-2-
-3-
-4-
-5-
-6-
NIEUWSBRIEF 15
MEI
1989
VAN DE REDAKTIE De voorzitter zit tot over zijn oren in de beslommeringen in verband met het 350 - jarig jubileum van de botanische tuinen van de RU Utrecht. Dat geeft mij de gelegenheid het voor hem bestemde deel van de Nieuwsbrief deze keer te vullen met enkele redactionele opmerkingen. Er kwamen twee brieven binnen, die betrekking hebben op de inhoud van de Nieuwsbrief. De eerste is van de heer V.d. Beuken uit Horst. Die zit met het probleem, dat er in vakantiefolders bitter weinig te vinden is over het plantenleven in het Europese hooggebergte. “Het is daarom belangrijk als leden van de NRW, die in het verleden een interessant gebied hebben bezocht, dit middels een artikel in de Nieuwsbrief laten weten. Ook suggesties wat betreft de accommodatie in die gebieden, of dat nu kampeerplaatsen zijn of appartementen, hotels en pensions, zijn zeer de moeite waard. Het zou prachtig zijn, als er dan ook nog reisverslagen geschreven worden over alles, dat men tegen komt aan planten in die gebieden”. De tweede brief is van de heer Rijntjes uit Middelburg. Hij stelt voor vier of zes uitneembare middenpagina’s te vullen met een beschrijving van om te beginnen de kleinere soorten rotsplanten als Androsaces, Gentianen, Primula’s, Saxifraga’s, Dianthus - soorten etc. Op één pagina per soort te vermelden naam, herkomst of hybride, standplaats en bodemsamenstelling, vermenigvuldiging (zaad, stek, koudekiemers enz.), houdbaarheid zomer en winter, opmerkingen algemeen en, als ‘t effe kan, ook nog een illustratie of
-8foto. De uitneembare pagina’s kunnen in een ringband worden verzameld. “Na verloop van tijd krijgt men op die manier een boekwerk, dat moeiteloos alle problemen en vragen kan op lossen”. Om met die laatste brief, en dan met een flauwe opmerking, te beginnen - als ik ‘Ingwersen’s ‘Manual of alpine plants’ neem worden daarin meer dan tweeduizend soorten behandeld. Als dus zo’n boekwerk enigszins kompleet zal zijn vergt dat, in de gedachtegang van de heer Rijntjes, 80 tot 125 jaar. Is het dan niet eenvoudiger om, als men aan het begin van de liefhebberij staat, één of twee rotsplantjes te laten staan en voor dat geld een ‘handboek’ te kopen? Waarmee niet gezegd wil zijn, dat de redactie niet volledig instemt met de suggesties, die in de beide brieven worden gedaan. Maar het zou dan voor die redactie wel erg prettig zijn, wanneer ze een PC-tje ter beschikking had waarbij ze maar een toets hoeft in te drukken en er rolt een plant-, een hooggebergte- of een reisbeschrijving uit. Het is echter met elke Nieuwsbrief -om een uitdrukking van m’n Schotse collega te lenen- net als met een soufflé: je weet pas, hoe die er uit ziet, wanneer ‘ie kant en klaar op tafel ligt. Met andere woorden een redactie is volkomen afhankelijk van de copy, die door de leden wordt aangeleverd. Niet de al of niet vrome wensen van de redactie maar de beschikbare voorraad copy bepaalt de inhoud van de eerstvolgende Nieuwsbrief. Op het moment, dat dit wordt geschreven, ligt er één plantbeschrijving. (Waarmee we dus vijf eeuwen verder zijn voordat het boekwerk van de heer Rijntjes kompleet is.) Ere wie ere toekomt - de heer V.d. Beuken levert niet alleen suggesties. “Een reistip mijnerzijds: trekt er eens op uit in het nationale park Gran Paradiso in Italië. Botanisch gezien zeer de moeite waard. Wat onze kampeerervaringen betreft kun je het beste terecht in Lilaz. Deze plaats ligt op zo’n 1500 meter hoogte en je zit hier zo ongeveer aan het einde van de wereld, dus lekker ver weg van alle drukte. Tevens ligt er op een steenworp afstand de schitterende Alpentuin in Valnontey.” In alle bescheidenheid - dat is natuurlijk wel wat erg summier. Hoe hoog moet je klimmen voordat het ‘botanisch interessant’ wordt? Het maakt natuurlijk voor de doorsnee laagland - rotsplantenliefhebber nog al wat verschil of hij/zij van 1500 naar 2000 of naar 3000 meter moet klimmen. Kan daar overnacht worden? En wat is er botanisch de moeite waard?
-9In dit nummer vindt u een beschrijving door de heer Gobets van de trip, die hij en zijn vrouw maakten naar Triglav en Mali - Triglav. Daar staat alles in, wat ik zou willen wetén als ik er nooit geweest was. Zullen we dit zo ongeveer als norm aanhouden voor reisverslagen, zoals de beer V.d. Beuken die wenst? Een laatst suggestie van de heer Rijntjes is: leden adressen van bedrijven te laten doorgeven, die planten en zaden leveren en deze dan in de Nieuwsbrief te laten af drukken, “zodat iedereen er van kan profiteren”. Beslissing bestuur: daar beginnen we niet aan. Als dergelijke bedrijven een advertentie willen plaatsen - graag. Maar het redactionele deel van de Nieuwsbrief is niet bedoeld om in het wilde weg reclame te maken. Het zal duidelijk zijn, dat de redactie reisverslagen en plantbeschrijvingen met open armen zal ontvangen. Die laatste mogen eventueel kort zijn - ook één enkele of zelfs een halve pagina is welkom. Als u dat alles in de volgende Nieuwsbrief wilt zien afgedrukt heb ik het wel graag vóór 15 juli binnen. M.W. Camping.
VAN HET BESTUUR Op de jaarvergadering op 21 januari jl. is mevrouw Kerkhoven afgetreden als bestuurslid en heeft de heer Bottelier het secretariaat neergelegd. Hij blijft lid van het bestuur, maar het secretariaat wordt sindsdien gevoerd door E.J. van de Kaa Groene Haag 34 3853 EZ ERMELO Wilt u algemene correspondentie e.d. voortaan naar dit adres sturen?
- 10 AGENDA 18 juni Op zaterdag 18 juni organiseert de NRW in samen werking met de Botanische Tuinen Utrecht een dia - lezing door Zdenek Zvolanek uit Tsjecho Slowakije. De heer Zvolanek is reeds 22 jaar bezig met rotsplanten en is één van de leidinggevende leden van de Praagse Rotsplanten Club. Meer dan 20 jaar wordt onder zijn leiding de grote rotsplantenshow in Praag opgebouwd, waar hij zelf prachtige planten tentoonstelt. Hij is vele malen op plantenexpeditie geweest, waarvan hij nieuw materiaal (zaden) meebracht en als nieuwe rotsplanten introduceerde. In Engeland, Schotland en de Verenigde Staten hield hij lezingen en is daar ook bekend van zijn goede artikelen in de bulletins van de AGS en ARGS. De heer Zvolanek zal deze dag twee lezingen verzorgen. Voor de middag zal hij ons mee nemen naar Oost Anatolië een gedeelte van Kurdistan in Turkije. Hier is een overdaad aan prachtige en aparte rotsplanten endemisch in de regio Iran - Turkije. De lezing zal gaan over planten, die groeien op de kale hellingen rond het Van-meer (1720 m.) en over de hoog - alpiene planten op de hoogste toppen van de Karassahap (3500 m.). Bijna alle planten, die u zult zien, zijn nieuw in cultuur en erg waardevol voor de rotstuin. Om enkele te noemen: Campanula bornmuelleri, C.coriacea, Potentilla lignosa, P. acheriana, Gypsophila adenophylla en Acantholimon bracteatum. Na de middagpauze (lunchpakket niet vergeten!) zal hij ons nieuwigheden onder rotsplanten laten zien. U zult voorgesteld worden aan nieuwe en aparte rotsplanten, bollen, struikjes en coniferen met informatie over de cultuur van deze planten in Engeland en Tsjecho-Slowakije. Om u een indruk te geven van wat u kunt verwachten: Aquilegia scopulorum var. perplexans, Helichrysum sessile, Cypripedium candidum, Primula xminiera, Picea abies ‘Dumpy’, Dionysia lamingtonii etc. Deze lezingen zijn zeer de moeite waard om te bezoeken. Ze worden gehouden in het Transitorium 1, witte zaal, Leuvenlaan, de Uithof, Utrecht en beginnen om 10.30 uur. Voor NRW - leden is de toegang vrij, niet leden zijn hartelijk welkom maar betalen ƒ 5,00. De heer Zvolanek spreekt Engels. De volgende data zijn vastgesteld. De onderwerpen van de lezingen en de sprekers liggen nog niet voor 100 procent vast, maar het
- 11 bestuur hoopt er (weer) een gevarieerd programma met ‘voor elk wat wils’ van te maken. 20 september. Show- en verkoopdag, de Uithof. 18 november. Lezingendag. 20 janauri 1990. Lezingendag. 3 maart. Jaarvergadering; ‘s middags forum over ‘grond’. Show- en verkoopdag, Uithof. 7 april. 12 mei (?). Show- en verkoopdag Oostvoorne, bezoekerscentrum Zuidhollands Landschap.
