Voorschriften behorende bij het besluit d.d. 25 maart 2009 van Modelvliegtuigclub Thermiek ’58 om een oprichtingsvergunning ex. artikel 8.1.a en c van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het uitoefenen van modelvliegen op een perceel gelegen aan de Baarsgrubbenweg ongenummerd te Nuth.
De secretaris,
W.H.M. Cobben
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------I
II
Voorschriften................................................................................................................................... 1 1 ALGEMEEN.............................................................................................................................. 2 1.1 Gedragsvoorschriften ........................................................................................................ 2 1.2 Blusmiddelen..................................................................................................................... 2 1.3 Elektrische installaties ....................................................................................................... 2 2 GELUID EN TRILLINGEN ........................................................................................................ 2 3 AFVAL ...................................................................................................................................... 4 4 BODEM .................................................................................................................................... 5 4.1 Algemeen .......................................................................................................................... 5 4.2 Bodembeschermende voorzieningen ................................................................................ 5 4.3 Bodemverontreiniging ....................................................................................................... 5 5 STOOK- EN VERWARMINGSINSTALLATIES / OPSLAG HBO .............................................. 6 5.1 Algemeen .......................................................................................................................... 6 5.2 Aanvullende voorschriften voor oliegestookte installaties ................................................. 6 5.3 Inpandige opslag HBO………………………………………………………………………… 6 6 VEILIGHEID TEN AANZIEN VAN HET VLIEGEN.................................................................... 6 7 MILIEULOGBOEK.................................................................................................................... 7 Begrippenlijst ................................................................................................................................... 8
1
ALGEMEEN
1.1
Gedragsvoorschriften
1.1.1
De inrichting, met inbegrip van de hierin aanwezige apparatuur, wordt regelmatig schoongemaakt en verkeert in goede staat van onderhoud.
1.1.2
De vergunninghouder is verplicht andere in de inrichting aanwezige of werkzame personen schriftelijk te instrueren omtrent de voor hen van toepassing zijnde vergunningvoorschriften.
1.1.3
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting en de te verrichten werkzaamheden zijn zodanig afgeschermd, dat buiten de inrichting geen hinderlijke lichtstraling en/of lichtflitsen worden veroorzaakt.
1.2
Blusmiddelen
1.2.1
Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden, moet in het clubgebouw en nabij de plaats waar de modelvliegtuigen gereed worden gemaakt voor de vlucht een droogpoederblusser met een vulling van tenminste 7 kg aanwezig zijn.
1.2.2
Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen, of een ten minste gelijkwaardige instelling.
1.2.3
Een brandblusapparaat wordt duidelijk zichtbaar geplaatst of opgehangen en is te allen tijde bereikbaar voor gebruik.
1.3
Elektrische installaties
1.3.1
De elektrische installatie voldoet aan NEN 1010.
2
GELUID EN TRILLINGEN
2.1
De data en tijden dat er gevlogen wordt, alsmede met het (de) toestel(len) waarmee gevlogen wordt, moeten in een logboek worden geregistreerd en op verzoek van het bevoegd gezag worden getoond.
2.2
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), van het door de modelvliegtuigen verspreide geluid, alsmede veroorzaakt door andere activiteiten op het terrein mag, gemeten in de meterstand "fast" ter plaatse van de dichtstbijzijnde gevel van de woning Houwnasweg 3, respectievelijk Maastrichterweg 14, niet meer zijn dan: - 40 dB(A) respectievelijk 45 dB(A) tussen 09.30 en19.00 uur (dagperiode); - 35 dB(A) respectievelijk 40 dB(A) tussen 19.00 en 21.00 uur (avondperiode).
2.3
Het maximale geluidsniveau (LAmax), gemeten in de meetstand “fast”, van het door de modelvliegtuigen verspreide geluid, alsmede veroorzaakt door andere activiteiten op het terrein mag ter plaatse van de dichtstbijzijnde gevel van de woning Houwnasweg 3, respectievelijk Maastrichterweg 14, niet meer zijn dan: - 60 dB(A) respectievelijk 65 dB(A) tussen 09.30 uur en 19.00 uur (dagperiode); - 55 dB(A) respectievelijk 60 dB(A) tussen 19.00 uur en 21.00 uur (avondperiode).
2.4
In het broedseizoen van 15 maart tot 15 juli mag maximaal 4 onafgebroken dagen niet worden gevlogen. Indien met een bepaald vliegtuigtype in het broedseizoen gedurende 5 dagen achter elkaar niet is gevlogen, dan wordt de rest van het broedseizoen niet meer met het betreffende type gevlogen.
