Michael Braungart De Duitse Michael Braungart is chemicus en oprichter van de Environmental Protection Encouragement Agency (EPEA), een wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat zich richt op het ontwerpen van cradle‐to‐cradle producten. Het instituut kreeg in 1993 de Océ‐van der Grinten prijs. Braungart is tevens mede‐ oprichter van ‘McDonough Braungart Design Chemistry’ (MBDC). Hiervoor heeft Braungart verschillende milieuvriendelijke producten ontwikkeld. Sinds 1994 werkt hij als professor aan de Universiteit Lüneburg in Duitsland. Verder geeft hij aan de Darden School of Business colleges over eco‐efficiency en het ontwerpen van producten op basis van het cradle‐to cradle principe. Braungart werkte na zijn studie Proces Engineering bij het Scheikunde Departement in de Duitse plaats Konstanz. Daarnaast was hij werkzaam voor Greenpeace. In 1985 promoveerde hij aan de Universiteit van Hannover en werd hij hoofd van de Greenpeace Chemistry Afdeling. Naast zijn werk voor EPEA is Braungart ook Wetenschappelijk Manager van het Milieu Instituut in Hamburg, een non‐profit onderzoekscentrum dat de ‘Top 50 Studie’ samenstelt, waarbij de kwaliteit van chemische bedrijven beoordeeld wordt. Samen met McDonough schreef Braungart het boek Cradle‐to Cradle ‐ Remaking the Way We Make Things en maakte hij de film The Next Industrial Revolution. In zijn werk voor EPEA en MBCD werkt Braungart met grote industriele bedrijven als Nike, Shaw en Ford. Hij werkt ook aan het ontwerpen van nieuwe producten. Zo werkte hij mee aan de composteerbare fabriekslijn Climatex®Lifecycle™, ontworpen door McDonough.
William McDonough William McDonough is een wereldberoemde Amerikaanse architect en ontwerper. Hij stond aan de basis van de beweging voor duurzame ontwikkeling. Tijdens zijn studie aan Yale University ontwierp en bouwde hij in 1977 in Ierland het eerste huis op zonne‐ energie. Hij was tevens de ontwerper van het eerste ‘groene’ kantoor in de Verenigde Staten voor het Environmental Defense Fund in 1985. Samen met de chemicus Michael Braungart schreef McDonough in 2002 het boek ‘Cradle to Cradle: Remaking the Way We make Things.’ In dit boek beschrijft het duo haar filosofie ‘afval = voedsel.’ Afval, zo stellen McDonough en Braungart, is een grondstof voor iets nieuws. Daarom moeten alle gebruikte grondstoffen onschadelijk zijn voor het milieu, dat wil zeggen biologisch afbreekbaar of geschikt voor hergebruik. Afval is dus zinloos en grondstoffen moeten van ‘de wieg tot de wieg’ gebruikt worden. Samen maakte Braungart en McDonough ook de documentaire ‘The Next Industrial Revolution.’ McDonough is de oprichter en baas van twee ontwerpbureau’s: ‘William McDonough + Partners, Architecture and Community Design’ en ‘McDonough Braungart Design Chemistry’ (MBDC). McDonough heeft in de Verenigde Staten uiteenlopende huizen, kantoren, scholen en universiteiten ontworpen op basis van het cradle to cradle‐principe. Verder deelt McDonough met de Chinese Deng Nan ‐ dochter van de voormalige Chinese leider Deng Xiaoping ‐ het voorzitterschap van het China‐US Centre for Sustainable Development, de organisatie die duurzame ontwikkeling in de VS en China wil bevorderen. MCDonough heeft voor zijn werk drie presidentiele prijzen gekregen: de Presidential Award for Sustainable Development (1996), The National Design Award (2004) en de Presidential Green Chemistry Challenge Award (2003). Time Magazine riep McDonough in 1999 uit tot Hero for the Planet. Door Imke van Hoorn
