Notitie Reikwijdte en Detailniveau eerste fase Marker Wadden Ten behoeve van het projectMER voor het Projectplan Waterwet en de Ontgrondingvergunning Marker Wadden Datum Status
2 april 2014 Definitief
| 2 april 2014
Colofon
Uitgegeven door Informatie Telefoon
Rijkswaterstaat Midden-Nederland (RWS MN) Bert Flach (RWS MN) 06 20576452
Auteur
Opgesteld door Rijkswaterstaat in samenwerking met Natuurmonumenten en Royal HaskoningDHV Huisstijl Rijkswaterstaat 2 april 2014 Definitief 2.0 MD-AF20140212/ES/MW
Opmaak Datum Status Versienummer Kenmerk
| 2 april 2014
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3
Marker Wadden Aanleiding Een projectMER voor Projectplan Waterwet en Ontgrondingvergunning Uitgangspunten voor het projectMER
6 6 8 11
2 2.1 2.2 2.3
Reikwijdte: locaties en dimensionering zandwinputten, slibgeulen en compartimenten 14 Locatie en dimensionering zandwinputten, slibgeulen en compartimenten 14 Uitvoeringswijze 18 Te onderzoeken alternatieven en varianten 18
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
Detailniveau: beoordeling milieuaspecten Bodem Water Archeologie, Landschap en Cultuurhistorie Natuur Recreatie Nautische veiligheid en scheepvaart Verstoring door geluid Verstoring door licht Luchtkwaliteit Visserij
22 22 23 25 26 27 27 27 28 28 29
| 2 april 2014
1
Marker Wadden
1.1
Aanleiding Het Markermeer is met 70.000 hectare één van de grootste natuurgebieden en zoetwatermeren van Nederland en Europa. Desondanks heeft het Markermeer ecologisch gezien verschillende problemen. Het ontbreekt het in het Markermeer aan natuurlijke moeras- en oeverzones. Overgangen tussen dijk en diep water verlopen in het Markermeer bijna overal abrupt. Dat is historisch zo gegroeid. Als gevolg hiervan heeft het Markermeer minder ecologische variatie dan vergelijkbare grote zoetwatermeren elders. Door de aanleg van dammen en dijken (zoals het afsluiten van het IJsselmeer door de Afsluitdijk en de aanleg van de Houtribdijk) is de natuurlijke dynamiek in het Markermeer voor een groot deel aan banden gelegd. Hierdoor hoopt zich slib op in het meer en maakt het water in het Markermeer troebel. Het beperkt de aanwas en groei van algen en bodemfauna, driehoeksmosselen, zooplankton en vis. De combinatie van afnemende nutriëntengehalten, ontbrekende moeras- en oeverzones en ophoping van slib is er de oorzaak van dat er te weinig voedsel en leefgebied voor vogels beschikbaar is. De hoeveelheid watervogels neemt dan ook af, met als gevolg dat de gehele ecologische kwaliteit van dit natuurgebied achteruit gaat.
1.1.1
Het initiatief Natuurmonumenten en Rijkswaterstaat –als beheersorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu - willen samen met andere partijen, zoals Provincie Flevoland en het ministerie van Economische Zaken, het Markermeer weer tot bloei brengen, voor natuur én voor mensen, door het ontwikkelen van ‘Marker Wadden’; een project dat gericht is op het bouwen van een archipel aan natuureilanden, mede door het immobiliseren en invangen van (mobiel) slib. Beide ministeries dragen (financieel) bij aan de eerste fase van de Marker Wadden1 en hebben hiertoe met Natuurmonumenten een intentieverklaring ondertekend om de eerste stappen samen uit te voeren. Er wordt, parallel aan de m.e.r.-procedure die met dit document wordt gestart, ook gewerkt aan de aanbesteding voor de eerste stap om te komen tot de realisatie van natuureilanden. Marker Wadden is een programma waarbinnen een combinatie van maatregelen boven- en onderwater een substantiële kwaliteitsverbetering van het ecosysteem dient te bewerkstelligen. Het zichtbare deel (het ‘bovenwaterlandschap’) zal na verloop van tijd bestaan uit een archipel met slikken, zand- en schelpenbanken, ondiep water, oeverbegroeiingen, moeras en rietland. Om dit te kunnen maken, zal er onderwater ook het nodige veranderen. Er wordt een geulenstelsel gegraven in combinatie met diepe putten, het ‘onderwaterlandschap’. Het materiaal dat hieruit vrijkomt wordt gebruikt voor het maken van het bovenwaterlandschap. Deze geulen en putten vangen (mobiel) slib in, dit slib kan weer gebruikt worden om natuur in de archipel te bouwen. Dit bouwen is een proces van vele jaren. De verwachting is dat er de aankomende jaren circa 400 – 800 ha bovenwaterlandschap (afgerond naar maximaal 1.000ha voor het projectMER) gerealiseerd kan worden, afhankelijk van een optimale uitvoering binnen het beschikbare budget. De genoemde hectaren betreffen de ‘footprint’ van het bovenwaterlandschap vanaf de meerbodem, dus inclusief de randzone. Rijkswaterstaat neemt het op zich om in de eerste jaren opdrachtgever voor dit project te zijn. 1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 J, nr. 2
Pagina 6 van 30
| 2 april 2014
1.1.2
De doelstellingen Door de realisatie van onderstaande doelen zal de doelstelling bereikt worden: 1) Het creëren van een vogelparadijs met diverse habitat voor flora en fauna. Het voedselrijk (eutroof) moeras wordt in de vorm van één (of meerdere) natuureiland(en) uitgevoerd, bestaande uit grotendeels ‘plas-dras’ (land op en rondom de waterlijn) en ‘ondiep water’. Het totaal wordt beschermd door een rand waar natuurlijke processen als erosie en sedimentatie ruimte krijgen, maar waarbij de beschermende werking toch zodanig is, dat onder maatgevende omstandigheden (extreme omstandigheden) het achterliggende moerasgebied voor het overgrote deel behouden blijft. Het eiland dient een mogelijkheid voor een ‘veilig bereikbaar’ recreatief concentratiepunt te krijgen, bestaande uit een aanlegvoorziening, een locatie waar een ontvangstgebouw geplaatst kan worden, een recreatiestrand en mogelijkheden om vandaaruit lopend het eiland te beleven. Dit maakt de beleving van de omgeving van de Marker Wadden als vogelrijk natuureiland mogelijk, vanaf zowel water als land. 2) Verbeteren van het watersysteem door mobiel slib te immobiliseren door het in te vangen in putten en geulen en toe te passen als bouwstof in of rond het natuureiland, zodat het project bijdraagt aan het ecologisch beter functioneren van het Markermeer. Door het creëren van golfluwte door vorm en ligging van het eiland ten opzichte van de heersende windrichting bezinkt het slib op een natuurlijke wijze in het gebied tussen het eiland en Houtribdijk. Marker Wadden moet het Markermeer verrijken met diepe gedeelte (putten en geulen) en ondiepe, natuurlijke moeras- en oeverzones, waardoor goed functionerende habitat ontstaan in de vorm van visgronden en mosselbanken. 3) Door te leren en kennis te generen in de eerste fase wordt Marker Wadden verder ontwikkeld: een strategie waarbij gestuurd wordt rekening houdend met de dynamiek en de ervaringen tijdens het realiseren van het project. Deze eerste fase dient als vliegwiel voor de volgende fases. Tussen het natuureiland en de Houtribdijk is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van nieuwe eilanden, waardoor deze in de bestaande luwte gebouwd kunnen worden. De lessen die in de eerste ‘innovatieve’ fase geleerd worden over bijvoorbeeld de wijze waarop gebouwd kan worden met slib, dragen bij aan efficiëntere aanleg in de vervolgfases. Innovatieve methodieken en samenwerkingsvormen zijn nodig om het project binnen budget te kunnen realiseren. Het streven is om marktpartijen, binnen de wettelijke kaders, maximaal ruimte te bieden om innovatieve uitvoeringsmethodes mogelijk te maken. Verwachte processen rond het invangen van slib in geulen en putten en het door sedimentatie vastleggen van slib in het luwtegebied tussen eiland en Houtribdijk worden gemonitord om aard en omvang lokaal en nader vast te kunnen stellen. 4) Kostenminimalisatie voor onderhoud in de toekomst is een vierde doelstelling. Met eenvoudige toegang tot zand (zandwinning in nabije omgeving) en een robuust systeem (niet direct na elke storm onderhoud) blijven de kosten voor het onderhoud zo beperkt mogelijk.
