Dames en heren, Het was jaren geleden toen mijn vrouw en ik bij het ophalen, onze zoon op het schoolplein hoorde zeggen: Dat is nou waarom ze familie van mij in de oorlog vermoordden. Onze zoon was 8 jaar oud, we keken elkaar geschokt aan. Mijn echtgenote verzuchtte “houdt die oorlog dan nooit op?”. Hadden wij niet juist geprobeerd de oorlog buiten de kinderkamerdeur te houden. Waren wij juist niet overtuigd van het feit dat het niet hun oorlog maar juist hun vrijheid is, die de herinnering levend moet houden! Nu 10 jaar later staat diezelfde zoon op het punt naar China te vetrekken, om een jaar les te geven aan Chinese kinderen over andere culturen, en een andere taal. Een onderstreping dat hij gelukkig leerde dat begrip voor andere denkwijzen, taal en gewoonten een eigentijdse bijdrage is aan het voorkomen van oorlog. Dames en heren, ik vind het een grote eer dat ik mijn gedachten en zorgen over de toekomst van herinneren op deze plek met u mag delen. Als er ergens een plaats is waar dat belangrijk is om te doen, is het juist bij degene die nog zo dicht tegen de oorlog aanstaan. Ik ben een representant van de derde generatie en ik denk dat het goed is dat die generatie meer en meer van zich laat horen, om op die manier warm te draaien voor de toekomstige overname van het erf en gedachtegoed van de Tweede Wereld Oorlog. Ik zou echter allereerst Adriaan van Dis willen parafraseren door te zeggen dat de oorlog de eerdere generaties in mijn familie voor deel heeft getekend. Dankzij hen ben ik echter vrijwel vrij van die tekening. Ik kan en mag mij niet laten leiden door de littekens die zij droegen en dragen. Ik voel echter grote morele betrokkenheid en daarom wil ik hier graag staan, maar wel met angst en beven. Angst en beven om voldoende respectvolle woorden te spreken en tegelijkertijd de effectiviteit van de invulling van het gedachtegoed van “dat nooit weer” aan de orde te stellen. Tot mijn schrik zag ik bij mijn voorbereiding afgelopen week, dat mij 50 minuten spreektijd is toebedeeld. Ik beloof u niet dat ik die vol zal maken. Ik zal straks samen met u door een presentatie van het COVVS project “ieder scholier op kampbezoek” lopen. Toch wil ik graag eerst de gelegenheid te baat nemen om een aantal van mijn gedachten met u te delen, die voor mij persoonlijk ten grondslag liggen aan dat project. Tijdens het vorige COVVS congres was één van de centrale vragen hoe we na 65 jaar het besef van “dat nooit weer” blijvend aan toekomstige generaties kunnen overdragen. Wie gaat dat doen en welke rol kunnen onze organisaties daarin spelen. Het besef dat onze organisaties in aantal en aan kracht inboeten is zo bleek tijdens dat vorige congres volop aanwezig. Ik wil graag getuigen van het feit dat ik denk dat de derde generatie, mijn generatie, daar een verantwoordelijkheid in heeft en die verantwoordelijkheid hernieuwd moet inrichten. Voor de eerste generatie staan de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog voorop daar waar voor de toekomstige generaties de actualiteit de reden is om de herinnering en het “dat nooit weer gedachtegoed” levend te houden. Het begrip vrijheid heeft voor de toekomstige generaties een andere invulling dan die voor de eerste en veelal ook de tweede generatie. Op de vorige COVVS conferentie in Amersfoort zij Nine Nooter het al treffend. Het is niet hun oorlog wel hun vrijheid. En misschien is dat wel de kern van wat toekomstige generaties zouden moeten herinneren. Misschien gaat het wel steeds minder om de feitelijke gebeurtenissen en steeds meer om het besef dat vrijheid onderhoud nodig heeft en vooral mensen en organisaties die voor haar opkomen. Het is mijn vaste overtuiging dat de derde generatie volop moeten inzetten op een hernieuwde manier van het overbrengen van de lessen van de oorlog. De huidige vooral vrijwillige inzet wordt nog steeds in grote mate bepaald door hen die aan de wieg stonden van de totstandkoming van monumenten, 1
