HET BEZOEK VAN JOHN CHURCHILL, EERSTE HERTOG VAN MARLBOROUGH, AAN ROTTERDAM EN ZIJN BIJDRAGE VOOR DE BOUW VAN DE EPISCOPALE KERK ALDAAR door
MR B. VAN 'T HOFF
13 Mei 1946 was een grote dag voor Rotterdam. Op die dag - juist zes jaren, nadat het centrum van de stad door een meedogenloze luchtaanval was verwoest - werd Winston Churchill, die meer dan wie ook had bijgedragen tot de eindoverwinning en de bevrijding van ons land, feestelijk en plechtig in Rotterdam ontvangen. Niet alleen in Rotterdam, maar ook in Amsterdam, den Haag en in Leiden, waar hem een ere-doctoraat werd aangeboden, hadden ontvangsten plaats, die nog vers in het geheugen liggen. Het is wel een grote zeldzaamheid, dat een vreemdeling met zoveel vreugde en dankbaarheid door de gehele bevolking ontvangen werd. *) De geschiedenis herhaalt zich. Zo vertoont het tijdvak van Lodewijk XIV, die naar de hegemonie van Europa streefde, veel overeenkomst met onze tijd en zijn twee wereldoorlogen. Er is ook een parallel tussen personen. Zoals in de tweede wereldoorlog Winston Churchill als leider van de staatkunde van Engeland een van de voormannen van de coalitie was, zo was in de Spaanse successie-oorlog zijn grote voorvader *) John Churchill, eerste hertog van Marlborough, in de beslissende jaren 1702-1710 de leider van de Engelse staatkunde en tegelijk de voornaamste bevelhebber van de legers, die de overwinningen bevochten. Er zijn ook verschilpunten. Zo was Marlborough allereerst veldheer en daarnaast ook een groot staatsman of liever een uiterst bekwaam diplomaat. Terwijl Winston Churchill allereerst een groot staatsman is, die daarnaast echter ook een belangrijk aandeel in de strategische leiding van de oorlog had. De parallel gaat verder. Zoals Churchill in Mei 1946 een zegetocht door Nederland maakte, zo werd Marlborough in December 1704 na de overwinning bij Blenheim eerst in Amsterdam, daarna in den Haag en tenslotte in Rotterdam plechtig ontvangen. De slag van Blenheim had een beslissende keer in de Europese geschiedenis gebracht. Aan het Franse leger, dat lang voor on112
va//
(/650 /722).
overwinnelijk had gegolden, werd een zware nederlaag toegebracht, die in de volgende jaren door andere zou worden gevolgd. Een groot deel van het Franse leger, waaronder de meest beroemde regimenten, moest zich gevangen geven. De „Blenheim letter", gekrabbeld op de achterzijde van een herberg-rekening, die Marlborough op het ogenblik van de overwinning aan zijn vrouw Sarah Churchill, de vriendin van koningin Anna, schreef^) luidt als volgt: „ . . .August 13, 1704. I have not time to say more but to beg you will give my duty to the Queen, and let her know her army has had a glorious victory. Monsieur Tallard*) and two other Generals are in my coach and I am following the rest. The bearer, my aide-de-Camp Colonel Parke, will give Her an account of what has passed. I shall do it in a day or two by another more at large. Marlborough." Het is niet te verwonderen, dat Marlborough na afloop van de veldtocht, toen hij over de Republiek naar Engeland reisde, op verscheidene plaatsen in ons land feestelijk ontvangen en dankbaar gehuldigd werd. In Deventer gekomen bereikte hem een uitnodiging om Amsterdam te bezoeken. *) In Naarden werd hij met zijn gevolg door twee jachten, die de stad hem tegemoet had gezonden, afgehaald. Hij kwam 10 December in Amsterdam aan en logeerde daar in het mooie huis van burgemeester Nicolaas Witsen op de Heerengracht tegenover de Nieuwe Spiegelstraat. In het Oude-Zijds Heerenlogement werd het gezelschap op een prachtige middagmaaltijd onthaald.') Vrijdag 12 December kwam Marlborough in 's-Gravenhage aan. Ook hier zal het wel niet aan feestelijke ontvangsten ontbroken hebben. Maar in deze dagen zal ook veel tijd besteed zijn aan conferenties met Anthonie Heinsius, de raadpensionaris, met Simon van Slingelandt, de secretaris van de Raad van State en met vele gezanten van grotere en kleinere mogendheden. Den Haag was nu eenmaal in die tijd het belangrijke diplomatieke centrum van Europa, waar alle draden van het bondgenootschap samenkwamen. Het verblijf in den Haag duurde tien dagen. Korter dan gewoonlijk, maar dit jaar had de veldtocht ook abnormaal lang geduurd en bovendien had Marlborough na afloop daarvan nog een reis naar Wenen en Berlijn moeten maken. Zondag 21 De113
