! "# $
%# " &'
()$ )$ %
!
"
* + #'
#
, .
"
Afstudeerscriptie 2006 NHTV Breda - Vrijetijdsmanagement
Student:
Suzan Goverde
Id-code:
025118
Instroomjaar:
2002
Afstudeerrichting:
IRCALT
Docentbegeleider:
Peter van Wijngaarden
Datum:
17 mei 2006
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
Veel sporttalenten haken op jonge leeftijd af. Vele oorzaken hiervan hangen nauw samen met de adolescentie. Zowel een fysieke als lichamelijke ontwikkeling, invloeden van buitenaf en de veranderende kijk op de wereld zorgen voor vele factoren die de keuze voor hun sport beïnvloeden. Hierdoor gaan veel toekomstige topsporters verloren. Sportorganisaties en overheidsinstellingen ervaren dit fenomeen als een probleem. Nederlandse topsporters zorgen tenslotte voor Hollandpromotie en een goede reclame voor sport en bewegen. En een gezonde lichaamsbeweging is namelijk belangrijk voor iedereen. Tevens draagt topsport ook bij aan de Nederlandse economie. Kijkcijfers van sportwedstrijden, inkomsten voor het verenigingsleven en uiteraard een positief imago voor Nederland zijn hier voorbeelden van. De belevingswereld van de adolescenten is een factor die met alle bovengenoemde oorzaken verbonden is. Uit verschillende theorieën blijkt dat deze beleving te regisseren valt. Andere literatuur wijst uit dat een goede intrinsieke motivatie de ondersteuning biedt voor een goede uitvoer van de sport. Maar is deze motivatie ook te regisseren? Dit onderzoek is gericht op de koppeling tussen de factoren ‘beleving’ en ‘motivatie’, ten einde de adolescenten te kunnen stimuleren voor de keuze van hun sport. Uit het theoretisch kader kan worden opgemaakt dat de factoren niet alleen voor topsporters van groot belang zijn, maar ook (fanatieke) breedtesporters hier baat bij hebben. Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de kennis dat een fysieke externe factor gemakkelijk te veranderen is en deze een grote invloed op de adolescenten heeft. Gekozen is daarom om de belevingswaarde van de trainingen van de sporters te regisseren. Hiervoor is gebruik gemaakt van een recente methode uit de imagineering, co-creatie genoemd. Deze methode richt zich op het betrekken van de deelnemers aan de invulling van de belevenis, waardoor de deelnemers deels hun eigen beleving creëren. Om de stelling “Door de verandering van de externe factor “kwaliteit sportaanbod” kan de belevingswaarde van deze factor worden verhoogt. Hierdoor kan de intrinsieke motivatie van de adolescent om zichzelf in de sport te verbeteren worden gestimuleerd” te kunnen testen is er voor dit onderzoek een experiment opgezet bij een plaatselijke zwemvereniging SBC 2000. Dit experiment brengt het effect van ‘co-creatie trainingen’ bij breedtesporters in kaart. Het waardeoordeel over de beleving van de trainingen staat hierbij centraal. Uit het resultaat van dit experiment blijkt dat de trainingen inderdaad effect hebben op de attitude van de deelnemers. Hoewel de 0-meting aangaf dat de motivatie van de zwemmers vooral lag in het ‘plezier van het zwemmen’ gaf de 1-meting een lichte verschuiving naar ‘mezelf verbeteren in de zwemsport’ weer. Door onderbouwing van literatuur kan er geïndiceerd worden dat de hypothese ook toepasbaar is op topsport, echter zou een duurzaam onderzoek dit moeten uitwijzen. Een duurzame motivatiemeting op korte termijn is echter niet mogelijk, waardoor niet kan worden uitgewezen dat de sporttalenten structureel op lange termijn ook daadwerkelijk voor topsport kiezen. Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
2
Belangrijk voor de adolescente zwemmer lijkt een realistisch doel na te kunnen streven. Hoewel de deelnemers van het experiment aangaven bereid te zijn te werken om doelstellingen te bereiken, geeft tevens de meerderheid aan niet echt een doel voor ogen te hebben voor dat seizoen. Een ‘doelstellingenplan’
per
wedstrijdzwemmer
lijkt
daarom
een
goede
aanbeveling
voor
de
jeugdzwemmers van SBC-2000. De co-creatie trainingen kunnen hieraan bijdragen. Deze kunnen zorgen voor meer inzicht van de zwemmers in hun eigen trainingen. Hierdoor kan het plan van aanpak uiteindelijk mede door de zwemmer zelf worden ingevuld.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
3
Samenvatting
2
Voorwoord
6
Inleiding
7
Probleemanalyse Rationale 1.1.1 Constatering 1.1.2 Mogelijke oorzaken 1.1.3 Belanghebbenden 1.1.4 Voorgaande oplossingen 1.1.5 Doel van het onderzoek Wedstrijdsport 1.2.1 Topsport versus breedtesport 1.2.2 Definitie Topsport 1.2.3 Sportcategorieën De doelgroep 1.3.1 Inleiding 1.3.2 Puberteit 1.3.3 Adolescentie versus puberteit 1.3.4 Doelgroep Huidige situatie 1.4.1 Inleiding 1.4.2 Algemeen 1.4.3 Wedstrijdzwemmen 1.4.4 Vergelijkende situatie; Schaatsen. 1.4.5 Conclusie Factoren 1.5.1 Definitie factor 1.5.2 Onderverdeling factoren 1.5.3 Persoonsgebonden factoren 1.5.4 Sportgebonden factoren 1.5.5 Externe factoren 1.5.6 Conclusie Theoretisch kader 1.6.1 Begrippen 1.6.2 Belevingstheorieën 1.6.3 Motivatie theorieën 1.6.4 Conclusie Probleemstelling 1.7.1 Hoofdvraag 1.7.2 Deelvragen
9 9 9 10 10 11 12 12 14 15 17 17 17 18 18 19 19 19 20 21 22 22 23 23 23 29 32 35 37 37 38 42 46 47 47 47
2. 2.1 2.2
Hypothese Hypothese Hypothetisch model
48 49
3
Experiment
1. 1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
4
3.1 3.2
3.3
3.4
4 4.1
4.2
4.3
5 5.1 5.2
Voorbereiding 3.1.1 Doelgroep bepaling 3.1.2 Onderzoeksgebied Project 3.2.1 Inhoud experiment 3.2.2 Periode 3.2.3 Meetmomenten 3.2.4 Methode 3.2.5 Deelnemers 3.2.6 Betrokkenen Uitvoer 3.3.1 Diagnose vooraf 3.3.2 Uitvoer trainingen 3.3.3 Evaluatie 3.3.4 Nazorg Terugkoppeling theorie 3.4.1 Van breedtesport naar topsport 3.4.2 Attitudemeting
51 51 51 52 52 53 53 54 54 54 55 55 55 56 56 58 58 58
Resultaten 0-meting 4.1.1 Vooraf 4.1.2 Algemeen 4.1.3 Stellingen 4.1.4 Jeugd 1 en 2 4.1.5 Conclusie 1-meting 4.2.1 Vooraf 4.2.2 Stellingen 4.2.3 Jeugd 1 en 2 4.2.4 Conclusie Veranderingen 4.3.1 Stellingen 4.3.2 Jeugd 1 en 2 4.3.3 Interviews 4.3.4 Conclusie
60 60 60 61 63 64 65 65 65 66 67 68 68 71 71 72
Conclusies en aanbevelingen Conclusies Aanbevelingen
73 75
Noten
76
Literatuur
81
Bijlagen
84
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
5
Voor u ligt mijn afstudeerscriptie waarmee ik mijn opleiding vrijetijdsmanagement aan de NHTV Breda afrond. Na vier jaar met veel verschillende thema’s met betrekking tot de vrijetijdsbranche in aanraking te zijn gekomen kan ik zeggen dat mijn grootste belangstelling uitgaat naar de sportwereld. Met name de wereld van topsport, dat zorgt voor duizenden verschillende sportevenementen en een wereld vol wonderen lijkt, trekt mijn aandacht. Tijdens mijn deelname aan het EASM sportcongres 2005 te Newcastle ging mijn interesse uit naar succesverhalen van enkele topsporters. Ook Karen Pickering, Olympisch zwemster en voorzitster van het Olympisch Comité Groot-Brittannië, gaf een korte presentatie. Tijdens haar presentatie merkte zij op dat de hedendaagse jeugd met potentie voor topsport vaak vroegtijdig afhaakt. Volgens Karen lag de reden voornamelijk bij de combinatie van school en sport. Hoewel ik me aansloot bij haar ideeën over deze ontwikkeling, vroeg ik me af of ‘school’ wel de daadwerkelijke oorzaak van dit probleem vormde. Ik besloot dit fenomeen tijdens mijn afstudeerperiode nader te onderzoeken. Mijn afstudeerperiode is een rumoerige periode geweest. Het eerste deel van het onderzoek verliep vlot en vol goede moed. Literatuur werd doorgeploegd, theorieën werden geraadpleegd en langzaam kreeg het onderzoek een basis. Hierna volgde echter een periode van onzekerheid. Was er een organisatie bereid te fungeren als opdrachtgever? Had de hypothese eigenlijk wel een maatschappelijk belang? Na verschillende wegen te zijn ingeslagen stuitte ik uiteindelijk op mijn eigen zwemvereniging, SBC-2000. Hoewel zij niet als opdrachtgever kon fungeren, bood zij mij wel de mogelijkheid mijn experiment uit te voeren. Met dank aan de vereniging, met name Ad van Oosterhout, heb ik mijn experiment in de tweede periode van het afstuderen in goede banen kunnen leiden. Ook André Cats, topsportcoördinator van de KNZB, heeft mij tijdens mijn afstudeerperiode geholpen. Ondanks dat de KNZB helaas niet in de mogelijkheid was mijn experiment uit te voeren, kreeg ik wel feedback op mijn ideeën en mijn verslaglegging. Dankzij het inzicht van André weet ik dat ik het maximale uit mijn experiment heb gehaald. Ook de periode tijdens en na het experiment liep niet helemaal zoals gepland. Er vormden zich wat obstakels in privé-sfeer. Ondanks dat ik bleef ik mijn tanden erin te zetten om mijn scriptie de eerste deadline in te kunnen leveren. Met hulp van verschillende mensen is dit gelukt! Hiervoor wil ik graag mijn docentbegeleider Peter van Wijngaarden, mijn schoolmaatjes en mijn ouders bedanken. Met een gebroken elleboog gaat typen wat langzaam, maar met wat hulp kom je een heel eind! Dit verslag is bedoeld als aanvulling op de methodes die zijn ontwikkeld wedstrijdsport onder jongeren te stimuleren. Tenslotte; de jeugd heeft de toekomst! Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
6
Zoals de titel het al aangeeft richt dit onderzoek zich op het stimuleren van wedstrijdsport bij adolescenten. Het onderzoek draagt een mogelijke methode aan om de motivatie voor deze sporttak onder de jongeren te versterken. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstudeerrichting “International Resource and Consultancy of Academic Leisure and Tourism” (IRCALT) aan de Internationale Hogeschool Breda. Het thema ‘sport en imagineering’ staat hierbij centraal. De beginfase van het onderzoek richt zich geheel op topsport. Er wordt uiteengezet wat het maatschappelijk belang van topsport is, de doelgroep van het onderzoek wordt beschreven en de huidige situatie van de sportende jeugd wordt in kaart gebracht. Door middel van verschillende literatuur wordt aangetoond dat jeugdsporters op de leeftijd 14-15 vaak afhaken. De literatuur geeft het probleem tevens in cijfers weer. Ook worden tijdens deze fase de verschillende factoren die van invloed zijn op de adolescenten bij de keuze voor topsport beschreven en nader toegelicht. Deze factoren zijn samengevat in een model verderop in deze scriptie. Hieruit zal blijken dat de belevingswereld van de adolescenten een belangrijke rol speelt op weg naar topsport. Het tweede gedeelte van het onderzoek bestaat uit de studie van verscheidene theorieën. Theorieën over beleving en motivatie worden beschreven en bekritiseerd. Kloppen al deze theorieën of zijn er wel degelijk kanttekeningen te plaatsen? In dit gedeelte van het onderzoek wordt duidelijk dat motivatie en beleving niet alleen van groot belang zijn in de topsport. Ook breedtesporters hebben baat bij een sprekende beleving en een sterke motivatie voor hun sport. Daarom is er in de loop van het onderzoek voor gekozen de lat lager te leggen dan alleen topsport, waardoor de mogelijkheden op experimenteel gebied groter werden. De tweede fase wordt afgesloten met de beschrijving van de probleemstelling van het onderzoek, waarna een nieuwe hypothese wordt geformuleerd.. De hypothese geeft een mogelijke methode weer om de motivatie voor wedstrijdsport bij adolescenten aan te sterken: “Door de verandering van de externe factor “kwaliteit sportaanbod” kan de belevingswaarde van deze factor worden verhoogt. Hierdoor kan de intrinsieke motivatie van de adolescent om zichzelf in de sport te verbeteren worden gestimuleerd.” In het laatste gedeelte van het onderzoek zal de hypothese nader onder de loep worden genomen en door middel van een kleinschalig experiment in de breedtesport worden getest. Dankzij een plaatselijke zwemvereniging SBC-2000 heeft dit experiment plaats kunnen vinden binnen de zwemwereld. Het experiment gaat na of de hypothese klopt of dat deze te voorbarig is vastgesteld. Het experiment wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Zowel de voorbereiding als de uitvoer ervan worden beschreven. Verschillende bijlagen ondersteunen deze beschrijving. Ook de gebruikte methode cocreatie uit de wereld van ‘imagineering’ wordt in dit hoofdstuk duidelijk. In het daarop volgende hoofdstuk zijn de resultaten van het experiment vastgelegd en zal blijken in welk opzicht de hypothese 7 Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
van het onderzoek inderdaad klopt. De resultaten worden geanalyseerd waarna de conclusies en aanbevelingen volgen. Aan het eind van het verslag zijn er enkele aanbevelingen voor SBC-2000 opgenomen.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
8
1.1.1
Constatering
“Kinderen moeten gemotiveerd worden in alles wat ze doen. Ze moeten attent worden gemaakt op datgene wat ermee bereikt kan worden. Wanneer de tijd komt dat ze niet meer overtuigd zijn van hun prestaties, haken ze af. Zeker wanneer er zaken spelen zoals een nieuwe school, vrienden en uitgaan,” beweert de bondscoach van Singapore, Eric Landa.
1
Door middel van deze uitspraak stelt Eric Landa een hypothese. Maar is dit daadwerkelijk zo? Klopt het dat kinderen afhaken wanneer ze niet overtuigd zijn van hun prestaties of hangt dit samen met andere bepalende factoren? Olympisch zwemster en voorzitster van het Olympisch Comité Groot-Brittannië, Karen Pickering, constateert tijdens het sportcongres EASM 2005 het volgende: “Veel getalenteerde kinderen haken af wanneer ze na de basisschool aan een nieuwe opleiding beginnen. Hierdoor gaan veel potentiële topsporters verloren.”
2
Karen Pickering gaat er automatisch van uit dat het beginnen aan een nieuwe opleiding de oorzaak is van het afhaken van talenten. Ook hierbij kunnen vraagtekens worden gezet. Wellicht hangt ook deze oorzaak samen met andere bepalende factoren. Beide bovengenoemde professionals uit de wereld van de zwemsport tonen hetzelfde probleem aan. Talenten haken af op jonge leeftijd. Ook andere sporten kampen met dit probleem. Johan Stekelenburg, voorzitter van Stichting Jeugd in Beweging, bevestigt deze constatering: “Jongeren sporten graag en ze sporten veel. De meeste jongeren doen dat in verenigingsverband. Dat wil zeggen: tot een jaar of 14-15. Daarna haken veel jongeren af.”
3
Ook onderzoek van de NIPO wijst dit
uit: “Lid van een sportvereniging zijn vooral de jongste kinderen van 12 t/m 14 jaar (72 %).”
4
Jeugdvoetbalvereniging S.V. de Rijp herkent deze ontwikkeling ook: “Veel talentvolle kinderen blijken vroegtijdig aan burn-out effecten te lijden nog voordat ze de mogelijkheid hebben om hun talent verder te ontwikkelen.” 1.1.2
5
Mogelijke oorzaken
Volgens Johan Stekelenburg zijn er verschillende oorzaken aan te wijzen voor het afhaken van sporttalenten. “Veranderende interesses
van jongeren, bijbaantjes, drukke schoolloopbaan,
enzovoorts. Oorzaken die dus buiten de verenigingen liggen. Maar er zijn ook zaken binnen de clubs aan te wijzen die de uitstroom van vooral oudere jeugd veroorzaken: een tekort aan deskundige begeleiders, een (te) grote nadruk op prestaties en competitie of trainings- en wedstrijdtijden die niet aansluiten op de ‘agenda’ van jongeren. Steeds meer verenigingen zien daarom in dat zij zich niet alleen moeten richten op het binnenhalen van jeugd, maar vooral ook meer moeten doen om de jeugd te behouden.”
6
Geeft Johan Stekelenburg hier een goede samenvatting van de meespelende factoren of zijn er wellicht factoren die ook hij over het hoofd ziet?
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
9
1.1.3 Belanghebbenden Waarom is het zo belangrijk om sporttalenten te behouden binnen deze wereld? Wie heeft er belang bij de ontwikkeling van topsporters? Het Ministerie van VWS geeft aan dat vooral het imago van Nederland voorop staat. “Medailles, finaleplaatsen en bijzondere prestaties van excellente topsporters stralen het beeld uit van de Nederlandse sportieve samenleving; een sportief land dat presteert, een land waar je trots op mag zijn! Topsport op hoog niveau heeft mede door de grote media-aandacht een enorm bereik, niet alleen in Nederland, maar over de hele wereld. Daarmee is topsport een element bij uitstek voor Hollandpromotie. 83% van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder geeft dan ook aan dat ze trots zijn op Nederland vanwege de sportprestaties.”
7
Ook de NOC*NSF is gebaat bij nieuwe topsporters: “NOC*NSF ambieert een permanente toppositie in de internationale sportwereld. Dat vraagt om structurele aandacht voor het herkennen en ontwikkelen van talenten, inclusief hun opleiding tot topsporters.”
8
Op lager niveau bestaan er ook belanghebbenden voor de ontwikkeling van topsporters. Sportbonden en sportverenigingen zien topsporters als promotie van hun sport en / of hun vereniging. De KNLTB schrijft in het meerjarenbeleidplan van 2004-2008: “De publiciteit rond topsport draagt bij tot verdere bekendheid en verspreiding van de sport (…) Recent onderzoek toont aan dat er een relatie bestaat tussen zelf sporten en kijken naar (top-)sport: (…) De belangstelling van de grote groep breedtesporters voor topsportprestaties stimuleert de topsport. Andersom kunnen topsportprestaties veel enthousiasme teweegbrengen bij de kijkers en zo bijdragen aan het plezier van de sportbeleving. Topsportprestaties hebben altijd een promotionele waarde.”
9
Ook zorgt meer aandacht en status door topsport voor betere financiën voor verenigingen en bonden. “Het behalen van medailles op de kampioenschappen is het belangrijkste doel. Door de Olympische Status van fietscross zal er extra “performance” budget van NOC*NSF naar de KNWU stromen,” aldus de KNWU in Jaarplan 2005.
10
1.1.4 Voorgaande oplossingen Er zijn al vele onderzoeken toegewijd aan het stimuleren van topsportontwikkeling. Deze onderzoeken hebben verschillende oplossingen uitgewezen. Voorbeelden hiervan zijn de talentontwikkelingsprogramma’s van verschillende sportbonden, zoals talentherkenningsprogramma’s voor verenigingen en speciale onderwijsprogramma’s voor het voortgezet onderwijs.
11
“Dit twaalftal scholen voor het
voortgezet onderwijs (de zogenaamde LOOT-scholen, in elke provincie één) bieden extra sportfaciliteiten en medio 2000 maakte daar ca. al 1000 jongeren gebruik van (Fransen, 2000).”
12
Ook de organisatie RP sport & management biedt een oplossing voor het stimuleren van topsportontwikkeling. Naast de ontwikkelingsprogramma’s voor de jeugdsporters bieden zij namelijk trainingsprogramma’s voor coaches en trainers aan. Tevens adviseren zij verenigingen hoe ze hun verenigingsstructuur kunnen optimaliseren om meer rendement uit de jeugdopleiding te halen.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
13
10
1.1.5 Doel van het onderzoek Ondanks deze methodes blijven talenten afhaken rond de leeftijd 14 tot 18 jaar. Er blijkt discrepantie te bestaan tussen de aanbod- en de vraagzijde van de topsport. Wat is nu de daadwerkelijke oorzaak hiervan? Spelen factoren die samengaan met de ontwikkeling van de puberteit zoals lichamelijke druk of het ontbreken van een positieve beleving en visie van de talenten zelf ook een rol? Willen getalenteerde jongeren wel topsporter worden? En dit zijn slechts enkele voorbeelden van mogelijk meespelende factoren. Dit onderzoek stelt zich als doel de oorzaken die verbonden zijn met de puberteit van de afhakende jeugdtalenten te achterhalen ten einde topsportontwikkeling bij adolescenten te kunnen stimuleren. Wat kan hen motiveren zich wel te ontwikkelen tot topsporter?
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
11
1.2.1 Topsport versus Breedtesport “In de beginperiode van de georganiseerde wedstrijdsport, eind negentiende eeuw, kon het onderscheid tussen top- en breedtesport nog nauwelijks worden gemaakt. Toen de sport een grotere schaal kreeg en intern differentieerde, ontwikkelde zich echter een mondiaal competitiestelsel die de sportbeoefening op uiteenlopende niveaus mogelijk maakte en raakten topsport en breedtesport van elkaar gescheiden,” beschrijft het Sociaal Cultureel Planbureau in Rapportage sport 2003.
14
Volgens het SCP hebben verschillende wetenschappers afgelopen decennium verscheidene theorieën met betrekking tot bovenstaande verandering ontwikkeld: “Door het toegepaste selectiemechanisme raakten de jongste sporters op het laagste niveau in de kleinste dorpjes verbonden met de topsporters die tijdens de Olympische Spelen furore maakten. Dit principe van selectie en competitie was voorheen zo dominant dat de hele sportwereld kon worden voorgesteld als een piramide met een brede onderlaag en een spits toelopende top. Het bracht Pierre de Coubertin ertoe te stellen dat uit iedere duizend sportbeoefenaars honderd uitblinkers voortkomen, waaruit weer één topsporter resulteert (Lenk, Duitsland 1974).
15
Deze piramide is in de loop van de twintigste eeuw
als voorstelling van de sportwereld echter incompleet verklaard. “Zoals Frank Pfetsch in 1975 al opmerkte, bestaat de piramide (in de wedstrijdsport) nog wel, maar heeft de differentiatie van de sportwereld hieraan nieuwe gebouwen met een andere vorm toegevoegd.”
16
D.L. Wann beschrijft in 2001 het verschil tussen topsport en breedtesport echter op geheel andere wijze: “Topsport kan tegenwoordig niet meer worden gezien als louter het verlengstuk van de breedtesport. Weliswaar zijn alle topsporters afkomstig uit de breedtesport en spelen zij nagenoeg volgens dezelfde spelregels als de laagste niveaus in de wedstrijdsport. Toch heeft de topsport zich ontwikkeld tot een relatief autonome wereld, die volgens andere principes functioneert dan de breedtesport. Onder invloed van de globalisering, commercialisering en mediatisering wordt het selecteren en presteren letterlijk en figuurlijk op de spits gedreven. Het behalen en handhaven van een positie aan de top is in de tegenwoordige internationale concurrentiestrijd in de meeste sporten alleen realistisch wanneer de topsportbeoefening als een primaire tijdsbesteding, deels beroepsmatig, wordt benaderd. De topsport krijgt hierdoor een eigen dynamiek. Zij komt qua niveau steeds verder af te liggen van wat gewone stervelingen kunnen realiseren, wat kan leiden tot zowel bewondering als vervreemding.”
17
Deze beschrijving is weliswaar afkomstig uit Noord-Amerika maar wordt in de
Rapportage Sport 2003 door het SCP aangehaald als zijnde een hedendaagse beschrijving van de Nederlandse topsport.
18
Tevens wordt deze beschrijving aangevuld met enkele andere
topsportkenmerken zoals: “Overbelasting, grensmanipulatie, toenemende kosten en een sterke 19
afhankelijkheid van media en commercie.”. (Bette 1985; Digel 1995; Hägele 1997).
Toch wordt de relatie tussen topsport en breedtesport in het Nederlandsen sportbeleid door het ministerie niet als problematisch voorgesteld. Volgens het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: “Topsport kan niet bestaan zonder de aanwas en ontwikkeling van nieuw talent binnen Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
12
verenigingen uit de breedtesport. Omgekeerd heeft de breedtesport behoefte aan topsport, vooral vanwege de vermeende aantrekkingskracht van topsportprestaties op de jeugd.”
20
Met deze
uitspraak spreekt de overheid het Sociaal Cultureel Planbureau tegen. Bestaat de kans dat de topsport ‘privatiseert’ in Nederland nu wel of is dit nagenoeg niet mogelijk? Niet alleen in het Nederlandse sportbeleid, maar ook op internationaal niveau is er vastgesteld dat er wel degelijk een vaste relatie tussen topsport en breedtesport bestaat. Zo gaat het Internationaal Olympisch Comité (IOC), in het verlengde van de woorden van Pierre de Coubertin, uit van de zogenoemde ‘double pyramid theory’. “Volgens deze theorie brengen duizenden sportbeoefenaars een paar Olympische kampioenen voort, terwijl deze kampioenen door hun rolmodel weer duizenden mensen stimuleren om één of andere vorm van sport te gaan beoefenen.”
21
Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling van een topsporter is het duidelijk dat iedere sporter begint in de breedtesport. Tenslotte, iedereen moet de spelregels, tactieken en vaardigheden leren te beheersen. Pas dan is het mogelijk je op te werken naar de top. Zoals ex-doelman Hans van Breukelen in een interview zei: “De meeste topsporters zijn eerst liefhebbers geweest, hobbyisten.”
22
Wanneer je alleen hier naar kijkt is het duidelijk dat er een relatie bestaat tussen de breedtesport en de topsport. Andersom bestaat deze relatie ook; de topsport dient in de positieve zin van het woord als voorbeeldfunctie voor de aanstormende talenten. Op dit gebied sluit mijn mening aan bij de uitspraken van het ministerie van VWS en het Olympisch Comité. Echter kan de topsport ook in negatieve relatie staan met de breedtesport. De media en commercie rondom doping, blessures en mentale overbelasting kunnen tevens zorgen voor een negatief beeld van de topsport, waardoor talenten besluiten niet te kiezen voor topsport. Zou het in dit geval niet juist positief zijn wanneer de topsportwereld verder van ons af zou komen te staan waardoor de topsportwereld volgens D.L. Wann meer bewondering kan krijgen? Want wanneer kiest iemand voor de topsport? Waarschijnlijk alleen wanneer het aanbod aantrekkelijk lijkt. En wat maakt het aanbod aantrekkelijk? Het positieve imago van een topsport en een gouden toekomst. Kinderen zien topsport vaak als mogelijkheid van hun hobby een beroep te maken zonder na te denken over de mogelijke negatieve factoren van topsport. Hardloopster Ellen van Langen beschreef in haar eigen boek het mooie van topsport. ”Wat maakt Topsport zo mooi? Dat het onmogelijke af en toe toch mogelijk blijkt te zijn. Want wie denkt er nu dat hij olympisch kampioen kan worden? Als klein kind kijk je met bewondering naar topsporters en bedenk je dat je zelf ook topwielrenner,-voetballer of –atleet wilt worden.”
23
Judoka Dennis van der Geest voegt hier aan toe:
“Wat is het leuke aan topsport? De grenzen leren kennen van je lichaam. Leren dat je die kunt verleggen.”
24
Om dit te kunnen bereiken is topsportbeoefening als primaire vrijetijdsbesteding, deels als beroep noodzakelijk. Dit sluit aan op de theorie van de Dhr. Wann dat vaststelt dat topsport hierdoor een eigen autonome wereld creëert, onbereikbaar voor gewone stervelingen. Hierdoor creëert deze wereld door middel van media en commercie een ideaalbeeld van de topsport voor de breedtesporters waardoor we weer terugvallen op de ‘double pyramid theory’. Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
13
Toch blijft het de vraag of het mogelijk is de uitspraken met elkaar gelijk te combineren. Want wat verstaat iedere organisatie onder topsport? Zo spreekt het IOC over olympische kampioenen en het Ministerie van VWS slechts over topsportprestatie. Maar wanneer is iemand daadwerkelijk een talent en wanneer een topsporter? Kun je binnen de sportwereld iedere sport gelijk trekken? En behoort een topdammer aan dezelfde top als een toptennisser? 1.2.2 Definitie topsport De definitie van topsport wordt in de Nederlandse samenleving op vele verschillende manieren geïnterpreteerd. Enkele voorbeelden hiervan zijn: “Topsport is kiezen voor een loopbaan, waarin de prestatie voorop staat en de kwaliteit daarvan afgemeten wordt aan de prestatie van andere topbowlers,” aldus de Bowling Federatie.
25
“Het beoefenen van een tak van sport op minimaal nationaal niveau,” is volgens de gemeente Oisterwijk
26
de juiste definiëring. Van Dale houdt het in het woordenboek ‘van Dale Hedendaags
Nederlands’ nog korter. “Topsport is sport op het hoogste niveau.”
27
De definitie van de NOC*NSF is echter een stuk uitgebreider. Samengevat luidt deze: “Je bent topsporter als je internationaal op het hoogste niveau (EK' s, WK' s en Olympische Spelen) meedoet, binnen een erkend topsportonderdeel.”
28
Binnen deze definitie wordt er onderscheid gemaakt tussen
verschillende niveaus, de A-status, de B-status en de HP-status. Ook deze drie niveaus hanteren hun eigen definities: A-status “Om een A-status te halen of te bevestigen moet de sporter prestaties leveren op het niveau van (minimaal) de ´Top 8 van de wereld´. Daarnaast moet de sporter zich blijven voorbereiden op volgende meetmomenten en deelnemen aan het trainings- en wedstrijdprogramma van de bond (of een programma dat is goedgekeurd door de bond). ”
29
B-status “Om een B-status te halen of te bevestigen moet de sporter prestaties leveren op het niveau van (minimaal) de ' Top 16 van de wereld' . Ook hier geldt dat de sporter zich moet blijven voorbereiden op volgende meetmomenten en deelnemen aan het trainings- en wedstrijdprogramma van de bond (of een programma dat is goedgekeurd door de bond).”
30
HP-status “Om een HP-status te halen of te bevestigen moet de sporter prestaties leveren tegen het niveau van (minimaal) de ' Top 16 van de wereld' . Hier geldt dat de sporter bijzonder perspectiefvol moet zijn. Huidige leeftijd, prestatieniveau en trainingsprogramma moeten deze verwachting legitimeren”. De Gemeente Apeldoorn sluit zich bij deze definitie aan.
32
31
Ook Gemeente Breda hanteert deze
definiëring. Tevens voegt zij nog enkele criteria hieraan toe: “De mate van internationale aansluiting van de tak van sport is de desbetreffende sportbond aangesloten bij een erkende internationale sportorganisatie; de mate van de mondiale spreiding van de sport en de aanwezigheid van een Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
14
realistisch topsportbeleidsplan waarin het beleid en de eigen verantwoordelijkheden goed zijn vastgelegd.”