tentoonstellingen en herdenkingen. Logischerwijze wordt die inzet daarmee gekleurd door het verhalen van hetgeen er is gebeurd. Het is mijn overtuiging dat herinneren, wil het in de toekomst relevantie behouden, vanuit een andere invalshoek zal moeten worden benaderd. Ik ben ook van mening dat een andere koers gebaseerd zal zijn op een andere gedachte over rol en relevantie van ons soort organisaties. Esther Captain memoreerde vorig jaar Jay Winter. Hij stelde in zijn lezing “time, the passing of survivors and the renewal of commemorative activity in the 21st century” dat de ooggetuigen die aan de wieg stonden van de totstandkoming van monumenten en tentoonstellingen, de realisatie en toekomst ervan soms bemoeilijken door naar voren te brengen dat hun ervaringen niet goed zouden worden gepresenteerd. De factor tijd maakt dat de toekomst een historie en herdenking zal brengen zonder de “eerste eigenaars en directe bezitters”. Het gevolg daarvan is dat de representatie van monumenten en tentoonstellingen steeds meer mensen zal aangaan. Het wordt in de woorden van Winter “everyones business”. En laten we hopen dat dat waar is. Als we willen dat het oorlog erf- en gedachtegoed “everyones business” wordt, vraagt dat een hernieuwde rol en actieve houding van organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen. De indruk is gerechtigd dat wij op dit moment nog sterk gericht zijn op het verleden en het terugkijken. Dat leidt denk ik tot een focus op de “slachtoffers” van de eerste generatie en de gevolgen daarop voor de tweede generatie. Die focus is meer dan logisch, vanzelfsprekend en legitiem. Tegelijkertijd zal die focus eindig zijn. En gezien hetgeen er plaatsvindt om ons heen, denk ik dat je ook moet concluderen dat de maatschappij die focus in steeds mindere mate op de juiste wijze waardeert. Omhuld door vele uitingen van respect aan de oorspronkelijke organisaties, worden financiële, onderwijskundige en maatschappelijke inspanningen rond herinnering en verankering van de lessen van ons oorlogsverleden, overgenomen door professionele organisaties. Deze instellingen ontwikkelen zich steeds meer tot het centrum van herinneren en herdenken en organiseren zichzelf rond de overdracht van “de ervaringen van de oorlog en wat je daarmee zou moeten doen”. Zij voldoen meer aan een vraag vanuit de maatschappij. Organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen hebben mijns inziens tot nu toe minder antwoord op de veranderde vraag naar de toekomst van de morele ijkpunten die we van de oorlog leerden. Het lijkt ook wel of de professionele instellingen weinig meer verwachten van ons soort organisaties. Ik denk dat je openlijk de vraag mag stellen of ze daar geen gelijk in hebben. Voor zover ik heb ervaren zijn de meeste organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen (het woord zegt het eigenlijk al) naar binnen gekeerd, ontlenen zij hun gezag en respect aan (oorlogs)activiteiten uit het verleden en niet om hun relevatie voor de toekomst. Heeft de eerste generatie die relevantie nog als zij uit eigen ervaring spreekt; het verhaal uit de tweede, laat staan uit de derde hand boet aan status en gewicht in. Het verhaal vanuit opvolgende generaties staat steeds meer gelijk aan het geschiedenisboek. Juist daarin schuilt het gevaar voor ons soort organisaties: De maatschappelijke discussie over de oorlog gaat steeds minder over de aandacht, opvang en demping van verdriet maar veeleer over wat we ervan geleerd hebben en of we in staat zijn het in de toekomst te voorkomen. “Dat nooit weer” is in de huidige tijd steeds