NONNEN EN STUDENTEN – DE GESCHIEDENIS VAN HET PAND NIEUWSTRAAT 60 (Tekst: Marc Dorst) Het Clarissenklooster: 1500 - 1572 Tussen 1500 en 1512 hebben de nonnen van de Clarissenorde een nieuw klooster op de hoek van de Nieuwstraat en de Augustijnenkamp in gebruik genomen (afb. 1). De Clarissen ofwel ‘Grau susteren’ was een orde waarin voornamelijk vrouwen van eenvoudige afkomst werden opgenomen. Op basis van een rekening uit 1512, voor leien tegels voor het dak van de kapel, weten we met zekerheid dat er sprake is van een eigen klooster dat ‘Sint Clara in Jeruzalem’ heette. Van het klooster en de bijbehorende gebouwen is vrijwel niets bekend. De kapel die op het nu onbebouwde terrein langs de Augustijnenkamp stond, is vermoedelijk in de zeventiende eeuw al afgebroken. Waarschijnlijk hebben de nonnen geen nieuw kloostercomplex laten bouwen, maar zijn hiervoor enkele bestaande woonhuizen op de hoek van de Nieuwstraat en Augustijnenkamp verbouwd. Het pand dat hier tot 1910 stond, zou als materhuis van het klooster gediend hebben. De bebouwing op de locatie van de Nieuwstraat 60 zou de refter (eetzaal) van het klooster zijn geweest.
Afb. 1. De locatie van het plangebied (in rode cirkel) geprojecteerd op een uitsnede van een kaart van Blaeu waarop de bebouwingssituatie rond 1609-1612 is aangegeven. Hierop is langs de Augustijnenkamp de kloosterkapel te zien en op de hoek zijn drie huizen weergegeven met daarnaast een smal pandje dat parallel aan de Nieuwstraat ligt. Dit is de bebouwing van de Nieuwstraat 60.
1
Aan het kloosterleven kwam in 1572 plotseling een einde. Nadat het stadsbestuur op 25 juni 1572 de Geuzen in de stad had toegelaten en de zijde van de prins van Oranje koos, kreeg het rooms-katholicisme het moeilijk. De kerken en kloosters in de stad werden opgeheven en hun bewoners verdreven. Ook dit klooster kwam leeg te staan. Op aandringen van enkele predikanten bij de magistraat kreeg het leegstaande klooster in 1579 een nieuwe bestemming, namelijk als huisvesting voor de Latijnse School. Van de bebouwing die deel heeft uitgemaakt van het kloostercomplex zijn slechts een aantal muur- en vloerresten teruggevonden. Het gaat om muren van en met (hergebruikte) kloostermoppen en bakstenen die qua formaat gedateerd kunnen worden in de zestiende eeuw. Deze muren zijn, vermoedelijk tussen 1572 en 1779 afgebroken, waarna er een plavuizenvloer van één van de lokalen van de Latijnse School overheen is gelegd. De bebouwingssituatie gedurende de kloosterperiode is niet geheel duidelijk geworden. Waarschijnlijk waren er één of meerdere (woon)panden aanwezig die haaks op de Nieuwstraat stonden. De Latijnse School: 1579 – 1853 Van de binnen- en buitenkant van de school zijn geen afbeeldingen bekend. In zijn Arcadia uit 1662 vermeldt Lambert van den Bos dat er op één van de dichtgemetselde deuren aan de oostzijde een vers staat dat verwijst naar de transformatie van klooster naar Latijnse School. Het gaat om een gevelsteen die bij de ingebruikname in 1579 is aangebracht (afb. 2). Hierop staat de volgende tekst:
Qui fuit idolis sacratus tempore longo Nunc Christo et studiis est locus iste sacer
(Dit gebouw) lange tijd aan heidense idolen toegewijd is nu gewijd aan Christus en de studie
Afb. 2. De oprichtings-gevelsteen uit 1579 die aanwezig was in een dichtgemetselde deur aan de oostzijde. Het vermoedelijke materhuis van het klooster dat op de hoek van de Nieuwstraat en de Augustijnenkamp stond, werd in gebruik genomen als woning voor de rector van de Latijnse School. Hier verbleven ook de kostleerlingen. De cellen van de nonnen waren omgebouwd tot camerkens voor de jongens. Met name onder de beroemde rector Vossius groeide de school sterk en waren er veel inwonende kostscholieren. Vossius zelf vermeldt dat hij zorg moest dragen voor 50 kostleerlingen. De lessen bestonden hoofdzakelijk uit het leren lezen en spreken van Latijn en in mindere mate Grieks. De opleiding was alleen toegankelijk voor jongens van met name de stedelijke regenten en diende als vooropleiding voor een academische studie. Een andere beroemde rector was Isaäc Beeckman. Onder zijn rectoraat vielen onder andere Johan en Cornelis de Witt, die
2
hier vanaf 1635 naar school gingen. Door een pestepidemie in het begin van de zeventiende eeuw meden de buitenleerlingen de stad tijdelijk en liep het aantal leerlingen terug. De lokalen van de Latijnse School zijn teruggevonden. Het zeventiende-eeuwse pand lag parallel aan de Nieuwstraat (afb. 1). Hierin waren twee (of drie) lokalen aanwezig die waren gescheiden door een smalle centrale gang. In de gang was een vloer aanwezig van rode en zwarte tegels van keramiek. Deze waren gelegd in een patroon van zwarte blokken met daar omheen rode tegels (afb. 3).
