Fonteinlaan 5 2012 JG Haarlem Postbus 649 2003 RP Haarlem
.
T 088 888 66 77 F 088 888 66 70 KvK 34 11 09 43 Bank 38 16 41 864
[email protected] www.projectenltonoord.nl Vestigingen: Zwolle, Drachten, Haarlem, Wageningen
Notitie Intensieve Veehouderij ZuidHolland
Datum:
24 september 2012
Projectplan:
2012.
Uitgebracht aan:
LTO Noord De heer Van Arkel Fonteinlaan 1 2012JG Haarlem
Opgesteld door:
Projecten LTO Noord Postbus 649 2003 RP HAARLEM
Contactpersoon:
Marian de Klerk
[email protected] T 088 888 66 77 M 06 139 257 49
Pagina 2 van 27
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING
P. 3
2. PROVINCIAAL BELEID
P. 4
3.DE INTENSIEVE VEEHOUDERIJ IN ZUID-HOLLAND ANNO 2012
P. 7
4. DOOR DE SECTOR ERVAREN PROBLEMATIEK
P. 20
5. AMBITIE EN AANBEVELINGEN SECTOR
P. 23
Pagina 3 van 27
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding en doel van de notitie De intensieve veehouderij bevindt zich, voor wat betreft de pluimvee- en varkenshouderijen, binnen de provincie Zuid-Holland in een cruciale fase. Als gevolg van een jarenlang gevoerd restrictief provinciaal beleid is het aantal intensieve veehouderijen binnen de provincie sterk teruggelopen. Het aantal intensieve pluimvee- en varkenshouderijen behelst nog slechts enkele tientallen. Deze sterke teruggang blijkt voor de provincie Zuid-Holland echter geen signaal te zijn om een beleidswijziging te overwegen. Voortzetting van het restrictieve beleid ten aanzien van de intensieve bedrijfsvoering lijkt ook voor de toekomst de provinciale beleidsmatige insteek te zijn. De geschetste situatie legitimeert de vraag of er binnen de provincie Zuid-Holland nog plaats zal zijn voor een gezonde en toekomstbestendige intensieve veehouderij. LTO Noord meent van wel. Het feit dat de intensieve veehouderij zich al decennialang staande weet te houden in de complexe ruimtelijke en economische context van Zuid-Holland sterkt ons in die gedachte. Agrarische ondernemers blijken keer op keer met hun specifieke kennis en gedrevenheid, ook onder de soms moeilijke Zuidhollandse omstandigheden, in staat te zijn om concurrerende bedrijven in stand te houden en daarmee aan de maatschappelijke vraag en eisen te kunnen voldoen. In die zin is LTO Noord ervan overtuigd dat een kritische maatschappij de agrarische ondernemer scherp houdt. Bewust en innovatief ondernemerschap gedijt goed bij een kritische beschouwing. Een kritische beschouwing moet echter niet verworden tot een wurggreep, waarbij goed en eerlijk ondernemerschap wordt gesmoord. Zo beschouwd vindt LTO Noord dat de provincie Zuid-Holland met betrekking tot een verantwoorde ontwikkeling van de intensieve veehouderij kansen laat liggen. Het is niet ondenkbaar dat voortzetting van het bestaande restrictieve provinciale beleid het einde voor de intensieve sector in Zuid-Holland kan betekenen. Er is LTO Noord veel aangelegen om dit te voorkomen. De voorliggende notitie dient dit doel. Met deze notitie zijn op basis van informatie van het CBS én de intensieve pluimvee- en varkenshouders zelf de bestaande structuur, de heersende problematiek en het ambitieniveau van de sector inzichtelijk gemaakt. De Notitie Intensieve Veehouderij Zuid-Holland is daarmee met recht een notitie vóór en dóór de sector geworden. 1.2 Leeswijzer Het provinciale beleid van de provincie Zuid-Holland vormt de aanleiding voor het opstellen van voorliggende notitie. In hoofdstuk 2 is dit provinciale beleid verwoord. In hoofdstuk 3 is de stand van zaken van de intensieve pluimvee- en varkenshouderij in Zuid-Holland anno 2012 beschreven.Het betreft hier een cijfermatige analyse van de sector. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de provinciegerelateerde problematiek die de ondernemers ondervonden. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de ambitie van de sector besproken, inclusief de toezeggingen die hierbij door LTO Noord en de ondernemers zelf zijn gedaan.
Pagina 4 van 27
2. PROVINCIAAL BELEID Groenagenda (ontwerp 2012) /Agenda landbouw (2011) Het provinciale beleid ten aanzien van de grondgebonden landbouw in de provincie Zuid-Holland wordt beschreven in de ‘Groenagenda’. In deze agenda is het beleid uit het voorheen geldende beleidsstuk ‘Agenda Landbouw’ geïntegreerd. De Groenagenda is op 24 april 2012 door Gedeputeerde Staten als ontwerp vastgesteld. Naar verwachting zal de definitieve Groenagenda in oktober 2012 door Provinciale Staten worden vastgesteld. De agenda biedt een visie en bijbehorende strategie om te komen tot een duurzame en economisch rendabele landbouw en vormt daarmee het provinciale landbouwbeleidskader tot 2025. In de agenda wordt vermeld dat de grondgebonden landbouw van belang is voor de concurrentieslag van de Zuidvleugel en een belangrijke drager is van de sociaaleconomische ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De provincie acht het, ter behoud van deze sterke positie, van belang dat de sector zich ontwikkelt tot een duurzame en economisch rendabele bedrijfstak met een breed maatschappelijk draagvlak. De provincie ziet per regio verschillende ontwikkelingskansen en stelt dat voor elk gebied een actief en gedifferentieerd provinciaal ruimtelijk ordeningsbeleid nodig is. In de agenda is vermeld dat voor de ontwikkeling naar een duurzaam en economisch rendabele landbouw in Zuid-Holland een aantal trends en ontwikkelingen relevant is. Het gaat daarbij om de stijgende wereldwijde vraag naar voedsel, een toenemende aandacht voor de kwaliteit van voedsel, de klimaatverandering en de toenemende vraag naar duurzame energievoorziening, de afnemende biodiversiteit, het verdwijnen van de gangbare landbouw uit de stadsrandzone, de voortdurende bodemdaling in de veenweiden en om de stijgende behoefte aan behoud en versterking van de regionale identiteit en aan een aantrekkelijk en toegankelijk, vitaal platteland. De provincie onderscheidt in de agenda een drietal type gebieden, namelijk de agrarische topgebieden, de agrarische gebieden met een opgave en de agrarische gebieden onder invloed van de stad. Ter plaatse van de agrarische topgebieden ziet de provincie voor de landbouw de rol weggelegd als producent voor de wereldmarkt. Inzet binnen deze gebieden is om ruimte voor groei en experimenten te bieden. De agrarische gebieden met een opgave betreft volgens de provincie gebieden met een transformatieopgave. Het zijn gebieden die onder de huidige of toekomstige omstandigheden een lagere productiviteit en minder rendement zullen realiseren, hetgeen ondervangen dient te worden door in te zetten op bijvoorbeeld een andere vorm van landbouw of door een overgang naar andere functies te realiseren. Tot slot ziet de provincie bij het gebiedstype ‘agrarische gebieden onder invloed van de stad’ een grote potentie in de aanwezigheid van de regionale markt. De landbouw in deze gebieden dient zich te richten op specialistische producten en diensten die op deze markt afgezet kunnen worden.