-2-
2.5
Indien metingen of berekeningen ten behoeve van de controle op de in dit besluit opgenomen voorschriften vastgelegde geluidsniveaus plaatsvinden, geschiedt dit overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999". Ook beoordeling van de meet- en rekenresultaten vindt plaats overeenkomstig deze handleiding. Voor het bepalen van het bronvermogen van een modelvliegtuig geldt dat : a. het in vrijeveld-omstandigheden is opgesteld. Hieraan wordt voldaan als binnen een straal van 15 m. van het modelvliegtuig geen obstakels voorkomen die het geluidsveld kunnen beïnvloeden en de bodem van de meetplaats vlak is; b. het op een standaard is gemonteerd met de opening van de motoruitlaat op 1,2 m. boven de bodem van de meetplaats; c. het meetpunt zich op 7 m. afstand van de uitlaatopening bevindt onder en hoek van 90° met de stroomrichting van de uitlaatgassen en op een hoogte van 1,2 m. boven de bodem van de meetplaats; d. tijdens de meting de motor op constant en maximaal toerental wordt gehouden; e. de meettijd ten minste 15 seconden bedraagt.
2.6
Het bronvermogen van een door een modelvliegtuig verspreid geluidsniveau, mag op 7 meter naast het vliegtuig loodrecht op de vliegrichting niet meer zijn dan: - 2 - 4 takt motoren: 80 dB(A), behoudens bij evenementen 86 dB(A); - turbine-/straalmotoren: 92 dB(A).
2.7
De vergunninghouder toont binnen 2 maanden nadat deze beschikking in werking is getreden door middel van geluidsmetingen aan dat voor alle toestellen (2-4 takt en turbine-/straalmotoren) voldaan wordt aan de in voorschrift 2.6 vastgestelde bronvermogens. De resultaten worden binnen 2 maanden na de metingen ter beoordeling aan het bevoegd gezag overlegd.
2.8
Het bronvermogen wordt ten minste een maal per jaar gecontroleerd door een door het bevoegd gezag aanvaarde deskundige. De meetresultaten moeten worden opgenomen in het logboek en op verzoek aan het bevoegd gezag worden verstrekt.
2.9
Onverminderd het bepaalde in de voorschriften 2.2 , 2.3 en 2.6 geldt voor modelvliegtuigen het volgende: 1 er mag uitsluitend worden gevlogen tussen 09.30 en 21.00 uur, met dien verstande dat tussen 20.00 uur en 21.00 uur alleen gevlogen mag worden met zweef- en electromodellen; 2 bij de beoordeling van het geluidsniveau van de modelvliegtuigen met 2-takt motoren moet een strafcorrectiefactor van 5 dB worden toegepast vanwege het tonale karakter van het geluid; 3 tussen 09.30 - 11.00 uur en 19.00 - 20.00 uur mag maximaal met 2 op brandstof aangedreven modelvliegtuigen worden gevlogen; 4 tussen 11.00 - 19.00 uur mag, behoudens tijdens evenementen, met maximaal 4 op brandstof aangedreven modelvliegtuigen gelijktijdig worden gevlogen; 5 indien wordt gevlogen met een turbine-/straalmotor aangedreven modelvliegtuig mogen géén andere modelvliegtuigen in de lucht zijn; bij evenementen mag maximaal met twee turbine-/straalmotoren gelijktijdig worden gevlogen en mogen géén andere modelvliegtuigen in de lucht zijn. In alle gevallen behoudens punt 5, kan onbeperkt met zweef- en electromodellen worden gevlogen.
2.10
Het circuit, waarbinnen de modelvliegtuigen zich mogen bevinden, is beperkt tot een straal van 350 meter gemeten vanaf het midden van het vliegterrein ten noorden van Baarsgrubbenweg, zoals aangeven op de bij de aanvaag behorende circuittekening.