33
Alleen de definitie van de NOC*NSF maakt specifiek onderscheid tussen huidige topsporters en toptalenten. Omdat dit onderzoek als doelgroep ‘de sporttalenten’ heeft afgebakend sluit de definitie van de NOC*NSF hier het best bij aan. Toch wordt ook hierin geen duidelijk onderscheid gemaakt in verschillende sporten. Want de ene sport is de andere niet. Dit is afhankelijk van verschillende factoren zoals de spreiding van de sport en de erkendheid van de sport. Deze criteria worden door de gemeente Breda als extra afbakening vastgesteld. Besloten is daarom in dit onderzoek de definitie van de NOC*NSF als richtlijn te gebruiken met als aanvulling de criteria van de gemeente Breda. De bekendheid van deze definitie bij de nationale sportbonden en de coördinerende functie van de NOC*NSF binnen de topsport in Nederland spelen in deze beslissing ook een rol. De rationalisatie van andere abstracte begrippen zoals bijvoorbeeld het begrip ‘talent’ zal later in dit onderzoek aan de orde komen. 1.2.3 Sportcategorieën Niet iedere sport is hetzelfde. Sporten kunnen daarom op verschillende wijzen worden gecategoriseerd. Deze indelingen worden gemaakt aan de hand van bepaalde kenmerken die overeenkomen bij verschillende sporten. Voorbeelden van mogelijke indelingen hiervan zijn: •
de indeling per bond. Een voorbeeld hiervan in de zwemsport. Wedstrijdzwemmen, waterpolo, schoonspringen en synchroonzwemmen zijn verschillende sporten die allen onder dezelfde bond vallen: de Koninklijke Nederlandse Zwem Bond.
•
34 35
de indeling aan de hand van de accommodaties. Zo worden buitensporten, binnensporten en overige sporten onderscheiden van elkaar in o.a. de herstructurering van de Standaard Bedrijf Indeling (SBI) van het Centraal Bureau voor Statistiek.
•
36
de indeling naar fysieke of mentale inspanning. Verschillende bronnen maken onderscheid in de begrippen ‘doesport’, ‘kijksport’ en ‘denksport’.
37 38 39
De NOC*NSF hanteert hiernaast nog een andere onderverdeling. Deze indeling verdeelt de sporten naar het aantal deelnemers die noodzakelijk zijn om de sport te kunnen uitoefenen: individuele sporten, teamsporten en semi-individuele sporten (ook wel duosporten genoemd).
40
Het verschil
tussen deze sporten wordt door Venekamp en Wolters als volgt beschreven: “Solosporten zijn sporten die – althans voor recreatieve beoefening – geen directe tegenstander vereisen. Voor duosporten vereist de formele spelvorm ten minste één tegenstander. Teamsporten zijn sporten die worden beoefend samen met ten minste twee anderen.”
41
Ook voor dit onderzoek is het noodzakelijk een duidelijke afbakening te maken. De indeling naar accommodatie is in dit onderzoek niet van belang. Topsport staat los van het feit of het binnen of buiten beoefend moet worden. Ook de onderverdeling naar bonden valt buiten beschouwing als je kijkt naar de definiëring van “topsport” die we eerder dit hoofdstuk vastgesteld hebben. Ten slotte, Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
15
alleen erkende sporten, dus sporten met een nationale sportbond, worden in deze definitie opgenomen. De onderverdeling naar fysiek of mentale inspanning is echter een ander verhaal. De denksporten zoals dammen en bridgen worden door de NOC*NSF
42
ook erkend als sport. Maar kun je deze wel
gelijk trekken met doesporten? Hanteren deze sporten niet andere kritische succesfactoren dan de doesporten? Een concreet voorbeeld hiervan is de damsport. De Koninklijke Nederlandse Dambond spreekt niet over de term ‘topsporter’ maar hanteert verschillende andere titels voor dammers die bepaalde overwinningen behaald hebben. Een van deze titels luidt: “De Nationale Meestertitel (MN = Maître National) wordt verleend aan de speler die 5 meesterpunten heeft verworven, waarvan ten hoogste drie op de wijze, genoemd in lid 2 c. De speler die 3 meesterpunten heeft behaald, krijgt de titel kandidaat meester (cMN = candidat Maître National)”. Bridge gebruikt dezelfde indeling.
44
43
De nationale bond van de denksport
Besloten is daarom deze sporten in dit onderzoek buiten
beschouwing te laten. Voor dit onderzoek is het echter wel belangrijk onderscheid te maken tussen de sporten met een verschil aan deelnemers. Teamsporten bestaan tenslotte uit teamleden die elkaar kunnen motiveren en waarbij teamspirit een belangrijke factor is. Samen lijken ze sterker te staan. Een voorpagina artikel uit het Algemeen Dagblad bevestigt dit met een artikel over de prestaties van Oranje voor het WK in 2006: “Ruud van Nistelrooy: ‘ ik denk dat zoiets meer is dan alleen geluk. Het heeft te maken met teamspirit en geloof in eigen kwaliteiten. Het gevoel dat ik gaandeweg deze kwalificatiereeks heb gekregen, had ik in Oranje nog niet eerder.’(…) Jan Kromkamp: ‘Als de een met een probleem wordt geconfronteerd, staat de ander al klaar om te helpen.’ (…) Rafael van de Vaart: ‘Maar ik denk dat je geluk wel zelf moet afdwingen. Door te zorgen dat er een goede sfeer is, plezier en een duidelijke aanpak van de trainers.”
45
Maar kennen individuele sporters dit gevoel ook? En duo-sporters ? Of zijn leden van een team eigenlijk ook individuele sporters? Om de huidige situatie van de (top)sport compleet in kaart te kunnen brengen lijkt het daarom noodzakelijk een onderscheid te maken in deze sporten. Mijn onderzoek heeft helaas de tijd en de middelen niet deze gehele analyse te volbrengen. Hierdoor heb ik gekozen mijn onderzoeksgebied af te bakenen door slechts de individuele sporten te analyseren. Het toepassingsgebied van het onderzoek zal bestaan uit de zwemsport; dit is de populairste sport onder jongeren maar kampt desondanks toch met een tekort aan deelnemers voor de internationale senioren wedstrijden.
Scriptie IRCALT
46 47
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
16
1.3.1 Inleiding Het komt regelmatig voor. Twaalf jaar en volledig in de ban van hun sport. Op weg naar de topsport, denken de ouders vaak. Maar dit kan zo omslaan. Op vijftien jarige leeftijd willen ze plots niet meer. Ze willen een bijbaantje, ze willen gaan stappen en hun vrienden opzoeken. Het eens zo gemotiveerde kind is veranderd in een kind dat niet meer kiest voor dagelijkse trainingen, op tijd naar bed en gezonde voeding. Waar komt die verandering opeens vandaan? Dit heeft waarschijnlijk te maken met de ontwikkeling van het kind; de puberteit. In de literatuur is veel geschreven over dit begrip maar toch ervaart iedereen deze periode op zijn eigen manier. Sommigen veranderen bijna niet, andere jongeren worden een compleet ander persoon. Hoe is dit mogelijk? 1.3.2 Puberteit De puberteit wordt vaak gezien als de lichamelijke verandering van de mens. “Het woord puberteit is afgeleid van het Latijnse woord ‘pubertas’, dat manbaarheid betekent en met name de kenmerken van de lichamelijke volwassenwording refereert (pubus = schaamstreek),” beschrijft het boek Psychologie van de adolescentie. “Aanvankelijk werd in Nederland met puberteit gedoeld op de periode van ongeveer het twaalfde tot het zestiende levensjaar. Daarmee werd aangegeven dat in deze periode lichamelijke veranderingen optreden die samenhangen met het proces van geslachtsrijp worden. Daarnaast verwees het begrip ook naar de ontwikkelingen die in deze periode plaatsvinden met betrekking tot het functioneren van de persoon; de puberteit werd gezien als een fase waarin opbouw van de persoonlijkheid plaatsvindt, waarbij de blik naar binnen is gericht.”
48
Maar is de puberteit wel alleen een lichamelijke ontwikkeling of heeft het ook invloed op de psychologische ontwikkeling van een kind? Volgens Bariaud wel: “Hormonale veranderingen beïnvloeden bijvoorbeeld de stemming en het kunnen omgaan met stress. Maar ook uiterlijke kenmerken beïnvloeden de stemming, direct (pesten) of indirect, namelijk via de beleving van het zelfbeeld”.
49
Brooks-Gunn, Graber en Paikoff gaan nog een stapje verder in hun artikel. Zij geven het verband weer tussen de verschillende veranderingen: “In de eerste plaats kan er sprake zijn van directe invloed; veranderingen in hormonen kunnen directe veranderingen in gedrag en functioneren bewerkstelligen. (…) In de tweede plaats kunnen biologische veranderingen invloed hebben op het zelfbeeld van jongeren, die dan vervolgens weer een effect op het gedrag en functioneren hebben. (…) In de derde plaats kunnen lichamelijke veranderingen ertoe leiden dat de sociale omgeving anders gaat reageren wat dan weer effect heeft op het zelfbeeld en dus op het gedrag en het functioneren.”
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
50
17
Samengevat kunnen we vaststellen dat de lichamelijke ontwikkelingen die zich in de puberteit voordoen van invloed zijn op het gedrag en het functioneren van de jongeren. De beleving van deze jongeren verandert en ze gaan anders tegen zaken aankijken. Vele factoren veranderen in die periode van hun leven waardoor ook hun keuzes kunnen worden beïnvloed. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op deze factoren en hun invloed op de jongeren. 1.3.3 Adolescentie versus puberteit Vaak wordt er tijdens de uitleg van het begrip ‘puberteit’ ook gesproken over ‘adolescentie’. Is dit hetzelfde als de puberteit? Volgens verschillende theorieën omvat de adolescentie een langere periode of juist de periode na de puberteit. De puberteit wordt dan ook wel gezien als de ‘vroege adolescentie’. Toch zijn er ook overeenkomsten tussen de twee begrippen. Beiden omvatten ze een periode waarin het kind zich ontwikkelt tot jongvolwassenen en worstelt met zijn/haar zelfbeeld en zijn/haar plek in de maatschappij. Omdat dit verschil moeilijk aan te duiden is zullen de begrippen ‘adolescentie’ en ‘puberteit’ in dit onderzoek door elkaar worden gebruikt. Ook Marcel van Aken en Wim Slot geven aan dat deze begrippen moeilijk te onderscheiden zijn: “In ons boek wordt het onderscheid tussen de puberteit als intra-individueel verschijnsel (vooral binnen de persoon) en adolescentie als sociaal verschijnsel niet gebruikt. De reden hiervoor is dat de processen van persoonsvorming en het vinden van een plaats in de samenleving elkaar wederzijds beïnvloeden en daarom moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden.” 51
1.4.3 Doelgroep Er zijn vele boeken geschreven over de veranderingen die plaatsvinden in de puberteit en de psychologische gevolgen hiervan. Iedere theorie beschrijft zijn visie op de oorzaak-gevolg relatie en probeert zo compleet mogelijk te zijn. Toch blijft de puberteit een periode die niet precies te omschrijven is. Zoals al eerder werd aangegeven; iedereen ervaart deze periode op zijn eigen manier. Er bestaat geen exacte leeftijdsgrens voor deze periode en ook de ‘verschijnselen’ zijn voor iedereen anders. Eén ding is wel zeker; iedereen komt in aanraking met deze periode. Het beginstadium van deze periode wordt meestal ingeleid door lichamelijke veranderingen; de vroege adolescentie.
52
Hierdoor is er voor dit onderzoek gekozen voor de volgende doelgroepafbakening: De groep jongeren die de lichamelijke veranderingen op dat moment (hebben) doorlopen en hierdoor worstelen met zaken zoals acceptatie van de sociale omgeving, stress, het zelfbeeld en experimenteren met keuzemogelijkheden. Het boek ‘Psychologie van de adolescentie’ spreekt hier over de ‘middenadolescentie’ en hanteert een leeftijdsgrens van 14 tot 18 jaar. Hoewel hier over valt de discussiëren wordt in dit onderzoek tevens deze leeftijdsgrens voor het gemak gehanteerd.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
18
1.4.1 Inleiding In de rationale werd geconstateerd dat sporttalenten vaak afhaken. Dit gebeurt meestal in de leeftijd van 15-16 jaar. Niet alleen Eric Landa, Karen Pickering en Johan Stekelenburg hebben dit geconstateerd. Vele organisaties en onderzoeksbureau hebben onderzoek gedaan naar deze ontwikkeling. Met name de uitval van jeugd in de sportparticipatie is veel onderzocht. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze onderzoeken en wordt ook de huidige situatie van de eerder geselecteerde sport beschreven. 1.4.2 Algemeen Kinderen sporten vaak en ze sporten veel. De organisatie ‘Jeugd in beweging’ constateert: “Ongeveer 70 tot 80 % van de Nederlandse jeugd doet aan sport. Van deze groep doen de 6 – 14 jarigen het meest aan sport.”
53
Uit verschillende onderzoeken is echter gebleken dat kinderen rond de leeftijd
van 15 jaar afhaken in de sport of minder vaak gaan sporten. In het onderzoek van Dayenne L’Abée 54 wordt het onderzoek van het TBO
55
met het onderzoek van NIPO
56
vergeleken. (Bijlage 1, tabel 1)
Maar wat verstaan deze organisaties onder sportdeelname? Het NIPO formuleert het begrip sportdeelname als volgt: “Sportdeelname = in het afgelopen jaar één keer gesport hebben.” TBO daarentegen verstaat onder sportdeelname iets anders: “Een sporter is in dit geval iemand die naar eigen zeggen in de week van het bijhouden van een dagboek minimaal één kwartier aan sport heeft gedaan.” De vraag is of deze onderzoeken wel met elkaar vergeleken mogen worden. De enige conclusie die we uit dit onderzoek mogen trekken is dat beiden dezelfde ontwikkeling constateren, namelijk; een afname vanaf 15-19 jarige leeftijd. NIPO heeft ook een ander onderzoek uitgebracht. Dit onderzoek brengt de frequentie van het sporten in beeld, naar leeftijd. Zeker talenten krijgen van hun vereniging of sportclub vaak de kans met een hoge frequentie te trainen. Dit wil zeggen: drie keer per week of vaker. Uit dit onderzoek blijkt dan ook dat jongeren tussen de 15-19 jaar vaak niet stoppen met sporten, maar dat slechts de frequentie afneemt. 57 (Bijlage 1, tabel 2) Wanneer je kijkt naar de eerste rij van de tabel, zie je dat 95% van de jongeren in de leeftijdscategorie 12 tot 14 jaar vaak sport. Dit betekent met een vaste regelmaat per week. In de leeftijdscategorie 1516 jaar is dit echter nog maar 81%. De verloren 14% is nog wel actief, maar slechts een aantal keer per maand. In de leeftijdscategorie 17-18 jaar zie je zelfs een verschuiving naar de laatste kolom. 8% van deze leeftijdscategorie sport helemaal niet. Dit onderzoek brengt de situatie beter in beeld dan het onderzoek naar ‘sportdeelname.’ Er is een duidelijk onderscheid gemaakt in frequentie waardoor af te lezen valt dat de afhakende jongeren vaak niet stoppen met sporten, maar onregelmatig of minder sport beoefenen. De vraag blijft echter wel wat er onder sporten verstaan wordt. Is dit in verenigingsverband of valt het potje voetbal op het grasveldje langs het huis hier ook onder? NIPO geeft aan dat slechts 63% van de sportende jongeren 19 Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
tussen de 12-18 jaar aangesloten zijn bij een vereniging, maar maakt verder geen onderscheid in leeftijd. Hieruit valt te concluderen dat ook de niet-georganiseerde sport is meegerekend in het onderzoek van de NIPO. Het onderzoek van het VMFS/ UU 1995
58
heeft de ontwikkeling van de
georganiseerde sport beter in kaart gebracht. (Bijlage 1, tabel 3) Deze tabel geeft aan dat niet alleen de sportdeelname en de frequentie van de sportdeelname in de leeftijdscategorie 15-19 jaar afneemt, maar ook de georganiseerde sportdeelname van deze jongeren, zowel de jongens als de meisjes terugloopt. Dit staat in relatie met de topsportontwikkeling vanwege het gegeven dat talenten wel degelijk moeten zijn aangesloten bij een vereniging of een club om als talent
ontdekt
te
kunnen
worden
en
/
of
in
aanmerking
te
komen
voor
een
talentontwikkelingsprogramma. 1.4.3 Wedstrijdzwemmen Zwemmen is de populairste sport onder jongeren, de vraag is alleen of ook de georganiseerde zwemsport hiervan ook profiteert. Uit cijfers van NOC*NSF blijkt dat dit niet het geval is. De Koninklijke Nederlandse Zwembond bevindt zich weliswaar in de top 5 van de grootste lidorganisaties, maar heeft toch te maken met een daling van het aantal jeugdleden de afgelopen 20 jaar. De bond moet het hebben van jeugdleden: in 1979 bestond het aantal leden voor 80 % uit jeugd. Dit is omstreeks 1998 gedaald naar ongeveer 60 %. Blijkbaar zwemt de hedendaagse jeugd vooral in ongeorganiseerd verband.
59
In het overzicht van ledenaantallen van de KNZB is ook veel af te lezen. 74,7 % van alle zwemmertjes onder de 12 jaar beoefende in 2002 het wedstrijdzwemmen. Kinderen ouder als twaalf haken vaak af in het wedstrijdzwemmen. Slechts 41,2 % van alle zwemmers boven de twaalf jaar deden in 2002 aan wedstrijdzwemmen. In deze leeftijdscategorie zie je een duidelijke verschuiving naar een andere tak van de zwemsport; namelijk waterpolo.
60
(Bijlage 1, tabel 4)
De tabel lijkt een duidelijke afname van jonge zwemmers weer te geven. Maar is dit daadwerkelijk zo? De tabel geeft namelijk niet weer hoeveel zwemmers er daadwerkelijk waren in de twee verschillende leeftijdscategorieën. Naar alle waarschijnlijkheid is de leeftijdsgroep twaalf jaar en ouder beter vertegenwoordigd. Hieronder vallen tenslotte alle leeftijden ouder dan twaalf, ook de senioren en de 65+ zwemmers. Het absolute aantal zwemmers in het wedstrijdzwemmen kan dan alsnog hoger liggen als het wedstrijdzwemmers onder de twaalf jaar. Een andere tabel geeft hier meer zicht in. De verdeling naar leeftijd is hier verder opgesplitst. Tevens heeft de tabel geen percentages maar absolute getallen.
61
Op deze tabel is wel duidelijk te zien dat er
een afname is van het aantal zwemmers. Uitgaande van 2003 zijn er in totaal 10587 (39% van totaal aantal leden van 2003) kinderen onder de 12 jaar die zwemmen. Wanneer je kijkt naar de volgende leeftijdsgroep ( 12 – 15 jaar) zijn dit er nog slechts 8955 (33%). In de leeftijd 16- 17 jaar zijn dit er 2518 (9%). Dit laat dus een drastische afname zien in deze leeftijdscategorie. (Bijlage 1, tabel 5)
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
20
Echter zijn er toch vraagtekens bij deze tabel te zetten. Door leeftijdsgrenzen te stellen door middel van geboortejaren meet je ieder jaar andere gegevens. Een kind dat geboren is in 1992 is in 2000 8 jaar en in 2003 11 jaar. De leeftijdsgrens verandert ieder jaar, waardoor je de gegevens niet met elkaar kan en mag vergelijken. Daarom zijn we hierboven alleen uitgegaan van het jaar 2003. Ondanks de populariteit van het zwemmen maakt de Koninklijke Nederlandse Zwem Bond (KNZB) zich daarom toch zorgen over de toekomst van het topzwemmen. “Vanaf 1996 is het aantal finaleplaatsen gestaag afgenomen en de doorstroom naar de topsport is te laag. We hebben echter wel een toekomstvisie: “Nederland wil, over een breed scala van zwemnummers, internationaal toonaangevend zijn op het gebied van wedstrijdzwemmen.”
62
1.4.4 Vergelijkende situatie; Schaatsen. Een vergelijkende sport met de zwemsport is de schaatssport. Kinderen komen op jonge leeftijd vaak al met het schaatsen in aanraking; s’winters op natuurijs of lekker buitenspelen op skates of skeelers. Ook de opbouw van de sport komt grotendeels overeen; het zijn beide een individuele sporten waardoor de doelstellingen van gelijke soort zijn; records, limieten en het strijden in series. Mijn aandacht ging uit naar de schaatssport naar aanleiding van een interview met voormalig bondscoach Stefaan Obreno. “Het team-Verhaeren spiegelt zich aan de commerciële vlucht die de Nederlandse schaatssport heeft genomen. Terecht. In het zwemmen is de eerste stap gezet. Misschien blijft het bij een profploeg, misschien komt er snel een tweede, een derde. Laten we nog even wachten met het trekken van de conclusie dat de ontwikkeling die de schaatssport heeft doorgemaakt een utopie is voor het zwemmen in Nederland.”
63
Ook de ‘kenners’ uit de zwemwereld
maken blijkbaar de vergelijking, al dan niet terecht, met de schaatssport. Maar hoe ziet de huidige situatie van de schaatssport er uit? Ook in de schaatswereld lijkt het probleem te spelen dat talent in de puberteitsperiode afhaakt. “Het blijkt dat schaatstalent vooral in de leeftijd 14-17 afhaakt. Dat gebeurt echter niet alleen bij de meisjes, maar ook bij de jongens. Alleen is het daar minder zichtbaar, omdat we daar meer aanwas hebben”, vertelt Lia ten Klei van de Sectie Langebaan. “Wat we in ieder geval zien is dat er bij de 14-jarigen en jonger genoeg talent rondrijdt.”
64
Ook uit de cijfers blijkt deze afname. Het overzicht van de licentiehouders van de KNSB van 2005 geeft een duidelijke ontwikkeling weer.
65
Terwijl er op 13-14 jarige leeftijd nog 1769 licentiehouders
zijn bij de KNSB, zijn dit er op 17-18 jarige leeftijd nog slechts 951. Ook op de leeftijd hier tussen deze categorieën in vallen al jonge schaatsers af: op 15-16 jarige leeftijd zijn er nog 1430 licentiehouders. (Bijlage 1, tabel 6) Ondanks deze ontwikkelingen was er vorig jaar veel commotie rondom de wedstrijd WK-allround in Hamar. Topschaatsers Gianni Romme, Rintje Ritsma en Ids Postma mochten niet meedoen aan deze wedstrijd. Nieuwe talenten kregen de kans zichzelf te bewijzen.
66
“Hierdoor vallen deze
schaatssterren buiten de boot, hoewel ze zich moeiteloos kunnen meten met de top van andere Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
21
deelnemende landen. Moet de kwalificatie voor het WK op de schop?”.
67
Afhakende talenten, maar
voldoende doorstroom. Door de het kleine aantal plaatsen dat Nederland mag vertegenwoordigen, lijkt de doorstroom toch voldoende. Een andere oorzaak van de voldoende doorstroom naar de schaatstop is het ontstaan van de merkenteams. “De komst van de merkenteams heeft ervoor gezorgd dat de top in Nederland breder is geworden (…)doordat meer (sub)toppers toegang krijgen tot verbeterde faciliteiten als gevolg van vermeerdering van het aantal plaatsen in de hoogste teams. Het blijft dan ook van groot belang om voldoende talenten te kunnen leveren voor de top zodat de concurrentie op een hoog niveau blijft en de toppers verplicht worden topprestaties te blijven leveren”.
68
Kortom, er kan vastgesteld worden dat ook in de schaatssport talenten afhaken. Echter door de schaarste aan topplekken en de opvang van talenten door merkteams (gesponsorde teams) heeft de KNSB geen direct tekort aan talentdoorstroom. 1.4.5 Conclusie In de sportwereld haken vele talenten af. Wanneer we naar de sport in het algemeen kijken, kan er worden gesteld dat dit rond de leeftijd van de middenadolescentie is. Voor vele verschillende sporten geldt dat talentvolle jongeren rond deze leeftijd verloren gaan. In de zwemsport is een duidelijke afname te herkennen en ook de KNZB ziet dit als een mogelijk probleem voor de toekomst. Andere sporten ervaren dit echter niet als een direct probleem. Een goed voorbeeld hiervan is de schaatssport. Hoewel de KNSB het probleem wel constateert, ervaart het deze ontwikkeling echter niet als een direct probleem. Het beperkt aantal deelnameplaatsen kan hiervan als oorzaak worden gezien. Een ander groot verschil tussen de twee sporten is het bestaan van de merkenteams in de schaatssport. Hoewel er binnen de zwemsport ook enkele grote topsportorganisaties bestaan, werkt de schaatssport met meerdere teams. Deze teams worden ieder door een verschillende hoofdsponsors gefinancierd. Hierdoor is er meer geld beschikbaar om de loopbaan van een sporttalent te begeleiden en coördineren. Een ander gegeven waarbij we in deze paragraaf even stil moeten staan, is de manier waarop de statistieken zijn weergegeven. In de meeste tabellen worden deze in percentage uitgedrukt. Maar er zijn ook tabellen, zoals de ledentallen van verschillende bonden, die met absolute cijfers werken. Om deze cijfers te kunnen vergelijken is het daarom van belang deze cijfers eerst in percentages om te zetten. De ene bond het tenslotte meer leden dan de andere bond. Net als de ene sport meer topsporters nodig heeft om de sport te laten leven (voetbal) dan een andere sport. Duidelijk is wel dat de leeftijdsgrens waarop veel talenten afhaken voor iedere sport rond dezelfde leeftijd ligt. Hierdoor kunnen we een relatie leggen tussen de factoren die opspelen tijdens de puberteit en de factoren die meespelen bij het afhaken van talenten. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingehaakt.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
22
! " 1.5.1 Definitie factor Wat zijn factoren? In de volksmond zijn factoren zaken die meespelen bij een probleem. In de Dikke van Dale wordt het begrip factor als volgt beschreven: “medebepalend element, omstandigheid (kracht enz.) die meewerkt om iets in het leven te roepen zoals het is, of die iemands oordeel mede bepaalt”.
69
Wanneer we echter kijken naar de wetenschappelijke definiëring van het begrip ‘factor’
zien we dat deze aan enkele voorwaarden moet voldoen. Een aspect mag een factor genoemd worden wanneer het regisseerbaar is, wanneer er invloed valt uit te oefenen op het aspect.
70
1.5.2 Onderverdeling factoren Er zijn veel verschillende factoren die meebepalend zijn voor de uitval van jeugdtalenten. Johan Stekelenburg gaf hiervan al enkele voorbeelden.
71
Naar mijn mening staan deze factoren echter niet
altijd op zichzelf. Ze hangen samen of hebben onderling ook een oorzaak - gevolg relatie. Hierdoor is het belangrijk deze factoren op een goede manier in kaart te brengen. Volgens ‘Jeugdsport, een verhaal apart’ kan dit op de volgende manier: “Er kunnen drie soorten oorzaken worden onderscheiden: sportgebonden, verenigingsgebonden en persoonsgebonden oorzaken”.
72
Ook de NOC*NSF hanteert deze indeling. Verschillende sportverenigingen, zoals de
Handbalvereniging Westsite uit Amsterdam
73
en de handbalvereniging VIDO uit Purmerend,
74
hanteren naast deze indeling nog een extra categorie; de maatschappelijk gebonden oorzaken. Deze oorzaken zijn echter voornamelijk gericht op trends. “Trends zijn langdurige fundamentele maatschappelijke ontwikkelingen.”
75
Hierdoor is het lastig op korte termijn op deze factoren in de
spelen. Hierdoor laten we tijdens dit onderzoek deze categorie buiten beschouwing. De verschillende oorzaken worden door de NOC*NSF als volgt kort beschreven: “Vaak worden bijbaantjes of studie als oorzaak genoemd. Dit zijn persoonsgebonden oorzaken, waar in de meeste gevallen niks tegen gedaan kan worden. Hetzelfde geldt voor sportgebonden oorzaken, wanneer jongeren de sport op zich niet meer zien zitten. Er wordt vaak vergeten dat er ook oorzaken bestaan 76
waar wél wat aan gedaan kan worden, oftewel de verenigingsgebonden oorzaken”.
Er van uitgaand dat deze indeling van factoren compleet is, zet ik echter wel mijn vraagtekens bij de definiëring van persoonsgebonden oorzaken. Is er daadwerkelijk niet in te spelen deze factoren of is dit wel degelijk mogelijk? Prof. Baar verdeelt de persoonsgebonden oorzaken op zijn beurt weer onder in drie verschillende categorieën: “psychologische, fysieke en situationele oorzaken.”
77
onderverdeling is tevens terug te vinden in verschillende literatuur van de medische wereld
Deze 78 79
en
geeft een veel completer beeld van de factoren binnen de psychologische factoren waar wel op in valt te spelen en welke niet te beïnvloeden zijn. Zeker met betrekking tot de puberteit. Juist in deze periode spelen er factoren mee die betrekking hebben op de lichamelijke veranderingen of juist de psychologische veranderingen.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
23
Ook het begrip ‘verenigingsgebonden factoren’ is naar mijn mening wat beperkt. Hoe zit het met andere externe factoren zoals ouders, onderwijs, vriendjes en vriendinnetjes? Waar vallen deze factoren onder? Om een zo’n compleet mogelijk beeld te geven van de factoren die meespelen ‘in het afhaken op weg naar de topsport’ is voor dit onderzoek gekozen voor de volgende indeling: Persoonsgebonden factoren
–
Sportgebonden factoren
Fysieke factoren Psychologische factoren
–
Externe factoren
Fysieke factoren Sociale factoren
1.5.3 Persoonsgebonden factoren Wat zijn nu de oorzaken van deze uitval onder jongeren? Los van de keuze voor topsport zijn er vele oorzaken die er voor zorgen dat jongeren minder gaan sporten, of in niet-georganiseerd verband besluiten te gaan sporten. Deze oorzaken zijn tevens terug te vinden in de factoren die bepalend zijn voor de keuze naar topsport. Factoren waar alle jongeren die sporten mee in aanraking komen, niet alleen de sporttalenten. Deze factoren zijn dan ook niet sportgebonden, maar persoonsgebonden. De persoonsgebonden factoren zijn onderverdeeld in psychologische en fysieke oorzaken. De situationele oorzaken worden niet aangehaald. De reden hiervan is het plotseling veranderlijke karakter wat moeilijk te beïnvloeden is. Hieronder worden de belangrijkste factoren nader toegelicht. Psychologische factoren: Mentale druk Een erg belangrijke factor lijkt het drukke schema van de kinderen. “Het gaat vaak om de kinderen die alles doen. Dat hoor je ook van ouders. Dat het altijd een meisje was dat vooraan stond bij toneel, leuk hockeyde en het goed deed op school. Kinderen die ook overal plezier in hebben. Dat is natuurlijk leuk, ook voor de ouders. Maar het gevaar bestaat dat het te veel wordt, dat alles een last wordt.'' 80 Ingrid Sikking vertelt in het AD over het onderzoek van Wietse Kuis, hoogleraar kindergeneeskunde van het Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht. “Het aantal kinderen dat kampt met chronische vermoeidheid stijgt. Meer dan tien procent van de kinderen tussen de 12 en 16 jaar is langer dan twee maanden uitgeput. Dat blijkt uit een onderzoek dat Kuis en zijn collega' s deden op twee middelbare scholen. Vijf jaar geleden lag dat percentage op acht procent.” Ook gaat Ingrid in op het facet “Sporten en School”. “Kuis vertelt ook dat het moeilijk is om de oorzaak van de vermoeidheid met ouders en kind te bespreken. ,,Als iemand heel graag het vwo wil doen of topsporter wil worden, is het lastig om erop te wijzen dat dat blijkbaar te hoog gegrepen is. Na een aantal gesprekken komen ouders en kinderen meestal wel tot inzicht. En soms volgt dan de opluchting. Dan kan een kind aan z' n vriendjes van het voetbalteam zeggen dat hij van de dokter moet stoppen, in plaats van toe te geven dat hij het eigenlijk niet aankon”.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
81
24
Volgens P.Eijlders, die een Amerikaans artikel aanhaalt, is dit ook bij jonge sporttalenten te herkennen: “Veel talentvolle kinderen blijken vroegtijdig aan burn-out effecten te lijden nog voordat ze de mogelijkheid hebben om hun talent verder te ontwikkelen”.