Pagina 5 van 27
Afbeelding: Afbakening van de agrarische landschappen zoals weergegeven in de ‘Agenda Landbouw’ van de provincie Zuid-Holland.
Provincie Zuid-Holland: “Intensieve veehouderij niet noodzakelijk in Zuid-Holland” Voor wat betreft de intensieve veehouderij stelt de provincie in de agenda dat nieuwvestiging vanuit het perspectief van voedselvoorziening, doelmatig agrarisch grondgebruik, de productiefunctie en vanuit landelijk perspectief niet noodzakelijk is in Zuid-Holland. Gesteld wordt dat er voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in andere delen van het land zijn en ook biedt nieuwvestiging geen aantoonbare meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid, identiteit en werkgelegenheid. De provincie staat derhalve voor een verbod op nieuwvestiging. Ook herontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf naar intensieve veehouderij wordt beschouwd als nieuwvestiging. Herontwikkeling en verplaatsing van een bedrijf wordt in die zin niet toegestaan. Alleen in zeer bijzondere gevallen bijvoorbeeld bij aanzienlijke landschappelijke of milieuwinst kan ontheffing worden verleend. Ook doorontwikkeling van een bestaande intensieve veehouderij is alleen onder strikte voorwaarden toegestaan, namelijk wanneer er sprake is van economische noodzaak en indien de doorontwikkeling in ruimtelijke en milieuhygiënische zin op verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Tot slot is in de Agenda Landbouw vermeld dat de provincie maximaal een bouwvlak van 2 hectare zal toestaan. Visie op Zuid-Holland Verordening Ruimte (2010) Het in de ‘Groenagenda’ geschetste beleid sluit aan op het bepaalde in de provinciale verordening ‘Visie op ZuidHolland Verordening Ruimte’, zoals deze op 2 juli 2010 door de Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland is vastgesteld. Het bepaalde in de verordening is bindend en dient door gemeenten juridisch-planologisch doorvertaald te worden in de bestemmingsplannen. Naast de reeds beschreven uitsluiting van nieuwe intensieve veehouderij en het voorgeschreven bouwperceel van maximaal 2 hectare, wordt in de verordening gesteld dat nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk is wanneer
Pagina 6 van 27
dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Ook wordt in de verordening vermeld dat bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven in beperkte mate mogen uitbreiden in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels. Wanneer een bestaande intensieve veehouderij een neventak bij agrarische bedrijven vormt mag deze tak eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud worden uitgebreid, of meer indien dat nodig is om aan wettelijke eisen te kunnen voldoen. De provincie biedt gemeenten in de bestemmingsplannen (voor gronden buiten de bebouwingscontour) onder voorwaarden de mogelijkheid om nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven toe te staan. In de verordening wordt hierbij gerefereerd aan zorgfuncties, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen. De voorwaarden die hierbij gesteld worden hebben betrekking op het beperkt toestaan van extra bebouwing/verharding, op het behouden van de agrarische functie als hoofdfunctie van het bedrijf, op het niet belemmeren van de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven en op het niet onevenredig belasten van de verkeersafwikkeling.
Pagina 7 van 27
3. DE INTENSIEVE VEEHOUDERIJ IN ZUID HOLLAND ANNO 2012 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van de intensieve sector, voor wat betreft de intensieve pluimvee- en varkenshouderijen, geschetst. Dit gebeurt grotendeels op basis van een cijfermatige analyse. Enerzijds zijn de exacte aantallen intensieve pluimvee- en varkenshouderijen en de aantallen dieren binnen deze bedrijven in Nederland en Zuid-Holland, inclusief het verloop hiervan gedurende de afgelopen jaren, in kaart gebracht. Als bron voor deze informatie dienen de gegevens van het CBS. Het CBS haalt de gegevens uit de landbouwtelling. De landbouwtelling maakt deel uit van de gecombineerde opgave, die door het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie gebruikt wordt voor onder meer de uitvoering van het landbouwbeleid. De peildatum voor het aantal dieren is 1 april. De cijfers van 2011 kunnen als voorlopig worden gesteld. Anderzijds is onder intensieve pluimvee- en varkenshouders in Zuid-Holland een enquête uitgezet waarmee informatie op sociaal-economisch en ruimtelijk vlak is vergaard. De uitkomsten van deze enquête zijn verwerkt in paragraaf 2.7. De informatie op basis van de enquête is vanwege statistische redenen niet representatief voor de gehele intensieve sector binnen de provincie Zuid-Holland. Wel geven deze cijfers een goed inzicht in de praktijk van een zestal intensieve boerenbedrijven. Voor alle gegevens geldt dat zij betrekking hebben op bedrijfsmatig gehouden dieren. Om vervuiling van de gegevens met hobbymatige activiteiten te voorkomen zijn zowel voor hokdieren, waaronder varkens, als voor pluimvee, aantallen van minder dan 25 stuks niet in de telling meegenomen. Het CBS maakt met de op de landbouwtelling gebaseerde gegevens geen onderscheid in hoofdtak en neventak. Dit heeft tot gevolg dat voor de voorliggende notitie geen uitspraken hieromtrent worden gedaan.
Pagina 8 van 27
3.2 Ontwikkeling aantal bedrijven Varkensbedrijven Voor wat betreft de varkensbedrijven wordt een onderverdeling gemaakt in het soort varkensbedrijf. Zo is onderscheid gemaakt in aantallen bedrijven met fokvarkens en in aantallen bedrijven met vleesvarkens. De ontwikkeling van de bedrijfsaantallen binnen Zuid-Holland is in absolute waarden weergegeven in tabel 1. De relatieve verandering van het aantal bedrijven is weergegeven in de figuren 1 en 2. In deze figuren worden de ontwikkelingen binnen Zuid-Holland vergeleken met het landelijke beeld. Soort varkensbedrijf Fokvarkens Vleesvarkens
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 156 135 115 107 90 88 84 73 73 68 68 384 336 317 266 252 232 234 214 186 174 157
percentage
Tabel 1. Soort Varkensbedrijf in Zuid-Holland in aantallen per jaar Bron: CBS
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 1. Ontwikkeling aantal bedrijven met fokvarkens in Nederland en Zuid-Holland Bron: CBS Uit figuur 1 en tabel 1 blijkt dat het aantal bedrijven met fokvarkens binnen Nederland de laatste jaren met meer dan de helft is gedaald. In Zuid-Holland is deze daling groter. In 2001 zijn er in Zuid-Holland nog 156 bedrijven met fokvarkens. In 2011 is van dit aantal nog 43,5% over, het aantal bedrijven is dan gedaald naar 68 bedrijven.
percentage
Pagina 9 van 27
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 2. Ontwikkeling aantal bedrijven met vleesvarkens in Nederland en Zuid-Holland (Bron CBS) Uit figuur 2 en tabel 1 is af te lezen dat het aantal bedrijven met vleesvarkens zowel in Nederland als in Zuid-Holland dalende is. Daarbij is de relatieve daling van het aantal bedrijven in Zuid-Holland (over de periode 2001-2011: -59%) groter dan de daling op nationaal schaalniveau (over de periode 2001-2011: -52%). Deze daling doet zich, op een consolidatie tijdens de jaren 2006 en 2007 na, gedurende alle belichte jaren voor. Kippenbedrijven In tabel 2 is per jaar het aantal kippenbedrijven binnen Zuid-Holland in absolute waarden weergegeven. Ook hier is een onderverdeling gemaakt in bedrijfssoorten, te weten, bedrijven met leghennen, bedrijven met ouderdieren van leghennen, bedrijven met vleeskuikens en bedrijven met ouderdieren van vleeskuikens. In figuur 3 wordt de ontwikkeling van het aantal kippenbedrijven binnen Zuid-Holland, in relatieve zin, vergeleken met de landelijke ontwikkeling. Soort kippenbedrijf Leghennen* Ouderdieren van leghennen** Vleeskuikens*** Ouderdieren van vleeskuikens**** Aantal Kippenbedrijven in Zuid-Holland TOTAAL
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 74 66 53 51 49 51 43 35 40 40 40 x x x x 5 3 2 2 3 5 1 32 1
38 1
23 N
25 N
25 N
16 N
24 N
20 1
18 N
16 N
15 N
105
103
76
74
76
64
66
56
59
58
54
*: Leghennen: Tot en met 2004 inclusief ouderdieren van leghennen.