2.11
Van de gestelde geluidgrenswaarden in de voorschriften 2.2 en 2.3 van deze vergunning wordt voor het houden van ten hoogste drie evenementen per jaar, te weten twee meetings(zonder publiek) en één vliegshow (met publiek), inclusief modelvliegtuigen met turbine-/straalmotoren, worden afgeweken, te weten:
-3-
het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), van het door de modelvliegtuigen verspreide geluid, alsmede veroorzaakt door andere activiteiten op het terrein mag, gemeten in de meterstand "fast" ter plaatse van de dichtstbijzijnde gevel van de woning Houwnasweg 3, respectievelijk Maastrichterweg 14, niet meer zijn dan: - 46 dB(A) respectievelijk 51 dB(A) tussen 09.30 en19.00 uur (dagperiode); - 41 dB(A) respectievelijk 46 dB(A) tussen 19.00 en 21.00 uur (avondperiode), en het maximale geluidsniveau (LAmax), gemeten in de meetstand “fast”, van het door de modelvliegtuigen verspreide geluid, alsmede veroorzaakt door andere activiteiten op het terrein mag ter plaatse van de dichtstbijzijnde gevel van de woning Houwnasweg 3, respectievelijk Maastrichterweg 14, niet meer zijn dan: - 66 dB(A) respectievelijk 70 dB(A) tussen 09.30 uur en 19.00 uur (dagperiode); - 61 dB(A) respectievelijk 66 dB(A) tussen 19.00 uur en 21.00 uur (avondperiode). 2.12
De voorschriften 2.5 en 2.6 van deze vergunning blijven tijdens vliegshow/-meetings van toepassing met dien verstande dat voor aanvang daarvan het bronvermogen van de modelvliegtuigen van gasten gemeten moeten worden.
2.13
Behoudens de 3 maal per jaar bedoelde activiteiten in voorschrift 2.11, is het verboden in de open lucht in de inrichting muziek ten gehore te brengen alsmede door middel van een geluidsinstallatie mededelingen te doen.
2.14
Tijdens de in voorschrift 2.11 bedoelde activiteiten mogen tijdens de dagperiode tot 19.00 uur in de open lucht via een geluidinstallatie mededelingen worden gedaan en mechanische muziek ten gehore worden gebracht tot maximaal 80 dB(A), gemeten op 15 meter afstand van de geluidboxen.
2.15
Van de onder 2.11 genoemde evenementen wordt tenminste zes weken van te voren schriftelijk melding gedaan aan het bevoegd gezag, onder vermelding van plaats, datum, duur en soort activiteit. Het bevoegd gezag kan regels stellen voor: de duur van de activiteit, maximaal 2 dagen aaneengesloten; de data; het gedrag tijdens de activiteiten of een verbod op bepaalde activiteiten.
2.16
Twee weken voor het plaats vinden van de 3 incidentele evenementen dient de inrichtinghouder de omwonenden schriftelijk op de hoogte te stellen van de plaats, datum, duur en soort activiteiten en hiervan publicatie te doen in de huis-aan-huis bladen van de gemeenten Beek, Nuth en Schinnen.
3
AFVAL
3.1
Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem geschied zodanig dat geen verontreiniging kan optreden.
3.2
Het bewaren van afvalstoffen geschiedt op ordelijke en nette wijze. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
3.3
Afvalstoffen worden regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar afgevoerd door een daarvoor erkend bedrijf.
3.4
In het voor het publiek toegankelijk deel van de inrichting moeten één of meer afvalbakken aanwezig zijn waarop met duidelijk leesbare letters het opschrift "PAPIER EN AFVAL" moet zijn aangebracht. De afvalbakken moeten zo vaak als nodig is worden geledigd.
-4-
3.5
De vergunninghouder draagt er zorg voor dat etenswaren, de verpakking daarvan en andere uit de inrichting afkomstige materialen die (binnen een straal van 25 meter van de inrichting) op de openbare straat terecht komen, dagelijks worden verwijderd.