82
Hoogleraar Kuis ontkent dit echter: “Er is bij kinderen geen sprake van burnout..Als ouders en kind eenmaal inzien wat het probleem is en er goed mee omgaan, is er nog veel te redden. Kinderen zijn gelukkig flexibel. Als zij hun leven eenmaal hebben aangepast, gaat het vaak veel beter met ze.Beter nog is het om de problemen voor te zijn. Leer je kinderen dat er ook onmogelijkheden zijn. Zij kunnen niet alles. Het is belangrijk dat zij dat leren inzien. Anders bestaat het gevaar dat zij op latere leeftijd wél die burnout krijgen”.
83
Heeft deze mentale druk niet voornamelijk te maken met de combinatie school en sport? Hiervoor is ten slotte al een goede oplossing voor gevonden; de LOOT-scholen. Of spelen er ook andere zaken mee? Zien de ouders de sport nog steeds als uitlaatklep voor de kinderen of oefent de sport zelf ook mentale druk op de kinderen uit? Tennistalent Sylvana Bauer is hiervan een goed voorbeeld. Zij is gestopt met haar sport omdat ze de druk van de sport niet meer aankon. “Een van Nederlands grootste talenten, Sylvana Bauer, stopt per direct met toptennis. De 16-jairge Bauer, geboren in het Zeeuwse Kruiningen, heeft te veel last van de druk volgens haar begeleider, Hans Felius. Bauer kreeg vorig jaar nog een wildcard toegewezen voor het WTA-toernoi in Rosmalen, de Ordina Open”, aldus nieuwsrubriek SportOne. “Hans Felius, tevens technisch directeur van de KNLTB, verklaarde dit besluit van Bauer, die op het punt stond om de overstap tot prof te maken, als volgt: "Sylvana kreeg steeds vaker last van de spanning. Ze heeft aangegeven geen plezier meer in haar sport te hebben."
84
Talentontwikkelingsprogramma’s van verschillende sportbonden proberen deze druk te voorkomen. De KNLTB zegt hierover het volgende: “De KNLTB stelt het kind centraal binnen de talentontwikkeling. Voor de ontwikkeling van het kind wordt gebruikt gemaakt van alle opleidingsmogelijkheden: niet alleen die binnen de KNLTB, maar ook die daarbuiten.(…) De KNLTB vindt het belangrijk dat er een evenwichtige afstemming plaatsvindt tussen voortgezet onderwijs en de tennisopleiding. De bond adviseert spelers die schoolopleiding te volgen en af te ronden, die aansluit bij hun intellectuele capaciteiten.” De vraag is of de talentontwikkelingsprogramma’s dit ook daadwerkelijk bereiken. Sylvana Bauer is ondanks het talentontwikkelingsprogramma toch afgehaakt op weg naar de top. Kan dit te maken hebben met de afbreuk van de beleving wanneer de mentale druk te groot wordt? “Een pupil zal de passie zèlf met volle overgave tot zich moeten en willen nemen. En groei en verbetering betekenen een grotere kans op succes. Wat is daarop tegen in de topsport?” (…)“Gepassioneerde sporters doen op moeilijke momenten in een wedstrijd altijd die extra inspanning om toch te winnen. Vanuit henzelf, vanuit hun trots. Het is een voorwaarde om te presteren en een onderschat fenomeen in de hedendaagse topsport. Het is ook een waarde, een norm. Er valt niet op Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
25
af te dingen, goed is goed en slecht is slecht, “ beweert Pierre Mattieu, basketbalcoach in een interview voor de Metropool.
85
Kan de mentale druk worden afgenomen door de belevingswereld van deze jongeren te verbeteren? Wanneer de jongeren het gevoel krijgen iets te bereiken en hun zelfwaarde voldoende is, kan hierdoor de mentale druk als ‘aanvaardbaar’ worden ervaren? Zelfbeeld Een andere belangrijke factor lijkt het zelfbeeld van het kind. Door de biologische ontwikkelingen kan het zelfbeeld van een kind veranderen. Dit kan in positieve zin, maar ook in negatieve zin. Dit heeft dan ook zeker invloed op de keuze voor topsport. Zoals Eric Landa in het begin van dit onderzoek al werd geciteerd: Wanneer de tijd komt dat ze niet meer overtuigd zijn van hun prestaties haken ze af. Zeker wanneer er zaken spelen zoals nieuwe school, vrienden en uitgaan.” Zou hij hier de puberteit mee bedoeld hebben? Deze kans is aanwezig. In de puberteit raken jongeren vaak de overtuiging van hun eigen kunnen kwijt. En deze overtuiging is erg belangrijk als het gaat om de keuze voor topsport. Een belangrijke succesfactor, volgens Henk van Hulst, de man achter de tennisacademie in Valkenswaard. ' Dat vormt de persoonlijkheid. Als je tussen de oren sterk bent, kun je de problemen straks veel beter aan. Als een coach altijd voor de sporter denkt, is dat geen gezonde situatie. Het is verkeerd van een coach om te zeggen dat het altijd goed gaat als hij er bij is.”
86
Deze zelfwerkzaamheid hangt sterk samen met de motivatie van de sporter. ' ”Een goede mentale basis is een vereiste om de persoonlijkheid op een hoger niveau te brengen door zelfredzaamheid.”
87
Dhr. Bouwer bevestigt deze uitspraak in een ander interview voor de NOC*NSF. “Waarom het draait, is de intrinsieke motivatie. Wat wil je nu eigenlijk? Op een WK staan? Oké. Een medaille halen? Oké. Maar dan moet je er wel wat voor doen.' ”
88
Aldus de Bondscoach van de Nederlandse handbalsters.
Hoe kun je aan het zelfbeeld van de talentvolle jongeren werken? Het is makkelijker om het probleem te constateren als het op te lossen. Ieder talent is ten slotte weer anders en moet op een andere manier benaderd worden. De beste oplossingen hiervoor zijn de factoren die het zelfbeeld direct beïnvloeden; de ouders, de coach en de sociale omgeving. Drs. Anique de Bruin van het Instituut voor Psychologie hierover:
“Degene die de oefening doet moet feedback
krijgen over zijn of haar
prestaties waarmee hij/zij iets kan. En er moet voldoende mogelijkheid zijn voor herhaling en verbetering van fouten. Het voortdurend hameren op en schaven aan je zwakke punten kan menigeen ontmoedigen. Hier is een belangrijke taak weggelegd voor de trainer. Aan hem (of haar) de uitdaging om de prestatiemotivatie van zijn pupillen op peil te houden.”
89
Veranderende interesses In de puberteit veranderen de interesses van jongeren. Ze komen in aanraking met seksuele gevoelens, waardoor sociale contacten erg belangrijk worden
90
. Hierdoor worden zaken zoals uitgaan
en vrienden bezoeken belangrijker. En buitenschoolse activiteiten kosten geld, waardoor jongeren ook vaak een bijbaantje zoeken. In 2002 had 70% van de scholieren een bijbaantje naast school. Dat is Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
26
4% meer dan het jaar ervoor. Dit blijkt uit de TKMST Monitor van Aromedia, een onderzoek onder bijna 16.200 havo-leerlingen en vwo' ers van 15 tot 18 jaar.
91
Deze ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op de interesses van het sporttalent in de sport. Er ontstaat een tijdsdruk waardoor sommige talenten kiezen voor andere interesses dan de sport. Zoals de technisch directeur van de KNLTB aangeeft in een interview voor de sport international: “Als je in Nederland wordt aangemerkt als talent is het nog maar de vraag of dat talent er ook mee door gaat of dat hij of zij door zijn of haar omgeving wordt gestimuleerd iets anders te gaan doen”.
92
De sport interessant houden lijkt de oplossing. Echter staat deze oplossing natuurlijk niet op zichzelf. Beleving en motivatie lijken hier een belangrijke rol in te spelen. Hoe kunnen jongeren gemotiveerd worden en vooral gemotiveerd blijven om topsport te beoefenen? Fysieke oorzaken Lichamelijke veranderingen In de fase van puberteit verandert het lichaam van een kind in een snel tempo. De stichting NVSH beschrijft deze ontwikkeling als volgt: “Meisjes beginnen meestal twee jaar eerder met de puberteit dan jongens. Tegen de tijd dat ze 11 of 12 zijn (sommigen eerder, anderen wat later) begint er haar te groeien onder de armen en rond de geslachtsorganen. Ook beginnen ze de ontwikkeling van de borsten te voelen. Het lichaam wordt wat ronder en de stem wat dieper. De meest karakteristieke verandering is het begin van de menstruatie. (…)Jongens, beginnen aan de puberteit als ze ongeveer 13 zijn. Ze groeien soms heel hard, hun stem wordt dieper (meer dan bij meisjes), op dezelfde plaatsen als bij meisjes gaat haar groeien. En hun meest karakteristieke verandering is de eerste zaadlozing als ze zich aftrekken of een natte droom hebben.(…) Als de puberteit vordert krijgen zowel jongens en meisjes last van pukkeltjes, luchtjes, minderwaardigheidsgevoelens, sociale onhandigheid, hopeloze verliefdheid, eenzaamheid, ongecontroleerd gedrag, buien van zelfmedelijden en behoefte aan aandacht.”
93
Maar waarom is de puberteit zo’n moeilijke tijd? Vormen bovengenoemde ontwikkelingen het probleem? Deze bron beschrijft de ontwikkelingen wel, maar niet de daaraan gekoppelde problemen. Het boek ‘Zoenen en zo’ beschrijft op de bijbehorende website de problematiek van de puberteit wel. “Je lichaam verandert. Dat kan je knap onzeker maken. Je kan je bijvoorbeeld geen raad weten met je borsten of zenuwachtig worden door de baard in de keel. Je schaamt je misschien voor je puistjes. En als je een groeispurt gehad hebt, weet je soms niet wat je met je lijf aan moet. Je kan je een kluns voelen.”
94
Deze omschrijving geeft het probleem duidelijk weer. Veel jongeren schamen zich op deze leeftijd voor hun lichaam en durven dit vaak niet meer te laten zien. Omkleden in dezelfde kleedkamer, zwemmen in zwempak of zwembroek of samen douchen wordt hierdoor als een grote opgave ervaren. Maar ook zal de kracht, snelheid en lengte snel toenemen of juist snel afnemen. Dit verschilt erg per persoon en is afhankelijk van de bouw van het lichaam. Hierdoor is de puberteit een periode waarin Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
27
het prestatieniveau erg kan veranderen. Sommige ‘pubers’ krijgen juist minder weerstand tegen hun tegenstander en sommige ‘pubers’ lijken niet meer te kunnen winnen.
95 96
Bestaat er een remedie tegen deze periode? Kun je deze periode oplossen of voorkomen? Het antwoord is nee. De oorzaak is namelijk de biologische ontwikkeling van het lichaam. Door goede voorlichting of talentontwikkelingsprogramma’s die rekening houden met deze ontwikkeling kunnen zorgen voor minder drastische gevolgen, zowel fysiek als mentaal. Iedereen moet ten slotte door deze periode heen. Ook de huidige topsporters zijn door deze periode gekomen. Fysieke druk Sporten in gezond. Bijna dagelijks wordt je met deze uitspraak geconfronteerd. Ook de jeugd wordt gestimuleerd te sporten en voldoende te bewegen. “Het belang van bewegen en sporten voor de volksgezondheid is onomstreden. Bewegingsarmoede wordt, naast bijvoorbeeld roken en slechte voeding, als één van de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid beschouwd,” aldus het Ministerie van VWS.
97
Maar is topsport ook gezond? Wat als de fysieke druk te hoog wordt? Dan ontstaan er blessures welke er voor zorgen dat je niet verder kunt sporten of rustiger aan moet doen. En dat is voor een talent op weg naar de top onaanvaardbaar. Joop Pastoor, ex-gewichtheffer op hoog niveau probeert dit uit te leggen: “ Het probleem met topsport is dat je altijd meer wilt. Je wilt de beste zijn. Om dat te kunnen bereiken moet je over grenzen heen gaan. Als je continu je grenzen verlegt, is dat niet goed voor je lichaam.” 98 Ook Hans Felius, technisch directeur van de KNLTB geeft dit aan. “Topsport is nou niet de meest gezonde bezigheid.Steeds opnieuw zoekt een sporter naar de grenzen van zijn of haar eigen lichaam”.
99
Ook andere deskundigen geven aan dat topsport ongezond kan zijn. Ingrid Versteegh, medewerkster van de Bredase sportvereniging BRESS: “Als topsporter ben je veel met je lijf bezig. Je beweegt automatisch al veel, je eet gezond, je drinkt heel weinig alcohol en je rookt niet. In die zin is een topatleet zeer gezond en bewust bezig. Aan de andere kant wil je je grenzen steeds meer verleggen. Ondanks de pijntjes die je voelt, luister je niet altijd naar je lichaam.Zeker voor een belangrijke wedstrijd zal een professional niet snel opgeven, hij wil juist meedoen en presteren. Op dat moment doen ze misschien wel iets met hun lichaam dat ze beter niet kunnen doen”.
100
Marleen Mares,
docent Fysiotherapie bevestigt dit. “Als je jezelf overtraint, dan kan je energie niet meer aan andere processen in je lichaam worden besteed en is er geen tijd om te herstellen.”
101
Maar speelt deze fysieke druk mee als bepalende factor waarom jongeren niet voor de topsport kiezen? Dit is wel degelijk het geval. Talenten gaan meer trainen om te kunnen doorstromen, lopen een blessure op en moeten stoppen. “Ook worden vele sportcarrières verstoord als gevolg van chronische overbelasting in de vorm van blessures”, aldus organisatie NEMESIS, die gespecialiseerd is in test- en trainingsapparatuur.
Scriptie IRCALT
102
Weg is dan de toekomst als topsporter.
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
28
Alleen een goede opbouw van de trainingen lijkt deze blessures te kunnen voorkomen. “Neem Pieter van den Hoogenband. Zijn hele opleiding is op een gezonde manier verlopen. Sommigen moeten twintig uur per week trainen terwijl ze nog niet volgroeid zijn. Belachelijk. Je moet er veel voor doen om er te komen, maar ook veel níet doen(…)Ik wil daarmee niet zeggen dat het jeugdtraject moet worden overgeslagen, maar je moet de jeugd niet overvoeren. Het zit hem niet in de uren, maar meer in de intensiteit en de gedrevenheid van de sporters. Het moet uit het hart komen in plaats van dat ze worden gepusht,” vertelt Henk van Hulst in een interview voor de NOC*NSF.
103
1.5.4 Sportgebonden factoren Factoren die medebepalend zijn voor de ontwikkeling van een talent tot topsporter kan ook afhankelijk zijn van de sport die het talent beoefent. Als profvoetballer heb je tenslotte een beter toekomstperspectief dan een topsporter in de zwemwereld. Dit zijn de sportgebonden factoren. In deze paragraaf worden enkele van deze factoren eerst kort toegelicht en daarna per sport vergeleken. Toekomstperspectief Niet iedere sport biedt hetzelfde toekomstperspectief. De ene sport betaalt beter dan de andere sport. Voetbal is een goed voorbeeld van een sport waarmee ‘je je brood kunt verdienen.’ Er zijn heel wat profvoetballers die zelfs een hoger inkomen hebben als de gemiddelde Nederlander. Maar dit is niet voor iedere sport het geval. Hierdoor moeten talenten vaak een keuze maken tussen een sportcarrière of een maatschappelijke carrière. Kortom; onzekerheid of zekerheid. Menig talent kiest dan voor zekerheid en dus voor een maatschappelijke carrière. De NOC*NSF constateert dit ook. “Naarmate het traject naar de top langer is, is het risico groter dat jeugdige sporters ergens tijdens de reis afhaken. Bijvoorbeeld om een maatschappelijke carrière op te bouwen.”
104
Voor veel sporten is het salaris afhankelijk van het prestatieloon. Men krijgt betaald aan de hand van wat hij / zij presteert. Dit maakt een sportcarrière erg onzeker. Alleen door middel van sponsors kan een sporter een vast loon verkrijgen. “Geld is onontbeerlijk, zeker voor de ambitieuze topsporter die hoge doelen nastreeft en zijn veeleisende discipline niet kan (of wil) combineren met een betaalde baan. Die heeft naar eigen zeggen geen keuze, en moet in zijn jacht op prijzen en medailles dus wel worden ' vrijgekocht'door een of meerdere sponsors, die garant staan voor wat als basisloon kan worden aangemerkt.” Daar bovenop kunnen dan de prijzengelden / het prestatieloon worden verdiend. “Bovenop dat bedrag wat voor de meeste Nederlandse topsporters niet meer dan een modaal inkomen is, komt het prijzengeld, waarvan de hoogte door de markt wordt bepaald. Dat varieert van 200 euro (Nederlands record kortebaanzwemmen) tot 2.873.000 dollar (winnaar mannen-enkelspel Wimbledon 2002).” Hiernaast werken veel sporten ook met startgelden.
“Startgelden zijn een verkapte vorm van
prestatiebeloning, waarbij sporters vooruitbetaald worden op basis van hun opgebouwde staat van dienst in ruil voor hun deelname. Toernooidirecteuren moeten wel bij sporten als atletiek, judo, tennis en zwemmen. Geen toppers betekent geen evenement, want geen tv-aandacht en dus geen sponsors. En in de regel ook geen, of in elk geval weinig, publiek.” Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
29
Zijn er vanuit de Nederlandse samenleving reeds oplossingen voor het onzekere karakter van de topsport? Sinds 2001 wel. Voor topsporters is de stipendiumregeling ingevoerd. Deze regeling betreft een inkomensregeling zodat topsporters meer tijd aan hun sport kunnen besteden en langer met hun carrière door kunnen gaan.Het Ministerie van VWS heeft deze regeling ingevoerd voor topsporters met een A-status.
105
“Deelnemers van de regeling ontvangen een maandelijks stipendium van maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon. De topsporters mogen bijverdienen tot zij maximaal het volledige bedrag van het minimumloon als inkomen hebben.(…) Het draagt bij aan de emancipatie van de topsporter naar een meer onafhankelijke positie om zijn sport op professionele wijze, met gebruikmaking van toenemende begeleidingsmogelijkheden, te kunnen beoefenen”.
106
Omdat deze regeling alleen voor
topsporters met een A-status van toepassing is, ploeteren de topsporters met een B-status of HPstatus nog steeds voort… Financiën De ene sport is duurder dan de andere sport. Op weg naar de top moet er net als bij een studie een financiële bijdrage worden geleverd. Deze financiële bijdrage kan soms de reden zijn om af te haken in de sport. Wanneer er niet voldoende geld is om het talentontwikkelingsprogramma te financieren is de weg naar topsport onmogelijk. Tennis is bijvoorbeeld zo’n dure sport. Zeker op weg naar de topsport. “Geld kan ook een kritische succesfactor zijn in de ontwikkeling van tennistalenten. Ouders ontkomen er in het tennis vaak niet aan om een fikse financiële bijdrage te leveren teneinde zoon- of dochterlief een kans te geven. Van Hulst: ' Om op internationaal niveau te kunnen uitkomen, heb je een dikke 30.000 tot 40.000 euro per jaar nodig. En het is moeilijk om aan sponsors te komen.”
107
Aldus de NOC*NSF over de tennissport.
Maar gelden deze kosten andere sporten zoals de zwemsport? Uit een onderzoek naar de imago van de verschillende sporten van de NOC*NSF
108
bleek dat slechts 7 van de 20 geteste sporten door
meer dan 20% werden aangegeven als een ‘dure’ sport. Dit onderzoek is echter niet gericht op de topsport. Wat de topsport betreft veranderen de kosten per sport wel. Waar de voetbalsport voornamelijk werkt met sponsors wordt er in de zwemsport voornamelijk van de ouders verwacht bij te springen. Rijden naar wedstrijden, nieuwe sportkleding, inschrijfgelden, startnummers, noem maar op. Dit kan het talent wel eens de kop kosten. Wanneer het geld er simpelweg niet is, is het einde verhaal. Imago Jongeren zijn in hun puberteit erg bezig met zichzelf en hoe anderen over hen denken. Een goed imago is in deze periode erg belangrijk. Dit is vaak ook de periode van merkkleding, roken en drank. Jongeren willen zich bewijzen tegenover anderen. Ze willen zich geaccepteerd voelen.
109
Ook de sport lijkt hier aan bij te dragen. Draagt een sport met een goed imago onder de jongeren bij aan een beter zelfbeeld? Ook deze factor lijkt in verband te staan met de druk van de sociale Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
30
omgeving op de jongeren. Een goed voorbeeld hiervan is de sport tafeltennis. 33% van de ondervraagden refereerde deze sport in het onderzoek van de NOC*NSF als een ‘saaie sport’. Wanneer de sociale omgeving van talentvolle tafeltennissers dit met regelmaat laten merken, zal het zelfbeeld van het talent op de duur anders worden. Hij/Zij kan zich afvragen; ben ik saai? Omdat deze factor niet direct van toepassing is op de sporten die voor dit onderzoek geselecteerd zijn, wordt verder niet in gegaan op het imago van de verschillende sporten. Ook kan het imago van de topsport de jongeren afschrikken. Een goed voorbeeld hiervan is de grove manier van voetballen in de eredivisie: “Ik ben van mening dat je wel degelijk strenger moet straffen, al is het alleen maar vanwege de voorbeeldfunctie die je hebt voor de jeugd”, verklaart Kees Melissant in een discussie over verruwing in het voetbal op de KNVB - site. Kan het gedrag van de topvoetballers de talenten afschrikken te kiezen voor topsport? Ik denk dat dit zeker mogelijk is. Niet alleen het gedrag tijdens een wedstrijd, maar ook het gedrag van topsporters rondom wedstrijden. Dit kan het imago van de topsport aantasten. Een voorbeeld hiervan is het dopinggebruik. Talenten kunnen hierdoor worden afgeschrikt. Maken zij nog wel kans tussen dopinggebruikers? Zelfs sommige topsporters ervaren hun sport niet meer als vroeger: “Vanaf de introductie van EPO (=doping) was ik meteen kansloos. Ik werd door de grootste boerenlul voorbijgereden. Het niveau was in een klap waanzinnig gestegen. Ik heb veel jongens zien sneuvelen. Ze werkten zichzelf helemaal de vernieling in. Had ik ook zin om in het harnas te sterven? Nee, natuurlijk niet. Ik was niet van plan om als een halve dooie mee te rijden. Dan maar geen goeie uitslagen.” Peter Winnen in het NRC Handelsblad.
110
De vraag blijft echter of het negatieve imago van
de topsport op kan wegen tegen het positieve imago van het winnen, de glorie en de roem. Is deze factor wel een doorslaggevende factor te noemen? Beleving / Motivatie Beleving is een belangrijke factor die in de puberteit aan verandering onderhevig is
111
. Beleven ze de
sport op twaalfjarige leeftijd nog als plezierig, dan kan dat in de puberteit opeens omslaan en worden ervaren als een verplichting. Deze beleving hangt in de sport samen met de motivatie voor de sport. Dit werd eerder aangekaart bij de persoonsgebonden factoren. Maar kan deze beleving ook per sport verschillen? Iedere sport werkt toch naar bepaalde doelen toe? Iedere sport vereist toch de maximale inzet? Volgens Dr. Van Yperen van de vakgroep psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen is het bij teamsporten een ander verhaal als bij individuele sporten. “Bij individuele sporten als hardlopen, zwemmen, schaatsen zijn doelen gemakkelijk meetbaar. Maar hoe zit dat bij teamsporten? Van Yperen: ' Dan is het wat lastiger, maar ook hier is hetzelfde psychologische principe vast te stellen. Een voetballer moet naar de individuele en naar de teamprestatie kijken. Je kunt best goed gespeeld hebben, maar toch verliezen.”
112
De beleving van verschillende sporten lijkt dus duidelijk aanwezig. Bij een individuele sport kun je de snelste zijn, maar je kunt ook je eigen limieten verbeteren. Ook dan kun je een doel bereikt hebben en het gevoel hebben dat je gewonnen hebt, spreek ik zelf uit ervaring. Bij duosporten lijkt dit lastiger. Er Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
31
zijn geen limieten waar aan je jezelf kunt meten, het draait naast het resultaat ook om inzet en spel. Bij teamsporten herken je dit ook; niet alleen de overwinning geldt, maar ook de prestaties van de voetballers individueel en het teamwork. Door deze verschillen is het lastig alle sporten over een kam te scheren. Hierdoor is voor dit onderzoek gekozen het slechts te richten tot de individuele sporten; niet alleen motiveren om te winnen, maar ook om persoonlijke doelstellingen te bereiken. Maar er zijn meer belevingen dan alleen de doelen waar je naartoe werkt. Want hoe beleeft het talent de weg naar deze doelen? Hoe ervaart het de trainingen, de oefeningen en de band met de andere sporters? Ook deze elementen maken deel uit van de beleving van de sport. Vooral bij jongeren is deze beleving erg belangrijk. “Hoe houd je jeugdige sporters gemotiveerd? Dat is een verhaal apart. ' Richt je de trainingen heel saai en strikt in, dan raken die kinderen snel gedemotiveerd,” zegt Gerrit Beltman, technisch coördinator van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU).
113
Duidelijk mag zijn dat de motivatie tezamen gaat met de manier waarop de jeugd de sport beleeft. Er is veel onderzoek gedaan naar motivatie en de manier waarop je mensen kunt motiveren.
114 115
Ook
bestaan er belevingstheorieën die aangeven hoe je een unieke beleving kunt creëren. Helaas zijn deze theorieën nauwelijks terug te vinden in de talentontwikkelingsprogramma’s van de verschillende sportbonden. 1.5.5. Externe factoren Externe factoren zijn invloeden van buitenaf, invloeden die het talent niet zelf kan regisseren. Wel spelen deze een erg belangrijke rol, zeker bij jongeren. Deze doelgroep is vaak erg kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Ook deze factoren zijn onder te verdelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen fysieke en sociale factoren. Hoewel deze factoren wel van invloed kunnen zijn in de keuze voor topsport, hoeven ze niet allemaal betrekking te hebben op de puberteit. Natuurlijk is het beoordelingsvermogen van de jongeren over deze factoren wel in relatie met de puberteitperiode. Hieronder worden enkele belangrijke factoren beschreven: Sociale factoren Invloed van Ouders / Omgeving Ouders zijn erg belangrijk voor kinderen. Maar soms is de druk van de ouders te groot. Volgens hoogleraar Willem Koops, is de oorzaak van het gedrag van de ouders het volgende: “Ouders verwachten steeds meer van hun kind, aldus Koops. Voor kinderen kiest men tegenwoordig heel bewust. En omdat er steeds minder kinderen worden geboren, is alle aandacht op hen gericht. ,,Middelmatig zijn is tegenwoordig niet goed genoeg. Ouders willen met hun kind kunnen pronken, zijn trots als het veel vriendjes heeft en op elk feestje wordt uitgenodigd. Ook dat is een 116
verwachting waar kinderen aan moeten voldoen.' ' . Kinderen kunnen echter erg lijden onder dit gedrag van de ouders. In de puberteit, wanneer de eigenwaarde van de kinderen voornamelijk afhankelijk is van de sociale omgeving, kunnen ouders onbewust aan een negatief zelfbeeld bijdragen. Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
32
Deze druk is ook terug te zien in het topsportklimaat. Ouders spelen een belangrijke rol in de keuze voor topsport. “Het kan zijn dat ouders hun kinderen niet stimuleren om te gaan sporten of nooit interesse tonen in hun kind qua sport. Op een gegeven moment kan een kind er dan voor kiezen om iets anders te gaan doen, waar hij of zij wel aandacht mee krijgt van de ouders.”
117
Ook de mening van de omgeving kan medebepalend zijn niet te kiezen voor de topsportwereld. Topsportster Ellen van Langen schrijft in haar boek ‘de kunst van het winnen’ het volgende: “Meisje , meisje, wanneer stop je nu eens met dat geren? Dat kan toch niet goed zijn. Daar wordt je veel te moe van. Waarom besteed je niet wat meer aandacht aan je studie, zodat je later je eigen brood kan verdienen? Mijn opa van 81. (…) Denk jij echt dat je zo goed kunt worden dat je bij de absolute top gaat behoren? Vergeet het maar. Dat is veel te hoog gegrepen. Collega’s bij de diamantair waar ik werkte, tussen mijn twee studies in.”
118
Mensen hebben hun eigen mening over de topsport en zullen deze altijd blijven uiten. Alleen talenten die stevig in hun schoenen staan en bewust voor de topsport willen kiezen kunnen dit aan. Ouders die de keuze van hun kind accepteren (ook al staan ze hier niet achter) zijn daarom erg belangrijk. Hierdoor kan hun zelfbeeld worden aangescherpt waardoor zij steviger in hun schoenen staan en durven te kiezen waarvoor zij daadwerkelijk willen gaan. Maar ook de omgekeerde wereld is mogelijk. Hoe moeten de talenten omgaan met ouders die juist willen dat hun kind de top van de sportwereld bereikt? Deze ouders kunnen een averechtse werking hebben op hun kinderen. “Tegelijkertijd kunnen ouders de grootste bedreiging zijn voor hun sportend kind. Ze kunnen te veel pushen, waardoor er tegenzin ontstaat bij hun kind. Ouders willen vaak dat hun kinderen het beter doen dan wat zij zelf hebben gepresteerd.”
119
Ook topsportmanager Henk Kort deelt deze mening. “Ouders hebben de neiging zich
overal mee te bemoeien. Dat zouden ze niet moeten doen.”
120
Uit onderzoek blijkt echter dat ouders ook een positieve bijdrage kunnen leveren aan de topsportbeleving van hun kind: “Het bleek dat kinderen met ouders die vooral naar resultaten keken en minder naar hun kind als persoon, meer kans maken op afvallen. Kinderen die van hun ouders positieve feedback kregen bij succesvolle maar vooral ook bij minder succesvolle prestaties, maken meer kans om hun plaats in de selectie te behouden.”