1.1.3
Projectplan Waterwet Het Markermeer is rijkswater in beheer bij Rijkswaterstaat. Bij wijziging van waterstaatswerken door of vanwege Rijkswaterstaat moet op grond van de Waterwet een projectplan worden vastgesteld. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Pagina 7 van 30
| 2 april 2014
1.1.4
Ontgrondingvergunning Voor het invangen van slib en bouwen van het natuureiland zijn slibgeulen en zandwinputten nodig. Graven in de Nederlandse (water)bodem mag niet zomaar. De Ontgrondingenwet regelt het ontgraven van gronden en winnen van zand, grind, klei en andere materialen uit de Nederlandse bodem alsmede hoe de winlocatie moet worden opgeleverd na winning. Eventuele afzet van zand buiten het projectgebied in projecten die niet kwalificeren als waterstaatswerk kan alleen als daarvoor een vergunning is aangevraagd.
1.1.5
Overige vergunningen en besluiten Naast een projectplan Waterwet en Ontgrondingvergunning waarvoor het projectMER wordt geschreven, zijn er nog andere vergunningen nodig om tot uitvoering te komen. In elk geval moet ook een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd worden bij de provincie Flevoland. Mogelijk is er ook een ontheffing in het kader van de Flora-en faunawet nodig van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (voormalig Dienst Regelingen) van het Ministerie van Economische Zaken. Verwacht wordt dat de aannemer pas kan starten zodra er een omgevingsvergunning in het kader van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht van de gemeente Lelystad is afgegeven.
1.1.6
De bevoegde gezagen Bij vergunningen voor ontgrondingen in rijkswateren zoals het Markermeer is conform artikel 8 lid 1 de minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Voor het projectplan Waterwet is Rijkswaterstaat Midden Nederland bevoegd gezag. Omdat er verschillende besluiten en vergunningen worden genomen die met elkaar samenhangen, verzoekt Rijkswaterstaat, conform artikel 10a, eerste lid van de Ontgrondingenwet, om coördinatie. Met een coördinatieregeling worden de verschillende vergunningen gecombineerd in één procedure. Hierdoor komen de voorbereiding van de besluiten op hetzelfde moment, liggen de besluiten tegelijk ter inzage en vallen de inspraakmogelijkheden samen. Rijkswaterstaat Midden Nederland treedt op als het coördinerend bevoegd gezag.
1.2
Een projectMER voor Projectplan Waterwet en Ontgrondingvergunning
1.2.1
Wat is een milieueffectrapportage? In Nederland is het verplicht voor ontwikkelingen met mogelijke belangrijke milieugevolgen een zogenaamde milieueffectrapportage te doorlopen (een procedure die wordt afgekort als m.e.r.) en een milieueffectrapport op te stellen (afgekort MER, dit betreft het uiteindelijke rapport). Het doel van een m.e.r. is het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de besluitvorming te betrekken. Dit om ten behoeve van het ontwikkelen van plannen en het nemen van besluiten inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen activiteit op de omgeving en om onderzoek te kunnen doen naar mogelijke maatregelen om eventuele negatieve effecten op de omgeving te verminderen en/of te compenseren. Het op te stellen projectMER geeft aan burgers en bestuurders inzicht in milieugevolgen en dient zo ter ondersteuning van het te nemen besluit.
Pagina 8 van 30
| 2 april 2014
1.2.2
Is een m.e.r. voor Marker Wadden verplicht? De Algemene maatregel van Bestuur ‘Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)’ bepaalt of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r. moet worden doorlopen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in m.e.r.-plicht en m.e.r.beoordelingsplicht. Voor diverse onderdelen van het voornemen Marker Wadden is in het Besluit m.e.r. bepaald dat deze activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Het betreft de volgende activiteiten: • D29.2 ‘winning van mineralen door afbaggering van de zee-, meer- of rivierbodem’. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare of meer en plaatsvindt in een gevoelig gebied, zoals een Natura2000-gebied • D18.3 ‘De oprichting van een inrichting bestemd voor het storten van slib en baggerspecie, of het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen’. Zowel een Projectplan in het kader van de Waterwet als een Ontgrondingvergunning in het kader van de Ontgrondingenwet zijn besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. Om deze reden zijn beide besluiten m.e.r.-beoordelingsplichtig en dient het bevoegd gezag een beslissing te nemen of voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Rijkswaterstaat Midden Nederland en Natuurmonumenten hebben als initiatiefnemer van het voornemen besloten om het besluit van bevoegd gezag niet af te wachten en zelf (vrijwillig) de m.e.r.-procedure voor het project Marker Wadden te starten. Passende Beoordeling Aangezien het project Marker Wadden in het Natura2000-gebied ‘Markermeer & IJmeer’ ligt en significante effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten, is het uitvoeren van een passende beoordeling conform artikel 19 f van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De Passende beoordeling wordt opgesteld terzake van een besluit op aanvraag van een vergunning zoals bedoeld in artikel 19d van diezelfde wet. Als sprake is van een project-m.e.r.-plicht, is het niet verplicht om deze Passende beoordeling op te nemen in het project-MER. De Commissie voor de milieueffectrapportage en ook de ministers van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken adviseren echter wel om deze beide documenten te koppelen. Voor het project Marker Wadden zal de Passende Beoordeling gekoppeld worden aan het projectMER.
1.2.3
Hoe ziet de m.e.r.-procedure voor Marker Wadden eruit? Voor een milieueffectrapport voor een Ontgrondingvergunning geldt in principe dat de beperkte m.e.r.-procedure (exclusief kennisgeving en advies over reikwijdte en detailniveau) van toepassing is. Voor een Projectplan Waterwet, waarvoor ook een Passende Beoordeling moet worden opgesteld, geldt echter een uitgebreide m.e.r.procedure. De besluiten over de Ontgrondingvergunning en Projectplan Waterwet worden gecoördineerd genomen, waarbij de uitgebreide m.e.r.-procedure wordt gevolgd. De stappen van de m.e.r.-procedure, in combinatie met het Projectplan Waterwet en de Ontgrondingvergunning, zijn weergegeven in figuur 1.2.
Pagina 9 van 30
| 2 april 2014
Figuur 1.2 m.e.r.-procedure gekoppeld aan Waterwet en Ontgrondingenwet
1.2.4
Wat is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau en voor wie is deze bedoeld? Voorliggende Notitie is een informatiedocument waarin het voornemen is beschreven en een onderzoekagenda is opgesteld. Dit document beschrijft het zoekgebied waarbinnen zandwinputten en slibgeulen gerealiseerd moeten worden. Tevens presenteert dit document de bandbreedtes met betrekking tot de omvang en/of samenstelling van een zandwinput, slibgeul en compartiment (deel van het uiteindelijke natuureiland) en de wijze van uitvoering. Binnen deze bandbreedte wordt een realistisch referentie-alternatief opgesteld. Voor bepaalde elementen van het ontwerp
Pagina 10 van 30
| 2 april 2014
zal qua aanleg of uitvoering naar varianten worden gekeken voor zover dit voor milieuaspecten relevant kan zijn. Een aanzet voor de toetscriteria en het te hanteren detailniveau is in voorliggende notitie gegeven. Aan de hand van deze notitie en het advies van de betrokken bestuursorganen en wettelijke adviseurs geeft het bevoegd gezag een advies ten aanzien van de onderzoekagenda voor het projectMER Marker Wadden. De informatie over reikwijdte en detailniveau kan door de bestuurlijke organen en overige adviseurs gebruikt worden om een advies te geven over wat in het projectMER onderzocht moet worden. De ILT raadpleegt bij het formuleren van haar advies de volgende bestuursorganen: • Provincie Flevoland •
Provincie Noord-Holland
•
Gemeente Lelystad
•
Gemeente Almere
•
Gemeente Enkhuizen
•
Gemeente Stede Broec
•
Gemeente Drechterland
•
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
•
Waterschap Zuiderzeeland
•
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
•
Ministerie van Economische Zaken
1.3
Uitgangspunten voor het projectMER
1.3.1
Bestemmingsplan Marker Wadden geeft de juridisch planologische begrenzing Het voornemen Marker Wadden is voorzien in het Markermeer binnen de gemeentegrens van Lelystad. De gemeenteraad van Lelystad heeft op dinsdag 3 december 2013 het bestemmingsplan Marker Wadden en bijbehorende stukken, waaronder een milieueffectrapport en Passende Beoordeling, vastgesteld. Binnen het bestemmingsplan 'Marker Wadden' zijn de hoofdfuncties 'Water', 'Water - Natuur 1', 'Water - Natuur 2' en 'Natuur' planologisch mogelijk gemaakt. Het project Marker Wadden past dan ook binnen het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de resultaten van het planMER en de Passende Beoordeling van het bestemmingsplan is de exacte begrenzing van het totale plangebied en de bestemmingen bepaald, zie figuur 1.3.1.
