Joris Kabeltje
Mies Bouhuys & Fiep Westendorp
Joris Kabeltje
Amsterdam 2012
www.queridokinderboeken.nl www.fiepwestendorp.nl
Met dank aan Gioia Smid In 1964 en 1965 verscheen wekelijks een avontuur van Joris Kabeltje in het tijdschrift Eva, geschreven door Mies Bouhuys en getekend door Fiep Westendorp. Een klein deel ervan werd in 2005 en 2006 gepubliceerd in het kleuterblad Bobo en vervolgens gebundeld onder de titel Joris en het grote oog (Mercis, 2006). Voor de huidige uitgave werd een ruime keuze gemaakt uit alle verhalen en werden de teksten ingekort en bewerkt. Copyright tekst © Erven Mies Bouhuys – Stichting In den vreemde Copyright illustraties © Fiep Amsterdam bv; Fiep Westendorp Illustrations Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagillustratie Fiep Westendorp Omslagontwerp Brigitte Slangen Vormgeving binnenwerk Studio Cursief, Irma Hornman isbn 978 90 451 1105 6 / nur 281
Inhoud Joris Kabeltje 7 Het bootje 8 De hoefjes van Mikado 10 De generaal 12 Het praatprogramma 14 De beer 16 De meneer met de pilletjes 18 De clowns 21 Het konijn uit de hoed 23 De nieuwe ster 26 Het lelijke hondje 29 Cameraland 32 Zeehonden 35 Markt 38 Dolly op het water 40 Het pannenkoekenhuisje 42 Bellen blazen 46 De raket 48 De stille klas 51 Het lege dorp 54 De bange haas 56
Barbertje moet muizen vangen 59 De ridder 62 Appels 65 De nootjes van Pluim 68 De wolmand van mevrouw Averechts 71 Enrico 73 Het land op zijn kop 76 Het Grote Boek 78 Dolly en het warme land 82 Vleertje 84 Vrolijk kerstfeest! 86
Joris Kabeltje Alle kinderen zijn jaloers op Joris. Weet je waarom? Joris woont in de televisiestudio! Met zijn vader en moeder en zijn kat Kardoes woont hij in een heel gewoon huis, met kamers en een keuken en een gang naar de voordeur. Maar aan het andere eind van de gang is nog een deur. Daarachter is de televisiestudio waar de vader van Joris werkt. stilte studio staat er op de deur en erboven brandt een lampje. Als het op rood staat, mag je niet naar binnen. Dan wordt er een programma gemaakt. Alle grote lampen branden en de camera’s en microfoons nemen alle beelden en geluiden op, zodat het programma overal te zien is. Als het licht op groen springt, mag je wel door die deur. Maar niet iedereen natuurlijk. Je moet erbij horen: je moet cameraman zijn, of lichttechnicus, of regisseur, of presentator, of acteur bijvoorbeeld. Joris was nog maar drie toen hij de studio ontdekte. Hij dribbelde door de deur met het lampje naar binnen. De camera’s keken hem met hun grote ogen verwonderd aan: wie ben jij? Wat kom je hier doen? knipperden de lampjes langs de muur.
De kabels schuifelden als zwarte slangen nieuwsgierig om zijn voeten. Joris dacht natuurlijk dat ze met hem wilden spelen. Pets! daar had hij al zo’n kronkelaar te pakken. Hij trok eraan. ‘Hé!’ riep de camera waar die kabel aan vastzat. ‘Ik kan niet verder.’ Die camera was Dolly, de grootste en de oudste camera van de hele studio. Met haar grote glinsterende oog had ze al meer dan duizend dagen tv gemaakt. De cameraman die Dolly moest sturen, keek om. ‘Ho... Kabeltje!’ riep hij. Dat roept een cameraman altijd als zijn kabel ergens aan blijft hangen. Iedereen in de studio keek op. Ze zagen het jongetje dat op handen en voeten achter de kabel aan zat. ‘Kabeltje!’ riep de cameraman weer. ‘Kabeltje,’ zei het jongetje hem na. ‘Zo, heet jij Kabeltje?’ zei de cameraman. ‘Nee,’ zei Joris. ‘Ik ben Joris.’ ‘Nou, voor mij ben jij Kabeltje.’ En zo wordt Joris nu door iedereen genoemd. Elke keer als hij de studio binnenkomt, zeggen de mensen die er aan het werk zijn: ‘Dag Joris Kabeltje.’