minder iets dat met het aangezicht van de eerste generatie inhoud krijgt. “Dat nooit weer” zal meer en meer zonder getuigen nieuwe inhoud moeten krijgen. Voor vele van ons geldt, naar mijn stellige overtuiging, dat er een richtingenbesluit moet worden genomen. Blijf je een organisatie die haar inspanningen met name richt op de “eigen” gemeenschap, of kies je ervoor je om te vormen tot een maatschappelijk relevante organisatie, op het gebeid van de discussie, meningsvorming en educatie rond het thema oorlog, geweld, vrijheid en vervolging. Laat er geen enkel misverstand over bestaan, het is zeer, zo niet het meest eervol om als organisatie te constateren dat je jezelf in de toekomst mag of kan opheffen, omdat je functie steeds minder nodig is. Met 2
de overgang van de tweede naar de derde generatie lijkt mij dat een legitieme zaak, zeker als je weet dat er instellingen zijn die herdenkingen, monumenten en archieven goed zullen beheren. Je richt je bij die keuze op het voor de toekomst respectvol verankeren van het erfgoed. Er zijn gelukkig voldoende instellingen die daarbij uitstekend kunnen helpen. Tegelijkertijd heeft het iets moeizaams als organisaties proberen te blijven bestaan, terwijl de organisatiekracht en de bestaansbasis steeds verder versmalt. Ik meen te zien dat velen van ons met dit dilemma worstelen. Juist vanuit die optiek pleit ik voor een vernieuwende rol voor organisaties van verzet en oorlogsgetroffenen. Die rol zou mijns inziens moeten liggen in de verantwoordelijkheid een leidende positie in te nemen in het debat rond oorlog(sgeweld), vrijheid en discriminatie. Een rol die gericht is op het doorgeven van de lessen van de Tweede Wereld Oorlog aan volgende generaties. Een rol waar vraag naar is getuige de populariteit van bijvoorbeeld het 4 en 5 mei Comité. Kortom ik pleit voor een discussie over dat wat organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen kunnen en willen bijdragen aan een toekomstgerichte herinnering en verankering van “dat nooit weer”. Onderdeel van die discussie is ook dat wij kritisch durven te zijn op de wijze waarop wij onszelf organiseren. Het is opvallend dat het veld van organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen, behalve misschien dat deel dat zich richt op de herinnering aan de joodse slachtoffers, zo versnipperd is. Die versnippering was in het verleden een gezond teken van diversiteit en betrokkenheid, tegenwoordig is die versnippering een struikelblok voor organisatiekracht. Laat ik de hand in eigen boezem steken: drie organisaties in Nederland in het teken van de herinnering aan het concentratiekamp Dachau lijkt mij in de toekomst moeilijk houdbaar. Ook hier geld dat het ontstaan van de versnippering begrijpelijk is vanuit het streven om de herinnering zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de eigen identiteit van die herinnering. Tegelijkertijd zal samenvoeging uiteindelijk de enige oplossing zijn om de toekomstige herinnering aan Dachau levend te houden. Ik noemde eerder Jay Winter. In het verlengde van wat hij zegt, geldt misschien dat het streven om monumenten, tentoonstellingen, reünies en bijeenkomsten zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de individuele herinnering van de initiatiefnemers, een belemmering is voor een krachtige toekomst van die herinnering. Wat ik u samenvattend probeer te zeggen is dat ik denk dat het tijd geworden is de bakens te verzetten. Verzetten naar een bundeling van krachten rond een hernieuwde invulling van het gedachtegoed van “dat nooit weer”. Een invulling die toekomstige waarden als uitgangspunt neemt eerder dan de ervaringen uit het verleden, Een invulling die aansluiting zoekt bij actualiteit in plaats van bij geschiedenis. Ik begrijp dat mijn woorden mogelijk