Vanuit de alternatieven zoals aangegeven in het planMER behorende bij het Bestemmingsplan Marker Wadden zijn de ruimtelijke uitgangspunten bepaald met betrekking tot de locaties waarbinnen het natuureiland gerealiseerd kan worden en zandwinputten en slibgeulen mogelijk zijn, zie figuur 1.3.1. Het natuureiland, de zandwinputten en slibgeulen zijn gelegen binnen de in het Bestemmingplan Marker Wadden daartoe aangegeven mogelijke gebieden.
Pagina 11 van 30
| 2 april 2014
Figuur 1.3.1 ruimtelijke begrenzing bestemmingen Marker Wadden
1.3.2
Benodigde hoeveelheden materiaal voor 1.000ha eiland Zowel de Ontgrondingvergunning als het Projectplan Waterwet wordt opgesteld en aangevraagd voor de eerste fase van Marker Wadden. Deze eerste fase betreft de aanleg van de buitenrand van het natuureiland en het vullen de eersten compartimenten, inclusief het ontgraven van zandwinputten en slibgeulen. Het doel van de eerste fase is het creëren van een bovenwaterlandschap van ten hoogste 1.000ha2. Aan de hand van eerste inschattingen is hiervoor rond de 20 miljoen kuub zand nodig, deze hoeveelheid is mede afhankelijk van de hoeveelheid steen die gebruikt wordt bij de verdediging van het eiland tegen storm en golven. Aan steen wordt minimaal 40.000 ton ingezet bij een zachte rand en maximaal 400.000 ton bij een met steen bedekte rand. Behalve voor de rand is er ook materiaal nodig voor het vullen van de compartimenten, deze worden naar verwachting voornamelijk met Holoceen materiaal (klei en veen) gevuld. De hoeveelheid wordt bepaald door de verhouding waarin slib en klei worden ingezet bij het vullen. De verwachting is dat er circa 20 miljoen kuub Holoceen materiaal nodig is om de compartimenten met een totaal oppervlak van 1.000ha te vullen, hiervan is minimaal 2 miljoen kuub aan slib van het Markermeer dat wordt ingevangen door de gegraven geulen en putten. De verhoudingen tussen klei, veen en slib enerzijds en zand anderzijds is ook afhankelijk van de grootte van de compartimenten. In figuur 1.3.2 is een mogelijk eindbeeld van de 1.000ha natuureiland geschetst. Het figuur geeft een globaal beeld; er kan en zal ook sprake zijn van vele kleinere tussencompartimenten dan hierin aangegeven. In de luwte van het eiland wordt slib geïmmobiliseerd. Dit is een natuurlijk proces. Na 10 jaar is er circa 15 miljoen m3 geïmmobiliseerd door afdekking, sedimentatie in putten, geulen en in de luwte achter het eiland.
De vergunningaanvraag in het kader van de Ontgrondingenwet richt zich op het aantal benodigde kuubs. Om de doelstelling van 400 – 800 ha (met een max van 1000ha) te kunnen bereiken, is het uitgangspunt dat er voor het realiseren van de randen van het natuureiland 20 miljoen kuub zand nodig is en 20 miljoen kuub aan Holoceen materiaal, waaronder 2 miljoen kuub ingevangen slib, voor het vullen van de compartimenten. 2 Let wel, Het plan dat hier beschreven wordt en waarvoor vergunning wordt aangevraagd is groter dan het plan waarvoor dezer dagen een aanbesteding wordt begonnen.
Pagina 12 van 30
| 2 april 2014
Figuur 1.3.2 Mogelijk eindbeeld 1.000ha aan compartimenten en benodigd materiaal
1.3.3
Marktbenadering Voor Marker Wadden is een geïntegreerde contractvorm gekozen conform de UAVGC 2005, dat middels een concurrentie gerichte dialoog procedure wordt aanbesteed. Deze contractvorm past bij het innovatieve karakter van Marker Wadden en de flexibele invulling van de scope, waardoor de opdrachtnemer invloed kan hebben op het ontwerp (en bijbehorende processen). De dialoog met de markt zal deels parallel verlopen met de afstemming met de bevoegde gezagen omtrent de inhoud van het projectMER en de benodigde vergunningaanvragen voor de hoofdvergunningen. Initiatiefnemer is hierdoor in de gelegenheid om wensen vanuit de uitvoering te kunnen toetsen bij het bevoegde gezag en te zorgen dat randvoorwaarden vanuit vergunningen opgenomen worden in de gestelde eisen aan de markt (Vraagspecificatie Eisen). Als uitgangspunt is verkozen dat de initiatiefnemer het projectplan Waterwet opstelt en de vergunningen voor Ontgrondingenwet en Natuurbeschermingswet 1998 aanvraagt (eventueel ook ontheffing Flora-&faunawet). Voorwaarde hiervoor is wel dat er voldoende zicht is op vergunbaarheid van de aanlegmethodieken die de verschillende aannemers tijdens de concurrentie gerichte marktdialoog presenteren.
Pagina 13 van 30
| 2 april 2014
2
Reikwijdte: locaties en dimensionering zandwinputten, slibgeulen en compartimenten
Op basis van de eisen die gesteld worden aan de zandwinputten, slibgeulen en compartimenten wordt het zoekgebied waarbinnen deze functies mogelijk zijn bepaald. Er zijn op hoofdlijn twee onderscheidende uitvoeringsregiems om het onder- en bovenwaterlandschap te realiseren. Het onderscheid wordt gekenmerkt door de duur (in tijd) van de uitvoering en het daaraan gerelateerd in te zetten materieel. De wijze van aanleg wordt uiteindelijk bepaald door de aannemer. Omdat niet op voorhand te bepalen is hoe een aannemer uiteindelijk het werk zal uitvoeren, wordt in het projectMER uitgegaan van een wijze van aanleg en uitvoering waarbij maximale milieueffecten worden verwacht. 2.1
Locatie en dimensionering zandwinputten, slibgeulen en compartimenten
2.1.1
Zandwinputten Vanwege effecten op veiligheid en stabiliteit op een waterkering moet de rand van een zandwinput op een bepaalde minimale afstand gelegen zijn van een waterkering, in dit geval de Houtribdijk. Voor het project Marker Wadden wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de teen van het talud van een zandwinput op minimaal 650 meter afstand gelegen is van de Houtribdijk. Met een dergelijke afstand is de veiligheid en stabiliteit geborgd. Onderzoek zal deze aannamen moeten bevestigen, zie paragraaf 3.2.4. Voor het behalen van de benodigde kuubs aan materiaal is maximaal 120 hectaren aan zandwinputten nodig. De maximale omvang van één put mag echter niet meer zijn dan 50 hectaren. Het te verwachte aantal zandwinputten ligt tussen de 2 en 6 putten. De maximale windiepte van een zandwinput is N.A.P.-40 meter. Vanuit de Vraagspecificatie Eisen (VSE), het eisendocument behorende bij het aanbestedingsproces, is de eis opgenomen dat de buitenrand van de zandwinput op maximaal 3 kilometer van de rand van de compartimenten gelegen moet zijn. De reden hiervoor is dat dit de maximale afstand is voor het op efficiënte wijze transporteren van materiaal tijdens de aanleg. In het planMER voor het bestemmingsplan is onderzocht wat de effecten van 20 meter diepe zandwinputten zouden zijn. Het onderzoek voor het projectMER gaat uit van diepere putten. Ze zijn echter kleiner van areaal dan aangegeven in het planMER. Beoordeeld wordt of dit leidt tot andere conclusies dan aangegeven in het planMER behorende bij het bestemmingsplan Marker Wadden (2013). In deze notitie reikwijdte en detailniveau wordt de ruimte opengehouden om zand uit de zandwinputten ook te kunnen aanwenden voor andere projecten zoals de versterking van de Houtribdijk. Indien dit aan de orde is dan zullen de effecten daarvan in het MER worden meegenomen.