7
Het bootje Boem, boem, boem... ‘Wat is daarbinnen aan de hand?’ vraagt Margrietje, die Joris op de stoep voor de televisiestudio ziet zitten. ‘Het is net of het onweert!’ ‘Nee hoor,’ zegt Joris, ‘ze zijn een decor aan het bouwen. Kom maar mee, dan laat ik het je zien.’ In de grote studio zijn alle schijnwerpers uit en de camera’s hebben hun jasjes van zwart zeildoek aan. Drie mannen zijn bezig een zeilbootje overeind te zetten tegen een muur van lichtblauw linnen. Joris wijst ernaar. ‘Het decor!’ zegt hij. ‘Ooo...,’ zegt Margrietje. ‘Ik wist niet dat een decor een bootje was.’ ‘Natuurlijk niet,’ zegt Joris. ‘Alles wat niet echt is in de studio heet decor. Soms is het een bootje, soms een huis, of soms een hele stad met sneeuw. Nu lijkt het nog een bootje van karton en een linnen muur, maar straks, als de schijnwerpers aan gaan en de camera’s er met hun grote ogen naar kijken, dan wordt het opeens een echte boot, die over een blauwe zee vaart.’ ‘Wat leuk,’ zegt Margrietje. Ze kijkt met een ernstig gezicht weer naar het decor. ‘Net een echte boot, hè,’ zegt Joris. Margrietje schudt van nee. ‘Een echte boot wiebelt,’ zegt ze, ‘en deze niet.’ ‘Gelijk heb je!’ roept opeens een stem achter ze. Geschrokken draaien Joris en Margrietje zich om. 8
‘Dat is de regisseur, die heeft het programma met het bootje gemaakt,’ fluistert Joris in Margrietjes oor. Margrietje krijgt een kleur omdat ze zomaar gezegd heeft dat het geen echte boot is. ‘De boot staat inderdaad veel te stil,’ zegt de regisseur. Margrietje en Joris zien hem denken. Zijn voorhoofd boven de donkere bril zit vol rimpels terwijl hij naar het bootje kijkt. ‘Ik héb het!’ roept hij opeens. ‘Hebben jullie wel eens op een wip gezeten?’ ‘Tuurlijk,’ zeggen ze allebei. Wat een gekke vraag is dat. Maar de regisseur zegt verder niets meer tegen ze en gaat naar de mannen van het decor toe. Ze knikken alle drie, stuiven weg en komen even later terug met een lange dikke plank. Binnen een paar minuten hebben ze uit een groot blok hout en de lange plank een wip gemaakt. En dan tillen ze het bootje op de wip en zetten het met grote spijkers en schroeven stevig vast. Het is maar een klein eenpersoonsbootje en aan elke kant van de plank blijft nog een zitplaats over. ‘Vooruit!’ roept de regisseur. Hij tilt Margrietje op en zet haar op de wip. ‘En jij aan de andere kant.’ Hij wijst lachend naar Joris. En daar gaan ze: op, neer... hupla... hupla... En iedere keer dat ze omhoog of omlaag gaan, wiebelt het bootje mee, net als een echte boot op zee! Iedereen staat vol bewondering naar het bewegende bootje te kijken: de regisseur, de
mannen van het decor, de cameramensen en de mannen die voor het licht en geluid zorgen. De zangeres die dadelijk een liedje moet zingen op de boot, is helemaal verbaasd. ‘Net echt!’ roept ze blij. ‘Net echt!’ zeggen ook de mensen thuis als
ze het bootje op het scherm van hun tv-toestel zien verschijnen. ‘Het lijkt wel of het op volle zee is. Kijk eens, die mevrouw moet zich aan de mast vasthouden om niet overboord te slaan! Hoe zouden ze dát voor elkaar gekregen hebben?’
9
De hoefjes van Mikado Joris zit met zijn vader, zijn moeder en Kardoes aan tafel in de huiskamer als er zachtjes op de deur wordt geklopt. Het is de regisseur. Hij is een van de belangrijkste mensen in de studio, want hij maakt de programma’s. Hij zegt hoe hij het licht wil hebben, hoe dichtbij de camera’s mogen komen en wat de mensen voor de camera’s vertellen moeten. ‘Dag, meneer de regisseur,’ zegt Joris’ vader. ‘Kan ik iets voor u doen?’ ‘Tja,’ antwoordt hij, ‘ik kom eigenlijk voor Joris Kabeltje.’ Joris kijkt verbaasd op. ‘Kijk, ik zou jou willen vragen of er een acteur bij jou kan logeren.’ ‘Een acteur?’ roept Joris en hij kijkt verbaasd van de regisseur naar zijn vader. Maar die schijnt er al iets van te weten, want hij lacht geheimzinnig. ‘Ja, een acteur,’ zegt de regisseur. ‘Hij moet een paar weken lang in een televisiestuk bij mij spelen en hij houdt niet zo erg van reizen, zie je. Maar... hij is met weinig tevreden. Jullie schuurtje zou al heel mooi zijn en als jij hem dan af en toe nog eens meenam naar het land van boer Brouwer, zou hij niets meer te wensen hebben.’ Joris kijkt steeds verbaasder. Wat is dat voor een rare acteur die in een schuurtje wil slapen en tevreden is met het land van boer Brouwer? ‘Ik heb hem meteen maar meegebracht. We dachten dat jij het wel goed zou vinden. Hij staat buiten en hij heet Mikado.’ 10