ZAADDISTRIBUTIE 1989 Het karwei is afgemaakt: 215 soorten zaad werden uitgezocht en in kleine hoeveelheden verdeeld; 65 aanvragen voor zaad werden afgehandeld en door het gehele land verstuurd; zelfs aanvragen uit België en Duitsland zijn verwerkt. Heel veel werk, dat onder enthousiaste leiding van mevrouw Muller is voltooid. Ze heeft veel hulp ondervonden van ons actieve ledenechtpaar De Groot en mevrouw Klein, die zich vele uren over de bestellingen hebben gebogen en de honderden zakjes voor verzending hebben gereedgemaakt. Ook zijn we dank aan de heer Haarmans verschuldigd, die mevrouw Muller met raad en daad heeft bijgestaan. Maar de meeste uren en dagen heeft mevrouw Muller er toch wel zelf ingestoken, waarvoor hulde! We hopen dat er dit jaar weer ijverig zaad zal worden gewonnen, zodat de zaadlijst nog meer dé moeite waard wordt. Mocht u nog suggesties en ideeën hebben voor de zaaddistributie in de toekomst, dan hoort ondergetekende het graag. Krien Wesenhagen.
- 12 HONGERBLOEMPJE, EEN PLANT VOOR BEGINNERS Wanneer koning winter nog maar net zijn laatste adem heeft uitgeblazen kondigen zich de eerste voorboden van de lente aan met name de Draba’s, of met zijn toepasselijke naam van hongerbloempje, door zijn vroege verschijning op vaak stenige humusarme bodem. De Draba behoort tot de familie van de Cruciferae of wel kruisbloemigen en komt voor in twee kleuren, geel en wit. De meeste soorten zijn uitbundige bloeiers in de maanden maart tot mei, waarbij door de vele bloemen van de plant zelf bijna niets meer te zien is. Herkomst. De Draba’s zijn bekend om hun grote verspreidingsgebied en komen dan ook voor tot aan de arctische gebieden van Noord - Amerika, Groenland, Noord - Europa en Siberië. Verder in de bergen van Japan, Europa, Azië en Klein - Azië. In dit laatste gebied komen zeer mooie behaarde kussenvormers voor, maar deze zijn niet allemaal geschikt voor ons buitenklimaat maar meer voor de alpiene kas. Laat dit u niet weerhouden om toch uit de vele tientallen soorten een keuze te maken want er zijn vele gemakkelijke soorten onder de Draba’ s. Standplaats. De meeste soorten zijn echte rotsplanten en groeien het beste op of tussen de rotsstenen, waaruit opgemaakt kan worden, dat de planten een goede afwatering nodig hebben wil men er lang plezier aan beleven, dus een goede drainage van de grond. De planten houden niet van een voedselrijke grond omdat de plant hierdoor vaak uit zijn natuurlijke vorm groeit en daardoor soms moeite heeft om door de winter te komen. De beste standplaats is in de volle zon. Dat de standplaats van belang is op de bloeitijd, heb ik gemerkt doordat ik een deel van een gescheurde plant op het zuiden en een deel op het noordwesten geplant had, de plant op het zuiden bloeide tien dagen vroeger dan de plant op het noordwesten, een onbewuste bloeispreiding. De Draba blijft altijd zomer en winter bovengronds te zien met vaak diepgroene tot dicht behaarde kussens of zoden. Door de geringe hoogte van de meeste soorten van zo’n 3 tot 10 cm (in bloei soms iets hoger, omdat sommige soorten een vrij lange bloemsteel maken) zijn deze planten ook uitermate geschikt voor
- 13 toepassing in troggen en schalen. Voor de moeilijke broeders is een alpiene kas gewenst. In de rotstuin komen de planten het beste tot hun recht in groepen van 3 tot 7 stuks, zodat de planten geleidelijk aan in elkaar vloeien. Vermeerdering. Voor de meeste Draba’s is het niet moeilijk om aan meerdere planten te komen, omdat ze als regel een goede hoeveelheid zaad produceren. Laat men dit zaad rijp worden dan kan men dit gerust tussen de planten terecht laten komen en men ziet dan ook het volgende voorjaar dat er tientallen jonge plan ten tussen de oude planten opkomen, deze kan men zonodig verspenen in andere delen van de rotstuin. Bij zodenvormers kan men de uitgegroeide planten scheuren in kleine delen en deze weer uitplanten. Bij de slechte zaadgevers of moeilijke soorten kan men ook tot stekken overgaan zoals b.v. bij Draba bryoides v.imbricata vaak het geval is. Bekende soorten. Draba aizoides. Herkomst C. en Zuid-Europa, hoogte 5 - 10 cm, bloemkleur geel in maart - april. Hieraan verwante soorten zijn Draba hispanica, D.lasiocarpa, D.hoppeana, D.parnassica, D.cretica en D.rigida met iets kleinere rozet. Draba dedeana. Herkomst Spanje, hoogte 5 - 8 cm, bloemkleur wit in maart - april; een rijkbloeiende cultivar is D.dedeana v. zapateri. Draba bryoides v.imbricata. Herkomst Kaukasus, hoogte 3 - 6 cm, bloemen geel op zeer dunne steeltjes in maart - april. Bekende Amerikaanse soorten zijn: Draba oligosperma, D.fladnizensis, D.oreibata, D.longicarpa en D.paysonii, allen witbloeiend. D.crassifolia en D.densifolia zijn geelbloeiende soorten. Moeilijke soorten zijn o.a. Draba mollissima, minder rijkbloeiende kussenvorm, Draba rosularis, Draba acaulis, Draba polytricha, Draba cappadocica, deze vijf soorten komen uit Klein - Azië, en Draba longisiliqua allen bloeien licht tot donker geel. Zo ziet u maar er is bij de Draba’s voor elk wat wils. Vol ledig kan men hierbij nooit zijn, want er zijn meer dan 125 soorten bekend voor de rotstuin. G. Borgonje Het Erf 6, 8102 KD RAALTE
- 14 TRIGLAV EN MALI-TRIGLAV Voor plantenhiefhebbers zal een streek, waarin veel endemen voorkomen aantrekkelijk zijn. (Een endeem is in dit geval een plantensoort, die uitsluitend in één beperkt verspreidingsgebied voorkomt. Red. Wanneer zo’n gebied zich bevindt in een schitterend berglandschap, eenvoudig is te bereiken en over veel meer zonne-uren beschikt dan in ons land gebruikelijk, wordt het extra aantrekkelijk. Althans zo dachten wij, mijn vrouw en ik, winter ‘86. Wij besloten tot een wandeltocht in de Julische Alpen om en passant de Triglav te beklimmen, de hoogste berg in Joegoslavië (2864 m). Half juni bereikten wij, via Villach, Wurzenpas, Kranjska Gora, het plaatsje Mojstrana. Vandaar kan men nog verder rijden tot Aljazev Dom (1045 m) waar een 50 m voor deze berghut een ruim parkeerterrein aanwezig is. Beter is het echter nog om vanuit Mojstrana te lopen, via het Vrata dal. De afstand is niet zo groot, ongeveer 10 km, maar er is zo veel onderweg te zien, dat wij er een hele dag over hebben gedaan. De smalle autoweg leidt door prachtige bossen. Wij vonden daar drie soorten wintergroen Pyrola rotundifolia, P.secunda en Moneses uniflora vooral de laatste is heel bijzonder. Helaas zijn deze planten nauwelijks in onze tuinen te houden, afhankelijk als zij zijn van bodemschimmels, waarmee deze planten een innige relatie onderhouden. De schimmel neemt als het ware de funktie van de, bij de meeste heideachtige ontbrekende, wortelharen over. Wij ontmoeten echter langs deze weg nog meer in symbiose met schimmels levende planten, n.l. orchideeën: Vrouwenschoentje (Cypripedium calceolus) Rood Bosvogeltje (Cephalanthera rubra) Wit Bosvogeltje (C. damasonium) Koraalwortel (Corallorhiza trifida) om maar een paar te noemen. Het is niet onmogelijk om althans Vrouwenschoentje in de tuin te houden mits gezaaid in met schimmel “besmette” grond. Het kan echter wel een paar jaar duren voordat de jonge planten boven de grond komen.
