CF Examen II 2009
1. Stel een belegger met voorkennis van een overname blijkt eenmalig winst te hebben behaald op een transactie gebaseerd op deze informatie. Doordat de markt daarna lucht krijgt van zijn informatie, lukt het hem echter maar één keer om deze truc uit te halen. Welke vorm van marktefficiëntie beschrijft de markt het best in dit voorbeeld? a. Sterk efficiënte markt b. Semi-sterk efficiënte markt c. Zwak efficiënte markt d. Niet efficiënte markt 2. Volgens de Autoriteit Financiële Markten geldt dat “De waarde van beleggingen kan fluctueren. In verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst.” Deze bewering geldt niet, indien: a. Aandelenmarkten sterk efficiënt zijn. b. Aandelenmarkten semi-sterk efficiënt zijn. c. Aandelenmarkten zwak efficiënt zijn. d. Alledrie de bovenstaande antwoorden zijn onjuist. 3. Je stelt een portefeuille samen uit investeringen in twee verschillende aandelen; namelijk in aandelen Corio en KPN. In Corio, dat een correlatie met de markt kent van 0.65, beleg je 60% van je totale portefeuille. De marktrisicopremie is gelijk aan 8.50% en het risicovrije rendement is gelijk aan slechts 3.50%. De standaard deviatie van de markt bedraagt 19%. De beta van Corio is gelijk aan 0.80, terwijl het meer cyclische KPN een beta kent van maar liefst 1.75. Wat is het verwachte rendement van deze portefeuille? a. 13.53% b. 11.35% c. 9.40% d. 7.76%
4. Stel dat een manager weet dat hij op 10 maart een pakket put-opties krijgt. Daarnaast heeft hij de bevoegdheid om vanuit het bedrijf prijsgevoelige informatie aan te kondigen. Welk tijdstip ten opzichte van de uitgave van het optiepakket is het meest voordelig voor de manager om de prijsgevoelige informatie aan te kondigen om op slinkse wijze gebruik te maken van zijn bevoegdheid? Veronderstel dat de markt semi-sterk efficiënt is. a. Als het negatieve informatie betreft, dan doet de manager de aankondiging voor 10 maart. b. Als het positieve informatie betreft, dan wacht de manager tot na 10 maart. c. Als het negatieve informatie betreft, dan wacht de manager tot na 10 maart. d. Als het positieve informatie betreft, dan doet de manager de aankondiging precies op 10 maart net nadat hij de opties ontvangen heeft. 5. Stel je voor dat er slechts twee aandelen in de wereld zijn. De verwachte rendementen voor deze aandelen zijn 8% en 16% en de standaard deviaties van de rendementen zijn respectievelijk, 4% en 8%. Er bestaat een correlatie van 0.3 tussen de aandelen. Wat is de standaard deviatie van een portfolio waarin in beide aandelen evenveel is belegd? a. 24.59% b. 6.69% c. 4.98% d. 4.74%
6. Wat is de waarde van de beta van de marktportefeuille volgens de veronderstellingen achter het capital asset pricing model, indien de risicovrije rente gelijk is aan 4.00% en de standaard deviatie op aandelen gelijk is aan 12.00%? a. 0.00 b. 1.00 c. 1.50 d. 3.00
7. Welke van de onderstaande uitspraken over risico en rendement is onjuist? a. Door het opnemen van zeer veel verschillende aandelen in een beleggingsportefeuille is het mogelijk het systematische risico (weg) te verlagen. b. De “Security Market Line” (SML) brengt tot uitdrukking dat er een lineaire, positieve relatie tussen risico en verwacht rendement bestaat. c. Een beleggingsportefeuille bestaande uit twee aandelen heeft altijd een lager risico dan een belegging in één aandeel. d. De beta van het risicovrije rendement is gelijk aan 0.00
8. Nick Leeson is portefeuillemanager bij Robeco en hij is verantwoordelijk voor de vastgoedportefeuille. Nick wil in Unibail-Rodamco en Vastnet investeren. Unibail-Rodamco heeft een beta van 0.8 en Vastnet een beta van 1.2. Wat is de beta van een portefeuille met 20% Vastnet en 80% Unibail-Rodamco? a. 0.88 b. 1.00 c. 1.12 d. Dat is op basis van deze gegevens niet te berekenen 9. Wat is binnen het CAPM het effect van een stijging van de risicovrije rentevoet op het vereiste rendement van een aandeel. a. Een stijging van de risicovrije rente zorgt altijd voor een stijging van het vereiste rendement b. Een stijging van de risicovrije rente zorgt altijd voor een daling van het vereiste rendement c. Een stijging van de risicovrije rente zorgt voor een stijging van het vereiste rendement, indien de beta van het aandeel groter is dan 1.0 d. Een stijging van de risicovrije rente zorgt voor een daling van het vereiste rendement, indien de beta van het aandeel kleiner is dan 1.0
