwenselijk is. Daarnaast is door verschillende partijen aangedragen dat juist het beperken van de keuze van bestuursmodellen het aanbod van algemene pensioenfondsen substantieel zou kunnen beperken. Juist voor het vergroten van de keuzemogelijkheden voor de onderbrenging van een pensioenregeling is het van belang niet bij voorbaat de keuze voor de mogelijke bestuursmodellen te beperken. (…) 3.7 Stichtingsvorm (p. 21) (...) Voor alle stichtingen pensioenfondsen geldt dat zij over kapitaal moeten beschikken dat kan worden ingezet voor de bedrijfsvoering. In algemene pensioenfondsen wordt dit weerstandsvermogen expliciet gemaakt, omdat het wordt afgescheiden van vermogens die behoren bij collectiviteitkringen. Indien het benodigde weerstandsvermogen niet reeds aanwezig is in de stichting algemeen pensioenfonds zal dit moeten worden aangetrokken van derden. In het bijgevoegde ontwerpbesluit zijn het weerstandsvermogen en de eisen die daaraan gesteld worden nader uitgewerkt. (...) 3.8 Werkkapitaal (p. 23-25) De leden van de VVD-fractie vragen wat de hoogte van het werkkapitaal is en waarvoor dit nodig is. Deze leden vragen welke partijen het bedrag kunnen inbrengen en of dit ook uit het vermogen van een pensioenfonds mag komen? Een algemeen pensioenfonds dient over een wettelijk verplicht weerstandsvermogen (voorheen werkkapitaal) te beschikken. Het algemeen pensioenfonds is een nieuw type pensioenfonds dat zich van huidige pensioenfondsen onderscheidt door een nieuwe structuur van gescheiden uitvoering van pensioenregelingen. Daardoor kan in een algemeen pensioenfonds een evenwicht gevonden worden tussen enerzijds de eigen identiteit en solidariteit van de collectiviteitkring in stand houden en anderzijds schaalvoordelen worden gerealiseerd waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Het toezicht en de waarborgen ter bescherming van de belangen van de deelnemers worden in lijn gebracht met die nieuwe structuur. Een van die waarborgen is het weerstandsvermogen. Dit weerstandsvermogen dient om het bedrijfsrisico te dekken met als doel de continuïteit van het algemeen pensioenfonds te waarborgen. Bedrijfsrisico’s zijn risico’s die niet voor de verantwoordelijkheid van een collectiviteitkring of meerdere collectiviteitkringen komen, aangezien ze voor het algemeen pensioenfonds als geheel gelden. Het weerstandsvermogen dient op elk moment aanwezig te zijn in het algemeen pensioenfonds. Dit betekent ook dat het algemeen pensioenfonds beheersmaatregelen moet treffen om te allen tijde hieraan te kunnen voldoen. Nadere informatie over de systematiek waarmee de hoogte van het weerstandsvermogen wordt vastgesteld is te vinden in het bijgevoegde conceptontwerpbesluit. Het weerstandsvermogen van het algemeen pensioenfonds moet het karakter hebben van «eigen vermogen». De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat een algemeen pensioenfonds werkkapitaal nodig heeft om pensioenregelingen uit te voeren. Zij gaan ervan uit dat in veel gevallen van bestaande
pensioenregelingen (een deel van) de bestaande werkorganisaties mee zullen kunnen gaan naar het algemeen pensioenfonds. Deelt de regering deze verwachting? De leden van de fracties van de PvdA en 50PLUS vragen in hoeverre het mogelijk is om bij het samenvoegen van bestaande pensioenfondsen tot een algemeen pensioenfonds het werkkapitaal te financieren uit de bij de pensioenfondsen reeds bestaande vermogens c.q. buffers, zo vragen deze leden. In het bijgevoegde ontwerpbesluit algemeen pensioenfonds staat aangegeven dat het pensioenfondsen is toegestaan om een eventuele bijdrage aan het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds (hetzij bij omvorming tot een algemeen pensioenfonds, hetzij bij het onderbrengen van de pensioenregeling bij een reeds bestaand algemeen pensioenfonds) vanuit de kostenvoorziening voor toekomstige uitvoeringskosten te financieren. Een pensioenfonds dient altijd op basis van artikel 126 van de Pensioenwet en de uitwerking daarvan in artikel 2, eerste lid van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen een voorziening te treffen voor toekomstige (kasstromen die voortvloeien uit) kosten voor administratie, communicatie en het doen van uitkeringen.45 Ook toekomstige kosten die samenhangen met de reeds opgebouwde pensioenaanspraken, zoals die van bestuur en bestuursondersteuning, advies en controle, vallen hieronder. Dit betreft de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de tot de datum van vaststelling opgebouwde pensioenverplichtingen. Deze voorziening is een onderdeel van de technische voorziening en beoogt het pensioenfonds in staat te stellen om deze kosten in voorkomend geval geheel zelf te kunnen dragen. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook bij discontinuïteit van de bijdragende onderneming(en) het pensioenfonds de uitvoeringskosten dient te kunnen dragen. Een pensioenfonds hoeft er daarbij overigens niet van uit te gaan dat het daadwerkelijk zelf te allen tijde de pensioenverplichtingen afwikkelt. Het mag daarbij ook uitgaan van een toekomstig moment van overdracht (liquidatie) bijvoorbeeld vanwege omstandigheden zoals het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst of het bereiken van een bepaalde schaalgrootte. Een pensioenfonds houdt op grond van dit artikel 126, tweede lid, onderdeel c, de methode en de grondslag voor de berekening van de technische voorziening voor uitvoeringskosten – nadat de voorziening eenmaal met een gedegen onderzoek is vastgesteld – van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van veranderingen van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen. Omdat het onderbrengen van de pensioenregeling bij een algemeen pensioenfonds een voorbeeld van bovenbedoelde veranderingen is, kan het pensioenfondsen toegestaan worden een eventuele bijdrage aan het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds (hetzij bij omvorming tot een algemeen pensioenfonds, hetzij bij het onderbrengen van de pensioenregeling bij een reeds bestaand algemeen pensioenfonds) vanuit vrijvallende middelen ter dekking van deze voorziening te financieren. Vaak wordt voor het berekenen van deze kostenvoorziening de zogeheten «excassomethode» gebruikt. Hierbij wordt de voorziening uitvoeringskosten vertaald in een opslag in de totale technische voorziening en wordt deze opslag tevens toegepast bij de nieuwe opbouw (toevoeging aan de voorziening) en de uitkeringen (vrijval van de voorziening). Het staat pensioenfondsen, in overleg met DNB, evenwel vrij om een andere methode te gebruiken. De voorziening zal tot op zekere hoogte ook per collectiviteitkring in een algemeen pensioenfonds noodzakelijk zijn en blijven. Het pensioenfonds dient permanent aan DNB aan te kunnen tonen dat de aangehouden kostenvoorziening voldoende is ter dekking van de kosten in de hier bedoelde situatie. Indien er, in casu als gevolg van de aansluiting bij een algemeen pensioenfonds, teveel wordt ingeteerd op deze kostenvoorziening, dient aangetoond te worden hoe binnen een periode van uiterlijk vijf jaar deze kostenvoorziening weer op peil wordt gebracht. In het geval dat een bestaand pensioenfonds wordt omgevormd naar een algemeen pensioenfonds kan mogelijk (een deel van) de bestaande werkorganisatie mee naar het algemeen pensioenfonds. Dit is echter sterk afhankelijk van de feitelijke situatie bij het betreffende pensioenfonds en de keuzes die hierbij worden gemaakt. De leden van de PvdA-fractie vragen waar, indien kapitaal geleend wordt tegen een vergoeding, deze vergoeding uit wordt gefinancierd. Deze leden vragen op welke manier wordt voorkomen dat de kapitaalverschaffer (ongewenste) invloed kan uitoefenen op de werkorganisatie, bijvoorbeeld bij het uitbesteden van taken of het inkopen van diensten. Deze leden doelen hierbij op bijvoorbeeld de volgende situatie: een bank verschaft een algemeen pensioenfonds het werkkapitaal onder voorwaarde 45
Zie http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-230555.jsp.
dat een dochteronderneming van de bank het vermogensbeheer van het algemeen pensioenfonds krijgt toebedeeld. Vindt de regering het wenselijk als de kapitaalverschaffer commerciële aanbiedingen aan de deelnemers van het algemeen pensioenfonds doet? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen? Kan de regering aangeven welke nadere eisen per AMvB aan het werkkapitaal gesteld zullen worden? Denkt de regering bijvoorbeeld aan het maximeren van de vergoeding, zo informeren genoemde leden. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of het werkkapitaal een vast bedrag bedraagt of een percentage van de voorziening. Het algemeen pensioenfonds is een pensioenfonds en daarmee zijn de regels die gelden voor pensioenfondsen ten aanzien van uitbesteding van toepassing. Bij het vermogensbeheer is bijvoorbeeld van belang dat het fondsbestuur de eindverantwoordelijkheid draagt voor het bepalen en uitvoeren van het beleggingsbeleid, inclusief het risicobeheer. Dit vraagt onder meer het hanteren van een kritische en onafhankelijke grondhouding ten opzichte van degenen die binnen en buiten het pensioenfonds zijn betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid, zoals adviseurs en uitvoerders. Ook dient het algemeen pensioenfonds te voorkomen dat er sprake is van personele unies op het niveau van beleidsbepalers of medebeleidsbepalers tussen het fonds en de derden waaraan werkzaamheden worden uitbesteed, tenzij sprake is van uitbesteding van werkzaamheden aan een werkgever. Een overeenkomst waarbij wordt afgesproken dat in ruil voor het verschaffen van weerstandsvermogen toebedeling van het vermogensbeheer plaatsvindt, past niet bij het voorgaande. Het bestuur kan dan de kritische en onafhankelijke grondhouding niet aannemen. Voor de eisen die gesteld worden aan het weerstandsvermogen wordt kortheidshalve verwezen naar het bijgevoegde conceptontwerpbesluit algemeen pensioenfonds. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering al meer inzicht kan bieden in de AMvB met betrekking tot de aanvraag, de procedure, de omstandigheden die kunnen leiden tot het wijzigen of intrekken van de vergunning en het werkkapitaal. Op welke wijze worden de belangen van de deelnemers bij de regels over de omvang van het werkkapitaal gewaarborgd, zo vragen deze leden. Genoemde leden vragen of de regering kan toelichten of het dragen van verzekeringstechnische risico’s door het werkkapitaal uitgesloten wordt. De belangen van de deelnemers worden gewaarborgd door de wettelijke eisen ten aanzien van het weerstandsvermogen van een algemeen pensioenfonds. Hierdoor wordt in het belang van de deelnemers de continuïteit van de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds bevorderd. De belangen van de deelnemers worden voorts uiteraard geborgd door een beoogde gezonde balans tussen verplichtingen en middelen op het niveau van de collectiviteitkring. Alle verzekeringstechnische risico’s worden gedragen door de afzonderlijke collectiviteitkringen en komen zodoende niet ten laste van het weerstandsvermogen van het algemeen pensioenfonds als geheel. (...) Hoofdstuk 6. Regeldruk (p. 38-40) Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of, en zo ja, hoe de regering zich gaat inzetten voor het voorkomen van extra lasten. Dit lid onderschrijft de oproep van Actal, 46 dat als gekozen wordt voor een vergunning, de mogelijkheden maximaal benut moeten worden, om het toezicht achteraf tot een minimum te beperken en vraagt een nadere toelichting. Dit lid vraagt of de regering kan verzekeren dat (administratieve) lasten per saldo niet toenemen door de invoering van het algemeen pensioenfonds. De kosten vermeld in de memorie van toelichting zijn gebaseerd op een standaardkostenmodel. Dit lid vraagt in hoeverre de uiteindelijke kosten (per algemeen pensioenfonds) nog van het geschetste beeld kunnen gaan afwijken. De regering wil de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terugdringen. Er moet echter altijd goed afgewogen worden of dat mogelijk is, of dat het toch nodig is om extra regels te stellen, zoals in dit geval ter bescherming van de belangen van de pensioendeelnemers. Gezien de hoogte van de pensioenvermogens die onder beheer zullen komen bij een algemeen pensioenfonds betreft het in verhouding een zeer beperkte administratieve lastenverhoging. Het is van belang te onderkennen dat er onderscheid is tussen de beoordeling van DNB van een vergunningaanvraag en het lopend toezicht op een algemeen pensioenfonds nadat een vergunning is 46
Actal: Adviescollege toetsing regeldruk.
verleend. Bij vergunningverlening worden met name gegevens beoordeeld op het niveau van het algemeen pensioenfonds en in concept de standaard documenten die betrekking hebben op de collectiviteitkringen. In het lopend toezicht wordt de taak van DNB uitgebreider: DNB ziet dan niet alleen toe op onder meer de continuïteit, governance en het «in control» zijn op het niveau van de instelling algemeen pensioenfonds, maar tevens op de afzonderlijke collectiviteitkringen die aan het nieuwe ftk moeten voldoen. Dit betreft een wezenlijk andere taak met daardoor ook andere werkzaamheden dan de beoordeling van een vergunningaanvraag. In het traject van de vergunningverlening dienen vergunningaanvragers aan te tonen dat zaken (in opzet) op orde zijn. De mogelijke extra inspanningen die oprichters hiervoor zullen moeten doen kunnen mogelijk leiden tot een soepelere opstart van contacten tussen de vergunninghouder en de toezichthouder in het lopende toezicht. In die zin kunnen de inspanningen zich terugverdienen. Bij de vergunningverlening wordt beoordeeld of het algemeen pensioenfonds in opzet aan de vergunningvereisten voldoet, maar uiteindelijk gaat zal de werking hiervan pas in het lopend toezicht kunnen worden getoetst. Er mag immers pas gestart worden met het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, wanneer een vergunning is verleend. De leden van de VVD-fractie vragen welke toets na oprichting nog plaatsvindt en wat de kosten zijn voor een algemeen pensioenfonds om de informatie over de verschillende collectiviteitkringen te delen met de toezichthouder. Na oprichting en een door DNB verstrekte vergunning staat het algemeen pensioenfonds onder doorlopend toezicht waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen toezicht op de collectiviteitkringen op grond van het nieuwe ftk, van toepassing op elke collectiviteitkring, en het toezicht op het algemeen pensioenfonds als geheel. Een algemeen pensioenfonds dient binnen drie maanden aan de toezichthouder te melden dat gestart is met het gebruikmaken van de vergunning en het aanhouden van een nieuw afgescheiden vermogen. Bij deze meldingen dienen dezelfde bescheiden te worden gevoegd als door een regulier pensioenfonds bij de melding van haar oprichting moeten worden overgelegd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de vergunningvereiste voor het algemeen pensioenfonds lijkt op het vergunningvereiste voor een PPI aangezien een vergelijking wordt gemaakt met het vergunningvereiste voor het oprichten van een PPI om de administratieve lasten voor het algemeen pensioenfonds in te schatten. Verschuift het karakter van het algemeen pensioenfonds hiermee dan niet op richting het karakter van een financiële instelling ten koste van het pensioen als arbeidsvoorwaarde, zo willen deze leden weten. Zoals de regering ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft gemeld is pensioen een arbeidsvoorwaarde. Het is niet mogelijk om de administratieve lasten die samenhangen met het vergunningsvereiste in te schatten op basis van een vergelijking met pensioenfondsen, omdat die in de huidige situatie geen vergunningseis kennen. Als praktische oplossing is ervoor gekozen om een vergelijking met de PPI te maken. Andere instellingen, zoals banken en verzekeraars kennen ook een vergunningseis, maar zijn van een dusdanige andere aard dat daarbij niet kan worden aangesloten. Wel kent de PPI elementen die ook onderdeel uitmaken van een algemeen pensioenfonds, zoals een werkkapitaal en een rangregeling. Het feit dat bij de vergunningseis voor een algemeen pensioenfonds gebruik wordt gemaakt van inzichten die eerder in een ander wettelijk kader zijn opgedaan is behulpzaam bij de veilige uitvoering van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt nader te verduidelijken, waarom vergunningverlening voor de oprichting van een algemeen pensioenfonds noodzakelijk wordt geacht. Dit lid vraagt waarom het gebruikelijke toezicht op pensioenfondsen onvoldoende bescherming zou bieden aan belanghebbenden. Vanwege de complexiteit die gemoeid is met de financieel afgescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen en ter bescherming van de belangen van (gewezen) deelnemers is een vergunning vereist. Dat stelt de toezichthouder in staat om een ex-ante toetsing op een aantal kenmerken van het algemeen pensioenfonds uit te voeren, opdat de borging van de kwaliteit van de pensioenuitvoering in de organisatie kan worden getoetst voordat deze met zijn dienstverlening begint. Een dergelijke toetsing geldt eveneens bij de omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds. Het huidige toezicht is toegesneden op de huidige structuur van pensioenfondsen. In de huidige situatie is bij pensioenfondsen echter geen sprake van een structuur zoals met het algemeen pensioenfonds mogelijk wordt. Daarom wordt door middel van de vergunningplicht het toezicht op het algemeen pensioenfonds in lijn gebracht met de structuur van het algemeen pensioenfonds. De bij de
vergunningaanvraag door een algemeen pensioenfonds te overleggen gegevens en bescheiden komen in grote lijnen overeen met de documenten die in verband met de wettelijke meldingsplicht door een nieuw pensioenfonds rond de oprichting aan DNB moeten worden verstrekt. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of dieper kan worden ingegaan op de gevolgen van het algemeen pensioenfonds voor de communicatie met de deelnemers en aangeven welke maatregelen zijn voorzien voor het borgen van een goede communicatie. De leden van de VVD-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds extra kosten maakt om richting verschillende collectiviteitkringen te communiceren Er is geborgd dat een algemeen pensioenfonds goed communiceert met de deelnemers. Ten eerste zullen DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij de vergunningverlening een beschrijving van de inrichting van de organisatie met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsvoering eisen. Voor wat betreft de beheerste en integere bedrijfsvoering dient onder andere een toelichting op het communicatiebeleid te worden ingediend. Onder een beheerste bedrijfsvoering valt immers ook het op orde hebben van de administratieve organisatie, inclusief het waarborgen dat de juiste informatie binnen de daarvoor gestelde termijnen aan de deelnemers verstrekt wordt. Er wordt dan ook verwacht dat het algemeen pensioenfonds bij de vergunningaanvraag kan toelichten hoe het invulling geeft aan de communicatievereisten op grond van de Pensioenwet en lagere regelgeving en hoe zij borgt dat aan deze communicatievereisten (blijvend) wordt voldaan. Uit deze toelichting dient dan ook te blijken dat het bestuur een adequaat communicatiebeleid heeft, zoals bedoeld in artikel 2.6 van de Code pensioenfondsen. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) – Artikelsgewijs deel Artikel 112a lid 6 (p. 42) De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting wat bedoeld wordt met dat de vergunning voor het uitoefenen van een algemeen pensioenfonds «persoonlijk» is. In deze context wordt met «persoonlijk» bedoeld dat uitsluitend de stichting die de vergunning heeft verkregen de toegestane activiteiten mag (laten) uitvoeren. Om ieder mogelijk misverstand daarover te voorkomen is, net als in artikel 2:1 van de Wet op het financieel toezicht, met betrekking tot de op grond van die wet verleende vergunningen, expliciet bepaald dat de vergunning persoonlijk en niet overdraagbaar is. De aan een algemeen pensioenfonds verleende vergunning komt derhalve uitsluitend aan die specifieke entiteit toe en kan niet aan een ander (algemeen) pensioenfonds worden overgedragen.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 4 (p. 6) In artikel 112a van de Pensioenwet wordt in het tweede lid duidelijker tot uitdrukking gebracht dat bij de artikelen over de bestuursmodellen die genoemd worden bij de vergunningaanvraag slechts aan het artikel hoeft te worden voldaan van het bestuursmodel waarvoor is gekozen. Verder wordt in dit artikel het begrip werkkapitaal vervangen door weerstandsvermogen. Bij nader inzien is weerstandsvermogen een betere term omdat het gaat om vermogen ten behoeve van bedrijfsrisico’s dat steeds aanwezig moet zijn. (...) Onderdeel 11, artikel IIIB (p. 7) In de bijlage bij de Wet bekostiging financieel toezicht wordt de aanvraag van de vergunning voor een algemeen pensioenfonds opgenomen als eenmalige toezichthandeling waarvoor kosten bij de aanvragers in rekening worden gebracht. De kosten voor de vergunning bedragen € 26.000.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) Hoofdstuk 6. Regeldruk (p. 14-15) De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarop de kosten van de vergunning (€ 27.000) zijn gebaseerd? De kosten van de vergunning van € 27.000 die zijn gemeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn gebaseerd op de aanname dat aanvragers van de vergunning voor een algemeen pensioenfonds 600 uur besteden met een standaard uurtarief van € 45. Zoals gesteld in de memorie van toelichting zal de precieze omvang van de administratieve lasten afhangen van de algemene maatregel van bestuur. Die was toen nog niet beschikbaar, maar inmiddels wel. Een eerste inschatting is dat de kosten van de vergunningaanvraag als gevolg van de algemene maatregel van bestuur zullen stijgen als gevolg van de leges die een vergunningaanvrager moet betalen (€ 26.000, de gebruikelijke leges voor vergunningplichtige instellingen zoals de PPI) en het weerstandsvermogen dat moet worden aangehouden. De precieze hoogte van de administratieve lasten als gevolg van de algemene maatregel van bestuur worden op dit moment door de regering in kaart gebracht.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 24-25] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Van Weyenberg vroeg of andere commerciële partijen ook een algemeen pensioenfonds kunnen oprichten. Op zichzelf kunnen partijen een algemeen pensioenfonds oprichten, edoch het dient altijd een stichting te zijn. Dat betekent dat er geen winstoogmerk aan de orde kan zijn. De stichting is een uitermate geschikte rechtsvorm voor een algemeen pensioenfonds, want een stichting mag geen uitkeringen doen aan mensen, tenzij de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Dat is echt een fundamenteel verschil ten opzichte van een bv of een nv. (...) De vraag van mevrouw Vermeij ging over het startkapitaal. De pensioenfondsen die in een apf willen opgaan, kunnen het weerstandsvermogen, de zogeheten "excassokostenvoorzieningen", voor het startkapitaal gebruiken. Dat is dus ook de bedoeling. (...) Mevrouw Lodders heeft een vraag gesteld over het weerstandsvermogen, evenals mevrouw Vermeij. Waarom levert dat geen belemmeringen op? Het weerstandsvermogen heeft tot doel om operationele risico's op te vangen. Dat is nodig omdat bedrijfsvoering strikt gescheiden wordt van pensioenvermogens waar "slechts" beleggingsrisico's en langlevenrisico's neerslaan. Bij de hoogte van het weerstandsvermogen is rekening gehouden met het feit dat de drempel niet te hoog mag zijn. Bovendien wordt bekeken hoe bestaande voorzieningen voor de operationele kosten ingezet kunnen worden in dit weerstandsvermogen. Dat heb ik net ook al nader geduid in antwoord op mevrouw Vermeij. (...) [Tweede termijn p. 37] Staatssecretaris Klijnsma: Wat de vergunningverlening betreft, is de tijd inderdaad krap. Ik zal de Kamer in het najaar informeren over hoe DNB om denkt te gaan met pensioenfondsen die te maken zouden kunnen krijgen met punten van aandacht rond gesloten boekjaren. Daar wil ik de Kamer graag over informeren.
(...) Staatssecretaris Klijnsma: De heer Krol stelde een vraag over het weerstandsvermogen. Is dat niet dubbelop in verband met de buffers die vanwege het ftk al worden aangehouden? Het ftk heeft alleen betrekking op de pensioenrisico's, zodat het geen dubbeltelling is. Het weerstandsvermogen dekt immers risico's die de collectiviteitskring overschrijden. Dat is echt een andere vorm en geen dubbeling.
Artikel 113. Toezending wijziging officiële stukken Het pensioenfonds zendt: a.
een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;
b.
een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;
c.
een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;
d.
een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en
e.
een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;
binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.
Artikel 114. Omzetting pensioenfonds 1.
Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.
§ 5.2. Verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan Artikel 115. Het verantwoordingsorgaan 1.
Een pensioenfonds ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in voor elke collectiviteitkring.
2.
In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de onderlinge getalsverhoudingen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen.
3.
Indien een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds bij een collectiviteitkring hoort die bestaat uit meer dan een onderneming of groep, bedrijfstak of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dan wel een combinatie hiervan, wordt iedere onderneming of groep, bedrijfstak dan wel beroepspensioenregeling door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan.
34.
Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.
4 5. In geval van verkiezing van leden van het verantwoordingsorgaan door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. 56.
Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de ledenaantallen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld.
67.
Een vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde lidvijfde en zesde lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een pensioenfonds.
78.
Het bestuur van het pensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen: a.
op eigen initiatief van het pensioenfonds; of
b.
indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Het pensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b. Bij een algemeen pensioenfonds wordt dit lid toegepast per verantwoordingsorgaan. 9.
Een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Het verantwoordingsorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
810. Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht. 911. Het bestuur van het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht. 1012. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 2. WAAROM (NU) EEN ALGEMEEN PENSIOENFONDS? (...) 2.5. Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaan nieuwe mogelijkheden voor pensioenuitvoering (p. 6) (...) Indien beslissingen van het bestuur van het algemeen pensioenfonds betrekking hebben op pensioenregelingen in een specifieke collectiviteitkring behouden belanghebbenden bij die collectiviteitkring, hun (mede)zeggenschap op die beslissingen. HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 13) (…)
Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan gelden dezelfde regels als voor de samenstelling van het paritair bestuur. Dus als een algemeen pensioenfonds één belanghebbendenorgaan zou hebben dan zou ook dit snel (te) groot worden. Eén belanghebbendenorgaan zou ook betekenen dat de bevoegdheden van dit orgaan betrekking zouden hebben op alle collectiviteitkringen. De belanghebbenden van collectiviteitkring A zouden dan bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht hebben over het toeslagenbeleid van collectiviteitkring B. Dit is niet wenselijk. Daarom stelt een algemeen pensioenfonds voor iedere collectiviteitkring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan in. De taken en bevoegdheden van een dergelijk orgaan worden toegepast ten aanzien van de eigen collectiviteitkring en niet ten aanzien van de andere collectiviteitkringen. Hetzelfde geldt voor het verantwoordingsorgaan bij een paritair bestuur. Een algemeen pensioenfonds zal dus in voorkomende gevallen meerdere belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen hebben. Vanwege de bestuurbaarheid van een algemeen pensioenfonds zien de taken en bevoegdheden van deze organen niet op de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling). (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.2 Het verantwoordingsorgaan (p. 26) DNB geeft in haar toezichttoets aan dat indien wordt gekozen voor een paritair bestuur een verantwoordingsorgaan ingesteld moet worden, doorgaans met uitsluitend adviesrechten. DNB vraagt of in geval van een algemeen pensioenfonds een verantwoordingsorgaan kan volstaan, omdat het volgens DNB in de rede ligt om de achterban van iedere ondergebrachte kring instemmingsrechten te geven over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan. De regering is van mening dat met het toekennen van instemmingsrechten aan het verantwoordingsorgaan sprake is van dubbele besluitvorming en vergroting van bestuurlijke drukte. Immers, de belangen van de achterban worden in het paritaire bestuursmodel rechtstreeks in het bestuur behartigd. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel L (p. 30-31) Artikel 115 van de Pensioenwet heeft betrekking op het verantwoordingsorgaan. In het eerste lid wordt geregeld dat een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur een verantwoordingsorgaan instelt voor elke collectiviteitkring. Indien een algemeen pensioenfonds bijvoorbeeld drie collectiviteitkringen heeft (drie afgescheiden vermogens) zijn er dus ook drie verantwoordingsorganen. In het tweede lid, dat gaat over de samenstelling van het verantwoordingsorgaan, wordt geregeld dat de onderlinge verhouding tussen deelnemers en pensioengerechtigden wordt beoordeeld op het niveau van de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Het tweede lid wordt daarbij tevens aangepast aan het schrappen van het multi-opf (door het vervangen van de huidige derde zin). In het nieuwe derde lid wordt een vergelijkbare bepaling opgenomen voor het algemeen pensioenfonds die inhoudt dat in een verantwoordingsorgaan dat is ingesteld voor een collectiviteitkring waarin meerdere ondernemingen, bedrijfstakken dan wel beroepspensioenregelingen meedoen, elke onderneming of groep, bedrijfstak dan wel beroepspensioenregeling wordt vertegenwoordigd door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde.