- 15 Na deze zijsprong vervolgden wij onze wandeling en vonden een schitterende plant met fijn verdeeld blad en een op vallende oranje bloem, prachtig afstekend tegen de bijna kale witte kalkhelling: Senecio abrotanifolius. Waarom deze plant nooit is geïntroduceerd voor tuingebruik is voor mij een raadsel. Helaas was er nog geen zaad aanwezig, zodat ik zelf dit experiment nog even moet uitstellen. Op het parkeerterrein even voor Aljazev Dom vonden wij Edelweiss en Campanula zoysit. C.zoysii vind je echter wel vaker buiten zijn optimale standplaatsen, elke droge, met fijn puin gevulde beekbedding in deze omgeving zal na enig zoeken resultaat hebben. Dit klokje groeit echter pas uitbundig in rotsspleten in steile wanden op grotere hoogte. Het is ook in ons klimaat mogelijk om er enige jaren ple zier aan te beleven. Helaas heb ik de indruk, dat het de levensduur van 4 jaar niet overschrijdt. Tegen de avond kwamen wij bij de hut. De volgende dag begon met gietbuien, waarop wij besloten de beklimming nog een dagje uit te stellen. Gelukkig werd het ‘s middags droog, waarop wij de omgeving van de hut konden verkennen. De weg volgend naar het Partizanenmonument, daarna langs de beek, doorkruisten wij boomgroepen, uitsluitend met bloeiende Gouden Regen, hier in het wild. Onder de kleinere planten noteerden wij vetblad (Pinquicula alpina) Blaas Gentiaan (Gentiana utriculosa) Vogelnestje (Neottia nidus-avis), Adenostyles alliariae, Vanille orchis (Gymnadenia odoratissima), Cyclamen europaeum en roodbruine Wespenorchis (Epipactis atrorubens). Soms liepen wij door wolken parfum, deze heerlijke lucht afkomstig van Dianthus sternbergii is soms waarneembaar op 10 m afstand. Dit prachtige anjertje met zijn diep ingesneden kroonblaadjes is te vinden in alle schakeringen van zuiver wit tot bijna rood. In de rotstuin bloeit hij minder rijk dan in de natuur, maar de geur blijft aanwezig. De volgende morgen begaven wij ons om half acht op weg. Aanvankelijk dezelfde weg als de vorige dag, doch nu staken wij recht tegenover het Partizanenmonument de beek over om in één dag de volgende hut (Dom Stanica) 2332 m te bereiken. Een hoogte verschil van ruim 1300 m en uitgaande van een stijging van 300 m per uur zou dat betekenen, dat wij voor half één op de
- 16 plaats van bestemming konden zijn, te meer daar onze rugzakken op kleding, fototoestel en dagrantsoen na leeg waren. Zoals altijd klopten de berekeningen niet. Na een uurtje klimmen, nog in het bos, vonden wij talrijke Alpenland salamanders, een zwart Walt Disney diertje. Onze weg voerde ons door een oude lawine met grote blokken steen. De stenen werden stuk voor stuk bekeken op Campanula zoysii. Een enorm rotsblok, vol spleten, was a.h.w. ver sierd met guirlandes van bloeiende planten, waarbij de blaadjes bijna verscholen waren onder de blauwe urnvormige bloempjes. Tevens zagen wij Tofieldia calyculata, Viola biflora en opnieuw Pinquioula alpina, Papaver Ernesti-Meyeri, Ranunculus thora en Aquilegia kitaibelii. Ongeveer op de helft van dag ontmoetten wij een steenbok met jong op een loodrechte helling. Het dier was niet bang, waarschijnlijk wist het dat het voor ons onbereikbaar bleef. Na een overnachting in Dom Stanica startten wij voor het laatste stukje naar de top. Het begin was klimmen door pap sneeuw, maar de zon scheen heerlijk. Het pad werd wat vlakker; aan weerzijden zagen wij hier en daar één van de mooiste alpenplanten, Eritrichum nanum, blauwe bloemetjes op een zijdeachtig kussentje. Het schijnt dat de blauwe kleur op zure grond nog intenser is. Overigens een plant, die slechts door zeer ervaren rotsplantenliefhebbers is te houden. In ons lageland zijn de condities van hun eigen leefomgeving niet te imiteren. Op een steil stukje bloeiende Gentiana terglouensis ook weer intens blauw. Een stengeltje als het ware beschubd met blaadjes, niet hoger dan 4/5 cm, bekroond met een bloem als van G.verna. Hoewel de plant is genoemd naar deze berg, komt hij ook wel elders voor (Karawanken b.v.). Bij de Triglavski dom (2616 m) gunden wij ons een pauze, dronken thee en aten ons brood op, om daarna meteen weer verder te gaan. Opnieuw een sneeuwhelling doorkruisend vonden wij het pad naar de Mali Triglav (de kleine Triglav), van hieruit langs de graat, hier en daar beveiligd met stalen kabels, bereikten wij de top. Bijna bovenop staat een vreemd stalen torentje waarin ruimte voor ± 2 personen. Het doel is mij niet duidelijk, wel blijft de bewondering voor de moeite om dit gevaarte naar boven te krijgen. Overigens het staat er al bijna een eeuw.