Pagina 10 van 27
**: Ouderdieren van leghennen: Hennen bestemd voor de productie van broedeieren voor leghennen. ***: Vleeskuikens: Kuikens van slachtrassen die op een leeftijd van circa 6 weken worden geslacht. ****: Ouderdieren van vleeskuikens: Hennen bestemd voor de productie van broedeieren voor vleeskuikens. X: Geen gegevens bekend. N: Nihil. Tabel 2 Soort kippenbedrijf in Zuid-Holland in aantallen per jaar. Bron: CBS
percentage
De leghennenbedrijven en de bedrijven met vleeskuikens zijn het meest vertegenwoordigd in Zuid-Holland. De bedrijven met ouderdieren van leghennen/vleeskuikens komen bijna niet voor in Zuid-Holland. Het aantal leghennenbedrijven in Zuid-Holland is de afgelopen tien jaar afgenomen tot 40 bedrijven. Het aantal bedrijven met vleeskuikens in Zuid-Holland is de afgelopen 10 jaar ruim gehalveerd van 32 bedrijven in 2001 tot 15 bedrijven in 2011. Zonder de bedrijven naar soort te specificeren kan worden gesteld dat het aantal kippenbedrijven bijna met de helft is afgenomen in de periode van 2001 tot en met 2011. In 2011 bevonden zich nog 54 kippenbedrijven in de provincie Zuid-Holland.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 3. Ontwikkeling aantal bedrijven met kippen in Nederland en Zuid-Holland Bron: CBS Figuur 3 laat voor wat betreft het aantal kippenbedrijven in zowel Zuid-Holland als in Nederland een dalende trend zien. Opvallend is dat met name de daling van 2002 op 2003 relatief groot is geweest. Vanaf 2003 is de daling geleidelijker en wordt deze soms onderbroken door een jaar van geringe groei. Eveneens opvallend is dat de relatieve daling in Zuid-Holland sterker is dan de daling op nationaal schaalniveau. Waar de landelijke cijfers in de periode 2001 tot en met 2011 een daling van het aantal kippenbedrijven met circa 36% laten zien, daalt het aantal kippenbedrijven in Zuid-Holland in dezelfde periode met bijna 49%.
Pagina 11 van 27
3.3 Geografische spreiding bedrijven Onderstaande afbeelding geeft de spreiding van het aantal varkenshouderijen en kippenbedrijven over de provincie Zuid-Holland weer. Hierbij zijn, per deelgebied, de cijfers van 2001 afgezet tegen de cijfers van 2011. Voor wat betreft de geografische indeling wordt aangesloten op de door het CBS aangehouden gebiedsindeling.
Kaart 1 Verloop varkenshouderijen en kippenbedrijven in Zuid-Holland Uit bovenstaande kaart is af te lezen dat de meeste varkenshouderijen en kippenbedrijven zich in de Krimpenerwaard en Oostelijk Rijnland bevinden. Het kaartje laat zien dat de sterk dalende trend van het aantal bedrijven zich over de hele provincie voordoet. De sterkste relatieve daling van het aantal varkenshouderijbedrijven en het aantal kippenbedrijven in de afgelopen tien jaar heeft op Goeree Overflakkee plaatsgevonden. De regio Rotterdam en omgeving vertoont ten opzichte van de andere gebiedsdelen een afwijkend beeld: hier heeft, in relatieve zin, een grote stijging van het aantal varkens- als kippenbedrijven plaatsgevonden. In absolute waarden bevat deze regio qua varkensbedrijven, ten opzichte van andere regio’s, echter een beperkt aantal bedrijven.
Pagina 12 van 27
3.4 Ontwikkeling aantal dieren Varkens
percentage
De figuren in deze subparagraaf geven een beeld van de ontwikkeling van het aantal varkens in Zuid-Holland en Nederland gedurende de periode 2001 tot en met 2011. Er is hierbij onderscheid gemaakt naar fokvarkens (figuur 4) en vleesvarkens (figuur 5).
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 4. Ontwikkeling aantal fokvarkens in Nederland en Zuid-Holland Bron: CBS Het aantal fokvarkens in Nederland daalde in de periode 2001 – 2011 van 1,4 miljoen naar 1,2 miljoen; een afname van ruim 13%. Deze afname op nationaal schaalniveau heeft zich voornamelijk voorgedaan in de jaren 2001 en 2002. In de periode na deze jaren is ruwweg sprake van een consolidatie van het aantal Nederlandse fokvarkens. Het aantal fokvarkens in Zuid-Holland daalde in de periode 2001-2011 van 21.095 naar 11.656, hetgeen met een daling van 45% bijna een halvering van de veestapel betekent. De sterk negatieve ontwikkeling van het aantal fokvarkens wijkt hier duidelijk af van het nationale ontwikkelingsbeeld.
percentage
Pagina 13 van 27
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 5. Ontwikkeling aantal vleesvarkens in Nederland en Zuid-Holland Bron: CBS Het aantal vleesvarkens in Nederland daalde in de periode 2001 – 2011 van 6,2 miljoen naar 5,9 miljoen; een afname van 5%. Het aantal vleesvarkens in Zuid-Holland daalde in de periode 2001-2011 van 122.725 naar 65.775; een afname van ruim 46%. Het ontwikkelingsbeeld op nationaal niveau laat zien dat een daling in de jaren 2001 tot en met 2003 deels teniet wordt gedaan door een lichte groei van het aantal vleesvarkens in de jaren daarna. Het ontwikkelingsbeeld van het aantal vleesvarkens in Zuid-Holland is sterk afwijkend: in de provincie is tendens over de periode van 2001 tot en met 2011, met uitzondering van de jaren 2007 en 2008, sterk dalend.
