Elektriciteitsquiz
We hangen drie metalen bollen aan een draad en we geven ze alledrie een positieve of negatieve lading. Bol 1 en 2 stoten elkaar af en bol 2 en 3 stoten elkaar af. Wat kun je nu zeggen? 1. 1 en 3 hebben een tegengestelde soort lading; 2. 1 en 3 hebben een gelijke soort lading; 3. Alledrie hebben een gelijke soort lading; 4. Je kunt er niets over zeggen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
We hangen drie metalen bollen aan een draad en we geven ze alledrie een positieve of negatieve lading. Bol 1 en 2 stoten elkaar af en bol 2 en 3 stoten elkaar af. Wat kun je nu zeggen? 1. 1 en 3 hebben een tegengestelde soort lading; 2. 1 en 3 hebben een gelijke soort lading; 3. Alledrie hebben een gelijke soort lading; 4. Je kunt er niets over zeggen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
We hangen drie metalen bollen aan een draad en we geven ze alledrie een positieve of negatieve lading. Bol 1 en 2 trekken elkaar aan en bol 2 en 3 stoten elkaar af. Wat kun je nu zeggen? 1. 1 en 3 hebben een tegengestelde soort lading; 2. 1 en 3 hebben een gelijke soort lading; 3. Alledrie hebben een gelijke soort lading; 4. Je kunt er niets over zeggen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
We hangen drie metalen bollen aan een draad en we geven ze alledrie een positieve of negatieve lading. Bol 1 en 2 trekken elkaar aan en bol 2 en 3 stoten elkaar af. Wat kun je nu zeggen? 1. 1 en 3 hebben een tegengestelde soort lading; 2. 1 en 3 hebben een gelijke soort lading; 3. Alledrie hebben een gelijke soort lading; 4. Je kunt er niets over zeggen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Een positief geladen stok wordt in de buurt gebracht van een metalen bol. Deze bol staat op een isolerende standaard, maar is via een koperdraad verbonden met de aarde. In de koperdraad loopt, 1. een stroom, de elektronen (negatieve deeltjes) gaan van de bol weg; 2. geen stroom; 3. een stroom, de elektronen (negatieve deeltjes) gaan naar de bol toe.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Een positief geladen stok wordt in de buurt gebracht van een metalen bol. Deze bol staat op een isolerende standaard, maar is via een koperdraad verbonden met de aarde. In de koperdraad loopt, 1. een stroom, de elektronen (negatieve deeltjes) gaan van de bol weg; 2. geen stroom; 3. een stroom, de elektronen (negatieve deeltjes) gaan naar de bol toe.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Twee identieke weerstandjes zijn in serie geschakeld. Als er een stroom loopt in deze schakeling, dan is de stroom in de 2e weerstand 1. gelijk aan; 2. de helft van; 3. kleiner dan, maar niet per se de helft van, de stroom in de 1e weerstand.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Twee identieke weerstandjes zijn in serie geschakeld. Als er een stroom loopt in deze schakeling, dan is de stroom in de 2e weerstand 1. gelijk aan; 2. de helft van; 3. kleiner dan, maar niet per se de helft van, de stroom in de 1e weerstand.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
In bovenstaande schakeling wordt een koperdraadje over een lampje gespannen. Als je dit doet 1. blijft alle lading door het lampje heen lopen; 2. stroomt de helft van de lading door het lampje en de andere helft door het draadje; 3. stroomt alle lading door het draadje; 4. geen van bovenstaande antwoorden.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
In bovenstaande schakeling wordt een koperdraadje over een lampje gespannen. Als je dit doet 1. blijft alle lading door het lampje heen lopen; 2. stroomt de helft van de lading door het lampje en de andere helft door het draadje; 3. stroomt alle lading door het draadje; 4. geen van bovenstaande antwoorden.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
De schakeling hierboven bestaat uit twee identieke lampjes die even fel branden. Als je de schakelaar sluit, 1. gaat lampje A feller branden; 2. treedt er geen verandering op in lampje A; 3. gaat lampje A minder fel branden.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
De schakeling hierboven bestaat uit twee identieke lampjes die even fel branden. Als je de schakelaar sluit, 1. gaat lampje A feller branden; 2. treedt er geen verandering op in lampje A; 3. gaat lampje A minder fel branden.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
De vier lampjes hierboven zijn identiek. Welke schakeling geeft in zijn totaliteit meer licht? 1. Schakeling I; 2. Beide schakelingen geven evenveel licht; 3. Schakeling II.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