10. Veronderstel dat bekend is dat staatsobligaties een rendement van 5% hebben. Het verwachte rendement op de AEX Index, de marktportefeuille, is 12% en het is bekend dat de correlatie tussen de rendementen op het aandeel Aegon en de marktportefeuille 0,60 is. Verder is bekend dat de volatiliteit (=standaard-deviatie) van Aegon 16% bedraagt en de volatiliteit van de marktportefeuille gelijk is aan 15%. Het CAPM model geldt. Wat is het verwachte rendement op Aegon? a. 5.67% b. 7.35% c. 9.48% d. 11.12%
11. De beta is binnen het capital asset pricing model (CAPM) een voorname maatstaf. Welk van onderstaande beweringen omtrent beta is onjuist? a. De beta zegt niets over het specifieke risico van een aandeel b. De beta moet altijd positief zijn c. De beta is een maatstaf voor het diversificatiepotentieel van een individueel aandeel d. De beta is een parameter die gebaseerd is op informatie uit het verleden
12. Een onderneming is voor 60% met eigen vermogen gefinancierd. De wacc (= gewogen gemiddelde kostenvoet) is 15%, verder bedraagt de rente over het vreemde vermogen 8%. De onderneming is gevestigd in belastingparadijs en betaald dus geen belasting. Wat is het geëist rendement op de aandelen, afgerond op twee decimalen? a. 19.70% b. 17.00% c. 15.90% d. 13.00% 13. De WACC is gelijk aan het geëist rendement door aandeelhouders voor ondernemingen die: a. Een debt-to-equity ratio hebben gelijk aan 0.0 b. Een debt-to -quity ratio hebben gelijk aan 0.5 c. Een debt-to-equity ratio hebben gelijk aan 1.0 d. Een debt-to-equity ratio hebben gelijk aan 1.5 14. Een onderneming heeft een debt-to-equity ratio gelijk aan 1,5. Het geëist rendement door aandeelhouders is gelijk aan 13% en de kosten van vreemd vermogen bedragen 4%. Wat bedraagt hier dan de wacc in een wereld met 30% belastingen? a. 7.60%. b. 5.92%. c. 9.76% d. 6.88% 15. Een onderneming is gewaardeerd op €10 miljoen en heeft een beta van 1.5, voorts is bekend dat de onderneming €2 miljoen aan schuld heeft uitstaan. De onderneming heeft een beta van 1.8 voor eigen vermogen. Wat is de beta voor het vreemd vermogen? a. 1.0 b. 1.3 c. 0.7 d. 0.3 16. Fortis is door de gevolgen van de kredietcrisis zeer voorzichtig geworden wanneer het gaat om vreemd vermogen. Het verwachte rendement op de activiteiten van Fortis is gelijk aan 9.5% en tot voor kort werd dit rendement verdeeld over twee exact gelijke delen vreemd en eigen vermogen. Het rendement op eigen vermogen was 11.0%, en Fortis is vrijgesteld van de gebruikelijke vennootschapsbelasting van 30%. Stel Fortis verlaagt haar debt-ratio tot slechts 40%, zonder dat de rente op het vreemd vermogen wordt bijgesteld. Wat wordt dan conform propositie II van Modigliani en Miller het rendement op het eigen vermogen? a. 10.50% b. 11.15% c. 12.50% d. 13.40%
17. Stel een onderneming kondigt aan, dat zij een nieuwe investeringsmogelijkheid ziet met een positieve netto contante waarde en dat zij besluit deze te financieren met een obligatie-emissie. Welke van de volgende stellingen is dan juist? a. Volgens Modigliani & Miller (zonder belastingen) zal er geen koersreactie optreden naar aanleiding van de emissie, maar wel door het nieuws van de investeringsmogelijkheid. b. Volgens Modigliani & Miller (zonder belastingen) zal er geen koersreactie optreden naar aanleidning van de emissie, en ook niet door het nieuws van de investeringsmogelijkheid. c. Volgens Modigliani & Miller (met belastingen) zal er wel een koersreactie optreden naar aanleiding van de emissie, maar niet door het nieuws van de investeringsmogelijkheid. d. Volgens Modigliani & Miller (met belastingen) zal er geen koersreactie optreden naar aanleiding van de emissie, en ook niet door het nieuws van de investeringsmogelijkheid.