‘Mikado?’ vraagt Joris, die achter de regisseur aan naar buiten loopt. En daar staat een klein paardje met glanzende bruine manen en glimmende hoefjes. Hij kijkt Joris aan en hinnikt vrolijk. ‘Oooo... Mikado is een paard!’ roept Joris en meteen staat hij al naast het dier, dat zijn zachte neus in z’n hand duwt. ‘Ik zie het al,’ zegt de regisseur tegen Joris’ vader. ‘Ze zijn nu al vrienden.’ ’s Morgens vroeg is Joris in het schuurtje om zijn vriendje te eten te geven en te roskammen en ’s middags draven ze samen door de wei van boer Brouwer met wel tien andere kinderen eromheen die allemaal bewonderend naar het televisiepaardje kijken. Dan komt de dag dat Mikado moet repeteren voor de camera. De acteurs zijn ook in de studio en Joris stelt ze één voor één aan Mikado voor. ‘Zou-ie niet bang worden voor al het licht?’ vraagt de oudste acteur. ‘Zou hij niet gaan hinniken als ik aan het praten ben?’ vraagt de actrice die het zigeunermeisje speelt. Maar Mikado doet precies wat de regisseur zegt; hij loopt met het zigeunermeisje door het decor van een bos en als het meisje gaat slapen, laat hij zich gehoorzaam aan een boom binden. Toch is er één ding waarover alle mensen in de studio met hun handen in hun haar zitten: de hoefjes van Mikado. Op de harde vloer kletteren ze zó dat je bijna niets meer kunt verstaan van wat
de andere acteurs en actrices zeggen. ‘Tjonge, wat moeten we daarmee?’ zegt de regisseur. ‘Weet jij niks, Joris Kabeltje? We kunnen hem toch ook geen slofjes gaan aantrekken? Dan zou het geen echt paard meer zijn.’ Joris denkt een hele poos na en opeens heeft hij het: ‘Hoefjes van rubber!’ roept hij. ‘Mikado moet hoefjes van rubber hebben!’ ‘Maar hoe komen we daaraan?’ vraagt de regisseur. ‘Wij hebben in het schuurtje nog een oude autoband staan. Daar kan de schoenmaker
best vier hoefjes uit snijden,’ zegt Joris. Een halfuurtje later zijn Joris en Mikado bij de schoenmaker. Mikado kijkt met grote ogen toe hoe de schoenmaker vier nieuwe hoefjes voor hem snijdt uit het rubber van de autoband. En als ze nóg weer een halfuur later terug zijn in de studio hoor je Mikado niet meer. Zacht als een poes loopt hij rond en iedereen kan de tekst van de acteurs en actrices verstaan. Mikado krijgt na afloop een extra klontje van de regisseur en Joris krijgt een stevige hand.
De generaal Joris steekt even zijn hoofd om de deur van de studio. ‘O, nee,’ zegt hij zachtjes tegen Kardoes. ‘Dat is niks.’ Hij laat de deur dichtvallen. ‘Kom Kardoes, we gaan buiten spelen.’ Verbaasd kijkt hij om zich heen. Waar is Kardoes nou? Hij liep net nog achter hem! Nou ja, laat maar, denkt Joris, Kardoes wil toch altijd andere spelletjes dan ik. Achter duiven aanzitten die hij toch niet kan vangen, rollebollen op een stoepje of heel lang naar het water in de vijver kijken. Ik weet wel wat beters! Joris rent naar het voetbalplein. Hij weet niet dat Kardoes in de studio is binnengeglipt toen hij de deur op een kier opendeed. Kardoes sluipt op zijn vier zachte pootjes over de studiovloer. Hij ruikt eens aan een verfpot in een hoekje, trekt zijn neus op, stapt weer verder, tikt tegen een stekkertje en speelt met een kronkelend stukje kabel. En dan ziet hij iets glinsteren. Wat zijn dat voor mooie gouden glimmertjes? Kardoes stapt ernaartoe. De gouden glimmertjes zitten op het kostuum van de generaal. Die generaal zit met een kaarsrechte rug in een hoge leunstoel en kijkt strak in het grote oog van Dolly de camera. Tegenover hem, op een kleiner stoeltje, zit meneer Schoonebeek, die hem vragen stelt. Voor ze begonnen heeft hij tegen de generaal gezegd: ‘Weet u, de meeste mensen denken helemaal verkeerd over generaals. Ze denken dat generaals van ijzer zijn gemaakt, dat ze altijd met laarzen aan door de wereld stappen en met hun gouden pet op naar bed gaan.’ 12
‘Onzin,’ bromde de generaal met zijn zware stem. ‘Dat geloof ik ook, generaal,’ zei meneer Schoonebeek vrolijk, ‘en daarom wil ik nou eens een goed gesprek met u hebben, zodat de mensen thuis kunnen zien dat generaals ook maar gewone mensen zijn.’ ‘Mmmmmmm...’ bromde de generaal weer en toen zijn ze begonnen. Maar wát meneer Schoonebeek ook probeert, de generaal zegt alleen maar dingen waarvan je gaat denken dat hij een man van ijzer is, een man die altijd op laarzen door de wereld stapt en met zijn gouden pet op naar bed gaat. En nu staan meneer Schoonebeek de zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. ‘Bent u wel eens bang geweest, generaal?’ ‘Nooit in mijn leven, jongeman.’ ‘Ook niet een beetje, generaal?’ ‘Ook niet een beetje, jongeman.’ ‘Maar toen u die tocht door het oerwoud maakte, generaal, en toen u bijna verdwaald was?’ ‘Toen ook niet, jongeman.’ ‘Maar er waren daar toch wilde dieren, zoals slangen en boskatten?’ ‘Ik zág ze niet eens, jongeman. En áls ik ze zag, dan keek ik ze aan en dan waren ze al weg. En ik riep tegen mijn mannen: voorwaarts. En voorwaarts gingen we!’ Meneer Schoonebeek zucht nog eens. Wat kan hij nu eens vragen om te laten zien dat de generaal ook maar een gewone man is?