4
BODEM
4.1
Algemeen
4.1.1 Stoffen worden zodanig bewaard en gebezigd dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. Aantasting van de bodem wordt voorkomen. Hiertoe treft vergunninghouder tenminste zodanige maatregelen, dat het risico van bodemverontreiniging wordt teruggebracht tot bodemrisiconiveau A in de zin van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. 4.1.2 Vergunninghouder treft alle maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde verontreiniging of aantasting van de bodem ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting te voorkomen. De maatregelen richten zich onder meer op: a. het zoveel mogelijk voorkomen van lekkages, morsverliezen en calamiteiten; b. het opruimen van lek- en morsverliezen en; c. het treffen, inspecteren en in goede staat houden van bodembeschermende voorzieningen. 4.2
Bodembeschermende voorzieningen
4.2.1 Op plaatsen waar activiteiten plaatsvinden met stoffen die de bodem en/of het grondwater kunnen verontreinigen, moet een vloeistofdichte vloer zijn aangebracht zodanig dat geen verontreiniging van de bodem en/of het grondwater kan optreden. 4.2.2 In afwijking van voorgaand voorschrift kan worden volstaan met een vloeistofkerende vloer indien: a. bodembedreigende activiteiten (tanken modelvliegtuigen opslagen, etc.) plaatsvinden boven een lekbak, en b. in de inrichting incidentenmanagement plaatsvindt. 4.3
Bodemverontreiniging
4.3.1 Indien zich na het van kracht worden van deze beschikking, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval, verontreiniging of aantasting van de bodem voordoet ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting, treft vergunninghouder alle maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde de verontreiniging weg te nemen of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Vergunninghouder treft daarbij in ieder geval zo spoedig mogelijk de volgende maatregelen: a. de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging of aantasting wordt bepaald en schriftelijk vastgelegd; b. de verontreiniging of aantasting wordt gemeld aan het bevoegd gezag, onder opgave van de aard, de mate en de omvang daarvan en van de maatregelen die vergunninghouder reeds heeft getroffen en voornemens is te treffen; c. eventuele tanks en/of andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels),met de die verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en worden, indien nodig, hersteld of vervangen. 4.3.2 Van het voornemen om over te gaan tot bodem- en/of grondwatersanering wordt ten minste 1 maand voordat de sanering plaatsvindt, schriftelijk melding gedaan aan/goedkeuring gevraagd van het bevoegd gezag. Bij deze melding worden gegevens verstrekt omtrent de resultaten van met het oog op de sanering verricht onderzoek en het tijdstip waarop met de sanering wordt aangevangen.
-5-
4.3.3 Na de sanering wordt er een bodemonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt, dat de verontreiniging op milieuhygiënische wijze ongedaan is gemaakt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform NEN 5740. Een rapportage van dit bodemonderzoek wordt, binnen 2 maanden na beëindiging van saneringswerkzaamheden, aan het bevoegd gezag overgelegd. 5 5.1
STOOK- EN VERWARMINGSINSTALLATIES / OPSLAG HBO Algemeen
5.1.1 Verwarmings- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig verstookt of verbrand. 5.1.2
Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw, b. aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en c. in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.
5.1.3
Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht.
5.2
Aanvullende voorschriften voor oliegestookte installaties
5.2.1
Een stooktoestel wordt zodanig ingericht en onderhouden, dat over het gehele regelbereik een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen.
5.2.2
Olieleidingen, met uitzondering van flexibele verbindingsstukken, zijn vervaardigd van metaal van een voldoende mechanische sterkte. De verbindingen zijn onder alle omstandigheden ten minste even sterk als de rest van de leiding. De leidingen en appendages zijn blijvend oliedicht.
5.3
Inpandige opslag HBO
5.3.1
Het inpandig opgestelde 300 liter voorraadvat HBO moet blijvend vloeistofdicht zijn en zijn geplaatst boven een oliebestendige opvangbak.
5.3.2
De tank moet geplaatst zijn op een ondergrond die uit onbrandbaar materiaal bestaat.
6
VEILIGHEID TAN AANZIEN VAN HET VLIEGEN
6.1
In de inrichting is tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig, die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften.
6.2
Op het vliegterrein is een veiligheidszone aangegeven met behulp van een duidelijke afscheiding.
6.3
In de nabijheid van personen die niet bij het vliegen zijn betrokken wordt niet gevlogen. De vlieghoogte buiten het vliegterrein bedraagt steeds tenminste 25 meter, het opstijgen en landen/noodlanden niet inbegrepen.
6.4
De bestuurder van een modelvliegtuig mag dit slechts in het luchtruim gebruiken indien: de constructie van het vliegtuig zodanig is dat de kans op een persoonlijk ongeval, als gevolg van defect of losraken van enig onderdeel, tijdens de vlucht verwaarloosbaar klein kan worden geacht; het vliegtuig is voorzien van naam, adres, postcode en woonplaats van de eigenaar;
-6-
-
deze bestuurder daartoe in staat kan worden geacht.
6.5
Een modelvliegtuig mag slechts op zodanige wijze worden gebruikt dat de openbare orde of veiligheid dan wel het luchtverkeer niet kan worden verstoord en niet in gevaar wordt gebracht.
6.6
De bestuurder moet ervoor zorgen dat tijdens de vlucht het modelvliegtuig; enig in het luchtruim bevindend toestel niet zo dicht nadert dat gevaar voor botsing kan ontstaan; niet boven een mensenverzameling komt.