cember schreef hij uit den Haag aan zijn krijgsmakker Eugenius van Savoye „ . . .Je pars demain de grand matin pour m'embarquer a Rotterdam et me flatte que j'aurai l'honneur de recevoir bientot de vos nouvelles..."') En nu liet het stadsbestuur van Rotterdam zich niet de gelegenheid ontnemen Marlborough een waardige ontvangst te bereiden. Helaas bezitten wij geen uitvoerig verhaal over deze ontvangst. Wij moeten ons tevreden stellen met een passage uit de resoluties van de Vroedschap, waar in 18de-eeuwse stadhuisstijl het volgende wordt gerapporteerd:") Marlborough kwam met een jacht van den Haag aan buiten de Delftse Poort. Aan land tredende werd hij verwelkomd door een van de jongste burgemeesters, een van de gedeputeerden') en de secretaris. Onder het lossen van kanonschoten werd hij naar de Stads-Doelen geleid, waar alle stadsbestuurders „ . . .zijn Excellentie hadden gaen verwelckomen en wijders hadden gefeliciteert wegens de groote victorie in den voorledene Campagne op de gemeenen vijand behaelt en Sijn Excellentie aengaende desselffs goed beleyt en dappere conduiten deswegen bedanckt en versogt te willen continueren in zijn grooten ijver om te wercken tot het welwesen van de gemeene saecke, en dat belieffde te conserveren Zijne goede affectie en genegenheyt voor deze Stad..." Na verder vriendelijke woorden te hebben gewisseld begaf Marlborough zich in de namiddag „ten huyse van den vermaerden schilder N. (lees A.) van der Werff om affgeschilderd te werden." Vandaar werd hij weer afgehaald door een burgemeester en een secretaris en weer naar de Doelen geleid „waervandaen gemelten Hartogh, nadat het middagmael aldaer hadde genomen, heel satisfait over de eere hem aengedaen, betuygende hetselve in seer minsame en obligeante termen, omtrent ten half ses uyren was vertrocken en door de voorschreven Heeren, die Zijn Excellentie aen het Jagt hadden gerecipieert, op deselve wijse verselt tot buy ten de Stad aen de sloep, aldaer Zijn Excellentie noghmaels hadden bedanckt voor de eere, die de Regeringe hadde believen aen te doen en vervolgens een spoedige en gelukkige reyse gewenscht..." Twee brieven schreef Marlborough uit Rotterdam. Een beleefde brief aan een Franse generaal de Villeroy *°) over het uitwisselen van krijgsgevangenen. En een andere aan van Slingelandt in den Haag over hetzelfde onderwerp, 's Avonds 22 December 114
vertrok hij uit Rotterdam om reeds 21 December zijn eerste brief uit Londen aan Heinsius te schrijven. Wij behoeven hier niet aan ultra-moderne vervoermiddelen te denken. In het steeds conservatieve Engeland werd tot 1752 de Juliaanse kalender gevolgd en 21 December 1704 in Engeland kwam overeen met Nieuwjaarsdag 1705 in Holland. De reis van Rotterdam naar Londen kan dus maximaal 8 dagen geduurd hebben. Bij westenwind was het soms nodig dagen lang te wachten voordat men kon oversteken. Had Marlborough de reis enige dagen later gemaakt dan had hij tweemaal, eerst in Holland, daarna in Engeland, Kerstmis kunnen vieren! Wij zagen dus, dat Marlborough de beste herinnering aan zijn bezoek aan Rotterdam bewaarde. Gelukkig is, als blijvende herinnering aan het bezoek van der Werff's portret behouden gebleven, zij het dat men, om het origineel te zien, de verre reis naar Florence moet maken, waar het in het Pitti-museum te bewonderen is. Een enkel woord over de schilder en het portret van Marlborough. Adriaen van der Werff^) was in 1704 een gevierd schilder. Hij was van eenvoudige komaf. 