Aan het zesde lid (na vernummering) wordt een zin toegevoegd op grond waarvan de evenredige vertegenwoordiging van verenigingen in een verantwoordingsorgaan wordt beoordeeld aan de hand van de ledenaantallen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Ook in het achtste lid (na vernummering) wordt duidelijk gemaakt dat de regeling met betrekking tot de verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan geldt per verantwoordingsorgaan. Op grond van het negende lid heeft ieder van de verantwoordingsorganen van een algemeen pensioenfonds uitsluitend de taken en bevoegdheden van een verantwoordingsorgaan die (alleen) betrekking hebben op de collectiviteitkring c.q. het afgescheiden vermogen waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Zo zal bijvoorbeeld advies gevraagd worden over het wijzigen van de uitvoeringsovereenkomst die betrekking heeft op de collectiviteitkring (artikel 115a, derde lid, onderdeel h, van de Pensioenwet), maar niet over een algemeen onderwerp als de profielschets voor de leden van de raad van toezicht (artikel 115a, derde lid, onderdeel c, van de Pensioenwet). Het verantwoordingsorgaan heeft verder de algemene rechten van een verantwoordingsorgaan zoals recht op overleg met het intern toezicht of het enquêterecht. Het verantwoordingsorgaan stelt in overleg met het bestuur van het pensioenfonds een regeling vast met betrekking tot zijn taken en bevoegdheden. In die regeling kan bijvoorbeeld worden opgenomen hoe wordt beoordeeld of een bepaalde taak betrekking heeft op de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 15-19) (…) Het uitgangspunt van de regering is dat in de pensioenuitvoering door pensioenfondsen de betrokken belanghebbenden een duidelijke rol moeten hebben in de (mede)zeggenschapsstructuur. Aangezien per collectiviteitkring sprake is van verschillende belanghebbenden is vereist dat per collectiviteitkring een belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan wordt ingesteld. Hoe meer collectiviteitkringen een algemeen pensioenfonds kent, des te meer belanghebbendenorganen er dus zullen zijn. Daardoor kan een natuurlijk maximum worden bereikt aan de omvang van een algemeen pensioenfonds, vanuit de optiek van bestuurbaarheid. (…) De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of nader kan worden ingaan op de verhouding tussen de verschillende belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bij één algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld bij meningsverschillen. Deze leden willen tevens weten of de regering een explicietere afbakening kan geven van de taken en bevoegdheden van enerzijds het belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan en anderzijds het bestuur van het algemeen pensioenfonds. Deze leden vragen eveneens op welke wijze bij de bepaling dat de omvang van het verantwoordingsorgaan minimaal twee keer het aantal werkgevers moet omvatten rekening wordt gehouden met een algemeen pensioenfonds dat zich openstelt voor meerdere (kleine) werkgevers en of deze kwantitatieve eis dan niet tot een in de praktijk moeilijk werkbare situatie leidt. Zowel de verantwoordingsorganen als de belanghebbendenorganen van een algemeen pensioenfonds hebben uitsluitend taken en bevoegdheden voor zover ze betrekking hebben op de «eigen» collectiviteitkring en hebben geen taken en bevoegdheden die de collectiviteitkring overstijgen zoals taken ten aanzien van de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan en het belanghebbendenorgaan stellen, in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds, een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
In het verantwoordingsorgaan zijn in beginsel de deelnemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigd. De werkgever is in het verantwoordingsorgaan alleen vertegenwoordigd indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit willen. Er is geen kwantitatieve eis voor deze vertegenwoordiging van de werkgever. De vertegenwoordiging van de werkgever in het belanghebbendenorgaan is conform zijn vertegenwoordiging in het bestuur van een pensioenfonds. Ook daar is er geen kwantitatieve eis voor vertegenwoordiging van werkgevers. Wel is geregeld dat vertegenwoordigers van werknemers(verenigingen) en pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als vertegenwoordigers van werkgevers(verenigingen). Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de instelling van een verantwoordingsorgaan in een paritair bestuursmodel kan volstaan en hoe dan geborgd wordt, dat de achterban van de kringen daadwerkelijk invloed hebben op de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan. Dit lid vraagt of het niet in de rede ligt, om alle belanghebbenden, deelnemers en gepensioneerden, instemmingsrechten te geven over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan. Dit lid vraagt de regering breed in te gaan op het vraagstuk van de vertegenwoordiging van de belangen van alle belanghebbenden, waaronder gepensioneerden in het algemeen pensioenfonds. Ook vraagt dit lid hoe toezicht, medezeggenschap en instemming van werkgevers, werknemers en gepensioneerden samenvattend is of wordt geborgd in het algemeen pensioenfonds? Een van de uitgangspunten van pensioenfondsen is dat (mede)zeggenschap van belanghebbenden bij de pensioenregeling stevig verankerd is. In een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur worden de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd in het bestuur. Artikel 102 van de Pensioenwet stelt regels over de zetelverdeling en benoeming van pensioengerechtigden en werknemers in een paritair bestuur. De regering is van mening dat met het toekennen van instemmingsrechten aan het verantwoordingsorgaan echter sprake is van dubbele zeggenschap en medezeggenschap. Immers, de belanghebbenden maken in het paritaire bestuursmodel onderdeel uit van het bestuur en via die weg is reeds voldaan aan het uitgangspunt dat belanghebbenden bij de pensioenregeling (mede)zeggenschap hebben. (…) 3.9 Waardeoverdracht (p. 28) (…) De leden van de PVV-fractie vragen hoe het toezicht in z’n werk gaat, op de verschillende regelingen binnen een algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld op het punt van evenwichtige belangenbehartiging. Deze leden vragen eveneens hoe het fondsbestuur in haar toezicht op meerdere regelingen binnen een algemeen pensioenfonds goed het overzicht over de meerdere regelingen houden. Omdat in een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd zal in het bestuur een onderscheid moeten worden gemaakt tussen het toezicht op het handelen van het bestuur in verband met de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling) enerzijds en zeggenschap over beslissingen van het bestuur die de verschillende pensioenvermogens betreffen (het niveau van de collectiviteitkring) anderzijds. Voor het bestuur van elk pensioenfonds, en dus ook voor het bestuur van het algemeen pensioenfonds, geldt de eis van evenwichtige belangenbehartiging. Daarnaast dient de interne governance structuur adequaat te worden ingericht en navenant te functioneren. DNB zal hierop toezien. Een extra waarborg daartoe biedt de (mede)zeggenschap van belanghebbenden van de verschillende collectiviteitkringen. Juist de contacten met de belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bieden het bestuur van het algemeen pensioenfonds waardevolle informatie en inzicht in de collectiviteitkringen. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel L (p. 42)
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de laatste zin van artikel 115, tweede lid, gehandhaafd blijft, en dat de werkgever vertegenwoordigd kan zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen. De laatste zin van artikel 115, tweede lid, over de vertegenwoordiging van de werkgever in het verantwoordingsorgaan blijft inderdaad gehandhaafd.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.3 Inrichting van (het bestuur van) een algemeen pensioenfonds (p. 6) De leden van de CDA-fractie willen graag een oordeel van de regering vernemen op de rol van de sociale partners in het bestuur van de APF en de manier waarop de APF past in de pensioendiscussie. Het uitgangspunt van de regering is dat in de pensioenuitvoering door pensioenfondsen de betrokken belanghebbenden een duidelijke rol moeten hebben in de (mede)zeggenschapsstructuur. Aangezien per collectiviteitkring sprake is van verschillende belanghebbenden is vereist dat per collectiviteitkring een belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan wordt ingesteld.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 26-27] Staatssecretaris Klijnsma: De heer Klein heeft voorts een vraag gesteld over de communicatie tussen het belanghebbendenorgaan en het verantwoordingsorgaan in collectiviteitskringen zodat zij besturen kunnen aanspreken. De belanghebbendenorganen of de verantwoordingsorganen van een algemeen pensioenfonds hebben taken en bevoegdheden voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitskring waarvoor het orgaan is ingesteld. Voor het belanghebbendenorgaan zijn dat instemmings- en adviesrechten, dus allebei. Voor het verantwoordingsorgaan zijn dat alleen adviesrechten, omdat bij een paritair bestuur de belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in het bestuur. De heer Klein (Klein): Dank voor dat antwoord. Het punt was ook even: kunnen de organen ook informatie van elkaar krijgen? Is dat openbaar, althans: het hoeft niet echt openbaar te zijn. Het ene orgaan van de ene collectiviteitskring moet wel informatie van de andere collectiviteit kunnen krijgen. Staatssecretaris Klijnsma: Dat is natuurlijk altijd aan de organen zelf; dat is een besluit van de organen zelf. Als zij elkander ruggensteun willen bieden, dan zou dat best kunnen, maar nogmaals: dat is aan de organen zelf. (...) De heer Omtzigt (CDA): Ik kom nog even terug op dat laatste punt. Ik vroeg de staatssecretaris om iets uitgebreider in te gaan op de medezeggenschaps- en zeggenschapsrechten die er zijn op het moment dat er een voorstel wordt gedaan om van het ene naar het andere apf over te stappen. Wat betekent het voor de medezeggenschapsrechten van de deelnemers, actief, slapend en gepensioneerd, in de pensioenregeling dat er gekozen is voor het liquidatierecht en niet voor het gewone overgangsrecht? Staatssecretaris Klijnsma: Dat is een keuze. Er is natuurlijk sprake van een collectieve waardeoverdracht. De vraag die zich dan aandient, is: welk artikel uit de pensioenwetgeving geldt ten aanzien van collectieve waardeoverdracht? Dan ligt dit artikel gewoon het meest voor de hand.
De heer Omtzigt (CDA): Dat is nog niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Het gaat vooral om het overdragen van het ene apf aan het andere apf. Dan zijn beide routes te doen. Maar wat is het verschil voor de medezeggenschap? Hebben de deelnemers op het ene moment allerlei rechten en op het andere moment niet? Meestal vinden ze het belangrijk om te kijken wat de balance of power is. Kunt u daar iets meer over vertellen? Staatssecretaris Klijnsma: Zal ik daar in tweede termijn op terugkomen? Dan kan ik dat goed afpellen, zodat ik de beide routes voor u kan duiden.
Artikel 115a. Taken verantwoordingsorgaan 1.
Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
2.
Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
3.
Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over: a.
het beleid inzake beloningen;
b.
de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c.
de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d.
het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;
e.
het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;
f.
gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
g.
liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
h.
het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
i.
het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;; en
j.
samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en
kj.
de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
4.
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5.
Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het derde lid bedoelde besluiten.
6.
Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel M In artikel 115a, derde lid, vervalt het adviesrecht van het verantwoordingsorgaan met betrekking tot het samenvoegen van pensioenfondsen in een multi-opf.
Artikel 115b. Het belanghebbendenorgaan 1.
Een pensioenfonds ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk of onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in voor elke collectiviteitkring. In een algemeen pensioenfonds met meerdere belanghebbendenorganen kunnen belanghebbendenorganen worden samengevoegd indien de betrokken belanghebbendenorganen hiermee instemmen.
2.
Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing. Bij een belanghebbendenorgaan voor een collectiviteitkring waarvan de pensioenregeling is beëindigd kan worden afgezien van vertegenwoordiging door de werkgever, indien de betrokken belanghebbenden in het belanghebbendenorgaan daarmee instemmen.
3.
Een belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het belanghebbendenorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld. Indien belanghebbendenorganen zijn samengevoegd tot één belanghebbendenorgaan heeft dit belanghebbendenorgaan de taken en bevoegdheden van de afzonderlijke belanghebbendenorganen. Het belanghebbendenorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
34.
Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
4 5. Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg wenselijk acht. 56.
Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel
HOOFDSTUK 2. WAAROM (NU) EEN ALGEMEEN PENSIOENFONDS? (...) 2.5. Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaan nieuwe mogelijkheden voor pensioenuitvoering (p. 6) (...) Indien beslissingen van het bestuur van het algemeen pensioenfonds betrekking hebben op pensioenregelingen in een specifieke collectiviteitkring behouden belanghebbenden bij die collectiviteitkring, hun (mede)zeggenschap op die beslissingen. HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 13) (…) Een van de kenmerkende aspecten van pensioenfondsen is de betrokkenheid van de belanghebbenden bij de pensioenregeling bij het besturen van het fonds. Die betrokkenheid blijkt uit deelname aan het bestuur (bij paritaire bestuursvormen) of het belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursvormen). (…) In andere gevallen zal een onafhankelijke bestuursvorm meer voor de hand liggen. Het aantal werkgevers, dan wel het aantal collectiviteitkringen van het algemeen pensioenfonds, heeft als zodanig geen rechtstreeks gevolg voor de omvang van het bestuur omdat de (mede)zeggenschap van de belanghebbenden bij het fonds is neergelegd in een belanghebbendenorgaan. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan gelden dezelfde regels als voor de samenstelling van het paritair bestuur. Dus als een algemeen pensioenfonds één belanghebbendenorgaan zou hebben dan zou ook dit snel (te) groot worden. Eén belanghebbendenorgaan zou ook betekenen dat de bevoegdheden van dit orgaan betrekking zouden hebben op alle collectiviteitkringen. De belanghebbenden van collectiviteitkring A zouden dan bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht hebben over het toeslagenbeleid van collectiviteitkring B. Dit is niet wenselijk. Daarom stelt een algemeen pensioenfonds voor iedere collectiviteitkring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan in. De taken en bevoegdheden van een dergelijk orgaan worden toegepast ten aanzien van de eigen collectiviteitkring en niet ten aanzien van de andere collectiviteitkringen. Hetzelfde geldt voor het verantwoordingsorgaan bij een paritair bestuur. Een algemeen pensioenfonds zal dus in voorkomende gevallen meerdere belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen hebben. Vanwege de bestuurbaarheid van een algemeen pensioenfonds zien de taken en bevoegdheden van deze organen niet op de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling). Indien meerdere belanghebbendenorganen allemaal vanuit hun eigen, verschillende, perspectieven zouden kunnen interveniëren in de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds zou het bestuur gehinderd kunnen worden in het voeren van een beleid dat de kwaliteit van het fonds als geheel ten goede komt. De belangen van de betrokkenen blijven goed gewaarborgd via de taken en bevoegdheden van het eigen belanghebbendenorgaan op de eigen collectiviteitkring en concrete afspraken in de uitvoeringsovereenkomst waarop het algemeen pensioenfonds continu kan worden aangesproken. Indien
deze gedurende langere tijd niet naar verwachting zijn, kunnen werkgevers en werknemers er als uiterste maatregel voor kiezen om de uitvoeringsovereenkomst te beëindigen. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel N (p. 31-32) Artikel 115b heeft betrekking op het belanghebbendenorgaan. In het eerste lid wordt geregeld dat een algemeen pensioenfonds een belanghebbendenorgaan instelt voor elke collectiviteitkring. Indien een algemeen pensioenfonds bijvoorbeeld drie collectiviteitkringen (drie afgescheiden vermogens heeft) zijn er dus ook drie belanghebbendenorganen. Voor de samenstelling van elk belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds zijn de regels voor de bestuurssamenstelling van overeenkomstige toepassing. De samenstelling van een belanghebbendenorgaan is dus afhankelijk van de «herkomst» van de pensioenregelingen die (samen met andere regelingen of alleen) een collectiviteitkring vormen. Dit wordt in het (ongewijzigde) tweede lid geregeld. Op grond van het nieuwe derde lid heeft ieder van de belanghebbendenorganen van een algemeen pensioenfonds uitsluitend de taken en bevoegdheden van een belanghebbendenorgaan die (alleen) betrekking hebben op de collectiviteitkring c.q. het afgescheiden vermogen waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld. Zo zal bijvoorbeeld de goedkeuring voor het vaststellen van het toeslagbeleid (artikel 115c, negende lid, onderdeel g, van de Pensioenwet) gevraagd worden van het belanghebbendenorgaan dat is ingesteld voor de collectiviteitkring waarvoor het toeslagenbeleid zal gelden, maar zal over een algemeen onderwerp als de profielschets voor de leden van de raad van toezicht (artikel 115c, tweede lid, onderdeel h, van de Pensioenwet) bij een algemeen pensioenfonds geen advies gevraagd worden aan een belanghebbendenorgaan. Ieder belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft ook de algemene adviesbevoegdheid (spontaan of desgevraagd) van artikel 115c, eerste lid, van de Pensioenwet, en het beroepsrecht van artikel 217 van de Pensioenwet, wederom voor zover het om een aangelegenheid gaat die betrekking heeft op de collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld. Het belanghebbendenorgaan heeft verder de algemene rechten van een belanghebbendenorgaan zoals recht op overleg met het intern toezicht of het enquêterecht. Het belanghebbendenorgaan stelt in overleg met het bestuur van het pensioenfonds een regeling vast met betrekking tot zijn taken en bevoegdheden. In die regeling kan bijvoorbeeld worden opgenomen hoe wordt beoordeeld of een bepaalde taak betrekking heeft op de collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.2 Uitvoeringsmodel (p. 11-12) (…) De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens of iedere ondernemer vertegenwoordigd moeten zijn in het belanghebbendenorgaan. Deze leden vragen wat voorgaande vragen betekenen voor de haalbaarheid van het «multi-cliënt» model naar de inschatting van de regering in de praktijk. (…) Kortheidhalve wordt verwezen naar de antwoorden elders in deze nota naar aanleiding van het verslag voor wat betreft het belanghebbendenorgaan (paragraaf 3.5).
(…) Naar de mening van de regering is het multi-cliënt model een levensvatbare invulling van het algemeen pensioenfonds, waarbij het wenselijk is dat oprichters van een dergelijk algemeen pensioenfonds, alsmede sociale partners die overwegen hun pensioenregeling bij een dergelijk algemeen pensioenfonds onder te brengen, van te voren zorgvuldig afwegen wat het natuurlijke evenwicht is tussen schaalvergroting enerzijds en bestuurbaarheid anderzijds. (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 14-19) De leden van de VVD-fractie vragen of alternatieven zijn overwogen om voor iedere collectiviteitkring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan in te stellen en of een overzicht geschetst kan worden van verschillende scenario’s van organisatie van de medezeggenschap. Deze leden noemen als voorbeeld een algemeen pensioenfonds met 15 verschillende collectiviteitkringen, met een wijziging van het algemeen bestuur van het algemeen pensioenfonds die betrekking heeft op 12 kringen en vragen hoe de overlegstructuur eruit ziet en wanneer er wel of geen besluit genomen kan worden. Het uitgangspunt van de regering is dat in de pensioenuitvoering door pensioenfondsen de betrokken belanghebbenden een duidelijke rol moeten hebben in de (mede)zeggenschapsstructuur. Aangezien per collectiviteitkring sprake is van verschillende belanghebbenden is vereist dat per collectiviteitkring een belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan wordt ingesteld. Hoe meer collectiviteitkringen een algemeen pensioenfonds kent, des te meer belanghebbendenorganen er dus zullen zijn. Daardoor kan een natuurlijk maximum worden bereikt aan de omvang van een algemeen pensioenfonds, vanuit de optiek van bestuurbaarheid. In het genoemde voorbeeld heeft de wijziging betrekking op 12 collectiviteitkringen. Daarbij dient elk belanghebbendenorgaan van de betreffende 12 collectiviteitkringen (mede)zeggenschap te hebben. Een mogelijk alternatief voor het instellen van afzonderlijke belanghebbendenorganen zou kunnen zijn het instellen van een centraal belanghebbendenorgaan. Een dergelijk orgaan sluit evenwel niet goed aan bij de structuur van afgescheiden collectiviteitkringen en de premisse dat het bij de collectiviteitkring behorende belanghebbendenorgaan geen taken en bevoegdheden heeft die de collectiviteitkring overstijgen. (…) Ook vragen deze leden of het mogelijk is dat pensioenfondsen, die een algemeen pensioenfonds oprichten met de huidige bestuurders, een onafhankelijk bestuursmodel opzetten. (…) Voor de tweede situatie geldt het volgende: het is in bepaalde gevallen mogelijk voor pensioenfondsen die een algemeen pensioenfonds oprichten met de huidige bestuurders om een onafhankelijk bestuur te hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval als het pensioenfonds reeds een onafhankelijk bestuur heeft, of als de huidige bestuursleden zitting nemen in het belanghebbendenorgaan van de collectiviteitkring en er een nieuw onafhankelijk bestuur wordt ingesteld. Het is echter niet mogelijk dat een pensioenfonds dat een paritair bestuur heeft en een algemeen pensioenfonds opricht het huidige paritair bestuur de rol van een onafhankelijk bestuur van het algemeen pensioenfonds laat vervullen. Aangezien de bestuursleden als vertegenwoordiger van een van de drie geledingen benoemd zijn in het bestuur, kan er in dat geval geen sprake zijn van een status van onafhankelijkheid. De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat wanneer er gekozen wordt voor een paritair bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur bij een algemeen pensioenfonds met meerdere collectiviteitkringen dat het voor kan komen dat bestuursleden uit collectiviteitkring A kunnen besluiten tot een toeslag in collectiviteitkring B. Ook vragen deze leden of de eisen die aan bestuurders van een algemeen pensioenfonds worden gesteld, dezelfde zijn als de eisen aan andere pensioenfondsen.
Het bestuur van een algemeen pensioenfonds neemt de besluiten in het pensioenfonds. Daarbij gaat het om de besluiten ten aanzien van het algemeen pensioenfonds als geheel en om de besluiten ten aanzien van de diverse collectiviteitkringen. Daarom zijn de vertegenwoordigers van de belanghebbenden ofwel in het bestuur zelf vertegenwoordigd ofwel in het belanghebbendenorgaan, dat goedkeuringsrechten heeft ten aanzien van onder andere het toeslagbeleid. (…) Artikel 115b, tweede lid van de Pensioenwet bepaalt dat voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan de artikelen 100, eerste tot en met het vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing zijn. Indien er sprake is van een collectiviteitkring waarin vanwege de herkomst de regels van een bedrijfstakpensioenfonds gelden, dan zal een vertegenwoordiger van de werkgeversverenigingen meerdere werkgevers vertegenwoordigen. Verder is het mogelijk voor werknemers(verenigingen), werkgevers(verenigingen) en pensioengerechtigden om zich door een deskundige te laten vertegenwoordigen. Een deskundige kan in meerdere belanghebbendenorganen binnen een algemeen pensioenfonds zitting hebben. De taken van de belanghebbendenorganen zien immers op de specifieke collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld, zodat er geen belangenconflict kan optreden. De leden van de VVD-fractie vragen of er een verschil is tussen de rol van het belanghebbendenorgaan bij een algemeen pensioenfonds en een belanghebbendenorgaan zoals we dat nu kennen door de wet Versterking bestuur pensioenfondsen. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het belanghebbendenorgaan van één collectiviteitkring invloed heeft op het strategisch beleggingsbeleid van het gehele algemeen pensioenfonds. Ook vragen deze leden welke andere advies- en instemmingsrechten een belanghebbendenorgaan heeft die van invloed kunnen zijn op andere collectiviteitkringen? Het belanghebbendenorgaan bij een algemeen pensioenfonds heeft alleen de taken en bevoegdheden van een belanghebbendenorgaan voor zover ze betrekking hebben op de «eigen» collectiviteitkring. Dit belanghebbendenorgaan heeft geen taken en bevoegdheden die de collectiviteitkring overstijgen zoals taken ten aanzien van de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds waaronder de selectie van externe vermogensbeheerders en beleggingsfondsen. Hier is voor gekozen vanwege de bestuurbaarheid van het algemeen pensioenfonds. Het strategisch beleggingbeleid dat in verband met de kenmerken van de groep van pensioendeelnemers en -gerechtigden zal moeten worden gevoerd zal in de regel per collectiviteitkring worden bepaald, want zal op de kenmerken van de betreffende kring moeten worden toegesneden. (…) De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of nader kan worden ingaan op de verhouding tussen de verschillende belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bij één algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld bij meningsverschillen. Deze leden willen tevens weten of de regering een explicietere afbakening kan geven van de taken en bevoegdheden van enerzijds het belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan en anderzijds het bestuur van het algemeen pensioenfonds. Deze leden vragen eveneens op welke wijze bij de bepaling dat de omvang van het verantwoordingsorgaan minimaal twee keer het aantal werkgevers moet omvatten rekening wordt gehouden met een algemeen pensioenfonds dat zich openstelt voor meerdere (kleine) werkgevers en of deze kwantitatieve eis dan niet tot een in de praktijk moeilijk werkbare situatie leidt. Zowel de verantwoordingsorganen als de belanghebbendenorganen van een algemeen pensioenfonds hebben uitsluitend taken en bevoegdheden voor zover ze betrekking hebben op de «eigen» collectiviteitkring en hebben geen taken en bevoegdheden die de collectiviteitkring overstijgen zoals taken ten aanzien van de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan en het belanghebbendenorgaan stellen, in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds, een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden. In het verantwoordingsorgaan zijn in beginsel de deelnemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigd. De werkgever is in het verantwoordingsorgaan alleen vertegenwoordigd indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit willen. Er is geen kwantitatieve eis voor deze
vertegenwoordiging van de werkgever. De vertegenwoordiging van de werkgever in het belanghebbendenorgaan is conform zijn vertegenwoordiging in het bestuur van een pensioenfonds. Ook daar is er geen kwantitatieve eis voor vertegenwoordiging van werkgevers. Wel is geregeld dat vertegenwoordigers van werknemers(verenigingen) en pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als vertegenwoordigers van werkgevers(verenigingen). (…) Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of er voldoende borging is, dat «belanghebbenden», lees ook vertegenwoordigers van deelnemers en gepensioneerden, voldoende invloed zullen hebben op het reilen en zeilen van een algemeen pensioenfonds. Dit lid vraagt welke sturingsmogelijkheden, welke mogelijkheden tot inspraak, instemming, of meebeslissen zij hebben. Ook vraagt dit lid om nader in te gaan op de (invulling / uitwerking van de) «interne toezichtfunctie». De deelnemers c.q. werknemers en de pensioengerechtigden zijn bij een algemeen pensioenfonds ofwel vertegenwoordigd in het paritair bestuur ofwel in het belanghebbendenorgaan voor hun eigen collectiviteitkring. Bij vertegenwoordiging in het bestuur hebben zij de zeggenschap die hoort bij bestuursdeelname, gericht op het gehele functioneren van het algemeen pensioenfonds. Bij vertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan is de (mede)zeggenschap beperkt tot de onderwerpen die uitsluitend de eigen collectiviteitkring betreffen. Daarbij gaat het dan bijvoorbeeld om goedkeuringsrechten ten aanzien van de premie en het toeslagenbeleid voor de eigen kring (artikel 115c, negende lid, onderdelen f en g, van de Pensioenwet). Het interne toezicht bij een algemeen pensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of door de niet-uitvoerende bestuurders indien er een gemengd bestuur is. (…) 3.9 Waardeoverdracht (p. 28) (…) De leden van de PVV-fractie vragen hoe het toezicht in z’n werk gaat, op de verschillende regelingen binnen een algemeen pensioenfonds, bijvoorbeeld op het punt van evenwichtige belangenbehartiging. Deze leden vragen eveneens hoe het fondsbestuur in haar toezicht op meerdere regelingen binnen een algemeen pensioenfonds goed het overzicht over de meerdere regelingen houden. Omdat in een algemeen pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd zal in het bestuur een onderscheid moeten worden gemaakt tussen het toezicht op het handelen van het bestuur in verband met de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling) enerzijds en zeggenschap over beslissingen van het bestuur die de verschillende pensioenvermogens betreffen (het niveau van de collectiviteitkring) anderzijds. Voor het bestuur van elk pensioenfonds, en dus ook voor het bestuur van het algemeen pensioenfonds, geldt de eis van evenwichtige belangenbehartiging. Daarnaast dient de interne governance structuur adequaat te worden ingericht en navenant te functioneren. DNB zal hierop toezien. Een extra waarborg daartoe biedt de (mede)zeggenschap van belanghebbenden van de verschillende collectiviteitkringen. Juist de contacten met de belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bieden het bestuur van het algemeen pensioenfonds waardevolle informatie en inzicht in de collectiviteitkringen.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.3 Inrichting van (het bestuur van) een algemeen pensioenfonds (p. 6-7) De leden van de CDA-fractie willen graag een oordeel van de regering vernemen op de rol van de sociale partners in het bestuur van de APF en de manier waarop de APF past in de pensioendiscussie.