6.7
Op de hoeken van de afrastering en de toegangspoort gelegen aan de Baarsgrubbenweg en op de hoeken van de landweg Onderste Heerenweg die het vlieggebied doorkruist, moeten waarschuwingsborden zijn geplaatst volgens de volgende uitvoering; waarschuwingsbord model J30 volgens het RVV1990; onderbord met het opschrift “Modelvliegtuigsport”.
6.8
Indien landbouwers werkzaam zijn op aanpalende terreinen aan het vliegveld zijn geen vliegactiviteiten toegestaan.
7
MILIEULOGBOEK
7.1
Er wordt een milieulogboek bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van de beschikking ten minste de volgende zaken worden opgenomen: a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven keuringen, metingen en registraties; c. de resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven onderzoeken; d. de bevindingen van alle inspecties en onderhoudswerkzaamheden die met betrekking tot de zorg voor het milieu van belang zijn; e. de schriftelijke instructies voor de binnen de inrichting werkzame personen, om handelingen in strijd met de vergunning tegen te gaan en om handelingen in het belang van de bescherming van het milieu te bevorderen; f. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. g. op grond van de Wet milieubeheer verplichte afvalstoffen registratie. De gegevens behoeven zich niet in het milieulogboek zelf te bevinden, mits in het logboek een duidelijke verwijzing naar de vindplaats elders binnen de inrichting gegeven is.
7.2
De in dit hoofdstuk genoemde gegevens worden door de vergunninghouder gedurende 5 jaar ter inzage van het bevoegd gezag in de inrichting bewaard.
-7-
II
BEGRIPPENLIJST
A.
BEP Bedrijfsenergieplan
B.
BEVOEGD GEZAG Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke milieudienst Beek-Nuth-Stein
C.
CUR Civieltechnisch Centrum Uitvoering Researsch en Regelgeving.
D.
CUR/PBV-AANBEVELING 44 Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen, Stichting CUR, 1996.
E.
HERGEBRUIK Het toepassen van afvalstoffen of daaruit afgescheiden componenten voor hetzelfde of een soortgelijk doel als waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren.
F.
INCIDENTENMANAGEMENT Maatregelen ter voorkomen en/of beperking van bodemimmissies zoals opruimen van morsingen (algemene zorg) of doelmatig ingrijpen met adequate middelen bij falen van proceshandelingen.
G.
INRICHTINGSGRENS Begrenzing van de bedrijfsmatige activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
H.
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAR,LT) Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999".
I.
LEKBAK Vloeistofdichte voorziening met beperkte opvangcapaciteit, waarvan de bodembeschermende werking door gericht toezicht en doelmatig ledigen wordt gewaarborgd.
J.
MAXIMALE GELUIDSNIVEAU (LAMAX) Het piekniveau, een kortstondige verhoging van het geluiddrukniveau gemeten in de meterstand "Fast".
K.
MILIEUZORGSYSTEEM Het samenhangend geheel van beleidsmatige, organisatorische en administratieve maatregelen gericht op het inzicht krijgen in, het beheersen van en waar mogelijk verminderen van de effecten van de bedrijfsvoering op het milieu.
L.
NEN Door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.
M.
NEN 1010 Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties.
N.
NEN 2494 Voorschriften voor de beveiligingsapparatuur van met oliegestookte ketels.
O.
NEN 5740 Bodem; Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek; Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.
-8-
P.
NEN-EN Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse Norm aanvaarde en uitgegeven norm.
Q.
NEN-EN-IEC 60079-14 Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen - Deel 14: Elektrische installaties in gevaarlijke gebieden (anders dan in mijnen).
R.
NER De Nederlandse Emissie Richtlijn - Lucht, onder de verantwoordelijkheid van en door de Commissie Emissie Lucht uitgegeven richtlijn.
S.
NPR Nederlandse Praktijk Richtlijn.
T.
PBV Plan Bodembeschermende Voorzieningen.
U.
PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING Verklaring overeenkomstig het model zoals vastgelegd in KIWA/PBV-Rapport 99-02 Model Verklaring Vloeistofdichte Voorziening.
V.
PREVENTIE Het geheel van maatregelen gericht op het in zo vroeg mogelijk stadium voorkomen danwel beperken van het ontstaan van afvalstoffen, alsmede het verbeteren van de kwaliteit van afvalstoffen.
W.
VLOEISTOFKERENDE VLOER Een niet vloeistofdichte voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen tijdelijk zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden.
X.
WONING Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd. Voor zover een DIN , DIN-ISO, NEN , NEN EN , NEN ISO , NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm, BRL, CPR, NPR of het AI-blad die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft de norm, BRL, CPR, NPR of het AI-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
-9-