Pagina 14 van 27
Kippen
percentage
Figuur 6 toont de ontwikkeling van het aantal kippen in Nederland en in de provincie Zuid-Holland voor de periode 2001 tot en met 2011. In tabel 3 is het aantal kippen per soort en per jaar in absolute waarden weergegeven.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Nederland Zuid-Holland
jaar
Figuur 6. Ontwikkeling aantal kippen in Nederland en Zuid-Holland Bron: CBS Het aantal kippen in Nederland daalde licht in de periode 2001 – 2011 van 100 miljoen naar 97 miljoen; een afname van ruim 3%. Het ontwikkelingsbeeld van het aantal kippen binnen Nederland gedurende de afgelopen tien jaar is wisselend. Opvallend is dat er van 2002 op 2003 een sterke daling heeft plaatsgevonden, waarna gestaag herstel van de kippenstand plaatsvond met een piek in 2010. Het aantal kippen in Zuid-Holland daalde in de periode 20012011 van 1,4 miljoen naar 831.314. Met deze afname van 41% wijkt het provinciale beeld sterk af van de nationale ontwikkeling. Hoewel zich in sommige jaren een consolidatie of stijging (met name in 2007 en 2011) van het aantal dieren voordoet, is de tendens voor wat betreft het aantal dieren duidelijk dalend.
Pagina 15 van 27
Aantal kippen in soorten Leghennen Ouderdieren van leghennen Vleeskuikens Ouderdieren van vleeskuikens Kippen, totaal
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
357.180 x
359.730 x
349.270 x
308.360 x
384.260 2050
365.370 60
376.659 126
103.516 130
153.447 145
184.304 244
195.470 30
1.046.843 5.500
1.247.566 5.350
885.952 N
930.563 N
807.244 N
587.271 N
889.326 N
779.240 29.500
543.444 N
503.985 N
635.814 N
1.409.523
1.612.646
1.235.222
1.238.923
1.193.554
952.701
1.266.111
912.386
697.036
688.533
831.314
X: Geen gegevens bekend. N: Nihil. Tabel 3. Aantal kippen in Zuid-Holland per soort per jaar Bron: CBS Zoals al eerder aangegeven bij tabel 2 zijn er in Zuid-Holland bijna geen bedrijven die ouderdieren houden. Uit tabel 3 is af te lezen dat er in totaal 30 ouderdieren (in 2011) worden gehouden in Zuid-Holland. In vergelijking tot heel Nederland is dit in relatieve zin zeer kleine aandeel een groot contrast. Met betrekking tot het aantal leghennen is opvallend dat hun aantal in 2008 ten opzichte van het jaar 2007 sterk afneemt. Zo zijn er in 2007 377.000 leghennen en in 2008 nog 104.000. In 2011 is hun aantal weer gegroeid tot ruim 195.000. Het aantal vleeskuikens geeft door de jaren heen een sterk wisselend beeld, waarbij het aantal varieert van ruim 1,2 miljoen vleeskuikens in 2002 tot bijna 504.000 vleeskuikens in 2010. In 2011 zijn er in Zuid-Holland ruim 635.000 vleeskuikens, hetgeen vergeleken met 2001 een daling van bijna 40% inhoudt. 3.5 Bedrijfsontwikkeling In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de bedrijfsgrootte van zowel varkens- als kippenbedrijven toegelicht. De bedrijven zijn voor het vergelijk ingedeeld in klassen. Elke klasse staat voor een bepaalde bedrijfsgrootte, welke wordt gerepresenteerd door een bandbreedte aan aantal dieren (varkens, dan wel kippen). Met de tabellen wordt enerzijds inzichtelijk gemaakt hoeveel dieren en anderzijds hoeveel bedrijven zich binnen de te onderscheiden klassen bevinden. Om de ontwikkeling zichtbaar te maken wordt het jaar 2001 afgezet tegen 2011. Varkens Uit tabel 4 is af te lezen dat het aantal bedrijven en het aantal dieren binnen de klassen ‘1 tot 200 stuks varkens’, ‘200 tot 500 stuks varkens’ en ‘1.000 tot 2.000 stuks varkens’ de laatste tien jaar sterk is afgenomen. Het aantal dieren binnen de klassen ‘2.000 tot 5.000 stuks varkens’ (+1,8%) en met name ‘5.000 stuks varkens of meer’ (+37%) is juist toegenomen. Ook het aantal bedrijven met 5000 varkens of meer is gegroeid van 3 stuks in 2001 naar 5 bedrijven in 2011. Geconcludeerd kan worden dat de gemiddelde varkenshouderij in 2011 flink groter is dan de gemiddelde varkenshouderij in 2001.
Pagina 16 van 27
Bedrijfsgrootte onderverdeeld Aantal varkens per Aantal bedrijven per naar aantal varkens klasse klasse (klassenindeling) Jaar 2001 Jaar 2011 Jaar 2001 Jaar 2011 1 tot 200 stuks 22.257 6.528 243 103 200 tot 500 stuks 28.466 12.803 91 41 500 tot 1.000 stuks 31.919 12.482 43 17 1.000 tot 2.000 stuks 60.400 15.750 42 10 2.000 tot 5.000 stuks 52.865 53.825 18 18 5.000 stuks of meer 19.860 27.239 3 5 Tabel 4. Ontwikkeling totaal aantal varkens per klassengrootte in Zuid-Holland Bron: CBS Kippen Uit tabel 5 blijkt dat het aantal bedrijven in bijna alle klassen sterk is afgenomen. Alleen in de klasse van bedrijven met meer dan 100.000 kippen heeft een verdubbeling naar twee bedrijven plaatsgevonden. Eenzelfde tendens laat de verdeling van het aantal kippen over de verschillende bedrijfsgrootten zien. Het aantal kippen in bedrijven tot 100.000 kippen laat een sterke daling zien. Het aantal kippen in bedrijven met een grootte vanaf 100.000 kippen is in 2011 juist met een factor 2,4 toegenomen in vergelijking met het jaar 2001. Bedrijfsgrootte onderverdeeld Aantal kippen per Aantal bedrijven per naar aantal kippen klasse klasse (klassenindeling) Jaar 2001 Jaar 2011 Jaar 2001 Jaar 2011 25 tot 5.000 stuks 20.989 2.920 60 35 5.000 tot 10.000 stuks 50.800 8.000 7 1 10.000 tot 25.000 stuks 195.350 99.000 13 6 25.000 tot 50.000 stuks 572.641 268.388 17 7 50.000 tot 100.000 stuks 469.743 213.006 7 3 100.000 stuks of meer 100.000 240.000 1 2 Tabel 5. Ontwikkeling totaal aantal kippen per klassengrootte in Zuid-Holland Bron: CBS
Pagina 17 van 27
