Page 1 of 16
Marten Haringsz. de Koe (1737-1787)
Wat kun je verwachten over een voorvader te vinden, als je meer dan 265 jaar terug gaat in de tijd? Niet veel, zou je denken. Maar je kunt altijd hopen dat je een levensteken vindt. Een schets kunt maken over zijn tijd of van zijn leefomstandigheden. We zullen eens zien wat er van deze verre vader valt te achterhalen. Hij werd geboren in Woudsend in de zomer van 1737, waar hij bij zijn doop op 18 augustus de naam Marten meekreeg. Baby's werden nog stijf ingebakerd in luiers, of - zoals ze toen zeiden - in de luren gelegd. Daarbij werd het kind - inclusief armpjes en beentjes - als een cocon ingepakt. Alleen het gezichtje bleef vrij. Soms deden moeders dat te strak, waarop de kleine het warm kreeg en begon te brullen van kwaadheid. En terecht. Wat zou jij dan doen als je te heet gebakerd was? Marten was het eerste kind van zijn ouders en zijn vader, die Haring heette, was toen 26 jaar. De huiskamers van tijdgenoten hadden vaak wanden met een plint van kleine tegeltjes en in jonge gezinnen werd gekozen voor afbeeldingen met daarop kinderen die eigentijdse spelletjes deden. Hoepelen, bikkelen, dat soort dingen. En als kinderen zich eens verveelden, brachten die tegeltjes uitkomst. Hun moeder zei dan gewoon 'loop jij de kantjes er maar eens bij af', want dat zou ze vast wel op een idee brengen! Dát kinderen zich ''verveelden'' zouden zijn ouders overigens nooit gezegd hebben. Die kreet werd alleen gehanteerd als het om heel andere zaken ging. Zoals bij konijnen. Die verveelden (vermeerderden) zich toen ook al razendsnel. Maar dit terzijde. We hadden het over Marten. Die groeide op aan de goeie kant van een bloeiende gemeenschap. Het dorp Woudsend had z'n welvaart te danken aan het water, reden waarom iemand het eens treffend 'een zeestad tussen twee meren' noemde. Het herbergde mastmakers, touwslagers, schippers en nog veel meer lieden met aan het water verbonden beroepen. Ook hij zou z'n nering daar in vinden. Later - toen Marten zelf kinderen had - liet hij ze al op jeugdige leeftijd aan de zilte zeelucht wennen, zoals hij dat zelf als jongen ook zal hebben meegemaakt. Er wachtte hem een toekomst als koopman. Nee, niet zomaar een koopman. Dat zou tekort door de bocht zijn. Nee, als koopman óp het water, zoveel staat vast. In de loop van dit verhaal, kom je er vanzelf wel achter wat dit zoal inhield. Een Koopvaarder, want zo werd je dan genoemd, zorgde vaak zelf voor bevrachting van zijn schip. Had Marten nog geen lading, hing hij - dat was de gewoonte onder de schippers in de 'Súdwesthoeke' - een ankertje aan de gevel van zijn huis; dan wist iedereen dat hij nog beschikbaar was.
Een andere manier om aan koopwaar te komen, was naar de Beurs te stappen, die bij de Ee gevestigd was om te kijken of er handel was. Slaagde hij daar, kwamen zijn verkoop-talenten aan de beurt. De koopwaar moest verkocht worden en het was zaak dat hij zowel zijn inkoop- als afzetgebied dondersgoed kende. Zijn werkterrein beperkte zich níet tot de plaatsen rond de Zuiderzee, maar bleek zich zelfs ver voorbij onze landsgrenzen uit te strekken. Marten dreef handel vanaf de landen grenzend aan de Oostzee - zoals Duitsland, Denemarken, Polen en Rusland - tot aan Frankrijk, Spanje en Portugal aan toe. Hij voer er heen, verkocht zijn spullen en kocht van het verdiende geld weer handelswaar in. In het noorden konden dat zaken zijn als hout en tarwe, die hij dan vervolgens elders verkocht, bijvoorbeeld in Frankrijk. Vond hij daar handel - wijn, zout - vulde die het ruim en werd koers gezet naar de volgende afnemer. Hij moest veel weten over de goederen die hij vervoerde en de prijzen die er golden. Verder moest hij op de hoogte zijn van de handelsgewoonten in heel veel landen. Maar bovenal moest hij een goeie schipper zijn en van Portugal tot Rusland zijn scheepsvolk, zijn schip en de lading steeds weer in veilige haven weten te loodsen. Geen gemakkelijke opgave trouwens, want niet altijd waren 'bij het doorklieven der groengetinte wateren van het Noorden, de elementen onze Oostzeevaarders gunstig gezind. Wanneer in de lange herfstnachten de storm in het Kattegat loeide en de vuren der eilanden Anholt en Lessoë, door den
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 2 of 16
dikken, ijzigen nevel aan des zeemans vorschend oog onttrokken waren, kwam meermalen het oude volksrijmpje in vervulling: "Lessoë und Anholt, machen manchen Sturman kolt.' ( 1). Er schijnt zelfs ooit een dominee op Anholt geweest te zijn die in zijn gebed vroeg of er bij slecht weer niet eens een rijk beladen Hollands schip mocht stranden, want daar zouden zijn arme ingezetenen wel bij varen! (vrij naar Holl. Mercurius v. 1659 pag. 142) Marten zal op zijn handelsreizen de nodige grillen van de natuur hebben meegemaakt. Ook de zuidelijker gelegen gebieden die hij bevoer hadden hun specifieke omstandig-heden. In het Nederlandsch Jaarboek van 1758 (pag. 1195) staat: 'de cabottage is de vaert van eene Fransche plaets naer de andere, waerin de Scheepvaert van Vriesland zo sterk geïnteresseerd is' en het is zeer aannemelijk, dat hij zich daar ook mee bezig hield. Zo voer hij van februari tot november langs de kusten van Europa. Handeldrijvend en handenwrijvend, want het ging hem goed. Omdat hij een succesvol jongmens is en niet onbemiddeld, kan hij zich met gemak een bruid veroorloven. Zij is de dochter van Tjitske Tromp en haar man Anne Baukes. Voor beide kanten een goeie partij en daarnaast voor Marten een beste leerschool vanwege het feit dat zijn schoonvader hetzelfde beroep uitoefende. Een man uit de praktijk, met weet van de handel, maar ook met kennis van de schaduwzijde ervan. Nog maar kort tevoren - in 1757 - hadden Corker kapers hem nog te grazen genomen. Reken maar dat hij zijn toekomstige schoonzoon tot voorzichtigheid gemaand heeft!
In het najaar van 1759 - Marten is dan 22 jaar - belooft hij eeuwige trouw aan Wytske Annesdr. Een vrouw naar zijn hart zoals je zult begrijpen, omdat de scheepvaart ingebakken zat dankzij haar vader, maar ook vanwege haar Pake Hylke Michielsz. Tromp. Een bekende voor iedere dorpeling, omdat hij de plaatselijke scheepstimmerman en Mr. Schuitemaker was. Een ander eerbiedwaardig beroep werd uitgeoefend door dominee Petrus Theodurus Couperus, die de eer had het huwelijk van het jonge paar in te zegenen.'Den 23 Septemb: 30 en 7 October hebben de huwelijks Proclamatie gegaan van Marten Harings de Koe en Wijtske Annes beide van Woudsend en zijn op Den 7 october Na Noen alhier bevestigd.' Wat een strategisch gekozen tijd was voor het verliefde stel, want de winter bracht een koopvaarder - ijs en weder dienende - veelal thuis door. ''s Winters genoot de koopvaardijschipper, in tegenstelling der vermoeienissen en gevaren in 't overig gedeelte van het jaar doorgestaan, een kalm en genoeglijk leven in zijn welvarend tehuis. De boeken werden dan aangewerkt, de afrekeningen opgemaakt, brieven daarover en over nieuwe bevrachtingen gewisseld en den overigen tijd aan den huiselijken haard gekort door ''om te boeren'' met andere zeeschippers' schrijft notaris Haagsma in ''Ee n blik op Frieslands Koopvaardij in 't midden der 18e Eeuw''. Hij be-schrijft hier dan wel een Hindelooper schipper, maar het zal voor Marten, als Woudsender koopvaarder, niet veel anders geweest zijn. 'Aan den huiselijken haard' slurpt hij vanaf een schoteltje aan de door de VOC schippers meegebrachte koffie of thee, die hier steeds populairder werd. Slurpen ja, dat zei ik. Vanaf het schoteltje. Dat vond men chique. Als in 1760 het nieuwe vaarseizoen is ingegaan, ligt hij op 20 maart op de rede van Lemmer, net als zijn vader Haring die ook kapitein is. Ze bevinden zich tussen 31 koffen, galjoten en andere zeeschepen, waarvan er 15 klaar liggen om naar Frankrijk te varen. (1/68) Marten is dan schipper op de Kof ''De Jonge Auke Benolda'' (ook wel omschreven als Bewolde en Eenolda), die in 1756 'nieuw was uitgehaald' en als maten 89 x21 vt 2dm x 9vt 10dm had. Als ik het goed heb is dat een lengte van ongeveer 25,18 mtr. Hij zou lang mede-eigenaar van dit zeilschip zijn en pas vele jaren later - op 24 maart 1777 - zou het in Amsterdam geveild worden. Dit scheepstype - de Kof dus - was een waardig opvolger van de Smak en uiteraard was er bemanning op nodig. 'Een Smak telde gewoonlijk 5 à 6 man. Koffen en in grootte en tuigagie daarmede overeenkomende Galjoten meestal 7 à 9 man.' (1). Tegen dat aantal manschappen aan boord van Nederlandse schepen werd al jaren door buitenlanders, weliswaar bewonderend, maar ook een tikkie jaloers aangekeken. De schrijver van de Tegenwoordige Staat IV 2 st. p. 599. noteert: 'De Friezen vinden in hunne spaarzaamheid en het gering getal van Manschap, waarmede zij in vergelijking van andere Natiën hunne scheepen bevaaren, doorgaans de middelen ter instandhouding van een zo nuttigen tak.' Ze kunnen met minder mensen toe, betalen kleinere
