Moe! Studies naar hulpzoekend gedrag laten zien dat het besluit om een arts te bezoeken doorgaans het resultaat is van een complex proces. Niet alleen gezondheidsgerelateerde, maar ook sociale, culturele en psychologische factoren bepalen of iemand hulp zoekt. Gezondheidsproblemen spelen daarbij een prominente rol. Van zowel vermoeidheidsklachten als psychisch onwelbevinden is bekend dat ze vaak niet-geisoleerd voorkomen, met elkaar samenhangen en kunnen samengaan met lichamelijke problemen.
Terwijl in de algemene bevolking complexe verbanden kunnen bestaan tussen vermoeidheid, psychische problemen en hulpzoekend gedrag, kan bij werkenden ook de psychosociale werkomgeving van invloed zijn. Met het verschuiven van lichamelijke naar meer mentale werkbelasting in de laatste decennia wordt de invloed op de gezondheid van psychosociale werkgebonden factoren als werkdruk, controle over en steun op het werk steeds meer onderkend.
Tussen mei 1998 en januari 2001 zijn binnen de Maastrichtse Cohort Studie naar psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie (PVA) data verzameld over gezondheidsen werkproblemen van werknemers.
Het betreft hier een grootschalige, longitudinale, epidemiologische cohortstudie onder meer dan twaalfduizend werknemers, verdeeld over 45 bedrijven. Binnen deze groep zijn verschillende onderzoeksprojecten uitgevoerd, waaronder het in dit artikel beschreven onderzoek.
Werknemers gaven iedere vier maanden aan de hand van vragenlijsten informatie over een breed scala aan gezondheids- en werkgerelateerde problemen en hun werkstatus (onder meer over wel/niet aan het werk, wel/geen ziekteverzuim). Ter inventarisatie van het hulpzoekend gedrag is bij de werknemers zelf nagegaan of er sprake was van een bezoek aan huis- en/of bedrijfsarts. Hierbij is zowel gekeken naar consulten in verband met werk als naar bezoeken vanwege vermoeidheid. Aan de hand van deze gegevens zijn de relaties tussen vermoeidheid, psychisch onwelbevinden (met name angsten depressieve klachten), lichamelijke problemen (de aanwezigheid van minstens een chronische aandoening, zoals aan de luchtwegen, diabetes of kanker), de psychosociale werkomgeving en het bezoeken van bedrijfs- of huisarts nader onderzocht.
Eerste onderzoeksvraag was in hoeverre bij actief werkenden (dus niet-verzuimers) gezondheidsproblemen en de psychosociale werkomgeving gerelateerd waren aan later optredend bedrijfs- of huisartsbezoek in verband met werk. Bij veertien procent van de werkenden was gedurende vier maanden minstens eenmaal sprake van zo’n bezoek. Vijf procent bezocht alleen de huisarts, vier procent alleen de bedrijfsarts en vijf procent beiden. Het betrof hier zowel eerste bezoeken als vervolgbezoeken.
Om te achterhalen of bepaalde gezondheids- of werkfactoren specifiek waren voor bedrijfsarts- of juist huisartsbezoek is een rechtstreekse vergelijking gemaakt tussen bezoekers die hetzij alleen de bedrijfsarts, hetzij alleen de huisarts consulteerden.
De drie indicatoren voor gezondheidsproblemen (vermoeidheid, psychische problemen en chronische aandoeningen) stonden alle in verband met het bezoeken van een van beide artsen. Hetzelfde gold voor een hoge mate van lichamelijke taakeisen (zoals zwaar tilwerk). Opvallend genoeg stond geen van de psychosociale werkkarakteristieken in verband met alleen de bedrijfsarts bezoeken. Daarentegen stonden emotionele taakeisen (zoals confrontaties op het werk met zaken die persoonlijk kunnen raken) en de aanwezigheid van een conflicterende werk- en thuissituatie wel specifiek in verband met alleen de huisarts bezoeken. Wellicht wordt bij werkgerelateerde problemen die zowel voor werknemer als arts moeilijker te benoemen zijn, de huisarts geprefereerd boven de bedrijfsarts.
Volgende stap was na te gaan of gezondheid en werkfactoren de aandacht van huis- en bedrijfsarts waard zijn. Hiervoor is bestudeerd welke gezond-
heidsproblemen en psychosociale werkkenmerken voorspellen wie van de nog actief werkende bedrijfsen/
of huisartsbezoekers op een later tijdstip zullen verzuimen. Het onderzoek richtte zich op langdurig verzuim van minstens een maand, aaneengesloten of als optelsom van meerdere verzuimperiodes gedurende anderhalf jaar. Van langdurig verzuim is immers bekend dat het de terugkeer naar het werk aanzienlijk bemoeilijkt.