3.6 Ontwikkeling per Standaard Opbrengst (SO) De Standaard Opbrengst (SO) is een gestandaardiseerde maat voor de economische omvang van agrarische bedrijven, gebaseerd op de opbrengst die gemiddeld op jaarbasis per gewas of diercategorie wordt behaald. Per diercategorie worden SO-normen vastgesteld, deze zijn gebaseerd op gemiddelde waarden over een periode van vijf jaar. De SO van een bedrijf is de som van de totale SO van alle gewassen en dieren. Hokdierbedrijven (groep) Economische omvang (SO) Economische omvang (SO) Perioden 2001 2011 SO-klassen (x 1000 euro) (x 1.000 euro) 3.000 tot 25.000 euro SO 57 89 25.000 tot 100.000 euro SO 2.216 1.013 100.000 tot 250.000 euro SO 6.367 2.007 250.000 tot 500.000 euro SO 13.003 7.167 500.000 tot 1.000.000 euro SO 10.228 10.896 1.000.000 tot 1.500.000 euro SO 4.693 10.594 1.500.000 tot 3.000.000 euro SO 1.598 >= 3.000.000 euro SO Tabel 6. Ontwikkeling per Standaard Opbrengst hokdierbedrijven in Zuid-Holland Bron: CBS Tabel 6 laat een wisselend beeld zien. Het kapitaal binnen de klasse met een relatief geringe economische omvang (de klasse tot 25.000 euro SO) is ten opzichte van 2001 toegenomen. Het middenkader, de klassen met een economische omvang van 25.000 tot 500.000 euro SO, is in 2011 juist kleiner dan in 2001. Een enorme stijging is waar te nemen in de SO-klassen 1.000.000 tot 1.500.000 SO. Opvallend is dat de SO-klassen vanaf 1,5 miljoen euro SO in 2011 niet meer voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat het economische zwaartepunt van de sector verschuift naar bedrijven met een omvang van 500.000 tot 1.500.000 SO. Tabel 6 maakt de SO-ontwikkeling van de sector inzichtelijk. Vaak worden aan de SO-cijfers conclusies met betrekking tot de bedrijfsvolwaardigheid verbonden. Het gebruik van de SO-cijfers als volwaardigheidsindicatie voor bedrijven is echter arbitrair en niet wenselijk. Veel aspecten, zoals de financiering van een bedrijf of inkomsten uit nevenactiviteiten, worden niet betrokken bij de totstandkoming van bovenstaande SO-cijfers, terwijl zij wel van invloed zijn op de volwaardigheid van een bedrijf. Om deze reden worden in deze deskstudie geen uitspraken gedaan over de relatie tussen tabel 6 en de volwaardigheid van een bedrijf. 3.7 Sociaal-economisch en ruimtelijk kader In de onder pluimvee- en varkenshouders verspreide enquête is de ondernemers gevraagd naar diverse sociaaleconomische en ruimtelijke aspecten. Uit de enquête blijkt dat een overgrote meerderheid van de intensieve pluimvee- en varkenshouderijen over een neventak beschikt. Vaak betreft het hier andere takken van landbouw, zoals akkerbouw of een melkveehouderij. Verbredingsactiviteiten zoals huisverkoop, zorgtaken, toeristische activiteiten en natuurbeheer, worden minder vaak toegepast. Ook wordt er bij ruim een derde van de geënquêteerden inkomen verworven uit buiten het agrarisch bedrijf gelegen beroepsactiviteiten. In overeenstemming
Pagina 18 van 27
met deze spreiding van (bedrijfs)activiteiten blijkt bij de helft van de respondenten het hoofdinkomen van het gezin uit niet-hoofdtakken van het bedrijf te komen. Wat betreft activiteiten op het gebied van dierenwelzijn geven alle ondervraagden aan te voldoen aan de normen die aan de intensieve bedrijfsvoering worden gesteld. Een minderheid van de ondernemers past bovenop de geldende normen aanvullende maatregelen toe ter bevordering van het dierenwelzijn. De extra inspanning voor het dierenwelzijn conformeert zich vaak aan de eisen die vanuit het Beter Leven Kenmerk van de Dierenbescherming worden gesteld. De enquête geeft ook inzicht in de maatschappelijke betrokkenheid van de ondernemers. Twee derde van de ondervraagden blijkt bedrijfsmatig weleens deel te nemen aan maatschappelijke , sociale en educatieve activiteiten. Zo blijken veel ondernemers onder andere schoolklassen te ontvangen en het bedrijf open te stellen op opendagen. Met betrekking tot de relatie van het agrarische bedrijf met de ruimtelijke omgeving van uit de enquête af te leiden dat een overgrote meerderheid van de ondernemers vindt dat zijn of haar bedrijf past in het Zuidhollandse landschap. Hierbij wordt het kleinschalige landschap (twee derde van de respondenten heeft een burgerwoning op 50 of minder meters van het bedrijf) niet direct als probleem ervaren voor de ontwikkeling van het bedrijf. Dit wordt mede ondersteund door het feit dat een minderheid van de ondervraagden in het verleden te maken heeft gehad met klachten van omwonenden.
Pagina 19 van 27
3.8 Conclusie Bovenstaande paragrafen wijzen uit dat het ontwikkelingsbeeld van de intensieve pluimvee- en varkenshouderij in Zuid-Holland afwijkt van het nationale ontwikkelingsbeeld. Hoewel zich zowel op provinciaal als op nationaal schaalniveau een daling van het aantal bedrijven binnen de sector voordoet, is deze daling in Zuid-Holland relatief beschouwd groter. Opvallender is evenwel de ontwikkeling van het aantal dieren over de periode van 2001-2011. Geconstateerd kan worden dat het aantal dieren op nationaal niveau zich binnen een relatief stabiele bandbreedte beweegt, waarbij jaren met een dalend dierenaantal worden afgewisseld met jaren van groei. Binnen Zuid-Holland heeft zich daarentegen een forse daling van het aantal dieren voorgedaan. Op basis van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de schaalvergroting die zich binnen de sector op landelijk niveau heeft voorgedaan minder heeft plaatsgevonden binnen de provincie Zuid-Holland. Dit wordt onderbouwd door het gegeven dat zich naast een daling van het aantal bedrijven in Zuid-Holland gedurende de geanalyseerde periode ook een forse daling van het aantal dieren heeft voorgedaan. Tabellen 4 en 5 tonen aan dat er alleen in de klassen met de grootste bedrijven een enkel bedrijf is bijgekomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier qua aantallen bedrijven zeer kleine klassen betreft. Hoewel de uitkomsten van de enquête om statistische redenen niet geëxtrapoleerd kunnen worden naar de gehele sector, doen de bedrijfssituaties van de geënquêteerde intensieve pluimvee- en varkenshouderijen in combinatie met de CBS-cijfers bepaalde banden vermoeden. Zo blijkt dat bij een groot deel van de geënquêteerde ondernemers een aanzienlijk deel van het inkomen verworven te worden uit nevenactiviteiten buiten en/of binnen het bedrijf. Niet ondenkbaar is dat de mate van deze externe inkomenswerving samenhangt met de schaalgrootte van de huidige bedrijven. Gelegitimeerd is dan ook de vraag of de huidige intensieve bedrijven nog een voldoende stabiele financiële basis kunnen bieden voor het gezin. Ook het feit dat het overgrote deel van de ondernemers geen extra maatregelen, dan wel investeringen doet ten behoeve van het dierenwelzijn roept de vraag op of dit een morele kwestie is of dat er mogelijk te weinig financiële ruimte is voor dergelijke complementaire acties. Buiten deze vermoedens om ontstaat met de uitkomst van de enquête het beeld van een intensieve pluimvee- en varkenssector waarbinnen geknokt moet worden voor voldoende rendabiliteit en voor het voortbestaan. Zo bezien liggen de uitkomsten van de enquête in lijn met de ontwikkelingspatronen die op basis van de CBS-cijfers zichtbaar worden.