18. Veronderstel een onderneming met een debt-to-equity ratio gelijk aan 0. De vennootschapsbelasting bedraagt 34%. Welke van de volgende situaties zal niet leiden tot een toename in de marktwaarde van de onderneming? a. Een emissie van nieuwe obligaties om daarmee aandelen terug in te kopen. b. De aankondiging van een nieuw project waarin geïnvesteerd wordt (gefinancierd met 50% eigen vermogen en 50% vreemd vermogen) dat een positieve netto contante waarde (NPV) heeft. c. Een emissie van nieuwe aandelen om daarmee oude(re) aandelen in te kopen. d. Een herstructurering van de kapitaalstructuur met als doel een debt ratio van 1.1. 19. Een Nederlandse onderneming is momenteel volledig met eigen vermogen gefinancierd en genereert jaarlijks inkomsten voor belastingen (EBIT) van €9.000.000. Deze inkomsten zullen tot in het oneindige worden verdiend. Het belastingtarief over de winst is 32%. De aandeelhouders eisen een rendement van 14%. Stel dat de onderneming een obligatielening uitgeeft en deze gebruikt om aandelen in te kopen. Na de transactie is de debt-equity ratio 1/2. De kosten van het vreemd vermogen bedragen 6%. Wat is, afgerond op twee decimalen, het door de aandeelhouders geëist rendement na de uitgifte? a. 15.60% b. 16.72% c. 18.22% d. 19.78%
20. Hoe beïnvloeden (hoge) faillissementskosten gemiddeld genomen de debt-to-equity ratio van een onderneming? a. Het bestaan van (hoge) faillissementskosten maakt dat managers minder met vreemd vermogen willen financieren. b. Het bestaan van (hoge) faillissementskosten maakt dat managers meer met vreemd vermogen willen financieren. c. Het bestaan van (hoge) faillissementskosten maakt dat vreemd vermogen verschaffers vereisen dat de onderneming minder met eigen vermogen financiert. d. Faillissementskosten hebben geen invloed op de debt-to-equity ratio.
21. Dividendbeleid is een onderwerp met een geheel eigen terminologie. Zo staat de term dividend payout voor: a. Het uitgekeerde dividend als percentage van de marktprijs (koers) b. Het uitgekeerde dividend als percentage van de winst per aandeel c. Het uitgekeerde dividend als percentage van de boekwaarde per aandeel d. Het uitgekeerde dividend per aandeel
22. Welke van de volgende profielen past het beste bij een onderneming, die weinig dividend uitkeert. a. Hoge winst en veel investeringsprojecten met positieve NCW b. Hoge winst en weinig investeringsprojecten met positieve NCW c. Lage winst en veel investeringsprojecten met positieve NCW d. Lage winst en weinig investeringsprojecten met positieve NCW 23. Indien bedrijven kapitaal nodig hebben wordt soms gebruik gemaakt van de zogenaamde „rights issue‟ waarbij nieuwe aandelen worden aangeboden aan bestaande aandeelhouders. Welke stelling inzake deze right issues is onjuist? a. Right issues zijn geconstrueerd om dilution (verwatering) van het aandelenbestand tegen te gaan b. De nieuwe aandelen worden doorgaans tegen een koers aangeboden die lager ligt dan de huidige koers. c. Indien bestaande aandeelhouders besluiten hun rights niet uit te oefenen zullen zij doorgaans met een verlies worden geconfronteerd, aangezien de koers van hun bestaande aandelenpakket ex-right zal dalen. d. De waarde van een right is altijd gelijk aan de korting waartegen een nieuw aandeel wordt aangeboden ten opzichte van de huidige koers van het aandeel.