- 17 Vanaf de besneeuwde top heb je een schitterend uitzicht, in het noorden zijn de witte toppen van de Grosz Glockner te onderscheiden. Beneden konden wij ongeveer zien welke route we hadden genomen vanaf Aljazev dom. De afgelopen dagen zijn wij bijna geen mensen tegengekomen, maar hier is het druk. Ieder zich zelf respecterende Joegoslaaf wil eens in zijn leven het hoogste plekje van zijn land bezoeken. Wij besloten de drukte snel te verlaten en gingen terug naar Mali Triglav, om even voorbij dit topje, af te dalen naar Dom Planika. Een steile afdaling, gelukkig hier en daar voorzien van stalen kabels. In de namiddag arriveerden wij op onze plaats van bestemming voor die dag. De volgende dag miezerde het een beetje, daarom besloot mijn vrouw nog maar een kop koffie te nemen, terwijl ik buiten de wolken trachtte weg te kijken. In de onmiddellijke nabijheid van de hut vond ik veel Eritrichum nanum en Saxifraga oppositifolia Tegen de wand van de hut groeit Paederota lutea altijd te herkennen aan de brandnetelvormige blaadjes, en een witte Potentilla olusiana. De Paederota is een dankbare plant voor de rotstuin, hoewel misschien soms te weelderig, waardoor hij op den duur het predicaat rotsplant niet meer kan voeren. Omstreeks 10 uur brak de zon door, waarna wij spoedig ver trokken. Langs een bijna voortdurend langzaam dalend pad bereikten wij Trzaska Koca, waar wij heerlijk in de zon een kom linzensoep nuttigden. Wij trachtten daarna verder af te dalen aan de noordzijde. Na enige niet ongevaarlijke escapades (de rotsen waren spiegelglad door een dun laagje ijs) keerden wij terug naar ons uitgangspunt Trzaska en probeerden de zogenaamde moeilijke afdaling. Niets was echter minder waar. Het eerste stukje was weliswaar “vals plat”, maar voorbij het pasje Cez Hribarioe (2358 m) ging het bijna verdacht voorspoedig, een afdaling geschikt voor gemakzuchtige mensen zoals wij. Prompt verdwaalden wij dan ook en raakten van het goede pad af. Gelukkig zagen wij van onze hoogte een paar meertjes beneden ons, waardoor wij ons opnieuw konden oriënteren. Na een vermoei-
- 18 ende afdaling, waarbij wij handen en voeten nodig hadden, bereikten wij een bergmeer en ontwaarden onder water een merkteken van een aangegeven route. Wij vervolgden het nu weer aangegeven pad en kwamen in het half donker bij Zasavska Koca. Wij wilden ons voor het eten nog even opfrissen; voor dat doel werden we de sneeuw ingestuurd, want water was niet aanwezig. Na weer een bord linzensoep, het enige wat op het menu stond, begaven wij ons te ruste. De volgende morgen (ontbijt linzensoep) en na onze wasbeurt in de sneeuw, begonnen wij aan het mooiste deel van de wandeling. Vooral landschappelijk zeer fraai en omdat het pad zeer geleidelijk naar beneden ging lichamelijk geen inspanning. De enige bezwaren waren onze knorrende magen, maar dat kwam later pas. Prachtig waren de kerstrozen, die hun bloemen door de pas gevallen sneeuw staken, hier een aparte ondersoort Helleborus niger ssp. macrantha afwijkend door o.a. een grotere bloem. Ook crocussen en Soldanella’s, S.alpina met rose bloemen en S.minima met praktisch witte bloemen, sta ken hun bloemetjes door de sneeuw. Helaas bloeide de enige rose Potentilla ( slechts met een enkele bloem; zijn tijd moest nog komen. Wel in volle bloei Rhodothamnus chamaecistus de dwerg alpenroos. Jaren lang heb ik deze plant in mijn tuin kunnen verzorgen. Hij heeft de strenge winter van ‘85 helaas niet overleefd. Deze plant is ten onrechte bekend als moeilijk, ze is echter wel te kweken, wanneer ter plaatse uitgezaaid, in een humusrïjke grond met voor de helft tot gruis geklopte mergel vermengd. Verplanten is niet aan te raden. Een opvallend plantje is Alyssum ovirense een bewoner van gruishellingen. Deze gele kruisbloemige groeit met zijn stengels half onder half boven het kalkpuin, waarbij soms alleen de bloemen zichtbaar zijn. In mijn tuin is het een dankbare plant. Op het meer vlakke gruis vonden wij een merkwaardige campanula (Campanula caespitosa) waarvan de bloemen evenals C.zoysii urnvormig zijn. Op een grote aan de bovenkant platte steen, een soort natuurlijke trog, vonden wij een miniatuur tuintje met Gentiana tergestina, G.terglouensis, G.acaulis, Draba aizoides, Petrocallis pyrenaica, Sax. oppositifolia en Sax. squarrosa. Zo’n bloemenweelde in klein bestek zullen wij helaas nooit kunnen imiteren. Wij naderden de boomgrens. Op de aan de oppervlakte komende rotsen vonden wij in de schaduw van de hoge dennen Sax.
- 19 burseriana. De endeem Lilium carniolicum groeiend op meer open plekken, doch niet in de volle zon, kwam hier in groten getale voor. In deze omgeving zou ook Primula wulfeniana groeien. Wij vonden ze niet. Het hoofdverspreidingsgebied vinden wij echter wat oostelijker in de Karawanken. Aan de randen van de hoogopgaande sparren lag een geel lint van Trollius europaeus. Na Koca pri Triglav jezerih (hut) volgt een korte maar steile afdaling, opnieuw veel Liliurn carniolicum en Moneses uniflora. Even voorbij het laatste meertje (Crno jezero) ontvouwde zich een prachtig uitzicht op het Bohinjsko jezero. Een bonte mierenhoop van tentjes ver beneden ons gaf aan, dat wij weer in de bewoonde wereld kwamen. Na een steile afdaling bereikten wij Dom Savica, waar wij de volgende morgen vroeg de bus naar ons vertrekpunt in Mojstrana namen. Kaarten: Julische Alpen-Triglav 1:20000 Planinska Zveza Slovenije Julische Alpen-Bohinj 1:20000 Idem. C. Gobets
KATALOGUS Kwekerij ‘De Bloemenhoek’ stuurde de katalogus 1989. Op 42 pagina’s wordt een uitgebreid sortiment ‘bijzondere planten, Alpenplanten en tuinplantnieuwigheden’ aangeboden. Tussen o.m. veel Androsace-, Dianthus-, Gentiana-, Phlox- en Saxifraga - soorten en hybriden valt het verre van alle daagse assortiment Anemone- en Corydalis - soorten op. Catalogus te verkrijgen door storting van f 5,00 op giro 2051 748.
- 20 VERSLAG BIJEENKOMST 25 FEBR. 1989 ‘s Ochtends nam de heer Kessels uit Eindhoven ons mee naar de noordkusten en eilanden van het Middellandse Zee bekken. Zoals aangekondigd was er veel aandacht voor de Orchideeën, hele velden en vele soorten werden getoond. Relatief veel dia’s waren gewijd aan de gebergte flora in het algemeen. Dia’s van uitstekende kwaliteit, we hebben kunnen watertanden. Vermoedelijk hebben velen de heer Kessels met enige afgunst gevolgd op zijn prachtige reizen. Voor het kweken van Orchideeën werden allerlei praktische tips gegeven, ook was er aandacht voor de ethiek van het plantenjagen. Voor de echte mediterrane flora zijn de maanden februari tot mei het beste geschikt voor een bezoek. ‘s Middags was het woord aan de heer Jans met een over zicht van Alpine Houses. Diverse benaderingswijzen werden getoond, allerlei interieurfoefjes besproken. De gemiddelde alpine kas blijkt te beschikken over een kleine werkruimte een flinke verzameling in potten gekweekte prachtexemplaren en een vast ingericht stukje super-rotstuin en is in het algemeen wat te klein! Aangeraden werd, niet te snel af te zien van de bouw, om dat er “volgens het boekje” geen optimale plaats te vinden zou zijn. Afgezien van volle schaduw is overal eigenlijk wel iets goeds te maken. We kregen een groot aantal kundig gekweekte “moeilijke” planten te zien op uitstekende dia’s. Met alle lof voor de sprekers was de karakteristiek van de dag: gezellig, boeiend en leerzaam. Ger Luten. OUDE NIEUWSBRIEVEN Verschillende leden vroegen naar oude nummers van de Nieuwsbrief. Nu zijn er van de nummers 1 t/m 9 helemaal geen of slechts enkele exemplaren voorradig. Willen daarom leden, die geïnteresseerd zijn in oude nummers, dit onder vermelding van de nummers melden aan de secretaris? Getracht zal dan worden deze nummers te kopiëren en - tegen betaling uiteraard - aan die leden ter beschikking te stellen.