Op dat ogenblik heeft Kardoes de gouden glimmertjes ontdekt. Met voorzichtige stapjes sluipt hij ernaartoe, maar als hij ziet dat ze niet gevaarlijk zijn, maakt hij een sprongetje en komt op de knie van de generaal terecht. Wat heb jij daar voor mooie gouden glimmertjes? vragen zijn ogen. De generaal schrikt ontzettend. Maar hij probeert te doen alsof er niets aan de hand is, want de camera is nu eenmaal op hem gericht. ‘Dat is ons studiokatje, generaal,’ zegt meneer Schoonebeek. ‘Hij heet Kardoes en net als onze kijkers wil hij waarschijnlijk ook wel eens kennismaken met een echte generaal.’ ‘Ja ja...’ fluistert de generaal een beetje hees; zijn zware bromstem is nu helemaal weggezonken in dat mooie pak vol goud. Kardoes heeft de glimmertjes allemaal goed bekeken en ontdekt nu dat de generaal een heerlijk geurtje op heeft. ‘Prrrr...’ doet hij. ‘Wat een lekker luchtje. Veel lekkerder dan van Joris’ vader. Laat eens ruiken...’ Kardoes strijkt met zijn kopje langs de wangen van de generaal, die in elkaar begint te krimpen. ‘Houdt u van dieren, generaal?’ vraagt de opgewekte stem van meneer Schoonebeek. ‘O, jjjj... ja... jawel,’ hakkelt de generaal. ‘Ook van katten, generaal?’ ‘Jjjja... jazeker,’ fluistert de generaal met gesloten ogen. Kardoes ligt nu als een bontkraagje om zijn hals en legt zijn kopje slaperig op de gouden biesjes op de schouder van de generaal. Meneer Schoonebeek krijgt medelijden met hem. ‘Generaal,’ zegt hij, ‘ook namens de kijkers wil ik u hartelijk danken voor dit gesprek. We hebben nu met eigen ogen en oren kunnen zien en horen dat een generaal niet alleen maar een man van ijzer is. Wij zijn u heel dankbaar, generaal.’
‘Ja, ja... tot uw dienst,’ zegt de generaal, die met trillende knieën uit zijn stoel omhoog komt. ‘Ga je nou al weg?’ vraagt Kardoes die zich van zijn schouder laat glijden en meeloopt naar de kraan waar de generaal met bevende hand een glaasje water gaat drinken. Op dat moment komt Joris de studio binnen. ‘Hé, Kardoes, kom hier!’ roept Joris als hij eerst beleefd opzij is gegaan voor de generaal vol goud. ‘Wat moest je daar nou binnen, gekkerd?’ ‘O, het was heel leuk,’ zeggen de oogjes van Kardoes. ‘Gouden glimmertjes en zo...’