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 3 of 16
salarissen en kunnen tóch mensen genoeg krijgen. Zeven man aan boord, als die Oosterlingen - mensen van rond de Oostzee - d'r 10 nodig hebben, zeggen ze. Logisch dat die gasten meer verdienen! Voor de eerste reis van het seizoen had Marten al in de winter voor vulling van de hongerige buik van het schip gezorgd. Dat konden exotische producten zijn, zoals door de VOC schippers meegebrachte specerijen of stoffen, maar ook andere zaken waar ik later op terugkom. Was dat niet toereikend, laadde hij zand als ballast, wat nodig was om de stabiliteit van het schip te waarborgen. Hij voer naar Frankrijk of Portugal en kieperde - voor de haven aangekomen - het zand overboord. Een truc die later overigens verboden werd, omdat iedere schipper dat deed en er daardoor in de buurt van de haveningang zandbanken ontstonden. Hij verhandelde z'n waren en kocht van de opbrengst zout. Dan in noordelijke richting, niet naar, maar lángs Nederland - daarom noemden ze het soms ook ''voorbijlandvaart'' - en rechtsreeks door naar de Sont om de Oostzeegebieden te bereiken. Daar - in een koelkastloos tijdperk - was zout een onontbeerlijk product, omdat je vlees, vis en andere etenswaren alleen langer kon bewaren door het te conserveren in zout. Zout was van oudsher zo gewild, dat mensen van heel vroeger zich soms in zout lieten uitbetalen. Woorden als ''salaris'' en ''soldij'' herinneren daar nog aan. Dat de reis niet altijd met het hiervoor geschetste gemak ging, mag wel uit het volgende blijken. Marten was natuurlijk niet de enige die de vaarroutes kende. Er waren kapers op de kust. En zeerovers én piraten. Wat drie verschillende dingen zijn en ook weer niet. Piraten 'schoten met Snaphanen door onze zeilen en hebben in de cajuit alles aan stukken geslagen' lees ik. Een andere schipper beschrijft het gedrag van z'n Engelse belager. Die riep 'niet anders als een malle Hond en knarsten op zijn tanden: Godt dem, tik al.' Er waren zeerovers die je zelfs 'themt van 'tgat vroegen, getuige een schipper die meldt: 'dat zij mij beroofd hebben tot de broeken van het ligchaam.' (1) En kapers dan? Kapers kregen van hun regering gewoon toestemming om het hiervoor genoemde uit te halen - als welkome aanvulling op de Staatskas en konden als daar om gevraagd werd een Kaperbrief tonen. Haalden dus exact dezelfde rottigheid uit, maar wél met toestemming van regeringswege . . . . . . Wat kon je er tegen doen? Die voorouderlijke Smakken en Koffen waren niet gebouwd op snelheid. Dán had je alle narigheid misschien nog kunnen omzeilen. Er moest toch zoveel mogelijk handelswaar in kunnen? Dáár waren die schepen voor bestemd. En - het moet maar gezegd - voor ons land was de handel met de Oostzeelanden economisch gezien van groot belang. Een financiële pijler zelfs. Veel belangrijker dan de weliswaar exotische, maar ook geldverslindende reizen van de VOC. (3) Zeelieden die voor de Compagnie voeren, worden in de ''Oost-Indise Spiegel'' van Nicolaes de Graaff weinig vlijend omschreven als een waar toevluchtsoord voor 'verlopen studenten, schurken, hoerewaarden, nagtlopers, straatschenders, dronken guiten en fielten, dobbelaars, vegters en ga zo maar door. Van allerhande spul uit alle heren landen was er te vinden aan boord: Polakken, Sweeden, Deenen, Noor-luyden, Jutten, Moffen, Poepen, Knoeten, Hannekemaijers.' Kortom, aan boord moet het een zootje ongeregeld zijn geweest. Er werd door onze Oostzeevaarders ook met enige minachting naar gekeken. Respecteerde je jezelf, dan voer je op de koopvaardijvloot in Europa. (3) De gages betaald op de vrachtvaart in Europese wateren waren in vergelijking met de lonen op andere takken van scheepvaart, zoals VOC en marine, hoger. Als je daarbij in aanmerking neemt dat de risico's op de Oostzeevaart aanmerkelijk minder waren, verge-leken met die van de VOC en de marine, dan mag duidelijk zijn dat de vrachtvaart allesbehalve slecht betaald was. (3) Vanwege het grote belang dat de Nederlandse regering aan deze tak van handel hechtte, stuurde men regelmatig oorlogsschepen met de koopvaarders mee, die moesten dienen als bescherming van de rijk beladen schepen. Een dienst waarvoor de schippers op hun beurt konvooigeld betaalden. Nu was het zo, dat je - eenmaal in Denemarken aangekomen – voordat je de Oostzee mocht bevaren eerst tol moest betalen. Haagsma (1) beschrijft zo'n aankomst ter plaatse op een onverbeterlijk romantische manier: 'Wanneer in den zonnigen lentetijd geheele vloten koopvaarders, geconvoyeerd door oorlogsfregatten, een frissche bries in de hagelwitte zeilen, langs de Lap uit het Kattegat kwamen aanbruisen, om weldra onder het donderend saluut der oorlogsschepen, het wapperen van vlaggen en wimpels, het klapperen der
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 4 of 16
halfgestreken zeilen en het gejoel van het zeevolk, vóór 't kasteel ten anker te komen, dan heerschte daar op den stroom een opgewekt leven en ene bonte bedrijvigheid.' Zie je 't voor je? Daar zou je toch zo bij willen zijn? Marten, bruine kop, ogen halfdicht tegen het schitterende zonlicht, wind door de haren, glimlach om de mond . . . . . . . ! Dat kasteel waar ze in Denemarken voor anker gingen, is trouwens Slot Kronborg, gele-gen aan de ingang van de Sont, de toegang tot de Baltische Zee. Vandaar had je uitzicht op de Zweedse oever, waar slot Helsingborg lag. Beide oevers vormden samen een nauwe doorgang, waardoor het de ideale plek was om tol te heffen op passerende schepen. Dat werd gedaan aan de Deense kant, waar Marten afmeerde in de haven van Helsingør, dat door Nederlanders voor het gemak Elseneur werd genoemd. Omdat er per dag tientallen schepen binnenliepen, was het er een drukte van belang. Marten liep naar de Øresunds Toldkammer, betaalde het tolgeld en kreeg in ruil daarvoor zijn Sontpas. Er kwamen al jaren zoveel schepen uit onze streken, dat er in Helsingør al sinds de 17de eeuw een eigen Nederlandse vertegenwoordiging was. Lang zijn dat leden van het geslacht Van Deurs geweest en in 1714 besloot één van hen (ene Arend) voortaan lijsten naar de Staten Generaal te sturen, waarop hij de passagedatum noteerde, de naam van de schipper, zijn thuishaven, de herkomst zowel als de bestemming van het schip en het soort lading dat hij vervoerde. Een prima idee van de man, dat navolging vond bij zijn opvolgers. Vooral geweldig, omdat die met de hand geschreven overzichten bewaard zijn gebleven en Marten er regelmatig op voorkomt! Zodoende kunnen wij ons nu een beeld vormen van waar hij heen ging als hij de Sont passeerde en wat hij zoal aan boord had. Vaar je mee?