- 21 KEW GARDENS Transplantcentrum voor de wereld. De hortoloog Simon Goodenough uit Londen overwon zijn aangeboren hoogtevrees en liet zich op het afgelegen eiland Sint Helena in het zuidelijk deel van de Atlantische Oceaan langzaam aan touwen langs de steile kust naar beneden zakken. Uiteindelijk bereikte hij zijn doel en verwijderde voorzichtig een eenzaam exemplaar van een zeldzame soort boomaster van de rotswand. Voor deze bijna uitgestorven heester begon toen een 11.000 kilometer lange reis naar Engeland voor intensive care. De plant reageerde zo goed op de behandeling, die ze in Engeland kreeg, dat ze zich ging vermenigvuldigen. Ze werd naar Sint - Helena teruggebracht en twee jaar later was de eenzame plant tot duizend geworden; daarmee leverde ze haar bijdrage tot de oplossing van heb erosieprobleem op het eiland. Dit is slechts één van de vele transplantsuccessen, die de Royal Botanic Gardens in het plaatsje Kew (dat thans deel uitmaakt van Londen) hebben geboekt. Misschien vraagt u zich echter af waarom het nodig was deze plant zo ver te laten reizen. Wat is er zo bijzonder aan de tuinen in Kew? Tuinen voor wetenschap en genoegen Elk jaar komen er meer dan een miljoen bezoekers naar Kew om van de 117 hectare prachtig aangelegde tuinen te genieten. In elk jaargetijde is de lucht bezwangerd met de heerlijke geuren van de zeer gevarieerde plantengroei. Vanwege de levende collectie van ruim 40.000 verschillende soorten planten wordt Kew Gardens door sommigen beschouwd als de fraaiste botanische tuin ter wereld. Kew Gardens biedt echter meer dan alleen schoonheid. Wist u dat één van de voornaamste taken van botanische tuinen de educatie van het publiek is? Kew is zelfs wel beschreven als ‘een universiteit waar de leerboeken bloemen zijn’! Hoe is dit botanische centrum van geleerdheid ontstaan? Sinds het midden van de achttiende eeuw, toen Augusta de weduwe van de prins van Wales, tuinen liet aanleggen op haar land aan de Theems in Richmond, is Kew steeds een belangrijk botanisch centrum geweest. Maar het was grotendeels te danken aan Sir Joseph Banks (1743 - 1820), dat Kew Gardens beroemd werd. Hij organiseerde
- 22 een massaal plantenverzamelingsprojekt en vanuit Londen trokken botanici over de Wereld op zoek naar plantensoorten, die zij ter classificatie meebrachten. Het resultaat? Kew heeft één van de grootste collecties gedroogde en geperste planten ter wereld; het herbarium bevat de details van zo’n 6.500.000 planten. Beroemde successen. De gezanten van Kew hielpen bij het overbrengen van planten van het ene deel van de wereld naar het andere. David Nelson, een tuinman uit Kew, zeilde in 1787 uit Engeland aan boord van het beroemde schip de Bounty, onder bevel van kapitein Bligh. Zijn missie? Broodbomen halen op Tahiti in de Stille Zuidzee en ze als bron van koolhydraatrijk voedsel planten in het Caribisch gebied. De rampzalige reis liep uit op muiterij en Nelson, die met de kapitein in een sloep overboord werd gezet, belandde op het Indonesische eiland Timor, waar hij stierf. Andere vertegenwoordigers van Kew volgden echter en de broodboom bereikte tenslotte zijn bestemming op het eiland Saint Vincent. Economische botanie, of het speuren naar nuttige planten, werd Kews specialiteit. De tuinen droegen bij tot de productie van een stof, die volgens sommigen de wereldgeschiedenis heeft veranderd: kinine, een krachtig middel tegen malaria, dat gewonnen wordt uit de bast van een Peruaanse kinaboom. Een zekere Clements Markham koesterde het ideaal de malaria te helpen bestrijden, die het subcontinent India teisterde. In 1859 ging hij met tuinlieden uit Kew op weg om Peru, Ecuador en Bolivia te verkennen met het doel er zaden en planten te verzamelen van elke bekende soort van de altijd groene kinaboom. Ondanks het slechte weer en de anderszins barre scheepsreis bereikten enkele zaailingen de beschermende kassen van Kew. Dankzij de tedere zorg van de deskundigen vermenigvuldigden ze zich hier en vervolgens werden ze naar India overgebracht. Het duurde niet lang of in de dorpen van India waren regelmatig doses kinine verkrijgbaar. In een vitrine in het museum van Kew staat een ander transplantsucces grafisch uitgebeeld. U ziet er details van de collectie rubberboomzaden (Hevea brasiliensis). Joseph Hooker, voormalig directeur van Kew, bedacht een plan om deze zaden van Zuid - Amerika naar Kew over te brengen.
- 23 Ondanks transportproblemen kwamen 70.000 zaden tenslotte aan in Liverpool, waar ze hun reis per speciale trein vervolgden naar Kew. Hoewel er slechts 2397 met succes ontkiemden, werden er binnen twee maanden 1919 naar Ceylon (het huidige Sri Lanka) en Malakka verscheept. Daaruit zijn de huidige enorme rubberplantages in die landen ontstaan. Tot de andere negentiende eeuwse prestaties van Kew behoort het selecteren van bomen, die op het eiland Ascension, dat voordien bijna boomloos was, zouden groeien. De Gardens stuurden cactussen naar de Canarische eilanden voor het kweken van de cochenilleluis, die na verpulvering wordt gebruikt als kleurstof in cosmetica en sommige dranken. Veel andere nuttige planten zijn verscheept naar Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Maar wat gebeurt er nu in Kew? Werpt de vakkundigheid van de tuinlieden nog steeds vruchten af? Engelands geneeskrachtige klimaat De directeur van de Gardens ziet hun functie als betrokkenheid bij “het verbreiden van kennis over nuttige planten, die gekweekt kunnen worden in verschillende streken van de wereld, vooral de dorre tropen”. Hij gelooft dat de uitputting van de reserves aan fossiele brandstoffen, zoals steenkool en olie, de mensheid zal dwingen tot het gebruik van planten als voornaamste bron van brandstof en medicinale verbindingen. In sommige streken is het milieu al verbeterd door het kweken van planten, die in Kew waren bestudeerd op hun vermogen in een goede bodembedekking voor het land te voorzien. Ter bestrijding van de schade door infectieziekten bij planten bewijst een systeem van tussen tijdse quarantaine zijn nut. Eventueel ziek plantenmateriaal, dat in Kew arriveert, heeft tijd nodig om behandeld te worden, voordat het naar een nieuwe bestemming doorreist. Het Engelse klimaat ter plaatse blijkt geneeskrachtig te zijn. Geleidelijke blootstelling aan het gematigde klimaat van Kew doodt bijvoorbeeld de infectie, die soms de West-Indische cacao aantast. Door deze behandeling is het mogelijk, dat de nu gezonde planten hun reis hervatten om het West-Afrikaanse gewas te verbeteren. De dreiging van uitsterving Er word om het behoud van planten. “Van de 300.000 plantensoorten, die op de vijf continenten leven, worden er ten minste 20.000 met uitsterven bedreigd”, zegt Peter Raven, directeur van de
- 24 botanische tuin in Saint Louis (Missouri, VS). Het Franse tijdschrift Science et Vie zegt daar over: “Dit aantal zou vóór het midden van de volgende eeuw goed tot 40.000 kunnen stijgen. Dat is één op de zeven!” Wat wordt er met het oog op deze kritieke situatie gedaan om de tendens tot uitsterven tot staan te brengen? De International Union for the Conservation of Nature beschikt in Kew over een controle-eenheid. Hier bestuderen geleerden zorgvuldig de zaden van bedreigde planten en gaan zij na onder welke omstandigheden ze het beste gekweekt kunnen worden. Met deze informatie stellen zij vast hoe het milieu van een plant nagebootst kan worden. Dan gaan de tuinlieden aan de slag om de bedreigde soort te vermenigvuldigen. Een verdere bescherming is het plan om te bewerkstelligen dat alle bedreigde soorten in meer dan één botanische tuin worden gekweekt. Hoe wordt dit bereikt? Door de uitwisseling van zaden tussen botanische tuinen, wat heeft geleid tot de oprichting van zaaddepots. De instandhouding hiervan wordt gezien als een investering Voor de toekomst. Misschien vraagt u zich af of deze natuurbescherming wel alle moeite die de botanische tuinen zich getroosten waard is. The Natural World, onder redaktie van Malcolm Coe, voert één dringende reden aan: “Aantasting van de stabiliteit en het herstellingsvermogen van ecosystemen zal uiteindelijk het welzijn van de mens schaden.” De door Kew Gardens geboekte successen zijn inderdaad treffend geweest, en het transplanteren van de heester, die nu de erosieproblemen op Sint-Helena helpt bestrijden, is er één van. Maar zijn deze successen ook elders te behalen? In hoeverre zal men door transplanteren dorre gebieden vruchtbaar maken? De tijd zal het leren. Maar intussen verdient het werk van de toegewijde botanici en hortologen van Kew Gardens onze waardering. En misschien zult u op een goede dag zelfs in de gelegenheid zijn een bezoek te brengen aan dit ‘transplantcentrum voor de wereld. Cor Stoffels DIEPENVEEN