als hard of confronterend overkomen. Toch blijf ik van mening dat het gezegd moet worden: als we in de toekomst relevant willen blijven voor het onderhoud van de vrijheid, zullen we moeten veranderen. Het willen praten over de toekomst van de herinnering aan de Tweede Wereld Oorlog roept de vraag op welk belang je aan die herinnering hecht. Is herinnering belangrijk, is herinnering voor de toekomst relevant? U zult begrijpen dat ik die herinnering heel belangrijk vindt, maar waarom? In een tijd waarin excuses van de premier worden gevraagd (Dik de Boef refereerde er al aan) omdat koningin Wilhelmina en haar regering in ballingschap onvoldoende aandacht hadden voor de Jodenvervolging tijdens de oorlog. In een tijd waarin het CIDI bij monde van Ronnie Naftaniel constateert dat degene die wegkeken misschien nog erger waren dan de oorlogsmisdadigers zelf. In die tijd zijn we nog maar een kleine stap weg van de constatering dat koningin Wilhelmina in 70 jaar kan worden omgevormd van heldin tot aangeklaagde. Het is precies die politisering van de herinnering en breder nog van de oorlog die één van de hoofdredenen is om te stellen dat de herinnering aan de oorlog moet worden bewaakt. De lessen van de oorlog moeten vitaal blijven. 3
Maar niet alleen de waan van de dag geeft ons een vingerwijzing. Ook de algemene maatschappelijke tendens vertoont kenmerken van het wegglijden van de lessen uit het verleden. We leven in een escalerende samenleving, waarbij de reactie op gevoel van onmacht steeds meer die van harde maatregelen is. Het handhaven van normen met discipline, regels en hardheid in plaats vanuit een verantwoordelijkheidsbesef, morele afweging en tolerantie komt steeds meer in zwang. Let wel ik pleit niet voor het straffeloos voorbij laten gaan van normloos gedrag, tegelijkertijd meen ik dat een van de principes van “dat nooit weer” is gebaseerd op de ervaring dat escalatie van harder op hard, ultiem tot mensonwaardig gedrag leidt. Ik zou zeggen een reden om het belang van de lessen uit de oorlog te onderstrepen. Ook de sterk toegenomen twijfel over het nut van Europa, soms zelfs gecombineerd met de wens de grenzen te sluiten en ons achter de dijken terug te trekken, wijst erop dat sommigen de reden van ontstaan van Europa en haar belangrijkste doel namelijk “het voorkomen van oorlog door integratie”, zijn vergeten. Het bewijs voor die stelling werd nog niet zo lang geleden weer geleverd. De Balkanoorlog brak niet uit omdat men het niet eens was over verdere integratie maar juist door de discussie over verdere ontbinding van het voormalig Joegoslavië. Toch wordt ook dat bewijs nauwelijks meer in connectie tot de lessen van oorlog bekeken. “Dat nooit weer” is ook hier van toepassing en moet dus onderhouden worden. In mijn optiek is het dus vanwege de actualiteit van vandaag belangrijk de herinnering aan de Tweede Wereld Oorlog vast te houden. Vast te houden in de hoop dat de volgende generaties een “kompas hebben om mee te helpen dat dit niet weer zal gebeuren” zoals Dik de Boef dat eens zo mooi uitsprak. Dik de Boef sprak in die reden over morele ijkpunten die moeten worden vastgehouden. Natuurlijk heeft hij daar gelijk in, tegelijkertijd zou ik pleiten voor een herinnering die zich ook richt op het besef van individuele moraliteit. De morele ijkpunten van na de oorlog zijn verankerd in het begrip “dat nooit weer”. Ik onderstreep nog maar even het woordje weer, dat is dus niet meer, zoals in de titel van het ik zou zeggen discutabele boek van Chris van der Heyden staat. Misschien is deze ene letter verschil wel exemplarisch voor de vele verschillen van inzicht die je over het boek kan of kan ik zeggen zou moeten hebben? De morele ijkpunten dus, die liggen gedeeltelijk vast in de grondwet, ze vormen de