26 Januari 1659 was hij in de kerk van Kralingen gedoopt als zoon van de molenaar Aerjen Jansz. en Maertgen Adriaens. Hij was in zijn jongensjaren in de leer geweest bij de glas- en conterfeitselschilder Cornelis Piccolet, die hem ook in de teken- en schilderkunst onderwees. Later kreeg hij onderricht van de bekende kunstschilder Eglon van der Neer. In volgende jaren was het de kunstlievende Cornelis Brouwer, die hem veel introducties bezorgde, zodat opdrachten voor portretten en andere schilderijen niet uitbleven. Door bemiddeling van een andere kunstzinnige Rotterdammer, Adriaen Paets, ontvanger van de Admiraliteit van de Maze, kwam hij in aanraking met mr Nicolaes Anthony Flinck, zoon van de kunstschilder Govert Flinck. Deze bracht hem in kennis met Margareta Rees, met wie hij 19 Augustus 1687 te Delfshaven in het huwelijk trad. Door zijn vrouw, uit een patricisch geslacht geboren en verwant met vele Rotterdamse magistraten, werden zijn relaties en waarschijnlijk ook zijn inkomsten, belangrijk uitgebreid. Hij werd in 1691 hoofdman van het Sint Lucasgilde te Rotterdam en zijn kunst werd ook in Amsterdam, waar hij met Flinck de collecties van de heren Six en de Flines bezichtigde, gewaardeerd. 115
Een internationale beroemdheid werd van der Werff door de gunst van Johann Wilhelm, keurvorst van de Palts, die bij een bezoek aan Amsterdam in 1696 de kunst van van der Werff leerde kennen. Een bezoek aan van der Werff's atelier in Rotterdam volgde en sindsdien werd van der Werff door de prachtlievende keurvorst met gunstbewijzen overladen. Hij kreeg talloze bestellingen van de keurvorstelijke familie en ontving vele rijke geschenken. Zelfs nam de keurvorst hem in dienst tegen een jaarlijks honorarium van vier, later van zesduizend Hollandse guldens en hij verhief hem en zijn nakomelingen in de adelstand en zo werd de eenvoudige molenaarszoon nu als „Ridder Adriaen van der Werff" een kunstschilder van internationale vermaardheid. Zo brachten, behalve de keurvorst van de Palts, ook August, keurvorst van Saksen en koning van Polen en hertog Anton Ulrich van Wolfenbüttel een bezoek aan van der Werff's atelier. Niet alleen Marlborough, maar ook Eugenius van Savoye, om andere grootheden van die tijd niet te noemen, liet zich door hem uitschilderen. Ook in de beeldhouw- en bouwkunst was van der Werff bedreven. Hij boetseerde o.a. een buste van de keurvorst van de Palts en maakte tekeningen voor een nieuwe vierschaar op het stadhuis te Rotterdam. Verder werd volgens zijn ontwerp de - helaas in 1940 verwoeste - nieuwe beurs te Rotterdam gebouwd en ontwierp hij ook plannen voor een aantal particuliere woonhuizen. Wij zagen al, dat het onze schilder, die 12 November 1722 in zijn geboortestad overleed, niet aan waardering door zijn tijdgenoten ontbrak. Zo rijmde Joan de Haes ") onder een van zijn zelfportretten in 1695 het volgende gedicht: „Zoo maelt de Maes-Appel zich met zijne eigen hant Zoo leeft die schilderhelt tot roem van Nederlant; Dat bogende op zijn kunst met reden zich laet hooren: Is 't oude Grieken trots op Zeuxis en Apel, Itaeltje op Titiaen en zijnen Rafaël, De Ridder Van der Werf is uit mijn' schoot geboren." Helaas heeft zijn roem in later eeuwen geen stand gehouden.") Zo werd in 1905 het volgende over hem geschreven: „Hij was met zijne in de 18de en in 't begin der 19de eeuw zeer bewonderde, 116
vlotte en gelikte schilderijen de meest karakteristieke vertegenwoordiger van den vervaltijd der Hollandsche kunst". **) Toch is zijn kunst - al bereikte hij verre niet de hoogte der schilders uit de gouden eeuw - lang niet zonder verdienste. Zijn zelfportret in het Rijksmuseum te Amsterdam en een ander zelfportret in de National Gallery in Londen **) zijn fraai van kleur en levendig van dispositie. Hetzelfde kan gezegd worden van het portret van Marlborough, waarvoor deze op die gedenkwaardige 22 December 1704 poseerde. Het schilderstuk inspireerde Joan de Haes tot het volgende gedicht: *•) „Hier staet de Britsche Mars in schildery ten toon, Die met Eugeen, den stut der Keizerlijke kroon, De Fransche krijghsmaght, aen den Donaustroom gedaghvaert Tot hulp van Beieren, kon keeren op zijn slaghzwaert; Sloeg 's legers derde deel en 't opperhooft in bant; Verdreef den Keurvorst uit zijne eere en erve en lant. Het Bontgenootschap dankt den Veltheer