- 25 DAPHNES IN SOORTEN EN MATEN Reacties op het artikeltje over Daphne blagayana (tussen haakjes: het is voor de schrijvers in periodieken heus wel prettig als ze rechtstreeks bemerken, dat hun pennenvruchten gelezen worden en dat er meegedacht wordt) nopen mij aan deze interessante heestergroep, qua afmeting, uiterlijk en bloei in elk opzicht passend binnen de optiek van de rotstuin, eens royaal aandacht te schenken. Een zeventigtal species behoort volgens Linnaeus binnen dit geslacht, hoofdzakelijk verspreid over Europa en Azië met enkele ‘emigranten’ in N.-Afrika. In hoogte variëren ze van de kruipende D.jasminea uit Griekenland, bij ons niet in cultuur in de tuin geschikt, tot de in het wild meer dan 3 meter hoog wordende D.bholua die onze winters ook niet op prijs stelt. Ze zijn deels bladhoudend, deels bladverliezend, de bloemkleur kan groenachtig, wit, licht- rose, purper, geel of oranje zijn, de behoorlijk giftige bessen rood, oranje, geel, wijnkleurig of zwart. De gedroogde bast werd in het verleden gebruikt voor bepaalde medicamenten. Er wordt beweerd, dat deze bast in de middeleeuwen werd gebruikt voor blaarvorming op de huid door beroepsbedelaars, die met het tonen van hun ‘aangedane’ lichaam de goedgelovigen trachtten te bewegen hun beurzen te openen. Tussen de species zijn in de loop der tijden gericht of spontaan goede kruisingen ontstaan; de laatste tijd schijnt die kruisingshobby o.a. in Tjecho-Slowakije populair te zijn. Aan de vrij algemeen aangeplante bladverliezende D.mezereum wilde ik weinig aandacht schenken, maar u wel attenderen op de witbloeiende vormen en de fraaie diep rozerode selecties. De vruchtjes van D.mezereum zijn rood en zeer geliefd bij de vogels, maar de geel tot amber kleurige bessen van de witbloeiende vormen schijnen minder opvallend voor het gevogelte, behalve als bepaalde fijnproevers ze ontdekt hebben. Tot de populaire Daphnes behoort D.x burkwoodii een kruising tussen D.caucasica en D.cneorum. De twee broers Eurkwood kruisten in 1931 deze species, waarbij D.caucasica als stuifmeelleverancier optrad. Van de drie zaailingen is er één ter ziele gegaan en toen de broers zich met twee verschillende kwekerijen associeerden was de
- 26 boedel scheiding wat deze plant betreft niet moeilijk. De ene is bekend als D.x burkwoodli ‘Albert Burkwood’ , de andere als D. x burkwoodii ‘Somerset’. Een spontane zaailing werd omstreeks 1920 op de kwekerij van Morel & Lavenir in Lyon gevonden tussen twee planten D.caucasica en D.cneorum. De bekende Zwitserse kweker Henri Correvon zag het in bloei, benaamde het en bracht het in 1930 in de handel onder de naam D. x Lavenirii hij meende dat het een kruising was tussen D.alpina en D.cneorum. M. Lavenir bevestigde later dat de plant afkomstig was uit zaad van D.caucasica schijnbaar bevrucht door D. cneorum dus de omgekeerde kruising van D. x burkwoodii.
In de loop der jaren zijn uit takken met bont blad verschillende benaamde vormen ontstaan. De gemiddelde groei hoogte van D. x burkwoodii is ongeveer 1 meter, de planten zijn semi bladhoudend en rijk bloeiend met roze trosjes, vaak met een nabloei. Een andere interessante hybride is D. x mantensiana een gerichte kruising tussen D.retusa als stuifmeelgever en D. x burkwoodii ‘Somerset’, gemaakt in Brits Columbia in 1941. Deze mooi groenblijvende plant bloeit drie maal per jaar, voorjaar, zomer en najaar, groeit niet snel, een oude plant meet zo’n 60 x 60 cm. De zeer welriekende bloempjes staan in eindstandige trosjes van ca. 12 stuks, buitenzijde purperrose, binnenzijde lichter. Opvallend, ietwat stijf deftig, is de groenblijvende D.retusa afkomstig uit W.Szechuan, China. Bloeit in mei met eindstandige trosjes, purper tot roze aan de buitenkant en wit, soms purper getint van binnen, goed geurend. Het blad is mooi glimmend donkergroen. De grote, 1 cm door snede, helderrode vruchten schijnen een lekkernij voor de vogels te zijn, ik wil er altijd een paar dagen van genieten maar dat wordt me niet gegund en ook het zaad is dan foetsjie. De plant kan zo’n 60 cm hoog worden, maar dat duurt wel even ! D.collina is een compact groeiend groen blijvend heestertje afkomstig uit de heuvels bij Napels, langzaam breed groeiend naar een hoogte van 60 cm met leerachtige blaadjes, zo’n 3 cm lang, 1 cm
- 27 breed met heerlijk ruikende bloempjes in eindstandige trosjes van 5 tot 15 stuks in mei, in cultuur soms een nabloei in september. Humeuze grond, nooit uitdrogend, en een warm plekje worden hoog gewaardeerd. Dit heestertje is nauw verwant en praktisch niet te onderscheiden van de eveneens uit het Middellandse Zeegebied afkomstige, maar in cultuur lastiger en minder betrouwbaar, D.sericea deze heeft als verspreidingsge bied Italië, Sicilië, Kreta en Turkije. D.alpina is een in mei/juni bloeiend met kleine witte naar vanille ruikende bloempjes langzaam groeiend struikje. De vlezige vruchtjes zijn geel/oranje of rood. Het verspreidingsgebied loopt door de gebergten van Zuid- en Centraal Europa, van Spanje tot Joegoslavië. De soort zou volgens Halda ook te vinden zijn in Klein Azië en Noord-Afrika. Hoewel D.alpina in de natuur alleen op kalkhoudende bergformaties voorkomt groeit ze in cultuur goed in zure grond. Het grijsgroene blad, deze Daphne is bladverliezend, past in elke omgeving. In cultuur bij enkele kwekers is de eveneens bladverliezende vrij hoog wordende D.caucasica één der ouders van D. x burkwoodii. Kan zowel zure als kalkhoudende grond verdragen en toont z’n glinsterende witte geurende bloemen in mei/juni, maar wil vaak nog eens pronken in de herfst. Deze, uit het bergachtige Kaukasus gebied afkomstige, struik prefereert een iets beschaduwde plek, maar wel een plaatsje waar van de geur genoten kan worden. Uit het Kaukasus gebied is ook D.glomerata afkomstig, ik heb het plantje in het wild gevonden en hoog gewaardeerd maar kan het toch maar kort in leven houden. In z’n ‘natural habitat’ waartoe ook N.0.-Turkije gerekend moet worden groeit het, zo’n 20 à 30 cm hoog wordend, met fel geurende crèmewitte bloemen tussen struiken Rhododendron luteum (Azalea pontica) in lichte schaduw. U ziet ook in de natuur is de combinatie Daphne - Rhodo acceptabel. D.glomerata is voor zover mij bekend in ons land (helaas) niet in cultuur. Wel in cultuur, verspreid over een groot gebied van Portugal tot de Balkan, Engeland, N.-Afrika en de Azoren is D. laureola. Deze groenblijvende Daphne met licht geelgroene bloemen en zwarte bessen is prima voor beschaduwde boekjes van de tuin maar kan ook zon verdragen. Over de kwaliteit van de geur kan getwist worden. Bij
- 28 D.laureola ssp. philippi een compact groeiende vorm, nog geen 40 cm hoog wordend, uit de hoge regionen van de Pyreneeën, met meer liggende groeiwijze, kunnen ook purperkleurige bloemen voorkomen. Bij een tocht met Rien Zwijnenburg in het Cantabrische gebergte hebben wij ook stek meegenomen van een zeer compact groeiende vorm, de moederplant staat nog steeds in het Boskoopse, indien de winters iets gunstiger worden wordt er weer van vermeerderd. D.pontica: een goed in humeuze zure grond op een beschaduwd plekje groeiende plant, geelgroene goed geurende bloemen in kransen langs de takken, gevolgd door wijnkleurige vruchten in grote aantallen; ik kon in ‘88 zo’n 2000 vruchtjes oogsten. De plant groeit in het wild in N.-Turkije vanaf Istanbul door het Pontisch Gebergte tot de Kaukasus en Z.0. Bulgarije samen met o.a. Epimedium pinnatum tot 1½ cm grote echt gele bloemen en m.i. de meest opvallende Epimedium, Salomonszegel e.d.; bij mij in de tuin onder een berk ook nog met leverbloempjes en bosanemonen.