121
Ouders moeten dus op tijd worden ingelicht door verenigingen / organisaties over de manier waarop zij hun kind moeten bijstaan in de sport. Zou dit probleem kunnen worden opgelost door de ouders meer te betrekken tijdens de sportcarrière van het kind? Dit kan bijvoorbeeld door middel van bijeenkomsten, oudergesprekken
122
of tussentijdse rapportages. Alleen hierdoor zal een kind met
plezier kiezen voor de weg die naar de top leidt. Andere factoren Niet alleen ouders, school en vriendjes spelen een druk uit op de talenten. Ook andere externe factoren, zoals de vereniging waar bij ze sporten, de coach of de kinderen waarmee ze trainen zijn Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
33
van invloed op hun keuze. Nu kun je zeggen; Topsport is niet verenigingsgebonden. Dat klopt ook. Maar jongeren hebben vaak niet de mogelijkheid voor een andere vereniging te kiezen. Oorzaken hiervan zijn bijvoorbeeld de afstand, vervoer of de tijdstippen van de trainingen. Wanneer deze jonge sporters deze stap naar een andere vereniging niet te durven of kunnen maken, door verschillende redenen, zullen ze uiteindelijk niet kiezen voor topsport. Factoren die medebepalend zijn voor het afhaken van deze talenten kunnen zijn: -
de trainer / coach
-
samenstelling van de vereniging
-
sfeer binnen de vereniging
Fysieke factoren Onderwijs Een van de meespelende factoren is de factor onderwijs. Zoals Johan Stekelenburg in de rationale van dit onderzoek al werd geciteerd: “een van de oorzaken van uitstroom van jongeren is een drukke schoolloopbaan.”
123
Dit geldt ook voor sporttalenten. Aanstormend tennistalent René Reinhard
bevestigt dit: “Ik heb niet echt een verwachting voor de toekomst, er is geen droom die ik wil waarmaken of zo. Op dit moment wil ik eerst mijn middelbare school afmaken, dat is belangrijk.”
124
De combinatie school en sport lijkt een probleem. Zeker wanneer de frequentie van het sporten hoog ligt. Jongeren ervaren deze combinatie als extra druk en kunnen hierdoor in de stress raken. Hierdoor kan de mentale druk te groot worden. Maar is dit probleem tegenwoordig nog wel van wezenlijk belang? Eind jaren tachtig werden er op drie verschillende middelbare scholen de aanzet gegeven tot de ontwikkeling van wat nu bekend staat als het LOOT-project. Tot op dat moment bestond er in ons land geen gestructureerde opvang voor getalenteerde jonge topsporters om studie en sportbeoefening te combineren. Nadat nog twee andere middelbare scholen aansluiting hadden gezocht bij de drie initiatiefnemers werd besloten de stichting LOOT in het leven te roepen. Het aantal van vijf scholen voor voortgezet onderwijs waarmee de stichting begon, is in het elfjarig bestaan van LOOT inmiddels uitgebreid tot twintig scholen
125
.
LOOT staat voor Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport. Op een LOOT-school kun je voortgezet onderwijs volgen met een aangepast programma (sportplan). LOOT-scholen maken de combinatie studie en topsport mogelijk in het voortgezet onderwijs door rekening te houden met de sportieve ambities van de leerlingen door extra onderwijsvoorzieningen aan te bieden zoals een flexibel lesrooster, zonodig uitstel huiswerk, gespreid examen over twee jaar en een aparte studieruimte. Het doel van de stichting LOOT is speciaal gericht op talenten. “Een landelijk netwerk van scholen ontwikkelen, wat getalenteerde jonge topsporters in staat stelt hun ambities op sportgebied te verwezenlijken en tegelijkertijd een schooldiploma te behalen op het voor hen hoogst haalbare niveau.
Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
34
Topsport bedrijven kost namelijk veel tijd i.v.m. trainingen, wedstrijden en reizen.”, aldus de Stichting LOOT.
126
De oplossing door middel van de LOOT-scholen wordt als zeer positief ervaren door trainers en coaches van jonge sporttalenten. Honkbaltrainer Gijs Selderijk bevestigt dit: “Studie vinden we een goede reden om een keer af te zeggen voor een training of toernooi. Maar het zou mooi zijn als de studie die mogelijkheid ook biedt. Dat kan op LOOT-scholen.”
127
Andere factoren Niet alleen de sociale omgeving speelt een rol in de keuze voor topsport, ook de fysieke omgeving kan hier aan bijdragen. Hierbij kan worden gedacht aan de sportfaciliteiten of de mogelijkheid voor een talent om zich te ontwikkelen. Net als het onderwijs vormen zij een basis die nodig is om te kunnen ontwikkelen tot topsporter. Factoren die medebepalend zijn voor het afhaken van deze talenten kunnen zijn: -
kwaliteit van het sportaanbod
-
de trainingsaccommodatie / faciliteiten
-
ontplooiingsmogelijkheden / talentgerichtheid
-
beleid van de vereniging
1.5.6 Conclusie In de voorgaande paragrafen zijn er verschillende factoren toegelicht en uitgediept. Weinig van deze oorzaken blijken op zichzelf te staan. Ze hebben een oorzaak – gevolg relatie met andere factoren of staan in onderling verband met elkaar. Voor sommige factoren zijn reeds oplossingen bedacht waardoor de oorzaken een minder belangrijke rol zijn gaan spelen in de keuze naar topsport en andere factoren roepen nog vele vraagtekens op. Om een duidelijk overzicht te kunnen geven van de bovengenoemde factoren en de onderlinge relaties, zijn de factoren in een overzichtelijk schema weergegeven op de volgende pagina. Welke factoren spelen nu de grootste rol in de keuze voor topsport? Dit is moeilijk aan te geven. Vele factoren hangen met elkaar samen, zoals duidelijk af te lezen valt uit het schema. Echter valt wel op dat de factor beleving en motivatie met vele andere factoren in relatie staat. De beleving staat aan de grondslag van vele andere factoren. Ook de motivatie is een gevolg van beleving. De beleving van de sport staat daarom centraal en is onlosmakelijk verbonden met factoren zoals zelfbeeld, interesses en de mentale druk. Zoals uit het schema valt af te lezen wordt deze beleving mede bepaald door de sfeer waarin een talent verkeerd; de coaches, de trainers, de sfeer van de groep en de samenstelling. Voor verschillende factoren is al onderzoek gedaan en voor verschillende factoren zijn zelfs al goede oplossingen bedacht. Maar hoe probeert met in te spelen op de factor beleving? Beleving is een element dat vele mogelijkheden biedt; zeker voor een jong talent dat door veel invloeden van buitenaf zijn keuzes probeert te maken. Daarom is in dit onderzoek gekozen het begrip ‘beleving’ eens nader te bekijken en te bestuderen of een veranderende beleving kan bijdrage aan de keuze voor topsport. Scriptie IRCALT
Winnen is niet alles. Willen winnen wel.
35
Meespelende factoren puberteit met invloed op keuze voor topsport
Persoonsgebonden factoren Fysieke factoren
Psychologische factoren
Financiën
Lichamelijke veranderingen Fysieke druk
Sportgebonden factoren
Veranderende interesses
Toekomst perspectief
Zelfbeeld
Imago
Beleving / motivatie Topsport Stimulering
Fysieke factoren
Sociale factoren
Kwaliteit sportaanbod
Trainer / Coach
Onderwijs
Sfeer binnen vereniging
Ontplooiingsmogelijkheden/ talentgerichtheid
Samenstelling vereniging
Beleid van vereniging
Mentale druk
Scriptie IRCALT
Externe factoren
Invloed ouders en omgeving
Trainingsaccommodatie / Faciliteiten 36
# $
" %
1.6.1 Begrippen Talent Wanneer ben je een talent? De logische vervolgvraag is daarop; wanneer ben je een topsporter? In paragraaf 1.2.2 is duidelijk gemaakt wat er onder topsport verstaan wordt. Maar wat wordt er precies onder een talent verstaan? Om dit duidelijk te maken kijken we nog even terug naar de definiëring van topsporter. Er wordt gesproken over een top 8 en een top 16 van de wereld. Maar wat als je als kind in de top 8 staat?
Eenvoudigweg stellen we daarom dat de topsport alleen spreekt over
seniorentoernooien. Alle jongeren op weg naar deze internationale seniorentoernooien zijn ‘talenten’. Daarnaast wordt er nog onderscheid gemaakt in leeftijd. Kinderen tot 12 jaar worden door de verschillende sportbonden vaak beschermd om overbelasting en vroegtijdige uitputting te voorkomen. Voor hen staat plezier voorop. Hoewel deze kinderen vaak erg gemotiveerd zijn en erg goed zijn, kan dit in de loop van de jaren sterk veranderen. Hierdoor worden zij nog niet tot de talenten 128
meegerekend.
Kortom; talenten zijn jongeren tussen de 12 en de leeftijd waarop ze onder de categorie ‘senioren’ vallen die het in zich hebben om de weg naar de topsport te bewandelen. Vaak wordt dit gemeten aan de hand van resultaten, maar ook motivatie, kracht en het mentale kunnen belangrijke indicatoren zijn. Beleving Het begrip ‘beleving’ is erg abstract. Het wordt in de literatuur vaak gebruikt, maar iedereen hanteert een andere definitie. Hoe kun je ‘beleving’ het best definiëren? Pine en Gilmore geven de volgende omschrijving: “Een belevenis of ‘experience’ doet zich voor wanneer consumenten zodanig geïnteresseerd raken dat ze een blijvende indruk opdoen. De gebeurtenis is memorabel en zeer persoonlijk. Emotioneel, fysiek, intellectueel of zelfs spiritueel wordt de consument geraakt. Het is de beleving van de tocht in de achtbaan, dat eerste popconcert, een bijzondere sportprestatie, het ongeluk aan de andere kant van de weg, enzovoorts.”
129
In deze definitie wordt echter niet toegelicht wat de kenmerken van een beleving zijn. Goossens heeft uit verschillende definities de volgende kenmerken gehaald: “(1)deelname en betrokkenheid van de individu in de consumptie, (2) het fysiek, mentaal, emotioneel, sociaal of spiritueel bewogen zijn, (3) een verandering van kennis, vaardigheid, geheugen of emotie teweegbrengen door deelname, (4) de bewuste perceptie van het samenkomen of doorleven van een activiteit of gebeurtenis en (5) een inspanning gericht op een psychologische of interne behoefte van de deelnemer.”
130
Hoewel deze kenmerken naar mijn mening het begrip beleving vrij compleet omschrijven, voegt Csikzentmihalyi nog enkele kenmerken toe die het begrip ‘beleving’ extra typeren: “Een gevoel van zorgeloosheid en een verstoring van het natuurlijk tijdsbesef (‘de tijd vloog om’).“ Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
131
37
Motivatie Het begrip ‘motivatie’ hoort in het zelfde rijtje thuis als het voorgaande begrip. Ook dit begrip brengt vele abstracte omschrijvingen met zich mee en wordt door vele bronnen verschillende gedefinieerd. Hierdoor is het lastig het begrip duidelijk te formuleren. Hierdoor houden we het in dit onderzoek kort en bondig: “Motivatie is de motor achter ons gedrag. Het is de mentale beschikking om een bepaald gedrag na te streven”.
132 133
Daarnaast wordt er in vele bronnen en theorieën onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Het verschil tussen deze vormen van motivatie zal in paragraaf 1.6.2 nader worden toegelicht. 1.6.2 Belevingstheorieën Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld op het gebied van beleving. Veel van deze theorieën zijn gebaseerd op conceptontwikkeling. Waar moet een concept aan voldoen, hoe is de opbouw van het concept en hoe speelt het concept in op de beleving van de consument?
134
Interactive Experience Model Los van de conceptontwikkeling zijn er ook theorieën beschikbaar die de ‘beleving’ in kaart hebben proberen te brengen. Een van deze theorieën is het ‘Interactive Experience Model’. Dit model, ontwikkeld door Falk en Dierking
135
verdeelt de beleving in drie verschillende contexten; de
persoonlijke context, de sociale context en de fysieke context.
Sociale context
Persoonlijke context Interactieve Experience
Fysieke context
Deze verschillende contexten vormen samen de interactieve experience, wat de beleving omvat. De drie componenten worden als volgt omschreven: -
Sociale context: de sociale omgeving. Hierbij valt te denken aan de andere sporters, de bezoekers, de trainers en coaches en de organisatie.
-
Persoonlijke context: de persoonsgebonden factoren. Hierbij valt te denken aan het beoogde doel, de aanwezige kennis en de reeds verworven ervaring.
-
Fysieke context: de fysieke omgeving. Hierbij valt te denken aan de bouw van het zwembad, de faciliteiten, de lay-out van de trainingsaccommodaties en het gevoel dat de omgeving oproept.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
38
Bij het model wordt opgemerkt dat het relatieve belang van de contexten niet wordt weergegeven door de oppervlakte van het figuur. Voor elke doelgroep is op elk tijdstip een andere (combinatie van) contextuele component(en) belangrijk voor de kwaliteit van de belevenis.
136
Toch zijn hier wel vraagtekens bij te zetten. Als voor iedere doelgroep, op ieder tijdstip een andere manier van benaderen nodig is om te kunnen inspelen op de beleving, wat maakt het dan ooit mogelijk de beleving van de consument te regisseren? Tevens maakt het model geen onderscheid in soorten belevingen. Welke soort beleving willen Falk en Dierking met dit model optimaliseren? Een basale beleving? Een memorabele beleving? Of wellicht een transformerende beleving?
137
En wat is de rol van het product zelf in dit model? Hierop geeft dit
model helaas geen antwoord. Belevingsmodel Van Gool en van Wijngaarden
138
geven dit onderscheid wel duidelijk weer in het door hun ontworpen
model. Zij spreken over het ‘belevingsmodel’ waarin zij de relatie tussen de belevenis, het individu en zijn sociale omgeving, en het uiteindelijke belevingsniveau weergeven:
Belevenis
Inhoud concept waarden Vorm fysieke omgeving animatie story telling thematisering spel personeel
Psychologisch kader
Individu kennis waarden verwachtingen ervaringen motieven betrokkenheid
Beleving
Basale beleving Memorabele beleving Transformerende beleving
Sociale omgeving
Uit dit model valt op de maken dat er 3 soorten belevingen worden onderscheiden; -
de basale beleving; een vluchtige belevingswaarde. Blijft niet lang hangen, levert geen blijvende verandering op.
-
De memorabele beleving; roept herinneringswaarde op. Blijft lang hangen maar levert geen blijvende verandering op.
-
De transformerende beleving; roept transformatie op. Blijft lang hangen en levert een blijvende verandering op.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
39
Het model heeft de drie verschillende contexten van Falk en Dierking opgenomen. De sociale context is terug te vinden in het psychologisch kader samen met de persoonlijke context, terwijl de fysieke context als onderdeel onder de vorm van de belevenis valt. Wat opvalt is dat de factor ‘personeel’ in dit model in hetzelfde rijtje als de fysieke omgeving geplaatst is, terwijl in het ‘interactive experience model’ dit juist onder de sociale omgeving valt. In het ‘belevingsmodel’ is de rol van het product duidelijk terug te vinden (de belevenis bestaat uit een inhoud en een vorm) en ook de verschillende soorten belevingen zijn onderverdeeld. Volgens het model kun je door middel van het beïnvloeden van de belevenis inspelen op het psychologisch kader en hierdoor uiteindelijk inspelen op de beleving van de consument. Toch lijkt ook dit model niet geheel compleet. Net als het ‘interactive experience model’ geeft het model van van Gool en van Wijngaarden niet aan wat de verhoudingen zijn tussen de factoren die van invloed zijn op de beleving. Heeft het psychologisch kader net zo veel invloed op de uiteindelijke beleving als de belevenis zelf of is de invloed hiervan juist groter? Kun je een beleving daadwerkelijk regisseren of is het voornamelijk afhankelijk van de persoon die de belevenis ondergaat? Soorten belevenissen 139
Pine en Gilmore
onderscheiden met hun model ook verschillende belevingen. Zij richten zich echter
niet op belevingen van verschillend niveau, maar op de soorten mogelijke belevingen. Volgens hen zijn de belangrijkste dimensies waarop een consument betrokken kan worden de mate van deelname van een consument en de relatie van de consument met de omgeving.
Absorptie
Entertainment
Passief
Esthetiek
Educatie
Actief
Escapisme
Onderdompelen Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
40
De vier verschillende soort belevingen die Pine en Gilmore onderscheiden zijn: -
Amuserende belevingen: Passieve absorptie. Voorbeelden hiervan zijn tv-kijken, boek lezen of naar het theater.
-
Lerende belevingen: Actieve absorptie. Het motto is: ‘leren is leuk’.
-
Ontspanningsbelevingen: Actieve onderdompeling. Men wil iets doen om aan de dagelijkse sleur te kunnen ontsnappen.
-
Esthetische
belevingen:
Passieve
onderdompeling.
Voorbeelden
hiervan
zijn
een
theatervoorstelling, bezoek aan een museum of de ‘droomvlucht’ van de Efteling. Hoewel dit model de nadruk legt op de verschillende belevingen die er zijn, komt het verschil aan beïnvloedbare factoren niet aan de orde. Wel wordt voornamelijk de invloed van het psychologisch kader meegerekend. Toch ben ik niet zeker van de domeinen die voor dit model gekozen zijn. Hoe is bepaald dat deze factoren de belangrijkste dimensies vormen? Wellicht is de staat waarin de consument zich in bevindt (bijv. humeur, sfeer, gezondheid) een even of belangrijkere factor voor de betrokkenheid van de consument? Pine en Gilmore geven wel aan dat het onderscheid dat gemaakt wordt door middel van dit model niet zwart-wit is. “Een boeiende belevenis moet niet in een van de domeinen blijven steken”.
140
Een
belevenis kan dus meerdere functies hebben. Zou dit een goede aanvulling kunnen zijn voor het ‘belevingsmodel’ van van Gool en van Wijngaarden? Faseverandering Hoe kun je het beste tot deze verschillende vormen van beleving komen en hoe zorg je ervoor dat de beleving kan worden herhaald of verbeterd? Met het oog op het motiveren van de sporters is ook het model van Goossens
141
belangrijk, waarin hij aangeeft hoe je faseverandering kunt induceren.
Spanning Zoeken
Vermijden
Zoeken
Nieuwe sensatie
Nieuwe ontspanning
Vermijden
Vertrouwde sensatie
Vertrouwde ontspanning
Afwisseling
Goossens geeft met dit model waarmee je in kunt spelen op faseverandering; opvoeren, dan wel verlagen van de spanning en introduceren of vermijden van afwisseling. Dit model geeft de mogelijkheden weer voor de sporters die in een negatieve fase zitten en hierdoor negatief tegenover de keuze voor topsport staan. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
41
De vraag is echter of dit model rekening houdt met een reeks van activiteiten of slechts met eenmalige activiteiten. Is het mogelijk in een reeks van activiteiten (bijvoorbeeld trainingen) steeds nieuwe spanning op te zoeken? Ook afwisseling blijkt niet oneindig. Dit model geeft geen antwoord op de problemen in de ‘stagnatiefase’ waarin zowel spanning als afwisseling moeilijk te vernieuwen zijn. Co-creatie Het laatste deel van deze paragraaf beslaat een vrij recente theorie uit de wereld van beleving. Het voegt een methode toe die kan worden gecombineerd met de theorieën die hierboven reeds beschreven staan. Deze nieuw methode wordt ‘co-creatie’ genoemd. Het omvat een methode waarmee de belevenis kan worden geregisseerd. Hierdoor vindt het aansluiting bij verschillende belevingstheorieën, waarvan bijvoorbeeld de lerende belevingen van Pine en Gilmore of de transformerende beleving van v. Wijngaarden en van Gool. Co-creatie is een van de uitingen van de nieuwe strategische marktbenadering Imagineering. Bij cocreatie staat de creatieve gedachte centraal, waarbij de deelnemers van de belevenis worden aangezet zelf mee te denken. Co-creatie stimuleert deze methode door de deelnemers daadwerkelijk te betrekken bij het proces. Een goede definitie van co-creatie luidt: “Co-creatie is een gezamenlijk creatieproces. Een proces waarbij de organisatie samen met de deelnemer(s) een uitingsvorm van de belevenis creëert.”
142
Een voordeel van co-creatie is de benadering van de doelgroep. Door de doelgroep te betrekken bij het proces spreekt de belevenis de “taal van de doelgroep” en raakt de deelnemer emotioneel betrokken. Hierdoor is de kans op versterking van de beleving. Het nadeel wat hiermee verbonden is, is de afhankelijkheid van de doelgroep. Zijn ze bereid mee te denken, er energie in te stoppen? Wil de doelgroep nadenken over de invulling van de belevenis? Wat zijn de doelen van deze doelgroep? Gepaard met deze methode lijkt dan ook een grondig doelgroeponderzoek noodzakelijk te zijn. De juiste manier van benaderen van de deelnemers is van essentieel belang. 1.6.2 Motivatie theorieën Duidelijk mag zijn dat iedere beleving tezamen gaat met een persoonlijke context. Voor iedereen lijkt een beleving anders, afhankelijk van de verschillende invloeden. In de deze subparagraaf worden deze invloeden nader onder de loep genomen. In de loop van de eeuwen is er ontzettend veel onderzoek gedaan naar ‘motivatie’ en hoe je mensen kunt motiveren. Vele verschillende theorieën hebben zich ontwikkeld; sommige vernieuwend, sommige aanvullend. Het lijkt dan ook haast onmogelijk de juiste theorieën te selecteren en deze met elkaar te vergelijken. Toch heb ik geprobeerd de belangrijkste theorieën hieronder uit te werken. Behoeftepiramide Een van de meest bekende theorieën, als het gaat om motivatie, is de behoeftepiramide van Maslow
143
. Deze piramide brengt de behoeften van de mens in kaart:
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
42
. Transcendentie . Zelfverwezenlijking
. Esthetische behoeften:
Behoeften om te begrijpen en te ontdekken
. Aanzienbehoeften: de behoefte aan respect
. Zekerheidsbehoeften:
de behoefte aan veiligheid en stabiliteit
. Fysiologische behoeften: de levensbehoefte om te overleven
Van dit figuur vallen de onderste drie behoeften onder de deficiëntiebehoeften (fysieke en psychologische overleving) en de bovenste drie onder groeibehoeften (drang naar actualisatie van de potenties). Het principe van dit model is dat de hogere behoeften afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de eerste behoeften. Je kunt pas gaan werken aan de bevrediging van de hogere behoeften als de voorgaande behoeften naar tevredenheid zijn. Wat is de relatie met dit model tot het begrip ‘motivatie’? Het model van Maslow brengt in kaart welke behoeften mensen hebben. Dit zijn dan ook de handgrepen om mensen mee te motiveren. Volgens Maslow moet je mensen motiveren voor de juiste behoeften, dan kunnen ze ervoor gaan. Tevens geeft Maslow aan dat de behoeften samengaan met de leeftijdsontwikkeling. Hoe ouder men is, hoe verder het zich ontwikkeld kan hebben in de behoeftepiramide. Volgens Maslow heeft de jonge adolescent behoefte aan vrienden en acceptatie, terwijl in de late adolescentie (jongvolwassenen) er een behoefte bestaat aan zelfrespect en waardering. Hier zet ik mijn vraagtekens bij. Naar mijn mening kan deze ontwikkeling ook andersom plaatsvinden. Moet je niet eerst zelfrespect hebben opgebouwd voordat je vrienden om je heen verzamelt? En is waardering niet een vorm van acceptatie? Dit zou betekenen dat de relatie tussen de leeftijdsontwikkeling en de behoeftepiramide niet geheel opgaat zoals Maslow het beschrijft. Een ander voorbeeld hiervan is de groep 65+ -ers. Wanneer oudere mensen bejaard
worden is
zelfontplooiing geen behoefte meer. Verder als de
deficiëntiebehoeften zullen bejaarde mensen niet vaak meer komen. Betekent dit dat de piramide op latere leeftijd weer afneemt? Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
43
Perceived Ability Nog steeds bestaat de vraag; hoe moeten we mensen motiveren? Moeten we door middel van invloeden van buitenaf de mens stimuleren of inspelen op de beleving van de sporter waardoor het zichzelf meer kan motiveren? Volgens sportpsycholoog W.F.Straub
144
is dit afhankelijk van de soort
persoon. Hij maakt een onderscheid tussen ‘heigh percieved ability’ jeugdsporters en ‘low perceived ability’ jeugdsporters. In een schema wordt het weergegeven.
Succes
Falen
lage perceived ability jeugdatleten.
hoge perceived ability jeugdatleten.
externe factoren hoog.
interne factoren hoog.
interne factoren laag.
externe factoren laag.
interne factoren hoog.
externe factoren hoog.
externe factoren laag.
interne factoren laag.
“Jonge atleten die volgens het hoge perceived ability model denken en handelen hebben een positieve kijk op hun eigen prestatie. Zij schrijven positieve prestaties (het halen van een doelstelling) toe aan het eigen kunnen, terwijl ze slechte prestaties (niet halen van een doelstelling) toeschrijven aan factoren waar zij zelf niks aan kunnen doen. Jeugdatleten die volgens dit model denken en handelen doen het tegengestelde aan de lage perceived ability atleten. Zij schrijven negatieve prestaties (het niet halen van een doelstelling) toe aan het eigen kunnen (interne factoren), terwijl ze goede prestaties ( het halen van een doelstelling) toeschrijven aan factoren waar zij zelf niks aan kunnen doen (externe factoren),” wordt op de site van triatleet Chris Brands vertaald.
145
Uit het schema valt af te lezen hoe de interne en externe factoren van invloed zijn op de sporter. De sporter kan alleen tot een succes leiden wanneer de verhoudingen tussen de interne en externe factoren juist zijn. Hoe deze verhoudingen moeten zijn, is afhankelijk van de soort sporter. Iemand met een lage perceived ability die succes boekt heeft veel invloed van buitenaf gehad. Het doel van de psycholoog is deze sporters om te zetten naar personen met een hoge perceived ability. Sporters die hun prestaties laten afhangen van zichzelf. “Jeugdatleten moeten leren om naar hun eigen prestatie te kijken in plaats van het winnen of verliezen van een wedstrijd. Een vergelijking van de eigen prestatie in een wedstrijd ten opzicht van vorig jaar is veel betrouwbaarder dan vorig jaar de wedstrijd winnen en nu maar vijfde”.
146
Soorten motivatie Deze theorie lijkt tezamen te gaan met het verschil tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. Zo beschrijft het boek ‘de andere kant van de vrije tijd’ van N. Beunders en H. Boers het verschil als volgt: “ Een activiteit is intrinsiek gemotiveerd indien de voldoening voortkomt uit de handeling zelf en niet uit de consequenties van deze activiteit. Extrinsiek gemotiveerd is de activiteit 147
wanneer het resultaat van de activiteit de belangrijkste drijfveer tot deelname is.” Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
44
Het verschil tussen deze vormen van motivatie wordt echter door andere literatuur anders omschreven. Vele andere bronnen geven namelijk de volgende definiëring weer. ‘Intrinsieke motivatie komt van binnenuit. Extrinsieke motivatie is de motivatie door de invloed van de omgeving”.
148 149
Ook andere bronnen bevestigen dit onderscheid. Dus kunnen deze vormen van motivatie worden gekoppeld aan de theorie van Straub? Als eerste indruk lijkt dit mogelijk, maar bij nader inzien zelfs onmogelijk. De theorie van Straub is gericht op het resultaat dat een sporter boekt, niet op de motivatie vooraf die hem leidt tot dit resultaat. Het is een soort terugblik van de sporter waarmee hij zijn succes of falen wil toerekenen aan de omgeving. En dat terwijl motivatie juist een vooruitblik naar de doelstellingen nodig heeft. Doelgericht of egocentrisch? Joan L. Duda, die wordt aangehaald door P. Eijlders, maakt met haar theorie een tussenstap van de motivatievormen
naar
de
theorie
van
Straub.
Zij
brengt
ook
een
onderverdeling
aan:
“Sportpsychologen zijn tot de conclusie gekomen dat sporters hun sport benaderen met verschillende doelen. Sommige sporters meten hun succes af aan de hoeveelheid trainingsarbeid en hoe hun ontwikkelingsproces en "optreden" verlopen. Deze groep sporters duiden we verder aan als de groep doelgerichte sporters. Zij voelen zich het meest succesvol als ze merken dat er vooruitgang en verbeteringen te bespeuren zijn na lang oefenen. Deze sporters kunnen wedstrijden verliezen, maar desondanks tevreden zijn over hun optreden of hun wedstrijd.(…)De andere groep sporters heeft een heel ander uitgangspunt. Deze groep duiden we verder aan met de egocentrisch-gerichte sporters. De sporters die deze instelling hebben meten hun succes op een heel andere manier. Zij voelen zich het meest succesvol wanneer ze hun (super)talent of overmacht kunnen laten zien, door beter te spelen dan hun vrienden, of tenminste hetzelfde niveau te halen maar met veel minder inspanning. Voor hoog egoc.gerichte sporters is resultaat de definitie voor succes, afgezien van het vertoonde spel. Een overwinning garandeert een succesgevoel terwijl verlies een gevoel van falen veroorzaakt.”
150
Wanneer je deze theorie vergelijkt met de theorie van Maslow kun je de conclusie trekken dat de verschillende groepen sporters zich in een andere fase bevinden. De eerste groep sporters bevindt zich in de fase waarin zelfrespect centraal staat, terwijl de tweede groep sporters worstelt met de aanzienbehoeften. De vraag is of deze redenering getrokken mag worden. Wanneer je de theorie van Duda namelijk vergelijkt met de tabel van Straub kan er een hele andere conclusie worden getrokken. De egocentrisch-gerichte sporters kunnen in dit geval worden vergeleken met de lage perceived ability sporters. Volgens Duda zijn deze sporters moeilijk te veranderen, terwijl Straub met zijn theorie juist aangeeft dat het veranderen van de denkwijze van deze sporters juist de hoogste doelstelling is. Maslow beweert daarentegen weer dat de sporter eerst aan deze fase moet werken, voordat hij de volgende fase als doelstelling kan nastreven. Als uitgangspunt houdt ik me voor dit onderzoek aan het onderscheid tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. Dit onderscheid is helder en doordacht en wordt door veel verschillende literatuur onderbouwd. De theorie van Straub is weliswaar zeer interessant en vernieuwend, maar deze zal gedurende dit onderzoek niet verder worden aangehaald. De voornaamste reden hiervan is dat de ‘perceived ability’ pas wordt gemeten na het behaalde resultaat en niet op de weg er naartoe. 45 Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
Wel is het verschil tussen de doelgerichte en egocentrische sporter wellicht een aspect wat tijdens het onderzoek kan worden aangehaald. Naar mijn mening wordt een sporter meer gemotiveerd door het behalen van “tussen”doelen op weg naar de einddoelstelling dan wanneer alleen het winnen centraal staat. 1.6.4 Conclusie Er bestaan vele verschillende theorieën over motivatie en verschillende opvattingen met betrekking tot beleving. Ze spreken elkaar vaak tegen of vullen elkaar vaak aan. Geen enkele theorie is de waarheid. Iedere theorie bevat een kern waar over nagedacht kan worden. Wat echter wel duidelijk wordt uit deze verzameling theorieën, is dat deze niet alleen toepasbaar zijn op topsporters. Alle sporters worden gedreven door motivatie en hun sportbeleving. Hoewel de motivatie van een topsporter zal afwijken van de motivatie van een breedtesporter, is een goede intrinsieke motivatie belangrijk voor de uitvoer van de sport, ongeacht het niveau hiervan. Tenslotte, sporten wordt pas echt leuk wanneer je gedreven wordt door jezelf, door je eigen wil en kunnen. Dit geldt ook voor de beleving van de sporters. Of je nu topsporter of breedtesporter bent, de beleving van je sport is medebepalend voor je sportcarrière. Voor topsporters is het hun beroep, voor breedtesporters een hobby. Maar wordt het eentonig, saai of voelt het als een verplichting? Dan zul je als sporter sneller opgeven dan wanneer er steeds spanning, vernieuwing, educatie of een eigen inbreng mogelijk is. Doordat uit het theoretisch kader blijkt dat de theorieën niet alleen van toepassing zijn op de topsporter maar ook op de breedtesporter wordt de lat van dit onderzoek iets lager gelegd. Dit zal van invloed zijn op de hypothese en het experiment waarmee deze hypothese wordt getest. In de volgende paragraaf wordt de probleemstelling van het onderzoek daarom aangescherpt en zal hoofdstuk twee de verschillende elementen van de bovenbesproken theorieën gebruiken voor het vaststellen van de hypothese.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
46
& '
(
1.7.1 Hoofdvraag In het model uit paragraaf 1.5 wordt de beleving van de sporttalenten en hun motivatie voor de sport centraal gesteld. Beleving is een abstract begrip wat moeilijk te meten is. Er is weinig bekend over beleving en de invloed hiervan op andere factoren. Beleving omvat de passie voor de sport, de wereld waarin de sporters leven en de ervaringen die ze tijdens hun sportcarrière opdoen. Maar in hoeverre kan beleving worden geregisseerd? En in hoeverre kan het de motivatie van een sporter beïnvloeden? Beleving lijkt daarom een interessante belangrijke factor. Zowel voor topsporters als breedtesporters. De probleemstelling van het onderzoek is daarom als volgt geformuleerd: (Op welke manier) Kan de verandering van een externe factor bijdragen aan de beleving van de persoonlijke sportontwikkeling voor sporters, ten einde wedstrijdsport in de periode van de adolescentie onder deze jongeren te kunnen stimuleren? 1.7.2 Deelvragen Aan de hand van een vooronderzoek in zowel praktisch perspectief als theoretisch perspectief is een probleemstelling geformuleerd die door middel van een hypothese zal worden beantwoord. Deze hypothese wordt in hoofdstuk 2 vastgesteld. Om antwoord te kunnen geven op de probleemstelling, ofwel hoofdvraag, is het van groot belang een duidelijk overzicht te hebben van de daarbij horende deelvragen: -
Op welke manier kan de beleving van een sporter worden veranderd?