De vier lampjes hierboven zijn identiek. Welke schakeling geeft in zijn totaliteit meer licht? 1. Schakeling I; 2. Beide schakelingen geven evenveel licht; 3. Schakeling II.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Wat gebeurt er als de schakelaar gesloten wordt? 1. Alleen Otto krijgt een schok; 2. Alleen Paul krijgt een schok; 3. Otto en Paul krijgen allebei een schok; 4. Geen van beiden krijgt een schok. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Wat gebeurt er als de schakelaar gesloten wordt? 1. Alleen Otto krijgt een schok; 2. Alleen Paul krijgt een schok; 3. Otto en Paul krijgen allebei een schok; 4. Geen van beiden krijgt een schok. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als je de grootte van een weerstand wilt bepalen gebruik je 1. schakeling 1; 2. schakeling 2; 3. schakeling 3.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als je de grootte van een weerstand wilt bepalen gebruik je 1. schakeling 1; 2. schakeling 2; 3. schakeling 3.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Welke uitspraak is juist? 1. Het linker lampje heeft de hoogste weerstand en daarom het dikste gloeidraadje; 2. Het linker lampje heeft de hoogste weerstand en daarom het dunste gloeidraadje; 3. Het linker lampje heeft de laagste weerstand en daarom het dikste gloeidraadje; 4. Het linker lampje heeft de laagste weerstand en daarom het dunste gloeidraadje. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Welke uitspraak is juist? 1. Het linker lampje heeft de hoogste weerstand en daarom het dikste gloeidraadje; 2. Het linker lampje heeft de hoogste weerstand en daarom het dunste gloeidraadje; 3. Het linker lampje heeft de laagste weerstand en daarom het dikste gloeidraadje; 4. Het linker lampje heeft de laagste weerstand en daarom het dunste gloeidraadje. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als je steeds meer weerstand toevoegt aan de parallelschakeling hierboven wordt de totale weerstand tussen punt P en Q 1. groter; 2. blijft gelijk; 3. kleiner.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als je steeds meer weerstand toevoegt aan de parallelschakeling hierboven wordt de totale weerstand tussen punt P en Q 1. groter; 2. blijft gelijk; 3. kleiner.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Hoe groot is de stroomsterkte door de stroommeter? Neem aan dat de weerstandjes identiek aan elkaar zijn. 1. 0,5 A; 2. 0,25 A; 3. 0 A; 4. Om dit te beantwoorden heb je meer informatie nodig. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Hoe groot is de stroomsterkte door de stroommeter? Neem aan dat de weerstandjes identiek aan elkaar zijn. 1. 0,5 A; 2. 0,25 A; 3. 0 A; 4. Om dit te beantwoorden heb je meer informatie nodig. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Hoe groot is de vervangende weerstand Rt ? 1. 3 Ω; 2. 27 Ω; 3. 9 Ω; 4. Hiervoor heb je meer informatie nodig.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Hoe groot is de vervangende weerstand Rt ? 1. 3 Ω; 2. 27 Ω; 3. 9 Ω; 4. Hiervoor heb je meer informatie nodig.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) brandt (branden) het minst fel? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) brandt (branden) het minst fel? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) brandt (branden) het felst? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) brandt (branden) het felst? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) gaat (gaan) uit als je lampje 6 losdraait? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Alle lampjes zijn hetzelfde. Welk(e) lampje(s) gaat (gaan) uit als je lampje 6 losdraait? 1. lampje 1; 2. lampje 2; 3. lampje 3; 4. lampje 4; 5. lampje 5; 6. lampje 6. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Je ziet hier een waterkoker met een vermogen van P = 920 W. Hoe groot is de stroomsterkte als deze aanstaat? 1. 2 A; 2. 4 A; 3. 211600 A; 4. 423200 A.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Je ziet hier een waterkoker met een vermogen van P = 920 W. Hoe groot is de stroomsterkte als deze aanstaat? 1. 2 A; 2. 4 A; 3. 211600 A; 4. 423200 A.
J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als de spanning bij de bron verdubbelt, 1. Verdubbelt het vermogen in de weerstand doordat alleen de spanning verdubbelt; 2. Verdubbelt het vermogen in de weerstand doordat alleen de stroomsterkte verdubbelt; 3. Verviervoudigt het vermogen in de weerstand doordat de spanning en stroomsterkte beiden verdubbelen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen
Elektriciteitsquiz
Als de spanning bij de bron verdubbelt, 1. Verdubbelt het vermogen in de weerstand doordat alleen de spanning verdubbelt; 2. Verdubbelt het vermogen in de weerstand doordat alleen de stroomsterkte verdubbelt; 3. Verviervoudigt het vermogen in de weerstand doordat de spanning en stroomsterkte beiden verdubbelen. J. de Bruijn
Praedinius Gymnasium, Groningen