Datum: Thuishaven: Vertrokken uit: Met als bestemming: Lading: ----------------------------------------------------------------------------------------------------22-07-1761 Woudsend Noirmoutier Oostzee Zout 31-08-1761 Wousend Koningsbergen Amsterdam Tarwe 24-04-1762 Bolsward Noirmoutier Koningsbergen Zout 25-05-1762 Woudsend Koningsbergen Amsterdam Tarwe 06-09-1762 Woudsend Kristiansand Kopenhagen Haring 27-10-1762 Woudsend Danzig Amsterdam Tarwe 06-05-1763 Friesland Noirmoutier Koningsbergen Zout 18-06-1763 Friesland Koningsbergen Bremen Rogge 02-08-1763 Woudsend Bremen Oostzee Ballast 06-09-1763 Woudsend Koningsbergen Amsterdam Zaad In 1762 licht Marten zoals je kunt zien het anker in het haventje van Noirmoutier, geladen met zout. 'k Zocht het even voor je op, dan krijg je een idee van wat hij daar dan wel te zoeken had. Noirmoutier ligt aan de Baie de Bourgneuf in Frankrijk, ter hoogte van Nantes. Daar waren zogenaamde zoutpannen, waar ze in de warme zuidelijke zon het zeezout droogde. Het zout werd geladen en vervoerde hij naar Koningsbergen, wat weer één van de belangrijkste uitvoerhavens van het Oostzeegebied was voor granen. Dat graan nam hij dan weer mee naar Amsterdam, omdat er ook Nederlandse hongerige magen gevoed moesten worden. Koningsbergen zou overigens tot 1945 zo heten, waarna Stalin het naar zijn maatje Kalinin noemde: Kaliningrad (=Kalininstad), zoals het nu nog heet. In Friesland heeft Martens' vrouw - Wijtske - hem inmiddels een trotse vader gemaakt. Maar het leven is als de zee, 'tkan ebben en 'tkan vloeijen. Tot zijn groot verdriet sterft zijn moeder Gerrijtje en op 24 maart 1763 wordt de erfenis bij de notaris vastgelegd. Daarbij krijgt hij het huis toebedeeld waar hij al in woont, de 'Huizinge geleegen tot Woudsend, hebbende de Ee ten Oosten en Sake Durks ten Westen.' Omdat de bedragen van de verdere 'moederlijke goederen' niet de waarde van de 'genoemde Huizinge' overstegen, moet Marten wat bijbetalen en belooft hij zijn vader 'ofte desselvs Regt hebbende, te zullen voldoen en betaalen in klinkende munte' een bedrag van vierhonderd Carolingische Guldens. Want naast het huis, erft hij ook 1/8 portie- of part van het schip waar hij dan op vaart ''De Jonge Auke Benolda''. Het is het zelfde schip, waar hij op 9 januari 1768 mee 'ter reede van Texel' ligt, de plek waar de koopvaarders zich verzamelen die onder bescherming van konvooischepen de reis willen aanvangen.
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 5 of 16
Over wat ''parten'' zijn, even een kleine uitleg. De schepen waar de verre vaders op voeren waren meestal voor een deel eigendom. En soms waren ze eigenaar van delen, of parten van meerdere schepen tegelijk. Koopvaarders en andere mensen die over voldoen-de geld beschikten namen deel aan de zogenaamde "partenrederij" en zou je vandaag de dag aandeelhouders noemen.
Partennemers of kopers - zoals Marten - noemden ze reders en de reder die de leiding had heette boekhouder of directeur. Die laatste regelde soms ook de bevrachtingen, betalingen, etc. Je kon meedoen voor 1/2, 1/4 of 1/8 deel, maar kon ook participeren voor b.v. 3/16. Voordeel daarvan was, dat je je geld niet in één schip of één lading stak, maar je de risico's spreidde over meerdere schepen. Zo kreeg je altijd wel een deel van het verdiende geld. En deed je niet mee? Dan had je part noch deel. Ongevaarlijk was het werk dat Marten deed zeker niet. Hij had te maken met lieden die het op zijn lading hadden voorzien en met slecht weer waar hij in verzeild kon raken. En wat dacht je van de oorlogen die er met grote regelmaat op zee werden uitgevochten. Dat spreiden van de risico's deden ze dus bepaald niet voor niks! Nu kon je nog zoveel parten hebben als je wilde, alles draaide wél om de schipper. Die had ook een stem in de keus welk schip hij wenste te bevaren. In 1774 verscheen er een berichtje in de Amsterdamsche Courant over een Kofschip waar Marten mede-eigenaar van was. Het droeg de verrassende naam "De Jonge Cornelis de Koe" (!) en was met schipper Fred Rijnders aan boord, op 18 mei 1774 gepraaid. Met andere woorden: ze hadden geprobeerd bij hem aan te klampen. Toe, je weet wel, zeerovers, piraten of ander gespuis. De 36-jarige Marten was inmiddels met zijn vrouw naar Lemmer verhuisd. Zijn gezin bestond uit vier zonen en een dochter en hij bezat niet alleen parten van meerdere schepen, maar was ook eigenaar van een aantal huizen, die hij soms verhuurde, soms verkocht. In februari 1774 verkoopt onze 'Grootschipper woonagtig in de Lemmer', aan Aukjen Hessels en haar man Ruird Tjittes 'Seekere Huisinge gelegen te Woudsendt hebbende Rintje Johannis ten Oosten de Voorstraat ten Westen, een buuse (?) steeg ten Suiden, en een dito ten Noorden,' waarvoor het Strijkgeld bedraagt 'Een Hondert en ses en Seventig Goud Guldens veertien stvrs tot agt en twintig Ses 't stuk, te betalen in goed gemunt en hier te lande gangbare gelde.' De huurpenningen zal hij nog ontvangen tot 12 mei 1774, daarna zullen die 'tot profijte van de Coperse' zijn. Er bestonden nog geen banken waar je geld kon lenen. Marten beschouwde z’n scheeps-porties en huizen als zijn kapitaal. Wilde je niets verkopen en toch ergens in investeren, leende je geld bij mensen die genoeg hadden liggen. Bij voorkeur was dat familie, of aangetrouwde familie. En als je jezelf wilde bedruipen verkocht je gewoon wat van je bezittingen. Het jaar 1774 was dat laatste kennelijk aan de orde, want naast het net genoemde huis, verkoopt hij aan Wijtske Michiels Tromp en haar man Wieger Annes Visser 'Seekere Huisinge en Hieminge, staande en geleegen te Woudsend, wordende tegenwoordig bij Alle Broers cum uxore bewoondt en gebruikt, hebbende tot naastleegers de Ee ten Oosten, Jan Palses ten Westen, Auke Alberts ten Zuiden en de vrije opslag van Obbe Haantjes Erv. ter brete van vier voeten tot de Ee toe ten Noorden, welke vier voeten de Cooper nooit sal mogen bebouwen.' Marten zal hiervoor 'vier hondert Gout gulds: veertien strs, ijder g:glden 20 strs' ontvangen en meldt keurig dat hij aan buurman Jan Palses al toestemming gegeven heeft om de 'mandelige muir hoger te mogen optrekken als des verkopers huising, míts Jan Palses aannam om de lekkagie daar door moge komen, altoos op sijn costen digt houden en 't hogergebouwde alleen onderhoud.' Want hij is wel goed, maar niet gek. We leven nu - het is rond 1775 - nog volop in de pruikentijd. Marten Haringszoon de Koe is 38 jaar en blijft vanwege zijn internationale werkzaamheden goed op de hoogte van de laatste mode. Hij zal er met plezíer naar gekeken hebben. Zeker als hij Frankrijk aandeed zal hij dames hebben gezien zijn bij wie deze mode - ook ooit uit Parijs overgewaaid naar de Nederlanden - nog zeer in zwang was. Daar droegen ze kapsels die voorzien waren van bloemen, veren of fruit, die vaak tórenhoog waren. Een Engelse correspondent in Parijs zou zelfs verzucht hebben dat 'het gezicht zich tegenwoordig in het midden van het lichaam leek te bevinden.' Niet alleen dames, maar ook veel heren konden de verleiding niet weerstaan en kochten zich zo’n ‘kunststukje’.
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 6 of 16
Wat er onder die pruikjes gebeurde? Een rijmpje van Jacob Cats kan dat misschien verduidelijken. Nee, hij was geen tijdgenoot van Marten, maar de adviezen van 'Vadertje Cats' - zoals hij ook wel liefdevol werd genoemd - werden nog op grote schaal gevolgd: Wast u handen, wast u tanden Dickwijls, want het is u goet. Maer wast selden uwen voet. Doch al wat immer u geschiet, Wast u hooft sijn leven niet! Pruiken - pontificaal op de ongewassen hoofden geplaatst - werden tijden achtereen gedragen. Maar zo af en toe hadden ze toch een opknapbeurtje nodig en daar was de coiffeur dan goed voor. Voor hij begon met kappen, verwijderde hij eerst het ongedierte dat zich er tevreden in genesteld had en kamde er vervolgens - hij was nu toch bezig - en passant de luizeneieren uit. Of er in Friesland in brede lagen van de bevolking aan de mode werd meegedaan weet ik niet, maar het lijkt me dat ze niet erg veel op hadden met extreme malle fratsen. Friese dames hadden bovendien hun eigen klederdracht en zullen daar meestal wel de voorkeur aan gegeven hebben. Het was alleen niet voor iedereen weggelegd een welvarend leven te leiden. Om de minderbedeelden te steunen, bedachten sociaal voelende Woudsender Dorpsvoogden in 1775 het plan 'tot ondersteuning van de Dorpsarmen,' en stellen de 'Articulen van t Merkgelt te Woudsend' op. Ter goedkeuring vragen ze 'onderdaniglijk aan Zijn Hoogwelgeboren' meneer Rengers, de Grietman van het dorp 'dat zijn Hoogwelgeborene dese nabenoemde Artijkelen tot ondersteuning der gemelde armen, Goedgunstig gelieve te Approbeeren, en met zijn Hoogwelgeborene handteekening te bevestigen.' Dit is de bedoeling: 1. 2. 3.
4. 5. 6.