Ford Model U Afval = voedsel in de auto‐industrie Een SUV die het milieu niet belast. Het klinkt als een contradictio in terminis. Maar middels een samenwerking met McDonough en Braungart heeft Ford een concept‐auto ontwikkeld die een stevige milieukeuring kan doorlopen. Nadat McDonough en Braungart door Ford werden ingeschakeld om hun licht te laten schijnen over het sterk vervuilde Ford bedrijfsterrein in River Rouge, hebben de twee bedenkers van het cradle‐to‐cradle principe zich ook bemoeid met de ontwikkeling van een auto voor de Amerikaanse autogigant. De Ford Model U is een concept‐auto zoals er velen zijn, maar Ford ziet in deze auto de start van een revolutie die vergelijkbaar is met die van de Model T in de vorige eeuw. Een revolutie waarbij de autofabrikant een auto ontwikkelt die volledig te recyclen is. De aandrijving van de auto wordt verzorgd door verbrandingsmotor die op waterstof loopt, en die zuiniger is dan de motoren die we nu kennen. De auto stoot 99 procent minder CO2 uit dan de auto’s die nu op de weg zijn. Veel onderdelen van de auto zijn samengesteld uit biomaterialen. Zo zijn de vullingen van de stoelen deels gemaakt van soya, en worden de banden voor een deel uit mais samengesteld. Maar het belangrijkste in het concept is dat deze auto uitbreidbaar en aanpasbaar is, waardoor er niet steeds een nieuwe auto hoeft worden aangeschaft. De auto kan meegroeien met de behoeften van de eigenaar. De auto kan groter worden gemaakt, of worden omgevormd naar een pick‐up truck, allemaal vanuit hetzelfde basismodel. Ook kan de auto worden gepersonaliseerd, door bijvoorbeeld aanpassingen in het interieur. Het is nog niet bekend of en wanneer Ford de Model U in productie neemt.
Cradle to Cradle in China De Chinese economie groeit razendsnel en het milieu komt daarbij op de laatste plaats. Maar met de stijgende milieukosten zoekt de Chinese regering noodgedwongen naar alternatieve productiemethoden. En dus experimenteert het land met ‘McDonoughiaanse’ cradle to cradle‐ steden. In 2004 kostte de milieuvervuiling China meer dan 50 miljard euro, ongeveer 3,1 procent van de totale economische productie in dat jaar. De doelstellingen van de Chinese regering om de luchtvervuiling te verminderen, werden niet gehaald. Integendeel, de luchtvervuiling is alleen maar toegenomen. Tel daarbij op de vervuilde rivieren, de bedreiging van de drinkwatervoorziening en uitputting van natuurlijke hulpstoffen en je kunt met overtuiging stellen dat een beter milieu vooralsnog niet in China begint. Maar er zijn ook andere geluiden te horen. Binnen de Chinese regering gaan er stemmen op om het idee van Westerse industrialisatie te laten varen en een nieuw principe van Green Economy te introduceren. De filosofie van de Amerikaanse architect William McDonough dient hierbij als uitgangspunt. Regelmatig citeert de Chinese president Hu Jintao uit het cradle to cradle‐boek van McDonough. De relatie tussen China en McDonough is ontstaan uit een samenwerking tussen de architect en de Chinese Deng Nan ‐ dochter van de voormalige Chinese leider Deng Xiaoping – die beide duurzame ontwikkeling wilden promoten in China. Met dit doel werd het China‐US Centre for Sustainable Development opgericht. Eén van de projecten van het China‐US Centre is het bouwen van zes complete cradle to cradle‐steden in China. China moet in het komende decennium voor 400 miljoen mensen nieuwe behuizing realiseren. Als men daarvoor baksteen zou gebruiken, zo is de gedachte van McDonough, zou er veel vruchtbare landbouwgrond verloren gaan. Voor China is het dus noodzaak om in de toekomst op milieuvriendelijke wijze goedkope en makkelijk te produceren huizen te bouwen. Daarnaast moeten de nieuwe Chinese eco‐ steden het voor lokale boeren aantrekkelijker maken om in de plattelandsgebieden te blijven wonen, en daarmee de massale trek naar de grote steden tegengaan. De eerste Chinese cradle to cradle‐stad is te vinden in het plaatsje Huangbaiyu in noord‐oost China. In deze vallei van 135 hectare waar zo’n 1400 boeren verspreid over negen kleine dorpjes wonen, zouden 42 milieuvriendelijke huizen gebouwd worden volgens het cradle to cradle‐principe van McDonough. De muren van de huizen zouden moeten bestaan uit samengeperst hooi en aarde, volledig