Afb. 3. De vloer in de centrale gang van de Latijnse School.
3
In de lokalen waren ook vloeren van rode tegels aanwezig (afb. 4).
Afb.4. De vloer in de zuidelijke ruimte van de Latijnse School met daarin de tussenmuur en de hergebruikte spreuktegel (groene pijl) in de vloer.
Het zuidelijke lokaal was in tweeën gedeeld door een smalle tussenmuur. Het is niet duidelijk of deze beide ruimtes als lokaal in gebruik waren, of dat de smalste mogelijk een gang is geweest. In de vloer is ook een zestiende–eeuwse spreuktegel verwerkt. Dit is waarschijnlijk een hergebruikte vloertegel uit het klooster. Iedere tegel vormde een deel van een vloerpatroon met tekst, waarbij elke tegel een kwadrant was van het gehele patroon. In de twee kwadranten op de gevonden tegel zijn de volgende tekstfragmenten te lezen: Die tiit is cort.. en Wacht u va sonde (afb. 5). Dit zijn enkele regels van een bekend vers dat is gebaseerd op een Bijbelcitaat (I Cor.7:29) en vaak op spreuktegels werd afgebeeld. Samen met de andere tegels in de vloer luidt de volledige tekst: Die tijt is cort, Die doot is snel. Wacht u va sonde, Soe doedi wel.
De tijd is kort, De dood komt snel Wees vrij van zonden En doe zo goed
De tegel is mogelijk als zinspreuk voor de leerlingen hergebruikt in de vloer van de Latijnse School.
4
Afb. 5. De hergebruikte spreuktegel in de vloer van de Latijnse School.
Aan het einde van de centrale gang was een doorgang aanwezig naar het onbebouwde achterterrein. Direct achter de lokalen lag een bestrating van klinkers en bevond zich een grote beerput. Verder daarachter was het terrein onbebouwd en onverhard. Mogelijk was hier een (sier)tuin aanwezig. Hier is een aantal koperen muntjes, een ijzeren sleutel, een speelpenning, een luxe tafelmes en een muntgewicht van lood gevonden. Deze zijn te dateren in de eerste helft van de zeventiende eeuw en zijn vermoedelijk ten tijde van het gebruik van de Latijnse School hier in de grond terecht gekomen. Het mes heeft een (afgebroken) lemmet van ijzer en op één zijde is een merkteken van een gestileerde roos aanwezig. Het heft is gemaakt van een plaatje koper waarin decoratieve banden zijn gewalst, waarvan twee met een schubpatroon. De naad is met zilver gesoldeerd en het geheel is vervolgens verguld (afb. 6).
5
Afb. 6. Het luxe tafelmes uit de tuin van Latijnse School. Op het uiteinde van het heft is nog een restant van vergulding aanwezig.