Pagina 14 van 30
| 2 april 2014
2.1.2
Slibgeulen Een belangrijke pijler voor het project Marker Wadden is het immobiliseren van het mobiele slib en gebruiken als ‘bouwmateriaal’ voor het natuureiland. Hiermee wordt de hoeveelheid (mobiel) slib die op de bodem ligt gereduceerd. Er zijn diverse processen binnen het project Marker Wadden die het mobiele slib immobiliseren: 1) Het bezinken van slib in zandwinputten 2) Het bezinken van slib in slibgeulen 3) Het opnemen van slib in het plas-drasgebied (de compartimenten) 4) Het natuurlijk bezinken van slib in de luwte achter het eiland. Het invangen en vervolgens vastleggen van het slib zorgt ervoor dat de problematiek van het Markermeer bij de bron wordt aangepakt. Met het oog op de beoogde systeemeffecten binnen het Markermeer moet een hoeveelheid mobiel slib van ordegrootte 10-20% van de totale slibvoorraad3 van het Markermeer immobiel worden gemaakt. Door op gezette tijden ingevangen slib uit zandwinputten en slibgeulen weg te zuigen, is er blijvend capaciteit om het mobiele slib in te vangen. De verwachting is dat in de eerste 10 jaar circa 2 miljoen m3 slib, dat in de eerste jaren sedimenteert in de slibgeulen, wordt verwerkt in ongeveer 20 ha natuurgebied op het eiland. Daarnaast wordt door de andere mechanismen (o.a. luwtewerking) een nog veel grotere hoeveelheid slib geïmmobiliseerd. Mobiel slib is het meest efficiënt in te vangen door een slibgeul die dwars gelegen is op de dominante slibstroming. Vanwege een optimale werking van een slibgeul is de minimale breedte 100 meter en de maximale breedte 250 meter; de minimale lengte bedraagt 2000 meter en de maximale lengte 3000 meter. De hellingshoek van het talud van de slibgeul bedraagt tussen de 1:2 en 1:4. Bij deze hellingshoek blijft naar verwachting slib niet permanent liggen, maar ‘glijdt’ het naar dieper water. De geulen moeten ook voldoende diep zijn, zodat voldoende slib buiten het bereik van de golven tot bezinking kan komen. De diepte van de slibgeul varieert daarom tussen de -10 N.A.P. en -12 N.A.P. Vanwege de stabiliteit en mogelijke afkalving van het talud van het natuureiland, moet een slibgeul op minimaal 100 meter van de teen (op waterbodemniveau) van het talud gelegen zijn.
2.1.3
Omvang, vorm en samenstelling bovenwaterlandschap Het definitieve ontwerp voor Marker Wadden ligt nog niet vast. Mede afhankelijk van de keuzes van de marktpartij over de wijze van aanleg en inzet van het materieel én de ervaringen met het bouwen van de eerste delen krijgt Marker Wadden haar uiteindelijke vorm. Uiteraard worden er wel randvoorwaarden geschetst waaraan Marker Wadden minimaal moet voldoen. Zo is in het bestemmingsplan Marker Wadden en in het daarvoor opgestelde planMER al vrij nauwkeurig aangegeven waar het bovenwaterlandschap gerealiseerd moet worden (zie figuur 1.3.1). Het is de verwachting dat het bovenwaterlandschap uit verschillende compartimenten wordt opgebouwd. De aanleg van de eerste compartimenten zal plaatsvinden vanuit de zuidwestelijke rand van het daarvoor bestemde gebied, zodat direct een luwte gecreëerd wordt in de overheersende windrichting voor het achterliggende gebied. Het aantal en de grootte van de compartimenten wordt door de marktpartij bepaald, evenals de verhouding zand – steen voor de buitenrand van het bovenwatereiland en de verhouding Holoceen materiaal – slib voor het vullen van de compartimenten.
3
Uitgaande van 120 miljoen m3 volume, moet orde 12 tot 24 miljoen m3 mobiel slib worden geïmmobiliseerd door het bezinken in putten, geulen en luwte achter de compartimenten
Pagina 15 van 30
| 2 april 2014
De compartimenten moeten gaan fungeren als ‘moeras4’, waarbij ongeveer 2/3 van het oppervlak van het compartiment ‘plasdras5’ is en ongeveer 1/3 van het oppervlak ‘beschut ondiep water6’. De vorm van het bovenwaterlandschap ligt niet vast. Wel geldt als eis dat het bovenwaterlandschap een lengte – breedte verhouding heeft van tenminste 1 op 2, waarbij de lengteas loodrecht op de overheersende windrichting staat.
Figuur 2.1.3 ‘plasdras’ (links) en ondiep water (rechts, oostvaardersplassen)
2.1.4
Zoekgebied zandwinputten, slibgeulen en bovenwaterlandschap Vanuit de ruimtelijke begrenzing van het bestemmingsplan en de eisen voor de locaties en dimensionering van de zandwinputten en slibgeulen is een zoekgebied gedefinieerd, waarbinnen de buitenste zuidwestelijke rand van het eiland, de winputten en slibgeulen gerealiseerd moeten worden. Dit gebied geldt als projectgebied, waarbinnen de eerste fase van Marker Wadden aangelegd wordt. Figuur 2.1.4 presenteert het zoekgebied.
4 5 6
Verzamelnaam voor het habitat van Marker Wadden, bestaande uit “beschut ondiep water” en “plas-dras” Net onder water zetten (5-20 cm onder zomerpeil) van een deel van een compartiment, zie ook bijlage 1 Onder water zetten (20 – 200 cm onder zomerpeil) van een deel van een compartiment, zie ook bijlage 1
Pagina 16 van 30
| 2 april 2014
Figuur 2.1.4 Zoekgebied slibgeulen en zandwinputten
Pagina 17 van 30
| 2 april 2014
2.2
Uitvoeringswijze Op basis van de uitkomsten van het planMER en de eisen zoals opgenomen in de Vraagspecificatie voor marktpartijen zijn er op hoofdlijn twee onderscheidende uitvoeringsregiems om het onder- en bovenwaterlandschap te realiseren. Het onderscheid wordt gekenmerkt door de duur (in tijd) van de uitvoering en het daaraan gerelateerd in te zetten materieel. Afhankelijk van het gewenste tempo en de efficiente inzet van technische en financiële middelen kent de uitvoering van de 1.000 hectare de volgende bandbreedte in de inzet van het materieel en in de uitvoeringstijd: 1) met grote stappen: inzet van veel materieel, hoog werktempo, realisering in kort tijdsbestek (de minimale uitvoeringsperiode bedraagt 3 jaar). 2) met kleine stapjes: inzet van beperkte hoeveelheid materieel, rustig werktempo, realisering over langer tijdsbestek (de maximale uitvoeringsperiode bedraagt 10 jaar). Snel en compact Deze uitvoeringsvariant wordt gekenmerkt door de inzet van relatief veel materieel in een relatief kort tijdsbestek, waardoor snel en compact de eerste 1.000 hectare natuurlandschap gerealiseerd kan worden. In deze uitvoeringsvariant wordt gemiddeld 18 uur per dag, zeven dagen in de week gewerkt. Binnen een jaar zijn de randen van de eerste compartimenten gebouwd en is de werkintensiteit (en daarmee de eventuele verstoring) het grootst. Binnen het plangebied wordt dan mogelijk meerdere cutterzuigers, steekzuigers, kranen, bulldozers, schepen en hydrojetinstallaties ingezet. Indien niet tijdens de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur) gewerkt wordt, neemt de intensiteit van het materieel met circa 1/3 af en is de uitvoeringsperiode grofweg anderhalf keer langer. In plaats van 3 jaar is dan circa 5 jaar nodig om de 1.000ha te realiseren. Beperkte hoeveelheid materieel, realisatie over langere periode Deze uitvoeringsvariant wordt gekenmerkt door de inzet van dezelfde hoeveelheid materieel, maar met een lagere intensiteit en in een langer tijdsbestek. Gedurende een bepaalde periode wordt een rand aangelegd en een depot gevuld. Vanwege kosten en efficiëntie wordt waarschijnlijk ook gehele perioden niet gewerkt; dit betekent dat eerder sprake is van een pulserende verstoring. In plaats van 3-5 jaar wordt er bij deze uitvoeringsvariant over een periode van 10 jaar gewerkt om de volledige 1.000ha bovenwaterlandschap te realiseren.