basis van de Europese Unie, ze hebben geleid tot de verklaring van de Rechten van de Mens, de oprichting van Amnesty International en ga zo maar door. Sommigen van ons krijgen het gevoel dat er aan die principes geknaagd wordt, dat die principes gepolitiseerd worden. En eerlijk is eerlijk politiek opportunisme en waan van de dag uiten zich ook vaak contrair aan de morele ijkpunten van “dat nooit weer”. Ik betwijfel echter of die uitingen een bewuste aanval op de lessen van de Tweede Wereld Oorlog zijn. Ik denk dat ze eerder een uiting zijn van een volstrekte onderschatting van de kosten van vrijheid, dan wel het risico van onvrijheid. Ook dat vraagt om een extra impuls aan de lessen van de oorlog De huidige maatschappij is bij uitstek gebaseerd op individualisme. Het denken vanuit maatschappelijke collectiviteit zoals in de oorlog en de jaren daarna, werd in de jaren zestig en zeventig mede als gevolg van de verwerking van de oorlog razendsnel weggevaagd. In een maatschappij die gekenmerkt wordt door collectivisme zijn morele ijkpunten een goede mannier om menselijkheid te bewaken. De collectieve norm is immers het kompas waarop men vaart (en ironisch genoeg gebied de eerlijkheid te zeggen dat juist de oorlog zelf dat ook bewees). Op het moment dat het collectief in individuen uiteen valt, krijgen ijkpunten een eigen interpretatie. Al zeg je soms dingen die in woorden letterlijk tegengesteld zijn aan de ijkpunten van “dat nooit weer”, met hetzelfde gemak kun je kennelijk aansluitend vinden dat de lessen uit de Tweede Wereld Oorlog belangrijk 4
zijn om door te geven. Het is niet voor niets dat het debat of Wilders nu wel of niet fascistoïde denkbeelden heeft zo heftig is. De een legt de uitspraken langs de lat van “dat nooit weer”, de ander vindt dat “dat nooit weer” juist de vrijheid van meningsuiting onderstreept. Op het risico af dat iemand dat al voor mij deed zou ik in dit kader het al eerder door mij genoemde begrip individuele moraliteit willen introduceren. Als beroepsoptimist stel ik vast dat de vraag of de ijkpunten van “dat nooit weer” behouden moeten worden, voor zeer weinigen in Nederland ter discussie staat. De vraag wat die ijkpunten zijn lijkt actueel. De vraag hoe de ijkpunten van “dat nooit weer” behouden blijven is in ieder geval noodzakelijk! Ik pleit ervoor behoud van de beginselen van menselijkheid te borgen door een beroep te doen op de individuele moraliteit van mensen. Individuele moraliteit is misschien een vaag en in ieder geval een multi interpretabel begrip. Laat ik daarom een poging wagen er een invulling aan te geven, in het kader van de herinnering aan de Tweede Wereld Oorlog. Van Dale spreekt bij moraliteit van “de mate van het al of niet vertonen van zedelijk gedrag”. In het kader van “dat nooit weer” zou ik moraliteit analoog willen definiëren als “de mate van het al of niet vertonen van menswaardig gedrag”. Het woord individueel verwijst naar de idee vanuit de één naar de ander. Individueel impliceert ook dat een ieder een eigen invulling geeft aan “zijn eigen gedachte over moraliteit”. Dat lijkt misschien haaks te staan op de discussie heden ten dagen over normen en waarden, omdat die impliceert dat moraliteit niet individueel is maar van boven collectief wordt vastgesteld. Ik pleit dus juist niet voor een moraal van bovenaf, ik pleit voor het besef dat mensen over hun eigen moraliteit nadenken. Ik ben ervan overtuigd dat je vertrouwen mag hebben in de eigen kracht van mensen om individueel voor het goede te kiezen. Van belang is naar mijn overtuiging dat mensen er aan de hand van de ijkpunten van “dat nooit weer” over nadenken. Dat betekent dus niet zeggen wat je wel of niet moet leren uit de herinnering van de Tweede Wereld Oorlog maar wel mensen op basis van de