Pagina 20 van 27
4. DOOR DE SECTOR ERVAREN PROBLEMATIEK 4.1 Inleiding In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie van de sector geschetst. Hieruit blijkt dat het functioneren van de intensieve sector binnen de provincie Zuid-Holland onder druk staat. Om haar lobby kracht bij te kunnen zetten en om een goed onderbouwd verhaal te kunnen vertellen is het voor LTO Noord van belang om deze druk te duiden. De praktijkervaring van de ondernemers zelf staat hierbij voorop. Met welke problemen ziet de moderne intensieve pluimvee- en/of varkenshouder zich geconfronteerd? Zijn er klachten vanuit de omgeving op de bedrijfsvoering? Ervaart men voldoende medewerking vanuit de (provinciale) overheid? Of voelt men zich juist tegengewerkt? En belangrijk, waar bestaat deze mede- of tegenwerking uit? Om het antwoord op deze en soortgelijke vragen te verkrijgen is, naast het verspreiden van de in het vorige hoofdstuk aangestipte enquête, een voor intensieve pluimvee- en varkenshouders georganiseerde bijeenkomst belegd. Tijdens deze bijeenkomst is de aanwezige ondernemers gevraagd om, met name aan de provincie gerelateerde, problematiek te benoemen. Op hoofdlijnen kan worden gesteld dat de ondernemers ervaren dat het provinciale beleid geen aansluiting vindt bij de dagelijkse praktijk van het moderne boerenbedrijf en de daarbij behorende afzetmarkt. De provincie vaart een idealistische koers door in te zetten op een volledig duurzame bedrijfsvoering, terwijl daar volgens de sector op meerdere fronten, zowel in economisch als sociaal opzicht, (nog) niet voldoende draagvlak voor is. Ook geven de pluimvee- en varkenshouders aan dikwijls problemen te ondervinden als gevolg van een tekortschietende uitvoerende capaciteit van de provinciale overheid. Lange vergunningstrajecten, een beperkte (beleidsmatige, maar ook uitvoerende) afstemming tussen overheden en te weinig handhaving op overtreders worden hierbij als voorbeelden genoemd. Naar de mening van de agrarische ondernemers speelt kennisgebrek van het boerenbedrijf bij de provincie in dezen een belangrijke rol. Tot slot nemen de participanten ook zelf een zekere verantwoordelijkheid voor de ervaren provinciegerelateerde problematiek. Zo is men is zich bewust van het feit dat incidenten van slecht ondernemerschap de relatie met de provincie niet bevorderen en de gewenste participatie- en inspraakmogelijkheden van de relatief kleine sector niet ten goede komen. Daarnaast geeft een deel van de sector aan dat ook binnen het huidige provinciale beleidskader kansen liggen, die niet door iedere ondernemer even goed benut worden. Onderstaand worden de genoemde provinciegerelateerde problemen apart behandeld. 4.2 De provincie zet in op verduurzaming, maar biedt geen geschikt kader De provincie geeft in haar beleidsdocumenten aan te streven naar een landbouwsector die minder afhankelijk is van subsidies en duurzaam en economische rendabel functioneert. Tegelijkertijd biedt de provincie geen toereikend kader om deze doelstellingen te verwezenlijken: A) Geen ruimte tijdens transitiefase Het restrictieve beleid van de provincie ten aanzien van de intensieve veehouderij verhindert de omschakeling naar een meer extensieve bedrijfsvoering. Zo vergt de omschakeling van een intensieve naar een duurzamere bedrijfsvoering een bepaalde overgangsfase. Gedurende deze fase zullen beide systemen (deels) naast elkaar
Pagina 21 van 27
bestaan, hetgeen een tijdelijke grotere ruimtevraag met zich meebrengt. Op basis van het provinciale beleid kan deze transitiefase niet worden doorlopen, doordat geen uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. B) Geen middelen beschikbaar voor meer extensieve/duurzame bedrijfsvoering Een extensieve bedrijfsvoering vraagt per definitie om meer grond en andere maten voor opstallen. Doordat de ruimtedruk binnen de provincie Zuid-Holland in algemene zin hoog is, zijn de grondprijzen navenant hoog. Het verwerven van gronden voor het voeren van een extensief bedrijf is daarmee moeilijk, maar vooral duur. De provincie gaat voorbij aan het feit dat gronden vaak zo duur zijn dat een rendabele extensieve bedrijfsvoering onder de huidige omstandigheden niet mogelijk is. Ook andere noodzakelijke investeringen voor een omschakeling naar een duurzamere bedrijfsvoering zijn vaak te hoog en niet rendabel. Er worden vanuit de provincie geen middelen beschikbaar gesteld om de omschakeling naar een extensievere en duurzamere bedrijfsvoering te ondersteunen. 4.3 Onvoldoende kennis van en informatie over boerenbedrijf aanwezig bij provincie Agrarische ondernemers zijn van mening dat het provinciale beleid gestoeld is op verkeerde uitgangspunten en daarmee slecht aansluit op de praktijk van alledag. De indruk bestaat dat er bij de provincie te weinig kennis aanwezig is van het boerenbedrijf, waardoor beleid wordt gevoerd dat het agrarisch ondernemen onbedoeld onmogelijk maakt. 4.4 Langdurige en dure vergunningstrajecten Ondernemers ondervinden nadeel van lange en daardoor ook dure vergunningstrajecten. Gebrek aan kennis bij overheden weerhoudt bestuurders ervan om een doelgerichte en efficiënte besluitvorming te bewerkstelligen. Kenmerkend hiervoor is dat onredelijke eisen aan de vergunningverlening worden gekoppeld teneinde elk potentieel risico te ondervangen. Zo wordt ondernemers meer dan nodig gevraagd om aanvullende onderzoeken te laten uitvoeren, welke door de ondernemer bekostigd moeten worden. Naast de gevraagde financiële inzet van ondernemers leiden dergelijke onnodige onderzoeken ook tot vertraging in het besluitvormingsproces. Kennisgebrek en daarmee onzekerheid bij bestuurders leidt derhalve vaak tot een uitgestelde besluitvorming. De lange vergunningstrajecten en de daarmee gepaard gaande kosten weerhouden veel ondernemers van het ontplooien van initiatieven. 4.5 Onvoldoende doorwerking provinciaal beleid naar gemeentelijke bestemmingsplannen De provincie stelt in haar beleid dat agrarische schaalvergroting mogelijk wordt gemaakt door ruimte te bieden aan bouwpercelen van maximaal 2 hectare. Een dergelijk bouwperceel biedt de sector, over het algemeen genomen, inderdaad voldoende ruimte om een gezonde bedrijfsvoering te kunnen ontwikkelen. In de praktijk worden in bestemmingsplannen echter dusdanige nadere beperkingen opgenomen, bijvoorbeeld door toepassing van maximum bebouwingspercentages, dat er effectief veel minder dan 2 hectare aan bouwperceel benut kan worden. Ook restricties met betrekking tot goot- en bouwhoogten beperken het bouwpotentieel sterk en belemmeren daarmee de invoering van een extensievere bedrijfsvorm.