-
Welke methode is geschikt om externe factoren te regisseren?
-
Welke externe factor is het meest geschikt om te regisseren?
-
Hebben externe factoren invloed op de persoonsgebonden factoren?
Deelvragen die betrekking hebben op het experiment: -
Wat is de mening van de sporters over (de verandering van) hun beleving?
-
Kan de veranderende beleving zorgen voor een veranderende denkwijze (Transformerende beleving) of blijft het slechts bij een memorabele beleving?
-
Verandert de mening van de sporters over het fenomeen topsport of blijft deze constant?
Natuurlijk blijven de deelvragen over die betrekking hebben op de hypothese. -
Klopt de hypothese die gesteld is?
-
In hoeverre moet deze worden aangepast of verbeterd?
-
En voegt de hypothese waarde toe aan het maatschappelijk belang van sport?
-
Is de hypothese ook toepasbaar op topsport?
In het volgende hoofdstuk wordt de hypothese toegelicht en het hypothetisch model getoond. De daarop volgende hoofdstukken zetten het experiment, de resultaten en de conclusies uiteen. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
47
)
Uit het model van paragraaf 1.5.6. bleek reeds dat beleving en motivatie twee erg belangrijke factoren zijn in de keuze voor topsport. Uit paragraaf 1.6.4. bleek dat deze factoren ook konden worden doorgetrokken naar breedtesporters. Deze factoren staan namelijk niet alleen in verband met de externe factoren, ook met de persoongebonden factoren hebben ze een band. De belevenis van de externe factoren is te veranderen, waardoor de beleving van een sporter kan veranderen en dus van invloed is op de persoonsgebonden factoren. Hierdoor kan ook de motivatie veranderen. Dit is van toepassing op iedere sporter, ongeacht het niveau. Als externe factor is voor dit onderzoek gekozen voor ‘kwaliteit sportaanbod’. Dit omvat voornamelijk de inhoud van de trainingen en de manier waarop deze worden aangeboden. Dit zijn zaken die erg belangrijk zijn voor de beleving van de sport. Tevens is het een externe fysieke factor, waardoor deze gemakkelijk te veranderen is. De hypothese van dit onderzoek richt zich hiermee op de bevordering van de beleving van de jeugdsporters, ten einde hun motivatie voor de hun wedstrijdsport te kunnen veranderen. Ook wel transformerende beleving genoemd. (van Wijngaarden en van Gool
151
)
Aansluitend op het theoretisch kader van paragraaf 1.6 wordt als uitgangspunt het onderscheid tussen extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie gehanteerd. Ik ben van mening dat sporters met een lage intrinsieke motivatie geen lange sportcarrière kunnen opbouwen. Zoals Henk van Hulst al eerder werd aangehaald in dit onderzoek: “Als je tussen de oren sterk bent, kun je de problemen straks veel beter aan. Als een coach altijd voor de sporter denkt, is dat geen gezonde situatie. “
152
Met het oog op
de wedstrijdsport lijkt een sterke intrinsieke motivatie dan ook noodzakelijk voor een sporter. Alleen wanneer de sporter zelf echt wil gaan voor hun sport, zal het uiteindelijke persoonlijke doel bereikt kunnen worden. Deze gedachtegang sluit zowel aan op de theorie van Joan.L. Duda behoeftepiramide van Maslow.
153
als de
154
De hypothese van dit onderzoek richt zich op de intrinsieke motivatie; de motivatie van binnenuit. Deze motivatie, gekoppeld aan de keuze voor wedstrijdsport, wordt medebepaald door de beleving van externe factoren. Een hoge belevingswaarde lijkt voor meer motivatie te zorgen dan een lage belevingswaarde. Door het gebruik van verschillende ‘beleving’ methodes kan de belevenis van deze factoren worden aangepast. Co-creatie, het inbrengen van nieuwe sensatie of actieve absorptie die in het theoretisch kader al naar voren kwamen zijn hier slechts voorbeelden van. De hypothese die als resultaat van het zowel praktisch als theoretisch perspectief kan worden geformuleerd, luidt: “Door de verandering van de externe factor “kwaliteit sportaanbod” kan de belevingswaarde van deze factor worden verhoogd. Hierdoor kan de intrinsieke motivatie van de adolescent om zichzelf in de sport te verbeteren worden gestimuleerd.”
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
48
)
"
Conceptueel model Het conceptueel model die hoort bij de hypothese van dit onderzoek staat op de volgende pagina weergegeven. Het model is vrij uitgebreid waardoor enige uitleg op zijn plaats is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de externe factor ‘kwaliteit sportaanbod’ en de persoonsgebonden factoren. De externe factor is het gemakkelijkst te veranderen. Externe factoren zijn factoren van buitenaf die de persoon beïnvloeden, maar alleen door de aanbieder van de belevenis geregisseerd kunnen worden. Daarnaast zijn deze factoren erg belangrijk voor adolescenten; door de opspelende onzekerheid laten zij hun mening vaak afhangen van deze externe factoren. In dit onderzoek is gekozen voor de externe factor ‘kwaliteit sportaanbod’ omdat deze belangrijk is voor de beleving van de trainingen. De persoonsgebonden factoren zijn echter ook van belang. Zij zorgen tenslotte voor de uiteindelijke beleving; de manier waarop de belevenis wordt ervaren. Echter zijn deze moeilijk te regisseren door anderen. Door verandering van de externe factoren zal men uiteindelijk inspelen op de persoonsgebonden psychologische factoren, zoals interesses, zelfbeeld en mentale druk. Te beginnen bij een externe factor kan de belevenis van deze factor worden omgezet naar een nieuwe belevenis. Dit is mogelijk door middel van verschillende methodes. Co-creatie, actieve absorptie, nieuwe sensatie en visualisatie zijn hier voorbeelden van. Voor dit onderzoek is gekozen voor de methode co-creatie. Dit is opgenomen in het hypothetisch model. In hoofdstuk 3 van het verslag zal hier verder op worden ingegaan. Door de aanvang van de nieuwe belevenis kan worden ingespeeld op de persoonsgebonden psychologische factoren. De nieuw belevenis (de activiteit) kan namelijk de beleving hiervan beïnvloeden. Wanneer deze beleving zodanig wordt beïnvloed dat de persoonsgebonden psychologische factoren daadwerkelijk verbeteren, kan dit leiden tot een transformerende beleving. Hierbij kan gedacht worden aan een verbeterd zelfbeeld, een lagere mentale druk of meer interesse in de verbetering van de vaardigheden.
Deze veranderingen kunnen uiteindelijk leiden tot een
verandering van de intrinsieke motivatie, waardoor de stap op jezelf te verbeteren in de sport gemakkelijker wordt. Kanttekening Een kanttekening bij het conceptueel model is de nadruk die gelegd moet worden op ‘het proces’. Het verloop dat hierboven beschreven staat is niet gebaseerd op één bepaalde verandering. Wanneer één training wordt aangepast betekent dit niet dat de sporters die week zich opeens een betere sporter voelen. Het betreft hier een geleidelijk proces van een structurele doorgevoerde verandering of een reeks aan een gesloten veranderingen (afwisseling). De weg naar de top is lang en zo ook de weg naar een veranderende motivatie hiervoor. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
49
Externe factor: Kwaliteit sportaanbod PERSOONSGEBONDEN FACTOREN Belevenis
Co-creatie
Nieuwe Belevenis
Beleving
Persoonsgebonden Psychologische factoren
Transformerende beleving
Beleving
Jezelf Verbeteren
Intrinsieke motivatie
Nieuwe Belevenis
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
50
( 3.1.1 Doelgroep bepaling Zoals in de probleemanalyse al stond aangegeven is zwemmen de populairste sport onder de jongeren. Maar toch kampt de Nederlandse zwembond met een probleem. Er is te weinig doorstroom naar het zwemmen op hoger niveau.
155 156
Reden genoeg om het experiment voor dit onderzoek
binnen de zwemwereld te laten plaatsvinden. Iedere sport heeft zijn eigen groepsindelingen. Zo ook de zwemsport. Binnen het wedstrijdzwemmen bestaat de indeling naar leeftijd. Met deze indeling is tevens rekening gehouden met de latere aanvang van de puberteit onder de jongens. Om de doelgroep van het experiment gelijk te stellen met de leeftijdscategorieën uit de zwemsport is samen met de KNZB een indeling gemaakt. Volgens de richtlijnen van de KNZB
157 158
gaat het voor dit experiment om de doelgroep Jongens Junioren 3 en 4,
Jeugd 1 en 2 , en meisjes: Junioren 1en 2 en Jeugd 1en 2. De leeftijden die hieraan gekoppeld zijn, zijn voor de jongens 13 tot en met 16 en voor de meisjes 12 tot en met 14 / 15 jaar. De nadruk van het experiment ligt op de beginleeftijd van deze afbakening. Juist op deze leeftijd zijn de sporters beïnvloedbaar en op zoek naar een invulling van de toekomst. Deze groep staat vaak nog open voor ideeën en is nog niet vastbesloten over de toekomst, hoewel zij al wel worstelen met de puberteit, de psychologische factoren en de druk van externe factoren. Op deze leeftijd zijn ze zoekende naar wat ze wel en niet als plezierig ervaren waardoor zij de meest interessante doelgroep voor dit experiment vormen. 3.1.2 Onderzoeksgebied Voor een goed verloop van het experiment is het vinden van een goed onderzoeksgebied noodzakelijk. Na enig deskresearch bleek dat het aanstormend zwemtalent over heel Nederland verspreid is en slechts vier keer per jaar gezamenlijk traint. Dit maakt het onmogelijk een gedegen onderzoek uit te voeren op de ‘zwemtalenten’ en dus op topsportniveau. Daarom is besloten het onderzoek een stapje lager uit te voeren, namelijk op breedtesportniveau. Dit maakt het mogelijk een grootschalige zwemvereniging te benaderen. De zwemvereniging die uiteindelijk deelneemt aan het experiment is SBC 2000, ook wel Surena Breda Combinatie. Deze vereniging zwemt met zijn wedstrijdzwemmers op verschillende competitieniveaus en heeft zeker doorgroeimogelijkheden met enkele talentvolle zwemmers. De zwemvereniging heeft een grote groep jeugdzwemmers, zowel jongens als meiden. De gehele jeugd krijgt training van één trainer en traint hoofdzakelijk op gelijke trainingstijden, waardoor het verschil in externe factoren gering blijft. De beschikking tot badwater en de ruimte voor de zwemmers vormen een beperking voor het experiment. Hoewel de vereniging beschikt over voldoende zwemmers, is een controlegroep helaas niet mogelijk. De zwemmers trainen in hetzelfde bad en zouden zo meekrijgen wat er bij de experimentgroep gebeurt. Dit zou hun belevingsoordeel negatief kunnen beïnvloeden. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
51
'
"
3.2.1 Inhoud experiment Zoals al op te maken valt uit het hypothetisch model is voor dit onderzoek gekozen om de externe factor
“kwaliteit sportaanbod” te regisseren. Hierbij gaat het voornamelijk om de inhoud van de
trainingen. Zou verandering in de beleving van de trainingen iets kunnen veranderen aan de intrinsieke motivatie van de zwemmers? Door middel van het experiment kan dit worden getest. De factoren die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen en dus een rol spelen in het experiment zijn hieronder nog eens weergegeven:
Meespelende factoren puberteit met invloed op keuze voor sport
Persoonsgebonden factoren
Fysieke factoren
Psychologische factoren
Financiën
Lichamelijke veranderingen Fysieke druk
Sportgebonden factoren
Veranderende interesses
Toekomst perspectief
Zelfbeeld
Imago
Externe factoren
Fysieke factoren
Sociale factoren
Kwaliteit sportaanbod
Trainer / Coach
Onderwijs
Sfeer binnen vereniging
Ontplooiingsmogelijkheden/ talentgerichtheid
Samenstelling vereniging
Beleid van vereniging
Mentale druk
Beleving / motivatie
Invloed ouders en omgeving
Trainingsaccommodatie / Faciliteiten
De factoren die in het experiment centraal worden gesteld zijn met een grijze kleur in het schema geaccentueerd. Dit zijn de factoren waar dit experiment om draait. Het experiment bestaat uit een begindiagnose (voormeting), een trainingsaanpassing gedurende een maand en een evaluatie achteraf. (nameting). Hierbij gaat het om de beoordeling van de kwaliteit van Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
52
de trainingen. De verandering van de beleving van de zwemmers gedurende deze periode staat centraal. De nadruk ligt dus niet op de kwaliteit van de trainers of het oordeel van de zwemmers hierover. Het experiment maakt het mogelijk de vastgestelde hypothese te testen. Door technische beperkingen (badwater en zwemtijden) is het helaas niet mogelijk het experiment uit te voeren bij een experimentgroep én een controlegroep. (Zie paragraaf 3.1.2) Daarom is er gekozen voor een experimentgroep van voldoende grootte en geen controlegroep. Het experiment zal inzicht verschaffen over de verandering van beleving voor de sporters, wat mogelijk invloed heeft op hun motivatie voor de sport. Echter is het een experiment van korte duur, waardoor duurzame motivatie door middel van dit experiment niet meetbaar is. Hierdoor kan het experiment geen inzicht geven in structurele veranderingen met betrekking tot de motivatie van de sporters. 3.2.2 Periode De totale periode van het experiment zal ongeveer 1,5 maand in beslag nemen. Het betreft de periode eind Februari – begin April. Deze periode omvat zowel de eerste diagnose, als de periode met de aangepaste trainingen en de evaluatie. 3.2.3 Meetmomenten Tijdens het experiment zullen er twee diagnoses plaatsvinden. Het eerste moment is vooraf aan de maand waarin de trainingsaanpassingen plaatsvinden, het andere moment vindt plaats na deze periode. Het is van belang voor het onderzoek deze momenten op te nemen. Zo kan aan het eind van het experiment de attitudeverandering van de zwemmers worden gemeten en de hypothese worden getest. Het resultaat van het eerste moment wordt dan vergeleken met het resultaat van het tweede moment. Eerste diagnose Deze diagnose vindt plaats voor de verandering in de training. Het zal worden vastgelegd aan de hand van een enquête die alle deelnemers tegelijkertijd invullen.(Bijlage 2) Deze enquête bevat enkele algemene vragen, vragen over hun motivatie / beweegredenen om te zwemmen en hun belevingsoordeel over de zwemtrainingen. In bijlage 4 staat de enquête weergegeven. Tweede diagnose Ook de tweede diagnose bestaat uit een enquête die voor iedere zwemmer gelijk is. Dezelfde vragen en stellingen als bij de eerste evaluatie (van gelijke context) worden voorgelegd. (Bijlage 3) Tevens zullen er diepte-interviews plaatsvinden met enkele zwemmers als uitgebreide evaluatie van de periode van het experiment. Deze interviews zijn enkel gericht op de mening en de beleving van de zwemmers, niet op hun persoonlijke ontwikkeling als wedstrijdzwemmer of hun oordeel over de kwaliteit van de zwemtrainingen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
53
3.2.4 Methode Het experiment bestaat uit enkele trainingsaanpassingen die in overleg met de trainer worden bepaald. Hiermee wordt ingespeeld op de beleving van de zwemmers. Uit het theoretisch onderzoek is gebleken dat een belevenis een hogere belevingswaarde kan verkrijgen door de deelnemers meer te betrekken bij het tot standkomen van de beleving van de activiteit. Deze methode wordt ook wel cocreatie genoemd. In paragraaf 1.6.3 staat deze methode uitgebreid beschreven. Een simpel voorbeeld van co-creatie is de manier waarop trainingsmateriaal gebruikt wordt. Je kunt natuurlijk het materiaal aanbieden en oefeningen opgeven. Vanuit het oogpunt van de co-creatie kan het ook anders. Een van de zwemmers verzorgt materiaal voor één training en de trainer kijkt gezamenlijk met de zwemmers welke oefeningen met het desbetreffende materiaal kunnen worden uitgevoerd en wat het belang bij deze oefeningen is. Hierdoor worden de zwemmers op een andere manier bij de training betrokken. In paragraaf 3.3.2. staan de verschillende manieren waarop cocreatie tijdens dit experiment is toegepast verder uitgewerkt. 3.2.5 Deelnemers Aan het experiment nemen exact 20 deelnemers mee. Allen zijn zij lid en actief wedstrijdzwemmer van de zwemvereniging SBC-2000. De verdeling naar sekse is gelijk en ook vertegenwoordigt de groep verscheidene leeftijden, variërend van 13 tot 16 jaar. Gemiddeld trainen zij al 5 jaar voor het wedstrijdzwemmen en trainen zij 4 keer per week. (Zie bijlage 7a) De groep bestaat uit 2 jeugdgroepen. Deze twee groepen verschillen onderling van niveau. Wel krijgen zij dezelfde training aangeboden. Ook tijdens het experiment. De twee groepen zijn ongeveer even groot, waardoor de experimentgroep dus door verschillende niveaus wordt vertegenwoordigd. Het verschil tussen Jeugd 1 en Jeugd 2 is gebaseerd op persoonlijke prestaties zoals persoonlijke records en titels. 3.2.6 Betrokkenen Omdat het experiment gericht is op inhoudelijke zaken van de trainingen is het van belang de trainer(s) van de doelgroep bij het onderzoek te betrekken. Hij is uiteindelijk de uitvoerder van de aangepaste trainingen. In goed overleg, met een duidelijke planning en een duidelijke uitleg over de bedoeling van de trainingen zal de trainer gedurende een maand de aangepaste trainingen verzorgen. Het is belangrijk dat de zwemmers onder normale omstandigheden dienen te blijven zwemmen, waarbij van groot belang is andere externe factoren niet of zo min mogelijk te veranderen. Daarom ben ik (bijna) niet bij de trainingen aanwezig. Wel zal ik één keer per week evalueren met de trainer over de gang van zaken en voor eventuele vragen / opmerkingen. Gedurende het experiment ben ik wel altijd bereikbaar en beschikbaar.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
54
* 3.3.1 Diagnose vooraf De uitvoer van het experiment werd gestart met een diagnose vooraf, ook wel de 0-meting 159
genoemd
. Deze diagnose bracht de beleving van de trainingen, beoordeeld door de zwemmers, in
kaart. De beoordeling werd vastgelegd door middel van een enquête die voor iedere zwemmer gelijk was. De enquête werd vooraf aan de aangepaste trainingen gelijktijdig aan iedere deelnemer uitgedeeld. Hierna konden de zwemmers deze op een rustig moment invullen en kon de zwemmer deze de volgende training terug inleveren. 3.3.2 Uitvoer trainingen Voor de uitvoer van de trainingen was er een maand gekozen waarin geen speciale wedstrijden, trainingskampen of trainingen stonden gepland. De maand bestond uit vier weken waarin 7 trainingen per week werden verzorgd. 4 ochtendtrainingen en 3 avondtrainingen. De doelstellingen van deze maand voor de zwemmers waren van tevoren al vastgesteld door de trainer. De doelstellingen waren gekoppeld aan de eigenlijke trainingen van die maand ( belangrijke wedstrijden, persoonlijke records, etc.) Belangrijk was om in de gaten te houden dat de doelstellingen, ondanks de aangepaste trainingen, toch gerealiseerd werden. Uiteindelijk ging het om de beleving van de training, niet de doelstellingen hiervan. Per week werd gezamenlijk met de trainer de invulling van de aangepaste trainingen vastgesteld. Dit maakte het mogelijk met de trainingen van die week in te spelen op de evaluatie van voorgaande weken. Er zijn verschillende vormen van co-creatie toegepast gedurende de periode van het experiment. Deze afwisseling zorgde voor een gevarieerd aanbod. Hiervoor is expres gekozen, vanwege het feit dat normaliter de trainingen ook gevarieerd en wisselend worden aangeboden. De vormen van cocreatie die tijdens de trainingen zijn aangeboden, zijn: •
Keuzetrainingen. Geef de zwemmer de keuze uit verschillende trainingsoefeningen. Deze oefeningen streven het zelfde doel na, maar worden op een andere manier ingevuld. Zo wordt de invulling van de training toch door de trainer bepaald, waardoor de zwemmers keuzevrijheid hebben en de trainer de touwtjes in handen houdt. (Voor voorbeeld, zie bijlage 5)
•
Eigen training Maak voorafgaand aan de training het doel van de training duidelijk. Verdeel de groep in kleine groepjes (2 a 3) en laat ze samen nadenken over de oefeningen waarmee ze deze doelstelling kunnen bereiken.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
55
•
Materiaalgebruik Materiaalgebruik. Vraag de zwemmers (of de trainer) materiaal mee te brengen wat ongebruikelijk is. Laat de groep samen beslissen welke oefeningen hiermee kunnen worden uitgevoerd en hoe het aansluit bij hun doelstellingen.
•
Rol van trainer Laat de zwemmers elkaar beoordelen. Zo zijn ze niet alleen met het zwemmen zelf bezig, maar ook met de juiste techniek en het herkennen van fouten en verbeteringen.
•
Ongewoon Wissel de trainingen soms af met een ongewone training. Hiermee worden trainingen bedoelt die de zwemmers niet verwachten. Daag de deelnemers uit ongewone oefeningen uit te voeren.Voorbeelden hiervan zijn een estafette met materiaal, een postencircuit of oefeningen zoals “emmertjes water naar de overkant brengen”. Houdt wel de beoogde doelstelling van die training in de gaten.
Een goede afwisseling van deze verschillende vormen stond centraal. Voor de exacte indeling van de trainingen, zie bijlage 4. Hier staat de invulling van de trainingen, het tijdstip van de trainingen en doelstelling van de training weergegeven. 3.3.3 Evaluatie De evaluatie van de aangepaste trainingen verliep hetzelfde als de diagnose voorafgaande aan het experiment. Iedere zwemmer kreeg wederom een enquête na afloop van de laatste training. Deze enquête bevatte dezelfde vragen als de eerste enquête, echter in een andere volgorde. Dit om te voorkomen dat de zwemmers de stellingen exact zouden erkennen en dezelfde antwoorden zouden geven. De enquêtes werden gelijktijdig aan iedere deelnemer uitgedeeld en deze kreeg de kans de enquête op een rustig moment in te vullen. De enquêtes werden de training daarop geretourneerd. Extra tijdens de evaluatiefase zijn echter de korte evaluatiegesprekjes met enkele deelnemers. De resultaten van de 1-meting werden vergeleken met de 0-meting waardoor een verschuiving in het waardeoordeel van de beleving van de training kon worden afgelezen. Zowel met deelnemers waarbij bijna geen verschuiving was opgetreden als deelnemers waarbij wel duidelijk een verandering zichtbaar was werden gevraagd wat ze van de trainingen vonden. Het resultaat hiervan staat in paragraaf 4.3.3 beschreven. 3.3.4 Nazorg De nazorg bestond voornamelijk uit het onderhouden van het contact met de trainer. Niet alleen de mening van de deelnemers was van belang, ook de mening van de trainer speelde een rol. Waren de trainingen van dergelijke aard, dat ze voor herhaling vatbaar zijn? Hoe is het training geven bevallen? Wat is de trainer opgevallen aan de zwemmers en hun houding? Wellicht heeft de trainer zelf aanvullingen of suggesties om de hypothese aan te scherpen. De uitwerking van dit contact / evaluatie is in bijlage 6 opgenomen. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
56
Al deze vragen zouden ook een belangrijke rol kunnen spelen voor de conclusies en aanbevelingen voor de zwemvereniging, wat eveneens onder de nazorg valt. Als dank voor de medewerking aan het experiment wordt aan het einde van de onderzoeksperiode het resultaat van het experiment, de conclusies en de aanbevelingen voor de vereniging, aangeboden aan de trainer en de voorzitter van de vereniging.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
57
$
%
3.4.1 Van breedtesport naar topsport Zoals eerder dit hoofdstuk werd aangegeven is het experiment niet toegepast op topsport, maar op wedstrijdzwemmers uit de breedtesport. Dit neemt echter niet weg dat de hypothese van dit onderzoek wellicht ook van toepassing zou kunnen zijn op ware sporttalenten. Het experiment heeft zich gericht op een attitudeverandering. Dit betekent dat de verschuiving in het waardeoordeel van de beleving wordt geregisseerd. Hoewel er in de enquêtes ook vragen terugkomen over topsport, zijn de metingen voornamelijk gericht op de verandering van de beleving van de trainingen. Wanneer je kijkt naar het hypothetisch model blijkt daarom dat slechts een deel van het model door middel van het experiment is getest. Het eerste gedeelte van het model, dat je de belevenis kunt regisseren waardoor de beleving veranderd, is al eerder vastgesteld door verscheidene bronnen, waarvan onder andere van Wijngaarden en van Gool.
160
Het laatste gedeelte, dat vaststelt
dat intrinsieke motivatie nodig is jezelf te verbeteren, is ook eerder vastgelegd door onderzoek, o.a. door het instituut voor Psychologie en Joan.L. Duda.
161 162
Het nieuwe gedeelte van het model is de koppeling van beleving naar motivatie. Kan een veranderde beleving bijdragen aan een hogere intrinsieke motivatie? Voor breedtesporters beïnvloedt een positievere houding tegenover de trainingen de keuze om te blijven sporten, terwijl dit voor echte sporttalenten op lange termijn kunnen doorwerken op hun keuze voor topsport. Zowel de factoren die van invloed zijn op adolescenten met betrekking tot de sport, als de beleving - en motivatietheorieën die in dit onderzoek zijn gebruikt, zijn van toepassing op breedtesporters én op topsporters. Het is dus aannemelijk dat de hypothese ook toepasbaar is op topsporttalenten en het zo de keuze voor topsport beïnvloedt. Echter kan dit niet zonder een motivatiemeting onder topsporttalenten als feit worden vastgesteld. Tenslotte, het psychologisch kader van deze talenten bestaat uit dezelfde factoren als andere jongeren, maar in andere verhoudingen. Sommige factoren die van invloed zijn op de jongeren wegen voor toptalenten zwaarder (bijvoorbeeld mentale druk), sommige wellicht lichter (bijvoorbeeld veranderende interesses). Dit is afhankelijk van de doelstellingen en de verwachtingen van deze jongeren. (Zie theorie Maslow
163
) Hierdoor zou de beleving van de aangepaste trainingen anders
kunnen worden ervaren door de sporttalenten, waardoor zou de hypothese ontkracht kunnen worden op het gebied van topsport. 3.4.2 Attitudemeting Het experiment betreft een motivatiemeting op korte termijn. Dit kan ook wel attitudemeting genoemd worden. Deze meting kan de invloed van andere factoren beperkt houden. Het is een meting van de verandering van beleving op dat moment, maar het is echter niet vanzelfsprekend dat dit resultaat op lange termijn hetzelfde blijft. Op lange termijn zullen andere factoren zoals veranderende interesses, zelfbeeld, sfeer binnen de vereniging, trainer, ed. meer invloed gaan uitoefenen op de deelnemers. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
58
Hierdoor kan het resultaat veranderen en is het moeilijker te achterhalen of de motivatieverandering wordt veroorzaakt door de aangepaste trainingen of door de invloed van andere factoren. (Of wellicht een combinatie hiervan). Om een goed beeld te krijgen van de motivatieverandering op lange termijn is een experiment dat zich over een langere periode uitstrekt dan ook noodzakelijk.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
59
+, 4.1.1 Vooraf De nulmeting van het experiment heeft plaatsgevonden op 10 maart 2006. Alle deelnemers werden ingelicht over de enquête en kregen deze uitgedeeld. De enquête werd met nieuwsgierigheid bekeken en meegenomen. De daarop volgende training werd de enquête geretourneerd. Dit proces verliep vlot en zonder problemen. De zwemmers waren bereid de enquêtes in te vullen en zorgden voor een snelle afhandeling. 4.1.2 Algemeen In de eerste enquête zijn enkele algemene vragen opgenomen. Dit om een beter beeld te krijgen van de doelgroep. Deze algemene vragen brengen gegevens in kaart over de achtergrond van de deelnemers, de trainingen, de aanleiding van het zwemmen, etc. De resultaten van deze vragen staan in bijlage 7a weergegeven. Het geboortejaar van de deelnemers varieert van 1990 tot 1993. Echter is 85% van de deelnemers geboren in 1993 of 1992. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers komt hierdoor op 14 jaar. Het grootste gedeelte van deze groep traint al meer dan 5 jaar voor het wedstrijdzwemmen waardoor de gemiddelde leeftijd waarop ze zijn gestart met wedstrijdzwemmen rond de 7,5 jaar ligt. (tabel 1 en 3, bijlage 7a) Tevens komt uit de algemene vragen naar voren dat de helft van de deelnemers ook broertjes of zusjes heeft die zwemmen / hebben gezwommen, en zelfs 25% van de deelnemers broertje(s) en zusje(s). Hieruit kun je opmaken dat er vaak invloed is van het gezin met betrekking tot de sportkeuze. (Tabel 4-8, bijlage 7a). Gelukkig geeft de meerderheid aan voor wedstrijdzwemmen te hebben gekozen omdat ze het leuk vinden en ook op de vraag ‘waarom doe je aan wedstrijdzwemmen?’ wordt voornamelijk geantwoord dat ze zwemmen omdat ze het leuk vinden en omdat ze aan beweging willen doen. (tabel 9 en 11, figuur 1. Bijlage 7a) Tabel 9: tabel 9:waarom begonnen met wedstrijdzwemmen? meerdere antwoorden mogelijk Frequency omdat ik iemand kende die dat deed 4 schoolzwemmen / diplomazwemmen 3 door mijn ouders 1 omdat ik het zelf wilde 12 voor mijn gezondheid 3 via sterrenplan 4 totaal aantal antwoorden 27
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
Percent 20 15 5 60 15 20 135
60
4.1.3 Stellingen Het tweede gedeelte van de enquête bestond uit stellingen die de deelnemers een waardering moesten toekennen, de score 5 (hoog) tot 1 (laag). De resultaten van de nulmeting staan in bijlage 7b in verschillende vormen weergegeven. De eerste drie stellingen waren meerkeuze. De deelnemers moesten enkele deelstellingen op volgorde zetten van zeer belangrijk naar het minst belangrijk. Hieruit blijkt dat ‘winnen’ niet de reden is waarom de deelnemers zwemmen. (Bijlage 7b, stelling 1) Vooral de reden ‘beter worden in zwemmen’ wordt hoog gewaardeerd. Dit antwoord komt ook terug bij stelling 2, hoewel het resultaat van deze stelling ook weergeeft dat zwemmers het ‘plezier met het team’ op een hoog voetstuk hebben staan.