Het loden muntgewicht is een zeldzaam type. Het is een loodgewicht uit London en dateert uit de regeringsperiode van James I (1603-1625). In 1588 werden in Engeland nieuwe gewichtstandaarden ingevoerd. Kort hierop werd door het stadsbestuur van London aan de Founders Company de verantwoordelijkheid toegewezen op het controleren van bronzen gewichten. Deze probeerde het gebruik van lood voor ijk-gewichten tegen te gaan, maar slaagde hier niet in. De productie van dergelijke gewichten was in handen van de, blijkbaar erg machtige, Plumbers Company. In 1611 werd hen door James I het recht gegeven op de controle van loodgewichten, waarmee het gebruik in feite weer onbetwist gelegaliseerd werd. Vanaf deze datum werden de gewichten voorzien van het merkteken van de Plumbers Company: de aartsengel St. Michael met zwaard en weegschaal (afb. 7). Daarnaast werd ook een zwaard als merkteken aangebracht. Dit is het zwaard van St. Paul, de patroonheilige van de stad Londen. Het derde merkteken is de gekroonde ‘I’, die aangeeft dat het gewicht dateert uit de regeringsperiode van James I. Het gevonden gewicht is een ½ Londons Pond, dat pond had een gewicht van 453,6 gr en was een handelspond.
6
Afb. 7. Het loden muntgewicht uit London uit de regeerperiode van James I is te dateren tussen 1611 en 1625.
Het Gymnasium en de Hogere burgerschool: 1853 - 1909 In 1823 was één van de lokalen al verlengd, maar in 1853 wordt de Latijnse School omgevormd tot Gymnasium en vindt verdere uitbreiding plaats. De zeventiende-eeuwse bebouwing (lokalen) worden hierbij tot op het vloerniveau gesloopt. Ook in de periode van het Gymnasium zijn er nog kostkinderen aanwezig op de bovenverdieping van de naastgelegen rectorswoning. Bij één van deze uitbreidingen is ook de grote zeventiende–eeuwse beerput (geheel of gedeeltelijk) geleegd en opnieuw in gebruik genomen. In 1865 vestigt de Hogere Burgerschool zich in het pand en wordt er weer een nieuwe vleugel aan het pand toegevoegd. Nadat de H.B.S. in 1909 naar het Oranjepark verhuisde, werd in 1910 ook de rectorswoning gesloopt. Uit de beerput zijn voorwerpen uit de negentiende eeuw gevonden, waaronder een grafiethouder, tandenborstels, een menselijk gezicht van hout, knopen en lakzegels. De grafiethouder is de voorloper van het potlood en het gevonden exemplaar is gemaakt van messing (afb. 8). Aan de achterzijde is een knop met gat aanwezig waar waarschijnlijk een metalen ring in heeft gezeten voor een bevestigingskoordje. In de houder is nog een stuk geslepen grafiet aanwezig.
Afb. 8. De negentiende–eeuwse grafiethouder uit de beerkelder.
7
Een merkwaardig object is een ‘en profil’ gesneden menselijk gezicht. Het bestaat uit een plaatje hout waarin door middel van gekerfde lijnen kaaklijn, oor, oog, wenkbrauw, neus, mond en snor zijn aangegeven (afb. 9).
Afb. 9. Het gesneden houten gezicht.
De gevonden tandenborstels zijn gemaakt van ivoor (afb. 10). Beide zijn op de steel voorzien van een merkteken en tekst. Het merkteken bestaat uit een liggend anker tussen de letters ‘T’ en ‘F’. Daarachter staat de tekst: “EXTRA–FINE LONDON”.
Afb. 10. De twee ivoren tandenborstels met in de inzet, in detail het merk en de tekst.
8
Verder zijn in de beerkelder nog enkele knopen van hout en schelp en een aantal lakzegelfragmenten gevonden (afb. 11). Hieronder zijn enkele zegels afgebeeld die wijzen op correspondentie met de Rijksoverheid: het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook het fragment waarop waarschijnlijk een gekroonde leeuw met opgeven zwaard in een wapenschild in afgebeeld, is waarschijnlijk een overheidszegel. Het derde (herkenbare) fragment is voorzien van het monogram LB.
Afb. 11. Links: twee knopen van schelp. Rechts: (herkenbare) fragmenten van lakzegels.
Of de negentiende–eeuwse voorwerpen uit de beerkelder zijn toe te schrijven aan de aanwezige kostkinderen of de bewoners van de rectorswoning is niet met zekerheid te zeggen. De aanwezigheid van lakzegels van correspondentie met overheidsinstanties lijkt in ieder geval te wijzen op gebruik van de beerput door de staf van de school.
Een uitgebreide rapportage van het onderzoek is binnenkort te lezen op de website: www.dordrecht.nl/archeologie
9