Dat van een Aak, Sleed met binnenvis, aal of spiering of een koopman met spelden, naalden, veters of andere kleinigheden verkoopt zal betalen -:-1-: Een Doekdrager of kramer met een pak kroode of korf Langs de Straad zijn goed verkoopt, zal betalen -:-2-: Dat een ordinaar beurtschip, of ander Schip Sonder onderscheid die Goederen uitzet en verkoopt, of een visjager met zeevis, of een Schip met beesemrijstakken, talhoud of anderhoud , of Raapen, kool, wortels, aardappels, appels & ofte ijets van waarde verkoopt, zal betalen -:-2-: Van Een Pot en panschip of Zoetelaar -:-3-: Dat een turfschip die turf uitpresenteerd te verkopen, of een Praam of tjalk met swolse bomen, kromhoud of ander swaarhoud & presenteerd, of verkoopt zal betalen -:-4-: Dat de kooplui of kramers op de Woudsender Merk 3 dagen zullen vri wesen, maar Langer als 3 dagen staande ijder kraam zal betalen -:-3-: En een Tafelet, of houblok & zal betalen -:-2-:
Nu was er beslíst begrip bij de dorpelingen. En ze onderkenden gerust wel de noodzaak de armen te helpen. Dat van dat Marktgeld was ook een heel goed idee. Op zich dan. Maar ze konden het ook te gek maken, die Dorpsvoogden. Er kwam oppositie en naast artikel 6 werd in de kantlijn gezet 'NB de Inwoonder of Burger van Woudsend, is van Nevenstaande artykelen bevrijd van merkgelt,' waarna de Grietman Rengers op '19 Maij 1775' zijn handtekening plaatste en iedereen tevreden was. In 1776 geeft de dominee van Lemmer in het lidmatenboeken aan, dat 'Den 20 November met Attestatie van Woudsend tot deze gemeente overgekomen is Marten Harings de Koe.' 1776? Tot deze gemeente gekomen? Maar in 1774 hadden we hem er toch ook al aan-getroffen? Je weet wel, ''Grootschipper in de Lemmer'' stond er toen hij daar wat huizen verkocht. 't Kan zijn dat hij binnen korte tijd een aantal keren verhuisde van Woudsend naar Lemmer v.v., maar wat vind je van de optie dat hij misschien een periode gebruik maakte van dan het ene, dan weer het andere huis? Handig ook, in het vaarseizoen. Je was immers - komende vanuit een buitenland - sneller thuis in het aan de Zuiderzeekust gelegen Lemmer, dan in het meer landinwaarts gesitueerde Woudsend. Het is maar een idee hoor, maar het kán als je een paar huizen hebt. Op het wereldtoneel komt het belangrijkste nieuws uit de Verenigde Staten, waar men zich in het jaar 1776 onafhankelijk van moederland Engeland verklaart. De Engelsen leggen zich daar echter niet zonder slag of stoot bij neer en de Amerikaanse revolutie wordt met wapens uitgevochten. Friese afgevaardigden
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 7 of 16
binnen de Republiek der Zeven Provinciën zouden later - in 1782 - overigens als eersten met het voorstel komen de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika te erkennen. Het Amerikaans congres biedt tegengas door Kaperbrieven uit te geven, waarmee - zoals je je herinnert zeeroverij gelegaliseerd wordt. Lees even mee onder het kopje ''Buitenland Nieuws'' van de Leeuwarder Saturdagse Courant van 10 mei 1777: In Engeland gebruikte men pakketboten voor het vervoer van post en passagiers, zoals bijvoorbeeld de lijndienst tussen Londen en Harwich. Op vrijdagmorgen 2 mei krijgt de stuurman van de Engelse boot een onheilspellend 'driemast schip, voerende geen vlag, in het zigt.' De hele dag blijft het ding treiterig in de buurt hangen, maar er gebeurd niets. Maar dan valt de avond en 'kwam dit schip nader by en de paketboot gepraaid hebbende, klampte het dezelven aan boord.' Met een man of 20 lopen ze 'met geladen pistolen en bloote houwers in de handen.' De stuurman probeerde nog plichtsgetrouw, maar vergeefs de belangrijkste papieren overboord te gooien en werd samen met de passagiers in de kajuit opgesloten. De kaping was een feit. De luitenant van het Amerikaanse kaperschip kwam naar de passagiers, 'hen verzeekerende dat zy gerust konde weezen, dat hun niets zoude ontnomen, en zy des anderen daags aan de wal zouden gezet worden; dogh ondertusschen bleven zy in de kajuit, met schild-wagten voor de deur.' Later kreeg een ''visschers pink'' de opdracht iedereen aan boord te nemen en vergezeld door de kapers werd men aan land gebracht in Scheveningen. Toen de kaper vertrok 'liet hij een witte vlag met roode streepen afwaayen, en salueerde hen drie schooten.' En tegen één van de passagiers zei hij: 'Als gy nu te Rotterdam komt, kunt gy zeggen, dat gy door een Amerikaan genomen zyt geweest, maar zegt er dan meteen by hoe men u behandeld heeft.' 'Golf'oorlogje anno 1777. Onderwijl zat Marten niet stil. Als koopvaarder had hij met heel wat mensen te maken, zoals medereders en bevrachters. Maar in feite had hij een eenmanszaak en was druk als een klein baasje. Hij moest er voor zorgen dat hem niet de loef werd afgestoken en was altijd bezig met de volgende klus. In mei 1777 - hij vaart dan zélf met het schip ''De Jonge Cornelis de Koe'' - accepteert hij een opdracht van de kooplieden Johannes en Willem van Brienen en Zonen, om met '100 lasten reine Hennep naar Ferrol' te reizen. Hij krijgt 45 dagen om het schip te lossen. De vrachtprijs bedraagt '23 gld. per last van 6 schippond, 10% voor Averij en 20 gld. per extra ligdag.' Dergelijke bevrachtings-contracten werden altijd keurig bij een notaris geregeld. Voor deze acte was dat de geachte heer Engelbertus M. Dorper, die er als bijzonderheid aan toevoegde: 'Het garnier is voor rekening van de schipper, de matten voor de bevrachter', en 'Kaplaken: 42 gld. voor de schipper'. Weet je 't niet? Wat 'garnier' en 'matten' is? Dan moet je het zelf maar weten: hier komt de uitleg. Gevonden in het door Nicolaes Witsen geschreven 'Architectura Navalis et Regimen Nauticum ofte Aeloude en Hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier' uit 1690: 'Garnieren is het schip binnewaerts, van onderen en ter zijden met plancken beschieten, tot bewaring der ingelaede goederen, welck dexel een Garnier genaemt wert.'
En: 'Matten zyn t'zamen geweven kleden van dunne touwen van platting: deze worden op de groote en fockeree geleght, en op draei-reepen, opdat zy tegen de maste niet aen stucken vrijven, als oock op de boegspriet, en dolboort van het Schip, by de groote halzen, opdat de zeilen niet aen stucken vrijven, oock om de schoot-horenen te bereiden.' Zo. Nu nooit meer vergeten hè? En kende je dat woord al, kaplaken? Ik ook niet. Nieuwsgierig zoeken in een hedendaags woordenboek leverde niets op. Gelukkig bood ook hier een oude uitgave uitkomst: 'KAPLAKEN is een soms bedongen bijslag op de zeevracht; Frans: "droit de chapeau". Vóór 1 Oct. 1937 werd het nog genoemd in art. 599, 2e W.v.K.; het aardige woord is bezig in onbruik te geraken.' Aldus de Winkler Prins Encyclopaedie van 1948. In 't kort: Voor Marten als kapitein betekende het een lekkere fooi en het goeie gevoel dat de volgende opdracht ook weer in de knip zat.
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 8 of 16
'Actum Lemmer den agsten Juny zeventien hondert zeven en zeventig' verklaren Marten en Wijtske 'door deezen opregt en deugdelijk Schuldig en ten agteren te weezen aan Haring Cornelis de Koe (de vader van Marten) woonagtig te Elahuizen, een Soma van zeeven hondert en vijftig Car. guldens xx stvrs ijder ter zake verschootene penningen.' Een en ander dient 'tot betalinge van ons een agste deel van het Cof schip genaamt de Jonge Cornelis de Koe, tans bij mij wordende gevoert,' waardoor Marten mede-reder van dit schip wordt. Tegen schade aan je schip of lading, kon je je geheel of gedeeltelijk verzekeren, want er bestonden in diverse plaatsen al verzekeringsvormen. Deze verzekering werd vaak de Teekening genoemd en deze keer kozen zij 'tot Borge de Groote teekening van de Lemmer in dewelke wij ons met voornoemd schip hebben begeeven met volle magt om in cas van Ongeluk (dat God verhoede) daarin ten onzen voordeele kunnende.' Er moest wel wat tegenover staan, dus gaven ze 'ten onderpand alle Goederen General en Special onze inboel en huisgeraden.' (Leuk dat 'in cas', in plaats van 'in geval van'. Doen de Engelsen nu nog steeds.) Kleine opsomming van wat we van het Kofschip met de illustere naam ''De Jonge Cornelis de Koe'' weten: -
-
-
-
Het schip werd in 1760 gebouwd. Reder was waarschijnlijk Dhr.Witteveen. De Jonge Cornelis de Koe, Schipper Fred Rijnders, 18 mei gepraaid (de Amsterdamsche Courant van 14 juni 1774) Turks Paspoort verleend door de Admiraliteit van Friesland (kon je aan zeerovers mee laten zien dat onze regering goede betrekkingen onderhield met hún gezags-dragers, in de hoop dat ze je verder met rust zouden laten) - (Lijst B I 424) In de Amsterdamsche Courant: "In 1777 Cofschip De Jonge Cornelis de Koe - schip van 1760 nieuw uitgehaald (= gebouwd) L. 92vt (=zo'n 26 mtr. lang) W22, 5vt hol 11vt - voor 4050,-- opgehouden''. Toch nog eens navragen wat dat betekent, dat 'ophouden'. Terugkoopbedrag na een kaping ? Amsterdamsche Courant van 12 april 1785 en Ned. Merc. 1785 bldz. 148: op 18 april is het schip te Amsterdam in veiling, Kapitein Marten Harings de Koe. 25 Januari 1790 te Amsterdam in veiling, Kapitein Sjouke Jacobsz., verkocht voor f 2000,-- (Ned. Merc. 1790 bldz. 28).