24. Welke van de volgende stellingen over dividenden is juist? a. Bij het uitkeren van stock dividend vindt er, in tegenstelling tot cash dividend, geen dilution plaats b. Volgens MM is dividendbeleid relevant: beleggers kunnen zelf dividenden creëren door aandelen te verkopen. c. Dividendverhogingen worden doorgaans als goed nieuws gezien. d. De cum-dividend date is de eerste dag waarop de verkoper van een aandeel het dividend-recht behoudt
25. Beursgangen zijn uiterst kostbaar. Zo worden er in het traject verschillende soorten kostenposten herkend. Welk van onderstaande termen heeft geen betrekking op kosten in verband met een beursgang: a. Underwriting discount b. Clawback c. Green shoe option d. Underpricing
26. Bij beursgangen (IPOs) zijn er verschillende manieren om het aandelenpakket op de beurs aan de man te brengen. Indien de begeleidende bank(en) het aandelenpakket eerst zelf aankoopt tegen korting en zelf het risico draagt, indien niet alle aandelen van het beursgaande bedrijf verkocht worden, dan spreken wij van: a. Firm commitment b. Best effort c. No-cure-no-pay d. Dutch auction underwriting
27. Om haar positie op de Nederlandse markt te versterken heeft Deutsche Telecom het plan opgevat om KPN over te nemen. Stel: de beurswaarde van Deutsche Telecom is 150 miljoen euro en de beurswaarde van KPN is 50 miljoen euro. Deutsche Telecom denkt dat de combinatie van beide bedrijven 300 miljoen euro waard is. Deutsche Telecom betaalt 100 miljoen euro voor KPN. Welk percentage van de ingeschatte synergie gaat naar de verkopende partij? a. 33.3% b. 40.0% b. 50.0% c. 60.0%
28. Het uitzonderlijke koersgedrag dat doorgaans een beursgang vergezeld is nog steeds een van de grootste puzzels in finance. Zowel in het boek als tijdens het college zijn de indrukwekkende eerste dag rendementen verklaard met de winner‟s curse. Welke van onderstaande stellingen past het best bij de winner‟s curse: a. Deze theorie ziet underpricing als een compensatie richting goed-geïnformeerde beleggers b. Deze theorie verondersteld dat beursgangen worden underpriced om de gemiddelde beleggers aan te trekken. c. Deze theorie verondersteld dat beursgangen worden overpriced om de gemiddelde beleggers aan te trekken. d. Deze theorie ziet overpricing als een compensatie richting goed-geïnformeerde beleggers
29. In college 6 hebben we het gehad over de bron van synergie bij een overname. Wat is volgens de theorie een goede (=geldige) bron van synergie? a. Diversificatie op bedrijfsniveau b. Belastingvoordelen c. Tevreden managament dat weer heeft kunnen uitbreiden d. Verlaagde kans om zelf overgenomen te worden
30. Onlangs stond onderstaand bericht in een landelijk dagblad. "EU bezorgd over grondstoffen voor tv‟s en gsm's BRUSSEL (AFN) - De Europese Commissie is bezorgd over de toekomstige aanvoer naar Europa van zeldzame grondstoffen (lithium, tantaal, kobalt en antimonium) die cruciaal zijn voor elektronica en mobiele telefoons. De vraag daarnaar wordt wereldwijd steeds groter en de prijzen stijgen." Om dit probleem te ondervangen is Nokia, de grootste producent van mobiele telefoons, voornemens om een producent van lithium over te nemen. Hoe zou je deze overname het beste kunnen typeren? a. Een verticale overname b. Een horizontale overname c. Een diagonale overname d. Een conglomerate overname
31. Welke van onderstaande begrippen heeft geen relatie tot overnameverdedigingen: a. Golden parachute b. White knight c. Red herring d. Keiretsu
32. In 2000 geeft Unilever nieuwe aandelen uit in een rights issue waarbij €10 wordt betaald per iedere 4 uitstaande aandelen in portefeuille. Voor de uitgifte stonden er 10 mln. aandelen uit voor de koers €12,50. Wat is de waarde van deze right? a. 0.00 euro b. 0.50 euro c. 2.00 euro d. 2.50 euro
33. Veronderstel dat je een futurecontract koopt waarmee jij jezelf verplicht om over 2 jaar 5 ton koper te kopen tegen een prijs van 500.000 euro per ton. De initial margin bedraagt 8% en een dag nadat je het contract bent aangegaan stijgt de prijs van koper. De futureprijs stijgt daardoor tot 510.000 euro per ton. Je kunt onbeperkt lenen en uitlenen tegen jaarlijks 5% rente. Wat is het saldo op je margin na de eerste dag? a. 110.000 euro b. 168.000 euro c. 200.000 euro d. Geen van bovenstaande antwoorden is juist
34. Een producent van olie maakt zich zorgen over de enorme prijsdaling van een vat ruwe olie sinds de start van de kredietcrisis. Hoe kan deze producent zich beschermen tegen een mogelijk verdere daling van de olieprijs. a. Door nu een futures contract te kopen op olie. b. Door nu een put optie te schrijven op olie, met de huidige olieprijs als uitoefenprijs. c. Door nu een call optie te kopen op olie, met de huidige olieprijs als uitoefenprijs. d. Door nu een forward contract te verkopen op olie.
35. Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Een Europese call optie geeft de koper het recht om op ieder tijdstip voor afloopdatum aandelen te kopen tegen de afgesproken uitoefenprijs. b. Een Amerikaanse call optie geeft de koper het recht om op ieder tijdstip voor afloopdatum aandelen te kopen tegen de afgesproken uitoefenprijs. c. Een koper van een put optie zal alleen haar recht uitoefenen als de koers van het onderliggende aandeel hoger is dan de uitoefenprijs. d. Een koper van een call optie zal alleen haar recht uitoefenen als de optie at-the-money is. 36. De AEX Index staat vandaag op €340. Zoals bekend stijgen aandelen gemiddeld met 10% op jaarbasis bij een risico (volatiliteit) van 20%. Dit betekent dat men er vanuit kan gaan dat in 95 van de 100 jaren het rendement zal liggen tussen –30% en +50%. De rente in de markt is gelijk aan 5% op jaar basis. Wat is de (theoretische) prijs van een forward contract op de AEX Index met een looptijd van exact 1 jaar? a. €357.00 b. €374.85 c. €411.40 d. €408.00
37. Het aandeel Vastned staat momenteel genoteerd op een koers van 15 euro. Call opties worden geschreven op Vastned met een looptijd van een jaar en een uitoefenprijs van 15 euro. In een hypothetische situatie kan het aandeel zowel 15% stijgen als 10% dalen. Wat is de option delta? a. 0.67 b. 0.60 c. 0.57 d. 0.50
38. Op een bepaald aandeel worden twee verschillende cal opties verhandeld. Deze opties hebben identieke karakteristieken met uitzondering van de uitoefenprijs en uitoefentijd. Call optie A heeft een uitoefenprijs die hoger ligt dan call optie B. Daarnaast is voor optie A de uitoefentijd 4 jaar en voor optie B 3 jaar. Welke van onderstaande stellingen is juist? a. De premie op A is hoger dan die op B door zowel het verschil in uitoefenprijs én uitoefentijd b. De premie op A is lager dan die op B door zowel het verschil in uitoefenprijs én uitoefentijd c. Alleen de looptijd is relevant, A heeft een hogere premie d. De premie op A is lager door het verschil uitoefenprijs, maar hoger door het verschil in looptijd
39. Stel het aandeel Aegon dat nu voor 10 euro staat genoteerd aan de AEX kan komend jaar stijgen en dalen met enkel 10%. Wat is dan conform de risico-neutrale methode de prijs van een call optie met een uitoefenprijs van 10 euro en een uitoefentermijn van 1 jaar, indien de risicovrije rente gelijk is aan 6%? Het antwoord is afgerond op 2 decimalen a. 0.50 b. 0.75 c. 0.80 d. 1.00
40. Welk van de onderstaande omstandigheden heeft geen negatieve invloed op de waarde van een Amerikaanse put optie? a. Een stijgende koers van het onderliggende aandeel b. Een stijgende rentevoet in de markt c. Een stijgende volatiliteit van het onderliggende aandeel d. Een daling van de uitoefenprijs van de put optie