Het uitgangspunt van de regering is dat in de pensioenuitvoering door pensioenfondsen de betrokken belanghebbenden een duidelijke rol moeten hebben in de (mede)zeggenschapsstructuur. Aangezien per collectiviteitkring sprake is van verschillende belanghebbenden is vereist dat per collectiviteitkring een belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan wordt ingesteld. (...) De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt indien een gesloten fonds zich zou aansluiten bij een APF met een onafhankelijk bestuur. Geldt in een dergelijk geval dat een werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan verplicht wordt gesteld? En is de regering van mening dat dit onwenselijk is, aangezien er in een dergelijk geval voor de werkgever geen financiële verplichtingen meer bestaan ten opzichte van het fonds? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het bij een gesloten fonds verplicht wordt gesteld om een werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan te hebben. In het geval van aansluiting bij een APF met een onafhankelijk bestuur, zou dan sprake zijn van werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan terwijl de werkgever geen financiële verplichtingen meer heeft ten aanzien van het fonds. Voor het algemeen pensioenfonds zijn de regels voor de samenstelling van het bestuur en het belanghebbendenorgaan van een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds van overeenkomstige toepassing. Voor een gesloten ondernemingspensioenfonds waarbij de werkgever ontbreekt is een aparte regeling getroffen in artikel 100, vijfde lid, van de Pensioenwet op grond waarvan de regels over de samenstelling van het bestuur niet van toepassing zijn indien de onderneming waaraan het ondernemingspensioenfonds verbonden was heeft opgehouden te bestaan. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij het belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds. Bij een collectiviteitkring voor een gesloten pensioenregeling waarbij de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan, zal dus sprake zijn van een belanghebbendenorgaan zonder werkgeversvertegenwoordiging. In de situatie dat de onderneming van de werkgever wel nog bestaat gelden de regels over de evenwichtige samenstelling en de getalsmatige vertegenwoordiging van werknemers en pensioengerechtigden enerzijds en de werkgever anderzijds wel. Daarbij geven de regels over de getalsmatige samenstelling aan dat werknemers en pensioengerechtigden ten minste evenveel zetels bezetten als werkgevers. Binnen dit kader kunnen afspraken worden gemaakt waardoor de rol van de werkgever geringer is. Overigens kan het ook bij een gesloten fonds van belang zijn dat de werkgever in het bestuur of het belanghebbendenorgaan deelneemt, aangezien de beslissingen die daar worden genomen invloed kunnen hebben op de werkgever.
Amendement van het lid Lodders (Kamerstuk 34 117, nr. 14) Toelichting (p. 1-2) Voor iedere collectiviteitkring dient een algemeen pensioenfonds een afzonderlijk belanghebbendenorgaan in te stellen. Dat betekent dat in een algemeen pensioenfonds met veel collectiviteitkringen er ook veel belanghebbendenorganen ingericht moeten worden. Door middel van dit amendement wordt het mogelijk om belanghebbendenorganen samen te voegen. Daar is wel bij alle partijen overeenstemming voor nodig. Door het bieden van de keuze om belanghebbendenorganen in een algemeen pensioenfonds samen te voegen, kunnen de bestuurlijke lasten nog verder beperkt worden. Wanneer belanghebbendenorganen kiezen voor samenvoeging dan betekent dit dat de bevoegdheden van een samengevoegd belanghebbendenorgaan van toepassing zijn op alle onderliggende collectiviteitkringen. Ofwel: een samengevoegd belanghebbendenorgaan kan besluiten nemen over alle betrokken collectiviteitkringen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel1 heeft de regering aangegeven dat sociale partners en pensioengerechtigden in een paritair bestuur onderling afspraken kunnen maken over de bestuurssamenstelling, mits daar bij alle partijen overeenstemming over bestaat. Als randvoorwaarden gelden dat de regels over vertegenwoordiging en samenstelling in beginsel worden gevolgd en sprake moet blijven van een evenwichtige vertegenwoordiging. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld twee werkgevers
afspreken dat namens hen een vertegenwoordiger zitting neemt in het bestuur. Daarmee worden de bestuurlijke lasten beperkt. Doordat de regels voor de samenstelling en vertegenwoordiging van het belanghebbendenorgaan de regels voor de samenstelling en vertegenwoordiging van het paritair bestuur volgen, is het mogelijk om in een (samengevoegd) belanghebbendenorgaan ook te komen tot onderlinge afspraken over de vertegenwoordiging en samenstelling. Daardoor kan het samengevoegde belanghebbendenorgaan – mits daar bij alle partijen overeenstemming over bestaat – een kleinere omvang hebben dan de vertegenwoordigers van alle (voormalige) belanghebbendenorganen bij elkaar.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 22-23, 26-27] Staatssecretaris Klijnsma: Ik ga door met het amendement op stuk nr. 14 van mevrouw Lodders dat erover gaat dat een algemeen pensioenfonds voor iedere collectiviteitskring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan moet instellen. Dit amendement strekt ertoe om het mogelijk te maken, die belanghebbendenorganen samen te voegen. Ik begrijp heel goed de wens om tot vermindering van bestuurlijke lasten te komen. De VVD wil komen tot zo'n vermindering, dus ik vind dit een goede aanvulling en ik laat het oordeel aan de Kamer. (...) Staatssecretaris Klijnsma: Ik ga door met het blokje "governance". Daarover zijn ook vragen gesteld. Mevrouw Lodders en de heer Krol vragen of een werkgever in een belanghebbendenorgaan moet, indien een gesloten fonds zich aansluit bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur. Bij een collectiviteitskring voor een gesloten fonds, waarbij de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan, is er geen werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan. Dat mag helder zijn. Indien de onderneming van de werkgever nog bestaat, is die vertegenwoordiging er wel. Dat lijkt mij eigenlijk evident. Mevrouw Lodders (VVD): Is het dan een verplichting dat de werkgever in het ... Staatssecretaris Klijnsma: Ja, maar wel kan dan worden afgesproken dat de vertegenwoordiging van de werkgever geringer is. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 26-27): De heer Klein heeft voorts een vraag gesteld over de communicatie tussen het belanghebbendenorgaan en het verantwoordingsorgaan in collectiviteitskringen zodat zij besturen kunnen aanspreken. De belanghebbendenorganen of de verantwoordingsorganen van een algemeen pensioenfonds hebben taken en bevoegdheden voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitskring waarvoor het orgaan is ingesteld. Voor het belanghebbendenorgaan zijn dat instemmings- en adviesrechten, dus allebei. Voor het verantwoordingsorgaan zijn dat alleen adviesrechten, omdat bij een paritair bestuur de belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in het bestuur. De heer Klein (Klein): Dank voor dat antwoord. Het punt was ook even: kunnen de organen ook informatie van elkaar krijgen? Is dat openbaar, althans: het hoeft niet echt openbaar te zijn. Het ene orgaan van de ene collectiviteitskring moet wel informatie van de andere collectiviteit kunnen krijgen. Staatssecretaris Klijnsma:
Dat is natuurlijk altijd aan de organen zelf; dat is een besluit van de organen zelf. Als zij elkander ruggensteun willen bieden, dan zou dat best kunnen, maar nogmaals: dat is aan de organen zelf. (...) De heer Omtzigt (CDA): Ik kom nog even terug op dat laatste punt. Ik vroeg de staatssecretaris om iets uitgebreider in te gaan op de medezeggenschaps- en zeggenschapsrechten die er zijn op het moment dat er een voorstel wordt gedaan om van het ene naar het andere apf over te stappen. Wat betekent het voor de medezeggenschapsrechten van de deelnemers, actief, slapend en gepensioneerd, in de pensioenregeling dat er gekozen is voor het liquidatierecht en niet voor het gewone overgangsrecht? Staatssecretaris Klijnsma: Dat is een keuze. Er is natuurlijk sprake van een collectieve waardeoverdracht. De vraag die zich dan aandient, is: welk artikel uit de pensioenwetgeving geldt ten aanzien van collectieve waardeoverdracht? Dan ligt dit artikel gewoon het meest voor de hand. De heer Omtzigt (CDA): Dat is nog niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Het gaat vooral om het overdragen van het ene apf aan het andere apf. Dan zijn beide routes te doen. Maar wat is het verschil voor de medezeggenschap? Hebben de deelnemers op het ene moment allerlei rechten en op het andere moment niet? Meestal vinden ze het belangrijk om te kijken wat de balance of power is. Kunt u daar iets meer over vertellen? Staatssecretaris Klijnsma: Zal ik daar in tweede termijn op terugkomen? Dan kan ik dat goed afpellen, zodat ik de beide routes voor u kan duiden. (...) [Tweede termijn p. 37] Staatssecretaris Klijnsma: Er is ook nog een amendement van mevrouw Lodders. Dat is het amendement op stuk nr. 14. Het oordeel over dat amendement laat ik aan de Kamer, want het is gewoon goed om geen onnodige vertegenwoordigingen te entameren. Hiermee kan ik dus uit de voeten. Ik denk dat ik daarmee alle moties en amendementen heb becommentarieerd.
Gewijzigd amendement van het lid Lodders ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 21 (Kamerstuk 34 117, nr. 26) Toelichting (p. 1) Een algemeen pensioenfonds dient per collectiviteitkring een belanghebbendenorgaan in te stellen. In de praktijk kan er behoefte zijn om af te zien van een werkgeversvertegenwoordiging. Bijvoorbeeld bij een gesloten pensioenfonds dat overgaat naar een algemeen pensioenfonds, waar het lastig is om een werkgeversvertegenwoordiging af te vaardigen omdat er geen relatie meer is tussen werkgever en het gesloten pensioenfonds. In tegenstelling tot het verantwoordingsorgaan kunnen partijen er niet voor kiezen om geen werkgeversvertegenwoordiging te hebben. Dit amendement maakt het dan ook mogelijk dat – als alle partijen akkoord zijn – bij gesloten fondsen afgezien kan worden van de werkgeversvertegenwoordiging in het belanghebbendenorgaan.
Artikel 115c. Taken belanghebbendenorgaan
1.
Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
2.
Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds met betrekking tot: a.
het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b.
wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;
c.
vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening en de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;
d.
het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
e.
een overeenkomst van uitbesteding;
f.
het beleid inzake beloningen;
g.
de vorm en inrichting van het intern toezicht;
h.
de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
i.
het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
j.
het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
3.
Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde besluiten.
4.
Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5.
Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
6.
Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
7.
Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
8.
Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het belanghebbendenorgaan.
9.
Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
a.
gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
b.
liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
c.
het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
d.
samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1.wijziging van de collectiviteitkring, bedoeld in artikel 123;
e.
het strategische beleggingsbeleid;
f.
de premie, waaronder mede wordt begrepen de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten;
g.
het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
h.
vaststelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;
i.
het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel 129; en
j.
vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.
De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen. 10.
Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel O (p. 32) In artikel 115c, negende lid, vervalt het goedkeuringsrecht van het belanghebbendenorgaan met betrekking tot het samenvoegen van pensioenfondsen in een multi-opf. In plaats daarvan wordt geregeld dat het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht krijgt bij wijziging van de collectiviteitkring. Bij een algemeen pensioenfonds bepaalt de collectiviteitkring de omvang van het afgescheiden vermogen. Indien de collectiviteitkring wijzigt bijvoorbeeld doordat werkgevers toetreden of uittreden heeft dit gevolgen voor de bestaande collectiviteitkring. Het belanghebbendenorgaan dat is ingesteld voor dit afgescheiden vermogen krijgt daarom hierbij een goedkeuringsrecht. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) – Artikelsgewijs deel (p. 43-44) Wijziging collectiviteitkring: voorgesteld artikel 115c, lid 9, onderdeel d, van de Pensioenwet. Het wetsvoorstel regelt dat het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht krijgt voor wijziging van de collectiviteitkring. Voor de definitie van collectiviteitkring verwijst de wet naar artikel 123. De toelichting bij artikel 115c en bij artikel 123 spreekt over «toetreden en uittreden van werkgevers». Volgens het Verbond van Verzekeraars lijkt logischerwijze alleen toetreden te worden bedoeld: aangaan van een uitvoeringsovereenkomst en/of inkomende collectieve waardeoverdracht. Een werkgever moet namelijk de mogelijkheid hebben om de uitvoeringsovereenkomst op te zeggen, zonder dat daar
instemming van anderen voor nodig is. Elders in de memorie van toelichting (bladzijde 10, 3e alinea) wordt wel duidelijk onderscheid gemaakt tussen «beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst» en «uittreden», zonder dat dit nader wordt toegelicht. Een nadere verduidelijking op dit punt acht het Verbond van Verzekeraars gewenst. Ook bij het uittreden van een werkgever uit een collectiviteitkring kunnen er nog beslissingen te nemen zijn. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat in de uitvoeringsovereenkomst een regeling wordt opgenomen met betrekking tot de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een algemeen pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. Dit is ook voorgeschreven voor een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar of een premiepensioeninstelling. In een dergelijke regeling moeten de belangen van de werkgever en het algemeen pensioenfonds (de collectiviteitkring) vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd worden. Bij uittreden van een werkgever zal bekeken moeten worden of daaraan voldaan wordt.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 1, onder 1, 5, 6, onder 1 (p. 4) Een algemeen pensioenfonds kan ook (verplichtgestelde) beroepspensioenregelingen uitvoeren. Dit wordt nu verduidelijkt in de definitie van algemeen pensioenfonds. Daarnaast wordt een definitie van collectiviteitkring opgenomen. Om die reden kan de verwijzing naar het begrip collectiviteitkring in artikel I, onderdeel O (artikel 115dc van de Pensioenwet) en de omschrijving in artikel I, onderdeel R (artikel 123 van de Pensioenwet) vervallen.
Artikel 115d. Verdere bevoegdheden verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Artikel 115e. Informatie omtrent advies Het pensioenfonds deelt het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
Artikel 115f. Informatie aan het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan Een pensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over: a.
de verplichting tot opstelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;
b.
de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en
c.
de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
Artikel 115g. Voorzieningen verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan 1.
Een pensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2.
Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan in verhouding tot het bestuur van het pensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
Artikel 115h. Informatie over werknemersvereniging of vereniging van pensioengerechtigden Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van pensioengerechtigden.
§ 5.3. Taakafbakening Artikel 116. Verbod van nevenactiviteiten 1.
Een pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door pensioenfondsen kunnen worden verricht.
Artikel 117. Uitvoering vrijwillige pensioenregeling 1.
Een pensioenfonds kan uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren indien dit een aanvulling op een door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling betreft.
2.
Een pensioenfonds kan een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling.
3.
Onder een fiscaal bovenmatige pensioenregeling als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan: een pensioenregeling die niet blijft binnen de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.
Voor de toepassing van het derde lid zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de pensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
5.
Bij een algemeen pensioenfonds maken de basispensioenregeling en de vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op deze basispensioenregeling wordt uitgevoerd deel
uit van hetzelfde afgescheiden vermogen. Bij een algemeen pensioenfonds kan de vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op de basispensioenregeling wordt uitgevoerd deel uitmaken van een ander afgescheiden vermogen dan deze basispensioenregeling. 6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het vijfde lid.
7.
De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel P (p. 32) In het kader van de taakafbakening regelt artikel 117 van de Pensioenwet dat een pensioenfonds uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling kan uitvoeren indien dit een aanvulling is op een door hetzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling. Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd dat regelt dat bij een algemeen pensioenfonds de basispensioenregeling en de vrijwillige pensioenregeling onderdeel zijn van hetzelfde afgescheiden vermogen. Een algemeen pensioenfonds moet een vrijwillige pensioenregeling dus in dezelfde collectiviteitkring onderbrengen als de basispensioenregeling waar deze vrijwillige pensioenregeling een aanvulling op is.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (…) 3.10 Vrijwillige pensioenregelingen (p. 28-30) De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de ChristenUnie en 50PLUS vragen naar de mogelijkheden om vrijwillige pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds uit te kunnen voeren. De leden van de fracties van de VVD, PvdA en 50PLUS vragen hoe wordt omgegaan met de vrijwillige nettopensioenregelingen voor inkomen boven € 100.000,–. De leden van de fracties van de VVD en ChristenUnie vragen daarbij naar de wenselijkheid van het scheiden van de uitvoering van (verplichte) Defined-Benefit regelingen en vrijwillige Defined-Contribution regelingen. De leden van de fractie van de VVD vragen bovendien naar de uitvoerbaarheid van excedentregelingen. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Deze keuze is gemaakt in het kader van de doelstelling van de taakafbakening de kans op oneerlijke concurrentie en misbruik van de machtspositie die diverse pensioenfondsen (dankzij de verplichtstelling) hebben te voorkomen, als pensioenfondsen onbelemmerd op de markt optreden. Op grond van die taakafbakeningafspraken worden pensioenfondsen zowel wat betreft hun domein (welke werkgevers mogen zich bij een fonds aansluiten) als wat betreft de ≪producten≫ die zij mogen voeren beperkt. Bij dit wetsvoorstel zijn de afspraken over de domeinafbakening verlaten, opdat bij een algemeen pensioenfonds pensioenregelingen van verschillende werkgevers kunnen worden uitgevoerd in aparte collectiviteitkringen die elk een eigen governancestructuur hebben. Die vorm heeft tot gevolg dat als bij een van die collectiviteitkringen het kortinginstrument wordt toegepast, de andere collectiviteitkringen
binnen het algemeen pensioenfonds door dat kortingsinstrument niet worden geraakt. Dan geldt ook voor elke collectiviteitkring het huidige uitgangspunt van de Pensioenwet dat elk pensioenfonds één financieel geheel is en dat een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen en pensioensoorten kan uitvoeren die elk een eigenstandige kostendekkende premie hebben. In die vorm heeft elke collectiviteitkring – net als bij een pensioenfonds – de mogelijkheid bepaalde activiteiten extern onder te brengen (bv. bij een verzekeraar). Bij een algemeen pensioenfonds kunnen basispensioenregelingen van verschillende werkgevers worden geïntegreerd binnen één collectiviteitkring. Dat kan via de mogelijkheid dat in een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds een basispensioenregeling wordt uitgevoerd die door de betrokken werkgevers wordt opengesteld voor andere werkgevers. Maar het kan ook via de weg dat een of meerdere ondernemingen besluiten om verschillende pensioenregelingen in één collectiviteitkring onder te brengen. In dat geval zal ook de governancestructuur van de voorheen aparte collectiviteitkringen worden geïntegreerd. Als een pensioenfonds dat niet wenst, bestaat er nog de mogelijkheid om voor één pensioenregeling een eigen collectiviteitkring aan te houden. Het bovenstaande heeft ook gevolgen voor de toepassing van de afspraken over de productafbakening. Een van die afspraken over de productafbakening (die tot uitdrukking komt in collectiviteit- en solidariteitseisen waaraan pensioenregelingen moeten voldoen om uitgevoerd te kunnen worden door pensioenfondsen) is dat pensioenfondsen niet uitsluitend vrijwillige pensioenregelingen mogen aanbieden. Vrijwillige voorzieningen bij pensioenfondsen moeten dus altijd gekoppeld zijn aan een voor de deelnemers verplichte collectieve basispensioenregeling. 47 Deze voorwaarde is tot uitdrukking gebracht in artikel 117 van de Pensioenwet. De voorwaarde van één financieel geheel impliceert binnen het uitgangspunt van de Pensioenwet dat een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen en pensioensoorten kan uitvoeren, dat een eventuele kortingsmaatregel zowel op de basisregeling als op de vrijwillige pensioenregeling van toepassing is. Op grond van deze afspraken over de taakafbakening is de mogelijkheid om een vrijwillige pensioenregeling los van een basisregeling uit te voeren alleen toegestaan als die vrijwillige regeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Deze afspraken over de productafbakening gelden ook voor een algemeen pensioenfonds als sprake is van aparte collectiviteitkringen. Als binnen een algemeen pensioenfonds met aparte collectiviteitkringen (met dus ook eigen governancestructuren) de vrijwillige pensioenregeling die behoort tot de ene collectiviteitkring zou open staan voor een andere collectiviteitkring, dan zouden de afspraken over de productafbakening worden doorbroken. Maar als binnen een algemeen pensioenfonds twee basisregelingen zijn geïntegreerd binnen één collectiviteitkring en als dan één van de oorspronkelijke basisregelingen een aanvulling had in de vorm van een vrijwillige pensioenregeling, dan kan die vrijwillige pensioenregeling ook onderdeel worden van die nieuw te vormen collectiviteitkring die de geïntegreerde basisregeling(en) voor die werkgevers uitvoert. Uiteraard is dat afhankelijk van de besluiten die de betrokken ondernemingen daarover maken, rekening houdend met het risicoprofiel en/of het beleid met betrekking tot de betrokken regelingen. De regering neemt aan dat hiermee tevens antwoord is gegeven op de vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA en 50PLUS hoe wordt omgegaan met de (vrijwillige) nettopensioenregelingen voor inkomen boven € 100.000,– en of deze regelingen in aparte collectiviteitkringen kunnen worden ondergebracht. Het bovengenoemd uitgangspunt over de productafbakening is ook van toepassing op de uitvoering van een nettopensioenregeling. Immers, nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet. Naast de eisen uit hoofde van artikel 117 van de Pensioenwet, zal nettopensioen ook moeten voldoen aan de voorwaarden in het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen (Stb. 2014, 529).
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 47
Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, blz. 70.
3.5 Vrijwillige pensioenregelingen (p. 8-9) De leden van de ChristeUnie-fractie vragen om een toelichting of het hebben van een aparte ring voor vrijwillige netto pensioenregelingen niet tevens zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Acht de regering het wenselijk om een aparte ring voor vrijwillige regelingen binnen het algemeen pensioenfonds alsnog mogelijk te maken onder de voorwaarde dat de basisregeling(en) ook bij het betreffende algemeen pensioenfonds zijn ondergebracht, zo willen deze leden weten. Het is juist dat het onderbrengen van vrijwillige nettopensioenregelingen in een aparte collectiviteitkring zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Als basispensioenregelingen (waaruit belaste uitkeringen worden gedaan) en nettopensioenregelingen (waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan) worden ondergebracht in aparte collectiviteitkringen, kan er geen vermenging van de middelen voor deze basisen nettopensioenregelingen plaatsvinden. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Zoals uitvoerig beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag, 48 kan mogelijk strijd ontstaan met deze afspraken over de productafbakening wanneer een aparte collectiviteitkring voor vrijwillige regelingen binnen het APF wordt toegestaan. De productafbakening is ook van toepassing op de uitvoering van een nettopensioenregeling. Immers, nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 22-23, 26] Staatssecretaris Klijnsma: Dan kom ik bij het laatste amendement, het amendement op stuk nr. 16 van de leden Van Weyenberg en Krol. Dat amendement gaat over de vrijwillige nettopensioenregeling binnen een aparte collectiviteitskring. Vanuit de wens om in het kader van dit wetsvoorstel te komen tot het realiseren van schaalvoordelen en tot beperking van bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten heb ik tegen dit amendement geen bezwaar. Ook het oordeel over dit amendement laat ik aan de Kamer. De heer Omtzigt (CDA): Ik had bij dit amendement de vraag gesteld hoe je deze kwestie ontvlecht op het moment dat men met een pensioenregeling uit de API treedt. Dan zijn ze samengevoegd. Is daar dan in voorzien? Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dat de sociale partners vooraf heldere afspraken moeten maken over de vraag: stappen wij hier nu wel of niet in? Dan moet men ook goed doordenken over de voor- en nadelen. Het gaat in deze context meestal om DC-regelingen, 100.000-plusregelingen. Daar moet men goed over nadenken. De heer Omtzigt (CDA): Er komt nu iets heel raars in de wet te staan. De API was bedoeld om te ringfencen. Om alles wat bij één werkgever hoort, zit het ene ringetje. Om alles wat bij de andere werkgever hoort, zit een ander ringetje. Een gedeelte daarvan, nu nog een klein deel — als bepaalde verkiezingsprogramma's worden uitgevoerd, wordt het echter een groot deel — wordt samengevoegd. Je krijgt dan een pensioenfonds dat aan de bovenkant niet geringfenced is maar aan de onderkant wel. Dat is een heel raar mengsel. Er is geen enkele reden om dat te doen. Je kunt het niet uit elkaar halen. Dan schiet je je doel toch voorbij? Ik snap wel dat je schaalvoordelen wilt behalen maar je gaat recht in het hart van de API en het idee dat je 48
Kamerstukken 2014/2015, 34 117, nr. 9, blz. 28–30.
als werkgever kunt kiezen om bij een API weg te gaan, want dat kun je niet meer. Je moet er als wetgever toch van tevoren bij stilstaan hoe je er eventueel uittreedt op het moment dat je ruzie hebt of op het moment dat je met de uitvoerder in de clinch ligt? Dit is overigens niet hetzelfde als die andere pensioenregeling. Hoe gaat dat? Dat hoort bij de wetsbehandeling, zeker als het oordeel over het amendement aan de Kamer wordt overgelaten. Staatssecretaris Klijnsma: Ik zeg niet voor niets, ook voor de Handelingen, dat het essentieel is dat de sociale partners zich van tevoren realiseren waar zij precies "ja" tegen zeggen. Ze moeten ook van tevoren bekijken hoe ze willen omgaan met eventuele in- of uittredingen. Ik leg dit dus bij de sociale partners maar het is heel goed dat wij dit nog een keer onderstrepen in de Handelingen. De heer Omtzigt (CDA): Wetgeving is niet bedoeld voor situaties waarbij sprake is overleg, maar voor situaties waarbij sprake is van een conflict. Juist daarvoor heb je wetgeving, of het nu gaat om een echtscheiding of dat sprake is van contractrecht. Als twee partijen met elkaar in de clinch liggen, moet je ergens op kunnen terugvallen. Dan moet je in de wet kunnen teruglezen hoe je het kunt oplossen, zodat partijen uit elkaar kunnen. Als partijen worden samengevoegd en je zet expliciet in de wet dat ze eruit mogen stappen, moet je ook vastleggen hoe het proces precies in elkaar zit. Dat gebeurt niet in het amendement. We krijgen later dus problemen als daarover geen afspraken worden gemaakt, hetgeen dus niet gebeurt. Komt ergens een manier van conflictresolutie in te staan, of wachten wij totdat een API-bestuur een keer ontploft? Staatssecretaris Klijnsma: De strekking van het amendement laat ik oordeel Kamer maar de aanvullende vragen die de heer Omtzigt in eerste termijn heeft gesteld, duid ik als volgt: Als men hier gebruik van zou willen maken — ik doel dan op de vrijwillige nettopensioenregelingen binnen één collectiviteitskring — moet men zich goed realiseren waar men "ja" tegen zegt. De verantwoordelijkheid daarvoor leg ik bij de sociale partners. Dit waren de amendementen. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 26): Ik kom bij de heer Van Weyenberg. Ik heb in mijn reactie op de amendementen al menig vraag beantwoord. Ik kijk even of er nog iets rest. Nee, dit ging echt over het amendement over de vrijwillige regelingen die niet in een aparte collectiviteitskring konden gaan. Ik ben daarop ingegaan. De heer Van Weyenberg (D66): Dat klopt, maar misschien wil de staatssecretaris nog iets uitgebreider ingaan op het feit dat met het amendement geen weerstandsvermogen wordt vereist terwijl dat in het apf wel het geval is. Kan zij aangeven hoe die twee zich tot elkaar verhouden? Ik heb door dat de staatssecretaris überhaupt geen fan is van het amendement van mevrouw Lodders en mevrouw Vermeij, maar daarin staat niet die eis van het weerstandsvermogen. Die eis is er wel voor partijen die een algemeen pensioenfonds starten. Kan de staatssecretaris nog ingaan op die vraag? Dat mag ook in tweede termijn. Staatssecretaris Klijnsma: Ja, dat is een goed plan, want eenduidigheid is natuurlijk wel een groot goed. Ik zal daar in tweede termijn nog even het mijne van zeggen.
Gewijzigd amendement van de leden Van Weyenberg en Krol ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 16 (Kamerstuk 34 117, nr. 28) Toelichting (p. 1-2)
In onderhavig wetsvoorstel wordt voor het algemeen pensioenfonds geregeld dat eventuele vrijwillige regelingen moeten worden uitgevoerd binnen dezelfde collectiviteitkring als de basisregeling. Er kunnen echter ook voordelen zijn aan het onderbrengen van vrijwillige regelingen in een afzonderlijke kring. Zo zal de deelnemerspopulatie van een vrijwillige regeling doorgaans anders samengesteld (kunnen) zijn dan de populatie van de basisregeling. Voorts kunnen de (uitvoerings)kosten voor de vrijwillige regeling – die vaak een ander karakter heeft dan de basisregeling – lager uitvallen, indien deze gedeeld kunnen worden door een groter collectief (namelijk samen met andere vrijwillige regelingen). Tot slot is het eenvoudiger om bij een afgescheiden vrijwillige nettoregeling de fiscale hygiëne te waarborgen. Met de in dit amendement voorgestelde wijziging, waarbij de verplichting om de basisregeling en de vrijwillige regeling binnen één collectiviteitkring onder te brengen wordt geschrapt, kunnen deze voordelen worden benut. De delegatiebepaling maakt het mogelijk om, indien dat wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nadere regels te stellen ten aanzien van de uitwerking, bijvoorbeeld het type vrijwillige regelingen waaraan wordt gedacht. Met dit amendement wordt overigens niet getornd aan de verplichting uit artikel 117, eerste lid, van de Pensioenwet dat een pensioenfonds enkel een vrijwillige regeling kan uitvoeren indien dit een aanvulling is op een basispensioenregeling bij datzelfde pensioenfonds.
Artikel 117a. Uitvoering nettopensioen door pensioenfonds 1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van een nettopensioen door een pensioenfonds.
2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 118. Eisen uitkeringsovereenkomsten 1.
2.
Een basispensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden: a.
de werkgever draagt ten minste 10 procent van de actuariële kosten van de basispensioenregeling bij; of
b.
de werknemerspremie voor de basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden vastgesteld.
Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden: a.
de werkgever draagt ten minste 10 procent van de actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling bij;
b.
de werknemerspremie voor de vrijwillige pensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden vastgesteld; of
c.
de kosten verbonden aan het toeslagbeleid worden niet ten laste gebracht van de individuele deelnemers, maar ten laste van de collectiviteit van het pensioenfonds en voor de toeslagverlening gelden dezelfde voorwaarden die van toepassing zijn op de basispensioenregeling.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het pensioenfonds dit schriftelijk aan de deelnemers en de toezichthouder mee.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 119. Eisen kapitaalovereenkomsten 1.
2.
Een basispensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden: a.
de werkgever draagt ten minste 10 procent van de actuariële kosten van de basispensioenregeling bij; of
b.
de werknemerspremie voor de basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden vastgesteld.
Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden: a.
de werkgever draagt ten minste 10 procent van de actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling bij; of
b.
indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het opgebouwde kapitaal omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm van een periodieke uitkering indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de toezichthouder.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 120. Eisen premieovereenkomsten 1.
Voor een basispensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt dat de werkgeverspremie ten minste 10 procent van de premie van de basispensioenregeling bedraagt.
2.
Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.
de werkgever draagt ten minste 10 procent van de premie van de vrijwillige pensioenregeling bij;
b.
indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm van een periodieke uitkering, indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden; of
c.
indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een verzekerd kapitaal, indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een kapitaalovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de toezichthouder.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 121. Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds Een bedrijfstakpensioenfonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij het bedrijfstakpensioenfonds wil aansluiten, indien: a.
de loonontwikkeling bij deze werkgever ten minste gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak;
b.
er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt; of
c.
dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds viel.
Artikel 121a. Uitbreiding werkingssfeer verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds Artikel 121 is van overeenkomstige toepassing bij uitbreiding van de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds met een bedrijfstak of deel van een bedrijfstak waarbij deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds voor in die bedrijfstak werkzame personen niet verplicht is gesteld. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel
HOOFDSTUK 4. IMPACT OP DE PENSIOENSECTOR (…) 4.5. Introductie van het algemeen pensioenfonds kan het aantal vrijwillige aansluitingen bij bedrijfstakpensioenfondsen beïnvloeden (p. 16-18) Met de introductie van het algemeen pensioenfonds ontstaat voor sociale partners een extra keuzemogelijkheid die van invloed kan zijn op de vrijwillige aansluiting bij bestaande verplichtgestelde en niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die opereren op basis van het uitgangspunt van één financieel geheel. Daarnaast zullen ook werkgevers die vrijstelling hebben gekregen van de verplichte deelname bij een bedrijfstakpensioenfonds hun pensioenregeling kunnen onderbrengen bij een algemeen pensioenfonds. Uiteraard blijven de mogelijkheden voor sociale partners om onderdeel te worden van een verplicht bedrijfstakpensioenfonds door middel van uitbreiding van de verplichtstelling en een vrijwillige aansluiting conform artikel 121 van de Pensioenwet behouden. De eisen uit artikel 121 zijn dat de loonontwikkeling bij de werkgever ten minste gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak, er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, of dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds viel. In het kader van een gelijk speelveld acht de regering het wenselijk om deze eisen uit artikel 121 ook toe te passen op de mogelijkheid om door middel van een aanpassing van de statutaire werkingssfeer onderdeel te worden van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. 49 De huidige pensioenwetgeving staat niet in de weg dat de statutaire werkingssfeer ruimer is dan de verplichtstelling. Dat betekent dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds op basis van de huidige pensioenwetgeving als pensioenuitvoerder kan optreden voor (meerdere) ondernemingen/bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak die niet onder de verplichtstelling vallen. De handelwijze biedt sociale partners, in het kader van de consolidatie die momenteel gaande is onder pensioenfondsen, ook meer keuzemogelijkheden voor het onderbrengen van hun pensioenregelingen. Dat laat onverlet dat kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop het aansluitingsbeleid van sommige verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen nu plaatsvindt, mede in relatie tot het algemeen pensioenfonds. Dat betreft vooral het feit dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op de zakelijke markt van uitvoering van pensioenregelingen van werkgevers uiteindelijk concurreren om dezelfde deelnemers met verzekeraars, waarbij het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds haar verplichtstelling gebruikt om andere (onderneming)pensioenfondsen op te nemen die niet direct tot de bedrijfstak lijken te behoren, terwijl verzekeraars in die concurrentie de met een verplichtstelling samenhangende voordelen niet hebben. In dit wetsvoorstel is mede daarom opgenomen dat het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet is toegestaan zich om te vormen tot, of hun pensioenregelingen uit te laten voeren door, een algemeen pensioenfonds. Enerzijds heeft dit als voordeel dat voor alle betrokkenen de duidelijkheid en transparantie van het proces wordt vergroot. Immers, de aanpassing van de statutaire werkingssfeer betreft ook een vrijwillige (zijnde niet onder de verplichtstelling vallende) aansluiting en er valt niet in te zien waarom hier de eisen van artikel 121 Pensioenwet niet zouden moeten gelden. Anderzijds wordt voor het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds een gelijkwaardige en transparante uitgangspositie ten opzichte van het algemeen pensioenfonds gecreëerd. Dat is in het belang van de deelnemers. 49
Verwezen zij ook naar de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 december 2014 over aansluitingsbeleid Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven, Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 237.
Tot de daadwerkelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel moet de grootst mogelijke terughoudendheid betracht worden bij het realiseren van uitbreidingen via het vaststellen van de statutaire werkingssfeer, zowel waar het nieuwe aansluitingen betreft als bij aansluitingen waarover op dit moment met andere partijen wordt gesproken. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.4 Omzetting bestaand pensioenfonds naar een algemeen pensioenfonds en consolidatie (p. 27) (…) DNB wijst op de voorgestelde strengere wettelijke eisen aan de aansluiting bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en is van mening dat dit mogelijk in een overgangsperiode tot vertraging van de (deels reeds ingezette) door pensioenfondsen gewenste consolidatie kan leiden omdat aansluiting bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds lastiger wordt, terwijl het algemeen pensioenfonds nog niet operationeel is. De regering is van mening dat door het behouden van de mogelijkheid voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om aansluitingen te realiseren door middel van uitbreiding van de verplichtstelling en via vrijwillige aansluitingen conform artikel 121 van de Pensioenwet, van de door DNB geschetste vertraging geen sprake zal zijn. Daarbij wijst de regering er ook op dat pensioenfondsen die overwegen hun pensioenregeling onder te brengen bij een andere pensioenuitvoerder met de indiening van dit wetsvoorstel reeds in de gelegenheid worden gesteld om te anticiperen op de overgang naar een algemeen pensioenfonds. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel Q (p. 32-33) In artikel 121 van de Pensioenwet is een regeling opgenomen op grond waarvan een bedrijfstakpensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst kan sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich vrijwillig bij het bedrijfstakpensioenfonds wil aansluiten. Dit kan indien de werkgever aan een van drie genoemde voorwaarden voldoet. Naast de vrijwillige aansluiting van een werkgever die niet onder de werkingssfeer valt kan een bedrijfstakpensioenfonds ook de werkingssfeer statutair uitbreiden. Daarvoor gelden nu geen vergelijkbare regels. In het nieuwe artikel 121a wordt voorgesteld om dezelfde voorwaarden als voor de vrijwillige aansluiting te gaan hanteren indien een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds de werkingssfeer wil uitbreiden met een (deel van een) bedrijfstak waarbij deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds voor dat deel niet verplicht wordt gesteld. De voorwaarden gelden dus niet bij uitbreiding van de werkingssfeer door uitbreiding van de verplichtstelling of opname van een ander verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds maar alleen bij uitbreiding van de werkingssfeer met een «vrijwillig» deel. Uitbreiding van de werkingssfeer is dan mogelijk als de loonontwikkeling ten minste gelijk is aan die van de verplichtgestelde bedrijfstak van het bedrijfstakpensioenfonds en de werkgever(s) deelnemen aan de sociale fondsen van die bedrijfstak, als er sprake is van een groepsverhouding met een werkgever die al onder de werkingssfeer valt, of als dit gebeurt aansluitend aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer viel.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p. 31-32)
(...) Wel hecht de regering eraan te vermelden dat verplichte bedrijfstakpensioenfondsen beschikken over andere mogelijkheden om tot schaalvergroting te komen. Bijvoorbeeld via het uitbreiden van de verplichtstelling. Die mogelijkheid staat niet ter beschikking van bijvoorbeeld ondernemingspensioenfondsen. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om tot schaalvergroting komen door uitbreiding via de statutaire werkingssfeer conform het nieuwe artikel 121a van de Pensioenwet. (...) 4.2 Statutaire uitbreiding van de werkingssfeer van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p. 32-34) De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering bedoelt als zij schrijft dat er tot daadwerkelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de grootst mogelijke terughoudendheid betracht dient te worden bij het realiseren van uitbreidingen via het vaststellen van de statutaire werkingssfeer. Het is immers nu toch per wet niet verboden om op deze manier nieuwe aansluitingen mogelijk te maken? De leden van de PvdA-fractie vinden het niet wenselijk om het voorgestelde nieuwe artikel 121a in werking te laten treden voordat het algemeen pensioenfonds (inclusief de variant waarbij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds kan aansluiten bij een algemeen pensioenfonds) wettelijk is geregeld en operationeel is en vragen een reactie van de regering. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of het klopt dat sociale partners op basis van het wetsvoorstel onder géén beding meer de gelegenheid krijgen om de werkingssfeer van een verplicht gesteld pensioenfonds aan te passen. Kan uitgelegd worden waarom de keuzemogelijkheden voor sociale partners om een pensioenregeling zo goed mogelijk onder te brengen bij een pensioenfonds of verzekeraar beperkt moeten worden. Waarom nu deze beperking, als er nog géén duidelijkheid is of een verplicht bedrijfstakpensioen al of niet op termijn gebruik kan maken van een algemeen pensioenfonds? De leden van de D66-fractie vragen of de voorwaarden in het nieuwe artikel 121a met betrekking tot de uitbreiding van de statutaire werkingssfeer van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen betekent dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog nieuwe vrijwillige aansluitingen bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds kunnen plaatsvinden voor zover een werkgever buiten de werkingssfeer van de verplichtstelling maar binnen de huidige statutaire werkingssfeer van dat bedrijfstakpensioenfonds valt. Acht de regering dit wenselijk? En welke nadere wettelijke bepalingen zijn mogelijk om deze vrijwillige aansluitingen te voorkomen, zo informeren de leden van deze fractie. Bedrijfstakpensioenfondsen hebben de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld in de consolidatie van het aantal pensioenfondsen. Er zijn verschillende manieren voor aansluiting bij een verplicht bedrijfstakpensioenfonds. Allereerst is er de mogelijkheid om de verplichtstelling uit te breiden. Daarnaast kan volgens artikel 121 van de Pensioenwet een bedrijfstakpensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich op vrijwillige basis wil aansluiten mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Een derde manier is dat de statutaire werkingssfeer wordt gewijzigd waarbij andere (delen van) bedrijfstakken worden omschreven waarvoor het bedrijfstakpensioenfonds werkzaam kan zijn. Hierdoor kan de statutaire werkingssfeer ruimer zijn dan de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds. Hoewel de huidige pensioenwetgeving dit niet in de weg staat, kunnen zich daardoor verschillende bedrijven en branches aansluiten bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds die niet of nauwelijks verbonden zijn met de bedrijfstak waarvoor de verplichtstelling is afgegeven. Daardoor ontstaat de situatie dat op de zakelijke markt van uitvoering van pensioenregelingen van werkgevers het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds uiteindelijk concurreert om dezelfde deelnemers met verzekeraars, waarbij de verplichtstelling wordt gebruikt om andere pensioenfondsen op te nemen, terwijl verzekeraars in die concurrentie de met een verplichtstelling samenhangende voordelen niet hebben. In het wetsvoorstel is mede daarom voorgesteld om verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfondsen niet toe te staan zich om te vormen tot, of hun regelingen uit te laten voeren door, een algemeen pensioenfonds. Een dergelijk gebruik van de uitbreiding via de statutaire werkingssfeer is niet voorzien. Daarom worden nadere voorwaarden verbonden aan het aansluitingsbeleid van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, dat plaatsvindt via een (voortdurende) uitbreiding van de statutaire werking met een (deel van een) bedrijfstak. Deze voorwaarden zijn neergelegd in het nieuwe artikel 121a. Indien aan die randvoorwaarden wordt voldaan kan de statutaire werkingssfeer worden uitgebreid. Omdat het nieuwe artikel 121a ziet op een uitbreiding van de statutaire werkingssfeer zijn er geen effecten voor wat betreft de vrijwillige aansluitingen die binnen de huidige werkingssfeer plaatsvinden. De voorwaarden uit het nieuwe artikel 121a gelden niet bij uitbreiding van de verplichtstelling of opname van een ander verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds, maar uitsluitend bij uitbreiding van de werkingssfeer met een «vrijwillig» deel. Naar de mening van de regering is hiermee sprake van een evenwichtige situatie, waarbij enerzijds nadere voorwaarden worden gesteld aan de uitbreiding van de statutaire werkingssfeer terwijl anderzijds verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen andere opties hebben om hun rol in de consolidatie van de pensioenfondsen te blijven vervullen. Tegelijkertijd gelden tot de daadwerkelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de voorwaarden uit het nieuwe artikel 121a niet. In het kader van evenwichtigheid is de regering gezien het voorgaande van mening dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen de grootst mogelijke terughoudendheid dienen te betrachten bij uitbreiding van de statutaire werkingssfeer. Het is immers niet wenselijk dat voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog aanpassingen van de statutaire werkingssfeer plaatsvinden gezien de eerder genoemde kanttekeningen. De regering acht het ook niet opportuun om artikel 121a op een later tijdstip in te laten gaan, gezien het feit dat er dan een situatie ontstaat waarbij aan de ene kant randvoorwaarden gelden voor de aansluiting bij een algemeen pensioenfonds terwijl het uitbreiden van de statutaire werkingssfeer voor een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds verder geen randvoorwaarden kent. De regering acht het, zoals eerder aangegeven in deze nota naar aanleiding van het verslag, niet wenselijk reeds op dit moment verplichtgestelde bpf’en toe te staan in een algemeen pensioenfonds. Het is in beginsel mogelijk om vrijwillige aansluitingen bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet langer toe te staan door artikel 121 van de Pensioenwet te laten vervallen. De regering is echter van mening dat het aan de betrokken sociale partners is om af te wegen of een vrijwillige aansluiting opportuun is gezien de specifieke omstandigheden en voor zover die passen binnen de wettelijke voorwaarden. Het laten vervallen van artikel 121 heeft naar de mening van de regering daarom niet de voorkeur, zeker gezien het alternatief dat is verwoord in het nieuwe artikel 121a dat de regering evenzo adequaat en meer proportioneel acht.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p.10-11) (...) Wel hecht de regering eraan te vermelden dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen beschikken over andere mogelijkheden om tot schaalvergroting te komen. Bijvoorbeeld via het uitbreiden van de verplichtstelling. Die mogelijkheid staat niet ter beschikking van bijvoorbeeld ondernemingspensioenfondsen. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om tot schaalvergroting komen door uitbreiding via de statutaire werkingssfeer conform het nieuwe artikel 121a van de Pensioenwet of via vrijwillige aansluiting van een werkgever conform de voorwaarden uit artikel 121 van de Pensioenwet. Deze voorwaarden zijn dat de loonontwikkeling bij de werkgever ten minste gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het
bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak, er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, of dat dit aansluitend gebeurd aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds viel. (...) 4.2 Statutaire uitbreiding van de werkingssfeer van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 4.2 van het nota n.a.v. het verslag dat de regering van mening is dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen de grootst mogelijke terughoudendheid dienen te betrachten bij uitbreiding van de statutaire werkingssfeer. De regering acht het niet wenselijk dat voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog aanpassingen van de statutaire werkingssfeer plaatsvinden. Hoe zal de regering omgaan met een uitbreiding van de statutaire werkingssfeer indien die evenwel toch plaatsvindt? Deze leden vragen dit, mede in het licht van recente mediaberichtgeving rondom het Pensioenfonds Grafisch Bedrijf. Voorts vragen deze leden of de regering van plan is om aanvullende maatregelen te nemen voor het geval op het moment van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel de statutaire werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds al ruimer is dan de verplichtstelling. Zal de regering bij de inwerkingtreding bestaande aansluitingen die vallen onder de werkingssfeer zonder meer accepteren? De regering vertrouwt erop dat sociale partners de oproep om uiterste terughoudendheid te betrachten bij een uitbreiding van de statutaire werkingssfeer tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds zeer serieus nemen. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn dan zal de regering inventariseren welke nadere consequenties zij daaraan kan verbinden. De regering hecht eraan te benadrukken dat haar oproep geen betrekking had op een uitbreiding van de statutaire werkingssfeer om een uitbreiding van de verplichtstelling mogelijk te maken. Deze optie blijft beschikbaar voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds verandert dat niet. Immers, om een uitbreiding van de verplichtstelling te realiseren is het noodzakelijk ook de statutaire werkingssfeer aan te passen aangezien die niet enger gedefinieerd kan zijn dan de verplichtstelling. De beoogde aansluiting van het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de Zeevisserij bij het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de Grafische Bedrijven valt onder deze laatste categorie. De regering is niet voornemens om met terugwerkende kracht uitbreidingen van de statutaire werkingssfeer die reeds hebben plaatsgevonden onder de eisen van het nieuwe artikel 121a te brengen. De meerwaarde van een dergelijk exercitie steekt naar de mening van de regering schril af tegen de complexiteit en kosten die daarmee gemoeid zijn.
Artikel 122. Beëindiging verbondenheid met groep Indien een onderneming niet langer deel uitmaakt van een groep waaraan een ondernemingspensioenfonds verbonden is, of een groep die valt onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds, kan dit pensioenfonds blijven optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming, tenzij de onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt.
Artikel 123. Uitvoeren van meerdere pensioenregelingen 1.
Indien een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel één geheel.
2.
In afwijking van het eerste lid houdt een ondernemingspensioenfonds dat pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen gescheiden vermogens aan per onderneming of groep.
3.
In afwijking van het eerste en, indien van toepassing, het tweede lid kan een ondernemingspensioenfonds, indien de bij een onderneming of groep horende pensioenregelingen waren ondergebracht bij verschillende pensioenfondsen die zijn samengevoegd met het ondernemingspensioenfonds, een gescheiden vermogen aanhouden voor de pensioenregelingen die voor de samenvoeging bij een afzonderlijk pensioenfonds waren ondergebracht.
Artikel 123. Uitvoeren van meerdere pensioenregelingen en rangregeling 1.
Indien een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel een geheel. In afwijking van voorgaande volzin hebben verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in geval van een onderlinge fusie de mogelijkheid om per collectiviteit van het fuserende bedrijfstakpensioenfonds afgescheiden vermogens aan te houden. Een algemeen pensioenfonds houdt een afgescheiden vermogen aan voor iedere collectiviteitkring. Een collectiviteitkring bestaan uit een of meerdere pensioenregelingen. Een collectiviteit bestaat uit een of meer pensioenregelingen.
2.
De werkingssfeer van de collectiviteitkring, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd in de statuten door omschrijving van de pensioenregelingen en vermelding van de uitvoeringsovereenkomsten de uitvoeringsovereenkomsten of uitvoeringsreglementen die onderdeel uitmaken van de collectiviteitkring.
3.
Het vermogen voor een collectiviteitkring is een afgescheiden vermogen dat, onverminderd artikel 129 en het vijfde lid, uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit: a.
kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement ten laste kunnen worden gebracht van het vermogen; en
b.
pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden bij dat vermogen.
4.
Indien bij een algemeen pensioenfonds het afgescheiden vermogen bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het vermogen ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het derde lid.
5.
In geval van een faillietverklaring van een algemeen pensioenfonds worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL 3.1. Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 7)
(…) Het kenmerkende van een algemeen pensioenfonds is dat dit pensioenfonds een of meerdere pensioenregelingen kan uitvoeren, voor een of meerdere werkgevers, en daarvoor per collectiviteitkring afgescheiden vermogens aanhoudt. Het is aan de werkgever(s) en de werknemers welke pensioenregelingen een collectiviteitkring vormen. De werkingssfeer van de collectiviteitkring, zijnde de pensioenregelingen en de uitvoeringsovereenkomsten, c.q. de werkgevers of beroepspensioenvereniging waarvoor de pensioenregelingen worden uitgevoerd, worden in de statuten opgenomen. Indien de collectiviteitkring wijzigt, bijvoorbeeld doordat werkgevers toetreden of uittreden, heeft dit gevolgen voor de bestaande collectiviteitkring. (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 9) (…) In elk pensioenfonds dient het bestuur te komen tot een evenwichtige belangenafweging. Om de uitvoering van gescheiden pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds te bevorderen is een juridische afscheiding van het vermogen in een algemeen pensioenfonds essentieel. Door middel van een goederenrechtelijke scheiding van vermogens wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen het werkkapitaal van de (rechtspersoon) algemeen pensioenfonds enerzijds en pensioenvermogens waarin per collectiviteitkring pensioenregelingen worden uitgevoerd anderzijds. Het financieel toetsingskader (ftk) wordt toegepast per afgescheiden financieel geheel. Verzekeringstechnische risico’s die voortkomen uit het beheer van pensioenvermogens, positief of negatief, zijn en blijven voor rekening van de werkgever, pensioendeelnemers en -gerechtigden wier pensioenregeling(en) binnen een collectiviteitkring worden uitgevoerd. Buffers die moeten worden aangehouden in verband met deze pensioenrisico’s maken onderdeel uit van het pensioenvermogen dat in de collectiviteitkring is ondergebracht. Risico’s die behoren bij de bedrijfsvoering dienen louter ten laste of ten gunste te komen van het werkkapitaal dat dient ter dekking van de bedrijfsrisico’s. Dat werkkapitaal dient op elk moment aanwezig te zijn in het algemeen pensioenfonds. Aanvullend gelden maatregelen ter borging van de kwaliteit en veiligheid van een financieel afgescheiden uitvoering van pensioenregelingen in verschillende collectiviteitkringen van het algemene pensioenfonds. Naast specifieke eisen voor de toepassing van de financiële toezichteisen in een algemeen pensioenfonds worden bijzondere eisen gesteld aan: • de vergunningplicht; • ringfencing; • het bestuur en de medezeggenschap bij de uitvoering van pensioenregelingen in een collectiviteitkring; • de inrichting van de statuten waaruit onder meer de reikwijdte van collectiviteitkringen moet blijken; • de inrichting van de uitvoeringsovereenkomst, waaronder afspraken over uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht, de kwaliteit van dienstverlening en beëindigingvoorwaarden. (…) 3.4. Ringfencing (p. 11-12) De inrichting van de verschillende collectiviteitkringen in een algemeen pensioenfonds zal aan sociale partners worden gelaten. De reikwijdte van de collectiviteitkring moet blijken uit de statuten van het algemeen pensioenfonds. De reikwijdte van collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds kan onderling verschillen. Omwille van een adequate bescherming van de pensioenrechten en aanspraken van pensioendeelnemers en -gerechtigden zal de juridische techniek van de ringfencing (collectiviteitkringen en de daarbij horende vermogens worden afgescheiden) tussen de verschillende collectiviteitkringen evenwel dwingend worden voorgeschreven.
Voor wat betreft de ringfencing van de afzonderlijke afgescheiden vermogens wordt het aan de bij de betreffende pensioenregelingen betrokken werkgevers, in overleg met de werknemers, overgelaten of zij het uitvoeren van een of meerdere pensioenregelingen als één financieel geheel binnen een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds wenselijk achten. De werkgever(s) dienen bij de beslissing over de reikwijdte van de collectiviteitkring (vertegenwoordigers van) alle belanghebbenden te betrekken. Dat betekent dat bestaande collectiviteitkringen die bijvoorbeeld zijn ontstaan door het onderbrengen van meerdere pensioenregelingen in ondernemingspensioenfondsen desgewenst intact kunnen blijven en als één geheel kunnen worden ingebracht in een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds. De mogelijkheid tot introductie of behoud van collectivteitkringen is een belangrijke toegevoegde waarde van het algemeen pensioenfonds ten opzichte van asset pooling, waarbij geen onderscheidenlijke collectiviteitkringen kunnen worden aangebracht. Het voorstel biedt voorts de mogelijkheid in een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds een basispensioenregeling uit te voeren die door de betrokken werkgevers open wordt gesteld voor andere werkgevers. Om de lasten van het bestuur en uitvoeringskosten laag te houden zouden andere werkgevers ervoor kunnen kiezen om deze pensioenregeling volledig over te nemen en op te gaan in de collectiviteitkring waarvoor deze geldt. De partijen die op dat moment deel uitmaken van de collectiviteitkring dienen wel akkoord te gaan met de nieuwe toetreders tot de collectiviteitkring. Ook zouden een of meerdere onderneming ertoe kunnen besluiten om verschillende pensioenregelingen in één collectiviteitkring onder te brengen. Als een pensioenfonds dat niet wenst, bestaat er nog de mogelijkheid om voor één pensioenregeling een eigen collectiviteitkring aan te houden. Invulling ringfencing Om financiële risico’s alleen terecht te laten komen in de collectiviteitkringen waar die hun oorsprong vinden geldt voor het algemeen pensioenfonds een stevigere juridische techniek van ringfencing. Door een goederenrechtelijke afscheiding van pensioenvermogens in een algemeen pensioenfonds voor te schrijven ontstaat er een werkkapitaal in verband met de bedrijfsvoering en verschillende collectiviteitkringen met pensioenvermogens. De scherpe afscheiding van de vermogens maakt het noodzakelijk een expliciete regeling te treffen voor vorderingen die wel op een pensioenvermogen kunnen worden verhaald. Kosten van het Algemeen pensioenfonds in verband met de uitvoering van pensioenregelingen kunnen slechts op pensioenvermogens worden verhaald voor zover de uitvoeringsovereenkomst hier expliciet in voorziet. Deze regeling zal tot gevolg hebben dat per collectiviteitkring afspraken over de (kwaliteit van) dienstverlening en de daaraan verbonden uitvoeringskosten moeten worden gemaakt. Het financieel toetsingskader (ftk) wordt per collectiviteitkring toegepast. Eveneens moet in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen op welke wijze en onder welke voorwaarden beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst kan geschieden. Ook dienen in de uitvoeringsovereenkomst afspraken gemaakt te worden over toetreding tot of uittreding uit de beoogde collectiviteitkring. In de uitvoeringsovereenkomst worden tevens afspraken gemaakt over de toezichtkosten die ten laste worden gebracht van individuele collectiviteitkringen. De schaalvoordelen van het algemeen pensioenfonds komen voort uit het uitbesteden van taken als de administratie en het beleggingsbeleid. Op deze gebieden kan het algemeen pensioenfonds dankzij haar grootte een betere prijs onderhandelen dan elk van de fondsen afzonderlijk. Naast de externe werking van de ringfencing moeten evengoed afspraken gemaakt worden over de interne werking van de ringfencing. Immers, de schaalvoordelen met betrekking tot het beleggingsbeleid zullen voortkomen uit het uitbesteden van het vermogensbeheer. Omdat het algemeen pensioenfonds deze vermogenstitels officieel verwerft, en dat gezamenlijk namens meerdere collectiviteitkringen kan plaatsvinden, dient duidelijk traceerbaar te zijn hoeveel vermogenstitels namens welke collectiviteitkring zijn verworven. Door ringfencing kan schaalvergroting worden gerealiseerd terwijl de eigen identiteit en vermogens intact blijven. Door het zelf kunnen kiezen van de collectiviteitkring, en omdat er geen eis is dat binnen
één algemeen pensioenfonds alle collectiviteitkringen gelijksoortig moeten zijn ingericht, kan een algemeen pensioenfonds een grote verscheidenheid aan pensioenregelingen uitvoeren. (…) 3.6. Uitvoeringskosten (p. 14-15) (…) Ten eerste wordt de mogelijkheid geopend dat anderen dan sociale partners het benodigde werkkapitaal van een algemeen pensioenfonds zullen inbrengen. Tussen de verschaffers van het werkkapitaal en de afnemers van de diensten van een algemeen pensioenfonds worden expliciete afspraken gemaakt ten aanzien van uitvoeringskosten die in rekening kunnen worden gebracht. Ook kan in deze context niet worden volstaan met een aanmerkelijke kans dat partijen aan de zelfregulering zullen voldoen. Ten tweede zijn de aanbevelingen van de Pensioenfederatie niet toegesneden op pensioenuitvoerders die pensioenregelingen gescheiden uitvoeren. Voor pensioenfondsen die pensioenregelingen uitvoeren op basis van het uitgangspunt van één financieel geheel ligt een evenredige toedeling van de uitvoeringskosten voor de hand. Bij een gescheiden uitvoering van pensioenregelingen ligt toedeling van uitvoeringskosten op basis van typische karakteristieken die van invloed zijn op de dienstverlening in verband met een specifieke pensioenregeling meer in de rede. Werkgevers en werknemers die kiezen voor een strategie van beleggingen in waarden die vrij verhandelbaar zijn, zullen bijvoorbeeld niet snel bereid zijn om te delen in de kosten voor het beheer van alternatieve (gespecialiseerde en minder liquide) beleggingen in verband met beleggingen voor andere pensioenregelingen. Tot slot is van belang dat – ten behoeve van de bescherming van rechten van deelnemers – voor de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds een goederenrechtelijke scheiding van vermogens geldt die slechts kan worden doorbroken ten behoeve van het verhaal van expliciet in de uitvoeringsovereenkomst beschreven uitvoeringskosten op het beheerde pensioenvermogen. In het belang van werkgevers en werknemers wordt de wijze waarop de regeling voor het verhaal van deze uitvoeringskosten op het pensioenvermogen wordt vormgegeven, gestandaardiseerd door wettelijke eisen aan de inrichting van deze regeling te stellen. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel C (p. 28-29) (...) Verder wordt een onderdeel toegevoegd op grond waarvan in de uitvoeringsovereenkomst een regeling moet worden opgenomen met betrekking tot de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en die bij een algemeen pensioenfonds in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen. Voor het algemeen pensioenfonds geldt dat op grond van het voorschrift voor het aanhouden van afgescheiden vermogens en de rangregeling die geldt voor het verhaal van vorderingen op die vermogens zoals die wordt opgenomen in artikel 123 van de Pensioenwet naast de aanspraken en rechten van deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden alleen de kosten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst op het afgescheiden vermogen kunnen worden verhaald. Ook wordt een onderdeel toegevoegd op grond waarvan in de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds een regeling moet worden opgenomen voor de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie. Beide onderdelen samen betekenen dat bij het algemeen pensioenfonds een sluitende regeling met betrekking tot de kosten moet worden overeengekomen. (...) Artikel I, onderdeel R (p. 33-34)
Artikel 123 van de Pensioenwet, dat een regeling voor het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen behelst, wordt aangepast aan het vervallen van het multi-opf en het introduceren van het algemeen pensioenfonds. In het eerste lid wordt geregeld dat een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds dat meerdere regelingen uitvoert financieel een geheel vormt. Een algemeen pensioenfonds houdt een afgescheiden vermogen aan voor iedere collectiviteitkring. Een collectiviteitkring kan uit een of meer pensioenregelingen bestaan die voor een of meer ondernemingen of groepen of bedrijfstakken of voor een beroepspensioenvereniging worden uitgevoerd. Het is aan de werkgevers(s) en het pensioenfonds welke omvang de afgescheiden vermogens hebben en dus hoeveel en welke pensioenregelingen een afgescheiden vermogen vormen. Op grond van het tweede lid moet de werkingssfeer van de collectiviteitkring, zijnde de pensioenregelingen en de uitvoeringsovereenkomsten, c.q. de werkgevers of beroepspensioenvereniging waarvoor de pensioenregelingen worden uitgevoerd, in de statuten worden opgenomen. In het derde tot en met vijfde lid wordt externe werking toegekend aan het uitgangspunt van afgescheiden pensioenvermogens in een algemeen pensioenfonds. De regeling heeft tot gevolg dat een pensioenvermogen afgescheiden is van andere pensioenvermogens en van het werkkapitaal in een algemeen pensioenfonds. De regeling voorziet bovendien in een expliciete duiding van vorderingen die ten laste van een pensioenvermogen kunnen worden gebracht en in welke volgorde. Consequentie van deze regeling is dat een derde (crediteur) dus mogelijk geen volledig verhaal voor zijn vordering kan vinden, terwijl het algemeen pensioenfonds wel voldoende gelden onder zich houdt, maar uit andere hoofde. Op grond van het derde lid worden op ieder afgescheiden vermogen uitsluitend de kosten in mindering gebracht waarvan in de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen dat die daarvoor in aanmerking komen en de pensioenaanspraken en pensioenrechten van aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Bij het verhaal voor de kosten zal het onder meer gaan om de administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten. Dit alles voor zover dit expliciet is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst. De regeling in het derde lid is onverminderd artikel 129 van de Pensioenwet en het vijfde lid. Op grond van artikel 129 van de Pensioenwet kan onder voorwaarden terugstorting plaatsvinden. In het vijfde lid is bepaald hoe met boedelschulden wordt omgegaan bij faillissement van het algemeen pensioenfonds.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 3.1 Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds (p. 8-9) (…) De leden van de VVD-fractie vragen of er op dit moment verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen zijn die aan de hand van de «kwetsbaarheidsindicatoren» van DNB over hun toekomstbestendigheid zouden moeten nadenken. Deze leden vragen welke opties verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen hebben als zij onvoldoende toekomstbestendig zouden zijn. Er zijn op dit moment ook verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die naar aanleiding van de kwetsbaarheidsindicatoren over hun toekomstbestendigheid nadenken. Indien zij tot de conclusie komen dat zij onvoldoende toekomstbestendig zijn, bestaat de mogelijkheid om samen te gaan met een ander verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Dit kan door middel van fusie of collectieve waardeoverdracht gevolgd door liquidatie gerealiseerd worden. In de praktijk komt dit erop neer dat het ene verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds afziet van haar verplichtstelling, terwijl het andere verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds de verplichtstelling uitbreidt. De evenwichtige belangenbehartiging speelt daarbij een belangrijke rol. Benadeling van een groep deelnemers (bijvoorbeeld door een niet overbrugd verschil in financiële positie tussen beide fondsen) is daarbij niet toegestaan.