Wanneer er tijdens een wedstrijd onvoldoende wordt gepresteerd stellen de meeste zwemmers zichzelf teleur. (Bijlage 7b, stelling 3) Echter komt uit het resultaat van deze stelling de visie van de zwemvereniging ook duidelijk naar voren. Maar liefst 14 van de 20 deelnemers gaf als belangrijkste deelstelling aan: “Jammer, volgende keer beter”. De visie van de zwemvereniging luidt dan ook “Voor plezier en prestatie”. De overige stellingen moesten ook met een score van 0 (--) tot 5 (++) worden beoordeeld. Omdat het erg onoverzichtelijk wordt per deelnemer de resultaten weer te geven, is de gemiddelde waardering van alle zwemmers per stelling in bijlage 7b weergegeven. Enkele stellingen zijn op basis van deze gemiddelde verder uitgewerkt. Uit deze gemiddelden van op te maken dat de deelnemers met plezier naar de trainingen gaan en gemotiveerd zijn deze te volgen. Het grootste gedeelte vind het fijn nieuw dingen te leren tijdens de 61 Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
training en is bereid te weken om doelstellingen te behalen. Echter geeft ook het grootste deel van de zwemmers aan zich niet echt druk te maken om deze doelstellingen en niet echt over een winnaarmentaliteit te beschikken.
stelling nr 7 nr 4 nr 15 nr 19 nr 22 nr 9 nr 16
minimum maximum mean 4 5 4,45 4 5 4,80 1 5 4,10 1 5 3,95 1 5 4,15 1 5 3,05 1 5 4,00
inhoud Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik ga met plezier naar de trainingen. Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Ik hoef niet per se te winnen
Dit blijkt ook uit de verder uitgewerkte stellingen. Door middel van verschillende staafdiagrammen is de waardering van de geselecteerde stellingen in kaart gebracht. Deze geven aan dat de meeste zwemmers het fijn vind om nieuwe dingen te leren tijdens de training en doelstellingen wil bereiken. Uit de uitwerking van stelling 9 en stelling 22 blijkt echter des te meer dat er weinig zwemmers zijn met een specifiek doel voor ogen. Stelling 22: Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
62
Wanneer je het resultaat bekijkt van de antwoorden op de stellingen die betrekking hebben op de topsport, zie je duidelijk een aantal uitschieters. Dit geeft aan dat er enkele zwemmers zich graag verder zouden ontwikkelen in de zwemsport. stelling nr 29 nr 21 nr 23
minimum maximum mean inhoud Ik denk dat ik topsporter KAN worden 1 5 2,60 1 5 3,05 Ik wil topsporter worden 1 5 3,60 Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken
Dit zijn ook de zwemmers die stellingen zoals “Ik zou vaker willen trainen” en “ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen” een hoge score geven. Hierdoor gaat de gemiddelde waardering voor deze stellingen omhoog. Door ook naar het minimum en het maximum te kijken zie je deze uitschieters. 4.1.4 Jeugd 1 en 2 De groep met deelnemers bestaat uit 2 jeugdgroepen. Deze twee jeugdgroepen zijn naar niveau ingedeeld. Dit betekent dat de eerste jeugdgroep vaker komt trainen, meer gericht is op “voortgang” e
en het niveau van deze groep iets hoger ligt dan de 2 jeugdgroep. Omdat het resultaat van het experiment per groep kan afwijken, is het mogelijk dat het algemeen resultaat van het experiment hierdoor wordt beïnvloed. Daarom is er ook een onderscheid gemaakt in de gemiddeldes van de waardeoordeel van de stellingen per groep. Wanneer je de resultaten van jeugd 1 en 2 met elkaar vergelijkt, merk je duidelijke verschillen op. inhoud 0-meting Ik zou vaker willen trainen Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Ik wil winnen! Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen.
jeugd 1
jeugd 2 3,4 4,2 4,5 2,6 3,3 3,4 4,4 4,2 4,1 3,8 3,7 1,3
2,5 4,5 4,4 3,6 2,7 3,2 2,7 3,7 4,4 3,5 3,6 2,1
Je kunt aflezen uit bovenstaande resultaten dat het waardeoordeel van de groepen verschillen. Jeugd 1 geeft bijvoorbeeld aan vaker te willen trainen en vaker een specifiek doel voor ogen te hebben, terwijl jeugd 2 aangeeft wel te zien ‘wat ik kan bereiken dit seizoen’. Wat opmerkelijk is, is dat jeugd 2 een hoger waardeoordeel geeft aan de stelling ‘ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training’. Hier wordt in de volgende paragraaf op teruggekomen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
63
Verder valt op dat jeugd 2 een hogere waarde geeft aan de stelling ‘ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby. Blijkbaar ligt bij jeugd 2 de nadruk extra op het ‘plezier’element van de trainingen. Dit blijkt ook uit het verschil in waardeoordeel over de trainingskampen, landtrainingen en krachttrainingen. Hoewel jeugd 1 hier een duidelijke score van 4 aangeeft, geeft jeugd 2 hier slechts een gemiddelde score van 2,5 voor. 4.1.5 Conclusie De deelnemers zijn voornamelijk gericht op het “plezier” gedeelte van het wedstrijdzwemmen. Ze zwemmen omdat ze het leuk vinden, vinden het plezier maken met het team belangrijk en gaan graag naar de trainingen omdat ze dit zien als hobby / vrije tijd. De deelnemers zijn bereid te werken aan hun doelstellingen en velen zouden graag deelnemen aan bijzondere activiteiten. Sommige zwemmers geven duidelijk aan op hoger niveau te willen gaan zwemmen, maar bij de meeste zwemmers blijft het strijdlustige echter achter. Het doel om te winnen staat niet bovenaan en velen zijn niet echt bezig met bepaalde doelstellingen na te streven. Kortom, de motivatie van de deelnemers van het experiment ligt voornamelijk op het gebied van plezier en vrije tijd.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
64
, 4.2.1 Vooraf De aangepaste trainingen zijn gegeven van 13 maart 2006 tot en met 7 april 2006. Op 7 april 2006 zijn de enquêtes uitgedeeld aan de deelnemers. Echter leek de ‘zin’ om de enquête in te vullen en te retourneren afgenomen. Enkele enquêtes kreeg ik direct de daarop volgende training terug, sommige echter pas de week daarop. Hierdoor werd het lastig de gegevens vlot te verzamelen. Ik had me vergist door er van uit te gaan dat het net zo vlot zou verlopen als tijdens de 0-meting. Hierdoor is er tijd verloren gegaan en is het helaas mogelijk dat de later ingevulde enquêtes beïnvloed zijn door de hervatting van de ‘normale trainingen’. 4.2.2 Stellingen Net als bij de 0-meting waren de eerste drie stellingen meerkeuze. Ook hier moesten verschillende uitspraken weer van belangrijk (5) naar minder belangrijk (1) worden gezet. Uit deze stellingen blijkt dat zwemmers vooral zwemmen omdat ze het wedstrijdzwemmen leuk vinden. Ook het beter worden in de sport wordt als een belangrijke reden om te zwemmen opgegeven:
Ook in stelling 2 komt dit duidelijk naar voren. Meer dan de helft van de deelnemers heeft als belangrijkste doel tijdens een wedstrijd om zichzelf te verbeteren. 13 deelnemers geven dan ook aan het niet erg te vinden om te verliezen tijdens een wedstrijd en denken eerst: “Jammer, volgende keer beter”.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
65
Winnen staat duidelijk niet voorop bij de zwemmers. Dit blijkt ook uit de figuur hierboven. ‘Winnen’ wordt het vaakst met 1 (minst belangrijk) gewaardeerd. Ook bij stelling 2 scoort dit antwoord niet hoog (Zie bijlage 7c) Wanneer we verder kijken naar het resultaat van de andere stellingen valt het op dat de zwemmers voornamelijk bezig zijn voor hun hobby, maar wel zichzelf graag verbeteren in de zwemsport. Ook geven veel zwemmers aan het fijn te vinden om nieuwe dingen te leren tijdens de training of om meer betrokken te worden bij de training. Stelling 8: Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen Stelling 15: ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training
Ook uit deze antwoorden komt naar voren dat winnen niet bovenaan hun verwachtingen staat. De stellingen hieronder geven het gemiddelde aan het waardeoordeel van stellingen met betrekking tot de factor ‘winnen’: stelling nr 4 nr 10 nr 26 nr 21
min max mean 1 5 3,55 2 5 3,60 1 4 2,50 2 5 3,50
inhoud Ik wil winnen! Ik hoef niet per se te winnen Ik wil topsporter worden Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport
Verder tonen de resultaten opmerkelijke dingen die ongeveer gelijk zijn aan de 0-meting. In de volgende paragraaf zullen de resultaten van beide metingen met elkaar worden vergeleken waardoor de veranderingen kunnen worden geregistreerd. 4.2.3 Jeugd 1 en 2 Net als bij de 0-meting is er bij het verwerken van de resultaten van de 1-meting een onderscheid gemaakt tussen de groepen Jeugd 1 en 2. Hierdoor zijn onderlinge verschillen tussen deze groepen beter te beoordelen. Ook voor de 1-meting zijn de opmerkelijke resultaten in het verslag opgenomen:
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
66
inhoud 1-meting Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen Ik wil topsporter worden Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. Ik denk dat ik topsporter KAN worden
jeugd 1
jeugd 2 4,2 3,3 3,3 4,5 3,4 2,8 3,7 3,4 1,3 2,6
4,7 3 1,8 3 3,1 1,9 3 3,8 1,1 2,2
Verrassend aan het resultaat is dat de groep Jeugd 2 de trainingen duidelijk meer ziet als hobby / vrije tijd. Jeugd 1 wil daarentegen graag meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen. Dit kan betekenen dat ze tijdens de periode van het experiment zijn gaan inzien dat wanneer ze medezeggenschap hebben over de training ze dit plezierig vinden trainen. Maar hier kan wellicht ook uit worden afgeleid dat de aangepaste trainingen van het experiment deze groep niet voldoende het gevoel hebben gegeven dat ze meer betrokken werden bij de inhoud van de training. Verder valt ook op dat Jeugd 1 meer bezig is met de doelstellingen die ze willen nastreven. Dit blijkt ook uit de resultaten van de stellingen die betrekking hebben op topsport; de score die Jeugd 1 aan deze stellingen geeft is opmerkelijk hoger dan de score van Jeugd 2. De trainingskampen, krachttrainingen en landtrainingen worden door Jeugd 1 hoger gewaardeerd. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit deze meer van belang zijn voor de doelstellingen die Jeugd 1 nastreeft dan de doelstellingen die Jeugd 2 heeft. 4.2.4 Conclusie Na de 1-meting kan worden gesteld dat de groep deelnemers voornamelijk zwemt voor het plezier, maar het wel belangrijk vindt zichzelf te verbeteren in de zwemsport. Winnen staat niet voorop, maar de passie voor de sport heeft de overhand. De groep deelnemers geeft wel duidelijk aan regelmatig geprikkeld te willen worden met nieuwe ideeën en inbreng. Met name Jeugd 2 geeft aan nog steeds graag meer betrokken te willen worden bij de inhoud van de training. Bij de groep Jeugd 1 valt het op dat ‘opwerken naar een hoger niveau’ belangrijk is, maar dat de groep niet echt geïnteresseerd is in een sportcarrière.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
67
4.3.1 Stellingen De resultaten van de stellingen van de 0-meting en de 1-meting zijn met elkaar vergeleken. Dit is weergegeven in bijlage 7d. Bovenaan zijn de stellingen 1 tot en met 3 met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat er een lichte verschuiving heeft opgetreden. Hieronder worden de drie stellingen kort apart besproken. Stelling 1: Ik zwem om….. De verschuiving van stelling 1 laat zien hoe de deelnemers tegen hun sport aankijken. Hoewel de 0meting aangeeft dat de deelnemers zwemmen vanwege de passie én om beter te worden, legt de 1meting de nadruk nog meer op de ‘passie voor sport’. Het ‘beter worden in de sport’ komt nog wel op een tweede plaats. De reden ‘gezondheid’ is iets gedaald in de 1-meting. Wat opvallend is, is dat ‘winnen’ niet de belangrijkste reden vormt om te zwemmen, maar in de 1-meting de waardering hiervoor wel iets gestegen is. Hieronder staan de staafdiagrammen van de beide metingen klein weergegeven. Voor een betere weergave van deze diagrammen, zie bijlage 7d. 0-meting
1- meting
Stelling 2: Mijn doel tijdens een wedstrijd is…. In de waardering van stelling 2 is er duidelijke verschuiving waar te nemen. Terwijl de 0-meting nog aangeeft dat plezier met het team het belangrijkste doel is van een wedstrijd, geeft de 1-meting aan dat ook het doel om jezelf te verbeteren hoog in het vaandel staat. Stelling 3:Als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer, stel ik…. Het grootste gedeelte van de deelnemers gaf tijdens de 0-meting aan na het falen op een wedstrijd te denken; jammer, volgende keer beter. Hiervan is bij de 1-meting nog steeds sprake, maar toch toont de grafiek een lichte verschuiving naar andere keuzes. Zowel het teleurstellen van zichzelf als het teleurstellen van teamgenoten is bij de resultaten van de 1-meting iets toegenomen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
68
0- meting
1-meting
Overige stellingen Ook het gemiddelde van de andere stellingen zijn per meting vergeleken. Er zijn lichte veranderingen opgetreden. Sommige waarderingen zijn toegenomen, andere afgenomen. Om deze veranderingen goed in kaart te brengen zijn de toegenomen waarderingen groen gekleurd, de afgenomen waarderingen roze. Natuurlijk is er slechts sprake van een lichte verandering. De trainingen hebben slechts een maand in beslag genomen en de kijk van de deelnemers zal niet op slag veranderen. De nadruk ligt daarom ook op de verandering van de beleving. Stellingen als ‘ik wil graag nieuw dingen leren’ of ‘ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen’ staan hierbij centraal. Het valt duidelijk op dat de motivatie voor de trainingen over het algemeen iets beter hogere score krijgt. Er is een lichte verschuiving in het waardeoordeel over de hoeveelheid trainingen dat wordt aangeboden. Minder zwemmers vinden het aantal trainingen meer dan genoeg en meer zwemmers geven aan vaker te willen trainen. Ook de manier van trainen heeft een hogere score gekregen. Zowel landtrainingen, krachttrainingen als trainingskampen worden na de 1-meting iets hoger gewaardeerd. Het winnen is nog steeds geen belangrijke factor voor de zwemmers, maar ook hier is een lichte stijging de constateren. Zwemmers vinden het net iets belangrijker om te winnen en vinden dat de trainingen hieraan bijdragen. Wat echter opvalt is dat de topsport juist minder gewaardeerd wordt. De stellingen over topsport krijgen over het algeheel gemiddeld een lagere score. Wanneer we kijken naar de stellingen die verder uitgewerkt zijn, kan er ook wat worden afgelezen. Hieronder worden de enkele verder uitgewerkte stellingen kort apart behandeld. Voor de staafdiagrammen die bij deze stellingen horen, zie bijlage 7d. Stelling 4: Ik ga met plezier naar de trainingen. Uit het resultaat van deze stelling is duidelijk af te lezen dat de score voor deze stelling is afgenomen. In de 0-meting geven 16 deelnemers de hoogste score aan deze stelling, in de 1-meting zijn dit er nog 13. Ook de score 3 komt voor in de 1-meting, terwijl in de 0-meting alleen de score 4 en 5 staan geregistreerd. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
69
Stelling 8: Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen. De score voor deze stelling neemt toe in de 1-meting, maar voornamelijk van score 3 naar score 4.. Positief is uiteraard dat de zwemmers bereid zijn mee te denken over de inhoud van de trainingen. Het kan een bewijs vormen dat de co-creatie heeft aangezet tot een motivatie om meer bij de trainingen betrokken te willen worden. 0-meting
1- meting
Stelling 9: Ik heb een specifiek doel voor ogen dit seizoen. De score voor deze stelling kan op twee manieren worden geïnterpreteerd. De score is namelijk in de 1-meting achteruit gegaan. Dit betekent dat de zwemmers na afloop van het experiment minder overtuigd zijn van hun doelstellingen. Echter kan het ook positief worden bekeken. Wanneer de zwemmers een lagere score geven aan deze stelling, kan dit ook betekenen dat ze meer waarde hechten aan het nastreven van een doelstelling en pas tijdens het experiment zijn gaan beseffen deze specifieke doelstelling ontbreekt. Stelling 15: Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training. Het resultaat van stelling 15 is positief. Hoewel er minder zwemmers score 5 aan deze stelling hebben gegeven, zijn de zwemmers die met de 0-meting score 1 of 2 gegeven hebben overgegaan naar een minimale score van 3. Over het algeheel is dit dus een vooruitgang van de motivatie voor de training. Stelling 22: Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen. Deze stelling is duidelijk gekoppeld aan stelling 9. Hoewel 12 van de 20 deelnemers in de 0-meting nog aangaf het volledig eens te zijn met deze stelling, is dit in de 1-meting nog slechts de helft hiervan. Uit deze scoreverandering wordt duidelijk dat ‘het hebben van een doelstelling’ na afloop van het experiment belangrijker wordt gevonden dan voorafgaande aan het experiment. Hierdoor is de scoreverlaging van stelling 9 ook beter te verklaren.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
70
4.3.2 Jeugd 1 en 2 Door onderscheid te maken tussen Jeugd 1 en 2 kunnen resultaten beter verklaard worden. Een algemene stijging van de gemiddelde score van een stelling, wil namelijk nog niet zeggen dat de hele groep er zo over denkt. Het verschil tussen de scores die de zwemmers van Jeugd 1 hebben gegeven aan de stellingen wijken dan ook zeker af van de scores van Jeugd 2. Waar bij Jeugd 1 de scores dalen, stijgen soms de scores van Jeugd 2 en adersom. Hieronder staan de meest opmerkelijke resultaten uitgewerkt:
waardeoordeel overige stellingen inhoud
Jeugd 1
Ik zou vaker willen trainen ik heb een specifiek doel voor ogen dit seizoen ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens een training ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen ik wil topsporter worden ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport het aantal trainingen is meer dan genoeg Ik wil meer betrokken worden bij de trainingen
Jeugd 2 -0,2 0 0,1 -0,1 -0,1 -0,3 -0,5 0,7
0,3 -0,5 -0,1 0,4 -1,1 0,2 -0,8 -0,6
Opmerkelijk is dat Jeugd 1 juist meer betrokken wil raken bij de trainingen en Jeugd 2 juist minder. Met betrekking tot het verbeteren in de zwemsport lijkt de groep Jeugd 1 ook sterker in zijn schoenen te staan dan de andere groep. Jeugd 1 is meer overtuigd van zichzelf. Jeugd 2 geeft ook duidelijk aan dat “plezier, vrije tijd en hobby” er belangrijk zijn en zijn zich daar lopende het experiment nog bewuster van geworden. Jeugd 1 is zich echter bewust geworden van het feit dat trainen om een specifiek doel te bereiken soms zwaar is; ze geven dan ook aan iets minder gemotiveerd te zijn om hun doelstellingen te bereiken dan voor het experiment. Voor de overige cijfers van deze twee verschillende groepen, zie Bijlage 7e.
Hierin staan alle
stellingen uitgewerkt per jeugdgroep. 4.3.3 Interviews Wegens persoonlijke omstandigheden is het niet mogelijk geweest interviews met enkele deelnemers af te nemen. Wel zijn er korte evaluatiegesprekjes geweest met enkele zwemmers. Hieruit bleek meer dan eens het verschil tussen Jeugd 1 en 2 in de groep deelnemers. Vooral de zwemmers van Jeugd 2 geven aan niet meer bij de trainingen betrokken te willen worden. Deze groep deelnemers vindt het aantal trainingen genoeg en zien wedstrijdzwemmen echt als hobby of vrije tijd. Hun uiteindelijke oordeel over de co-creatie trainingen is vrij neutraal.’Het is weer eens wat anders, maar ik weet niet of ik altijd zin heb om na te moeten denken als ik naar de training ga. Eigenlijk wil ik gewoon zwemmen.’ ‘Het is wel leuk, maar het kost wel tijd. En ik moet ook nog huiswerk maken!’ Het andere deel van de deelnemers kijkt er anders tegen aan. Zij zijn bereid te werken voor hun doelstellingen, meer te trainen en willen graag betrokken worden bij de inhoud van de trainingen. Dit zijn ook de zwemmers die tijdens de co-creatie trainingen daadwerkelijk gingen nadenken over hun Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
71
keuzes, hun invulling en hun doelstellingen. Het uiteindelijke oordeel van deze groep over de cocreatie trainingen is dan ook positief. ‘Voor herhaling vatbaar’, wordt er gesteld. ‘Je weet nu eens waarom je een oefening moet uitvoeren. En je bent zelf voor een deel verantwoordelijk voor de invulling van je training!’ En; ‘Het was wel zwaar soms hoor. Rare dingen moesten we doen, wel erg leuk!. Ook dat je zelf kon kiezen welk programma je zwom, was prettig.’ 4.3.4 Conclusie Er zijn verschillende verschuivingen opgetreden tussen de 0-meting en de 1-meting. Deze verschuivingen zijn vooral merkbaar bij de stellingen over het betrokken zijn bij de trainingen en het nastreven van doelstellingen. De zwemmers zijn meer gaan nadenken over hun doelstellingen en de doelstellingen van de trainingen. Ook hebben ze stilgestaan bij de vraag: ‘Wat vinden we nu leuk aan het zwemmen en wat is leuk tijdens de training?’ Het waardeoordeel van de stellingen over topsport zijn weinig veranderd bij jeugdgroep 1. Bij de andere groep is dit waardeoordeel echter wel meer afgenomen. Dit zou gekoppeld kunnen worden aan het feit dat deze groep niet echt bereid is meer tijd of energie in de trainingen te stoppen. Zij lijken te zwemmen voor hun plezier en willen zich niet bezighouden met het opzetten van doelstellingen Wanneer je naar de gehele groep kijkt is het wel duidelijk dat de nadruk door het experiment wel verschoven is van “plezier staat bovenaan” naar “maar k wil mezelf ook graag verbeteren in de zwemsport”. Natuurlijk is dit wel slechts een attitudemeting van dit moment. In het volgende hoofdstuk zal er worden gekeken of de uiteindelijke verandering antwoord kan geven op de eerder geformuleerde deelvragen en of de attitudemeting iets kan zeggen over het waarheidsgehalte van de hypothese van dit onderzoek.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
72
-
"
Belevenissen kunnen worden geregisseerd. Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer je de belevenis aanpast, ook de beleving wordt beïnvloed. Om de belevenis aan te kunnen passen, moet je op zoek naar een geschikte methode. Co-creatie blijkt een geschikte methode hiervoor. Het dwingt de deelnemers van de belevenis na te denken over hun handelen en krijgen zo de mogelijkheid mee te denken over de inhoud van hun belevenis. Ze zijn zelf mederegisseur van hun belevenis. Gekeken naar de sportende adolescent is het lastig de juiste factor te kiezen om te regisseren. Er zijn talloze factoren die van invloed zijn op deze doelgroep, die allemaal met elkaar in verbinding staan of op elkaar doorwerken. Tot blijkt dat de externe factoren het makkelijkst te veranderen zijn. Deze factoren betreffen invloeden van buitenaf die door de adolescent zelf niet te beïnvloeden zijn. Echter zijn hebben deze factoren wel een belangrijke invloed op de adolescent. De factor ‘kwaliteit sportaanbod’ is hier een goed voorbeeld van. Deze factor betreft voornamelijk de inhoud van de trainingen en de mogelijkheden tijdens de training. Dit is erg belangrijk voor de sportende jongeren omdat deze factor voor een groot deel de beleving van de sport bepaalt. Uit het onderzoek blijkt dat de verandering van de externe factor ook de persoonsgebonden psychologische factoren beïnvloed. Door de verandering van de beleving veranderen factoren zoals ‘mentale druk’, ‘veranderende interesses’ en ‘zelfbeeld’ ook mee. Dit kan er uiteindelijk voor zorgen dat de intrinsieke motivatie voor de sport verandert en de adolescent zichzelf kan en wil verbeteren in de sport. Experiment De beleving van de experimentgroep is gedurende het experiment inderdaad iets veranderd. Duidelijk werd dat er een verschil optrad tussen de beide jeugdgroepen. Hoewel de groep jeugd 1 de verandering van de training als prettig en vernieuwend ervoeren, gaf jeugdgroep 2 duidelijk aan liever op de oude manier te trainen. Hieruit kun je concluderen dat de methode co-creatie wel geschikt is om sportende jeugd te stimuleren, maar voornamelijk geschikt is voor de fanatieke sporter. Vanwege het kortstondige karakter van het experiment is het lastig vast te stellen of de veranderende denkwijze uiteindelijk ook voor een transformerende beleving zorgt. Wel wijzen de resultaten van het experiment uit dat de motivatie van de fanatieke zwemmers om hun doelstellingen te behalen door de trainingen iets verhoogd is. Ook het ‘willen winnen’ is iets belangrijker geworden. Hier staat wel tegenover dat deze zwemmers door de aangepaste manier van trainen geconfronteerd is met de ‘drive’ die nodig is om een hoger niveau te bereiken, waardoor enkele zwemmers zijn afgeschrikt. Hierdoor is de mening van een aantal zwemmers over topsport ook iets veranderd. Hoewel ze bij de 0-meting aangaven wellicht interesse te hebben in topsport en misschien ook wel goed genoeg te zijn hiervoor, haakten ze tijdens de 1-meting hier echter af.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
73
Hypothese Uit de resultaten van het experiment kan worden gesteld dat de hypothese uit dit onderzoek een kern van waarheid bevat. Door co-creatie toe te passen tijdens de trainingen, verandert de externe factor ‘kwaliteit sportaanbod’ en verandert ook de beleving hiervan. Deze beleving heeft (positieve) invloed op de persoonsgebonden psychologische factoren en dus uiteindelijk op de intrinsieke motivatie. Echter blijkt de methode co-creatie niet toepasbaar op iedere groep sportende jongeren. Uit het experiment blijkt dat fanatieke jeugd door deze methode wordt aangespoord, terwijl jongeren die sporten slechts zien als vrije tijd / hobby hier juist door worden afgeremd. Dit maakt het hypothetisch model incompleet. Andere mogelijke methodes, zoals actieve absorptie of het creëren van nieuwe sensatie kunnen het model aanvullen. Topsport Het onderzoek was in eerste instantie louter gericht was op topsport. Toekomstige topsporters gaan vaak verloren doordat talentvolle jongeren vroegtijdig afhaken in de sport. Echter zijn topsporters wel van maatschappelijk belang. Zij dragen bij aan de Nederlandse economie en zorgen voor promotie van Nederland. Daarom is het belangrijk nog even stil te staan bij de vraag of de hypothese ook toepasbaar is op topsport. Zoals al eerder aangegeven werd is het aannemelijk dat de hypothese inderdaad ook van toepassing is op topsportniveau. Dit kan zonder experiment op dit niveau echter niet worden vastgesteld. De verhoudingen tussen de meespelende factoren die van invloed zijn op het sporttalent zijn anders, waardoor de uiteindelijke beleving van de aangepaste trainingen mogelijk ook anders is. Daarnaast is er een duurzame motivatiemeting nodig om uit te wijzen dat de verandering van de trainingen structureel doorwerkt op de intrinsieke motivatie van de toptalenten en zij uiteindelijk ook kiezen voor topsport. Maar heeft de hypothese ook een maatschappelijk belang op breedtesportniveau? Jeugd stimuleren voor sport is altijd belangrijk. Tenslotte, sport en bewegen is belangrijk voor een goed lichaam. Ook is het stimuleren van wedstrijdsport onder jongeren van belang. Wedstrijdsport kan namelijk bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van de adolescenten. Vooral het zelfbeeld speelt hierbij een belangrijke rol. Een goede intrinsieke motivatie voor de sport kan namelijk bijdragen aan een positiever zelfbeeld van de adolescent waardoor deze zich beter kan ontwikkelen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
74
.
(
Algemeen Intrinsieke motivatie is belangrijk voor iedere sporter. Zowel topsporters als breedtesporters hebben hier baat bij. Deze intrinsieke motivatie kan worden gestimuleerd door het verhogen van de belevingswaarde van de sport. Co-creatie is een van de methodes waarmee je de belevingswaarde kunt verhogen. Het is aan te bevelen deze methode slechts te gebruiken bij sporters die bereid zijn zelf mee te denken en graag extra energie steken in hun sport. Hoewel dit onderzoek met resultaten de hypothese op breedtesportniveau bevestigt, is het raadzaam het experiment ook uit te voeren op topsportniveau. Aannemelijk is dat de verandering van de trainingen ook invloed heeft op de beleving van de topsporttalenten, waardoor hun intrinsieke motivatie voor topsport kan worden gestimuleerd. Wanneer een experiment dit kan bevestigen, kan deze methode zeker van belang zijn voor verschillende talentontwikkelingsprogramma’s. een duurzame motivatiemeting zou hier een goed vervolg op zijn. Dit is dan ook zeker aan te raden. Hoewel het een tijdrovend experiment is, geeft het wel inzicht of het hypothetisch model ook een structureel karakter heeft. Hiermee zou kunnen worden uitgewezen dat wanneer je co-creatie structureel toepast dit de intrinsieke motivatie blijvend stimuleert en uiteindelijk zorgt dat het sporttalent ook daadwerkelijk kiest voor topsport. Natuurlijk gaat dit te samen met de invloed van alle overige factoren en is deze hypothese slechts een klein deel van de gehele ontwikkeling van topsport. De hypothese moet dan ook niet worden gezien als dé methode, maar als een van de mogelijke methodes die wedstrijdsport kan stimuleren. SBC-2000 Uit de resultaten van beide enquêtes komt duidelijk naar voren dat er zwemmers zijn die bereid zijn hard te willen werken om beoogde doelstellingen te behalen. Toch lijken veel zwemmers geen daadwerkelijke doelstelling voor ogen te hebben. Ze zien wel wat ze bereiken per seizoen. Dit kan er toe leiden dat de motivatie van een kind afneemt. Wanneer je realistische doelen stelt, en om de zoveel tijd een doel behaald wordt, kan dit een boost geven aan de intrinsieke motivatie van een zwemmer. Een doelstellingenplan per zwemmer lijkt daarom een goede aanbeveling. Wanneer een zwemmer weet waar zijn of haar doelen liggen voor die wedstrijd of die periode, kan het een positieve uitwerking hebben op de beleving van de sport. Want sport is gericht op beleving van groeien en ontwikkelen, om zo beoogde doelstellingen te kunnen realiseren. Echter is het wel van belang stil te staan bij de verschillen tussen de groepen zwemmers. Co-creatie is een methode die duidelijk stimulerend werkt voor fanatieke sporters, maar ook een omgekeerde uitwerking kan hebben op sporters die minder fanatiek of getalenteerd zijn. Co-creatie trainingen lijken e
daarom een goede aanbeveling voor jeugd 1, maar minder geschikt voor de 2 jeugdgroep. Voor deze groep is het wellicht mogelijk een andere methode voor het regisseren van de beleving te gebruiken. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
75
/
1.1 Rationale 1
Eric Landa in Clubblad Surena (1995).