herinnering zelf conclusies laten trekken voor het individuele handelen in de toekomst. De vraag is natuurlijk hoe geef je het doen van een beroep op de individuele moraliteit vorm. Ik denk dat je dat doet door herinneringen en feiten uit het verleden te vertalen naar voorbeelden en situaties uit het heden. Het is goed jongeren te confronteren met moeilijke afwegingen, als je tegelijkertijd onderstreept dat ze de keuze daarin zelf in de hand hebben en zelf bewust de verantwoordelijkheid van die keuze dragen. Organisaties die zich met name richten op de Holocaust lijken succesvol in het overbrengen van besef van individuele moraliteit. Die effectiviteit van de joodse herinnering voor het heden wordt soms ervaren als een poging de oorlog te verengen tot alleen de moord op de Joden. Ik denk dat de tendens naar het versmallen van de oorlog tot de Jodenvernietiging, niet zozeer moet worden bekritiseerd, maar meer een aansporing moet zijn om de bredere boodschap van de oorlog effectiever voor het voetlicht te brengen. Het kan niet zo zijn dat de kracht en de effectiviteit van bijvoorbeeld het Auschwitz Comité, zou moeten worden beperkt omwille van het minder effectief zijn van andere organisaties van verzet en oorlogsgetroffenen. Tegelijkertijd moet overigens gezegd worden dat de terechte aandacht voor de joodse oorlogsgeschiedenis soms ook te ver kan doorschieten. De oproep van het Auschwitz comité om de Auschwitz herdenking een nationale status te geven lijkt mij een onverstandige oproep. Door dat te doen stel je je open voor een discussie over de hiërarchie in leed. Of je moet willen dat bijvoorbeeld ook de Februaristaking, de Dachauherdenking, de herdenking van het bombardement op Rotterdam, de Indië herdenking op 15 augustus, en alle herdenkingen die representatief zijn voor slachtoffers ook een nationale status krijgen, als 5
zij daar om vragen. Dat lijkt mij geen goede zaak voor de toekomstige herdenkingstraditie. Als de oorlog ons iets heeft geleerd dan is het dat leed persoonlijk is en geen hiërarchie kent in erg, erger of ergst. Een hiërarchie in leed moet je gewoonweg niet willen. Massale aandacht, ondersteuning en opkomst bij de Auschwitz herdenking dus, maar geen nationale status. Die moet voorbehouden blijven aan 4 en 5 mei. De reden dat ik dit gevoelige onderwerp aansnijdt is omdat ik naast de morele lessen van de oorlog van mening ben dat de geschiedenis van 40-45 vraagt om een boodschap die alle waarschuwingselementen van de Tweede Wereld Oorlog omvat. Juist het aanraken van alle elementen in “dat nooit weer educatie” draagt bij aan de ontwikkeling van individuele moraliteit. Het nationaliseren van 1 specifieke herdenking draagt daar mijns inziens niet aan bij. Natuurlijk moet blijvend en met nadruk herinnerd worden welk onvoorstelbare gevolgen discriminatie en uitsluiting hebben gehad en kunnen hebben. Tegelijkertijd moeten meerdere elementen van de herinnering aan de oorlog actueel blijven. We komen daarbij op het wat van moraliteit De Tweede Wereld Oorlog is op meerdere vlakken van belang voor reflectie op onze maatschappij. Daarom moeten we herinnering niet op één hoop gooien. In grote lijnen draagt de Tweede Wereld Oorlog vijf ijkpunten voor moraliteit in zich. Die worden het meest beeldend vertaald door hun slachtoffers: de omgekomen militairen, zij die werden vervolgd en vermoord op grond etniciteit of geaardheid, de slachtoffers van politiek geweld, de slachtoffers van oorlogsgeweld in Azië en de burgerslachtoffers. Etnisch geweld, de Holocaust draagt de boodschap tegen discriminatie op grond van ras en geaardheid uit, daar waar politiek geweld juist het belang en de kwetsbaarheid van vrijheid aantoont. Herinnering aan militair geweld kan mensen bewust maken van de onuitwisbare gevolgen