2.3
Te onderzoeken alternatieven en varianten In de aanbesteding van het werk aan de aannemer wordt zoveel mogelijk vrijheid gelaten aan de aannemer om de werkzaamheden zo uit te voeren dat optimaal gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken en ideeën met als doel om voor het beschikbare budget zoveel mogelijk hectares natuur te realiseren. Daarbij moeten natuurlijk de wettelijke kaders in acht worden gehouden. Omdat niet op voorhand te bepalen is hoe een aannemer uiteindelijk het werk zal uitvoeren, wordt in het projectMER uitgegaan van een wijze van aanleg en uitvoering waarbij maximale milieueffecten worden verwacht (het referentie-alternatief). Dit referentie-alternatief zal uitgaan van een samenhangende combinatie van zandwinputten, slibgeulen en uitvoering waarbij getoetst wordt of deze werkwijze voor het milieu binnen acceptabele (en wettelijke) grenzen blijft. Voor bepaalde elementen van het ontwerp zal qua aanleg of uitvoering naar varianten worden gekeken voor zover dit voor milieuaspecten relevant kan zijn. In tabel 2.3 zijn de uitgangspunten van het referentiealternatief ‘1.000ha’ en varianten zoals deze in het projectMER worden beoordeeld Pagina 18 van 30
| 2 april 2014
weergegeven. Figuur 2.3 geeft het referentie-alternatief schematisch weer. Aan de hand van de bandbreedte varianten wordt onderzocht welke opties in uitvoering en ontwerp de grootste milieueffecten hebben. Die worden slechts op de relevante onderdelen uitgewerkt.
referentie-alternatief
eis/uitgangspunt
bandbreedte variant
Zandwinning en geulen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Binnen zoekgebied Minimale afstand tot dijk Totaal max oppervlak putten Maximale windiepte put Breedte slibgeul (waterbodem) Lengte slibgeul Diepte slibgeulen Aantal slibgeulen Oppervlak slibgeulen
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Meest oostelijk en westelijk 650 meter totaal 120ha (4 putten) 40 meter onder N.A.P. 250 meter 3000 meter 12 meter onder N.A.P. 4 slibgeulen 200 ha
Zandwinning en geulen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Rand en vullen compartiment 1. 2. 3. 4. 5.
Omvang: 1.000ha Zand (rand) Steen (rand) Holoceen materiaal (vullen) Slib (vullen)
1. 2. 3. 4. 5.
10 compartimenten 19,5 miljoen kuub 40.000 ton 21,9 miljoen kuub 2 miljoen kuub
Uitvoeringsperiode Dagen / week en uren / dag
1. 2.
3 jaar 7 dagen/week en 24u/dag bruto (= 18 u/dag netto)
Verspreid rondom 1e rand 650 meter 2 – 6 putten 40 – 15 meter onder N.A.P. 100 – 250 meter 2000 – 3000 meter 12 – 8 meter onder N.A.P. 2 – 8 slibgeulen 200 ha – 500 ha
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Geohydrologie Geohydrologie Geohydrologie Geohydrologie Geohydrologie en Ecologie Geohydrologie en Ecologie Geohydrologie en Ecologie Niet onderscheidend Ecologie, slibinvang
Rand en vullen compartiment 1. 2. 3. 4. 5.
10 – 40 compartimenten 15 – 25 miljoen kuub 40.000 – 400.000 ton 15 – 25 miljoen kuub 2 – 15 miljoen kuub
1. 2. 3. 4. 5.
Ecologie: type habitats Ecologie: type habitats Ecologie: type habitats Ecologie: type habitats Ecologie: type habitats
Duur en benodigd Kw per uur aanleg
Duur en benodigd Kw per uur aanleg 1. 2.
onderscheidend voor
1. 2.
5 jaar 7 dagen/week en 18u/dag bruto (= 14u/dag netto)
1. 2.
Geluid, licht en stikdepositie Geluid, licht en stikdepositie
1. 2.
10 jaar 5 dagen/week 16u/dag bruto (= 12u/dag netto)
1. 2.
Geluid, licht en stikdepositie Geluid, licht en stikdepositie
Tabel 2.3 Uitgangspunten referentie-alternatief en bandbreedte varianten
Pagina 19 van 30
| 2 april 2014
Figuur 2.3 Referentie-alternatief en inzet materieel
Er is een bandbreedte aan mogelijk in te zetten werktuigen beschikbaar. Gedurende de gehele aanlegperiode is de inzet van een steekzuiger, cutter en bulldozer(s) voorzien. Voor korte perioden wordt een kraan en schip voor aanvoer van buiten (afwerken rand of havendam met steen), lichte zuigers (leeghalen slibgeulen) en hydrojet (versnellen van invang slibgeul) ingezet. Pagina 20 van 30
| 2 april 2014
In het projectMER geldt voor het referentie-alternatief een netto uitvoeringsperiode van 3 jaar, waarbij er netto 130 werkuren (18 uur per dag, 7 dagen per week) per week wordt gewerkt. Hierbij wordt een steekzuiger met een maximale productie ingezet van orde 120.000m3/week. Een variant hierop is het niet werken tijdens de nachtperiode. Het aantal werkuren per week wordt teruggebracht naar 100 werkuren per week (14 uur per dag, 7 dagen per week). De capaciteit van bijvoorbeeld een steekzuiger gaat hiermee naar 90.000m3/week. Het totaal benodigd materiaal aan zand en holoceen materiaal kan bij een dergelijke capaciteit binnen 5 jaar worden verwerkt. Een tweede variant is het verder reduceren van het aantal werkuren tot 60 werkuren per week (12 uur per dag, 5 dagen per week) en het inzetten van kleiner materieel. De capaciteit van bijvoorbeeld een kleinere steekzuiger is 60.000m3/week. Bij een dergelijke capaciteit kan het totaal benodigd materiaal aan zand en holoceen materiaal binnen 10 jaar verwerkt worden. De verwachting is dat bij deze variant er perioden zijn (van enkele maanden) waarin helemaal niet gewerkt wordt. De productie van het verplaatsen van het materiaal is gekoppeld aan het vermogen van het materieel, uitgedrukt in kilowatt. Aan de hand van het vermogen en de tijdsduur wordt vervolgens de emissie van fijnstof en stikstofoxiden en de geluidbelasting bepaald.
Pagina 21 van 30
| 2 april 2014
3
Detailniveau: beoordeling milieuaspecten
Ten behoeve van het planMER voor het bestemmingsplan Marker Wadden is al veel milieuonderzoek uitgevoerd. Het projectMER ten behoeve van de Ontrondingenvergunning en Projectplan Waterwet maakt waar mogelijk van deze onderzoeken gebruik. De milieuaspecten waarvan op grond van het planMER al bekend is dat ze niet worden beïnvloed, worden niet meer onderzocht. Alleen die informatie die nodig is voor de te nemen besluiten worden aangevuld met bredere en/of diepergaand milieu informatie. Een voorstel hiervoor is weergegeven in dit hoofdstuk. 3.1
Bodem
3.1.1
Slibhuishouding Om een inschatting te maken van het ecologisch effect is het van belang om niet alleen naar de totale hoeveelheid slib te kijken, maar ook naar het deel wat momenteel mobiel is. Reductie van vooral de fijne (mobiele) fracties resulteert in een verbeterd doorzicht in de waterkolom. Deze fijnere fractie komt ook bij lagere windsnelheden in turbulentie en is daarbij van grote invloed op het doorzicht in de waterkolom. Minder fijn slib betekent meer doorzicht en meer groei van waterplanten. Naast de fijnere fractie komt ook een grovere fractie voor die vooral bij meer wind mobiel wordt vaak in grote hoeveelheden. Als de wind weer gaat liggen dekt dit slib het bestaande bodemleven (driehoeksmosselen en muggenlarven) af. De potentieel mobiele sliblaag vormt ook geen stabiele ondergrond voor bodemleven. Het invangen van deze fractie schept dus betere condities voor een ongestoorde ontwikkeling van het bodemleven en een daarmee samenhangende grotere primaire productie. Om een inschatting te kunnen maken van de omvang van het immobiliseren van het mobile slib en daarmee de hoeveelheid slib (in m3) die wordt onttrokken aan het systeem, wordt (onderverdeeld in de vier processen) een slibberekening uitgevoerd met ‘Delft 3D’ (zie kader). Kader: Delft 3D model slibhuishouding Voor de slibberekeningen voor Marker Wadden wordt gebruik gemaakt van het slibmodel dat in het kader van eerdere studies voor het Markermeer is ontwikkeld (Deltares, 2008) en binnen NMIJ is gevalideerd met behulp van de data van het veldexperiment luwtestructuur (Deltares, 2012). Dit model is als volgt opgebouwd:
Delft-3D flow/wave
DELWAQ
Matlab
De stroming en golven worden berekend met een gekoppeld Delft3D flow- en wave model. De resultaten hiervan zijn offline in Delwaq ingebracht, waarmee de slibdynamica wordt berekend. De output wordt met behulp van beschikbare matlab scripts gemaakt. Als bodem is een bathymetrie van het jaar 2006 gebruikt, zoals dat bij de opzet van het Markermeer slibmodel beschikbaar is gesteld. Ook voor de windbelasting wordt het jaar 2006 als basis genomen. Van dat jaar is van het windstation Berkhout winddata (snelheid en -richting, uurwaarden) beschikbaar. Als waterpeil wordt een streefpeil opgelegd. Dit betekent in de winter een waterpeil van NAP -0,4 m en in de zomer een waterpeil van NAP -0,2 m. Via de sluizen in de Houtribdijk wordt dit peil in het model opgelegd. Wind effecten zorgen voor een waterstandsdynamiek over het gehele meer en circulatiestromingen in de waterkolom. Daarbij kan de stromingsrichting verschillend zijn aan de bodem (retourstroom) en aan het oppervlak.