Deze gegevens gevonden bij het Scheepvaart Museum Amsterdam (verzameling J. van Sluis) en bij het Rijksarchief Leeuwarden, bijeengebracht door J.Y Feenstra. En mocht je iets willen weten over wat een Kof zoal aan boord had, wat de schipper bijvoorbeeld nog meer nodig had dan zijn fats en een oude aap, de kok dan zijn ortketel of kokscomaliewant en de bootsman dan z'n zaadschoppen en marrelpriemen, dan moet je er de uitgebreide inventarislijst eener kof maar eens op na lezen. De hoofdstedelijke krant hield veel informatie over schepen - ook wel "scheepstijdingen" genoemd - bij. Waarschijnlijk kregen ze die rechtstreeks door de Sonttol administratie toegestuurd. Er woonden dan ook veel boekhouders (leidinggevenden bij een parten-rederij, zoals je inmiddels weet), waaronder veel Friezen. Zij hadden vanuit dit centrum goed zicht op de te verhandelen goederen. Je zag het al regelmatig gebeuren, dat - als het genoeg opbracht - de ruimte in een schip werd verhuurd om er lading van anderen in te vervoeren. Er werd so wie so veel vanuit Amsterdam gevaren omdat de stad zowel de belangrijkste overslaghaven als de grootste zeehaven van de Nederlanden herbergde. Van de - ondanks de Frans klinkende namen - Amsterdamse kooplieden Jean Courtian en Jean Pascal La Costa kreeg Marten op 2 juni 1778 de opdracht, om 105 lasten rogge vanuit Amsterdam naar Riga te vervoeren. Eenmaal aangekomen moest hij zich melden bij Blanckenhage en Comp. en de rogge lossen. Daarop ''Reine Hennep'' laden en naar Ferrol brengen. Ferrol ligt in Galicië, aan de westkust van Spanje. Vervolgens zou hij in Spanje 45 ligdagen krijgen om te lossen, nadat hij zich eerst had laten zien bij Manuel Martin. Kaplaken was 50 gld. voor de schipper. Kijk, dàt graantje pikte hij nog mooi even mee dankzij die rogge. Grof bemeten, had hij vanaf vertrekpunt Riga zo'n 3000 kilometer voor de boeg. Misschien vraag je je af waar hennep voor gebruikt werd? Bij de scheepsbouw was dat een onontbeerlijk product. Van hennep werd touw gemaakt en om de schepen waterdicht te kunnen maken, werd het touw los geplozen en in teer gedrenkt. ''Het breeuwsel'' - want zo heette het dan - werd vervolgens met behulp van een breeuwijzer en hamer tussen de planken van een schip gepropt. Om bij de onderkant te komen,
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 9 of 16
werd het schip aan de mast opzij getrokken (gekrengd). 'Kalefaten' werd het ook wel genoemd, waarmee ze 'het veroude aen een schip herstellen' bedoelden. Hier en daar hoor je nu nog wel eens dat er iets 'opgekalefaterd' moet worden. Niet? Goed, maakt niet uit: daar werd dus hennep voor gebruikt. In oorlogstijd hadden de kooplieden vaak dik geld verdiend als ons land neutraal bleef. Die strijdvoerende landen hadden het dan druk met elkaar, en onze koopvaarders grepen de kans handel te drijven met beide ruziënde partijen. Maar tijden veranderen. Een groep mannen begint zich nu wel ernstig zorgen te maken en stuurt in februari 1779 een brief aan de Heren Staten Generaal. Genoemde personen waren er namelijk toevallig achter gekomen dat er een afspraak was gemaakt tussen de Nederlandse en de Franse regering, die voor hen alleen maar slecht uit kon pakken. In dit ''REQUEST'' steken ze hun verontwaardiging en zorg niet onder stoelen of banken: 'De ondergeteekende Kooplieden, Boekhouders en Reeders woonagtig in de Provincie Vriesland, vertoonen met verschuldigde Eerbied, dat aan hun is ter hand gekomen, een Reglement van de Koning van Vrankrijk de dato 15 December 1778 betreffende de Commercie en Zeevaart der Hollanders op dat Koninkryk: uit welke zy met de grievendste aandoening gezien hebben de bezwaarnissen, die daar door op onze Zeevaart gelegd zyn.' In dat reglement stond ondermeer een besluit van de ''Heeren Staaten Generaal'' om geen konvooi meer te verlenen (geen bescherming meer te bieden) aan met hout geladen schepen op weg naar Frankrijk. Dit zou tot gevolg hebben dat de onbewapende koopvaarders overgeleverd zouden zijn aan de grillen van ieder hen tegemoetkomend oorlogsschip en aan iedere willekeurige kaper! Buiten de dwang van het - nota bene door hún regering - goedgekeurde reglement, had men al tegenwerking genoeg en hier zaten ze dus helemaal niet op te wachten. 'Wij zyn onmogelyk in staat om onzen Zeevaart, die reeds op allerhande wyzen, door andere Natien onderdrukt word, te mainteneeren, en moeten dus een florissante Tak van s'Lands welvaren abondonneeren' stellen ze vast. Belastingen en veilinggelden waren al verdub-beld en lagen in Franse havens veel te hoog. Zij zien echt niet 'hoe zeer ook de Vragten steigeren, gedragen, en goedgemaakt kunnen worden' en vrezen dat deze bedrijfstak ten dode is opgeschreven. Als het nu alleen om hen zou gaan - zeggen ze - zou er nog geen man overboord geweest zijn. Maar ze zijn bang dat de rampspoed zich zal uitstrekken 'over een gansche meenigte hoog en laag van stand, ryk en arm.' Als de wind hen uit de zeilen genomen wordt, zal dit onherroepelijk onplezierige consequenties hebben voor velen. Mensen als Marten, of - in groter verband - Het Scheepvarend Volk, zorgde immers voor een belangrijk deel voor beschikbare arbeidsplaatsen? Een enorme rij beroepen van bij de zeehandel betrokken personen wordt opgesomd, van Kuipers tot Kopersmeeden, van Scheevhouten tot Schyvemakers. Daarnaast zal de narigheid de ''Tweede Classe'' treffen, waaronder de Friese toeleve-ringsbedrijven. Zij bezetten een belangrijke plaats in de Natie, zowel voor bouwmate-rialen, als voor 'Victualie voor het Scheepsvolk; nu meest, ja byna eenig uit Producten van deeze Provincie bestaande, als Tonnevleesch, Spek, Erweten, Boonen, Scheepsbrood, Bier, Boter, Kaas &c.' Verder mopperen zij, dat het wel normaal lijkt te worden dat Nederlanders buitenlandse Effecten kopen 'en dus geen de minste belang hebben, by de bloey of ondergang van ons lieve Vaderland.' Tenslotte heffen zij nog een waarschuwende vinger naar de heren regeringsleiders: 'Een land bloeyt, wanneer er meer gelden van buiten ingebragt worden, dan er behoeven tot betaaling van buitenlandsche Producten uitgevoerd te worden; het geraakt in decadence, als het teegengestelde plaats heeft.' Hun oordeel is duidelijk: het evenwicht is zoek. De risico's, zowel de persoonlijke als de financiële, werden dus steeds groter. Maar had Vadertje Cats al niet gezegd 'tMach wayen, stil zijn, vloeyen of ebben. Die niet waeght en sal niet hebben'? Notaris E.M. Dorper moet op 27 mei 1779 weer z'n pen pakken om een afspraak vast te leggen, die Marten maakt met zijn eerder genoemde Amsterdamse handelspartners J. Courtian en J.P. La Costa. De reis gaat naar Riga (hij moet zich melden bij Herman Fromhold) en vandaar naar Ferrol, waar hij een andere bekende zal tegenkomen: zijn Spaanse handelsagent Manuel Martin.