van oorlog, terwijl de gewelddadigheden in Zuid Oost Azië aantonen dat geweld universeel en overal even vreselijk is. Burgerslachtoffers staan symbool voor de willekeur die oorlogsgeweld altijd kenmerkt. Als we de boodschap van “dat nooit weer” willen vasthouden moet de herinnering voor de toekomst recht doen aan de verschillende invalshoeken. Dat onderscheid tussen etnisch, politiek en militair geweld en de willekeur en universele dreiging ervan, raakt de belangrijkste risico’s als een samenleving op drift raakt. Bij “dat nooit weer” hoort de onderkenning van die risico’s en het verschil er tussen, vertaald naar het heden en de toekomst. Is de toekomst van herinneren dan alleen maar bezaaid met obstakels zult u zich afvragen? Zijn er geen signalen van hoop? Welzeker, vanuit het perspectief van de nieuwe rol, individuele moraliteit of misschien liever vanuit de kijk op de oorlog op basis van de actualiteit, ziet de toekomst er zelfs hoopvol uit. In een onderzoek van de nationale jeugdraad bleek dat jongeren massaal vinden dat er meer aandacht aan de oorlog op scholen moet worden besteed. Gastsprekers en een bezoek aan een voormalig kamp worden daarbij als meest leerzame punten genoemd. Ruim 80% van de jongeren vindt dat het herdenken van de Tweede Wereld Oorlog belangrijk is. Het aantal herinneringscentra groeit nog steeds en de meeste centra kennen een groei in bezoekersaantallen. Zo is er in Nijverdal relatief recent een nieuw oorlog en vrede museum gestart dat zich nadrukkelijk ook op scholen en educatie richt. In mijn betoog heb ik ook tekort gedaan aan enkele bestaande organisaties van verzet en oorlogsgetroffenen. Zo zijn bijvoorbeeld het comité Vrouwenconcentratiekamp Ravensbrueck, een aantal Joodse slachtofferorganisaties, maar ook anderen, actief met educatieve reizen voor leerlingen en pabo studenten. Het aantal gastsprekers en bezoeken aan scholen vanuit vele organisaties groeit nog steeds, ook dat is een belangrijk en heel positief gegeven.
6
Een andere positieve ontwikkeling is dat steeds meer monumenten door scholen worden geadopteerd. Bijna een derde van de ruim 3500 oorlogsmonumenten in Nederland kent een koppeling met een school. Ook met de herdenkingen zelf gaat het goed. De nationale herdenking op de dam wordt steeds drukker bezocht en dat geldt ook voor vele herdenkingen elders in het land. Al die elementen geven aan dat een toekomstgerichte invulling van herinneren een zeer rijke voedingsbodem heeft. Het geeft aan dat inspanningen om de herinnering aan de Tweede Wereld Oorlog te koppelen aan het heden, de actualiteit en de toekomst in goede aarde zullen vallen. Juist dat optimisme geeft een extra impuls er hard aan te werken. Concluderende dames en heren, heb ik geprobeerd u vanuit mijn overtuiging duidelijk te maken dat ik het van belang vind dat organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen een bijdrage leveren aan een toekomstgerichte en actualiteitsgerelateerde invulling van de herinnering aan de Tweede Wereld Oorlog. Dat is belangrijk omdat de lessen van de oorlog juist voor de huidige samenleving van belang zijn. De invulling van die toekomstgerichte herinnering zou mijns inziens binnen 5 ijkpunten van “dat nooit weer” gekoppeld moeten zijn aan individuele moraliteit. Omdat te doen zullen organisaties voor verzet en oorlogsgetroffenen de bakens moeten verzetten. Met empathie en respect voor het verleden enerzijds en bovenal met een ambitieuze overtuiging voor de toekomst kunnen wij een enorme bijdrage leveren aan het kompas dat zich richt op het voorkomen van dat wat in de oorlog zo gruwelijk is doorstaan. Daarmee zal ieder individu de morele ijkpunten van “dat nooit weer” op zijn eigen wijze ook in de toekomst kunnen verankeren. Ik dank u voor uw aandacht.
7