van Britanje, En draegt hem aen 't gestarnte als heilant van Germanje." De lotgevallen van het portret, dat natuurlijk eerst in het bezit van Marlborough was en tenslotte in Florence is beland, kennen wij niet. Hofstede de Groot") geeft de volgende beschrijving van het schilderstuk: „Johann, Herzog von Marlborough (1650-1722), Kniebild, steht von vorn gesehen mit groszer Lockenperrücke, Panzer, hermelingefüttertem Samtmantel den Degen an der Seite da. Er tragt den Hosenbandorden und halt in der rechten Hand den Kommandostab vor dem Leib nach rechts, wo im Hintergrund in bergigem Gelande eine Reiterschlacht sich abspielt. Leinwand, 130 x 108." Of Marlborough vaker in Rotterdam geweest is weet ik niet. In de jaren 1701-1711 kwam hij steeds vóór het begin en na afloop van elke veldtocht, dus in het voorjaar en in het najaar, in den Haag. Hij was in de wintermaanden steeds in Engeland waar hij de zitting van het Parlement bijwoonde. Het is dus zeer goed mogelijk, dat hij op de heen- of terugreis wel eens over Rotterdam reisde, maar van een speciale ontvangst of langer verblijf is mij, behalve in 1704, niet gebleken.™) Wel mogen wij aannemen, dat hij ook in de volgende jaren 117
Rotterdam een goed hart toedroeg. Een bewijs hiervan is het aandeel dat hij had in het tot stand komen van een nieuw gebouw van de Anglicaanse kerk in de Maasstad. 3 Juli 1701 was een nieuwe Anglicaanse predikant, Ds Thorold, opgetreden.") Tevoren was een kapel van de Schotse Presbyterianen ook bij de Anglicanen in gebruik geweest. Het volgende jaar kreeg de Anglicaanse gemeente, die een eigen kerkgebouw wilde stichten, hiervoor van het stadsbestuur een mooi terrein aan het noord-oost einde van het Haringvliet. In de nu volgende jaren ontplooide Ds Thorold een grote activiteit in het verzamelen van gelden nodig voor de kerkbouw. Koningin Anna gaf het voorbeeld met een gift van £ 500, welk voorbeeld door giften van de aartsbisschop van Canterbury en anderen gevolgd werd. Ds Thorold had de gelukkige gedachte ook naar het leger in de Zuidelijke Nederlanden te gaan, waar hij vriendelijk ontvangen werd door de hertog van Marlborough. Deze schonk £ 100. voor het goede doel evenals de admiraal Sir George Rooke en het voorbeeld van deze beide groten werkte aanstekelijk, zodat zich in leger en vloot een grote kerkelijke offervaardigheid ontplooide. Tenslotte werd een totaal bedrag van £ 4246,2 sh. 6 d. bijeengebracht, waarvan Steven (p. 327) de lijst met inschrijvingen nog onder ogen gehad heeft. De kerk, die het jaartal 1703 in de gevel droeg, werd 22 April 1708 ingewijd. In het fronton van de gevel werd het wapen van koningin Anna en daaronder dat van Marlborough geplaatst, zoals men kan zien op de bij dit artikel verkleind gereproduceerde gravure (Afb. 47). De verdere lotgevallen van dit kerkgebouw tot 1832 kan men nalezen in het hierboven vermelde werk van Steven. Helaas is de kerk in 1914 afgebroken, zodat alleen de ouderen zich nog de wapens van de Engelse koningin en van Marlborough, die nu ruim 250 jaar geleden waren aangebracht, kunnen herinneren. Mr W. C. Mees was zo vriendelijk mij op deze wapens attent te maken, hetgeen de aanleiding werd tot het schrijven van dit artikel. 1) Een aardig verslag over de ontvangst van Churchill in Nederland geeft het boekje van A. B. M. Brans en C. Cancrinus: Winston Churchill bezoekt Nederland (Leiden 1946). Tegenover het titelblad van de jaargang 1947 van dit Jaarboekje een foto van burgemeester 118