13
Het praatprogramma ‘Mag ik mee naar de studio, Joris?’ vraagt Margrietje door de brievenbus van Joris. Hij trekt de deur open en schudt met een ernstig gezicht van nee. ‘Vandaag niet, Margrietje. Er wordt een praatprogramma opgenomen, dat is niets voor ons.’ ‘Waar praten ze dan over?’ vraagt Margrietje. ‘Over eh... over heel moeilijke vragen,’ zegt Joris, die het eigenlijk ook niet precies weet. ‘Niks aan,’ zegt Margrietje. ‘Dan ga ik naar de dierentuin.’ Joris kijkt haar na. Eigenlijk was hij ook veel liever naar de dierentuin gegaan. Maar hij heeft meneer André beloofd hem vandaag te helpen in de studio. Meneer André is de opnameleider en hij moet zorgen dat alle mensen die meedoen aan een programma op tijd en op de goede plek voor de camera’s staan. Als Joris in de studio komt, zijn de heren van het praatprogramma er al. Met ernstige gezichten zitten ze om een tafel; ze roken grote sigaren en het lijkt wel of al hun geleerdheid en hun ernst in wolkjes door de studio zweven. Iedereen wordt er zelf ernstig van. Geen knipoog van de ene cameraman naar de andere, geen grapje tegen Joris. ‘Dames en heren, we hebben voor vandaag een heel interessante vraag,’ zegt de presentator. ‘Waarom lachen de mensen zo weinig in januari?’ ‘Pfff...’ zegt Joris zacht. ‘Ik lach net zoveel als anders!’ 14
‘Ssst...’ doet meneer André. ‘Aan de hand van een aantal foto’s,’ zegt de presentator met zijn deftige stem, ‘zal ik bewijzen dat het waar is: de mensen lachen niet in januari!’ In beeld verschijnen gezichten van mensen op straat en in huizen, allemaal een beetje treurig en een beetje grijs. Even grijs en even treurig knikken de heren om de tafel als ze de foto’s zien. ‘Ik meen,’ zegt de eerste die het woord krijgt, ‘dat de kou de lachspieren van de mensen een beetje stijf maakt.’ ‘Ik ben het niet met u eens, meneer,’ zegt een ander, ‘want waar het nog kouder is, bijvoorbeeld op de ijsbaan, lachen ze juist wel weer.’ ‘Zou het niet kunnen dat ze bedroefd zijn omdat die mooie maand december met al zijn feesten nu alweer zo lang achter de rug is?’ vraagt een oude professor. ‘Juist niet!’ roept een ander. ‘Ze zijn blij dat hij eindelijk om is. Ze kijken alleen maar zo treurig omdat al die mooie kerstboomdingen, die kaarsen, oliebollen en appelflappen ze zo verschrikkelijk veel geld hebben gekost!’ ‘Nee, dat is het niet,’ klinkt het van alle kanten. ‘Er moet een andere oorzaak zijn.’ Op dat ogenblik gaat de deur van de studio open en daar is Margrietje, die helemaal vergeten is dat er een programma wordt opgeno-
men. Ze roept: ‘Joris! Joris moet het zien!’ In haar ene arm draagt ze een pakje in een wollen dekentje, in haar andere hand heeft ze een flesje, en daar loopt ze mee naar Joris. ‘Ssst...’ doet Joris. Margrietje blijft geschrokken staan en nu pas ziet ze de ernstige heren aan de tafel. Maar uit het pakje komt opeens een wonderlijk geluid: mèèè... mèèèèè... De heren aan de tafel draaien zich verbaasd om en kijken naar het kleine meisje met het dekentje. En uit dat dekentje wringt zich opeens een klein wit kopje met heel fijne krulletjes. ‘Och...’ zegt Joris, ‘een lammetje!’ ‘Och...’ zeggen alle heren aan de tafel, ‘een lammetje!’ ‘Nee maar! Kijk nou eens!’ roept de regisseur, die verbaasd naar de camerabeelden kijkt. ‘Waar zijn die ernstige gezichten geble-
ven?’ Maar dan bedenkt hij iets: ‘De vraag! De vraag is nog niet beantwoord, heren!’ ‘O, nee?’ roept de oude professor die zijn hand op het kopje van het lammetje heeft gelegd. ‘En dit dan? Dat is het toch waar alle sombere gezichten op wachten? Voorjaar! Wij waren alleen zo dom om het niet te weten. De lange winter, de grijze lucht, alles vergeet je als je dit lammetje ziet.’ De regisseur denkt heel even na, dan roept hij vrolijk: ‘Stop!’ Als de mensen ’s avonds naar tv zitten te kijken en zich helemaal somber gaan voelen van al die ernstige heren en die treurige gezichten op de foto’s, dan klinkt opeens een stemmetje: mèèè... mèèèèè. Een klein kopje met fijne witte krulletjes kijkt recht in de camera. En alle mensen worden er op slag vrolijk van.
De beer Met een grote mand gras komt Joris de studio binnen. Vandaag is het dierendag in de studio. Tegen twee uur komen de eerste kinderen met hun dieren. Sommige met mandjes, andere met kooien of boodschappentassen waar een oor of een snavel uitsteekt. Meneer Bladergroen ontvangt de kinderen één voor één in de studio en laat ze van alles over hun grote en kleine vriendjes vertellen. Zelf vertelt hij er nog allerlei leuke weetjes bij. De regisseur, de cameramensen en de mannen van het geluid zijn niet zo dol op het programma als de kinderen thuis. Een aapje heeft al eens de lens van een camera losgedraaid, zodat er niks meer opgenomen kon worden. Er is al eens een duif tegen de microfoonhengel opgevlogen en een klein ondeugend varkentje heeft het strooien hoedje van de omroepster een keer half opgegeten. Nee, de televisiemensen moeten niet zoveel hebben van het dierenbezoek.