geïsoleerd zijn en gebruik moeten maken van zonne‐energie. Het is de bedoeling dat er in Huangbaiyu uiteindelijk 370 cradle to cradle‐woningen komen te staan. Het is echter de vraag of die er gaan komen. De situatie in Huangbuaiyu toont dat het project nog niet geslaagd is. Sommige spreken zelfs van een mislukking. Zo wijken de 42 huizen zeer af van de oorspronkelijke ontwerpen van McDonough. Ze zijn bijvoorbeeld allemaal voorzien van een garage terwijl vrijwel geen van de boeren in de omgeving over een auto beschikt. Maar drie huizen hebben hooi en aarde voor de muren gebruikt. Bij de rest is gebruik gemaakt van samengeperste blokken van kolengruis, die een gevaar voor de gezondheid zouden kunnen opleveren. Slechts één huis heeft zonnepanelen, andere moeten omgebouwd worden om gas te kunnen gebruiken. En geen van de huizen is gebouwd richting het zuiden. De huizen zijn bovendien twee keer zo duur als een normale woning en daarmee niet aantrekkelijk voor de lokale boerenbevolking. Die voelt er sowieso weinig voor om haar landelijke omgeving te verlaten en in de dicht op elkaar gebouwde huizen te gaan wonen. Ondanks dat het project een belangrijk tegenwicht biedt aan het heersende idee van economische groei ten koste van het milieu, zitten er dus nog heel wat haken en ogen aan. In november wordt de eerste fase van het eco‐dorp geëvalueerd. Door Imke van Hoorn
“Cradle to cradle is een concept dat, wanneer je er kort over nadenkt, een goed idee lijkt”
In gesprek met cradle‐criticus Bas Amelung Limburg lijkt in de ban van cradle to cradle. Onlangs vond in Maastricht het allereerste ‘Let’s cradle’ congres plaats, dat een groot succes bleek te zijn. Daarnaast zijn de gemeente Venlo én de Floriade van plan om ‘cradle to cradle te gaan’. Het moge dus geen verassing zijn dat Michael Braungart en William McDonough als helden worden onthaald ‐ hun ideeën wordt immers gezien als dé oplossing voor de milieuproblemen waar wij allemaal mee te maken hebben. Temidden van deze golf van positieve reacties is er in het zuiden echter een tegengeluid te horen. In het artikel “Cradle to cradle: van hype naar hype?” stellen de onderzoekers Pim Martens en Bas Amelung dat het zinnig is om een stapje terug te doen en een paar kritische vragen te stellen over het zo bejubelde concept. Tegenlicht wilde weten waarom en zocht Amelung op om hier meer over te weten te komen. Bas Amelung en Pim Martens zijn beiden werkzaam bij het International Centre for Integrated Assessment and Sustainable Onderzoeker Bas Amelung Development (ICIS), dat deel uitmaakt van de Universiteit Maastricht. Martens is directeur en hoogleraar duurzame ontwikkeling, Amelung houdt zich als onderzoeker bezig met toerisme in relatie tot klimaatverandering. Waarom een artikel schrijven over cradle to cradle? Het antwoord is simpel. Amelung: "Pim Martens en ik hadden al vaker gesproken over cradle to cradle en hoe wij daarover dachten. Op die manier ontstond het idee om daar een opinieartikel over te schrijven". En zo geschiedde. Het resultaat is een artikel dat indruist tegen hoe er over cradle to cradle gedacht wordt en dan in het