2
Karen Pickering tijdens EASM congres (2005)
3
J. Stekelenburg in Jeugdsport, een verhaal apart. (2001)
4
NIPO (1999).
5
P. Eijlders voor Voetbalvereniging S.V. de Rijp.
6
Johan Stekelenburg in Jeugdsport, een verhaal apart. (2001)
7
Ministerie van VWS. Sportnota. (2005)
8
www.sport.nl
9
KNLTB, Samen Sterker. (2004)
10
KNWU, Jaarplan. (2005)
11
Ministerie van VWS. Sportnota. (2005)
12
Buisman en Middelkamp, (2001)
13
Boer, R.P. (2005)
1.2 Topsport 14
SCP (2003)
15
SCP (2003)
16
SCP (2003)
17
Wann, D.L. (2001)
18
SCP (2003)
19
SCP (2003)
20
Ministerie van VWS (1999)
21
IOC (2000).
22
Schulte, N. (1993)
23
Langen,van E. (2004)
24
Honings, P. in Onderneem. (2004)
25
NBF (2004)
26
gemeente Oisterwijk, (2002)
27
www.vandale.nl
28
www.sport.nl
29
www.sport.nl
30
www.sport.nl
31
www.sport.nl
32
gemeente Apeldoorn (2004)
33
gemeente Breda (2001)
34
NOC*NSF ledental, (2004)
35
www.knzb.nl
36
www.cbs.nl
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
76
37
www.brunssum.nl
38
Yrne Kuiper in Fries Genootschap (2000)
39
Montessori onderwijs (2005)
40
NOC*NSF ledental, (2004)
41
Venekamp, G. en M. Wolters (1996)
42
NOC*NSF ledental, (2004)
43
KNDB handboek
44
KNDB Handleiding (2000)
45
Algemeen Dagblad (2005)
46
Centraal Bureau voor de Statistiek (1999).
47
Cats, A voor KNZB. (2005)
1.3 De doelgroep 48
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken. (2004)
49
Bariaud F, e.a. (1999)
50
Brooks-Gunn, Graber en Paikoff (1994)
51
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken. (2004)
52
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken. (2004)
1.4 Huidige situatie 53
Dayenne L’Abée (2001)
54
Dayenne L’Abée, (2001)
55
Centraal Bureau voor de Statistiek (1999)
56
NIPO (1999).
57
NIPO (1999).
58
Venekamp, G. en M. Wolters (1996).
59
AVO (1995)
60
KNZB ledental. (2004)
61
KNZB ledental. (2004)
62
Cats, A voor KNZB. (2005)
63
H. Vos, in Eindhovens dagblad. (2000)
64
KNSB talentinventarisatiesysteem. (2003)
65
KNSB licentiehouders. (2005)
66
Netwerk (2004)
67
Netwerk (2004)
68
KNSB, Beleidsplan (2002)
1.5 Factoren 69
www.vandale.nl
70
Wijngaarden tijdens IRCALT (2005)
71
J. Stekelenburg in Jeugdsport, een verhaal apart. (2001)
72 73
.Buisman en Middelkamp, (2001) Handbalvereniging Westsite (2001)
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
77
74
Handbalvereniging VIDO, Gerard Boxum. (2005)
75
N. Beunders en H. Boers. (2002)
76
www.sport.nl
77
Baar P. (1996)
78
Het RSI-Centrum. (2002)
79
www.sabn.nl
80
I. Sikking in AD. (2004)
81
I. Sikking in AD. (2004)
82
P. Eijlders voor Voetbalvereniging S.V. de Rijp.
83
I. Sikking in AD. (2004)
84
P. Felius in SportOne. (2003)
85
www.donar.nl
86
NOC*NSF: Kritische succesfactoren in talentontwikkeling (2005)
87
NOC*NSF: Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
88
NOC*NSF: Alleen voor toppers staat het halen van doelen gelijk aan winnen (2005)
89
NOC*NSF: Deliberate practice en prestatiemotivatie bepalend in topsport. (2005)
90
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken.(2004)
91
www.sollicitatieinfo.nl
92
M. van Opstal voor SI. (2005)
93
www.svsh.nl
94
www.zoenenenzo.nl
95
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken.(2004)
96
T.C. Verheij Sportsmedicine
97
Ministerie van VWS (febr. 2000)
98
Punt. 01 (2005)
99
M. van Opstal voor SI. (2005)
100
Punt. 01 (2005)
101
Punt. 01 (2005)
102
NEMESIS (2005)
103
NOC*NSF: Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
104
NOC*NSF: Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
105
Ministerie van VWS (2004)
106
Ministerie van VWS (mei 2000)
107 108
NOC*NSF: Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005) , Buro7 (2004)
109
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken. (2004)
110
Bloembergen,J. (1999)
111
J. de Wit, W. Slot en M. van Aken. (2004)
112
NOC*NSF: Alleen voor toppers staat het halen van doelen gelijk aan winnen. (2005)
113
NOC*NSF: Alleen voor toppers staat het halen van doelen gelijk aan winnen. (2005)
114
Denny, R. (1996)
115
Franzen, G. (2004)
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
78
1.6 Theoretisch kader 116
I. Sikking in AD. (2004)
117
Denys, A. ( 1998-1999)
118
Langen,van E. (2004)
119
M. Westermann (2002)
120
W. van Eck voor SI (2005)
121
Triakel (2004)
122
NOC*NSF: Knowlegde, Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
123
Johan Stekelenburg in Jeugdsport, een verhaal apart. (2001)
124
M. Horn voor SI (2005)
125
www.lootschool.nl
126
www.lootschool.nl
127
NOC*NSF: Knowlegde, Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
128
KNZB, MOZ (2005)
129
Pine II & Gilmore. (2000)
130
Goosens (2000)
131
Csikszentmihalyi, uit Goossens (1998)
132
G. Franzen. (2004)
133
Moorman en Pijpers. (2004)
134
Nijs en Peters. (2000)
135
Falk en Dierking (1992)
136
Nijs en Peters. (2000)
137
Wijngaarden, van P. en Gool,van W.
138
Wijngaarden, van P. en Gool,van W.
139
Pine II en Gilmore (2000)
140
Nijs en Peters. (2000)
141
Goossens (1997)
142
Co-creatie, M. Dekkers (2004)
143
Maslow (1943)
144
W.F. Straub, (1978)
145
www.chris-brands.nl
146
www.chris-brands.nl
147
Beunders en Boers (2002)
148
Moorman en Pijpers (2004)
149
G. Franzen. (2004)
150
P. Eijlders voor Voetbalvereniging S.V. de Rijp.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
79
2.1 Hypothese 151
Wijngaarden, van P. en Gool,van W
152
NOC*NSF: Knowlegde, Kritische succesfactoren in talentontwikkeling. (2005)
153
P. Eijlders voor Voetbalvereniging S.V. de Rijp.
154
Maslow (1943)
155
Centraal Bureau voor de Statistiek (1999).
156
Cats, A voor KNZB. (2005)
3.1 Voorbereiding 157
Cats, A voor KNZB. (2005)
158
www.topzwemmen.nl
3.3 Uitvoer 159
Delnooz (2000)
160
Wijngaarden, van P. en Gool,van W
161
NOC*NSF: Deliberate practice en prestatiemotivatie bepalend in topsport. (2005)
162
P. Eijlders voor Voetbalvereniging S.V. de Rijp.
163
Maslow (1943)
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
80
Algemeen Dagblad, 10 oktober 2005, voorpagina: “De teamspirit is ongekend, zo mooi!”. Apeldoorn, gemeente. Sportnota Apeldoorn 2004, Conceptversie februari (2004) AVO, Sportdeelname naar tak van sport en geslacht, voor verschillende leeftijdsgroepen, (1995) Baar P. Sportuitval bij het jongensturnen – een belevingsonderzoek naar oorzaken en achtergronden. In; Jeugdsport en Beleid, Houten/Diegen; 1996 Bariaud F, e.a. (1999) Effects of puberty on the selfconcepts of adolescents, Archives de Pediatrie 9, 952-957 Beunders, N. en Boers, H. De andere kant van de vrije tijd, Leiden (2002) Bloembergen, J. In NRC Handelsblad, 3 juli 1999. “Toen doping nog onschuldig was”. (1999) Boer, Robert Paul, RP sport & management, in schriftelijk interview Sportstimulatie (2005) Breda, gemeente. Sportnota Breda 2001, 28 juni (2001) Brooks-Gunn, Graber en Paikoff (1994) Studying links between hormones en negatives affect: Models and measures, Journal of research on Adolescence 4(4): 469- 486 Buisman,A. Middelkamp, J. Jeugdsport, een verhaal apart. Elsevier, Maarssen, (2001) Buro 7, Motivatie en Imago onderzoek voor twintigtal sportbonden, landelijke cijfers, tabellenrapport. (2004) Centraal Bureau voor de Statistiek (1999). Jeugd 1999, feiten en cijfers. Voorburg/ Heerlen:CBS. Dekkers, M. Co-creatie, afstudeerverslag, NHTV, Breda (2004) Denny, R. Door motivatie naar de top, OmegaBoek, Diemen/Amsterdam. (1996) Denys, A. Kinderrechtencommissariaat. Advies aan de commissie welzijn. Stuk 1265 1998-1999 nr.1 Delnooz, P. Onderzoekspraktijken, Boom Amsterdam. (2000) Eck, van Wim. Sport International december 2005, “Sport Overmorgen”, (2005) Eijlders.P Voetbalvereniging S.V. de Rijp, jeugdsite / jeugdvoetbaltips, (2005) Erkelens, Helma. Triakel, Nummer 4, 25 september. Topsportmentaliteit zit er al jong in. (2004) Felius, Pim. In SportOne.nl, 27 maart 2003, “Talent Bauer stopt met toptennis.” (2003) Franzen, G. Wat drijft ons? Denken over motivatie sinds Darwin. Utrecht, LEMMA, (2004) Goossens (1997) Drijfveren van doelgroepen, over de kracht van hedonistisch consumeren in; Tijdschrift voor de marketing, september 1997 Goossens (1998) Go with the flow, Skilled consumption. Aanknopingspunt voor marketeers in : Tijdschrift voor de marketing, mei 1998 Goossens (2000) Moodmanagement : een overzicht met marketingimplicaties, in: Vrijetijdsstudies, jaargang 18, nr 3 en 4 pazg. 35-40 Het RSI-Centrum, Utrecht. Gepubliceerd in: Arbo & Milieu, april (2002) Honings, Peter. Onderneem, energieblad voor ondernemers, no.2 (2004) Interview: “de 17 vragen van”. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
81
Horn, Martijn. Sport International November 2005, interview “Ster van morgen”. (2005) IOC, Sport for All/Sport pour Tous. Lausanne: International Olympic Committee.(2000) KNDB, handboek, Regeling meestertitels, art.1 de nationale meestertitel. Jaartal onbekend. KNDB, Handleiding meesterpunten, Nederlandse Brigdebond, nov. (2000) KNLTB, Het meerjarenbeleidplan 2004 - 2008 Samen Sterker, (2004) KNSB, KNSB start talentinventarisatiesysteem .Groningen 23 februari (2003) Bron: www.knsb.nl KNSB, Licentiehouders, per gewest per categorie (2005) Bron: P. Hindriks KNSB KNSB, Algemeen beleidsplan 2002-2006, KNSB (2002) KNWU, Jaarplan 2005, hoofdstuk 3 (2005) KNZB, Topzwemmen in uitvoering, Cats, Andre. (2005) KNZB, kopie van het ledental (2004), Bron: www.knzb.nl KNZB, MOZ (2005) Bron: www.knzb.nl Kuiper, Yrne. Fries Genootschap, artikel ‘Abe Lenstra’ (2000) L’abee, Dayenne. Jeugd in beweging, NISB, Arnhem. (2001) Landa, Eric. Voormalig trainer Surena, in Clubblad Surena jaargang. (1995) nr 1. Langen, van Ellen De kunst van het winnen, (2004) Maslow. A theory of Human Motivation, Psychological Review 50, 370-396 (1943) Ministerie van VWS Kansen voor topsport. Het topsportbeleid van de rijksoverheid. (1999) Ministerie van VWS; Gezond bewegen en veilig sporten, 22-2-2000 Den Haag (2000) Ministerie van VWS, ‘Jaarlijks vijf miljoen voor stipendium topsporters’, mei 2000, nummer 51 (2000) Ministerie van VWS, ‘Nederlandse topsporters tevreden over stipendiumregeling’ november (2004) Ministerie van VWS, Sportnota, hoofdstuk. 6. Sept. (2005) Montessori onderwijs, “Het grote slaap expiriment”, mei (2005), NEMO Moorman, P.P. en Pijpers, R. Scoren tussen de oren, de theorie en praktijk van individuele mentale training. Harcourt Assesment BV Lisse, 2004 NBF, Beleidsplan NBF 2004 – 2008, ‘Samen op weg naar 2008’ (2004) NEMESIS,Amsterdam. Artikel: (Top)sporttraining (2005) Netwerk, Vrij. 6 februari 2004, 20.30u Schaatstalenten op de reservebank Nijs, D. en Peters, F. Imagineering. Boom, Amsterdam (2002) NIPO (1999). Rapport voor Jeugd in Beweging. Kennis, houding en gedrag ten aanzien van jongerenparticipatie in de sport. Amsterdam: NIPO. NOC*NSF, Knowlegde, Kritische succesfactoren in talentontwikkeling, Marcel Luyckx (2005) NOC*NSF, Knowlegde, Alleen voor toppers staat het halen van doelen gelijk aan winnen, Marcel Luyckx (2005) NOC*NSF, Knowlegde, Deliberate practice en prestatiemotivatie bepalend in topsport, Marcel Luyckx (2005) NOC*NSF. Ledental NOC*NSF (2004) Oisterwijk, gemeente. Raamnota-sportbeleid gemeente Oisterwijk, oktober (2002) Opstal, van Martijn. Sport International november 2005, “Sport Overmorgen”, (2005). Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
82
Pickering, Karen.Voormalig olympisch kampioen en voorzitster van Olympisch Comité Groot-Brittannië, tijdens EASM congres (2005) Pine II & Gilmore,(2000) De Beleveniseconomie. Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium. Academic Service, Schoonhoven Punt. 01. September 2005. Artikel. Sport is gezond, topsport ook? Auteur onbekend. Schulte, Nico . Een bonk macht, (1993) SCP, Rapportage Sport 2003, , Den Haag, april (2003) Sikking, Ingrid. Persbericht AD 2004-01-26 “Kinderen vaker chronisch vermoeid”. (2004) Stekelenburg, Johan. voorzitter Stichting Jeugd in Beweging, in werkboek Jeugdsport, een verhaal apart, (2001) Straub,W.F.Sportpsychology, An analysis of athlete behaviour. Ithaca: Mouvement Publication 1978 Venekamp, G. en M. Wolters (1996). Sporters in cijfers 1978-1994: Ledentalontwikkeling van NOC*NSF lidorganisaties. Arnhem: NOC*NSF. Verheij,T.C. Sportsmedicine; jeugdsport . Overige informatie onbekend. VIDO, Handbalvereniging. Beleidsplan Handbalvereniging VIDO, door Gerard Boxum, (2005) Vos, Hans. In Zwemkroniek, uit Eindhovens dagblad, 18 12 (2000) Walling, Mary D, Ph.D Joan L. Duda. Motivating Kids Balancing Learning, Fun & Ego. Jaartal onbekend. Wann, D.L. Sport Fans. The Psychology and Social Impact of Spectators. New York (2001) Westermann, Maarten. Sportouders, (2002) Westsite, Handbalvereniging. Beleidsplan 2001-2005, oktober (2001) Wijngaarden, van Peter, bijeenkomst IRCALT, 22 nov. (2005) NHTV. Wijngaarden, van Peter. Gool, van Wilco. “Beleving op niveau”. uit: Clou: pagina 16-18. Wit, de J. Slot, W. en Aken, van M. Psychologie van de adolescentie, HBuitgevers, Hilversum (2004)
Websites www.sport.nl www.vandale.nl www.knzb.nl www.knsb.nl www.cbs.nl www.brunssum.nl www.sabn.nl www.donar.nl www.sollicitatieinfo.nl www.nvsh.nl www.zoenenenzo.nl www.lootschool.nl www.chris-brands.nl www.topzwemmen.nl Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
83
Tabel 1: Sportdeelname in % naar leeftijd
Onderzoek van TBO 1995:
Onderzoek van NIPO 1999:
12-14 jaar
15-19 jaar
20-24 jaar
12-14 jaar
72,5 %
59,4 %
42,4 %
83 %
15-19 jaar
20-24 jaar
76 %
73 %
Tabel: TBO en NIPO 1999. Sportdeelname (in %), verschillende onderzoeken (met verschillende leeftijdsklassen).
Tabel 2: Sportdeelname in % naar leeftijd, naar frequentie
Sport heel vaak
Sport vaak
Sport niet zo
Sport niet
3 x per week of
1-2 x per week
vaak
maar gaat
3 x per maand of
sporten
meer
minder 12-14 jaar
53 %
42 %
3%
2%
15-16 jaar
47 %
34 %
17 %
2%
17-18 jaar
46 %
40 %
6%
8%
Tabel: NIPO 1999. Frequentie sportgedrag onder diverse leeftijdsgroepen (in %).
Tabel 3: Sportdeelname in % naar leeftijd, georganiseerde sport.
Totaal
Jongens
Meisjes
5-9 jaar
74 %
76 %
72 %
10-14 jaar
85 %
89 %
81 %
15-19 jaar
75 %
76 %
73 %
20-24 jaar
55 %
63 %
47 %
Tabel: VMFS/ UU 1995. Georganiseerde sportdeelname naar geslacht en leeftijd (in %).
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
84
Tabel 4: Leden KNZB naar zwemtak in %
2002 Totaal
Onder 12 jaar
12 jaar en ouder
Zwemmen
50 %
74,7 %
41,2 %
Open water zwemmen
1,3 %
0,7 %
1,5 %
waterpolo
44,9 %
19,4 %
54,0 %
synchroonzwemmen
3,3 %
4,8 %
2,8 %
schoonspringen
0,5 %
0,4 %
0,5%
Tabel: KNZB. Aantal (%) leden met startvergunning KNZB naar sporttak.
Tabel 5: Leden KNZB naar geboortejaar en geslacht.
Totaal
1992 >
1988 - 1991
1986 - 1987
1978 - 1985
M
V
M
V
M
V
M
V
2003
4484
6103
4069
4886
1150
1368
1697
1520
2002
4654
6520
3942
4871
1132
1323
1679
1543
2001
4769
6234
3600
4645
1022
1236
1644
1435
2000
4262
5621
3129
4127
922
1117
1423
1226
Tabel: KNZB. Het absolute aantal zwemmers naar geboortejaar naar geslacht.
Tabel 6: Licentiehouders KNSB naar categorie, per gewest Pupillen
Junioren C
Junioren B
Junioren A
(0-12)
(13-14)
(15-16)
(17-18)
Gewest Friesland
381
226
202
105
Gewest Groningen
173
75
53
46
Gewest Drenthe
490
77
66
48
Gewest Overijssel
410
173
156
112
Gewest Gelderland
136
72
79
63
Gewest NH/Utrecht
737
612
418
285
Gewest Zuid-Holland
423
427
350
230
Gewest N.Brabant/Limburg
294
107
106
62
3044
1769
1430
951
Totaal
Tabel: KNSB: Het absoluut aantal licentiehouders per categorie (leeftijd) per gewest
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
85
Jouw zwembeleving! 1. Algemene informatie 1.1.
Persoonlijke gegevens
Geboortejaar:
19……
Geslacht:
Jongen / meisje
1.2 Wedstrijdzwemmen Geef een schatting hoeveel jaar je al aan wedstrijdzwemmen doet:
….. jaar
( Wedstrijdzwemmen = de trainingen zijn gericht op wedstrijddoelstellingen) Hoe oud was je toen je lid werd van deze zwemvereniging?
……jaar
Wat is de reden dat je bent begonnen met wedstrijdzwemmen? (Aankruisen wat van toepassing is) o
Omdat iemand die ik kende ook aan wedstrijdzwemmen deed
o
Door schoolzwemmen / diplomazwemmen
o
Door mijn ouders
o
Omdat ik het zelf graag wilde
o
Voor mijn gezondheid (astma, bronchitis, spieren, etc)
o
Anders, namelijk:…….
Zwemmen je ouders ook wedstrijden, of hebben ze dat gedaan? Vader
Ja / Nee
Moeder
Ja / Nee
Heb je broers / zussen die ook wedstrijden zwemmen, of hebben gezwommen? Zus(sen)
Ja / Nee
Broer(s)
Ja / Nee
Hoe vaak heb je een zwemtraining per week? *
….. keer
Hoe vaak doe je aan landtraining per week? *
….. keer
Hoe vaak doe je aan krachttraining per week? *
….. keer
* = bij geen exacte antwoorden, geef een schatting. Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
86
Ik doe aan wedstrijdzwemmen, omdat…. (Aankruisen wat van toepassing is. Meerdere antwoorden mogelijk) o
Omdat ik het leuk vind
o
Omdat ik van kleins af aan al zwem.
o
Omdat mijn ouders het willen
o
Omdat ik aan beweging wil doen (conditie, gezondheid)
o
Omdat vriend(in)en van mij ook zwemmen
o
Omdat ik de beste wil worden!
o
Anders, namelijk……
2. Jouw score Bij deze vragen gaat het om de score die jij een stelling toekent. Geef de score 5 bij de stelling waar je het meest achterstaat, een score 4 bij een stelling die voor jou op de tweede plaats komt, etc. Gebruik elke score 1 keer! 5, 4, 3, 2, en 1. Stelling
Score
Ik zwem om beter te worden in het zwemmen
……
Ik zwem omdat ik graag een sport beoefen
……
Ik zwem omdat zwemmen mijn passie is
……
Ik zwem voor mijn gezondheid (beweging)
……
Ik zwem om wedstrijden te kunnen winnen
……
Geef de score 4 bij de stelling waar je het meest achterstaat, een score 3 bij een stelling die voor jou op de tweede plaats komt, etc. Gebruik elke score 1 keer! 4, 3, 2, en 1. Stelling
Score
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om te winnen
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om mezelf te verbeteren
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om anderen te laten zien hoe snel ik ben
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om plezier te maken met teamgenoten
……
Geef de score 5 bij de stelling waar je het meest achterstaat, een score 4 bij een stelling die voor jou op de tweede plaats komt, etc. Gebruik elke score 1 keer! 5,4, 3, 2, en 1. Stelling
Score
Als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer…. Stel ik mezelf teleur.
……
Stel ik mijn trainer teleur.
…...
Stel ik mijn ouders teleur.
……
Stel ik mijn teamgenoten teleur
……
Denk ik: jammer, volgende keer beter
…… 87
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
3. Jouw mening Bij deze vragen gaat het om jouw persoonlijke mening. Geef steeds aan of je het met de stelling wel of niet eens bent:
++ = Helemaal mee eens + = Een beetje mee eens +/- = Niet mee eens, niet mee oneens -
= Een beetje mee oneens
- - = Helemaal mee oneens 1 antwoord omcirkelen Ik ga met plezier naar de trainingen.
++
+
+/-
-
--
Ik zou vaker willen trainen
++
+
+/-
-
--
Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby
++
+
+/-
-
--
Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen
++
+
+/-
-
--
Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training
++
+
+/-
-
--
Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen
++
+
+/-
-
--
Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden
++
+
+/-
-
--
Ik wil winnen!
++
+
+/-
-
--
Het aantal trainingen is meer dan genoeg!
++
+
+/-
-
--
Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel.
++
+
+/-
-
--
De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen
++
+
+/-
-
--
Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training
++
+
+/-
-
--
Ik hoef niet per se te winnen
++
+
+/-
-
--
Ik zie de trainingen als verplichting.
++
+
+/-
-
--
Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen.
++
+
+/-
-
--
aangeboden, neem ik hieraan deel.
Let op: Topsport = deelname WK, EK, Olympische spelen e.a. grote internationale wedstrijden. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken
++
+
De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen
++
+
Ik wil topsporter worden
++
Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen
+/-
-
--
+/-
-
--
+
+/-
-
--
++
+
+/-
-
--
Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken
++
+
+/-
-
--
Ik kies bewust NIET voor topsport.
++
+
+/-
-
--
Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport
++
+
+/-
-
--
Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen.
++
+
+/-
-
--
Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit
++
+
+/-
-
--
Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen
++
+
+/-
-
--
Ik denk dat ik topsporter KAN worden
++
+
+/-
-
--
op te geven voor meer trainingen.
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
88
Jouw zwembeleving! 1. Algemene informatie Naam:
……………………………………………………………….
Geboortejaar:
19……
Geslacht:
Jongen / meisje
2. Jouw mening Bij deze vragen gaat het om jouw persoonlijke mening. Geef steeds aan of je het met de stelling wel of niet eens bent:
++ = Helemaal mee eens + = Een beetje mee eens +/- = Niet mee eens, niet mee oneens -
= Een beetje mee oneens
- - = Helemaal mee oneens 1 antwoord omcirkelen Ik wil winnen!
++
+
+/-
-
--
De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen
++
+
+/-
-
--
Ik zou vaker willen trainen
++
+
+/-
-
--
Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden
++
+
+/-
-
--
Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training
++
+
+/-
-
--
Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen.
++
+
+/-
-
--
Ik hoef niet per se te winnen
++
+
+/-
-
--
Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel.
++
+
+/-
-
--
Ik zie de trainingen als verplichting.
++
+
+/-
-
--
Het aantal trainingen is meer dan genoeg!
++
+
+/-
-
--
Ik ga met plezier naar de trainingen.
++
+
+/-
-
--
Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training
++
+
+/-
-
--
Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen
++
+
+/-
-
--
Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen
++
+
+/-
-
--
Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby
++
+
+/-
-
--
aangeboden, neem ik hieraan deel.
Let op: Topsport = deelname WK, EK, Olympische spelen e.a. grote internationale wedstrijden. Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken
++
+
Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen.
++
+
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
+/+/-
-
--
-
-89
Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport
++
+
+/-
-
--
Ik denk dat ik topsporter KAN worden
++
+
+/-
-
--
Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit
++
+
+/-
-
--
Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen
++
+
+/-
-
--
Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen
++
+
+/-
-
--
Ik wil topsporter worden
++
+
+/-
-
--
De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen
++
+
+/-
-
--
Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken
++
+
+/-
-
--
Ik kies bewust NIET voor topsport.
++
+
+/-
-
--
op te geven voor meer trainingen.
3. Jouw score Bij deze vragen gaat het om de score die jij een stelling toekent. Geef de score 5 bij de stelling waar je het meest achterstaat, een score 4 bij een stelling die voor jou op de tweede plaats komt, etc. Gebruik elke score 1 keer! 5, 4, 3, 2, en 1. Stelling
Score
Als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer…. Stel ik mezelf teleur.
……
Stel ik mijn trainer teleur.
…...
Stel ik mijn ouders teleur.
……
Stel ik mijn teamgenoten teleur
……
Denk ik: jammer, volgende keer beter
……
Stelling
Score
Ik zwem om beter te worden in het zwemmen
……
Ik zwem omdat ik graag een sport beoefen
……
Ik zwem omdat zwemmen mijn passie is
……
Ik zwem voor mijn gezondheid (beweging)
……
Ik zwem om wedstrijden te kunnen winnen
……
Geef de score 4 bij de stelling waar je het meest achterstaat, een score 3 bij een stelling die voor jou op de tweede plaats komt, etc. Gebruik elke score 1 keer! 4, 3, 2, en 1. Stelling
Score
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om te winnen
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om mezelf te verbeteren
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om anderen te laten zien hoe snel ik ben
……
Mijn doel tijdens een wedstrijd is om plezier te maken met teamgenoten
……
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
90
Week 1:
Soort training:
Doelstelling:
13 maart 2006:
A: keuzetraining
- krachtraining
15 maart 2006:
S: keuzetraining
- duurtraining
A: rol van trainer
- sprint en techniektraining
S: keuzetraining
- duurtraining
A: keuzetraining
- sprint en krachttraining
S: materiaalgebruik
- techniektraining
S: rol van trainer
- techniektraining
20 maart 2006:
A: eigen training
- herstel en duurtraining
22 maart 2006:
S: keuzetraining
- geleidelijk verzuren
A: test
- duurtraining
S: keuzetraining
- techniektraining
A: materiaalgebruik
- geleidelijk verzuren
S: keuzetraining
- duurtraining
S: rol van trainer
- techniektraining
27 maart 2006:
A: ongewoon: estafette
- complete verzuring
29 maart 2006:
S: keuzetraining
- duur en techniektraining
A: ongewoon: circuit
- kracht en sprinttraining
S: keuzetraining
- techniektraining
A: eigen training
- interval duurtraining
S: keuzetraining
- verzuringgrens
S: rol van trainer
- techniektraining
3 april 2006:
A: ongewoon: estafette
- sprint en techniektraining
5 april 2006:
S: keuzetraining
- interval duurtraining
A: materiaalgebruik
- anaërobe weerstand
S: keuzetraining
- techniektraining
A: eigen training
- duur en techniektraining
17 maart 2006: 18 maart 2006:
Week 2:
24 maart 2006: 25 maart 2006:
Week 3:
31 maart 2006: 1 april:
Week 4:
7 april 2006:
S = ochtendtrainingen A = avondtrainingen Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
91
Maandag
13 maart
inzwemmen
300 bc – 50 be – 100 ss – 100 rc – 100 ar – 100 ws 0’15 rust
Kern 1
50 op 80% 25 be rustig 100 op 80% 50 be rustig het geheel 6x 1/3/5= 80% = bc 2/4/6= 80% = anders na elke afst 0’10 rust
8x 100 op 80% na elke 100 25 be na elke afst 0’30 rust 1/3/5/7 = bc 2/6 = anders 4/8 = wissel
4x 200 op 80% na elke 200 25 be na elke afst 1’00 rust 1/4 = bc 2= anders 3= wissel
100 ar rustig
100 ar rustig
100 ar rustig
Kern 2
6x 50 vl 1’00
12x 25 vl 0’30
4x 100 omg ws 0’15 rust
uitzwemmen
200 snk
200 snk
200 snk
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
92
Korte evaluatie week 1
Keuze trainingen De zwemmers hebben de afgelopen week de training positief ervaren. Omdat de keuze trainingen op een white board geschreven worden kunnen de zwemmers het programma beter onthouden. De kanttekening hierbij is dat de zwemmers actiever met het programma bezig zijn wanneer ze het moeten onthouden. Dit omdat de zwemmers dan meer moeten opletten en over de training moeten nadenken. Wanneer de zwemmers een keuze maken uit de verschillende trainingen, beïnvloeden ze elkaar. Vriendjes en vriendinnetjes zijn geneigd hetzelfde programma te kiezen, zodat ze het samen kunnen zwemmen. Wellicht is het “in groepjes werken” hier een oplossing voor.