(…) De leden van de D66-fractie vragen hoe de uitvoering van meerdere regelingen binnen één collectiviteitkring plaatsvindt en welke voor- en nadelen hiervan uitgaan. Deze leden vragen wat dit betekent voor de transparantie en complexiteit van de uitvoering van het beheer. Ook vragen deze leden of er binnen één collectiviteitkring sprake kan zijn van differentiatie ten aanzien van de premie tussen de verschillende regelingen binnen die collectiviteitkring. Ook het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of onderscheid kan worden gemaakt met betrekking tot de premiehoogte binnen een collectiviteitkring waarin meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd en hoe dit is geregeld. Het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds is vergelijkbaar met de uitvoering van meerdere regelingen in andere pensioenfondsen. Als element van de taakafbakening is het op grond van de huidige wet zo dat indien een pensioenfonds meerdere regelingen uitvoert deze financieel een geheel vormen. De mogelijke complexiteit van het algemeen pensioenfonds zit niet zozeer in het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in een collectiviteitkring als wel in het omgaan met meerdere collectiviteitkringen dan wel afgescheiden vermogens. Voor elke pensioenregeling geldt de eis van de kostendekkende premie. Bij verschillende pensioenregelingen in een collectiviteitkring kunnen er dus ook verschillende premies zijn. (…) 3.2 Uitvoeringsmodel (p. 10-12) De leden van de VVD-fractie vragen hoe de risico’s, behorend bij de bedrijfsvoering, worden verdeeld over de verschillende collectiviteitkringen. Deze leden vragen hoe er wordt omgegaan met risicodeling bij nieuwe toetreders en het voor de deelnemer duidelijk wordt welke kwaliteit en uitvoeringskosten gemoeid zijn met pensioenvermogens in een collectiviteitkring? Deze leden vragen of een werkgever die verschillende pensioenregelingen heeft deze in verschillende collectiviteitkringen moet onderbrengen of in dezelfde collectiviteitkring. Een algemeen pensioenfonds moet beschikken over voldoende weerstandsvermogen (voorheen werkkapitaal) om de risico’s horende bij de bedrijfsvoering te kunnen opvangen. In de algemene maatregel van bestuur is geregeld welke omvang dit weerstandsvermogen moet hebben. De risico’s behorende bij de bedrijfsvoering worden gedekt door het weerstandvermogen. Deze risico’s rusten dus niet op de collectiviteitkringen. Wel worden er kosten gemaakt door het algemeen pensioenfonds in verband met de bedrijfsvoering voor de collectiviteitkringen. Deze kosten worden vooraf gespecificeerd in de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het algemeen pensioenfonds. De omvang van het weerstandsvermogen is gerelateerd aan de omvang van het beheerde pensioenvermogen met een minimum en een maximum. Een nieuwe toetreder kan derhalve betekenen dat het beheerd vermogen toeneemt (met name indien de nieuwe toetreder bestaande aanspraken meeneemt) en dat kan betekenen dat het weerstandsvermogen moet toenemen (tenzij het maximum is bereikt). Met nieuwe toetreders wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In het wetsvoorstel is geregeld dat in een uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds expliciet moet worden geregeld welke kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen. Dit is met name van belang omdat een rangregeling wordt voorgeschreven op grond waarvan alleen deze kosten en pensioenaanspraken en pensioenrechten op dit vermogen in mindering kunnen worden gebracht. Ook moet in de uitvoeringsovereenkomst worden geregeld welke kosten ten laste kunnen worden gebracht op de premie en moeten afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Belanghebbenden krijgen hierdoor het gevraagde inzicht in kosten en kwaliteit van de dienstverlening. Op grond van de huidige wet krijgen deelnemers de uitvoeringsovereenkomst op verzoek toegestuurd. In het wetsvoorstel voor de Wet pensioencommunicatie wordt voorgesteld te regelen dat de pensioenuitvoerder de
uitvoeringsovereenkomst op een (besloten) website voor de deelnemer beschikbaar stelt (Kamerstukken II 2013/14, 34 008). (…) De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen of de bepaling dat alle uitvoeringsovereenkomsten in de statuten van het algemeen pensioenfonds moeten worden opgenomen in concrete gevallen betekent dat voor iedere nieuwe toetreder een gang naar de notaris moeten worden gemaakt. (...) Van een enkele-cliënt model kan worden gesproken wanneer pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van slechts één werkgever of één groep van werkgevers die (vanwege hun verbondenheid) de risico’s van de pensioenuitvoering, hoewel de pensioenregelingen gescheiden worden uitgevoerd, uiteindelijk via het gemeenschappelijke bedrijfsresultaat met elkaar delen. In feite is de werkgever dan de enige cliënt van het algemeen pensioenfonds. In een multi-cliënt model zullen pensioenen worden uitgevoerd op verzoek van werkgevers die in beginsel geen verbondenheid met elkaar hebben en alleen het financiële (rest)risico van de eigen pensioenregeling willen dragen. Er is dan sprake van meerdere cliënten. Het feit dat er sprake is van één cliënt of meerdere cliënten hoeft geen invloed te hebben op het aantal collectiviteitkringen van het algemeen pensioenfonds. Het is in theorie mogelijk dat een werkgever vier pensioenregelingen in vier verschillende collectiviteitkringen onderbrengt, terwijl een algemeen pensioenfonds waarin twee verschillende werkgevers elk hun pensioenregeling in een aparte collectiviteitkring hebben ondergebracht slechts twee collectiviteitkringen heeft. In de praktijk ligt het echter wel voor de hand dat in een enkele-cliënt algemeen pensioenfonds sprake zal zijn van minder collectiviteitkringen dan in een multi-cliënt algemeen pensioenfonds. Een werkgever zal immers een beperkt aantal pensioenregelingen hebben, die hij mogelijkerwijs ook in verschillende collectiviteitkringen wil onderbrengen. (…) Een wijziging van de collectiviteitkring dient kenbaar te zijn voor derden. Op die manier is voor eventuele schuldeisers duidelijk op welk vermogen binnen het algemeen pensioenfonds verhaal kan worden gezocht voor vorderingen. De bepaling maakt dus onderdeel uit van de ringfencing binnen het algemeen pensioenfonds die tot bescherming van rechten van pensioendeelnemers en -gerechtigden strekt. De statuten kunnen bij de kamer van koophandel worden opgevraagd. Een notariële akte heeft bovendien als voordeel dat deze onduidelijkheid voorkomt over het moment wanneer de wijziging in werking treedt. Voorkomen moet worden dat er geen duidelijkheid is over de reikwijdte van een afgescheiden vermogen op een bepaald moment. Om kosten te besparen kan bij het opstellen van de statuten reeds een format-akte voor wijzigingen in de collectiviteitkring worden opgesteld, zodat het invullen en passeren van de wijzigingsakten relatief eenvoudig zal zijn. Daarnaast zou een partiële wijziging van de statuten, bijvoorbeeld door een notaris opdracht te geven alleen de bepaling over de collectiviteitkring te laten wijzigen, tot de mogelijkheden kunnen behoren. (…) 3.4 Ringfencing (p. 13-14) De leden van de SP-fractie vragen naar de specifieke voordelen van de geboden mogelijkheid om meerdere pensioenregelingen in één collectiviteitkring uit te voeren. Ook vragen de leden wat dat betekent voor de beoogde vereenvoudiging van het pensioenbeheer. Een mogelijk voordeel van het uitvoeren van meerdere pensioenregelingen in één collectiviteitkring is dat de pensioenuitvoering van de betreffende regelingen plaatsheeft op basis van een geharmoniseerde set van afspraken, bijvoorbeeld één pensioenreglement, één actuariële en bedrijfstechnische nota, één strategische asset mi en één communicatiebeleid. Door de standaardisatie en schaalvoordelen die
daardoor kunnen worden behaald kunnen in potentie uitvoeringskosten worden bespaard. Het pensioenbeheer zou verder kunnen worden vereenvoudigd door een harmonisatie van pensioenregelingen die opgaan in een collectiviteitkring. Daartoe is echter geen verplichting in het wetsvoorstel opgenomen aangezien de afweging over de wenselijkheid aan sociale partners is. De leden van de D66-fractie vragen welke waarborgen er zijn indien een externe partij niet een bepaalde collectiviteitkring (waar hij uit hoofde van een bepaalde dienst of activiteit een vordering op heeft) aansprakelijk stelt, maar het héle algemeen pensioenfonds en of hiervoor waarborgen in de wet dienen te worden opgenomen. Ook de leden van de SP-fractie en het lid van de 50PLUS-fractie vragen of het algemeen pensioenfonds in zijn geheel op enige manier aansprakelijk gesteld kan worden door derden en of er aanvullende wet- of regelgeving noodzakelijk is om dat te borgen. In aanvulling op het publiekrechtelijke voorschrift in het eerste lid van artikel 123, dat een algemeen pensioenfonds voor iedere collectiviteitkring een afgescheiden vermogen dient aan te houden, is in het derde lid van artikel 123 een civielrechtelijke regeling opgenomen. Die regeling houdt in dat voor elke collectiviteitkring sprake is van een goederenrechtelijk afgescheiden vermogen en dat dit vermogen bovendien slechts kan worden aangewend ter voldoening van (a) expliciet overeengekomen uitvoeringskosten die verband houden met de pensioenregelingen die in de collectiviteitkring zijn ondergebracht en (b) de pensioenaanspraken en pensioenrechten zelf en dat verhaal op het afgescheiden vermogen in die volgorde dient plaats te hebben. Deze regeling heeft zowel een interne als externe werking en bestrijkt zowel de situatie binnen als buiten faillissement. Dat wil zeggen dat deze regeling zowel dwingend is voor (het bestuur van) het algemeen pensioenfonds als instelling op het moment dat deze verhaal zoekt voor gemaakte kosten op de collectiviteitkringen als dat deze dwingend is voor derden die verhaal voor hun vorderingen zoeken op het algemeen pensioenfonds of in het geval van faillissement, de boedel. Bij collectiviteitkringen behoren weliswaar (van de overige vermogensbestanddelen van het algemeen pensioenfonds) afgescheiden vermogens, maar collectiviteitkringen hebben geen rechtspersoonlijkheid. Vorderingen die ontstaan vanwege dienstverlening door het algemeen pensioenfonds ten behoeve van collectiviteitkringen zijn altijd vorderingen jegens de rechtspersoon algemeen pensioenfonds. Die vorderingen kunnen, indien zij verband houden met de uitvoering van pensioenregelingen in een collectiviteitkring en expliciet in de uitvoeringsovereenkomst(en) zijn aangeduid, (door het bestuur van het algemeen pensioenfonds) worden voldaan jegens de derde en intern ten laste worden gebracht van het afgescheiden vermogen van het betreffende collectiviteitkring. Vorderingen die geen verband houden met de uitvoering van pensioenregelingen in een collectiviteitkring kunnen niet verhaald worden op het afgescheiden vermogen van de betreffende collectiviteitkring. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de werkgever(s) bij de beslissing over de reikwijdte van de collectiviteitkring (vertegenwoordigers van) alle belanghebbenden dienen «te betrekken». Dit lid vraagt op welke wijze deze betrokkenheid kan of moet worden vormgegeven en hoe ver deze «betrokkenheid» gaat. Voor wat betreft de ringfencing van de afzonderlijke afgescheiden vermogens wordt het aan de bij de betreffende pensioenregelingen betrokken werkgevers, in overleg met de werknemers, overgelaten of zij het uitvoeren van een of meerdere pensioenregelingen als één financieel geheel binnen een collectiviteitkring van het algemeen pensioenfonds wenselijk achten. De werkgevers dienen bij de beslissing over de reikwijdte van de collectiviteitkring (vertegenwoordigers van) alle belanghebbenden te betrekken. De afweging of sprake is van een financieel geheel brengt namelijk de afweging met zich mee, net zo goed als dat nu bij aansluiting tot een bedrijfstakpensioenfonds geldt, of men bereid is de krachten te bundelen in een collectiviteitkring en daarbij ook accepteert dat de risico’s gedeeld worden met de gehele collectiviteitkring. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of het bestuur van het algemeen pensioenfonds bij twijfel of onenigheid over de verdeling van beleggingsvoordelen en -nadelen aan de individuele collectiviteitkringen de beslissing neemt. De schaalvoordelen zorgen ervoor dat het algemeen pensioenfonds efficiënt kan opereren. Het algemeen pensioenfonds sluit uitvoeringsovereenkomsten met werkgevers, waarin vermeld staat welke kosten en kwaliteit gemoeid zijn met de uitvoering van de pensioenregeling(en). Hierdoor zal ex ante duidelijkheid ontstaan over de toedeling van kosten en risico’s aan de verschillende collectiviteitkringen. Beleggingen dienen tot collectiviteitkringen herleidbaar te zijn zodat beleggingsvoordelen en -nadelen ook goed kunnen worden toegewezen.
Voor de volledigheid merkt de regering op dat het financieel toetsingskader per collectiviteitkring van toepassing is. (…) 3.5 Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds (p. 17-18) (…) De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat bij faillissement van één van de betrokken werkgevers alleen de bijbehorende collectiviteitkring hier mee te maken heeft. Deze leden vragen of het klopt dat er toch enige mate van solidariteit/risicodeling bestaat tussen de collectiviteitkringen, omdat bijvoorbeeld het faillissement van één van de aangesloten werkgevers effect heeft op het beleggingsbeleid voor het gehele algemeen pensioenfonds. Een faillissement van een werkgever heeft inderdaad alleen gevolgen voor de collectiviteitkring waarin de pensioenregeling waaraan hij bijdraagt is opgenomen. Indien een faillissement van een werkgever ertoe leidt dat een pensioenregeling wordt gesloten, dan kan dit ertoe leiden dat het beleggingsbeleid van de collectiviteitkring waarin de pensioenregeling wordt uitgevoerd moet worden aangepast en beleggingsrisico moet worden teruggenomen. Dat zal naar verwachting ook consequenties hebben voor het rendement op de beleggingen voor die collectiviteitkring. Dit alles heeft evenwel geen consequenties voor het beleggingsbeleid en de rendementen van de andere collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds. De rendementen van beleggingen die door een algemeen pensioenfonds ten behoeve van een collectiviteitkring worden aangegaan worden immers louter toebedeeld aan de collectiviteitkring waaruit deze beleggingen voortkomen. Omdat collectiviteitkringen van elkaar verschillen zal er in de regel geen sprake kunnen zijn van een geuniformeerd beleggingsbeleid voor alle collectiviteitkringen of een collectief rendement waarin de collectiviteitkringen naar rato participeren. Daarom kan er ook niet via een gemeenschappelijk beleggingsbeleid voor een algemeen pensioenfonds sprake zijn van solidariteit of risicodeling die de collectiviteitkring overstijgt. De beleggingen van een algemeen pensioenfonds zijn niet meer dan een som van de transacties die nodig zijn vanwege het beleggingsbeleid dat per collectiviteitkring wordt gevoerd. Uiteraard kan een algemeen pensioenfonds wel haar kennis en inkoopmacht vanwege een gebundelde uitvoering van beleggingen op een gelijke wijze inzetten voor alle collectiviteitkringen. (...) 3.7 Stichtingsvorm (p. 21) (...) Voor alle stichtingen pensioenfondsen geldt dat zij over kapitaal moeten beschikken dat kan worden ingezet voor de bedrijfsvoering. In algemene pensioenfondsen wordt dit weerstandsvermogen expliciet gemaakt, omdat het wordt afgescheiden van vermogens die behoren bij collectiviteitkringen. Indien het benodigde weerstandsvermogen niet reeds aanwezig is in de stichting algemeen pensioenfonds zal dit moeten worden aangetrokken van derden. In het bijgevoegde ontwerpbesluit zijn het weerstandsvermogen en de eisen die daaraan gesteld worden nader uitgewerkt. (...) 3.9 Waardeoverdracht (p. 27-28) De leden van de fracties van de PvdA, ChristenUnie en 50PLUS vragen welke voorwaarden en regels gelden voor het samenvoegen van collectiviteitkringen binnen een algemeen pensioenfonds. De leden van de fracties van ChristenUnie en 50PLUS vragen welke rol de DNB hierbij heeft en in het geval van waardeoverdracht binnen een collectiviteitkring. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk
bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring op verzoek van de werkgever binnen een algemeen pensioenfonds is daarvan sprake. Bij een beëindiging van de collectiviteitkring en dientengevolge overdracht naar een andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds zal sprake zijn van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet. In de bijgevoegde nota van wijziging wordt dit geregeld. DNB zal vooraf geïnformeerd moeten worden bij een voorgenomen waardeoverdracht en kan een verbod tot waardeoverdracht opleggen. Binnen een collectiviteitkring kan alleen sprake zijn van een waardeoverdracht indien de pensioenovereenkomst wijzigt. (...) Als een fonds met een dekkingstekort in een bestaande collectiviteitkring komt, waar een (flink) hogere dekkingsgraad aanwezig is, zou een overdracht tot onmiddellijke kortingen moeten leiden voor de nieuwe toetreders. Immers, de vier randvoorwaarden van DNB50 bepalen dat ook de «zittende» deelnemers geen nadeel mogen ondervinden. De vraag is dan of een fonds een dergelijke korting wel kan rechtvaardigen en onderbouwen bij de overdracht, of dat een dergelijke korting zou kunnen worden voorkomen door andere opties te inventariseren en bijvoorbeeld verplichtingen en waarden bij een verzekeraar onder te brengen. Bij samenvoeging van twee collectiviteitkringen wijzigen beide kringen. Dit kan gevolgen hebben voor de opgebouwde aanspraken van deelnemers. Bij een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht bij een besluit tot wijziging van een collectiviteitkring. De pensioen- en aanspraakgerechtigden kunnen bezwaar maken tegen de samenvoeging van twee collectiviteitkringen indien sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet. Bij een interne waardeoverdracht van de ene collectiviteitkring naar de andere collectiviteitkring binnen een algemeen pensioenfonds op verzoek van de werkgever is daarvan sprake.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 1, onder 1, 5, 6, onder 1 (p. 4) Een algemeen pensioenfonds kan ook (verplichtgestelde) beroepspensioenregelingen uitvoeren. Dit wordt nu verduidelijkt in de definitie van algemeen pensioenfonds. Daarnaast wordt een definitie van collectiviteitkring opgenomen. Om die reden kan de verwijzing naar het begrip collectiviteitkring in artikel I, onderdeel O (artikel 115dc van de Pensioenwet) en de omschrijving in artikel I, onderdeel R (artikel 123 van de Pensioenwet) vervallen. Onderdeel 1, onder 2, 2, 6, onder 2 en 3 en 9, onder 1, derde lid (p. 5) Ook een gesloten pensioenfonds, dat wil zeggen een fonds zonder actieve deelnemers, kan de uitvoering overdragen aan een algemeen pensioenfonds. Het kan zo zijn dat bij een gesloten fonds geen werkgever meer betrokken is, bijvoorbeeld omdat de werkgever failliet is gegaan of anderszins de onderneming van de werkgever niet meer bestaat. Het algemeen pensioenfonds kan dan geen uitvoeringsovereenkomst sluiten met de werkgever. Omdat in de rangregeling van artikel 123 van de Pensioenwet geregeld is dat uitsluitend kosten opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen is dit een probleem. Daarom wordt voorgesteld te regelen dat in die situatie het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement opstelt dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een uitvoeringsovereenkomst. «Voor zover van toepassing» omdat bij een regeling zonder actieve deelnemers er bijvoorbeeld geen sprake is van 50
http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-228854.jsp.
premiebetaling. In de rangregeling van artikel 123 wordt vervolgens geregeld dat de kosten opgenomen in het uitvoeringsreglement in mindering kunnen worden gebracht op het pensioenvermogen. In artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat het bovenstaande ook geldt voor een gesloten beroepspensioenfonds. Over dit uitvoeringsreglement kan bijvoorbeeld in de overeenkomst van overdracht waarmee de waardeoverdracht van het gesloten fonds naar het algemeen pensioenfonds wordt geregeld afspraken worden gemaakt.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) 3.5 Vrijwillige pensioenregelingen (p. 8-9) De leden van de ChristeUnie-fractie vragen om een toelichting of het hebben van een aparte ring voor vrijwillige netto pensioenregelingen niet tevens zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Acht de regering het wenselijk om een aparte ring voor vrijwillige regelingen binnen het algemeen pensioenfonds alsnog mogelijk te maken onder de voorwaarde dat de basisregeling(en) ook bij het betreffende algemeen pensioenfonds zijn ondergebracht, zo willen deze leden weten. Het is juist dat het onderbrengen van vrijwillige nettopensioenregelingen in een aparte collectiviteitkring zal bijdragen aan de fiscale hygiëne. Als basispensioenregelingen (waaruit belaste uitkeringen worden gedaan) en nettopensioenregelingen (waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan) worden ondergebracht in aparte collectiviteitkringen, kan er geen vermenging van de middelen voor deze basisen nettopensioenregelingen plaatsvinden. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt met de introductie van een algemeen pensioenfonds één element uit de taakafbakening, te weten de domeinafbakening, verlaten. Een ander element uit de taakafbakening, namelijk de productafbakening, blijft met dit voorstel ongewijzigd. Zoals uitvoerig beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag 51, kan mogelijk strijd ontstaan met deze afspraken over de productafbakening wanneer een aparte collectiviteitkring voor vrijwillige regelingen binnen het APF wordt toegestaan. De productafbakening is ook van toepassing op de uitvoering van een nettopensioenregeling. Immers, nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet. 4.1 Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (p.10) (...) Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen verandering in de mogelijkheden voor pensioenfondsen om te fuseren. Evenmin voorziet het wetsvoorstel in regels die het kunnen blijven bestaan of de samenwerking van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen beïnvloeden. Wel kan de introductie van het algemeen pensioenfonds effect hebben op verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen omdat het sociale partners een extra keuzemogelijkheid biedt voor onderbrenging van hun pensioenregeling. Bij een fusie tussen pensioenfondsen zullen de dekkingsgraden van de betreffende pensioenfondsen met elkaar vergeleken moeten worden. Indien er sprake is van een fusie van twee pensioenfondsen kan een (groot) verschil in dekkingsgraden een obstakel vormen voor een fusie aangezien er na de fusie sprake zal zijn van een financieel geheel. Dat kan er toe leiden dat binnen een pensioenfonds aanzienlijk verschillen bestaan tussen verschillende groepen (voormalige) deelnemers. De regering kan zich voorstellen dat dit voor sommige sociale partners een obstakel vormt.
PARLEMENTAIRE GESCHIEDENIS MET BETREKKING TOT HET AMENDEMENT VAN DE LEDEN LODDERS EN VERMEIJ (mogelijkheid om bij fusie tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen afgescheiden vermogens aan te houden) 51
Kamerstukken 2014/2015, 34 117, nr. 9, blz. 28–30.