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 10 of 16
Op 29 mei 1779 laat hij de Monster Rollen in orde maken, formulieren die altijd kort voor vertrek werden uitgeschreven. Hij belooft er in zich aan het Zeerecht te zullen houden en 'geen Tabak of andere Contrabande goederen mede te voeren voor negotie, op de boetens en straffe daar toe staande.' Je kunt het nalezen op de 'Monster Rolle van de Officieren en Matroosen die haar verhuurt hebben, ende op de navolgende Conditien aangenomen zyn, ten dienste van het Schip, genaamt d'Jonge Cornelis de Koe, daar voor Schipper op commandeert Marten Harings de Koe.' Niet alleen de kapitein heeft zijn verplichtingen, maar ook de manschappen. Die onder-schrijven 'Dat zy de beveelen en ordres van den Schipper, ofte deszelfs Officieren in alle gehoorzaamheyt ten dienste van het Schip en Goet, zullen naarkomen, ende zonder tegenspreeken uytvoeren; Byzonderlyk het zelve tegens alle gewelt ende overlast van Vyanden, met Gods hulpe, naar vermogen, is het doenlyk, bescermen, zonder den Schipper in eenige noodt te beswyken ofte verlaaten, als eerlyke Officieren en Matroosen betaamt.' Eén van de matrozen op deze reis, is zijn inmiddels 17-jarige zoon Haring en als 'jonge' zeilt zoon Anne mee, die dan 14 jaar is. Zoals gezegd, deze trip voert hem naar Riga in Lijfland, dat toen bij Rusland hoorde. Moest hij nu z'n Russisch oppoetsen? Dat viel eigenlijk wel mee. Langs de hele Oostzeekust werd namelijk een soort Platduits gesproken dat veel op Nederlands leek. Er woonden bovendien veel Nederlanders die hun eigen taal spraken en op zeevaartscholen werd regelmatig in het Nederlands les gegeven. Zelfs op buitenlandse schepen was vaak een Nederlandse gezagvoerder te vinden en de bemanning begreep dan snel genoeg uit welke hoek de wind waaide. (3) Voer je ''bij de wind'' (dat is zoveel mogelijk naar de kant waar de wind vandaan komt) noemden ze dat in Denemarken ''bi di vind'', in Zweden en Noorwegen ''bi de vind'' en in Rusland ''bejdevind''. Daar kwamen ze onder elkaar dus wel uit, de mannen. Nederlands was de internationale voertaal en de invloed ervan was merkbaar in zowel Noord- als Zuid Europees zeemansjargon. 'Hier zien wij zoo goed, hoe verschillende sociale groepen bijna van nature internationale kringen zijn, die spotten met grenzen of verschil van landstaal.'(12) Dat gold onverkort voor Marten, de volbloed Fries die ongetwijfeld Nederlands sprak als hij reisde. In Woudsend tekent hij op 24 november 1781 een verklaring, als hij geld leent van zijn zwager Hylke Martens Smid: 'Ik ondergeschrevene Marten Harings de Koe, woonagtig in de Lemmer, bekenne onvangen te hebben van Hielke Martens, tans woonagtig onder den dorpe Woudsend, de Soma van zeeven hondert en agt en dartig Caroli Guldens Agt Stuivers en 13 penningen aan Winkelwaeren' zijnde een deel van de erfenis van Hylke, uit de nalatenschap van 'wijlen mijn vrouws moeder Tjitske Annes.' (Een foutje trouwens. Moet Tjitske Hijlkes zijn. Haar man heette Anne! En zou schoon-mama Tromp een winkel gehad hebben?) Het lijkt er op dat Marten na de dood van zijn ''vrouws moeder'' zijn schoonvader in huis neemt en verzorgt. Hij zegt namelijk toe de schuld aan zijn zwager in termijnen van 100 gulden per jaar te voldoen, onder aftrek van de kosten gemaakt voor 'onze vader Anne Baukes tot wiens onderhoud gemelde Hijlke Martens meede voor een derde part volgens moeders uitterste Wil verpligt is.' Marten mag er ten gunste van zijn schoonvader 'zo veel van gebruiken als nodig geoordeeld zal worden voor zijn onderhout.' In het daaropvolgende voorjaar wordt op 'den 21e Maart 1782' in Sneek dan ook het huis van Tjitske Hijlkes Tromp - Martens schoonmoeder - financieel verdeeld over haar kinderen. Bij deze gelegenheid verklaren schoonzus Hinke Annes en Wieger Annes Visser (die als curator optreedt voor zwager Hijlke Martens Smid) 'dat zij in vollen Eigendom overdragen hunne 2/3 gedeeltens in de Huizinge Cum annexis te Woudsend, hebbende de Steeg ten Oosten, Jelle Hanses ten Westen, met alle lasten zo van ouds' aan Wijtske Annes. Anders gezegd : Wijtske en haar man Marten de Koe hebben er wel zin in het huis over te nemen en beloven er 500 karoliguldens voor te betalen. We laten Marten even met rust, maar blijven wél in stijl. Het is de hoogste tijd voor: "Het Financiële Nieuws van 1782'': Die naam Carolingische gulden (Car.Gldns), of karoligulden, werd al gebruikt sinds 1521, de tijd van Karel de Vijfde. Het muntje op zich bestond ten tijde van Marten al lang niet meer maar de naam werd gebruikt als vaste omrekenfactor. Er waren namelijk nogal wat steden en provincies die eigen munten,
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 11 of 16
met ieder hun eigen waarden sloegen en daarnaast was er veel buitenlandse geld in omloop. Omdat iedereen de waarde van de karoligulden kende, was hij zoiets als de Euro van zijn tijd. In de Noordelijke Nederlanden was 1 gulden 20 stuivers waard en 1 stuiver was 16 penningen. De schrijfwijze was meestal zo: 1-19-15, ook wel 1.19.15 of 1:19:15 (1 gulden, 19 stuivers, 15 penningen). Maar bij een optelsommetje moest je toch nog knap doorrekenen.
Kwam er bijvoorbeeld 1-24-18 uit, begon je achteraan. Denk even met me mee: -
18 penningen = 1 stuiver en 2 penningen (2). Stuiver optellen bij die 24 stuivers, wordt 25 stuivers. Maar 25 stuivers = 1 gulden en 5 stuivers (5-). Ene gulden bij de andere optellen, wordt (2-).
De uitkomst is (of wel 1-24-18 is gelijk aan) 2-5-2 (2 guldens, 5 stuivers, 2 penningen). Ben je d'r nog ? Tastte je diep in de buidel, trof je daar verder nog mijten, plecken, daalders, schellingen, duiten, penningen en oortjes aan. Dat laatste oortje - een muntje met een lage waarde - moest je niet versnoepen, dan had je helemaal niks meer over. En een duit was ook geen cent waard. Die kon je dus net zo goed in het (kerke)zakje doen. ''Op de penning'' moest Marten trouwens wel zijn, want het is je duidelijk dat er nogal wat financiële zaken speelden in zijn wereldje. Beknopte belastinggeschiedenis van Marten Haringszoon de Koe, te Woudsend: -
-
Speciekohier van 1761 Woudsend staat Marten vermeld als hij voor ''1 schoorsteen en 2 hoofden'' 6 Car. Gldns. betaalt (RAL bldz. 21, nr. 136). Reëelkohier van 1767, een soort onroerendgoed belasting. Een huisje, waar hij aan ''huiren'' per jaar 12 gulden voor ontvangt en (de 4e en 5 1/2 penning) 2-3-10 voor moet betalen. (GAIJ boek 105, bldz. 47 nr. 129). Reëelkohier van 1787 is Marten Harings eigenaar en 'meijer' van ''Een Huis & Helling'' waarvoor een huur ontvangen wordt van 40 Car. Gldns. en de 4e en 5 1/2 penning betaalt wordt, ten bedrage van 7-5-6 (GAIJ boek 106, bldz. 61 nr. 131. Dit huis was in 1767 in het bezit van Michiel Hylkes Tromp).
Al eerder zag je dat hij zich tegen financiële ongemakken kon verzekeren. Woudsend kende zelfs in 1705 al een vorm van scheepsverzekering en tot vandaag de dag zit er een grote verzekeringsmaatschappij, genaamd Woudsender Verzekeringen. Maar zover in de tijd is het nu nog lang niet. In 1783 werd er in navolging op die van het begin van de 18e eeuw een nieuwe "Teekeninge" in Woudsend opgericht, deze keer onder boekhouderschap van Ages Hylkes Tromp. Gelukkig heeft Marten geen verstand van verzekeren. Hij vaart en viert feest, want in februari trouwt Haring - zijn oudste zoon - en een paar maanden later zal oudste dochter Gerritje de bruid zijn. Niet dat er nou véél tijd was om bij stil te staan; ze moesten aan de bak. Even voorstellen aan alweer een handelsman waar hij mee in zee gaat: Francois Jacobus Dura, van de Firma Dura en de Haen, koopman te Amsterdam. Aangenaam. Marten heeft kennelijk iets anders te doen en laat zich op die 25ste maart 1783 in Amsterdam vertegen-woordigen door Denijs (zeg maar Dennis) Tentje, van de firma van Heinen en Tentje.
Denijs spreekt als plaatsvervanger alvast de route af die gevolgd zal gaan worden. Marten wordt geacht vanaf Lemmer het ruime sop te kiezen richting Pernau, gelegen aan de Oostzeekust. Daar wordt vlas geladen, die vervolgens naar Oporto in Portugal gebracht moet worden, waar hij 42 dagen denkt nodig te hebben om de zaken aan wal te krijgen. Er staat nog als bijzonderheid in dit contract 'de schipper mag geen pakken met vlas losmaken.'