De drie indicatoren voor gezondheidsproblemen en de psychosociale werkomgeving bleken los van elkaar, zowel bij bedrijfsarts- als huisartsbezoekers, de kans op langdurig ziekteverzuim te vergroten.
Chronische aandoeningen en weinig controle over het werk gaven hiervoor de sterkste aanwijzing.
Ziekteverzuim is echter niet ‘unidimensioneel’, maar komt meestal voort uit een ingewikkeld samenspel van diverse factoren. Ook zaken als de bedrijfscultuur ten opzichte van verzuim, de aandacht van bedrijfs- en huisartsen voor gezondheidsproblemen en de psychosociale werkomgeving spelen hierbij een rol. Om het verzuimrisico te beperken kunnen bedrijfs- en huisarts in samenspraak bijvoorbeeld nagaan of het mogelijk is en effect sorteert om werknemers meer controle te geven over hun werkomgeving en -indeling als zij daarin een gebrek ervaren. Bij nog werkende patienten met chronische gezondheidsproblemen kan het zoeken naar een passende ‘match’ tussen aandoening en werksituatie wellicht bijdragen aan de preventie van verzuim.
Naast het bestuderen van kenmerken van werkenden die consulteerden in verband met hun werk, zijn in deze studie ook de kenmerken onderzocht van werkenden die vanwege vermoeidheidsklachten hulp zochten. Vermoeidheid is een veelvoorkomende klacht bij huisartsbezoekers in het algemeen, maar er is nog weinig bekend over wat werkende patienten kenmerkt. Door te onderzoeken wat het verband is tussen consulteren vanwege vermoeidheid, (psychische) gezondheid en werkkenmerken, kunnen artsen meer grip krijgen op de problemen van deze patienten, hetgeen de begeleiding uiteraard ten goede komt.
Een vergelijking tussen actief werkende bedrijfsen huisartsbezoekers met vermoeidheidsklachten wees uit dat in een periode van zes maanden 35 procent van hen naar de huisarts ging tegen 3 procent naar de bedrijfsarts. Dat de huisarts voor een bredere range van klachten wordt bezocht dan de bedrijfsarts zal daarbij invloed hebben gehad.
Uit het specifiek bestuderen van werkenden die consulteerden vanwege vermoeidheid (zie tabel 1) bleek vermoeidheid bij ongeveer een op de drie bedrijfsartsbezoekers (29 procent) een belangrijke reden voor het consult te zijn. Bij huisartsbezoekers gold dit voor bijna een op de zeven werkenden (14 procent). Deze patienten onderscheidden zich op verschillende gebieden van werkenden die consulteerden voor andere redenen dan vermoeidheid. Zo waren consulten vanwege vermoeidheid niet alleen gerelateerd aan een hoger vermoeidheidsniveau, maar ook aan het hebben van meer gezondheidsproblemen (zowel psychische als lichamelijke) en het negatiever ervaren van de psychosociale werkomgeving.
Conclusie is dan ook dat het vaststellen of een werkende consulteert vanwege vermoeidheidsklachten de arts weinig grip geeft op de mogelijke achtergrond daarvan. Er kunnen immers uiteenlopende gezondheids- en werkgerelateerde factoren in het spel zijn.
De patient zelf vragen naar de oorzaak van vermoeidheidsklachten geeft mogelijk wel houvast.
In het onderzoek is aan patienten gevraagd zelf de oorzaak van de klachten te benoemen en hierbij te kiezen uit ‘lichamelijk’, ‘psychisch’ of ‘weet niet’.
Een aanzienlijk percentage (73 procent van de bedrijfsartsbezoekers, 44 procent van de huisartsbezoekers) koos voor een psychische verklaring.
Daarbij ging een psychische vermoeidheidsverklaring samen met een hogere score op angst- en depressieklachten. Een soortgelijk verband werd gevonden voor een lichamelijke verklaring ten opzichte van een hogere mate chronische aandoeningen.
Wellicht gold dit ook voor de bedrijfsartsbezoekers, maar doordat hier was gestart met een kleine groep (drie procent van het totale aantal werkenden), bleven er te weinig mensen over om dit goed te kunnen analyseren. Interessant voor huisartsen, en wellicht ook voor bedrijfsartsen, is in ieder geval dat de eigen mening van de patient mogelijk zicht geeft op de onderliggende oorzaken voor de vermoeidheid.
De bevinding dat een aanzienlijk percentage van werkenden met vermoeidheidsklachten open lijkt te staan voor een psychische verklaring is tevens interessant voor de begeleiding van werknemers die langdurig verzuimen vanwege chronische vermoeidheidsklachten.