Het verslag van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 96, item 32) [Opgenomen zijn de eerste en de tweede termijn van de staatssecretaris p. 18-22, 26-27] Staatssecretaris Klijnsma: Dan kom ik bij de amendementen. Het lijkt me handig om daar eerst op in te gaan, want dan heb ik ook een aantal onderdelen van het debat te pakken. Ik begin bij het amendement op stuk nr. 12. De leden Lodders en Vermeij hebben een amendement ingediend dat ertoe strekt … De voorzitter: Het amendement op stuk nr. 12 is stuk nr. 17 geworden. Heeft het vervangen van het amendement met de naam te maken? Mevrouw Lodders (VVD): Het betreft een kleine wijziging van de toelichting. Het amendement mag aan het eind worden behandeld. Dat is geen enkel probleem. De voorzitter: Het amendement is inhoudelijk hetzelfde gebleven. Staatssecretaris Klijnsma: Dan kies ik ervoor om het nu te behandelen, want dan is het maar duidelijk. De voorzitter: Ja, doe dat maar. Staatssecretaris Klijnsma: Ik begrijp dat iedereen — en dat geldt ook voor mij zelf — het een groot goed zou vinden als ook de verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen rond apf-en hun rol zouden kunnen meespelen. Ik heb de Kamer op de hoogte gesteld van het feit dat wij bezig zijn om daar heel snel onderzoek naar te doen. In de zomer zal het onderzoek tot een afronding komen en ik wil graag in het najaar de Kamer de resultaten van het onderzoek presenteren en de manier waarop ik met die resultaten wil doorstappen. Dus ik hoef er helemaal geen geheim van te maken: het ideale plaatje is natuurlijk dat het algemeen pensioenfonds voor alle soorten fondsen een oplossing biedt. Ik snap dat verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen ook staan te popelen. Ik wil echter niet dat de verplichtstelling nu in de waagschaal wordt gelegd. De leden zullen begrijpen dat ik daar heel voorzichtig mee wil zijn. De centrale vraag bij dit amendement en bij het onderzoek is: welke consequenties heeft dit voor de verplichtstelling? Het antwoord daarop is dat we dat nu niet zeker weten. De verplichtstelling is een inbreuk op het Europees mededingingsrecht. Dat Europese mededingingsrecht staat de verplichtstelling toe omdat er sprake is van een essentieel sociaal doel, zoals dat heet. Het voorkomen van concurrentie op de arbeidsvoorwaarde pensioen en het zo veel mogelijk mensen pensioen laten opbouwen zijn de essentiële sociale doelen. Maar er moet wel sprake zijn van randvoorwaarden. Dat blijkt ook uit jurisprudentie van het Europees Hof. In de kern moet er sprake zijn van voldoende solidariteitskenmerken. De vraag is of een rechter zal oordelen of er voldoende solidariteitskenmerken zijn als een van deze kenmerken, in dit geval de eis van één financieel geheel, verdwijnt. Ik vind het heel belangrijk dat we ook de inhoud van het amendement bij het onderzoek betrekken. Nogmaals, ik vind de inhoud van het amendement heel sympathiek. Op de inhoud zou ik het ook graag aan het oordeel van de Kamer laten, maar op dit moment kan ik dat niet. Ik heb namelijk zowel bij de expertise op mijn eigen departement als bij de expertise op Financiën mijn oor te luisteren gelegd. In deze context kan ik het amendement nu dus niet aan het oordeel van de Kamer laten, maar moet ik het ontraden. Mevrouw Lodders (VVD): Kan de staatssecretaris dan ingaan op het onderdeel doorsneepremie? Bevat dat voldoende solidariteitskenmerken? Wij hebben als indieners van het amendement natuurlijk ook ons huiswerk
gedaan en hier en daar ons oor te luisteren gelegd. Dan zijn er echt deskundigen die aangeven dat dit al voldoende solidariteitskenmerken met zich mee brengt. Staatssecretaris Klijnsma: Het fenomeen doorsneepremie maakt natuurlijk ook deel uit van het onderzoek. Degene die daar behartigenswaardige dingen over heeft opgemerkt in de context van het amendement, is zelf ook nauw betrokken bij het onderzoek. Ik vind het heel wezenlijk dat wij toch het onderzoek afwachten voordat wij dit amendement echt kunnen gaan hanteren. Mevrouw Lodders (VVD): De staatssecretaris heeft aangegeven dat ze aan het einde van de blokjes nog in zal gaan op de individuele vragen. Dit amendement heeft nou juist de bedoeling om die fondsen waarbij het water aan de lippen staat, te kunnen laten handelen. Als we het onderzoek moeten afwachten en er een wetswijziging moet worden voorbereid, zijn we weer een jaar verder. Wat is het antwoord van de staatssecretaris in de richting van de fondsen die dit heel graag willen? Staatssecretaris Klijnsma: Ik kan het niet mooier maken dan het is. Ik vind dat ik de Kamer moet melden dat de risico's echt behoorlijk zouden kunnen zijn. Ik vind dat je dan niet zomaar een amendement in je wetten kunt verankeren. Hoezeer ik de inhoud van dit amendement ook een warm hart toedraag, vind ik niet dat we op dit moment ja kunnen zeggen tegen dit amendement. De voorzitter: Mijnheer Van Weyenberg, ik zie dat u een vraag hebt, maar ik geef eerst even mevrouw Vermeij het woord, want het gaat over haar amendement. Mevrouw Vermeij (PvdA): Toch nog even op de inhoud. Ik deel de analyse van de staatssecretaris dat bij Europese uitspraken ook de vraag centraal staat in hoeverre er sprake is van solidariteit en dat dit best een ingewikkeld issue is. De solidariteit blijft in de huidige pensioenregeling en collectiviteiten volledig gewaarborgd, ook met dit amendement. Er verandert niets aan de risicodeling van de aparte vermogens. Het is dus gewoon een schatting van de juridische risico's. Ik denk dat die risico's niet zo groot zijn, mede gezien het verzet uit het veld tegen dit amendement. Er zal eerst verzet moeten worden aangetekend. Er zal eerst een gang naar de rechter moeten worden gemaakt. Mijn mailbox bevat veel reacties, ook kritische, maar in het algemeen zijn ze positief. Wij schatten dat die risico's lager zijn, zeker tegen de achtergrond van de Europese regelgeving. Staatssecretaris Klijnsma: Ik moet constateren dat de appreciatie van de Kamer wellicht een tikje afwijkt van mijn appreciatie, edoch, ik kan haar niet mooier maken dan ik heb gedaan. Mijn appreciatie leidt ertoe dat ik op dit moment niet anders kan dan het amendement ontraden. De heer Van Weyenberg (D66): Ik vind het ingewikkeld. Ik vind het doel van het amendement, dat nota bene is ingediend door twee fracties die samen een meerderheid in de Kamer hebben, sympathiek. In de ogen van de staatssecretaris nemen zij met het amendement een onverantwoord groot risico. Wil de staatssecretaris nader duiden waarin de risico's schuilen? Wil zij nader ingaan op de opmerking van mevrouw Vermeij dat het risico per entiteit niet verandert? Heeft het eventueel ooit verdwijnen van de doorsneepremie invloed op de manier waarop ik dit amendement moet bekijken? Ik schrok van de link van mevrouw Lodders, want ik vind dat die doorsneepremie van tafel moet. Hoe dan ook, ik heb echt meer inhoudelijke voeding van de staatssecretaris nodig om hierover naar mijn eigen oordeel een goede afweging te kunnen maken. Staatssecretaris Klijnsma: Laat ik proberen zo minutieus mogelijk te antwoorden, ook in de context van de doorsneepremie. De verplichtstelling is een inbreuk op het Europese mededingingsrecht, maar zij is toegestaan omdat er sprake is van het essentiële sociale doel. De randvoorwaarden waarover ik net sprak moeten er wel zijn.
Dat blijkt uit jurisprudentie van het Europees Hof. Er moet sprake zijn van voldoende solidariteitskenmerken. De eis van een financieel geheel, goed Nederlands voor een verbod op ringfencing, is een van die kenmerken. De doorsneepremie is er ook zo een. Zo zijn er nog andere. Welke een rechter wel en welke hij of zij niet belangrijk acht, weten wij natuurlijk niet op voorhand, maar er zijn juristen die daarover meningen hebben. Mijn appreciatie is dat de rechter zal oordelen dat er onvoldoende solidariteitskenmerken zijn als een van deze kenmerken, in dit geval de eis van een financieel geheel, verdwijnt. Dat is de essentie van dit amendement. Op grond van die appreciatie wacht ik liever het onderzoek af, onder andere naar deze kwestie. Alsdan kunnen we kijken of we alsnog met dit amendement uit de voeten kunnen. De heer Van Weyenberg (D66): Als ik het goed begrijp, blijven er twee aparte verplichtstellingen bestaan. Wil de staatssecretaris daarop nog eens ingaan? Wil zij mijn vraag beantwoorden of er vanuit Europees mededingingsperspectief een extra drempel wordt opgeworpen voor een toekomstige afschaffing van de doorsneepremie als dit amendement het haalt? Staatssecretaris Klijnsma: Die laatste is wel een mooie als-danvraag. Dat is in de toekomst kijken. Ik hecht eraan, te beklemtonen dat het kabinet het op dit moment niet verstandig acht om dit nu in de wet te verankeren. De heer Omtzigt (CDA): De redenering verwondert mij enigszins, te meer daar deze redenering niet is gevolgd bij het wetsvoorstel apf. Binnen het apf vindt namelijk ook ringfencing plaats. Dat leidt niet tot Europeesrechtelijke problemen, dit wel. Daarover gaat mijn vraag echter niet. Ik zie net zoals de heer Van Weyenberg dat dit amendement in zijn huidige vorm waarschijnlijk een meerderheid haalt. Ik zou graag willen dat wordt door geëxerceerd wat het voor medezeggenschapsrechten betekent als dat in of uit elkaar gaat, omdat het samenvoegen van twee pensioenfondsen vrij ingewikkeld is. Dat hebben wij bij het multi-opf gezien en bij dit wetsvoorstel over het apf. Er zijn nogal wat vragen over hoe je dat doet: wie bepaalt het beleggingsbeleid, heb je één pool, en noem maar op. De voorzitter: En wat is uw vraag? De heer Omtzigt (CDA): Mijn vraag was in eerste termijn of de staatssecretaris hetzij nu, hetzij schriftelijk voor morgen, want donderdag stemmen we, uiteen kan zetten wat het op elk van die punten doet. Straks hebben we een nieuwe vorm van pensioenfonds, een soort multi-bpf, maar wij weten niet of dat gaat vliegen. Als we die uitwerking hebben, hebben we een idee of dat ongeveer doet wat we willen dat het doet. Staatssecretaris Klijnsma: Ik zeg niet voor niets dat ik zo graag zou willen dat we dit amendement naadloos kunnen laten aansluiten op het onderzoek dat we laten doen. De heer Omtzigt heeft echt een punt. We kunnen de zaak op al die facetten nog niet volledig doorgronden. Dat kan ook niet binnen 12 of 24 uur. Daar heb je echt expertise voor nodig. Die expertise hebben we nu opgelijnd. Die wil ik graag kunnen benutten om dit amendement goed te duiden. De heer Omtzigt (CDA): Dit is de tweede keer dat dit gebeurt. Het gebeurde net bij de knip en het gebeurt hier. Dit is geen nieuwe vraag. Deze vraag is niet bedacht door deze twee partijen, een paar dagen geleden, toen dat amendement er kwam. Deze vraag zweeft al een jaar boven de markt, net als de vraag over de pensioenknip. Nu staan we hier en zegt de staatssecretaris met de handen in de lucht dat zij die vraag niet binnen een week of een dag kan beantwoorden, en dat wij het dus niet moeten doen. Wanneer worden de stukken zodanig voorbereid dat deze legitieme vragen bij het wetsvoorstel, want dit is een legitieme vraag, gewoon beantwoord kunnen worden? Dan kunnen wij een afweging maken, zowel over de pensioenknip als hierover. Ik herhaal de vraag of de staatssecretaris bereid is om dat door te
exerceren. Of worden wij geacht om in het donker te gaan stemmen en dan zien we daarna wel wat er gebeurt? Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dit niet geheel terecht, als ik zo vrij mag zijn, want we behandelen hier vandaag het apf zoals het is gepresenteerd. Natuurlijk zijn er zaken annex. Natuurlijk wil ik heel graag op basis van een onderzoek bekijken hoe we dat doen bij de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, zoals ik de Kamer ook heb gemeld. Dat doe ik echt op de inhoud, want daar hecht ik zelf ook heel erg aan. Ik kan de Kamer wel een brief sturen over een paar van die facetten, maar om echt de diepte in te gaan heb je die onderzoekse pertise wel nodig. De heer Omtzigt (CDA): Mag ik nog even vragen wanneer die brief komt? Staatssecretaris Klijnsma: Ik wil best datgene wat ik aan de Kamer hierover kan melden, in een brief verankeren. De voorzitter: Dus voor de stemmingen. Staatssecretaris Klijnsma: Ik hecht eraan om ook in de brief te vertellen wat ik op dit moment nog niet kan duiden. De heer Ulenbelt (SP): De staatssecretaris zegt als beoordeling van het amendement, dat voor zover ik het kan zien brede steun in de Kamer kan verwerven, dat het een verschil van appreciatie is. Ik sta ook weleens met mijn vrouw in de winkel en dan hebben wij ook weleens een verschil van appreciatie, maar degene die de portemonnee heeft of erover gaat, beslist dan. De vraag aan de staatssecretaris is welke gevolgen het heeft als het amendement wordt aangenomen. Staatssecretaris Klijnsma: Ik hoop dat de echtgenote van de heer Ulenbelt altijd haar eigen portemonnee in haar zak heeft. Maar goed, in deze context mag dat de pret niet drukken. Laat heel helder zijn dat de inhoud van het amendement ook bij mij op een positieve grondhouding kan rekenen. Edoch, ik wil heel graag juridisch nauwgezet bekijken of wij hiermee risico lopen, want dat moeten wij niet doen. Ik heb net collega Omtzigt toegezegd dat wij, voor zover wij kunnen, zaken aan het papier zullen toevertrouwen, maar dat er ook zaken zijn die wij nader moeten onderzoeken. Daar is volgens mij geen misverstand over. De heer Ulenbelt (SP): Ik had ook nog de suggestie gedaan om het wetsvoorstel aan te houden tot dat onderzoek is gedaan. Dan kunnen we het erover hebben. Materieel ligt daaronder dat tien, twintig, dertig bedrijfstakpensioenfondsen ook willen consolideren. Zij kunnen dat echter niet. Daarom is dat amendement ingediend. Dan moet de staatssecretaris ofwel zeggen "doe dat amendement maar en dan zien we het wel" ofwel "we stellen de wetsbehandeling uit tot ik het goed onderzocht heb". Staatssecretaris Klijnsma: Nee. Ik heb de Kamer juist voorgesteld om dit wetsvoorstel tot een goed einde te brengen en verder het onderzoek naar de verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen af te wachten. First things first: we kunnen de rest van de wereld niet laten wachten op de uitkomst van het onderzoek, want dan halen we 1 januari 2016 voor de rest niet. Dat zou ik zeer betreuren. De heer Klein (Klein): Ik heb een korte vraag. De indieners hebben het allemaal uitgebreid onderzocht, maar de staatssecretaris wil een extra onderzoek laten doen. Wanneer denkt de staatssecretaris de resultaten van dat onderzoek te kunnen presenteren?
Staatssecretaris Klijnsma: Na het zomerreces, want in het zomerreces zal het onderzoek resultaten opleveren. De heer Klein (Klein): Als ik even chronologisch denk, betekent dat dat de resultaten gepresenteerd zullen worden voordat het wetsvoorstel in de Eerste Kamer behandeld wordt. Dan kunnen we dus rustig het amendement aannemen en het onderzoek beoordelen. Het onderzoek sluit mooi aan bij hetgeen mevrouw Vermeij heeft aangegeven. De Eerste Kamer kan dan in haar wijsheid over het wetsvoorstel beslissen. De staatssecretaris waardeert het amendement inhoudelijk bijzonder, dus is dit dan een begaanbare weg? Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dit wel een mooie manier van redeneren, maar ik denk niet dat dit een goede manier is om met het wetsvoorstel om te gaan. De Kamer is hierin echter aan zet. Daar moet ik heel helder in zijn. De heer Van Weyenberg (D66): Hoor ik de staatssecretaris nu zeggen dat zij het amendement ontraadt omdat het de verplichtstelling op het spel zet? Is dat de samenvatting van het debat van het laatste kwartier? Staatssecretaris Klijnsma: Ja, ik wil gewoon zeker weten dat de verplichtstelling als zodanig hier niet de dupe van wordt. De heer Van Weyenberg (D66): Dit is een heel fundamenteel punt in pensioenland. Het roept de vraag op welke consequenties de staatssecretaris eraan verbindt als dit amendement, dat is ingediend door twee fracties die een meerderheid in de Kamer hebben, op een meerderheid kan rekenen bij de stemming. Heeft dat dan gevolgen voor het wetsvoorstel? Staatssecretaris Klijnsma: Ja. Ik moet mij er dan ernstig op beraden, uiteraard. De heer Van Weyenberg (D66): Dat de staatssecretaris zich er ernstig op zou beraden interpreteer ik als een overweging van haar kant om het wetsvoorstel in te trekken. Staatssecretaris Klijnsma: Daar zou ik niet blij van worden en de pensioenfondsen die nu wachten op het apf ook niet, maar het is wat het is. De heer Omtzigt (CDA): Ik vind dit laatste antwoord nogal brisant, in alle eerlijkheid. Als de staatssecretaris zich ergens ernstig op beraadt heeft dat hier maar één connotatie en dat is dat zij overweegt om het wetsvoorstel in te trekken. Kan zij hierover helderheid geven? Bedoelt zij dat wel of niet? Mocht zij een uitweg willen, laat zij dan gebruikmaken van de suggestie van de heer Klein en artikel IV van het wetsvoorstel, want dat geeft inderdaad de mogelijkheid om verschillende artikelen van de wet op een verschillend tijdstip te laten ingaan. Dan zit er gewoon een noodrem in: als er een totaal drama uitbreekt bij het onderzoek dat de staatssecretaris deze zomer laat doen, kan zij beslissen om het wetsvoorstel niet in werking te laten treden. Dat lijkt mij verstandiger tegenover de indieners dan hier te dreigen met het van tafel halen van het hele wetsvoorstel. Zo veel wetsvoorstellen op pensioengebied behandelen we hier nu ook weer niet. Staatssecretaris Klijnsma: Nou, we hebben op pensioenvlak menig wetsvoorstel behandeld. Het is helemaal geen kwestie van dreigen. Ik vind dat wij gewoon netjes met elkaar moeten omgaan in de zin van het inschatten van risico's. Dat heb ik de Kamer meegegeven. De heer Omtzigt (CDA):
Toch is het voor de keuze om iets met het amendement te doen van wezenlijk belang om te weten of de staatssecretaris daarna het wetsvoorstel inhoudt dan wel intrekt, dan wel dat zij, enigszins à contrecoeur, het doorzet, dan wel dat zij — daarom gaf ik een derde mogelijkheid aan — gebruikmaakt van artikel IV van het wetsvoorstel: "De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld". Of we kunnen dat artikel natuurlijk op sint-juttemis zetten als er echt heel grote problemen zijn. Dat zijn volgens mij de drie smaken die er zijn. Welke van die drie smaken kiest de staatssecretaris? Of komen we daar na de stemming pas achter? Staatssecretaris Klijnsma: Ik denk dat het wijs is dat ik daar in mijn tweede termijn eens even op terugkom, want ik snap de vraag van de heer Omtzigt en ik ga daar deze korte tijdsspanne voor nemen om het als-danverhaal te bekijken. Mevrouw Vermeij (PvdA): Het debat begint wel een vreemde wending te krijgen. Eerst is er een amendement ingediend over de appreciatie of de juridische reikwijdte waarvan je een verschil van mening kunt krijgen. Maar toch wil de staatssecretaris het amendement naadloos laten aansluiten op het onderzoek, hetgeen toch enigszins suggereert dat dit amendement misschien toch wel iets doet wat een probleem is. Sterker nog, er wordt uitgebreid op ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag: jawel, de verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen vervullen een essentiële rol in de consolidatieslag. Nu zegt de staatssecretaris dat dit wellicht ook mogelijk is, of in ieder geval dat ze in tweede termijn terugkomt op de consequentie van het aannemen van dit amendement. Het is of het een of het ander. Of dit amendement deugt niet, klopt niet en is juridisch onjuist, maar dan wil ik ook gevoed worden met argumenten en dan is de appreciatie echt iets anders dan dat iets niet klopt. Of de staatssecretaris zegt: hier kan de Kamer over oordelen, ik had het liever anders gezien, ik ga verder met mijn onderzoek, ik ontraad het, maar de Kamer beslist. Dat is echt een heel groot verschil. De staatssecretaris zegt nu allebei. Dat valt niet met elkaar te rijmen. Staatssecretaris Klijnsma: Dan blijkt dus dat er in die zin ruis op de lijn is. Het is natuurlijk gewoon aan de Kamer om te bekijken hoe zij met dit amendement omgaat. Als het amendement wordt aangenomen, is het vervolgens aan mij om te bekijken hoe ik daarmee omga. Zo verhouden zich hier de situaties over en weer. Zo is het leven. Als mij wordt gevraagd of ik dan nu alsdan alvast wil zeggen wat ik ga doen, dan wil ik de Kamer tegemoetkomen door er in tweede termijn nog wel iets extra's over te zeggen. Maar wij verhouden ons tot elkaar op de wijze die wij natuurlijk altijd hanteren, namelijk dat de Kamer kijkt wat zij per amendement al dan niet doet en dat het kabinet een advies geeft op dat punt. Mijn formele advies — daarover heeft mevrouw Vermeij echt een verhelderend betoog gehouden — is ontraden. Dan wordt mij vanuit de Kamer gevraagd wat ik doe als het amendement wordt aangenomen. Daarvan heb ik gezegd dat ik er in tweede termijn best nog iets over wil zeggen. Maar mijn formele advies is ontraden. (...) Staatssecretaris Klijnsma (p. 26): De heer Krol vroeg of er nog kans is op besmetting van de vermogens onderling. De vermogensscheiding is zeer strikt. Naast de administratieve ringfencing is er de zogeheten goederenrechtelijke scheiding. Dat wil zeggen dat het juridisch hard is binnen en buiten faillissement en dat het tegen iedereen in te roepen is. Ook is er toezicht op een goede administratieve scheiding in de bedrijfsvoering. Besmetting zal zich dus niet voordoen. (...) De heer Van Weyenberg (D66) (p. 27-28): Ik wil terugkomen op het amendement van mevrouw Lodders en mevrouw Vermeij. Ik vraag dat, omdat ik de reactie van de staatssecretaris wil horen vóór de tweede termijn. Heeft de staatssecretaris, toen ze begreep dat er een amendement lag dat door een Kamermeerderheid werd gesteund, naast het advies van haar eigen apparaat en dat van de staatssecretaris van Financiën, ook advies gevraagd aan de
landsadvocaat? Zo ja, hoe luidde dat advies en kunnen we dat krijgen? Zo nee, waarom niet? Overweegt ze dat alsnog te doen voor de stemming? Staatssecretaris Klijnsma: Dat heb ik niet gedaan. Ik heb het amendement ontraden op basis van de adviezen die ik intern heb gekregen. Ik denk dat we dat nu voldoende gewisseld hebben. De heer Van Weyenberg (D66): Op de vraag van mijn fractie of de staatssecretaris de landsadvocaat alsnog vóór de stemmingen om advies kan vragen, is het antwoord dus ontkennend. Staatssecretaris Klijnsma: De stemmingen zijn op donderdag. Ik bekijk even of dit nog een aanvulling kan zijn, want we moeten even kijken naar de tijdspanne. De heer Omtzigt (CDA): Ik heb twee totaal verschillende opmerkingen. Als er volgende week nog over kan worden gestemd, kunnen die brieven rustig worden geschreven, kan de staatssecretaris kijken welke van de drie routes ze kiest en kan worden bekeken of er naar aanleiding van het amendement een spoedadvies van de Raad van State kan komen. Dat kan namelijk altijd. De voorzitter: Ik zie dit als een punt van orde. Ik heb begrepen dat dit wetsvoorstel nog naar de Eerste Kamer toe moet. Daarom moet er deze week nog worden gestemd. Dat is al een megaspoedprocedure vanwege de Eerste Kamer. De heer Omtzigt (CDA): Maar de staatssecretaris heeft in haar termijn net gezegd dat ze ervan uitging dat de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer na het zomerreces en niet ervoor zal plaatsvinden. De voorzitter: Anders kan het wetsvoorstel daar niet meer in behandeling worden genomen. Ook de Eerste Kamer gaat op reces. Ik kan het niet mooier maken dan het is. Dit is wat ik doorkrijg en ik probeer daarin te opereren. Maar misschien geeft de staatssecretaris daar een andere invulling aan. Staatssecretaris Klijnsma: Ik ben het geheel met u eens, voorzitter, in die zin dat ik het heel plezierig zou vinden als deze Kamer donderdag over dit wetsvoorstel kan stemmen. Ik heb al gezegd dat ik in tweede termijn graag terugkom op het een en ander. (...) [Tweede termijn p. 33-34] Staatssecretaris Klijnsma (p. 33): Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer en ik begin mijn tweede termijn, zoals ik toezegde, door nog even terug te komen op het amendement van de dames Lodders en Vermeij. Met de hulp van de woordvoerders in de Kamer kwam ik namelijk tot de volgende oplossingsrichting. Natuurlijk constateerden we over en weer dat er een verschil is in de appreciatie van de juridische risico's die met dit amendement samenhangen. Op dit moment kan niet met zekerheid gezegd worden hoe groot die risico's nou precies zijn. Ik zie dat de Kamer dat niet kan, en van de zijde van het kabinet kan ook ik dat niet. Het is maar weer eens gebleken dat juristen van mening kunnen verschillen. Ik deel de opvatting van de heer Omtzigt dat we de consequenties moeten kunnen overzien om tot een goed oordeel te kunnen komen. Daarom wil ik voorstellen om de Raad van State om een advies te vragen over dit amendement. Dat is de koninklijke route. De landsadvocaat hoeft dan niet aangesproken te worden.