Mogelijkheden met betrekking tot de trainingen en materiaal -
Met elastiek. Er tegen in zwemmen als krachttraining, of juist met het elastiek mee zwemmen om de snelheid te ervaren.
-
Zwemmen met emmers als krachttraining.
-
Zwemmen met bekertjes op hoofd als techniektraining rugcrawl
-
Zwemmen door hoepels als techniektraining vlinderslag
Komende week e
e
Zaterdagochtend:
Keuzetraining 1 uur, keuze tussen starten en / of keren 2 uur
Zondag:
Competitiewedstrijd
Maandagavond:
Hersteltraining, Per baan (groep) zelf programmakern opzetten
Woensdagochtend:
Keuzetraining
Woensdagavond:
2 kilometer test
Vrijdagavond:
Krachttraining, met materiaal zoals elastiek, emmers
Zaterdag:
Techniektraining, elkaar beoordelen
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
93
Korte evaluatie week 2
Keuze trainingen De keuze trainingen worden als plezierig ervaren. Zwemmers geven aan het fijn te vinden zelf de keuze te hebben over de manier waarop ze een oefening uitvoeren. Dit bevordert de motivatie om de training geheel uit te zwemmen. Door de keuzes wel te beperken tot 3, blijft de doelstelling in het oog.
Materiaalgebruik Vrijdagavond is er gebruik gemaakt van verschillend materiaal. Hoewel de zwemmers aangaven dat de training zwaar was, waren ze wel enthousiast. Soms zo enthousiast dat het iets uit de hand liep. Vooral jeugd 1 en 2 zagen het doel van het materiaal in en vonden het leuk om met ander materiaal dan normaal te trainen. Het materiaal dat gebruikt is: -
T-shirts
-
Elastieken (aan elkaar, per 2 deelnemers)
-
emmers
-
touwen
Afwisseling Wellicht is het leuk en verstandig om de volgende week wat spelelementen in de trainingen in te bouwen. Hierdoor ervaren ze het competitiegevoel en wordt de training op een andere manier benaderd. Dit is mogelijk door middel van bijvoorbeeld een estafette of een parcours.
Volgende week: Maandag:
- herstel en duurtraining
Woensdagochtend:
- geleidelijk verzuren
Woensdagavond:
2 kilometer test
Vrijdagochtend:
- techniektraining
Vrijdagavond:
- geleidelijk verzuren
Zaterdagochtend
- duurtraining en techniek (2 uur)
e
Voor komende maandag worden hier nog verschillende vormen van co-creatie aan gekoppeld. (Via mail).
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
94
Korte evaluatie week 3
Estafette De estafette was goed bevallen. Een speelse vorm om bezig te zijn met snelheid… Het circuit Dit is ook goed bevallen. De zwemmers waren enthousiast en het is een mooie manier om de zwemmers veel verschillende dingen te laten doen. Zelf invullen Het is een beetje afhankelijk van de zwemmers of het opschiet. Het is een goed aspect dat de zwemmers zelf nadenken over de doelstelling en hoe ze deze kunnen behalen. Maar waarschijnlijk is het verstandig om de zwemmers langzaam aan deze manier van lesgeven te laten wennen. Het neemt te veel tijd in beslag om de zwemmers er pas die training zelf over te laten nadenken. Hierdoor willen ze in het water overleggen ( bijvoorbeeld met z’n drieën met plankjes naast elkaar zwemmen) waardoor ze iets belemmert gaan zwemmen. Het is wellicht handiger de zwemmers de training ervoor (of aan het einde van de training ervoor) de doelstelling van de komende training te geven en ze er tussentijds over na te laten denken. Zo hoeft er minder overlegd te worden tijdens de training zelf. Elkaar beoordelen Dit is weliswaar niet echt een nieuw aspect, maar wel goed om de zwemmers bewust te houden van de juiste techniek en de constante verbetering ervan… Hier staat voorop dat de zwemmers weten waarom de techniek verbeterd moet worden (wat ze hiermee bereiken….)
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
95
Korte evaluatie week 4
Estafette Doordat de estafette in groepjes wordt gedaan ontstaat er meer teambuilding. Door korte afstanden te doen kun je veel op deze teambuilding inspelen.Wanneer je junioren en senioren samen in een estafette zet (zou zetten) kunnen de senioren de junioren positief beïnvloeden (enthousiasmeren)
Zelf invullen Woensdag zijn de zwemmers op de kant gezet en is er uitgelegd wat de doelstelling van de training was. Verzuring. Ze hebben deze trainingen voorbeelden gezwommen die bijdragen aan deze doelstelling. In kleine groepjes kregen ze de opdracht zelf na te denken over de invulling van de training van vrijdag met hetzelfde doel. Sommige zwemmers hadden een goede training voorbereid vrijdag, sommige niet. (vergeten) Er was een duidelijk verschil tussen de trainingsvoorbereidingen van Jeugd 1 en jeugd 3. Je merkt dat Jeugd 1 zich er duidelijk meer in verdiept en met “beter” opgezette trainingen komt. Enkele trainingen zijn uitgekozen en uitgevoerd. De oefening is wel voor herhaling vatbaar omdat ze zo leren met het element “wat doet de training met het lichaam”. De zwemmers denken meer na over waarom ze iets zwemmen (met welk doel)
Resultaten De resultaten van de enquêtes zijn ingevoerd in het computerprogramma SPSS. Hiermee kun je e
e
verschillende gegevens aan elkaar koppelen. Wanneer de gegevens van de 2 meting (2 ronde met enquêtes) zijn ingevoerd kunnen de gegevens met elkaar worden vergeleken. Deze zal ik op papier zetten en kunnen we dan evalueren. Bij eventuele bijzonderheden worden enkele zwemmers uitgenodigd voor een kort gesprekje. (soort interview)
Scriptie IRCALT
Topsport Stimulering
96
Bijlage 7a tabel 1: geboortejaar van de respondent Frequency Percent Valid 1990 1 5 1991 2 10 1992 10 50 1993 7 35 Total 20 100
tabel 2: geslacht van de respondent Frequency Percent Valid jongen 9 45 meisje 11 55 Total 20 100
tabel 4:zwemt (zwom) de moeder Frequency Percent Valid Ja 2 10 Nee 18 90 Total 20 100
Algemeen
tabel 3: gemiddelde van zwemcarriere N Minimum Maximum Mean leeftijd bij aanvang wedstrijdzwemmen 20 5 13 7,6 aantal jaren wedstrijdzwemmen 20 1 8 5,025
tabel 9:waarom begonnen met wedstrijdzwemmen? meerdere antwoorden mogelijk Frequency Percent omdat ik iemand kende die dat deed 4 20 schoolzwemmen / diplomazwemmen 3 15 door mijn ouders 1 5 omdat ik het zelf wilde 12 60 voor mijn gezondheid 3 15 via sterrenplan 4 20 totaal aantal antwoorden 27 135
N
Valid
tabel 5:zwemt (zwom) de vader Frequency Percent Ja 2 10 Nee 18 90 Total 20 100
hoe vaak per week zwemtraining hoe vaak per week landtraining hoe vaak per week krachttraining
Minimum 20 20 20
2 0 0
Maximum Mean 6 4,25 3 0,45 3 0,4
Valid
tabel 6:zwemt (zwom) een broer Frequency Percent Ja 9 45 Nee 11 55 Total 20 100
Valid
tabel 7:zwemt (zwom) een zus Frequency Percent Ja 9 45 Nee 11 55 Total 20 100
broer(s) totaal
tabel 8:broers en zussen? zus(sen) ja nee ja 5 nee 5 20 10
4 6 10
tabel 11:waarom nog steeds wedstrijdzwemmen? meerdere antwoorden mogelijk Frequency Percent omdat ik het leuk vind 19 95 omdat ik van kleins af aan al zwem 6 30 omdat mijn ouders het willen 0 0 omdat ik aan beweging wil doen 16 80 omdat mijn vriendinnen ook zwemmen 6 30 omdat ik de beste wil worden! 2 10 totaal aantal antwoorden 49 245
figuur 1: waarom wedstrijdzwemmen?
omdat ik het leuk vind omdat ik van kleins af aan al zwem omdat mijn ouders het willen omdat ik aan beweging wil doen omdat mijn vriendinnen ook zwemmen omdat ik de beste wil worden!
0-meting stelling 1 1=laagst Valid
2 3 4 5=hoogst Total
beter te worden sport te beoefenen mijn passie 0 5 3 4 3 5 8 2 6 4 20 20
ik zwem om….
gezondheid
3 4 4 3 6 20
te winnen 3 3 6 4 4 20
9 6 2 3 0 20
ik zwem om.... 12
waardering
10
1=laagst 2 3 4 5=hoogst
8 6 4 2 0 beter te worden
sport te beoefenen
mijn passie redenen
gezondheid
te winnen
stelling 2
te winnen
1=laagst Valid
5 9 4 2 20
2 3 4=hoogst Total
mijn doel tijdens een wedstrijd is om…. mezelf te verbeteren snelheid laten zien plezier met team 1 12 6 7 12 0 1 1 20 20
mijn doel tijdens een wedstrijd is... 14
waardering
12
1=laagst 2 3 4=hoogst
10 8 6 4 2 0 te winnen
mezelf te verbeteren
snelheid laten zien doelen
2 3 10 5 20
plezier met team
stelling 3
mezelf teleur
1=laagst Valid
2 2 2 9 5 20
2 3 4 5=hoogst Total
Als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik… mijn trainer teleur mijn ouders teleur mijn teamgenoten teleur volgende keer beter 3 8 7 0 5 7 6 0 9 5 4 0 2 0 3 6 1 0 0 14 20 20 20 20
waardering
als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik.... 1=laagst 2 3 4 5=hoogst
16 14 12 10 8 6 4 2 0 mezelf teleur
mijn trainer teleur
mijn ouders teleur keuzes
mijn teamgenoten teleur
volgende keer beter
enkele stellingen verder uitgewerkt in 0-meting
2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 5 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 8 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
0 0 0 4 16 20
20
3 4
5
5= hoogst
0 frequentie
stelling 5 6 5
1=laagst
4
2
3
3
2
4
1
5= hoogst
0 frequentie
Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 2 3 9 3 3 20
2
10
ik zou vaker willen trainen 3 5 5 5 2 20
1=laagst
15 waarde
1=laagst
stelling 4
waarde
Valid
Ik ga met plezier naar de trainingen.
stelling 8 10 1=laagst
8 waarde
stelling 4
2
6
3
4
4
2
5= hoogst
0 freq
2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 12 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 15 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
4 4 3 5 4 20
6
waarde
1=laagst
stelling 9
5
1=laagst
4
2
3
3
2
4
1
5= hoogst
0 freq
Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 1 1 4 8 6 20
stelling 12 10
2
6
3
4
4
2
5= hoogst
0 freq
Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 1 2 1 6 10 20
1=laagst
8 waarde
Valid
Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen
stelling 15 12 10 waarde
stelling 9
1=laagst
8
2
6
3
4
4
2
5= hoogst
0 freq
stelling 22 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal stelling 23
Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal stelling 27
Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst
10
4
2
5= hoogst
0 freq
stelling 22 14 12
1=laagst
10
2
8
3
6
4
4
5= hoogst
2 0 freq
stelling 23 8 7
1=laagst
6 5
2
4
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
liever stappen & vrienden, dan dit op te geven voor trainingen. 7 2 0 8 3
3
4
Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 2 1 5 7 5 20
2
6
Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 2 1 1 4 12 20
1=laagst
8 waarde
2 3 4 5= hoogst totaal
1 1 5 4 9 20
waarde
1=laagst
stelling 19
waarde
Valid
Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken
stelling 27 10 1=laagst
8 waarde
stelling 19
2
6
3
4
4
2
5= hoogst
0 freq
totaal
20
1-meting stelling 1 1=laagst Valid
2 3 4 5=hoogst Total
beter te worden
ik zwem om…. mijn passie
sport te beoefenen 1 5 4 4 6 20
4 5 4 5 2 20
gezondheid 1 3 4 2 10 20
te winnen 4 3 6 6 1 20
10 4 2 3 1 20
ik zwem om... 12
waardering
10 1=laagst 2 3 4 5=hoogst
8 6 4 2 0 beter te worden sport te beoefenen
mijn passie redenen
gezondheid
te winnen
stelling 2
te winnen
1=laagst Valid
2 3 4=hoogst Total
4 9 4 3 20
mijn doel tijdens een wedstrijd is om…. mezelf te verbeteren snelheid laten zien plezier met team 2 9 1 8 6 2 11 1 20 20
5 2 8 5 20
mijn doel tijdens een wedstrijd is om... 14
waardering
12 10
1=laagst 2 3 4=hoogst
8 6 4 2 0 te winnen
mezelf te verbeteren
snelheid laten zien doelen
plezier met team
stelling 3
mezelf teleur
1=laagst Valid
1 2 1 10 6 20
2 3 4 5=hoogst Total
Als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik… mijn trainer teleur mijn ouders teleur mijn teamgenoten teleur volgende keer beter 2 6 9 2 7 8 1 2 9 4 4 2 1 2 6 1 1 0 0 13 20 20 20 20
als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik... 16 14 waardering
12
1=laagst 2 3 4 5=hoogst
10 8 6 4 2 0 mezelf teleur
mijn trainer teleur mijn ouders teleur mijn teamgenoten teleur keuzes
volgende keer beter
enkele stellingen verder uitgewerkt in 1-meting
2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 5 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 8 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
0 0 2 5 13 20
20
2 10
4 5= hoogst
0 freq
stelling 5
7 6
1=laagst
5
2
4
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 0 4 7 6 3 20
3
5
ik zou vaker willen trainen 3 4 6 3 4 20
1=laagst
15 waarde
1=laagst
stelling 4
waarde
Valid
Ik ga met plezier naar de trainingen.
stelling 8
8 7
1=laagst
6 waarde
stelling 4
5
2
4
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
stelling 12 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal stelling 15
Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal stelling 19
Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
6 5 waarde
2 3 4 5= hoogst totaal
4 5 5 5 1 20
2
3
3
2
4
1
5= hoogst
freq
Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 2 3 6 6 3 20
stelling 12
7 6
2
4
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
stelling 15
10 8
1=laagst 2
6
3 4
4
2
5= hoogst
0 freq
Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 1 0 4 8 7 20
1=laagst
5
Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 0 0 6 6 8 20
1=laagst
4
0
waarde
1=laagst
stelling 9
waarde
Valid
Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen
stelling 19
10 1=laagst
8 waarde
stelling 9
2
6
3
4
4
2
5= hoogst
0 freq
2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 23 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
stelling 27 Valid
1=laagst 2 3 4 5= hoogst totaal
0 3 6 5 6 20
7 6
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
stelling 23
8 7
1=laagst
6 5
2
4
3
3
4
2
5= hoogst
1 0 freq
liever stappen & vrienden, dan dit op te geven voor trainingen. 5 6 9 0 0 20
2
4
Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 2 1 7 5 5 20
1=laagst
5 waarde
1=laagst
stelling 22
waarde
Valid
Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen
stelling 27
10 8 waarde
stelling 22
1=laagst 2
6
3 4
4
2
5= hoogst
0 freq
Vergelijking 0-meting met 1-meting
0-meting
1-meting
ik zwem om....
ik zwem om... 12
10
10
redenen
w in ne n
5=hoogst
w or de n e be te rt
w in ne n te
ijn m
sp or tt e
e
ge zo nd he id
0 pa ss ie
0 be oe fe ne n
2
w or de n
2
redenen
4
4
te
5=hoogst
3
2
ge zo nd he id
4
6
pa ss ie
4
1=laagst
ijn
3
8
m
6
2
be oe fe ne n
1=laagst
sp or tt e
8
waardering
12
be te rt
waardering
stelling 1
stelling 2 0-meting
mijn doel tijdens een wedstrijd is...
1-meting mijn doel tijdens een wedstrijd is om...
1=laagst 2
14
3
14
4=hoogst
12
12
10 waardering
waardering
10 8 6
2 3
6
4
4
2
2
0
1=laagst
8
4=hoogst
0 te winnen
mezelf te verbeteren
snelheid laten zien
doelen
plezier met team
te winnen
mezelf te verbeteren
snelheid laten zien
doelen
plezier met team
stelling 3 0-meting
1-meting als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik...
als ik tijdens een wedstrijd onvoldoende presteer stel ik.... 16 16
14
14
12
ijn m
keuzes
keuzes
ke er be te r
te le ur
vo lg en de
te am
ge no te n
tra
ou de rs
te le ur
te le ur in er
ez el f m
te le ur
m
ijn
m
te am
ge no te n
ou de rs ijn
tra ijn
vo lg en de
te le ur in er
ez el f m
ijn
0
5=hoogst
m
0
5=hoogst
4
te le ur
2
ke er be te r
2
te le ur
4
4
3
6
4
m
3
2
8
ijn
6
1=laagst
10
m
8
1=laagst 2
waardering
10
te le ur
waardering
12
waardeoordeel overige stellingen inhoud
Ik ga met plezier naar de trainingen. Ik zou vaker willen trainen Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. Ik wil winnen! Het aantal trainingen is meer dan genoeg! Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training Ik hoef niet per se te winnen Ik zie de trainingen als verplichting. Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen Ik wil topsporter worden Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik kies bewust NIET voor topsport. Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer trainingen. Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen Ik denk dat ik topsporter KAN worden legenda afgenomen toegenomen gelijk gebleven
mean 0-meting mean 1-meting 4,80 2,90 4,25 4,45 3,10 3,05 3,30 3,45 3,85 3,70 3,00 4,10 4,00 2,05 1,35 3,95 4,70 3,05 4,15 3,60 3,10 3,55 1,70 2,50 1,15 2,60
4,55 3,05 4,25 4,45 3,40 2,70 3,65 3,55 3,25 3,80 3,30 4,10 3,60 2,10 1,50 4,00 4,50 2,50 3,70 3,50 3,05 3,50 1,40 2,20 1,15 2,50
stelling 4: ik ga met plezier naar de trainingen 0-meting
1-meting
stelling 4
stelling 4 20
15
1=laagst
10
3
2 4
5
waarde
waarde
20
15
1=laagst
10
3
2 4
5
5= hoogst
0
5= hoogst
0 frequentie
freq
stelling 5: ik zou vaker willen trainen 0-meting
1-meting
stelling 5
stelling 5 7
5
1=laagst
4
2
3
3 4
2
5= hoogst
6 2
4
3
3
4
2
1
1
0
0 frequentie
1=laagst
5 waarde
waarde
6
5= hoogst
freq
stelling 8: ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de trainingen 0-meting
1-meting
stelling 8
stelling 8
10
10 8
1=laagst 2
6
3
4
4
waarde
waarde
8
5= hoogst
2
1=laagst 2
6
3
4
4 5= hoogst
2 0
0
freq
freq
stelling 9: ik heb een specifiek doel voor ogen dit seizoen 0-meting
1-meting
stelling 9
stelling 9 6
6
5
1=laagst
4
2
3
3
2
4 5= hoogst
1 0
waarde
waarde
5
1=laagst
4
2
3
3
2
4 5= hoogst
1 0
freq
freq
0-meting
1-meting
stelling 12
stelling 12 10
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
8
1=laagst 2 3 4
waarde
waarde
stelling 12: het aantal trainingen is meer dan genoeg!
5= hoogst
1=laagst 2
6
3
4
4 5= hoogst
2 0 freq
freq
stelling 15: ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 0-meting
1-meting
stelling 15
stelling 15
12
12 10
1=laagst
8
2
6
3
4
4 5= hoogst
2 0
waarde
waarde
10
1=laagst
8
2
6
3
4
4 5= hoogst
2 0
freq
freq
stelling 19: ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 0-meting
1-meting
stelling 19
stelling 19
10 1=laagst 2
6
3
4
4
waarde
waarde
8
5= hoogst
2 0
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
freq
1=laagst 2 3 4 5= hoogst
freq
stelling 22: ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 0-meting
1-meting
stelling 22
stelling 22 14
14
12
12 1=laagst 2
8
3
6
4
4
5= hoogst
2
1=laagst
10 waarde
waarde
10
2
8
3
6
4
4
5= hoogst
2
0
0 freq
freq
stelling 23: ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 0-meting
1-meting
stelling 23
stelling 23
8
8 7
6
1=laagst
6
1=laagst
5
2
5
2
4
3
4
3
3
4
3
4
2
5= hoogst
2
5= hoogst
waarde
waarde
7
1
1
0
0 freq
freq
0-meting
1-meting
stelling 27
stelling 27 10
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
8
1=laagst 2 3 4 5= hoogst
waarde
waarde
stelling 27: liever stappen & vrienden, dan dit op te geven voor trainingen
1=laagst 2
6
3
4
4 5= hoogst
2 0
freq
freq
5= 4= 3= 2= 1=
Helemaal mee eens Een beetje mee eens Niet mee eens, niet mee oneens Een beetje mee oneens Helemaal mee oneens
waardering stellingen, gemiddelde
stelling nr 4 nr 5 nr 6 nr 7 nr 8 nr 9 nr 10 nr 11 nr 12 nr 13 nr 14 nr 15 nr 16 nr 17 nr 18 nr 19 nr 20 nr 21 nr 22 nr 23 nr 24 nr 25 nr 26 nr 27 nr 28 nr 29
minimum maximum mean inhoud 4 5 4,80 Ik ga met plezier naar de trainingen. 1 5 2,90 Ik zou vaker willen trainen 2 5 4,25 Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby 4 5 4,45 Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen 1 5 3,10 Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 1 5 3,05 Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen 1 5 3,30 Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. 1 5 3,45 Ik wil winnen! 1 5 3,85 Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 1 5 3,70 Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. 2 4 3,00 De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen 1 5 4,10 Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 1 5 4,00 Ik hoef niet per se te winnen 1 5 2,05 Ik zie de trainingen als verplichting. 1 4 1,35 Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. 1 5 3,95 Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 3 5 4,70 De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen 1 5 3,05 Ik wil topsporter worden 1 5 4,15 Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 1 5 3,60 Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 1 5 3,10 Ik kies bewust NIET voor topsport. 1 5 3,55 Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport 1 5 1,70 Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. 1 5 2,50 Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer 1 2 1,15 Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen 1 5 2,60 Ik denk dat ik topsporter KAN worden
waardering stellingen, gemiddelde per jeugdgroep
jeugd 1 jeugd 2 4,9 4,7 Ik ga met plezier naar de trainingen. 3,4 2,5 Ik zou vaker willen trainen 4,2 4,5 Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby 4,5 4,4 Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen 2,6 3,6 Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 3,3 2,7 Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen 4,1 2,4 Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. 3,4 3,2 Ik wil winnen! 3,8 4,0 Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 4,4 2,7 Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. 3,1 2,9 De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen 4,1 4,3 Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 4,0 4,1 Ik hoef niet per se te winnen 1,9 2,0 Ik zie de trainingen als verplichting. 1,5 1,1 Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. 4,2 3,7 Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 4,8 4,6 De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen 2,9 3,0 Ik wil topsporter worden 4,1 4,4 Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 3,8 3,5 Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 3,0 3,4 Ik kies bewust NIET voor topsport. 3,7 3,6 Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport 1,3 2,1 Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. 2,3 3,0 Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer 1,1 1,2 Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen 2,6 2,4 Ik denk dat ik topsporter KAN worden inhoud 0-meting
5= 4= 3= 2= 1=
Helemaal mee eens Een beetje mee eens Niet mee eens, niet mee oneens Een beetje mee oneens Helemaal mee oneens
waardering stellingen, gemiddelde
stelling nr 14 nr 6 nr 18 nr 16 nr 8 nr 17 nr 7 nr 4 nr 13 nr 11 nr 5 nr 15 nr 10 nr 12 nr 9 nr 28 nr 27 nr 26 nr 24 nr 19 nr 29 nr 21 nr 20 nr 23 nr 25 nr 22
minimum maximum mean inhoud 3 5 4,55 Ik ga met plezier naar de trainingen. 1 5 3,05 Ik zou vaker willen trainen 3 5 4,25 Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby 3 5 4,45 Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen 2 5 3,40 Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 1 5 2,70 Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen 1 5 3,65 Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. 1 5 3,55 Ik wil winnen! 1 5 3,25 Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 1 5 3,80 Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. 2 4 3,30 De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen 3 5 4,10 Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 2 5 3,60 Ik hoef niet per se te winnen 1 5 2,10 Ik zie de trainingen als verplichting. 1 4 1,50 Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. 1 5 4,00 Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 3 5 4,50 De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen 1 4 2,50 Ik wil topsporter worden 3 5 3,70 Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 1 5 3,50 Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 1 5 3,05 Ik kies bewust NIET voor topsport. 2 5 3,50 Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport 1 4 1,40 Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. 1 3 2,20 Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer 1 2 1,15 Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen 1 4 2,50 Ik denk dat ik topsporter KAN worden
waardering stellingen, gemiddelde per jeugdgroep
jeugd 1 jeugd 2 4,8 4,4 Ik ga met plezier naar de trainingen. 3,2 2,8 Ik zou vaker willen trainen 4,2 4,7 Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby 4,5 4,5 Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen 3,3 3,0 Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training 3,3 1,8 Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen 4,2 3,1 Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. 3,5 3,4 Ik wil winnen! 3,3 3,2 Het aantal trainingen is meer dan genoeg! 4,5 3,0 Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. 3,4 3,1 De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen 4,2 4,2 Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training 3,7 3,7 Ik hoef niet per se te winnen 2,1 2,0 Ik zie de trainingen als verplichting. 1,4 1,5 Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. 4,0 4,0 Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken 4,8 4,6 De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen 2,8 1,9 Ik wil topsporter worden 3,8 3,8 Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen 3,7 3,0 Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken 3,2 3,3 Ik kies bewust NIET voor topsport. 3,4 3,8 Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport 1,3 1,1 Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. 2,0 2,3 Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer 1,2 1,1 Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen 2,6 2,2 Ik denk dat ik topsporter KAN worden inhoud 1-meting
Bijlage 7e: Verschil Jeugd 1 en Jeugd 2 waardeoordeel overige stellingen inhoud
Ik ga met plezier naar de trainingen. Ik zou vaker willen trainen Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. Ik wil winnen! Het aantal trainingen is meer dan genoeg! Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training Ik hoef niet per se te winnen Ik zie de trainingen als verplichting. Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen Ik wil topsporter worden Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik kies bewust NIET voor topsport. Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen Ik denk dat ik topsporter KAN worden legenda afgenomen toegenomen gelijk gebleven
Jeugdgroep 1
mean 0-meting
mean 1-meting
4,9 3,4 4,2 4,5 2,6 3,3 4,1 3,4 3,8 4,4 3,1 4,1 4,0 1,9 1,5 4,2 4,8 2,9 4,1 3,8 3,0 3,7 1,3 2,3 1,1 2,6
4,8 3,2 4,2 4,5 3,3 3,3 4,2 3,5 3,3 4,5 3,4 4,2 3,7 2,1 1,4 4,0 4,8 2,8 3,8 3,7 3,2 3,4 1,3 2,0 1,2 2,6
waardeoordeel overige stellingen inhoud
Ik ga met plezier naar de trainingen. Ik zou vaker willen trainen Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. Ik wil winnen! Het aantal trainingen is meer dan genoeg! Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training Ik hoef niet per se te winnen Ik zie de trainingen als verplichting. Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen Ik wil topsporter worden Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik kies bewust NIET voor topsport. Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen Ik denk dat ik topsporter KAN worden legenda afgenomen toegenomen gelijk gebleven
Jeugdgroep 2
mean 0-meting
mean 1-meting
4,7 2,5 4,5 4,4 3,6 2,7 2,4 3,2 4,0 2,7 2,9 4,3 4,1 2,0 1,1 3,7 4,6 3,0 4,4 3,5 3,4 3,6 2,1 3,0 1,2 2,4
4,4 2,8 4,7 4,5 3,0 1,8 3,1 3,4 3,2 3,0 3,1 4,2 3,7 2,0 1,5 4,0 4,6 1,9 3,8 3,0 3,3 3,8 1,1 2,3 1,1 2,2
Algemeen, Jeugd 1 en Jeugd 2: Verandering inhoud
Ik ga met plezier naar de trainingen. Ik zou vaker willen trainen Ik zie de trainingen als vrije tijd / hobby Ik ben gemotiveerd om de trainingen te volgen Ik wil meer betrokken worden bij de inhoud van de training Ik heb een specifiek doel voor ogen voor dit seizoen Wanneer er landtrainingen en krachttrainingen worden aangeboden, neem ik hieraan deel. Ik wil winnen! Het aantal trainingen is meer dan genoeg! Wanneer er trainingskamp(en) zijn, neem ik hieraan deel. De trainingen houden mij gemotiveerd om te willen winnen Ik vind het fijn nieuwe dingen te leren tijdens de training Ik hoef niet per se te winnen Ik zie de trainingen als verplichting. Ik ben niet gemotiveerd om naar de trainingen te komen. Ik ben gemotiveerd om mijn doelstellingen te bereiken De komende jaren blijf ik wedstrijdzwemmen Ik wil topsporter worden Ik zie wel wat ik kan bereiken dit seizoen Ik wil het hoogst haalbare voor mij in de zwemsport bereiken Ik kies bewust NIET voor topsport. Ik denk niet dat ik goed genoeg kan worden voor topsport Ik twijfel of ik wedstrijden wil blijven zwemmen. Ik ga liever iedere week stappen en met vrienden uit, dan dit op te geven voor meer trainingen. Ik wil stoppen met wedstrijdzwemmen komend seizoen Ik denk dat ik topsporter KAN worden
Algemeen 4,55 3,05 4,25 4,45 3,40 2,70 3,65 3,55 3,25 3,80 3,30 4,10 3,60 2,10 1,50 4,00 4,50 2,50 3,70 3,50 3,05 3,50 1,40 2,20 1,15 2,50
Jeugd 1
Jeugd 2
4,8 3,2 4,2 4,5 3,3 3,3 4,2 3,5 3,3 4,5 3,4 4,2 3,7 2,1 1,4 4,0 4,8 2,8 3,8 3,7 3,2 3,4 1,3 2,0 1,2 2,6
4,4 2,8 4,7 4,5 3,0 1,8 3,1 3,4 3,2 3,0 3,1 4,2 3,7 2,0 1,5 4,0 4,6 1,9 3,8 3,0 3,3 3,8 1,1 2,3 1,1 2,2
Citaat van Kees Jansma (1947), Nederlands sportpresentator, producent en perschef van Oranje
Een van de bekende ‘kneetjes’ van Gerrie Knetemann, wielrenner in hart en nieren.
Citaat van Benjamin Franklin, Amerikaanse politicus en wetenschapper.
Citaat van Peter Post, Nederlandse beroepswielrenner (’56-’72) en ploegleider
!
Citaat van Johan Cruijff, voormalig Nederlands voetballer en voetbaltrainer. Benoemd tot Europees voetballer van de twintigste eeuw.
" % &
# $
"
# $
"
# $
Citaat van Arthur Ashe, Amerikaanse tennisser en Oprichter van de Association of Tennis Professionals .
'
$
$
Tennisser Jan Siemerink op de vraag van presentator Wilfred Genee Wat er cruciaal is om de wedstrijd te winnen.
Citaat van Jimmy Cannon, oud New York sport columnist († 1973)