- 29 Veel gelijkenis wat bladkleur betreft met D.alpina vertonend is D.odora maar in ons land wordt de winterhardheid met een vraagteken geschreven. Ik weet echter al jaren oude planten te staan die, niet geplaagd door zon tijdens vorstperioden, de laatste serie winters overleefd hebben. Als land van herkomst wordt China en Formosa aangegeven en een hoogte van 1½ tot 2 meter, bloemen in eindstandige trosjes, purperrood in knop, open wit tot roodachtig met een zeer sterke zoete geur, bloeitijd februari - april. Gezien de zeer lange tijd, dat deze plant in cultuur is, vanaf ca. 1000 n. Chr. in China en vanaf 1770 in Engeland, zijn een flink aantal benaamde vormen bekend. Deze serie (de andere Daphnes en de dwergen in dit geslacht o.a. geschikt voor de rotstuin en zelfs voor de trog volgen nog) wordt afgesloten met de dicht bij D.retusa staande ook uit China afkomstige D.tangutica. De plant groeit losser en forser, kan tot 1,75 m hoog worden, het blad is doffer, matter groen 6 cm lang en 2 cm breed, geeft goede nabloei. De plant heeft niet het stijf deftige van D.retusa maar is, je zou kunnen zeggen, meer aangepast aan de lossere vormen in omgang en andere patronen van onze hedendaagse samenleving. J.B.A. Dekker. KATALOGUS Kwekerij Jan van der Valk stuurde de ‘Voorraadlijst 1989’. Op 18 grote pagina’s worden o.a. vermeld 37 soorten Aquilegia, 26 soorten Meconopsis en maar liefst 184 soorten Primula. Lijst verkrijgbaar door f 5,00 te storten op giro 4420817.
- 30 REIS VERSLAG NAAR TSJECHOSLOWAKIJE In mei 1988 door 4 leden van de N.R.W.: Piet Talboom, Harry Jans, Gerard Borgonje en Jan Lubbers. Het idee om eens een kijkje te nemen was al ontstaan omstreeks januari. Op 3 mei “scheepten” wij ons in om enige Tsjechische alpine plantenliefhebbers te ontmoeten. Op de heenreis deden wij de botanische tuin te Würzburg aan, met het idee om daar een uurtje rond te kijken. Doch al snel bleek, dat we hier wel een hele dag konden doorbrengen. Het alpine gedeelte van de tuin bestond uit een honderd meter lange zuidhelling met als blikvangers: een tiental Acantolimons van verschillende typen ± 20 jaar oud, sommigen met een doorsnede van 80 cm en kogelrond. Zij lagen als blauwgroene ballen verspreid tegen de helling. En wat te denken van een groep Erinacea anthyllis met een zee van blauwe bloemen. Piet, onze man achter de videocamera, was niet meer te houden en bleef maar filmen. Door de chef van de alpine tuin, de heer Kammerlander, werden we rondgeleid langs het zeer uitgebreide kweekgedeelte met een enorm aantal moeilijke en zeldzame planten. Evenzo de fraaie alpine kas met vele soorten uit Nieuw- Zeeland brachten de tongen in beroering. In de namiddag werden we door Kammerlander thuis uitgenodigd, waar hij een fantastische collectie hoog-alpine planten kweekte. Vooral de collectie Dionysia’s en Raoulia’s waren het puikje van de zalm. De planten stonden in stenen potten, met als potgrond alleen scherp zand, dus geen humus. Al deze potten stonden op hun beurt in een waterdichte bak, gevuld met hetzelfde zand. De bak was voorzien van een peilbuis om water met meststoffen te geven en waarin je meteen kunt zien hoe hoog de waterstand is (uiteraard wel onder de bodem van de potten). Door enkele van ons is dit systeem al overgenomen in hun alpine kas. In de avond namen we hier afscheid met de afspraak om op de terugweg nogmaals langs te komen om enige planten mee naar huis te nemen, de vrouw des huizes beloofde ons een eigen gebakken pizza. Wel hierin was zij de specialist zoals later bleek. Jan Lubbers, TWELLO (wordt vervolgd)
- 31 VERSLAG VOORDRACHT MR. B. STARLING OP 18-3-’89 De heer Starling begon zijn voordracht met de mededeling twintig jaar geleden ook al eens in Holland geweest te zijn en loopt ons dus de deur niet plat. Voor wie zijn hart verpand heeft aan de Ericaceae was er ‘s morgens echt wat te zien. En dan die vele inter-geslachtelijke kruisingen, ettelijke door hemzelf gekweekt, wel een autoriteit op dat gebied. Enten blijkt voor dit soort kruisingen vaak gunstiger dan stekken. De tocht door de Rocky Mountains was geweldig voor de wat minder zuur gespecialiseerde alpiene liefhebbers. Hoewel hoogst interessant was de lezing ‘s middags kort, zodat er ruim tijd was voor een vroeg voorjaarsbezoek aan de rotstuin Fort Hoofddijk, waar velen gebruik van maakten. Waarschijnlijk was voor verscheidene aanwezigen de combinatie stemtimbre en accent van Mr. Starling wat moeilijk, gelukkig dat de audio apparatuur goed werkte. Overigens, een wetenschappelijke taal voor de nomenclatuur heeft dringend behoefte aan een gestandaardiseerde uitspraak. Op één of andere manier was er geen gelegenheid voor het stellen van vragen. Een fijne dag met voor iedereen wel iets nieuws. Ger Luten. N.B. Een lijst van de door Mr. Starling behandelde Ericaceae vindt u elders in dit nummer. HUISLOOK OF SEMPERVIVUM Sempervivum is een onderfamilie van de vetplanten of Crassulaceae. Het verspreidingsgebied ligt in de Alpen en de Pyreneeën. Ze groeien in lemige stenige boderns, vaak op hogere hoogtes en op zonnige hellingen. De opkweek De opkweek geschiedt het beste door de jonge rozetten op te kweken in potjes tot volwassen planten, aangezien zij vaak door merels e.a. vogels worden losgepikt. Uit mijn ervaring bleek dit de beste oplos-