De indieners zullen wellicht zeggen dat dit toch wel lang duurt. Mij is gevraagd wat het kabinet doet als het amendement wordt aangenomen. Ik wil dan toch een advies vragen aan de Raad van State. Ik hoop dat de Raad van State daarbij uitsluitsel kan geven voor de plenaire behandeling in de Eerste Kamer. We kunnen dan goed beoordelen of de risico's zodanig zijn dat we dit onderdeel al dan niet in werking kunnen laten treden. Het mag helder zijn dat ik de Kamer zal adviseren om het amendement niet in werking te laten treden als de risico's echt te groot zijn. Ik zal de Kamer daarover informeren zodra het advies van de Raad van State beschikbaar is. Zo zou ik dus met een aangenomen amendement willen omgaan. De heer Omtzigt (CDA): Dat is een mooie introductie: een keuze-amendement, waarbij de regering achteraf kan bepalen of het ingaat of niet. Dat is niet helemaal de grondwettelijke wijze om met amendementen om te gaan. "Maar toch," hoor ik de indiener zeggen. Kan de staatssecretaris iets duidelijker aangeven bij welke bezwaren ze het wel zal laten ingaan en bij welke bezwaren niet? Kan ze hier helder toezeggen dat ze die brief hier ten minste anderhalve week voor de plenaire behandeling in de Eerste Kamer heeft liggen, met redenen omkleed? Op die manier kan deze Kamer zich er nog een oordeel over vormen. Laat ik het zo zeggen: het afwegingskader was mij nog niet geheel helder. Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb net niet voor niets gezegd dat, zodra de Raad van State van een advies op dit punt bevallen is, ik de Kamers — ik moet dat met een s erbij zeggen — zo snel mogelijk het kabinetsstandpunt op basis van het advies van de Raad van State zal doen toekomen. Het is dan wederom aan beide Kamers om te bezien wat zij alsdan met dat standpunt doen. De voorzitter: Het andere deel van de vraag was of u kunt aangeven hoe u uw afwegingskader inricht. Staatssecretaris Klijnsma: Daarover hebben wij natuurlijk gedebatteerd. Ik moet het advies van de Raad van State alsdan wegen. Daarbij zal het fenomeen verplichtstelling altijd een zeer wezenlijk onderdeel zijn. De heer Omtzigt (CDA): Het is dus een toetsing op verplichtstelling en niet op uitvoerbaarheid. Dat was het tweede gedeelte. We krijgen morgen echter nog een brief over de manier waarop de uitvoerbaarheid in elkaar zit. Behalve het novum dat de regering kan bepalen of een amendement kan ingaan, gaat het nu om de Kamers, en heeft de Eerste Kamer vanaf nu ook een soort keuzerecht tussen wetsvoorstel a en wetsvoorstel b. Dat zullen ze aan de overkant op prijs stellen, maar staatsrechtelijk is dit toch wel een bijzonder nieuwe en inventieve route. Staatssecretaris Klijnsma: Ja, maar ere wie ere toekomt. De heer Omtzigt heeft in zijn bijdrage in eerste termijn aangegeven dat het de regering vrijstaat om te bekijken wanneer welk onderdeel van de wet precies van kracht moet worden. Dat is dus een mooie handreiking over en weer. Ik neem beide Kamers op dit punt bloedserieus. Natuurlijk moet ook de Eerste Kamer goed inzicht hebben in de appreciatie van het kabinet van een advies van de Raad van State. En dan nog even echt de punten op de i. Donderdag zien wij wat de Kamer doet met het amendement. In het debat hebben wij de onderscheiden onderdelen voldoende besproken. De brief die ik heb toegezegd en die nog een paar punten zal behelzen, komt eraan. De heer Ulenbelt (SP): Ik vind het een heel bijzondere route, die mij niet bevalt. Stel dat de appreciatie van de regering van het advies van de Raad van State wordt dat zij het amendement niet wil laten ingaan, terwijl de appreciatie van deze Kamer van het advies is dat het wel zou kunnen. Dan zijn de indieners dus gedwongen een initiatiefwet in te dienen. Het was hun opzet nu juist om het nu te doen, omdat het snel moest. Dan is het toch veel logischer dat het initiatief bij de regering blijft liggen en dat zij aan de Tweede Kamer een voorstel doet om het anders te doen, gezien het advies van de Raad van State? Volgens mij is dat staatsrechtelijk veel zuiverder.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dat wij over en weer oprecht proberen tot een goed resultaat te komen. In eerste termijn heb ik al gezegd dat de inhoud van het amendement ook door het kabinet sympathiek wordt bejegend. Edoch, de appreciatie van de juridische consequenties is over en weer niet gelijk. Ik stel de Kamer voor om donderdag te doen wat de Kamer goeddunkt. Alsdan kan de route worden bewandeld die ik net geschetst heb. De heer Van Weyenberg (D66): Ik snap de zoektocht naar een creatieve uitweg, maar ik heb eerder bij een initiatiefwet gezien dat je dan debatten kunt krijgen over de vraag in hoeverre aangenomen wetten of wetsartikelen in werking treden. Ik denk aan de Wet versterking pensioenfondsbesturen en de initiatiefwet-Koşer Kaya/Blok. Ik vind dat niet de koninklijke route. Is de koninklijke route niet dat deze wet, inclusief het eventueel aangenomen amendement, naar de senaat gaat en dat het kabinet, als het na bestudering tot de conclusie komt dat het dat toch echt onverantwoord vindt, een novelle indient bij deze Kamer? Zo gaat het normaal gesproken in het verkeer tussen Eerste en Tweede Kamer. Staatssecretaris Klijnsma: Dat is inderdaad staatsrechtelijk de … Hoe zeg je dat? De voorzitter: Meest voor de hand liggende route. Staatssecretaris Klijnsma: Meest voor de hand liggende route. Dank u wel, voorzitter. Maar de heer Van Weyenberg zal het mij niet euvel duiden dat wij ook even nauwgezet moeten bekijken of daarmee de invoeringsdatum onder druk komt te staan. Nogmaals, ik zou graag van de Kamer de instemming krijgen om de route even goed te bekijken. Nadat de Kamer iets met het amendement heeft gedaan in de zin van aannemen of verwerpen, kunnen wij in gezamenlijkheid bekijken hoe wij de route ordentelijk aflopen. Nogmaals, wij verschillen niet van mening over de inhoud van het amendement als zodanig. De heer Van Weyenberg (D66): Voor de Handelingen wil ik wel aangetekend hebben dat ik dit afwacht, maar dat het stemgedrag van mijn fractie over het amendement niet betekent dat wij al instemmen met deze route. Wij hebben eerder met het kabinet gedebatteerd over het al dan niet bewandelen van sluiproutes. Daar zijn wij meestal niet zo'n fan van. Staatssecretaris Klijnsma: Ik wil daarop toch even reageren. Ook ik ben zeer wars van sluiproutes. Ik ben doende om echt samen met de Kamer tot de juiste afweging te komen. De heer Klein (Klein): Ik vind de oplossing die nu gekozen wordt heel elegant, omdat het juist geen sluiproute is. Staatssecretaris Klijnsma: Precies. De heer Klein (Klein): De staatssecretaris kiest voor de weg via de Raad van State. In een eerder debat hebben we het even gehad over een sluiproute. Dat betekent dus dat de staatssecretaris het onderzoek waar even sprake van was, achterwege laat. De staatssecretaris stapelt dus geen onderzoek boven op het advies van de Raad van State, maar concentreert zich op het advies zelf. Staatssecretaris Klijnsma: Nee, ik denk dat het zeer de moeite waard is om aan te haken bij het onderzoek dat al geëntameerd is rond de bedrijfstakpensioenfondsen met de verplichtstelling. Maar een amendement is natuurlijk een
groot goed en dat kunnen we voorleggen aan de Raad van State. Ik zou beide routes willen afwandelen en de Kamer na ommekomst vertellen of we het amendement, dat op zichzelf wat betreft de inhoud mijn voorkeur heeft, al dan niet van kracht kunnen laten worden op 1 januari 2016. De heer Klein (Klein): Prima, dan vinden er nu dus twee parallelle trajecten plaats. Ik hoop alleen dat de parallelle trajecten ook in tijd goed zullen lopen, zodat dat niet conflicteert met de behandeling in de Eerste Kamer. Staatssecretaris Klijnsma: Ik doe mijn uiterste best richting de Raad van State en ook richting de onderzoekers om dit zo synchroon mogelijk te laten verlopen.
Gewijzigd amendement van de leden Lodders en Vermeij ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 12 (Kamerstuk 34 117, nr. 17) Toelichting (p. 2) Bedrijfstakpensioenfondsen als bedoeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 ondervinden thans dezelfde problemen als ondernemingspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Ook bedrijfstakpensioenfondsen voelen toenemende druk op toekomstbestendigheid van het pensioenfonds in het algemeen en de toenemende druk op uitvoeringskosten en de governance in het bijzonder. Op dit moment wordt onderzocht of het mogelijk is om verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen toegang te bieden tot een algemeen pensioenfonds. Tot dusver biedt het wetsvoorstel Apf deze mogelijkheid voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet. Op dit moment is het door middel van een fusie wel mogelijk voor bedrijfstakpensioenfondsen om de genoemde problemen het hoofd te bieden. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zal na een fusie met een ander verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds echter één financieel geheel moeten zijn. Als bij fusie de dekkingsgraden veel van elkaar verschillen, is fusie eigenlijk geen optie. Het dekkingsgraadverschil kan met name worden overbrugd door het doorvoeren van een verlaging van de bestaande pensioenaanspraken en ingegane pensioenen. Gelet op het ultimum remedium karakter van pensioenen is het echter zeer de vraag of deze oplossing evenwichtig is. Om toch de gewenste consolidatieslag mogelijk te maken creëert dit amendement de mogelijkheid om bij fusie tussen verplichte bedrijfstakpensioenfondsen voortaan met afgescheiden vermogens te werken. Per collectiviteit van het fuserende bedrijfstakpensioenfonds kan een afgescheiden vermogen worden aangehouden. Hierdoor is het verschil in dekkingsgraad tussen de fuserende pensioenfondsen geen belemmering meer om te fuseren. Hiermee wordt het voor verplichte bedrijfstakpensioenfondsen mogelijk om op een eenvoudige wijze de benodigde voordelen van samenwerking te bereiken.
Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid n.a.v. amendement nr. 17 (Kamerstuk 34 117, nr. 35) Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds op 16 juni jl. heb ik uw Kamer toegezegd mijn appreciatie van het amendement van de leden Lodders en Vermeij 52 aan uw Kamer te sturen (Handelingen II 2014/15, nr. 96). Dit amendement maakt gescheiden vermogens mogelijk bij een fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
52
Kamerstuk 34 117, nr. 17.
Zoals tijdens de plenaire behandeling bleek, kan het wetsvoorstel op brede steun van het veld en uw Kamer rekenen. Ik ben daarover verheugd. Net als verschillende leden van uw Kamer zie ik in potentie de meerwaarde van het openstellen van het algemeen pensioenfonds voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Echter, we kunnen de ogen niet sluiten voor de mogelijke risico’s die dit met zich meebrengt voor de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling. Dat is dan ook de reden dat ik een onderzoek laat uitvoeren naar de risico’s die zijn verbonden aan het eventueel openstellen van het algemeen pensioenfonds voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Het ingediende amendement gaat weliswaar niet over aansluiting van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen bij een algemeen pensioenfonds, maar raakt wel op een vergelijkbare wijze de verplichtstelling en brengt eveneens risico’s met zich mee. Deze risico’s heb ik reeds in het debat kort benoemd. Om zicht te krijgen op de omvang van de risico’s wil ik daarover graag het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State vragen. Doel amendement Ik vind het doel van het amendement sympathiek. Ik begrijp dat ook kleine verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen tot schaalvergroting willen komen. Het doel van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds is om de consolidatie van pensioenfondsen te faciliteren. Het amendement sluit hier goed op aan. Juridische overwegingen In beginsel is de verplichtstelling een inbreuk op de mededingingsregels. Op grond van het Europees recht kan verplichtstelling van een regeling echter worden gerechtvaardigd als dit noodzakelijk is voor de vervulling van een aan het bedrijfstakpensioenfonds opgedragen bijzondere sociale taak van algemeen belang. Deze voorwaarde vloeit voort uit het arrest Brentjens uit 1999 (C-115/97 – C-117/97) en daarmee samenhangende arresten als Albany (C-67/96), Drijvende Bokken (C-219/97) en Van der Woude (C-222/98) van het Europese Hof van Justitie. Deze lijn is meer recent (2011) nog bevestigd in het arrest AG2R Prévoyance (C-437/09). Uit de voornoemde arresten blijkt dat het Europese Hof van Justitie bij de beoordeling of er bij een cao sprake is van strijdigheid met de Europese mededingingsregels vooral let op de vraag of het gaat om overeenkomsten die in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners worden gesloten ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, die gezien hun aard en doel een uitzondering op de mededingingsregels rechtvaardigen. Uit de arresten Brentjes, Albany en Drijvende Bokken blijkt dat voor de vraag of het in de cao overeengekomen pensioen vervolgens verplicht kan worden gesteld in de bedrijfstak, van belang is of de regeling voldoende solidariteitskenmerken bezit en daarmee een bijzonder sociaal belang dient. Deze solidariteitskenmerken kunnen onder meer bestaan uit de volgende aspecten: • acceptatieplicht. Er is geen aanvangsselectie en geen medische keuring; • risicodeling tussen de deelnemers die aan het pensioen deelnemen; • de regeling valt onder het verbod op ringfencing van artikel 123 van de Pensioenwet en vormt dus één financieel geheel met de andere regelingen die een pensioenfonds uitvoert; • de doorsneesystematiek. De vraag of er voldoende solidariteitkenmerken zijn is een oordeel over de optelsom van alle solidariteitselementen. De voorliggende vraag is of een rechter zal oordelen of er voldoende solidariteitskenmerken overblijven als één van deze kenmerken, in dit geval de eis van één financieel geheel, verdwijnt. Dit kan niet bij voorbaat met zekerheid worden gesteld.
Het betreft complexe problematiek met mogelijk verstrekkende gevolgen voor de houdbaarheid van de verplichtstelling. Het is dan ook uitermate passend om dit gedegen in kaart te brengen. De vraag is bovendien of we met een toekomstdiscussie voor de deur, die ook onder meer zal gaan over solidariteitskenmerken in het stelsel, nu één geïsoleerd element moeten veranderen. Daarmee sorteren we voor op een fundamentele discussie over een duurzaam toekomstig pensioenstelsel en de rol van de verplichtstelling daarin. Tegelijkertijd is vanwege de voortgaande consolidatie de urgentie voor pensioenfondsen om met een algemeen pensioenfonds tot schaalvergroting te komen, groot. Daarnaast zie ik een aantal andere aandachtspunten. Ik benoem die hier kort. Marktordening Het amendement kan effect hebben op de marktordening. Door afgescheiden vermogens mogelijk te maken in verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wordt het voor hen makkelijker om na de fusie andere ondernemingen of bedrijfstakken via vrijwillige aansluiting bij het fonds te betrekken. Hierbij merk ik op dat zowel kleine als grote verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen gebruik kunnen maken van het amendement. Met de verplichtstelling wordt met gebruikmaking van een uitzondering op het mededingingsrecht al een bepaalde schaalgrootte verkregen. Als de verplichtstelling wordt ingezet om tot verdere schaalvergroting over te gaan kan dat verdere mededingingsrechtelijke vragen opleveren. Waarborgen Voor een goede uitvoering van financieel afgescheiden pensioenvermogens kent het algemeen pensioenfonds een aantal waarborgen. Het gaat onder andere om: • Een vergunning en toets op de inrichting van de bedrijfsvoering; • Een weerstandsvermogen ter dekking van operationele risico’s; • Vermogensscheiding tussen pensioenvermogens onderling en tussen het pensioenvermogen en het weerstandsvermogen • En de eisen omtrent de governance en medezeggenschap. Het amendement kent deze waarborgen niet. Daarbij is ook van belang dat het amendement geen tijdelijke oplossing aandraagt, maar een permanent alternatief introduceert naast het algemeen pensioenfonds. Ik heb in mijn tweede termijn bij de behandeling van het wetsvoorstel aan het lid Van Weyenberg (D66) toegezegd ook in te gaan op het weerstandsvermogen. Ik moet constateren dat het amendement niet regelt dat een weerstandsvermogen vereist is bij een fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met afgescheiden vermogens. Ik voer momenteel onderzoek uit naar de mogelijkheid het algemeen pensioenfonds open te stellen voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met alle bijbehorende waarborgen. Als het onderzoek tot een positieve uitkomst leidt, dan kan op die manier de gewenste schaalvergroting bewerkstelligd worden. Het onderzoek wordt deze zomer opgeleverd. Het onderzoek en de analyse van het kabinet stuur ik in het najaar naar uw Kamer. Samenvattend Ik wil nogmaals benadrukken dat ik mij goed kan vinden in het doel van het amendement. Ik ben de indieners erkentelijk dat zij het probleem hebben gesignaleerd en daarvoor een concrete oplossing aandragen. Ik vind het echter in ons aller belang om zorgvuldig te kijken naar de precieze juridische consequenties van het amendement, met name op het vlak van de houdbaarheid van de verplichtstelling. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid n.a.v. amendement nr. 17 (Kamerstuk 34 117, nr. 36) In aanvulling op de brief van 17 juni jongstleden (Kamerstuk 34 117, nr. 35) kom ik met deze brief tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om duidelijkheid te geven over de verdere route van het wetsvoorstel. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds is door de leden Lodders en Vermeij een amendement53 ingediend dat afgescheiden vermogens bij fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen mogelijk maakt (Handelingen II 2014/15, nr.96). Ik heb aangegeven het doel van het amendement sympathiek te vinden. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat er mogelijke risico’s zijn voor de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling. Als het amendement wordt aangenomen, maakt het integraal onderdeel uit van het wetsvoorstel, dat als het door uw Kamer zal worden aangenomen, ter behandeling aan de Eerste Kamer zal worden voorgelegd. Ik zal alsdan over de inhoud van het amendement het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State vragen om zicht te krijgen op de omvang van de risico’s voor de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling. Het kabinet zal na ommekomst van het oordeel van de Raad van State bepalen wat hiervan de mogelijke consequenties zijn en de beide Kamers hierover informeren. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Verslag voortzetting van de plenaire behandeling Tweede Kamer (Handelingen 2014-2015, nr. 98, item 5) [Opgenomen is de termijn van de staatssecretaris p. 2-3] Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. In de eerste motie, op stuk nr. 29, wordt de regering verzocht om de staatsrechtelijk juiste route te bewandelen. Dat doe ik volgaarne. Laat dat even heel helder zijn. Ik hecht daar zeer aan. Het oordeel over de tweede motie, op stuk nr. 30, kan ik dienovereenkomstig ook aan de Kamer laten. Daarin worden de verschillende opties aangegeven die aan ons allen ten dienste staan. De Tweede Kamer der Staten-Generaal gaat aan het eind van de rit natuurlijk altijd over de wijze waarop met amendementen wordt omgegaan. Dat lijkt me zo klaar als een klont. (...) De heer Van Weyenberg (D66): Het is goed dat de staatssecretaris de motie van de heer Ulenbelt en mijzelf aan het oordeel van de Kamer laat. Heb ik het goed begrepen dat, als het amendement wordt aangenomen en de staatssecretaris onverhoopt toch een wijziging wil aanbrengen, zij dit niet zal doen door het amendement niet in werking te laten treden? Staatssecretaris Klijnsma: Even voor alle duidelijkheid het volgende. In ons debat van jongstleden dinsdag hebben we uitvoerig gesproken over hoe om te gaan met een amendement in deze situatie. Toen is vanuit de Kamer het idee geopperd om artikel 4 te benutten. Daarover hebben we toen gedelibereerd. Edoch, ik heb never nooit gezegd dat ik dat per definitie voornemens was te gaan doen. Daarom vind ik het eigenlijk heel goed dat deze heropening aan de orde is. Dank, mijnheer Ulenbelt. Dat kan namelijk een- en andermaal gewoon nog eens onderstrepen dat we natuurlijk ordentelijk met elkaar omgaan. Als een novelle noodzakelijk is, dan komt die novelle er gewoon. Dit zeg ik even voor alle duidelijkheid. Ik hecht daar zeer aan.
53
Kamerstuk 34 117, nr. 17.
Artikel 124. Inkoop van pensioenopbouw Een pensioenfonds kan de mogelijkheid bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt behandeld.
Artikel 125. Vergunning en kennisgeving grensoverschrijdende activiteit 1.
2.
Het is een pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland: a.
zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning; en
a.
zonder de toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 194, en met inachtneming van artikel 196.
Voor de toepassing van het eerste lid, artikel 138, vierde lid, artikel 140, tweede lid, en de paragrafen 7.4.2 en 7.4.3 wordt onder het ontvangen van bijdragen verstaan het ontvangen van bijdragen voor de uitvoering van een pensioenregeling die afkomstig is uit een andere lidstaat dan de lidstaat waar het pensioenfonds gevestigd is.
Hoofdstuk 6. Financieel toetsingskader inzake pensioenfondsen Artikel 125a. Financieel toetsingskader bij afgescheiden vermogens Indien een ondernemingspensioenfonds op grond van artikel 123, tweede of derde lid, gescheiden vermogens Indien een algemeen pensioenfonds afgescheiden vermogens Indien een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds door een fusie als bedoeld in artikel 123, eerste lid, tweede volzin, of een algemeen pensioenfonds afgescheiden vermogens aanhoudt, wordt hetgeen bij of krachtens de artikelen 126, 128 tot en met 142, 143, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 145, 147 en 149 is bepaald, toegepast per afgescheiden vermogen. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 9) (…) Het financieel toetsingskader (ftk) wordt toegepast per afgescheiden financieel geheel. Verzekeringstechnische risico’s die voortkomen uit het beheer van pensioenvermogens, positief of negatief, zijn en blijven voor rekening van de werkgever, pensioendeelnemers en -gerechtigden wier pensioenregeling(en) binnen een collectiviteitkring worden uitgevoerd. Buffers die moeten worden aangehouden in verband met deze pensioenrisico’s maken onderdeel uit van het pensioenvermogen dat in de collectiviteitkring is ondergebracht. Risico’s die behoren bij de bedrijfsvoering dienen louter ten laste of ten gunste te komen van het werkkapitaal dat dient ter dekking van de bedrijfsrisico’s. Dat werkkapitaal dient op elk moment aanwezig te zijn in het algemeen pensioenfonds.
(…) 3.4. Ringfencing (p. 12) Kosten van het Algemeen pensioenfonds in verband met de uitvoering van pensioenregelingen kunnen slechts op pensioenvermogens worden verhaald voor zover de uitvoeringsovereenkomst hier expliciet in voorziet. Deze regeling zal tot gevolg hebben dat per collectiviteitkring afspraken over de (kwaliteit van) dienstverlening en de daaraan verbonden uitvoeringskosten moeten worden gemaakt. Het financieel toetsingskader (ftk) wordt per collectiviteitkring toegepast. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel S (p. 34) In artikel 125a van de Pensioenwet dat regelt welke artikelen met betrekking tot het financieel toetsingskader per afgescheiden vermogen worden toegepast wordt het multi-opf vervangen door het algemeen pensioenfonds. De in 125a genoemde artikelen worden in het algemeen pensioenfonds dus per afgescheiden vermogen toegepast.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 4 Impact op de pensioensector (p. 30) De leden van de VVD-fractie vragen of een algemeen pensioenfonds dat is opgericht door een verzekeraar ook onder het ftk valt. De regering kan hier bevestigend op antwoorden.
Artikel 125b. Inbreng gehele vermogen Bij samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1, brengt een deelnemend pensioenfonds zijn gehele vermogen in. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel T (p. 34) Artikel 125b van de Pensioenwet dat betrekking heeft op het multi-opf vervalt.
Artikel 126. Vaststelling technische voorzieningen 1.
Een pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen.
2.
De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming van de volgende beginselen: a.
de technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering;
b.
de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden gebaseerd op prudente beginselen; en
c.
3.
de methode en de grondslag van de berekening van de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische voorzieningen worden berekend.
Artikel 127. Financiering ouderdomspensioen Ouderdomspensioen wordt gefinancierd op basis van kapitaaldekking.
Artikel 128. Hoogte kostendekkende premie 1.
Een pensioenfonds stelt een kostendekkende premie vast die bestaat uit: a.
de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen;
b.
de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen als bedoeld in artikel 132;
c.
de opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het pensioenfonds; en
d.
de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 137, vierde lid, onderdeel a, b of d;
2.
De kostendekkende premie kan worden gedempt met een voortschrijdend gemiddelde van de rente of met verwacht rendement.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het dempen van de kostendekkende premie.
Artikel 129. Premiekorting of terugstorting 1.
2.
Een pensioenfonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en kan uitsluitend terugstorten indien: a.
gezien de beleidsdekkingsgraad ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133;
b.
de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend; en
c.
de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 130. Vermelding premie in jaarrekening en jaarverslag
Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarrekening en jaarverslag: a.
de hoogte van de totale kostendekkende premie, bedoeld in artikel 128, eerste lid;
b.
de hoogte van de totale gedempte premie, bedoeld in artikel 128, tweede lid; en
c.
de hoogte van de totale feitelijke premie.
Artikel 130a. Vermelding premiecomponenten Onverminderd artikel 130 vermeldt een pensioenfonds in zijn jaarrekening en jaarverslag de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
Artikel 131. Minimaal vereist eigen vermogen 1.
2.
Een pensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij: a.
een pensioenfonds tot volledige overdracht of onderbrenging is overgegaan; en
b.
de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald.
Artikel 132. Vereist eigen vermogen 1.
Een pensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen.
2.
Een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 971/2 procent wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede lid.
Artikel 133. Dekking door waarden De technische voorzieningen en de aan het pensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden gedekt.
Artikel 133a. Beleidsdekkingsgraad 1.
De beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beleidsdekkingsgraad en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.
Artikel 133b. Melding reële dekkingsgraad aan toezichthouder 1.
Een pensioenfonds is verplicht om jaarlijks de hoogte van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds aan de toezichthouder te melden.
2.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de reële dekkingsgraad.
Artikel 134. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds 1.
Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a.
het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b.
het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c.
alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139.
2.
Een pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.
De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 135. Eisen ten aanzien van beleggingen 1.
Een pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudentperson regel en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten: a.
de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden; en
b.
beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan het pensioenfonds premies betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie;
c.
de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.
3.
De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.
4.
Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Artikel 136. Leningen 1.
Een pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van de lening en de liquiditeitsdoelstellingen.
Artikel 137. Voorwaardelijke toeslagverlening 1.
Een pensioenfonds stelt beleid vast met betrekking tot de voorwaardelijke toeslagverlening.
2.
Voor een pensioenfonds geldt bij de voorwaardelijke toeslagverlening het volgende:
3.
4.
a.
bij een beleidsdekkingsgraad onder een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen niveau wordt geen toeslag verleend;
b.
er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; en
c.
incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren kan worden verleend indien die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.
Het tweede lid is niet van toepassing indien: a.
een pensioenfonds volledig verzekerd is bij een verzekeraar;
b.
de werkgever een onvoorwaardelijke verplichting heeft tot het verstrekken van bijdragen aan een pensioenfonds zodanig dat dit pensioenfonds steeds voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en daarbij sprake is van onvoorwaardelijke toeslagverlening voor deelnemers conform minimaal de groeivoet van het prijsindexcijfer; of
c.
anderszins sprake is van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bijzondere omstandigheden.
Pensioenfondsen kunnen de voorwaardelijke toeslagverlening financieren door:
5.
a.
het creëren van technische voorzieningen;
b.
het creëren van eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;
c.
het putten uit het eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;
d.
d. het hanteren van een opslag op de premie; of
e.
e. overrendement.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 138. Herstelplan 1.
Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, meldt het pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.
2.
In de in het eerste lid bedoelde situatie dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar herstelplan in, tenzij het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad op dat moment weer voldoet aan artikel 132. In het herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen tien jaar zal voldoen aan artikel 132.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de toezichthouder, in verband met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, bepalen dat voor het herstelplan een kortere termijn geldt dan tien jaar.
4.
Een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming en een beleidsdekkingsgraad heeft die ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen werkt in het herstelplan tevens uit hoe het binnen een jaar zal voldoen aan artikel 131.
5.
Het herstelplan vertoont een in beginsel tijdsevenredig herstel. In afwijking hiervan kan het herstelplan een meer dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de looptijd van het herstelplan.
6.
Het herstelplan gaat uiterlijk zes maanden nadat de beleidsdekkingsgraad is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen in. Het pensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het herstelplan.
7.
Het pensioenfonds stelt jaarlijks de beleidsdekkingsgraad vast op het moment waarop de situatie bedoeld in het eerste lid is vastgesteld. Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het pensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop de situatie, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de periode tot het herstelplan ingaat.
Artikel 139. Actualisatie herstelplan 1.
Wanneer de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 138, zevende lid, is vastgesteld ligt onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar geactualiseerd herstelplan in.
2.
In het in het eerste lid bedoelde herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het in dezelfde termijn als de termijn die het pensioenfonds bij het herstelplan op grond van artikel 138, tweede lid, heeft gebruikt, zal voldoen aan artikel 132. Het pensioenfonds kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, een andere termijn hanteren voor het geactualiseerd herstelplan indien de toezichthouder daarmee instemt.
3.
Artikel 138, vierde tot en met achtste lid, is van toepassing op de geactualiseerde herstelplannen. Op het moment dat het geactualiseerde herstelplan ingaat vervangt dit een eerder vastgesteld herstelplan of geactualiseerd herstelplan.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 140. Maatregel minimaal vereist eigen vermogen 1.
Indien de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 138, zevende lid, is vastgesteld vijf maal opeenvolgend ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook onder dat niveau ligt neemt het pensioenfonds binnen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct voldoet aan artikel 131. Voor zover het bij de maatregelen vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft worden deze direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd, ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld na constatering van de situatie, bedoeld in de eerste zin.
2.
Voor een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming geldt in plaats van het in het eerste lid genoemde aantal van vijf een aantal van een.
3.
Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, maatregelen heeft genomen waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan artikel 131, begint voor de volgende toepassing van het eerste lid een nieuwe termijn. Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, geen maatregelen heeft genomen omdat bij de laatste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad niet onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing bij iedere volgende vaststelling van de beleidsdekkingsgraad op grond van artikel 138, zevende lid,
totdat de beleidsdekkingsgraad ligt op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen of de beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad liggen onder dat niveau. 4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 141. Mogelijkheid tot ontheffing 1.
De toezichthouder kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 131, 132, 134, eerste lid, onderdeel a, 137, 138, 139 en 140 bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder geen ontheffing verlenen van artikel 138, vierde lid, en artikel 140, tweede lid.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
Artikel 142. Vrijstelling bij uitzonderlijke situatie Bij regeling van Onze Minister, na overleg met de toezichthouder, kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 genoemde termijn van tien jaar en het in artikel 140 genoemde aantal van vijf, indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen.
Artikel 143. Beheerste en integere bedrijfsvoering 1.
Een pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op: a.
het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b.
integriteit;
c.
de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan:
d.
1°.
het beheersen van financiële risico’s; en
2°.
het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten;
het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een haalbaarheidstoets te maken.
Artikel 144. Parameters 1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 126, 128, 138, 139, 140 en 143, regels gesteld over:
a.
het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;
b.
het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden;
c.
c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed; en
d.
d. een uniforme set met economische scenario’s.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels worden uiterlijk iedere vijf jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.
3.
Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister worden aangewezen, waaronder een voorzitter. Daarbij wordt tevens het oordeel van de commissie gevraagd over de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van pensioenverplichtingen met een lange termijn.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde commissie.
5.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 145. Actuariële en bedrijfstechnische nota 1.
Het pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen 25, 126 tot en met 137 en 143 bepaalde. Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten opgenomen. De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen.
2.
De actuariële en bedrijfstechnische nota van een pensioenfonds bevat verder: a.
een financieel crisisplan waarin het pensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid;
b.
het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke premiekortingen en terugstortingen als bedoeld in artikel 129 zijn toegestaan; en
c.
een beschrijving van de overige sturingsmiddelen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de actuariële en bedrijfstechnische nota.
4.
Voorzover risico’s zijn overgedragen, verzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in de betreffende overeenkomsten is opgenomen.
5.
De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.
Artikel 146. Jaarrekening en jaarverslag 1.
Een pensioenfonds met zetel in Nederland stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag overeenkomstig titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vast, met dien verstande dat artikel 390 van genoemd wetboek niet van toepassing is en dat de in artikel 360, derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen niet van toepassing zijn.