Pagina 22 van 27
4.6 Calimero-effect De sector van de intensieve veehouderij is klein binnen de provincie Zuid-Holland. Het directe gevolg van deze beperkte omvang is dat de sector onzichtbaar is en dat er weinig aandacht voor de bestaande problemen is. De waarde van het boerenbedrijf voor het landschap is onvoldoende duidelijk. De sector zelf voelt zich ook niet erkend als volwaardige bedrijfstak binnen de provincie Zuid-Holland. Het beeld bestaat van de landbouw als ondergeschoven kindje ten opzichte van de oprukkende stedelijke omgeving. 4.7 Beleidsmatig streven naar extensief, maar consument betaalt er nog niet voor De provincie zet in op een duurzame ontwikkeling van de sector, waarbij geen ruimte meer wordt geboden aan intensieve bedrijven. Een duurzame en extensievere bedrijfsvoering heeft echter een verhoging van de kostprijs en daarmee een duurder product tot gevolg. Het overgrote deel van de consumenten geeft daarentegen bij de aanschaf van een product prioriteit aan de prijs. De omslag bij de consument om meer te betalen voor duurzamer voedsel is een geleidelijk proces en vraagt tijd. De omschakeling naar een duurzame en extensievere sector dient gelijke tred met deze ontwikkeling te houden. Er is geen moralistisch en economisch draagvlak voor een voortijdige volledige omschakeling naar een duurzame en extensievere sector. De sector ziet deze omschakeling als een gedeelde verantwoordelijkheid: zowel de overheid, de producent, de detailhandel als de consument moeten bijdragen. Op dit moment legt de provincie de bal te veel bij de agrarische ondernemer. 4.8 Ondernemers doen te weinig onderzoek naar kansen Ondernemers zijn zich te weinig bewust van de kansen die zich binnen het bestaande kader voordoen. Vaak valt er binnen de bestaande bedrijfsvoering op de huidige locatie nog meerwaarde te creëren. Doordat aanwezige kennis over ondernemerschap binnen de agrarische sector niet of moeilijk gedeeld wordt, worden niet alle kansen benut. Als gevolg van een gebrek aan onderzoek naar kansen zijn ondernemers vaak ook niet bekend met de zwakten van hun integrale bedrijfsvoering. Deze onwetendheid van de eigen bedrijfsmatige positie brengt impliciet risico’s met zich mee. 4.9 Te weinig handhaving op regelgeving en slecht ondernemerschap Er vindt te weinig handhaving plaats door de provincie en andere overheden met betrekking tot illegale activiteiten, zoals milieudelicten en illegale bouwactiviteiten. De sector wordt in algemene zin geschaad door ondernemers die de regels en normen niet respecteren. De negatieve gevolgen die dit met zich meebrengt straalt direct af op het imago van de gehele sector. Hierdoor neemt het draagvlak voor (de wensen van) de sector af onder de bevolking en daarmee binnen de politiek.
Pagina 23 van 27
5. AMBITIE EN AANBEVELINGEN SECTOR Naast een inventarisatie van de bestaande situatie en de door de sector ervaren problematiek is het voor LTO Noord eveneens van belang om inzicht te krijgen in het ambitieniveau en daarmee het gewenste toekomstbeeld van de sector. Ook deze informatie is door middel van de eerder genoemde enquête en bijeenkomst verzameld. Uit de, via de onder de ondernemers verspreide enquête, ontvangen informatie blijkt dat alle respondenten het economisch perspectief van hun bedrijf voor de komende tien jaar als matig tot redelijk inschatten. Hierbij blijken de pluimvee- en varkenshouders zich met name te willen richten op schaalvergroting van en het ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op het bedrijf. Minder animo blijkt er te zijn voor een verdere intensivering van het bedrijf of juist voor een omschakeling naar biologische productie. Op de vraag welke bedrijfsmatige problemen men voor de komende tien jaar verwacht blijken de pluimvee- en varkenshouders met betrekking tot de provinciale overheid met name de onduidelijkheid in beleid en de beperkte geboden ruimte, te vrezen. Naar de mening van de ondernemers kan de provincie aan de ontwikkeling van de sector bijdragen door duidelijke eenduidige regelgeving consequent door te voeren en door het beleid meer op kennis van de sector en bedrijfsvoering te stoelen dan op emotie. In overleg hebben LTO Noord en de ondernemers bepaald op welke wijze het door de sector gewenste ontwikkelingsbeeld nagestreefd zal worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de kracht van LTO Noord als belangenbehartiger en de kracht van de pluimvee- en varkenshouder als producent en sociaal-economisch ondernemer. Als aanvulling op de geluiden vanuit het overleg tussen LTO Noord en de ondernemers zelf worden in paragrafen 5.3 en 5.4 respectievelijk verwoord welke speerpunten de Vakgroep Pluimveehouderij en de Vakgroep Varkenshouderij nastreven. 5.1 De sector zet zich in voor… …Transparantie Het verbeteren van de beeldvorming rond de intensieve pluimvee- en varkenshouderij is primair de verantwoordelijkheid en daarmee de taak van de ondernemer zelf. Te weinig mengen ondernemers zich in het publieke debat rond duurzaamheids- en welzijnsthema’s , te weinig wordt tegenwicht geboden aan de heersende negatieve beeldvorming rond de intensieve veehouderij. De sector zal zich ervoor inzetten om dit tij te keren door te streven naar optimale transparantie voor wat betreft de bedrijfsvoering en de daarbij gemaakte keuzes. Het moet de burger, de bestuurder en de politicus duidelijk worden gemaakt welke investeringen worden gedaan om aan de normen te voldoen en welke resultaten hiermee worden behaald. Op deze wijze kan het draagvlak voor de intensieve veehouderij worden vergroot. …Een grotere assertiviteit en zichtbaarheid Veel ondernemers stellen hun bedrijf regelmatig open voor bezoekers. Dit blijkt een effectief middel te zijn om mensen te informeren over de dagelijkse gang van zaken op een intensieve pluimvee- en varkenshouderij. De
Pagina 24 van 27
ondernemer geeft hiermee blijk van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Afgesproken is om de inzet met betrekking tot dergelijke initiatieven te vergroten. De sector dient zich assertiever op te stellen en de toenadering tot de omgeving te versterken. Op deze wijze verschaft de sector zich een podium om de waarden en de rol van de intensieve ondernemer voor de streek, zowel in landschappelijk, sociaal en economisch opzicht, te belichten. De grotere maatschappelijke acceptatie die dit met zich mee zal brengen is hoognodig voor het voortbestaan van de intensieve pluimvee- en varkenssector in Zuid-Holland. 5.2 LTO Noord pleit voor… …Behoud van bestaande rechten Afgesproken is dat LTO Noord zich als belangenbehartiger zal inzetten om de bestaande rechten voor de intensieve sector te behouden. Uitgangspunt bij dit streven is dat de toegestane bedrijfsgrootte binnen Zuid-Holland in lijn moet blijven met de gangbare bedrijfsgrootte op nationaal niveau en dat voldoende ruime kaders beschikbaar blijven voor de intensieve veehouderij. Voorkomen moet worden dat de sector bij elke wijziging van de provinciale verordening of van een bestemmingsplan planologische ruimte inlevert. In dit kader zal LTO Noord, maar zal zeker ook de ondernemer als eindverantwoordelijke, betrokken moeten blijven bij (bestemmings)planvorming. …Extra ruimte voor de duurzame omgevingsbewuste ondernemer LTO Noord zal bij de provincie pleiten voor extra ruimte voor ondernemers die een extra, bovenwettelijke, inspanning willen leveren met betrekking tot het dierenwelzijn, duurzaamheid, het versterken van de stad-landrelatie en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De intentie is hierbij om de bal bij de provincie te leggen: zolang de provincie geen extra ruimte biedt aan welwillende bedrijven kan de sector, als gevolg van ruimtegebrek, geen extra inspanning leveren aangaande dierenwelzijn, duurzaamheid et cetera. In het kader van de beleidsmatige transparantie en eenduidigheid streeft LTO Noord ernaar om de provincie aan te zetten tot het vaststellen van bepaalde beleidsmatige automatismen. Dit moet resulteren in een systeem waarbij voor de ondernemer duidelijk is welke provinciale garanties tegenover welke investeringen staan. Ook in het pleidooi voor een dergelijk gegarandeerd beloningsstelsel bij verduurzaming geldt dat een intensieve bedrijfsmatige kern als hoofdinkomstenbron mogelijk moet blijven. …Een bouwperceel van 2 hectare voor alle bedrijven LTO Noord zal zich bij het behartigen van de belangen hard maken voor doorwerking van het maximaal door de provincie toegestane bouwperceel van 2 hectare in provinciaal en gemeentelijk beleid. Hierbij wordt de 2 hectare geïnterpreteerd als een nettowaarde. …Het gekoppeld bouwblok als herstructurerings/uitbreidingsmogelijkheid LTO Noord zal bij de provincie pleiten voor uitbreidingsmogelijkheden door middel van een gekoppeld bouwperceel. Dit houdt in dat, wanneer bedrijfsuitbreiding op één locatie niet mogelijk is, uitbreiding op een tweede geschikt perceel tot de mogelijkheden moet behoren. Ook hier zal LTO Noord zich inzetten voor een maximum bouwperceel van netto 2 hectare. De insteek is om een dergelijke vorm van bedrijfsuitbreiding middels een gekoppeld bouwperceel niet te beschouwen als nieuwvestiging.