Maar voor Joris is dierendag de mooiste dag van de maand. Hij is niet weg te slaan uit de kleedkamer, waar de baasjes hun dieren nog wat oppoetsen, kammen of zachte woordjes influisteren, zodat ze straks niet bang zullen zijn voor de felle lampen en de cameraogen. Joris zou best willen dat hij ook met een dier voor de camera mocht komen. Maar ja, hij heeft alleen Kardoes en van gewone katten als Kardoes zijn er wel honderdduizend in het land. Wat moet meneer Bladergroen dáár nu nog voor nieuws over vertellen? Maar vandaag zal Joris er toch bij zijn. Want drie weken geleden gebeurde er iets bijzonders. In de dierentuin, waar Joris’ oom Fred oppasser is, zijn er kleine bruine beertjes
geboren. Joris en zijn vader zijn op een vrije dag bij de beertjes gaan kijken. Joris heeft zelfs de zuigfles mogen vasthouden waarmee het kleinste beertje, dat Pjotter heet, wordt gevoed. En toen hij daar met dat zachte bruine diertje op zijn arm stond, kreeg Joris een idee. Dit was nou pas een dier voor het programma van meneer Bladergroen! Oom Fred wou best meedoen en met Joris’ vader en Pjotter zijn ze naar de directeur van de dierentuin gegaan. Die vond het best en beloofde dat hij Pjotter zelf met de auto zou komen brengen op de dag van de uitzending. ‘En mag...?’ Joris durfde het bijna niet te vragen. ‘Mag ik Pjotter dan naar binnen dragen?’ Oom Fred en de directeur keken elkaar eens aan. Toen lachten ze en de directeur knikte. En vandaag is het zover. In de kleedkamer zitten de eerste kinderen met hun dieren klaar. ‘Niets bijzonders vandaag,’ zegt Joris een beetje eigenwijs tegen meneer André, de opnameleider, die komt vragen welke dieren er op de lijst staan. ‘Een jongetje met een tamme kraai, een meisje met een poes, eentje met een klein egeltje dat ze nog net voor de wielen van een auto heeft gered en een paar
tweelingzusjes met een kakelende kip. En na de kip kom ik.’ ‘En wat breng jij dan mee?’ vraagt meneer André. ‘Een beer!’ roept Joris vrolijk. Meneer André wordt opeens heel bleek. ‘Wat...’ Maar verder komt hij niet, want de regisseur roept dat het programma gaat beginnen. ‘Eerste kind met dier!’ roept hij. Meneer André, die helemaal van streek is, gaat met het meisje met de egel de studio in. Tegen iedereen in de studio die hij maar bereiken kan, fluistert hij: ‘Een beer! Ze gaan een beer voor de camera brengen!’ De cameramannen schrikken en maken onhandige bewegingen met hun camera. De geluidsman vergeet om het zachte knorren van het egeltje te laten horen. Als de regisseur boos wordt, proberen ze zo normaal mogelijk door te werken, maar hun handen blijven de hele uitzending een beetje beven. En dan komt Joris de studio binnen met een lief zacht diertje op zijn arm, niet veel groter dan een gewone hond. Het heeft een pootje om Joris’ hals gelegd en kijkt met glinsterende oogjes naar de mensen en apparaten om zich heen. Meneer Bladergroen springt op. ‘Nee, maar! Een klein beertje!’ roept hij. De studiomensen kijken elkaar met een kleur aan. En die kleur wordt nog dieper als ze zien hoe het beertje zonder morsen zijn flesje leegdrinkt en op vier pootjes over de tafel van meneer Bladergroen danst. Op het eind krijgen alle televisiemensen een pootje en vinden ze het dierenprogramma opeens niet zo vreselijk meer.