2.
Een algemeen pensioenfonds beschrijft ieder afgescheiden vermogen afzonderlijk in de jaarrekening en het jaarverslag. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 9. Overig (p. 41) De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting over de uitwerking van de verslagleggingsregels bij het algemeen pensioenfonds. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de verslaglegging per collectiviteitkring toegespitst wordt, compleet is en dus per kring herkenbaar is, uiteindelijk ook ten behoeve van de geïnteresseerde deelnemer die inzage wil in de financiële situatie van de collectiviteitkring waarin hij of zij deelneemt. Daarnaast moet sommige informatie, zowel op het niveau van de collectiviteitkring als op het niveau van een algemeen pensioenfonds als geheel in het jaarverslag worden gegeven. Om dit te verduidelijken is bij nota van wijziging voorgesteld dit in de wet te verduidelijken.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 7 (p. 6-7) In artikel 146 van de Pensioenwet wordt expliciet gemaakt dat een algemeen pensioenfonds ieder afgescheiden vermogen afzonderlijk beschrijft in jaarverslag en jaarrekening. Dit betekent dat de informatie over het pensioenvermogen apart, per collectiviteitkring, wordt weergegeven. Ook andere informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen zoals de informatie over de (samenstelling van de) kostendekkende premie (artikel 130 en 130a van de Pensioenwet) en de verplichting om de uitvoeringskosten op te nemen in het jaarverslag (artikel 45a van de Pensioenwet) moet bij het algemeen pensioenfonds per afgescheiden vermogen c.q collectiviteitkring worden gegeven. Voor de belanghebbenden is immers met name een overzicht van de eigen collectiviteitkring relevant. Overigens zal in de jaarrekening en het jaarverslag natuurlijk ook informatie gegeven worden over het weerstandsvermogen en andere onderwerpen die niet betrekking hebben op de afgescheiden vermogens voor de collectiviteitkringen.
Artikel 147. Staten 1.
Een pensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het kalenderjaar.
2.
Een pensioenfonds verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 151.
3.
De staten omvatten uitsluitend:
a.
informatie over de organisatie van het pensioenfonds;
b.
een bestuursverslag;
c.
een balans;
d.
informatie over financiële relaties en transacties van het pensioenfonds;
e.
een rekening van baten en lasten;
f.
informatie inzake de dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad en de reële dekkingsgraad;
g.
informatie inzake het vereist eigen vermogen;
h.
actuariële staten, gewaarmerkt door een bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris;
i.
informatie over het deelnemersbestand;
j.
informatie inzake de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door het pensioenfonds uitgevoerde regelingen;
k.
premiegegevens;
l.
informatie inzake verzekering;
m.
informatie inzake verplichtingen van het pensioenfonds voor risico van de deelnemers;
n.
informatie over het herstelplan;
o.
informatie over de haalbaarheidstoets;
p.
informatie over toeslagverlening; en
q.
informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
Met zijn verklaring bedoeld in het derde lid, onderdeel h, bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 126 tot en met 140. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.
5.
De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant de staten.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot: a.
de inhoud en de modellen van de staten; en
b.
de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.
Artikel 148. Onafhankelijkheid actuaris 1.
De bevoegde actuaris die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds.
2.
Het is de waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in artikel 147, vierde lid, uit te oefenen voor een pensioenfonds wanneer een andere actuaris of
andere deskundige die behoort tot dezelfde organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht voor hetzelfde pensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over de onafhankelijkheid van de waarmerkende actuaris.
Artikel 148a. Verbod kapitaalcontracten Een pensioenfonds kan niet overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de verzekering gebaseerd is op een kapitaalcontract. Een kapitaalcontract is een overeenkomst tussen een pensioenfonds en een verzekeraar waarbij geldt dat: a.
risico’s van het pensioenfonds gedurende de contractsperiode worden verzekerd;
b.
de daarbij behorende pensioenaanspraken en pensioenrechten na afloop van de contractsperiode niet op verzoek van het pensioenfonds premievrij bij de verzekeraar achter kunnen worden gelaten; en
c.
de waarden die behoren bij het ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op kapitaalbasis gedurende de contractsperiode geheel of gedeeltelijk in juridisch eigendom van de verzekeraar zijn.
Artikel 149. Verplichting tot overdracht, verzekering of onderbrenging De toezichthouder kan een pensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met: a.
de actuariële en bedrijfstechnische opzet van het pensioenfonds; of
b.
de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.
Artikel 150. Overdracht, verzekering of onderbrenging bij eindigen pensioenregeling Wanneer een pensioenregeling eindigt tijdens een periode waarin de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen: a.
stelt het pensioenfonds de toezichthouder hiervan op de hoogte;
b.
gaat het pensioenfonds binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het verzekeren bij een verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een pensioenfonds van de pensioenverplichtingen op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de toezichthouder wordt gebracht; en
c.
stelt het pensioenfonds een algemeen overzicht van de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidbeginsel.
Hoofdstuk 7. Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder
§ 7.1. De toezichthouder Artikel 151. Toezichthouders 1.
De Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het gedragstoezicht.
2.
Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.
3.
De Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het materieel toezicht.
4.
Prudentieel toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van pensioenfondsen.
5.
Materieel toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht.
6.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur: a.
worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;
b.
worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken; en
c.
worden eisen gesteld aan de toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is gewaarborgd.
Artikel 152. Geen beoordeling individuele gevallen 1.
2.
De toezichthouder treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding tussen: a.
een werkgever en een werknemer;
b.
een pensioenuitvoerder en een werkgever; en
c.
een pensioenuitvoerder en een aanspraak- of pensioengerechtigde.
Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement.
Artikel 153. Kwaliteitseisen
In aanvulling op artikel 19, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen draagt de toezichthouder met betrekking tot de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden uit hoofde van deze wet zorg voor een voor de onder toezicht staanden kenbare, transparante en consistente uitvoering.
§ 7.2 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 154 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 155 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 156 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 157 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 158 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 159 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 160 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 161 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 162 [Vervallen per 01-01-2013] § 7.3. Bevoegdheden Onze Minister Artikel 163. Uitvoeringstoezicht Onze Minister houdt toezicht op: a.
de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder;
b.
de doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder.
Artikel 164. Verstrekking informatie ten behoeve van toezicht door Onze Minister 1.
Indien Onze Minister de toezichthouder gegevens of inlichtingen vraagt die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd, geschiedt de verstrekking daarvan met inachtneming van dit artikel.
2.
De toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders, werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.
3.
Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.
4.
Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitoefent of heeft uitgeoefend.
5.
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.
6.
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de StatenGeneraal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7.
De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.
Artikel 165. Aanwijzing door Onze Minister 1.
Onze Minister kan aan de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele gevallen.
2.
De toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.
Artikel 166. Taakverwaarlozing De bevoegdheid om de noodzakelijke voorzieningen te treffen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede de verplichtingen, genoemd in artikel 23, tweede en derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, worden ten aanzien van ernstige verwaarlozing door de toezichthouder van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken uitgeoefend dan wel uitgevoerd door Onze Minister.
Artikel 166a. Beleidsregels door Onze Minister 1.
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van Hoofdstuk 7.
2.
De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.
§ 7.4. Handhaving § 7.4.1. Algemeen – in Nederland zetel hebbende pensioenuitvoerders Artikel 167. Kosteloze informatieverstrekking De pensioenuitvoerder, de werkgever, de accountant en de actuaris verstrekken aan de toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens en bescheiden.
Artikel 168. Inlichtingenbevoegdheid toezichthouder 1.
De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4.
Van het derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 169. Bewaarplicht gegevens ten behoeve van toezichthouder 1.
De pensioenuitvoerder en de werkgever zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden die betrekking hebben op pensioenregelingen en andere bij of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Artikel 170. Informatie- en meldingsverplichting accountant en actuaris 1.
Een accountant die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, uitvoert meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die: a.
in strijd is met deze wet;
b.
de nakoming van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen bedreigt; of
c.
leidt tot de weigering van het afgeven van de verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vierde lid, uitvoert.
3.
De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze wet. De toezichthouder stelt het betrokken pensioenfonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant of actuaris.
4.
De accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in zijn controlewerkzaamheden.
5.
De accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.
Artikel 171. Aanwijzing 1.
De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
2.
De toezichthouder kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een pensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen brengen.
Artikel 172. Benoeming curator 1.
De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen van het pensioenfonds indien dat pensioenfonds niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2.
Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen: a.
nadat door het pensioenfonds niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 gevolg is gegeven;
b.
indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het pensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of
c.
indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan de toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een pensioenfonds indien hij bij dat pensioenfonds tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de liquiditeit van dat pensioenfonds in gevaar kunnen brengen.
4.
Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het pensioenfonds is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.
5.
Na de benoeming van een curator: a.
verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het pensioenfonds de curator alle medewerking;
b.
kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het pensioenfonds toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c.
kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d.
is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het pensioenfonds dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het pensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e.
zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
6.
Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het pensioenfonds.
7.
De toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste van: a.
het pensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b.
de werkgever of, wanneer de financiële omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c.
de toezichthouder.
Artikel 173. Bewindvoerder over een pensioenfonds 1.
Op verzoek van de toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam over een pensioenfonds een bewindvoerder aanstellen, indien: a.
een pensioenfonds blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen; of
b.
het bestuur is komen te ontbreken.
2.
De toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het pensioenfonds toekomen.
3.
Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste van:
a.
het pensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b.
de werkgever of, wanneer de financiële omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c.
de toezichthouder.
4.
De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden van het bestuur van het pensioenfonds.
5.
De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.
Artikel 174. Onbevoegd verklaring accountant of actuaris 1.
Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot het pensioenfonds naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat pensioenfonds af te leggen.
2.
De toezichthouder doet mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds.
Artikel 175. Last onder dwangsom 1.
De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van een overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Artikel 176. Bestuurlijke boete 1.
De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 21, eerste lid, tweede lid, tweede volzin en vierde lid, 23, 25, 26, 28, 29, eerste lid, 29, zevende lid, voor zover het betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 29, eerste lid, 34 tot en met 48, 49, 50, tweede en vierde lid, 51, 52, 58, 60, 61, 62, 63, 66, derde tot en met zesde, negende en elfde lid, 67, tweede lid, 68, tweede lid, 69, vierde, vijfde en negende lid, 71, eerste tot en met vijfde en zevende lid, 74, tweede en derde lid, 76, eerste tot en met vierde en negende lid, 83, tweede en zevende lid, 84, tweede en zevende lid, 85, eerste lid, 86, eerste en tweede lid, 87, 91, 94, tweede lid, 96, 99 tot en met 107, 111, 112, 113, 112, 112a, 113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h, 116, 117, 118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid, 125, 128, 129, 130, 130a, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 143, 145, 146, 147, eerste tot en met derde, vijfde en zesde lid, 150, 167, 169, 170, eerste tot en met vierde lid, 171, eerste lid, 172, vijfde lid, 194, 197, 199, 203, derde en vierde lid, 204 en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel U (p. 34) Aan artikel 176 van de Pensioenwet, met de boetebepalingen, wordt artikel 112a toegevoegd.
Artikel 177 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 178 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 179. Hoogte bestuurlijke boete 1.
Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.
2.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt: Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag
3.
1
€ 10 000,–
€ 0,–
€ 10 000,–
2
€ 500 000,– € 0,–
€ 1 000 000,–
3
€ 2 000 000,– € 0,–
€ 4 000 000,–
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.
Artikel 180 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 181 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 182 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 183 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 184. Schorsende werking bij bestuurlijke boete
1.
Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.
De schorsing van een verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
Artikel 185 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 186 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 187 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 188. Mogelijkheid van openbaarmaking 1.
2.
De toezichthouder kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioenof aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben geleid: a.
overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet en de overtredingen, bedoeld in artikel 201;
b.
het feit ter zake waarvan een aanwijzing is gegeven, het overtreden voorschrift, het feit dat de aanwijzing is gegeven en de door de pensioenuitvoerder te volgen gedragslijn, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de pensioenuitvoerder aan wie de aanwijzing is gegeven;
c.
het feit ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, het feit dat de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de overtreder aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd;
d.
het feit dat een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 140 is ingediend, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van het pensioenfonds dat het herstelplan heeft ingediend.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 189. Kennisgeving openbaarmaking en inhoud beschikking 1.
De toezichthouder stelt, indien hij besluit een openbare kennisgeving uit te zullen vaardigen als bedoeld in artikel 188 de betrokken pensioenuitvoerder in kennis van het besluit.
2.
De beschikking vermeldt in ieder geval de geconstateerde overtreding, de inhoud van de kennisgeving, de gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbare kennisgeving zal worden uitgevaardigd.
Artikel 190. Schorsende werking bij openbaarmaking 1.
Het ter openbare kennis brengen geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 189, aan de betrokkene.
2.
Indien de betrokkene verzoekt om een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van de beschikking opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Artikel 191. Verplichting tot openbaarmaking De toezichthouder maakt een besluit tot het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.
§ 7.4.2. Vergunningverlening en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel hebbende pensioenfondsen Artikel 192. Vergunningverlening De vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, wordt op aanvraag door de toezichthouder verleend wanneer het pensioenfonds: a.
is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 210; en
b.
voldoet aan de artikelen 106, 126, 143 en 147, tweede lid en artikel 11 van richtlijn 2003/41/EG.
Artikel 193. Nadere voorschriften en intrekking vergunning De toezichthouder kan de vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer: a.
het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 192;
b.
de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de vergunning zou hebben geleid;
c.
de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of
d.
van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.
Artikel 194. Kennisgeving voornemen grensoverschrijdende activiteit 1.
Een pensioenfonds stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat dan Nederland.
2.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van: a.
de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers of op degene die een vrij beroep uitoefent;
b.
de naam van de bijdragende onderneming; en
c.
de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming zal worden uitgevoerd.
Artikel 195. Toetsing en mededeling van kennisgeving 1.
De toezichthouder doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 194, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel 125, of de toezichthouder reden heeft te betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële positie van het pensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.
2.
De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
3.
De toezichthouder doet mededeling aan het fonds van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 196. Uitvoering grensoverschrijdende activiteit 1.
Een pensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, derde lid, dan wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen pensioenregeling.
2.
Het pensioenfonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving en de voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid, van richtlijn 2003/41/EG moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel 197. Verbod uitvoering grensoverschrijdende activiteit 1.
De toezichthouder verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen van een onderneming met een zetel in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 195, eerste lid, of het fonds niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 125, onderdeel a.
2.
De toezichthouder kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving.
3.
De toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171.
Artikel 198. Maatregelen tegen inbreuk sociale en arbeidswetgeving
De toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een pensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de toepasselijke regelgeving.
§ 7.4.3. Toezicht grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere lidstaat Artikel 199. Voorwaarden uitvoering Nederlandse pensioenregeling Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming zonder: a.
een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en
b.
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een pensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde bijdragende onderneming.
Artikel 200. Informatie over toepasselijke sociale en arbeidswetgeving 1.
De toezichthouder informeert, binnen twee maanden na de datum van ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 194, tweede lid, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming.
2.
De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling.
Artikel 201. Niet-naleving toepasselijke regelgeving Wanneer de toezichthouder blijkt dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving handelt, stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Artikel 202. Handhavingsbevoegdheden 1.
Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de pensioeninstelling te beëindigen en,
voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende onderneming. 2.
De toezichthouder kan, ter uitvoering van het eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176 toepassen.
3.
De toezichthouder kan, na toepassing van artikel 201, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 199 niet naleeft.
§ 7.5. Overige taken en bevoegdheden Artikel 203. Verstrekken, verzamelen en bewerken van beleidsmatige informatie 1.
De toezichthouder verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet noodzakelijk zijn.
2.
De toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het beheersplan aan Onze Minister.
3.
Pensioenuitvoerders en werkgevers verstrekken de toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid beschreven taak.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen aan wie gegevens uit de databank worden verstrekt.
Artikel 204. Geheimhoudingsplicht 1.
Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 203, derde lid, onderscheidenlijk 205, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.
Artikel 205. Verstrekking gegevens of inlichtingen aan andere toezichthouders 1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, tenzij:
a.
het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b.
het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;
c.
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d.
de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e.
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f.
onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
3.
Indien een toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in: a.
indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of
b.
voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c.
na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.
4.
De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met de in artikel 151, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.
5.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder.
Artikel 205a. Informatieverstrekking aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen
1.
De vermelding in het register, bedoeld in artikel 210, in welke lidstaten een pensioenfonds pensioenregelingen uitvoert wordt door de toezichthouder meegedeeld aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.
2.
De toezichthouder stelt de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van een besluit om de activiteiten van een pensioenfonds te verbieden.
Artikel 206. Verstrekking aan anderen met taak op grond van deze wet 1.
2.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een persoon als bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, of e voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van zijn taak: a.
een bewindvoerder die ingevolge artikel 173 is benoemd;
b.
een rechter-commissaris die ingevolge artikel 223a van de Faillissementswet is benoemd;
c.
een bewindvoerder die ingevolge artikel 215, tweede lid, van de Faillissementswet is benoemd;
d.
een rechter-commissaris die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is benoemd;
e.
een curator die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is aangesteld.
De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid: a.
indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
b.
indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.
3.
De curator die is aangesteld in het faillissement van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.
4.
Artikel 204, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een
onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.
Artikel 207. Informatieverstrekking ten behoeve van strafvorderlijk onderzoek 1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.
2.
Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 204, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.
Artikel 208. Verstrekking aan anderen 1.
2.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan: a.
een accountant die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, of die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle; of
b.
een actuaris die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vierde lid, of die is belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle.
De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien: a.
het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b.
het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;
c.
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d.
de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e.
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f.
onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
4.
Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in: a.
indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of
b.
voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c.
na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.
Artikel 209. Periodiek overleg met belanghebbenden De toezichthouder organiseert ten minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden aangaande pensioenen.
Artikel 210. Beheren register pensioenfondsen De toezichthouder beheert een register waarin alle pensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.
Artikel 211. Samenwerking met toezichthouders andere lidstaten en Europese Commissie De toezichthouder is verplicht nauw samen te werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn 2003/41/EG.
Artikel 212. Ontheffing 1.
De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens artikel 147, eerste en tweede lid, ontheffing verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn.
2.
De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid, en 115b, eerste lid ontheffing verlenen, indien het pensioenfonds ook pensioenregelingen uitvoert waarop de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat van toepassing is.
3.
De ontheffing wordt verleend bij beschikking.
Artikel 213. Nadere voorschriften inzake ontheffing 1.
De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.
2.
Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
3.
De ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:
4.
a.
een of meer van de redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;
b.
na de verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend;
c.
een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt nageleefd.
De toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van ontheffing.
§ 7.6. Overige bepalingen Artikel 214. Informatievoorziening Staten-Generaal 1.
Onze Minister zendt in aanvulling op artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen alle van belang zijnde door de toezichthouder aan Onze Minister uitgebrachte toezichtrapportages, in de vorm waarin zij aan hem zijn voorgelegd, zo nodig voorzien van zijn oordeel, aan de Staten-Generaal.
2.
De verplichting om elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal te zenden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, berust ten aanzien van het functioneren van de toezichthouder op grond van deze wet bij Onze Minister.
Artikel 215. Strafrechtelijke sanctionering 1.
Overtreding van de artikelen 23, 112, tweede en derde lid, 167, 169, 170, eerste tot en met vierde lid, en 172, vijfde lid, onderdeel a, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Overtreding van artikel 171, eerste lid, wordt gestraft met een geldboete van de vierde categorie.
2.
Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.
3.
De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Hoofdstuk 8. Gerechtelijke procedures § 8.1. Burgerrechtelijke geschillen Artikel 216. Burgerrechtelijke geschillen in het algemeen Zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement worden door de kantonrechter behandeld en beslist.
Artikel 217. Beroep verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan bij ondernemingskamer 1.
Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 115a, derde lid onderscheidenlijk artikel 115c, eerste lid, indien: a.
het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan met betrekking tot dat besluit niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen;
b.
dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan; of
c.
feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.
2.
Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan van het besluit in kennis is gesteld.
3.
Het pensioenfonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld.
4.
Het verzoek is niet-ontvankelijk indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de toezichthouder.
5.
Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het pensioenfonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
6.
De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het pensioenfonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen: a.
het opleggen van de verplichting aan het pensioenfonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;
b.
het opleggen van een verbod aan het pensioenfonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
7.
Het pensioenfonds moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten.
8.
De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het pensioenfonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
9.
Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het zesde lid en het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
10.
Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.
11.
De kosten van het voeren van rechtsgedingen door het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en het pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet in de proceskosten worden veroordeeld.
Artikel 218 [Vervallen per 07-08-2013] Artikel 219. Enquêterecht 1.
Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
2.
De artikelen 346 tot en met 359 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
De kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoek komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de
raad van toezicht en het pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.
§ 8.2 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 220 [Vervallen per 01-01-2013]
Hoofdstuk 9. Overige- en slotbepalingen Artikel 220a. Overgangsrecht 1.
Indien een pensioenfonds voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012 is overgegaan tot verzekering bij een verzekeraar op basis van een kapitaalcontract als bedoeld in artikel 148a geldt het verbod tot verzekering op basis van een kapitaalcontract, bedoeld in artikel 148a, na afloop van het contract of een verlenging daarvan doch uiterlijk vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012.
2.
Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris van een deelnemersraad.
3.
De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een pensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
4.
Indien een persoon die het beleid van een pensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
5.
Indien beroep is ingesteld op grond van de artikelen 217 en 218, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt dit beroep afgehandeld met toepassing van de wet zoals die luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
6.
Een pensioenfonds dat in het eerste jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of
krachtens artikel 132 gestelde eisen, dient een herstelplan in op grond van artikel 138, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 12 jaar zal voldoen aan artikel 132. Een pensioenfonds dat in het tweede jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen dient een herstelplan in op grond van artikel 138 of artikel 139, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, of artikel 139, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 11 jaar zal voldoen aan artikel 132. Indien een pensioenfonds een herstelplan heeft vastgesteld met een termijn van 12 of 11 jaar is artikel 139, tweede lid, voor zover het betreft het hanteren van een gelijke termijn voor herstelplannen, van toepassing vanaf het vierde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader. 7.
Artikel 140 is van toepassing op beleidsdekkingsgraden die zijn vastgesteld vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel R, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader.
8.
Op een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds bestaand ondernemingspensioenfonds verbonden aan meerdere ondernemingen of groepen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds blijven tot uiterlijk 5 jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds de voor deze ondernemingspensioenfondsen gestelde regels in de artikelen 1, 2, elfde en twaalfde lid, 28, derde lid, 100, derde lid, 111, eerste lid, onderdeel m, 115, tweede lid, 115a, derde lid, onderdeel j, 123 en 125a, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds, van toepassing.
9.
Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds bestaand pensioenfonds dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds niet voldoet aan de definitie van pensioenfonds, bedoeld in artikel 1, omdat het geen stichting is, wordt gelijkgesteld met een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1.
10.
Indien een andere pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel a is artikel 84 van overeenkomstige toepassing. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Algemeen deel HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL (…) 3.2. Uitvoeringsmodel (p. 9) (…)
Verder zullen voor het overbrengen van pensioenvermogens behorend bij al bestaande collectiviteitkringen waarvoor uitvoering wordt gezocht in het algemeen pensioenfonds de waarborgen gelden die volgen uit de bepalingen voor collectieve waardeoverdrachten. (…) HOOFDSTUK 4. IMPACT OP DE PENSIOENSECTOR (…) 4.6. Het multi-opf verdwijnt binnen 5 jaar (p. 18) Gezien het beperkte aantal bestaande multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld binnen de pensioensector te behouden, vervalt – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom komt er voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij zich kunnen omvormen tot, dan wel hun pensioenregelingen overplaatsen naar, een algemeen pensioenfonds. (…) HOOFDSTUK 8 TOEZICHTTOETSEN (…) 8.4 Omzetting bestaand pensioenfonds naar een algemeen pensioenfonds en consolidatie (p. 27) DNB ziet graag een wettelijke basis om een bestaand fonds, bij verkrijging van een vergunning van DNB voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds, deze verandering uit te voeren, zonder aparte (externe) waardeoverdracht en zonder de oorspronkelijke instelling te hoeven liquideren. De regering wijst er op dat in het wetsvoorstel expliciet is geregeld dat indien een pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt er sprake is van collectieve waardeoverdracht. Dit ter bescherming van de belangen van de deelnemers. Memorie van toelichting (Kamerstuk 34 117, nr. 3) – Artikelsgewijs deel Artikel I, onderdeel V (p. 34) Aan artikel 220a van de Pensioenwet wordt overgangsrecht toegevoegd voor het multi-opf. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel verdwijnt het multi-opf. Voor de bestaande multi-opf’n (thans twee) wordt een overgangstermijn voorgesteld van 5 jaar. Zij krijgen derhalve uiterlijk vijf jaar de tijd om over te gaan naar een andere vorm van uitvoering bijvoorbeeld door zich om te vormen tot een algemeen pensioenfonds. Tijdens de overgangstermijn blijven een aantal specifiek voor het multi-opf gemaakte bepalingen van toepassing bijvoorbeeld de bepaling op grond waarvan artikelen uit het financieel toetsingskader bij het multi-opf op ieder afgescheiden vermogen wordt toegepast. In artikel I, onderdeel A, onder 3, wordt voorgesteld te regelen dat in de definitie van een pensioenfonds wordt opgenomen dat een pensioenfonds een stichting is. Voor de bestaande pensioenfondsen die een andere rechtsvorm hebben wordt in artikel 220a geregeld dat ze worden gelijkgesteld met een pensioenfonds. Ze kunnen dan blijven bestaan als pensioenfonds zonder dat ze hun rechtsvorm moeten wijzigen. In het derde lid dat aan artikel 220a wordt toegevoegd wordt expliciet geregeld dat in de situatie dat bijvoorbeeld een ondernemingspensioenfonds zich omvormt tot algemeen pensioenfonds sprake is van een situatie waarbij de uitvoeringsovereenkomst met de «oude» overdragende pensioenuitvoerder
beëindigd wordt en er waardeoverdracht plaatsvindt naar de nieuwe ontvangende pensioenuitvoerder waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten.
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 9) Hoofdstuk 4 Impact op de pensioensector (p. 30) (…) De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de multi-opf overeind te laten voor de twee huidige multi-opf’en. Gezien het beperkte aantal bestaande multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld binnen de pensioensector te behouden, vervalt – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom komt er voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij zich kunnen omvormen tot, dan wel hun pensioenregelingen overplaatsen naar, een algemeen pensioenfonds.
Nota van wijziging (Kamerstuk 34 117, nr. 10) Onderdeel 8 en 9, onder 2 (p. 7) In het overgangsrecht is opgenomen dat bij omvorming van een pensioenuitvoerder tot een algemeen pensioenfonds sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 83 van de Pensioenwet, derhalve een collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Bij nader inzien is de situatie van omvorming echter meer te vergelijken met een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 84 van de Pensioenwet, derhalve waardeoverdracht na liquidatie van de pensioenuitvoerder met name omdat er in de situatie van omvorming geen «oude uitvoerder» achterblijft. Artikel 220a van de Pensioenwet en artikel 4a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden in die zin aangepast.
Nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 117, nr. 13) Hoofdstuk 2. Waarom (nu) een algemeen pensioenfonds? (p. 3-4) (...) Zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds is aangegeven 54 zal met de introductie van het algemeen pensioenfonds het gebruik van het multi-opf naar verwachting niet verder toenemen. Gezien het kleine aantal multi-opf’en en de wens om een overzichtelijk speelveld te behouden vervalt daarmee – op termijn – de legitimatie om het multi-opf in stand te houden. Daarom geldt voor multi-opf’en een overgangsregime van 5 jaar waarbinnen zij in staat worden gesteld zich om te vormen tot, dan wel de pensioenregelingen te laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Het algemeen pensioenfonds is een nieuw soort pensioenfonds dat nadrukkelijk bedoeld is om sociale partners meer keuzes te bieden in de consolidatieslag die gaande is. Daarbij is de reikwijdte van het algemeen pensioenfonds breder dan de reikwijdte van het multi-opf. Het algemeen pensioenfonds ziet niet alleen op ondernemingspensioenfondsen, maar ook op beroepspensioenregelingen en nietverplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. De regering onderzoekt momenteel of het mogelijk is dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen ook het algemeen pensioenfonds kunnen benutten binnen de randvoorwaarden die de Europese mededingingsregels stellen.
54
Kamerstukken 2014/15, 34 117, nr. 3, blz. 6.
Artikel 221. Evaluatiebepaling Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de StatenGeneraal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk op het terrein van communicatie, toezicht en administratieve lasten.
Artikel 222. Inwerkingtreding De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 223. Citeertitel Deze wet wordt aangehaald als: Pensioenwet. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 december 2006 Beatrix De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid , A. J. de Geus Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2006 De Minister van Justitie , E. M. H. Hirsch Ballin