bijzonder in Limburg, waar het concept op zoveel steun kan rekenen. De eerste logische vraag lijkt dan ook te zijn: wat precies is er volgens de heren zo grondig mis met het concept? "Cradle to cradle is een concept dat, wanner je er kort over nadenkt, een goed idee lijkt", zegt Amelung. "Er zitten echter zoveel problemen aan dat ik niet geloof dat datgene wat Braungart en McDonough voor ogen hebben, haalbaar is". Laten we beginnen met het probleem dat in de ogen van Amelung en Martens ten grondslag ligt aan de cradle to cradle filosofie. Amelung: "Volgens cradle to cradle moet alles wat we produceren afbreekbaar zijn in de biosfeer of in de technosfeer. De suggestie wordt gedaan dat we alles kunnen hergebruiken, wat impliceert dat de afval‐ en voedselstromen even groot zijn. Dit is volgens ons een fundamenteel probleem van het concept. De vragers van voedsel en de aanbieders van afval moeten hun productieprocessen op elkaar afstemmen en dat vergt nogal wat qua logistiek. Als het afval op een plek wordt geproduceerd waar het niet als voedsel kan dienen, is er transport nodig. En als het afval op een moment wordt
geproduceerd dat er geen voedsel nodig is, ontstaan er voorraden. Het is dus heel onwaarschijnlijk dat de afval‐ en voedselstromen op elkaar aansluiten, zowel in termen van plaats als in termen van tijd. Het koppelen van deze stromen is een enorm probleem". Dan spreekt plots de econoom in Amelung, die afstudeerde in de milieu‐economie. "Cradle to cradle lijkt bijna een communistisch idee. Vraag en aanbod moeten aan elkaar gelijk gemaakt worden en om dit te bewerkstelligen moeten we alles van te voren gaan bedenken en plannen. Maar past dit wel in onze maatschappij? Een karakteristiek van de vrije makt is dat het heel decentraal geregeld wordt. In onze wereld kan een ondernemer zomaar gaan produceren. In een cradle to cradle wereld is dit volgens mij niet het geval, omdat de ondernemer van te voren moet bepalen of hij alle 'voedsel' dat hij nodig heeft om te produceren van een ander bedrijf kan krijgen. Ook moet hij van te voren weten of hij al zijn eigen afval aan een ander bedrijf kwijt kan". In hun artikel "Cradle to cradle: van hype naar hype?" signaleren Amelung en Martens een volgend probleem. Omdat er voor veel niet‐biologisch afbreekbare stoffen nog geen eindproducten bestaan, zullen deze alsnog gecreëerd moeten worden. Na gebruik zullen deze nieuwe creaties op hun beurt weer moeten dienen als grondstof voor een ander product. Het onvermijdelijke resultaat zal zijn dat de technosfeer steeds verder zal groeien, aldus beide onderzoekers. Maar ook het recyclen in de biosfeer is niet zo onschuldig als het lijkt, zegt Amelung, omdat McDonough en Braungart teveel naar het individuele product kijken. "Denken in termen van cradle to cradle is erg micro‐gericht. Wanneer je een product ontwerpt dat heel milieuvriendelijk is op microniveau, hoeft dit niet het geval te zijn op macroniveau. Een auto die gemaakt is van afbreekbare materialen en alleen maar CO2 en water uitstoot, is bijvoorbeeld een heel duurzaam product". De vraag is echter welke effecten dit product op grote schaal heeft, vervolgt Amelung. "Rijden er 1 miljard mensen in deze duurzame auto, dan komt er zoveel CO2 vrij dat er wéér een klimaatprobleem optreedt. Je moet dus niet alleen naar het microniveau kijken, maar ook het grote plaatje in de gaten houden". Een ander meningsverschil tussen Braungart en McDonough enerzijds en de heren van ICIS anderzijds, heeft te maken met beider opvattingen over hoe een schonere, duurzamere en betere wereld bereikt kan worden. In dit meningsverschil klinkt het klassieke debat over duurzame ontwikkeling door: is een meer duurzame wereld het gevolg van geavanceerde technieken, of is techniek alleen niet genoeg? Amelung en Martens rekenen zichzelf tot diegenen die niet geloven dat een 'technological fix' genoeg is om de wereld radicaal te veranderen, in tegenstelling tot de twee