Pagina 22 van 30
| 2 april 2014
Studiegebied Het immobiliseren en invangen van (mobiel) slib gebeurt zowel in de slibgeulen, zandwinputten als in de luwte van het eiland. Het studiegebied voor de slibhuishouding is het gebied binnen 200 meter van deze onderdelen. 3.1.2
Bodemkwaliteit In het planMER is aangegeven dat de huidige waterbodemkwaliteit in het projectgebied te typeren is als klasse A en voldoet aan de achtergrondwaarden. Er zijn geen plekken met (ernstige) verontreiniging bekend binnen het gebied. Vanuit de Ontgrondingenwet is bodemkwaliteit niet relevant en hoeft er geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Dit aspect wordt daarom voor het projectMER niet verder onderzocht. Zodra de aannemer zijn optimale locatie voor putten en geulen heeft gekozen, dient hij in het kader van het ‘Besluit lozingen buiten inrichtingen’ en ‘Besluit bodemkwaliteit’ wel een bodemonderzoek uit te voeren.
3.2
Water
3.2.1
Oppervlaktewaterkwantiteit Waterberging De gevolgen van de aanleg van 1.000 ha bovenwaterlandschap zijn, zoals ook in het planMER omschreven, zeer beperkt en niet onderscheidend voor het waterbergend vermogen van het Markermeer. Om deze reden is het aspect ‘waterberging’ voor het projectMER niet verder onderzocht. Onderhoudswerkzaamheden De conclusie uit het planMER is dat het voornemen geen negatieve invloed heeft op de onderhoudsbaggerwerkzaamheden aan de vaargeul Amsterdam-Lemmer. Marker Wadden vangt grote hoeveelheden slib in en dat zou ertoe moeten leiden dat het onderhoud in de vaargeul minder wordt. Dit aspect wordt daarom in het projectMER niet verder onderzocht. Stroming Zowel het bovenwater- als het onderwaterlandschap kan zorgen voor een wijziging in de lokale stromingsprofielen als de circulatiestroming op het niveau van het Markermeer. Onderzocht wordt waar de stromingswijzigingen optreden en tot welk ecologisch en bodemkundige gevolgen dit leidt.
3.2.2
Waterkwaliteit Vertroebeling Zowel het hydraulisch afgraven van de holocene deklaag, het toepassen van Holocene klei binnen de compartimenten als het hydrojetten (binnen en buiten de slibgeul) kan leiden tot vertroebeling. De mate van vertroebeling is hierbij onder andere afhankelijk van de meteorologische omstandigheden en de samenstelling van het slib. Voor het projectMER wordt op basis van de verschillende uitvoeringswijze de omvang van de maximale slibpluim inzichtelijk gemaakt. Vervolgens worden hiervan de ecologische gevolgen bepaald. Fosfaat Een belangrijke factor van het toekomstbestendig systeem is de fosfaat concentratie. Sinds de jaren zeventig zijn er met succes maatregelen doorgevoerd om het fosfaat in het oppervlaktewater te verminderen. De huidige concentratie van fosfaat in het Markermeer en IJmeer lijkt goed te passen bij een toekomstbestendig ecoloPagina 23 van 30
| 2 april 2014
gisch systeem. Deze concentratie (0,1 mg/l) is als doelstelling in de Kader Richtlijn Water opgenomen. Het voornemen heeft invloed op de fosfaatbalans. Enerzijds wordt, bijvoorbeeld door het vullen van de compartimenten met holoceen materiaal en het bezinken van fosfaatrijk slib in putten, fosfaat aan het systeem onttrokken. Anderzijds neemt, bijvoorbeeld door hydrojetten waardoor de oude bodemlagen weer in contact komen met de waterkolom, de fosfaatconcentratie toe. Omdat deze hoeveelheden moeilijk te kwantificeren zijn, wordt op een kwalitatieve wijze de fosfaatbalans beschouwd. Zout Het zand wat voor het project gewonnen gaat worden bevat, afhankelijk van de windiepte, een bepaalde hoeveelheid zout. Zodra het zand gewonnen is zal het zout in het poriewater vanwege inzijging weggedrukt worden en geen chloridelast op het Markermeer geven. Bij het winnen van het zand tijdens de aanlegfase zal zout wel mee naar boven (kunnen) komen. De verwachting is dat de effecten hiervan zeer beperkt zijn. In het projectMER zal hier op kwalitatief naar gekeken worden. Studiegebied Vertroebeling van de waterkolom en het vrijkomen danwel bezinken van fosfaat vindt voornamelijk plaats in de directe nabijheid van de bodemingrepen en het bouwen en vullen van de compartimenten. Het studiegebied voor deze aspecten is het gebied binnen een straal van 5 kilometer vanaf de rand van het eiland. 3.2.3
Geohydrologische effecten Het ontgraven van de waterbodem (voor slibgeulen en zandwinputten) in het Markermeer kan leiden tot een verandering in de stijghoogte van het grondwater. Een verhoging van de stijghoogte kan leiden tot kwel en een verhoogde grondwaterstand in de nabijgelegen polder. De top van het watervoerende pakket (pleistoceen zand) in het plangebied ligt naar verwachting tussen N.A.P -11 meter en N.A.P. – 15 meter. Bij het ontgraven van een slibgeul en een zandwinput wordt de deklaag verwijderd en kan het Markermeer in direct contact komen te staan met het eerste watervoerende pakket. De geohydrologische effecten hiervan worden met het geohydrologisch model Azure inzichtelijk gemaakt. Met dit model kunnen stijghoogtes en grondwaterstanden, kwel en wijziging en de waterbalansen van polders en peilvakken inzichtelijk worden gemaakt. Verder kunnen met dit model veranderingen als gevolg van de aanleg van slibgeulen en zandwinputten worden berekend en op kaarten gepresenteerd. Doel van het onderzoek is inzichtelijk maken wat de stijghoogte van het grondwater is, hoe deze verandert en tot welke verhogingen van grondwaterstanden en toename van kwel dit leidt. Indien er een significante verhoging van de grondwaterstand of toename van kwel te verwachten is, wordt op basis van expert judgement een inschatting gemaakt van de mogelijke schade voor de landbouwgronden en bebouwing. Studiegebied Omdat ingrepen in het grondwatersysteem onder het Markermeer op grote afstand effect kunnen hebben, worden voor het aspect kwel de Flevopolders en de polders in Noord-Holland in beschouwing genomen.