Van deze groep is bekend dat een hoog percentage geneigd is zich vast te bijten in het vinden van een lichamelijke oorzaak. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen of het in een eerder stadium geven van begeleiding en/of behandeling aan deze patienten kan voorkomen dat zij in een lichamelijke oorzaak voor hun klachten gaan geloven.
Van het vasthouden aan een (vaak niet te vinden) lichamelijke verklaring voor vermoeidheid is immers bekend dat dit een goede communicatie tussen arts en patient vaak tegenwerkt.
Bedrijfs- en huisartsen zien op hun spreekuren vaak werknemers met psychische klachten. In studies naar psychische problemen zijn vaak algemene vragenlijsten gebruikt, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen angstklachten en depressieve klachten. Hoewel deze klachten vaak samengaan, kan het qua etiologie en behandeling relevant zijn wel een onderscheid te maken. Ook zijn angst en depressie nog niet vaak specifiek in de werkende populatie onderzocht. In deze studie is bij actief werkenden gekeken naar de frequentie van angsten depressieve klachten. Ook werd nagegaan of er sprake was van specifieke relaties met psychosociale werkkenmerken (tabel 2). Zowel angst als depressie blijkt in behoorlijke mate voor te komen onder werkenden; angstklachten iets meer dan depressieve klachten. Angstklachten correleren sterk met depressieve klachten. Desondanks zijn aanwijzingen gevonden voor specifieke verbanden tussen psychosociale kenmerken en respectievelijk angst en depressie. Bij werkenden heeft angst (deels) wellicht een andere achtergrond dan depressie.
De beslissing om hulp te samen dan alleen werk en onderzoeksresultaten een werkstatus van patienten aandacht te besteden aan
zoeken en/of te verzuimen hangt natuurlijk met meer factoren gezondheid. Desalniettemin lijkt op basis van deze aantal aanbevelingen gerechtvaardigd. Om de actieve te bewaken is het voor bedrijfs- en huisarts aan te bevelen zowel de gezondheidsstatus als de werkomgeving.
Dat draagt mogelijk bij aan het voorkomen van langdurig verzuim. Consulteert de werkende vanwege vermoeidheid, dan kan informatie van de patient zelf over de mogelijke oorzaak helpen bij het bepalen van de strategie voor begeleiding en behandeling.
Dat zowel gezondheids- als werkfactoren een bedreiging kunnen zijn voor de werkstatus van de patient, pleit voor betrokkenheid van zowel bedrijfs- als huisarts. Ook goede communicatie tussen bedrijfsarts, huisarts en patient is gewenst.
Deze communicatie is zeker nog voor verbetering vatbaar. Het is dan ook verheugend dat er bij de sociaal-
medische begeleiding van verzuimende werknemers al meer aandacht is voor het daadwerkelijk vormgeven aan deze samenwerking. Dit kan mogelijk ook vruchten afwerpen bij het aan het werk houden van nog actief werkende hulpzoekenden.
MEER INFO Dr. Helene Andrea, Fatigue and mental health problems in the working population: descriptives and associations with consulting a physician, ISBN 90-6734-050-2, promotieonderzoek, capaciteitsgroep Huisartsgeneeskunde van de Universiteit Maastricht. Haar onderzoek maakt deel uit van het NWO-programma Psychische Vermoeidheid in de Arbeidssituatie. SAMENVATTING Om ziekteverzuim te voorkomen en te verminderen is het onontbeerlijk dat bedrijfsarts en huisarts communiceren en samenwerken. Helene Andrea deed onderzoek bij werknemers met vermoeidheid en psychisch onwelbevinden die hulp zochten terwijl ze nog actief aan het werk waren. Geen van de psychosociale werkkarakteristieken bleek in verband te staan met bezoek aan alleen de bedrijfsarts. Emotionele taakeisen en een conflicterende werk- en thuissituatie waren echter wel gerelateerd aan een consult bij alleen de huisarts. 73 procent van de bedrijfsartsbezoekers en 44 procent van de huisartsbezoekers kozen voor een psychische verklaring. Daarbij ging een psychische vermoeidheidsverklaring samen met een hogere score op angst- en depressieklachten. Een soortgelijk verband werd gevonden tussen een lichamelijke verklaring en een hogere mate van chronische aandoeningen. De eigen mening van de patient geeft mogelijk zicht op de onderliggende oorzaken voor de vermoeidheid. Een aanzienlijk percentage van de werkenden met vermoeidheidsklachten lijkt open te staan voor een psychische verklaring.