cradlehelden. "Braungart en McDonough gaan ervan uit dat we duurzame ontwikkeling kunnen bereiken door producten beter te ontwerpen, door middel van technische aanpassingen. Dit is een geruststellend idee en dat is denk ik ook één van de redenen waarom cradle to cradle zo populair is", zegt Amelung. "Cradle to cradle vertelt ons dat we duurzaamheid kunnen bereiken met dezelfde of zelfs een betere levensstandaard, dus zonder fundamentele verandering in onze levensstijl. Je koopt bijvoorbeeld nog steeds een boek, alleen is er aan dit boek het één en ander veranderd. De consument zelf hoeft niet te veranderen, de producten veranderen. Het consumeren op zich wordt dus niet aan de kaak gesteld". Amelung en Martens geloven dat dit een gevaarlijke houding is. Willen we de wereld veranderen, dan zullen wij ons leefpatroon moeten aanpassen ‐ niet enkel de producten waar wij gebruik van maken. Zo'n fundamentele verandering in onze levenstijl zou volgens Amelung op verschillende manieren bewerkstelligd kunnen worden. Als voorbeeld haalt hij toerisme aan, zijn eigen onderzoeksgebied. "Het is gebleken dat wij goedkope vluchten als een normaal onderdeel van ons leven beschouwen. Wij zien het als een recht om vaak en kort naar elders te vliegen, een opvatting die niet richting duurzaamheid werkt. Om dit te veranderen zouden er ten eerste economische maatregelen genomen kunnen worden, zoals het verhogen van de vliegbelasting, van accijns op brandstof en BTW op tickets. Hoewel wij onze houding hier niet direct door zullen aanpassen, kunnen deze maatregelen wel leiden tot een grotere bewustwording. Op die manier kan er bijvoorbeeld een andere culturele waardering voor vakanties komen ‐ als je nu niet op vakantie gaat, ben je namelijk al gauw een sukkel". Dat is duidelijke taal. Maar het kan toch moeilijk worden ontkend dat Braungart en McDonough een succesvolle link tussen duurzaamheid en het bedrijfsleven maken, misschien wel als eersten. Zij laten zien dat het mogelijk is om winst maken en toch op een duurzame manier produceren, is dat geen verdienste? Amelung is niet helemaal overtuigd. "Het gevaar is hier ook weer dat de noodzaak om ook iets te doen aan het consumentengedrag onderbelicht blijft. Mensen zijn heel enthousiast over cradle to cradle en er is een markt voor nieuw ontworpen producten volgens deze filosofie. Hier komt dan ook de nadruk op te liggen, iedereen ziet er een kans in". Datgene waar het écht om draait, wordt volgens Amelung vergeten."Er zijn een aantal problemen in de samenleving die je niet kunt oplossen met technische verbeteringen alleen. We moeten hard werken om hier iets aan te doen. Door achter cradle
to cradle aan te lopen, hierop in te zetten en nieuwe producten te ontwerpen en ontwikkelen vanuit het marketing principe, worden de echte problemen in onze wereld ‐ zoals de klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en de armoede ‐ niet opgelost. In een duurzame wereld zou er bijvoorbeeld een herverdeling moeten plaatsvinden tussen Noord en Zuid, die geïnitieerd zal moeten worden door de internationale gemeenschap. Cradle to cradle wordt gezien als de oplossing voor alles, terwijl we ook naar andere oplossingen moeten blijven kijken". Klik aan de rechterzijde om het artikel "Cradle to cradle: van hype naar hype?" te lezen. Door Jolien Linssen