3.2.4
Stabiliteit dijk De aanleg van 1.000 ha bovenwaterlandschap kan van invloed zijn op de waterveiligheid van omliggende dijken. Het gaat hierbij om de beïnvloeding van de stabiliteit van de dijk. De stabiliteit van een dijk wordt bepaald door enerzijds de belasting op Pagina 24 van 30
| 2 april 2014
de dijk (de druk die het water uitoefent op de dijk) en anderzijds de sterkte en de weerstand tegen afschuiven. Een verhoging van de stijghoogte van het grondwater kan van invloed zijn op de waterspanning en weerstand van de onderliggende lagen. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de dijk niet meer voldoet aan de veiligheidseisen. Voor het projectMER wordt beoordeeld of de stijghoogteverhoging een significant effect heeft voor de veiligheid van de betreffende dijkvakken. Als uitgangspunt worden de toetsingsrapporten van de dijkvakken gebruikt en de geotechnische berekeningen die daaraan ten grondslag liggen. Deze zullen bij de waterschappen worden opgevraagd. Op basis van expert oordeel van een geotechnicus wordt het effect van een verhoging van de stijghoogte voor de faalmechanismen macrostabiliteit en piping bepaald. Indien nodig worden met MStab berekeningen gedaan voor de meest kritische dijkvakken. Studiegebied De dijk van Flevoland (beheerder: Waterschap Zuiderzeeland) en de Houtribdijk (Rijkswaterstaat) worden beoordeeld. Als er bij Enkhuizen ook significante effecten op de stijghoogte optreden worden deze dijkvakken ook meegenomen (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier). 3.3
Archeologie, Landschap en Cultuurhistorie
3.3.1
Archeologie Op en onder de IJsselmeerbodem zijn twee soorten sporen van menselijke activiteiten te verwachten, namelijk objecten uit historische tijd (scheeps- en vliegtuigwrakken) en prehistorische vindplaatsen. Op basis van een eerste bureauonderzoek7 is vastgesteld dat binnen het plangebied zich meerdere scheepswrakken, vliegtuigwrakken en andere objecten bevinden. Via side scan sonar wordt het bodemoppervlak onderzocht, waarbij wordt vastgesteld waar zich verstoringen van het bodemoppervlak bevinden. Het opsporen van prehistorische vindplaatsen onder de meerbodem is een stuk lastiger en kostbaarder om uit te voeren. Vindplaatsen zijn meestal klein van omvang (hooguit enkele tientallen vierkante meters) en daardoor niet eenvoudig op te sporen. Voor een betrouwbare landschapsreconstructie is het aantal bestaande boringen te gering. Nieuwe booronderzoeken (o.a. continu steekboringen) en sonderingen met verantwoorde dichtheden vanaf een schip zijn zeer kostbaar. Daarbij is de trefkans van een boring op het vinden van een prehistorische vindplaats zeer klein. Tevens is het doelbereik van een dergelijk onderzoek nog niet gedefinieerd. Om deze reden worden prehistorische vindplaatsen niet onderzocht. Studiegebied Het studiegebied voor archeologie is gelijk aan het zoekgebied voor de slibgeulen en zandwinputten, inclusief de zuidwestelijke rand van het eiland, zie figuur 2.3.
3.3.2
Landschap en cultuurhistorie Voor de effectbeschrijving op landschap zijn de zichtbare delen van het bovenwaterlandschap en de inrichting daarvan het meest bepalend. Het beleid op rijks- en provinciaalniveau geeft aan dat de openheid één van de belangrijkste kernkwaliteiten van het gebied is. Daarnaast is de belevingswaarde van het gebied van grote waarde. Daarom wordt in het projectMER het aspect landschap onderzocht en beoordeeld op de fysieke en visuele impact van het bovenwaterlandschap op de openheid en schaal van het gebied en wordt beoordeeld in hoeverre bestaande landschappelijke 7
S. van den Brenk et al, 2011
Pagina 25 van 30
| 2 april 2014
patronen en de herkenbaarheid ervan worden beïnvloed door het bovenwaterlandschap. Het toetscriterium ‘belevingswaarde’ beschrijft in hoeverre de beleving van het Markermeergebied (zowel vanaf het land als vanaf het water) verandert. Het gaat hier om contrast en diversiteit tussen de kusten en de beleving van weidsheid, rust en donkerte. Binnen het aspect landschap en cultuurhistorie vallen doorgaans ook aardkundige waarden en elementen binnen het studiegebied. Enkel de oorspronkelijke Zuiderzeekusten van het Markermeer herbergen aardkundige waarden, het Markermeer zelf niet. Daarom worden deze aspecten in het projectMER niet beoordeeld. Studiegebied Het studiegebied is het gehele Markermeer en IJmeer, inclusief kusten. 3.4
Natuur De kaders ten aanzien van ecologie worden gereguleerd door de Natuurbeschermingswet 1998 voor zover het gebiedsbescherming betreft, en door de Flora- en faunawet voor zover het gaat om soortenbescherming. Daarnaast kent Nederland een Ecologische Hoofdstructuur die wordt gereguleerd door de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu en door provinciale structuurvisies. Marker Wadden heeft als doel om de waterkwaliteit en natuur van het Markermeer sterk te verbeteren. Het Markermeer & IJmeer is aangewezen als Natura 2000gebied en Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast komen in het plangebied via de Flora- en faunawet beschermde soorten voor. Voor deze drie thema’s wordt onderzocht welke effecten optreden, welke (Europese) natuurdoelen met het voornemen zijn gediend en tot welke wettelijke risico’s het voornemen kan leiden. Voor effecten op het Natura 2000-gebied wordt een passende beoordeling opgesteld, omdat significante effecten zonder mitigerende maatregelen niet op voorhand geheel kunnen worden uitgesloten. Bij het opstellen ervan zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van de Passende beoordeling die ten behoeve van het besluit over het bestemmingsplan is opgesteld. Voor de EHS wordt beoordeeld of er significante effecten optreden op de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor via de Flora- en faunawet beschermde soorten wordt beoordeeld in hoeverre het realiseren van 1.000ha bovenwaterlandschap kan leiden tot effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten en of de Flora- en faunawet mogelijk een risico vormt voor het realiseren van het onder- en bovenwaterlandschap. De (toets)criteria die hierbij betrokken worden zijn oppervlakteverlies, verontreiniging, verandering van stroomsnelheid, verandering van substraatdynamiek, vertroebeling, verstoring door geluid, licht en beweging door golfslag, verzuring en vermesting door stikstofdepositie en gevolgen vanwege wijziging in de hydrologie. Studiegebied De effecten van de aanleg van 1.000 ha worden op twee schaalniveau beoordeeld. In eerste instantie is het studiegebied voor ecologie gelijk aan het bestemmingsplangebied Marker Wadden, waarbij de directe effecten van de aanleg inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast heeft de realisatie van putten, geulen en het natuureiland weerslag op een aantal abiotische parameters zoals waterkwaliteit, lichtinval, doorzicht en nutriPagina 26 van 30
| 2 april 2014
entenrijkdom. Hierdoor kan ruimte ontstaan voor de ontwikkeling van waterplantenvelden, driehoeksmosselenbanken en de visstand binnen het gehele systeem. Voor deze onderdelen maakt het gehele Markermeer deel uit van het studiegebied. 3.5
Recreatie Binnen circa twee jaar na start van de werkzaamheden dient er voldoende bovenwaterlandschap begaanbaar te zijn om een klein deel te voet te kunnen betreden. Tevens moet de haven gerealiseerd zijn met afmeergelegenheid voor gelijktijdig gebruik door een 25 tal schepen. Op basis van deze uitgangspunten wordt ten behoeve van het projectMER inzichtelijk gemaakt tot welke vaarbewegingen dit leidt, wat het effect hiervan is op de (nautische) veiligheid en of eventuele verstoring door (water)recreanten kan conflicteren met de ruiperiode van de aanwezige (beschermde) vogelsoorten. Studiegebied Het studiegebied voor het thema ‘recreatie’ is gelijk aan het gebied zoals aangegeven in figuur 2.3.