17
De meneer met de pilletjes Rrrrt... rrrt... rrrt... Joris staat verbaasd stil. Door de gang van de studio rollen wel twintig kleine witte knikkertjes. Waar komen die vandaan? Als hij bukt om ze op te rapen, kijkt er opeens een angstig rood hoofd om de deur van de kleedkamer. ‘O jongetje, alsjeblieft, dat zijn mijn pilletjes voor de zenuwen.’ Joris heeft ze al bij elkaar gezocht en brengt ze naar de man die bij dat bange rode hoofd hoort. ‘Dankjewel, dankjewel,’ zegt de man, ‘zonder mijn pilletjes zou ik helemaal niet weten hoe ik voor al die lampen en camera’s moet.’ Hij trilt van top tot teen, verslikt zich in de pilletjes, laat het glas water vallen dat hij erbij wilde drinken en probeert ondertussen ook nog een vreemd stukje hondenvacht op zijn hoofd te plakken. In de spiegel ziet hij Joris’ verbaasde gezicht. Hij wijst op het stukje pluis dat maar niet op zijn hoofd wil blijven zitten en zegt: ‘Dat moet van mijn vrouw. Ze zegt dat de kijkers niet van zo’n kaal hoofd houden. Daarom heeft ze dit pruikje gekocht.’ ‘Wat gaat u doen?’ vraagt Joris. ‘Ik ga een tafeltje maken,’ zegt de meneer, ‘om bloemen op te zetten.’ ‘Kunt u dat?’ vraagt Joris. ‘O, hou op,’ zegt de meneer. ‘Ik kan het zó goed, zó verschrikkelijk goed. Ik wou maar dat ik het niet kon.’ ‘Hè? Wat zegt u nou?’ vraagt Joris. ‘Heus waar,’ zegt de meneer. ‘Het is allemaal begonnen met het tafeltje dat ik voor de 18
verjaardag van mijn vrouw maakte. Gewoon in de schuur. Het werd zó’n mooi tafeltje dat alle broers en zusters van mijn vrouw er ook zo eentje wilden. En de buren. En de vrienden van de buren en daar de buren weer van. Ik deed niets anders meer dan van die tafeltjes maken. Een meneer van de krant die er van hoorde, schreef een groot stuk over me. Goed, tot zover vond ik het allemaal best. Maar toen kwam er een meneer van de tv en die vroeg of ik nou de mensen thuis niet allemaal kon leren hoe ze zo’n tafeltje moeten maken. Mijn vrouw zei: “Dóén. We hebben het geld ook hard nodig.” Want door al dat tafeltjes maken werkte ik bijna niet meer. Maar o, o, had ik maar nooit ja gezegd. Nou moet ik met een pruikje op en met een buik vol pillen gaan vertellen hoe je zo’n tafeltje maakt. Er komt niets van terecht. Iedereen zal zeggen dat meneer Knetter een knoeier is.’ Joris kijkt naar de arme meneer Knetter en hij weet niet zo goed wat hij zeggen moet. ‘Maar natuurlijk gaat het goed. Als u één keer aan uw tafeltje bezig bent, vergeet u alles,’ zegt hij. ‘Meneer Knetter! Uw beurt!’ roept een stem uit de studio. En daar gaat de arme meneer Knetter met zijn pruikje, zijn pillen, zijn zaag, zijn hamer en nog veel meer gereedschap. ‘Gggggg... ggg,’ zegt meneer Knetter als de camera op hem afkomt. Woorden willen er niet uit zijn keel komen. Daarom grijpt hij
maar gauw naar zijn plankje en wijst ernaar, zoals hij het thuis met mevrouw Knetter heeft gerepeteerd. ‘Praten!’ fluisteren de mensen om hem heen. Meneer Knetter, die onbeweeglijk naar zijn plankje staat te wijzen, schraapt zijn keel. ‘Dit is een tafeltje,’ zegt hij. De mensen in de studio schudden van nee. ‘O, nee, dit is geen plankje. Ik bedoel: het is wel een plankje, maar nog geen tafeltje. Ik ga er een tafeltje van maken,’ brengt meneer Knetter er eindelijk uit. ‘We gaan het blad eerst mooi rond zagen.’ Hè hè, dat is eruit. Nu kan hij tenminste gaan zagen. Maar zijn handen trillen zó dat de zaag een heel andere kant op gaat dan meneer Knetter wil. De mooie ronde cirkel wordt een gek ei met hoeken en splinters eraan. De zweetdruppels staan op het hoofd van meneer Knetter. ‘Doorgaan! De pootjes eronder!’ fluistert de regisseur. ‘O ja, de pootjes, waar heb ik de pootjes?’ zegt meneer Knetter. ‘Vóór u!’ fluistert Joris, die zelf ook een rood hoofd gekregen heeft van het gestuntel van meneer Knetter. Maar op dat ogenblik rollen er wel twintig pilletjes uit de zak van meneer Knetter, want natuurlijk is hij vergeten de dop op het flesje te doen. ‘De pilletjes!’ roept meneer Knetter. ‘Mijn pilletjes voor de zenuwen!’ ‘Doorgaan!’ roept de regisseur, die nu ook een rood hoofd met zweetdruppels heeft. ‘O ja,’ zegt meneer Knetter, ‘nu de pilletjes... ik bedoel de pootjes onder het ronde, nee, het niet-ronde blad.’ De camera voor hem hobbelt een beetje omdat er pilletjes onder haar wieltjes liggen. Meneer Knetter kijkt even op en als hij het boze camera-oog ziet, moet hij opeens aan het strenge oog van zijn vrouw denken. Zo