Project Terugwinning van kunststof folie uit huishoudelijk afval en bedrijfsafval NV VAM in Wijster heeft, in samenwerking met diverse partners, een aantal onderzoeksprojecten uitgevoerd. Doel van de projecten was het ontwikkelen van potentiële procesroutes voor de mechanische scheiding en recycling van de papier- en kunststof fracties uit huishoudelijk afval, dat wordt aangeboden aan de GAVI te Wijster. Centrale vraag in de projecten 'Terugwinning van kunststof folie uit huishoudelijk afval' en 'Vergassen van huishoudelijk kunststof afval' was: Kunnen papier en kunststoffen die (nog) in het huishoudelijk afval aanwezig zijn op een slimme manier uit het afval worden gescheiden en opgewerkt, zodat deze weer als grondstof kunnen worden hergebruikt? In een drietal opeenvolgende processtappen heeft de VAM een nieuwe wijze van verwerking onderzocht: Stap 1: De scheiding uit het huishoudelijk afval. Op welke manier kunnen papier en kunststoffen, elk materialen met een relatief laag gewicht, met de grootste opbrengst en minimale verontreiniging worden afgescheiden uit het huishoudelijk afval? Stap 2: De scheiding van papier en kunststoffen. Hoe kan het afgescheiden papier/kunststof mengsel worden gesplitst in een fractie papier en een fractie kunststoffen? Stap 3: De opwerking en inzet van de kunststoffen. Hoe kan deze fractie kunststoffen zodanig worden behandeld dat er een schoon product ontstaat, dat weer als grondstof bruikbaar is? Twee mogelijkheden zijn onderzocht:
• •
de inzet als grondstof voor de productie van nieuwe kunststof artikelen, zoals folie, vuilniszakken, profielen, bloempotjes de inzet als grondstof voor vergassing.
De VAM heeft in dit project de technische haalbaarheid aangetoond van terugwinning en hergebruik van papier en kunststoffen uit huishoudelijk afval. Op basis van de resultaten van dit project mag worden verwacht dat er belangrijke winst voor het milieu en besparing op de verwerkingskosten mogelijk is. De geproduceerde secundaire materialen zijn van hoge kwaliteit en resulteren in een besparing op het gebruik van virgin grondstoffen. Hun waarde plus de uitgespaarde verbrandingskosten wegen ruimschoots op tegen de kosten van scheiding en opwerking. De papier/kunststof afscheiding zal op korte termijn worden ingebouwd in de GAVI-installatie in Wijster. De opgewerkte materialen kunnen, na scheiding en opwerking, voor hergebruik in de markt worden afgezet. De vergassingsroute is omwille van de (relatief) hogere kosten vooralsnog afgeblazen. VAM treft momenteel voorbereidingen voor het uitvoeren van grootschalige pilot-proeven om in samenwerking met kunststofverwerkers kansrijke producten te ontwikkelen. Hierbij zal een breed scala aan afzetmarkten worden onderzocht, zoals plaatmaterialen, folie, profielen en spuitgietproducten. Aangezien er in de toekomst grote hoeveelheden kunststoffen beschikbaar zullen komen, wordt er vooral gekeken naar producten met een groot afzetvolume, waarbij natuurlijk ook een goede prijs voor de kunststoffen wordt nagestreefd. Publicatiedatum: april 1998 Novem-nummer: 354420/1110 en 354420/131 Contractant Essent Milieu Wijster (voorheen NV VAM) Vamweg 7, Postbus 5 2418 ZG Wijster Projectleider F.G. Esmeijer (0593) 56 39 39 Projectnummer 354420/1110 en 354420/131
Nuttige links: Links naar afvalverwerkingsbedrijven: Afvalverwijdering Rivierenland: www.avri.nl Afval Energie Bedrijf – Gemeente Amsterdam: www.afvalenergiebedrijf.nl Van Gansewinkelgroep: http://www.avrvangansewinkel.eu/nl/default.aspx Huisvuilcentrale Noord-Holland: www.huisvuilcentrale.nl
Overige interessante links: www.allesduurzaam.nl www.senternovem.nl