3.6
Nautische veiligheid en scheepvaart In het planMER Marker Wadden (2013) is het effect op de nautische veiligheid en vlotheid van de beroepsvaart beoordeeld. Geconcludeerd werd dat het project Marker Wadden de scheepvaartroute Lelystad – Krabbersgat kruist, maar dat deze (niet formele vaar)route niet veel door beroeps- en recreatievaart wordt gebruikt. Daarnaast zijn er voldoende communicatieve maatregelen (radar, marifoon, markeringen) voorhanden om op een nautisch veilige wijze het gebied te kruisen. Tevens werd geconcludeerd dat het passeren van de Houtribsluis van invloed kan zijn op de vlotheid van de beroepsvaart. In de uitvoeringsvariant ‘zand van elders’, waar de aannemer voor de aanleg van de rand van het eiland van Marker Wadden ál het benodigde zand nog van buiten het Markermeer kon halen, zou gedurende één jaar dagelijks 20 keer de Houtribsluis gepasseerd worden. Dit zou leiden tot een beperkte toename van het totale gebruik van de sluis. De Houtribsluis heeft echter ruim voldoende capaciteit om tijdens het hoogseizoen deze toename te kunnen schutten, zodat de wachttijden laag zouden blijven. In de tussentijd zijn de eisen voor de marktpartijen aangescherpt en mogen zij nog maar maximaal 20% van het materiaal van elders halen. Hierdoor is de mogelijke toename van het gebruik van de Houtribsluis nog beperkter, waardoor een significante vertraging (toenemen van wachttijden) voor de beroepsvaart is uitgesloten. Gezien deze conclusies wordt het thema ‘nautische veiligheid en scheepvaart’ niet in het projectMER Marker Wadden onderzocht.
3.7
Verstoring door geluid Het akoestische effect van de aanleg van de eerste 1.000ha wordt zowel berekend voor de natuur als voor de mens. De berekeningen worden uitgevoerd volgens de Handleiding Meten en Rekenen industrielawaai 1999, zoals opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Voor het bepalen van de geluideffecten in het stiltegebied en Natura 2000-gebied wordt de dosismaat LAeq,24uur berekend, waarbij voor het stiltegebied de 45 dB(A) geluidcontour maatgevend is en voor het Natura2000-gebied de 42dB(A) en 47dB(A) contouren. In de Passende Beoordeling wordt vervolgens nader onderzocht of er mogelijk sprake is van significante verstoring vanwege het geluid. Voor het Pagina 27 van 30
| 2 april 2014
bepalen van de effecten ter plaatse van woningen wordt de Letmaal waarde berekend. Hierbij wordt de akoestisch meest kritische situatie beschouwd, waarin het materieel tegelijkertijd in bedrijf zal zijn op de uiterste locaties van het werkgebied. Als toetscriteria wordt, conform Circulaire Bouwlawaai 2010, de voorkeurswaarde van 60 dB(A)-etmaalwaarde gehanteerd. Studiegebied Het onderzoeksgebied voor de effecten op natuur betreft het Natura2000-gebied ‘Markermeer & IJmeer’, het onderzoeksgebied voor effecten op de mens (geluidgevoelige bestemmingen) betreft de gemeenten Lelystad, Enkhuizen, Stede Broec en Drechterland. 3.8
Verstoring door licht8 Zowel de aanwezigheid van de baggerschepen als de activiteiten die de schepen uitvoeren (aanleg-, gebruiks- en onderhoudsfase) kunnen verstoring door silhouetwerking en licht veroorzaken. Bij verstoring door transportbewegingen of baggeren is niet altijd te onderscheiden of de verstoring wordt veroorzaakt door silhouetwerking of het door het schip geproduceerde geluid en/of licht. De veroorzaakte verstoring is dan ook een combinatie van silhouetwerking, geluid en/of licht, waarbij de meest verreikende of ernstigste factor als maatgevend wordt gehanteerd. Voor het referentie-alternatief en uitvoeringsvarianten wordt het door licht verstoord oppervlak bepaald en afgezet tegen het oppervlak van de beschikbare slaap- en foerageergebieden en de eventuele mogelijkheden om uit te wijken. Op basis van literatuur is het de verwachting dat, wanneer sprake is van reguliere verlichting en toepassing van GPS-aangestuurde baggertechnieken, de verstoringscontour van 0,1 Lux slechts een beperkt oppervlak beslaat, namelijk 60 meter rondom het vaartuig.
Figuur 3.8 Visualisatie reikwijdte scheepsverlichting (MER LNG terminal Eemshaven)
Studiegebied Door Jongbloed et al. (2011) is afgeleid dat voor broedvogels, hoogwatervluchtplaatsen en de meeste vogelsoorten op groot open water een verstoringsafstand van 500 meter voldoende beschermend is tegen verstoring door diverse varende objecten op het water en bij de waterkant. Voor het projectMER en de Passende Beoordeling wordt dan ook gekeken naar het verstoord oppervlak binnen deze contour. 3.9
Luchtkwaliteit Om aannemelijk te maken dat de aanleg van Marker Wadden binnen het wettelijk kader luchtkwaliteit past, wordt de worst case situatie van de totale uitstoot van fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NOx) berekend. Vervolgens wordt de uitstoot van met een verspreidingsmodel omgerekend naar concentraties. Deze concentraties 8
Conform Rijkswaterstaat (2013), Passende Beoordeling Verruiming Vaarweg Eemshaven-Noordzee (03-12-2013)
Pagina 28 van 30
| 2 april 2014
worden opgeteld bij de achtergrondconcentratie. Indien de som van de achtergrondconcentraties met de bijdrage onder de grenswaarden van fijnstof en stikstofoxiden blijft, past de aanleg binnen het wettelijk kader. Studiegebied Er hoeft niet op alle locaties in de buitenlucht getoetst te worden aan de grenswaarden. Alleen die locaties waar burgers, voor over het algemeen langere periode, verblijven dienen beoordeeld te worden. Dit sluit onder andere Marker Wadden zelf als toetsingslocatie uit. In het onderzoek wordt daarom vooral gekeken naar de luchtkwaliteit in de steden en dorpen in de directe omgeving van Marker Wadden. 3.10
Visserij Het Markermeer wordt momenteel gebruikt voor beroepsvisserij. Langs de randen wordt gevist met fuiken. In het open water vindt zogenaamde gemene weide visserij plaats met vistuig vanaf visschepen. Er wordt onderzocht in hoeverre er een verandering optreedt in het visbestand dat beschikbaar is voor fuik- en gemene weide visserij.
Pagina 29 van 30
| 2 april 2014
Bijlage 1 Begrippenlijst Begrip Marker Wadden
Eerste fase Marker Wadden
Zachte rand
Harde rand
Moeras Deklaag
Beschut ondiep water
Plas-dras
Randen
Recreatiestrand Slibgeul Zandwinput Zandplateau
Pagina 30 van 30
Toelichting Een door Natuurmonumenten beoogde archipel van natuureilanden en onderwaterlandschappen, verspreid over een gebied van circa 10.000 hectare, globaal gelegen tussen Lelystad en Enkhuizen. Eerste fase van Marker Wadden in dit MER en in de vergunningaanvragen beschrijft de ontwikkeling van een deelgebied van Marker Wadden met een totale oppervlakte van ca3300 ha (het projectgebied), bestaande uit een eiland (bovenwaterlandschap) met een areaal van circa 1000 ha en een omringend onderwaterlandschap met slibgeulen en zandwinputten. Rand overwegend gemaakt van zand waarmee compartimenten van Marker Wadden beschermd worden tegen weersinvloeden en golfoploop. De 1e fase bestaat minimaal uit 500 meter zachte rand die niet is beschermd met een voorover en/of golfbreker. Rand welke erosiebestendig gemaakt is met erosiebestendige klei en of dijkbekledingen waarmee compartimenten van Marker Wadden beschermd worden tegen weersinvloeden en golfoploop. Verzamelnaam voor het habitat van Marker Wadden bestaande uit de habitats “beschut ondiep water” en “plas-dras” Laag van (fijn) zand, klei en veen van over het algemeen holocene afkomst dat zich bevindt tussen de Zuiderzee afzetting en het Pleistocene (overwegend zandige) pakket. Water binnen de randen van Marker Wadden (maximaal 1/3de deel) met de waterbodem tussen 2 meter min zomerpeil en 20 cm min zomerpeil ligt, waarbij minstens 50 % van het oppervlakte ondieper is dan 1,0 m min zomerpeil. Het deel van het moeras Marker Wadden waarbij het maaiveld zich bevindt tussen plus en min 20 cm t.o.v. zomerpeil, waarbij minstens een deel van het oppervlakte plas-dras zich boven zomerpeil bevindt. Delen van Marker Wadden die zorgen voor bescherming van compartimenten tegen weersinvloeden en golfoploop en voor de opsluiting van grond en baggerspecie in een compartiment zorgen. Strand dat bestemd is voor recreatiedoeleinden en goed bereikbaar is vanaf het zandplateau. Een verlaging van de waterbodem met als doel slib in te laten sedimenteren Een verlaging van de waterbodem met als doel zand te winnen. Plateau van waarop de toekomstige ontvangstvoorzieningen voor bezoekers gerealiseerd worden.