Pagina 25 van 27
…Een individuele benadering en beleid op maat Het aantal intensieve pluimvee- en varkenshouderijen is in Zuid-Holland gering, terwijl de ruimtelijke context van deze bedrijven dikwijls relatief complex is. Deze omstandigheden legitimeren beleid op maat. LTO Noord zal bij de provincie Zuid-Holland pleiten voor een individuele benadering, waarbij per bedrijf de mogelijkheden voor de toekomst geschetst worden. Door bij deze individuele benadering zowel de provincie als de gemeente te betrekken kan een efficiënte doorwerking van beleid plaatsvinden, hetgeen de ondernemer duidelijkheid verschaft. …De Zuidhollandse pluimvee- en varkenshouder als betrokken ondernemer LTO Noord beschouwt het als de kern van haar missie om te communiceren dat de Zuidhollandse agrarische ondernemer, meer nog dan elders in het land, bewust bezig is met omgevings- en duurzaamheidsaspecten. Het is belangrijk dat deze betrokkenheid van de ondernemer met thema’s als energieneutraliteit, vrije uitloop, dierenwelzijn en inpassing in de omgeving, getoond wordt aan de bevolking, het bestuur en de politiek. De publieke beeldvorming aangaande de intensieve veehouderij behoeft bijsturing: een gangbare intensieve Nederlandse veehouder onderneemt bewust en goed met respect voor mens en dier. Daarbij zal LTO Noord naar de burger en overheid blijven communiceren dat de intensieve veehouderij een zekere schaalgrootte vraagt om voldoende rendabel te kunnen zijn. 5.3 Speerpunten vanuit de Vakgroep Pluimveehouderij Produceren naar behoefte van maatschappelijke wensen De sector zet in op produceren naar behoefte van maatschappelijke wensen. Dat betekent meer ontwikkeling van concepten en afspraken met retailers. Circa 20% van de Nederlandse productie is voor de Nederlandse markt bestemd. Voor dit productiepotentieel moet rekening gehouden worden met extra ruimtebeslag. Verduurzaming sector vraagt om ruimte Door de toenemende vraag naar welzijnsvriendelijkere houderijsystemen is voor hetzelfde aantal dieren meer oppervlakte nodig. Het Rondeelsysteem is bijvoorbeeld erg innovatief, maar gebruikt grofweg twee keer zoveel ruimte als conventionele systemen. Ter indicatie: voor 30.000 dieren is een bouwblok van 1,5 ha nodig. Voor een alternatieve houderij van vleeskuikens dienen de bedrijven een uitloopruimte aan hun stal te bouwen. De vakgroep pleit voor het beschikbaar stellen van deze benodigde ruimte, zowel fysiek als bestemmingsplantechnisch. Door bedrijfsoppervlak op een landschappelijk aanvaardbare wijze in te passen kan draagvlak worden gecreëerd voor deze ruimtevraag. Continueren verminderen uitstoot en terugdringen dierziekten Door autonome eisen ten aanzien van ammoniak en fijnstof zijn de laatste jaren forse vorderingen gemaakt in reductie van deze emissies De inzet zal zijn om verdere reductie te stimuleren, onder andere door de toepassing van
Pagina 26 van 27
nieuwe stalontwerpen. De ingezette ontwikkeling om meer ruimte per dier te bieden vergroot het risico op dierziekten. Verbeterde stalontwerpen zullen ook worden aangegrepen om dierziekten terug te dringen. 5.4 Speerpunten vanuit de Vakgroep Varkenshouderij Inzet op een markgerichte verduurzaming van de sector De vakgroep varkenshouderij houdt vast aan de Europese afspraken (castratiestop in 2018) ten aanzien van castratie. Tot die tijd wordt het tempo van het terugdringen van het castreren bepaald door de markt. De vakgroep ondersteunt ook marktinitiatieven, waarbij goede afspraken tussen de supermarkten, vleesbedrijven en producenten worden gemaakt. Een voorbeeld van een dergelijk initiatief is de afspraak met AH om vanaf eind 2011 alleen nog varkensvlees met het Beter Leven-Kenmerk te verkopen. De vakgroep pleit bij de overheid om fiscale stimuleringsregelingen beschikbaar te stellen opdat varkenshouders kunnen participeren in dergelijke projecten. Inzet op varken als kringloopdier De vakgroep pleit voor verduurzaming van het veevoer. Initiatieven tot het ontwikkelen van duurzamer veevoer worden ondersteund. Te denken valt aan het aankopen van duurzame soja en het gebruik van grondstoffen uit de regio. Ook zet de vakgroep zich in voor het terugdringen van het gebruik van fosfaten en om via mestverwerking te komen tot kunstmestvervangers. Inzet op het versterken van de diergezondheid De vakgroep pleit voor het toestaan van noodvaccinaties op Europees niveau en voor de verkoop en consumptie van het vlees van deze gezonde dieren. Met betrekking tot medicijngebruik is de insteek om zieke dieren te allen tijde te behandelen en om preventieve medicatie zoveel mogelijk uit te bannen. Om insleep en verspreiding van ziekten te voorkomen staat de vakgroep voor om de uitwisseling van dieren tussen bedrijven te minimaliseren. De vakgroep is voorstander van de invoering van het nieuwe kengetal ‘dierdagdosering’ als hulpmiddel om het medicijngebruik op bedrijven te verminderen. Ook wordt ingezet op de invoering van een nationaal monitoringssysteem dat inzicht moet geven in het medicijngebruik. Inzet op ruimte om te ondernemen Het moderniseren en ontwikkelen van de bedrijven is een voorwaarde voor varkenshouders om aan milieu- en welzijnsregels te kunnen (blijven) voldoen. Een voorwaarde voor het dit moderniserings- ontwikkelingsproces is dat bedrijven voldoende ruimte ter beschikking hebben en houden. Er wordt daarom gepleit voor voldoende ruime kavels en voor voldoende grote bouwblokken. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn dat er ruimte is voor een voldoende aantal dieren, dat er voldoende ruimte is om te kunnen investeren in milieu- en welzijnsmaatregelen en dat er voldoende ruimte is om het bedrijf landschappelijk aanvaardbaar te kunnen inpassen.
Pagina 27 van 27