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 12 of 16
Wat bedoelen ze daar nou mee!? Misschien deden sommige schippers dat om het laden te vereenvoudigen? Of duwde je opengemaakte pakken makkelijker weg in de hoeken en gaten van het ruim en werden ze daarom losgemaakt? Wie het weet mag het zeggen. Dan krijgt Marten er behoefte aan het roer om te gooien. Hij besluit vanuit Lemmer terug te keren naar zijn geboorteplaats, waar hij zich kan gaan warmen aan al het vertrouwde dat Woudsend te bieden heeft. Het is er weer goed toeven, en 'ook ontbreekt er niets van 't geene tot uitrusting der schepen noodig is.’ Want ‘behalve eenige Hellingen of Timmerwerven worden er ook den vereischten houtzaagmolen, lijnbaan, blok- en zeilmaakereij, benevens meer dan één smederij gevonden. Voorts is dit dorp zeer vermaakelijk, weegens de groote doorvaart van allerleije schepen, die van Leeuwarden, Sneek en van elders naar de Lemmer gaan.' Zo is te lezen in ''De Tegenwoordige Staat'' van 1788. Toch laat de achteruitgang van de koophandel zich nu ook bij Marten voelen. Als je maar genoeg regels verzamelt - om er dan vervolgens iets tussen te lezen - kom je daar achter. Let dus op. Op 24 augustus 1785 laat hij noteren: 'Marten Harings de Koe Kofschipper woonachtig te Woudsend, verklare schuldig te zijn aan de Heren van Heinen & Fentje Makelaars te Amsterdam, een somma van Een Duizend Caroli Guldens, weegens verschooten geld.' Verschooten = voorgeschoten geld. En de namen van die brave broeders ''van Heinen en Fentje'' werden dan weer zus en dan weer zo verstoethaspeld, maar ze heetten eigenlijk van Heiningen en Tentije. Doet er niet toe, maar dan weet je dat ook maar weer. Als tegenwaarde (voor die fl. 1000,--) biedt hij de 3/16 portie in het 'Kofschip de zes gebroeders Visser genaamd, dat door mij als Schipper staat gevoerd te worden en in deeze Jare van Wieger Annes Visser Scheepstimmerbaas te Woudsend nieuw uitgehaald, tot welkers betalinge deeze penningen zijn verstreeken.' Anders gezegd: hij wilde van het voorgeschoten geld 3/16 portie van het genoemde schip kopen. Het had als maten 96x23,5x12vt en was daarmee ruim 27 meter lang. De boekhouder en bouwer van dit schip - Wieger Annes Visser - kwam oorspronkelijk uit Heeg, maar nam een belangrijke plaats in binnen de Woudsender gemeenschap.
Gelovig als hij was, prees hij zijn scheepsbouwbedrijf als volgt aan bij mogelijke klanten: 'dat als de Heere wil en ik leeve de uiterste mij mogelijke viegalantij zal worden behartigd om alles op het spaarsaamste en voordeligste voor de Reederij behartigd zal worden.' Bescheiden over zichzelf, zegt hij: 'Ik kan zeggen: geene in Vriesland de Scheepen zo laag uithalen, maar om hier niet breed met Reedenen in te gaan, dat ik op goede gronden zoude kennen doen, zo wil ik liewer dat de ondervindinge dat bewiest want het is gelijk den Apostel zegt, niet den geenen die zig zelwe prijst, maar die Een ander prijst is beproeft.' Nu zou dat zo klinken: Als u mij de opdracht geeft, zal ik er op letten dat er zo goedkoop mogelijk gebouwd wordt. Ik durf te beweren dat niemand in Friesland dat voordeliger doet dan ik. Daar wil ik verder niet op in gaan, alhoewel ik - zonder mezelf nou op de borst te kloppen - daar bewijzen genoeg voor heb. De ondervinding zal het u wel leren. En nauwgezet was ie ook, die Wieger, zeker als het ging om zijn administratie. Zodoende weten we ook welk soort kapiteins hij zich wenste op de schepen die hij bouwde. Naar zijn idee was een schipper iemand 'die in het Burgerlijke Deftig, zonder vloeken, sweeren, Liegen etc. maar die opregt is, kundig in de zeedienst, kloek, en Spaarsaam in de Scheeps-behandeling.' In dat beeld en in die sfeer moet je Marten dus plaatsen. Op 'den 26 Augusty 1785' - een dag na zijn vorige lening - heeft hij nog steeds behoefte aan handelsgeld. Hij geeft onder het toeziend oog van de notaris aan 'regtveerdig schuldig te zijn aan Rintje Johannes Tromp te Slooten en Tjets Haijes Visser te Woudsend' ieder een bedrag van 1000,-- Car. guldens, 'te zamen 2000 CarGuld:'. Daar moet hij dan een rente over betalen van 5%, of - in tijdstaal uitgedrukt - 'van ieder hondert sjaarlijks zonder cortinge tot Interest vijf Car.Guldens.' Verder betaalt hij 9% als verzekeringspremie 'voor 't pericul der zee.' Rentes
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 13 of 16
die toch geen kleinigheid waren. En genoemde Tjets, of Tjiets was trouwens de schoonmoeder van zijn dochter Gerritje. Hij belooft: 'in Cas van ongeluk (dat God genadiglijk verhoede) stelle ik mijne Crediteuren vrij van vijandelijkheden en alle Haverij, hoe ook genaamd, en behouden varende te varen.' Als onderpand dienen alle goederen 'tot Meubelen en huisgerade incluis', alsmede het 3/16 scheepsportie van het 'in mijn als Schipper bevaren Kofschip De Zes gebroeders Visser genaamd en dit jaar te Woudsend nieuw uitgehaald.' Kennelijk was er flinke druk op financieel gebied. Misschien wilde hij een buffertje creëren. Wie weet bleek het kopen van een aandeel in dit schip voor Marten hoger uit te vallen dan hij eerder veronderstelde. Het was de Heren uit het eerder genoemde REQUEST immers ook al opgevallen dat 'de Reeders, die nu die Zaak verscheidene Jaaren hebben aan de hand gehouden met weinig voordeel, dog op hoop van beetere tyden,' die hoop zagen vervliegen door de beslissingen op regeringsniveau.
Op 27 augustus 1785 - dus weer een dag verder - verblijft hij bij Wieger Annes Visser, die noteert: 'Haar Ed: voor het Beloop van 3/32 Part in 'tNieuwe Coffe Schip de Ses Gebroeders Visser, waarop Schipper is Marten H. de Koe, voor de zomma van 2062-10-0.' Wat een zéér aanzienlijk bedrag is. Maar geen 3/16 part! Drie weken later, op 17 September 1785, vaart hij met dit schip - het ruikt nog nieuw, naar hout, naar touw en teer - de Amsterdamse havenmond uit om koers te zetten naar de nodige verdiensten. De Amsterdamse vrachtenmarkt bood meestal goeie mogelijkheden, maar deze keer was er geen vaste afspraak of gegarandeerde handel. Geen nood, dan maar met 'De Ses Gebroeders Visser op Avontuer naar waar den captijn syn orders koomen te vallen.' Eerst moest de aanmonstering vastgelegd worden - je zag het al eerder - in de Monster Rolle der Officieren en Matroosen. Al sinds jaren was dat een plicht die diende om ongeregeldheden tussen schipper en bemanning te voorkomen. Die betreffende formulieren werden ingevuld in het bijzijn van de Amsterdamse Waterschout of één van zijn assistenten. Zij waren belast met de ordehandhaving aan de IJ kant, waar het er vaak ruig aan toe ging. De heren liepen bewapend rond en dat schijnt geen overbodige luxe geweest te zijn. In Martens' dagen was Hendrik Nobbe de Waterschout en diens gezag uitstralende hoofd moet hij goed hebben gekend. Vanzelfsprekend was het beter personeelsproblemen te voorkomen. Daarom had Marten meestal vertrouwde mensen aan boord die konden meehelpen een oogje in 't zeil te houden, zoals familieleden, of anders dorps- of provinciegenoten. Was er uit die hoek niet voldoende aanbod, stapte hij naar de zeemanskroegen, waar hij goede kontakten had en altijd wel werkwillige zeelieden te vinden waren. Dat ging ongeveer zo. Die zeelui kwamen vaak van ver en hadden hier geen vaste woon- of verblijfplaats. Daarom logeerden ze in kroegen bij logementhouders, ook wel slaapbazen genoemd. Vaak waren dat personen die aangesteld waren als makelaar ter zeevaart, wat inhield dat ze niet alleen onderdak boden aan die gasten, maar ook zorgden voor een nieuw schip. 'Zeelui waren vaak zeer afhankelijk van hun slaapbaas. Als de verdiensten niet voldoende bleken om de gemaakte kosten te dekken, moest de zeeman bij de slaapbaas aankloppen voor een voorschot. Het bedrag dat aan hem moest worden terugbetaald, werd niet zelden verhoogd met 30%! Daarmee belandden veel zeelui in een vicieuze cirkel, waarbij ze feitelijk voeren om de schulden aan hun slaapbaas te kunnen voldoen.' (6) Het is wel duidelijk; nooit een charitatieve instelling geweest, een kroeg. 'Als een kapitein (lees: Marten) bemanning nodig had, zocht hij een makelaar ter zeevaart op, die een voorlopige equipage voor hem aannam. Zodra het schip gereed lag, ging de kapitein naar het logement waar de bemanning voor hem bijeen was gebracht; meestal was dat het logement, waar de makelaar eigenaar van was. Daar maakte de Waterschout in aanwezigheid van de verzamelde bemanning de monsterrol op, nadat elk van hen zijn papieren had overlegd. Het gebeurde soms ook dat de Waterschout aan boord kwam om de monsterrol op te maken.' Iedereen tekende en ontving één of twee maanden gage als handgeld. Dat hing af van de reisduur.(6)
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 14 of 16
In het Jaarboek van het CBG 1998 staat een stukje uit de memoires van ervarings-deskundige C.T. van Assendelft de Coningh. Hij zou voor het eerst als bemanningslid meezeilen en herinnert zich hoe het toeging in dit soort logementen. 'Zoodra wij des avonds het monsterhuis binnentraden, dat weinig meer was dan een gewone herberg met een ruim voorhuis, ging de kapitein met zijn scheepsofficieren naar boven, waar de waterschout met zijn klerk reeds wachtende was, en liet mij in het voorhuis staan. Half verstikt door de lucht van jenever en tabak, waaraan ik nog niet gewoon was, blikte ik schroomvallig rond, en bevond mij tusschen dertig of veertig matrozen en slaapbazen, meerendeels half dronken, wier gespreken doorspekt met vloeken, tusschenbeiden vergezeld van een vuistslag op tafel dat het huis er van dreunde, alles behalve geschikt waren mij op mijn gemak te zetten' ( . . . )(6) Deze weinig romantische herinnering, is er een uit een Rotterdams 'monsterhuis' in 1880. Marten was nog weer 100 jaar éérder kapitein. Wat denk jij: Zou het er in het Amsterdam van 1785 béter, of nóg beroerder aan toe zijn gegaan? Zo lagen de zaken en anders niet. Waarschijnlijk was Marten een rechtvaardige maar strenge kapitein die zelf wel van wanten wist. Hij zal de ingehuurde zeelieden dat gevloek en getier wel hebben afgeleerd, want hij was een godvrezend mens. Bij personeelsgebrek klopte hij daarom rustig aan bij Harmen Janssen uit de Raamakers-gang in Amsterdam. Of hij probeerde het bij Lang Jan Jacobs, de baas van de Witte Valk in de Cromelbogsteeg. Daar kon hij met zijn schip vlakbij komen, door vanaf het IJ, via twee bekende Amsterdamse binnenwateren te varen. Eerst door het rak naar de Dam en van daar verder het rak in. Bij het aanmonsteren tekenden die Herbergiers dan voor de jongens, omdat zij de schrijfkunst niet machtig waren, óf onze taal niet voldoende kenden. Niet vreemd voor jongelieden als Jan Jacobs van Beete Borg (gokje op Götenborg?) en Carel Elias van Rouwaan (dat zal wel Rouen zijn), twee van de varensgasten die Marten werk bood. En die vaarroute herkende je uiteraard. Ja toch? Inderdaad, het Amsterdamse Damrak (vroeger Op 't Water genoemd) en het deel dat nu Rokin heet. Weinig water te bekennen heden ten dage. Alleen kantoorpanden. Maar dat zijstraatje van het Rokin dat de naam ''Kromelleboogsteeg'' draagt is er nog steeds! Met alle financiële transacties rond Marten, is het moeilijk na te gaan wat hij aan bezittingen had, maar armlastig was hij zeker niet. Mensen hadden alle vertrouwen in hem, waarschijnlijk omdat hij bekend stond als nauwgezet en kundig koopvaarder en man van aanzien in het dorp. Soms zal hij de wind mee en soms tegen gehad hebben. Dat is handel.