- 32 sing, aangezien het erg moeilijk is om op veengrond Sempervivums te kweken, omdat de grond er koud en vochthoudend is. Daarom heb ik op de hogere delen veel stukjes steen in de grond verwerkt, voordat ik de Sempervivums ging uitplanten. Deze jonge rozetten ontstaan nadat de plant gebloeid heeft. Vaak sterft de moederplant dan af, vandaar al deze nieuwe rozetten, die als een ster rond de moederplant zijn ontstaan. Zij vragen een zonnige standplaats en liefst in groepjes bijeen, opdat zij niet overgroeid zullen worden door snellere groeiers. Onderhoud Over het algemeen heb ik niet veel onderhoud aan mijn rotstuin, omdat ik de oppervlakte bestrooi met steentjes of met bodembedekkende vetplanten, zoals Sedum album, Sedum spurium soorten en andere. Deze ervaring heb ik de afgelopen tien jaar in een rotstuin in Amsterdam opgedaan, bij mijn ouders. Sempervivum soorten zijn : 1. Sempervivum tectorum, is de grote huislook, die ook op de daken bij boeren groeit, tegen blikseminslag volgens een bepaald volksgeloof. 2. Sempervivum montanum, is iets kleiner en ideaal voor de rotstuin, of in bakjes. 3. Sempervivum arachnoideum, is de spinneweb-huislook. Zij is iets moeilijker te houden in cultuur, vooral op een te vochtige grond. Zij is zeer geschikt voor de kleine rotstuin. De rots tuin hier in Bosch en Duin hoop ik te kunnen herstellen. Zij is ± 28 m² en op het zuiden gelegen, langs het pad en gazon met daarin een vijver. Thijs Lensink Biltseweg 4 3735 ME BOSCH en DUIN Tel. 030 - 287686
- 33 Ericaceae behandeld door Mr. Barry Starling tijdens zijn lezing 13 maart j.l. (% achter de plant betekent: goede plant voor in een trog)
1 Erica tetralix 2 Rhod. setosum en Rhod.anthopogon in Sikkim op 4000 m hoogte 3 rotstuin net dwerg Rhododendron 4 Phyllodoce empetrifornis en Cassiope mertensiana in Amerika 5 rotstuin steile helling met Kalmiopsis leachiana 6 Andromeda polifolia ‘Hayachine’ 7 ,, ,, ‘Alba’ 8 Arcterica nana op Mt. Daisetsu Hokkaido 9 ,, ,, ‘Redshanks’ 10 Arctostaphylos uva-ursi - kan tegen droogte 11 ,, ,, in IJsland 12 Arotous alpina - heel moeilijk om te kweken, fantastische herfstkleur 13 Drukenthalia spiculifolia - Balkan : roze 14 Cassiope hypnoides in IJsland, de kleinste van alle, soms Harimanella genoemd : 15 C. selaginoides ‘Muirhead’s Form 15 C. fastigiata in Sikkim - terugsnoeien en bijeesten als het een slordige plant vormt 17 C. lycopodioides - % 19 C. x ‘Kathleen Dryden -% 19 Chamaedaphne calyculata - gemakkelijk 20 ,, ,, ‘dwarf form’ % 21 Daboecia azorica - heeft volle zon nodig om goed uit te rijpen 27 Epigaea repens - in Canadees bos 23 E. gaultherioides - houdt van schaduw; vermeerderen door zaad of stekken in Sphagnum in plastic zak te doen 24 E. gaultherioides 25 Gaultheria adenotrix 25 G. trichophylla in Sikkim 27 G. ,, met bes 28 G. pyrolioides in Sikkim 29 Kalmia microphylla op Mt.Adass in Amerika 30 K. polifolia 31 K. polifolia var. leuoantha - zeldzame witte 32.K. angustifolia var. pumila
- 34 33 K. hirsuta - niet winterhard 34 K. cuneata - bladverliezend 35 K. latifolia 36 K. ,, x Rhod.williamsianum 37 Kalmiopsis leachiana - heeft goede drainage nodig % 37 steile rotswand in de Umpqua rivier valei habitat K.leachiana 39 Rhodothamnus chamaecistus in Oostenrijk % 40 x Kalmiothaenus ornithoma (K.leachiana x Rhod.charnaeoistus) 41 Ledum palustre in noord canada 42 L. ,, in Cultuur 43 Rhod. trichotomum sedioides 44 x Ledodendron ‘Arctic Tern’ (Rh.trochostomum sedioides x Ledum glandulosum) 45 x Ledodendron ‘Arctic Tern’ - toont plant, die te iel is; had toen hij jong was getopt moeten worden) 46 Leiophyllum buxifolium - er bestaan dwergvormen 47 Leucothoe keiskei var. minor - zomer bloeiend 48 Loiseleuria procumbens in IJsland 49 L. ,, ‘Japanese form’ 50 Menziesia ciliicalyx ‘Buchanan’s Dwarf’ 51 M. multiflora 52 M. ferrujinea 53 Oxycoccus macrocarpus ‘Hamilton’ in bloei 54 idem met bessen 55 Pernettya prostrata var. pentlandii in bloei 55 idem met zwarte bes; kruisbestuiving nodig 57 Phyllodoce empetriformis op Mt .Adans in Amerika 58 idem Wallowa Mts (wit met rode rand) 59 Phyllodoce caerulea - Noorse vorm 60 P. ,, - Japanese form 61 P. ,, x Ph. aleutica op Daisetsu Hokkaido 62 P. nipoponica - slechte vorm uit zaad 63 P. nipoponica - goede vorm uit zaad 64 P. glanduliflora ‘Flora Slack’ 65 P. breweri in de Sierra Nevada in Amerika 66 x Phylliopsis hillierii ‘Pinocchio’ (Ph .breweri x Kalmiopsis leachiana) 67 x P. ‘Coppelia (Ph.empetriformis x K.leachiana) 68 x P. ,, in de tuin 69 x Phyllothamnus erectus (Rhod.chamaecistus x Ph. Empetriformis)
- 35 70.Vaccinium deliciosum - goede herfstkleur 71 V. glauco-alhum - bloei met gekleurde schouten 72 V. myrtillus - amberkleurige klokjes op IJslandse plant 73 V. nummularia - wellicht niet winterhard in Ned. 74 V. uliginosum in bloei op IJsland 75 V. ,, met bessen in Zweden 76 V. ,, met herfstkleur in Japan 77 V ?sikkimensis ‘Braniklyn - mystery plant! 78 V. vitis - idaea in Zweden 79 V. ,, - ,, in Zweden met bes 80 V. ,, - ,, var. minus Award of Merit form % 81.Rhod. camtschaticum - Aleutian Islands 82 Rh. ,, - in ‘peat bed’ 83 Rh. hirsutum - licht roze in Oostenrijk 84 Rh. ,, - donker roze 85 Rh. kotschyi (syn. myrtifolium) - kleiner dan hirsutum 86 Rh. lowndesii - bladverliezend, heeft ononderbroken winter nodig 87 Rh. ‘Pipit’ (natuurlijke hybride Rh. lowndesii x Rh. lepidotum)% 88 Rh. x’Treasure’ (Ph. williamsianum x Rh.f .repens) % 89 Rh. lapponicum ‘Trout River Form’ - groeit in New Foundland bij een pH van 8 % 90 Rh. ‘Curlew’ 91 Rh. calostrotum var. calciphilum - kalk tolerant 92 Rh. keiskei ‘Yalku Fairy’ % 93 Rh. ‘Yolanta’ (Rh.k. ‘Yalku Fairy’ x hanceanua nanum) 94 Rh. ‘Elf in Gold’ (Rh.k. ‘Yalku Fairy’ x luteiflorua) 95 Rh. k.’Yaku Fairy’ x ‘Grouse’ - Peter Cox hybr. geen naam% 96 Rh. k.’Yaku Fairy’ x racernosum F19404 % 97 Rh. gracilentum - niet winterhard. uit NW.Guinea, dwerg 98 Rh. lepidotum ver. elaeagnoides in Sikkim 99 Rh. Campylogynum ‘Hillier’s Pink’ 100 Rh. pentaphyllum nikoense Chichibu form
- 36 -
- 37 -