komt er ook van de pootjes niets meer terecht. Het worden drie rare ongelijke stompjes, maar omdat dat oog blijft kijken, plakt meneer Knetter ze toch maar onder het rare tafelblad. Joris kan er niet meer naar kijken, zó verschrikkelijk is het allemaal. Maar de arme meneer Knetter gaat dapper door. Hij neemt nu een verfkwast om het gekke tafeltje te schilderen. Alleen wil hij eerst nog even de druppeltjes die van zijn voorhoofd stromen,
wegvegen. Dom genoeg doet hij dat met de natte verfkwast in zijn hand. Meneer Knetter wordt een rare clown vol vegen. Hij voelt het zelf en bukt zich diep voorover zodat mevrouw Knetter en al die mensen die voor hun tv-toestel zitten het niet kunnen zien. Maar door dat diepe bukken valt zijn rare pruikje af. Het komt precies in de verfpot terecht. Meneer Knetter denkt aan wat zijn vrouw gezegd heeft: ‘De kijkers houden niet van een kaal hoofd.’ Hij zucht diep, vist het pruikje uit de verf en zet het op zijn kale hoofd. In dikke stralen drupt de verf nu over zijn ogen, zijn wangen, zijn kin en zijn oren. Met de handen voor zijn gezicht geeft de regisseur het bevel om de camera’s uit te zetten. ‘Niet alleen meneer Knetter wordt de studio uitgegooid, maar ik ook,’ jammert hij. Maar op dat ogenblik, net als meneer Knetter zich in een diepe kast in de kleedkamer heeft verstopt, en nét als de regisseur
probeert door een achterdeurtje weg te sluipen, beginnen in de hele studio telefoons te rinkelen. De kijkers! denkt de regisseur. Daar zijn ze al! Woedend natuurlijk. Maar dát heeft hij mis. De ene kijker na de andere belt op en zegt dat hij nog nooit zó gelachen heeft. En kan die leuke meneer alsjeblieft volgende week weer op tv komen om een gek ding te maken? En o, daar is ook mevrouw Knetter! Ze haalt haar man meteen uit de kast, geeft hem een zoen op zijn gezicht vol verf en zegt: ‘Cornelis, ik heb altijd wel geweten dat je een groot artiest was.’ ‘Ja ja,’ zegt de regisseur, die net een complimentje van zijn baas heeft gehad. ‘Ik zag meteen dat Cornelis Knetter talent had!’ Joris zegt maar niets. Hij zwaait vrolijk naar meneer en mevrouw Knetter, die arm in arm op weg gaan naar hun huis vol keurige bloementafeltjes.
De clowns De deur tussen het huis van Joris en de televisiestudio waar zijn vader werkt, staat op een kier. Joris steekt zijn hoofd om de hoek. Maar hij gaat niet naar binnen. Hij ziet het al. Het is weer zo’n dag waarop alles misgaat. De regisseur schreeuwt met een boze stem in de microfoon. Cameramensen raken verstrikt in de kabels van hun eigen camera. De grote lampen aan het plafond knipperen zenuwachtig. Meneer André, de opnameleider, loopt Joris op een drafje voorbij. ‘Wat een rommeltje!’ zucht hij. ‘De clowns!’ roept hij. ‘Waar zijn de clowns? Straks gaat het hele circusprogramma niet door. Een circus zonder clowns is niks.’ ‘Wat, geen clowns?’ zegt Joris. Daar had hij nou zó naar uitgekeken: een echt circus in de studio! Teleurgesteld loopt hij naar de kleedkamers. Op elke deur staat een bordje: acrobaat... danseres... goochelaar... en op de laatste: clowns. Joris klopt zachtjes op de deur. Geen antwoord. Hij klopt nog eens. Dan duwt hij de deur zachtjes open. Op een stoel voor de spiegel zit Augusto, de clown. Zijn gezicht staat zo zwart als een onweerswolk. Zijn vrolijke pak heeft hij in een prop op de grond gegooid. ‘Meneer Augusto!’ zegt Joris. ‘Ze wachten op u in de studio. Is er iets met uw pak? Zal ik vragen of de kleedster het voor u strijkt?’ ‘Hoeft niet,’ bromt Augusto. ‘Hoeft hele-
maal niet. Ik ga niet voor de camera.’ Joris weet niet wat hij zeggen moet. Hij kijkt rond of hij de andere clown, Antonio, niet ziet. De twee broers zijn altijd samen. De grote en de kleine, zeggen de mensen altijd. En ook wel: de knappe en de domme. Augusto ziet Joris zoeken. Hij schudt zijn hoofd. ‘Hij is er niet,’ zegt hij. ‘Mijn broer is weggelopen.’ ‘Maar... maar dat is verschrikkelijk!’ roept Joris. ‘Dan gaat de uitzending niet door.’ Augusto knikt treurig. ‘Allemaal mijn schuld,’ zegt hij. ‘Ik heb gezegd dat ik veel knapper ben dan hij. Ik heb om hem gelachen