Oud en Churchill, de laatste het V.-teken makend, op het balkon van het Raadhuis. 2) Churchill stamt in recht-manlijke lijn af van een dochter van Marlborough, Anne Churchill, gehuwd met Charles Spencer, derde graaf van Sunderland. De enige zoon van Marlborough was op jeugdige leeftijd overleden, zodat de hertogelijke titel op de nakomelingen van Anne overging. De vader van Winston Churchill, Lord Randolph Spencer Churchill, was een jongere zoon van de zevende hertog van Marlborough. De huidige (tiende) hertog is een zoon van een cousin van Churchill. 3) De originele „Blenheim letter" wordt bewaard in het archief van de hertogen van Marlborough op Blenheim Palace bij Oxford. Een fac-simile vindt men in Winston Spencer Churchill: Marlborough, his life and times, vol. II (1934), p. 456. 4) Camille d'Hostun, graaf van Tallard, een van de Franse maarschalken. Tallard was in de jaren 1698-1701 Frans gezant in Engeland geweest. 5) The letters and dispatches of John Churchill, first Duke of Marlborough, from 1702 to 1712, edited by George Murray, vol. I (1845) p. 553. 6) Over het bezoek van Marlborough aan Amsterdam zie J. Wagenaar: Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenis... beschreven, I (Amsterdam 1760), blz. 725-726, en Nederland in oorlogstijd, Orgaan van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, jaargang 3, no. 6 (Nov.- Dec. 1948), blz. 14-15. Marlborough schrijft 10 December 1704 uit Amsterdam het volgende aan Heinsius: „The town of Amsterdame having sent a gentleman to invite me to this place, as also two of their yackts to Narden, is the reason of my not being able to be att The Hague til Friday; I hope you will be so kind as to allow me to waite on you that night. It is impossible for me to expresse the kindnesse and honours I have met with here; I am so sensible of them that I shal endeavor by my actions to shew my gratitude." Zie mijn uitgave van de „Correspondence Marlborough-Heinsius", Werken Historisch Genootschap, 4de serie no. I (Utrecht 1951), blz. 155. Een schilderij van Abraham Storck, voorstellende het inhalen van Marlborough in Amsterdam wordt vermeld in Oud-Holland, jaargang 68, (1953), blz. 222. 7) Murray (1845), blz. 561. 8) Resoluties Vroedschap, deel 24, fol. 143. De volledige tekst is gedrukt in de derde jaargang van dit Jaarboekje (1892), blz. 101-102. 9) Bedoeld zijn de gedeputeerden van de stad Rotterdam ter Staten van Holland. 10) Murray (1845), blz. 562. Villeroy was de bevelhebber van het Franse leger, dat 23 Mei 1706 vernietigend verslagen werd bij Ramillies. Het gevolg van die nederlaag was, dat de Fransen het grootste deel van de Zuidelijke Nederlanden moesten ontruimen. 11) Het hier volgende is ontleend aan E. Wiersum, Ridder
119
Adriaen van der Werff, in het Rotterdamsch Jaarboekje van 1927, biz. 1-15. Een korter levensbericht met opgave van litteratuur, eveneens door dr E. Wiersum, in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel VII (1927), blz. 1313-1316. Zie verder ThiemeBecker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Band 35 (1942), blz. 393-395 en C. Hofstede de Groot, Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten hollandischen Maler des 17 Jahrhunderts, deel X (1928) blz. 233-304 met beschrijving van de werken van van der Werff. 12) Alle de gedichten van Joan de Haes, Delft 1724, blz. 238. Herdrukt in het artikel van dr Wiersum, blz. 11. 13) Hierover uitvoeriger Wiersum, aangehaald artikel, blz. 11-13. 14) In 1868 werd in Rotterdam een straat naar van der Werff genoemd. 15) Afb. 10 tegenover blz. 11 in het artikel van dr Wiersum. 16) Alle de gedichten (1724), blz. 221. 17) Hofstede de Groot, a.w. blz. 286, no. 190. 18) Het itinerarium van Marlborough in de jaren 1701-1711 laat zich gemakkelijk reconstrueren met hulp van zijn uitgegeven briefwisseling. Zie mijn in noot 6 genoemde uitgave en Murray's Dispatches (1845), hierboven vermeld in noot 5. 19) Over de Anglicaanse kerk te Rotterdam zie: W. Steven, The History of the Scottish Church, Rotterdam to which are subjoined notices of the other British Churches in the Netherlands, EdinburghLondon-Rotterdam 1833, blz. 326-328; G. van Reyn, Geschiedkundige beschrijving der stad Rotterdam I (Rotterdam 1832), blz. 333338 met een litho van ,,De Engelsche kerken te Rotterdam" aan het Haringvliet tegenover blz. 320 en H. C. Hazewinkel, Geschiedenis van Rotterdam III (Amsterdam 1942), blz. 301-302 en tegenover blz. 266 afbeelding van de Episcopale kerk aan het Haringvliet c. 1800 naar een tekening van G. Groenewegen in het Gemeentearchief te Rotterdam.
120
«s: s:
I
8s
I
-s:
§
1
I