Toch zal de slechter wordende situatie rond zijn werkterrein hem parten hebben gespeeld. 'Die welke directe betrekking hebben op de scheepsbouw en zeevaart, welke zedert de belemmering der vrije Scheepvaart zeer aanmerkelijk geleden hebben en nog lijden' las ik over die periode. Daarnaast werd de concurrentie met schippers uit andere landen steeds groter. Terwijl ze in de Nederlanden de afgelopen jaren steeds op dezelfde voet waren doorgegaan - zij waren toch de beste? Dus wat zou je veranderen? had men in andere landen veel gedaan aan de ontwikkeling van de schepen. Het laadvermogen was vergroot, de snelheid sterk verbeterd. Marten Haringsz. geeft het enige antwoord dat hij in zo'n geval kan bedenken: Hij gaat onverminderd door met zijn handelsreizen. Op 25 juli 1786 geeft hij aan met de "Juffrouw Tjetske" naar Bordeaux te willen vertrekken. Stuurman Jelle Pieters van Malkom monstert aan, kok Ypke Fokkes van Wartena is er bij en matroos op deze reis zijn Göran Hanssen van Gothenburg en Jan Borgers van Jouwer. ''Jongen'' tenslotte is Ens Jöuwerens. Een kleine twee maanden later, op 14 september 1786, worden in Amsterdam al weer de namen ingevuld van de bemanning die mee zal gaan op de volgende reis. Het schip "D sesgebroerders Visser" zal uitvaren naar Portugal. Zoon Anne de Koe - hij woont inmiddels in ''Hogesand'' - is weer Stuurman en als ''jonge'' treffen we de 14-jarige zoon van Marten aan, Cornelis, degene die later geen zeeman, maar Chirurgijn zou zijn. Verder werd het schip bemand door kok Tomas Jurians van Lemmer en zijn koksmaatje Hendrik Tunis van Amsterdam. Tenslotte nog de matrozen Hans
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 15 of 16
Claase van Glukstad en Claas Willems van NesmerZielburg (hoe zegt u?). Marten was kennelijk weer eens succesvol geweest bij de Witte Valk. Hij trekt 4 weken uit om Lissabon aan te doen, 'ofte Eenige Hafens deser Landen.' Als andere haven komt een stad als Setubal in aanmerking, waar ook zout werd gewonnen, net als in Noirmoutier, waar hij al jaren kwam. Men had er een wat ruwere zoutsoort, maar het stond bekend als van goede kwaliteit. Portugees zout werd zoals je weet soms voor het Oostzeegebied, of voor gebruik in eigen land meegenomen, waar ook een aantal raffinaderijen waren. Woudsend had zelfs z'n eigen zoutkeet voor de ''Zoutziederij''. Niet alleen in de koopvaardij moest er intussen steeds meer geschipperd worden om de economische achteruitgang het hoofd te bieden. Ook op andere terreinen was de concurrentie moordend. Volg de - via de Leeuwarder Courant uitgevochten - broodnijd tussen de ''Witte Beer'' en de ''Amelandse Piep'': 'L.C. VAN DER VEER Koopman in de WITTE BEER te Leeuwarden, adverteerd, dat by de Oostindische Compagnie in Maart laastleden te Middelburg gehouden, heeft gekogt, een aanzienelyke parthy THEE, van de bèste Sortimenten.' Pal daaronder staat: 'H. BOLMAN Koopman by de AMELANDSE PIEP te Leeuwarden, adverteerdt, dat hy een party THEE uit Zweeden en Denemarken heeft ontvangen, die gantsch beter is als die in Middelburg door de Oost Indische Compagnie is Verkogt'! De geschiedenis vertelt helaas niet wiens verkoopaspiraties in rook zijn opgegaan. . . . . Marten is het altijd aardig gelukt die concurrentie aan te gaan en een zeer goed belegde boterham te verdienen. Volgens het reëelkohier van 1787 (boek 106, nr. 131) bewoonde hij een ''Een Huis & Helling'', waarvoor hij een aanslag krijgt van 40.--.-- en 7.5.6 aan 4e en 5 1/2 penning. Varen was zijn manier van leven. Een leven waarin de kou van het Oostzeegebied, werd afgewisseld met de warmte van Zuid Europa. Waarin het rumoer van de havenstad een tegenhanger vond in de stilte op het water. De juiste toedracht kennen we niet. Zelfs niet de exacte datum. Maar een laatste levensteken van Marten vinden we op 26 september 1787, als Wieger Annes Visser in de boeken noteert wat de opbrengst is geweest bij Martens laatste reis over Europese wateren. 'Mij koomt van haar Ed: de zuiwer owergeschoten Gelden, van het Cof Schip de 6 Gebroeders Visser, gevoerd door wielen Marten Harings De Koe, Credit 2190.--.--.' Uiteindelijk brengt de Leeuwarder Courant op 22 maart 1788 het bevestigende bericht, dat er inderdaad een eind aan zijn bestaan is gekomen. De eindafrekening van zijn intensief zakelijk leven kan dan gemaakt worden en een deel van zijn bezittingen wordt een aantal maanden na zijn overlijden verkocht om de crediteuren de bedragen die hen rechtens toekomen terug te kunnen geven. De Leeuwarder Courant verwoordt dit als volgt: 'De Secretaris ADEMA, zal op Woensdag den 26 Maart 1788, 's Morgens om 9 Uur by Boelgoed Verkopen, ten Sterfhuize van Marten Harings de Koe, in leven groot Schipper te Woudsend Meubilen en Huisgeraden , Linnen en Wollen, Bedden, Mans en Vrouwen Klederen, Porcelein, Zilver en Goud enz.' Dezelfde secretaris 'zal op Donderdag den 27 Maart 1788, 's Avonds om 5 Uur by de 1ste Zitdag in de Herberg te Woudsend publicq Verkopen: Een welbetimmerde HUIZINGE en ERV te Woudsend, door Marten Harings de Koe laatstelyk bewoond en 1/32 PORTIE in 't Coffeschip door Haring Martens de Koe als Schipper gevoerd,' waarmee alle aardse zaken waren afgehandeld. Maar Marten de Koe - de zoon van Haring - maakte zich daar volstrekt niet meer druk om. Die had de steven gewend voor een volgende reis. Een reis nog verder dan de horizon.
> verder naar de vader van Marten < terug naar zijn zoon Cornelis < naar genealogisch overzicht
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014
Page 16 of 16
Intro | Niels | Dick | Hessel | Hidde | Cornelis | Foeke | Cornelis | Marten | Haring | Cornelis | Jelle | Schakels | Index
Deze pagina is onderdeel van www.genpage.nl © Lydia Hoogland, 23 april 2003
http://www.genpage.nl/dekoe/dekoe1/stamreekskoe82.htm
4-7-2014