Verwijzing ABTN vanuit het Pensioenreglement 2016 In dit document vindt u de tekst uit de ABTN waarnaar in het Pensioenreglement verwezen wordt.
Artikel in Pensioenreglement 4.3 lid 2 4.8 lid 2 4.12 lid 1 4.12 lid 2 14.1 lid 3 17.4.3 lid 2 17.4.6 lid 1 17.4.6 lid 2 17.11.1 lid 3
�
Artikel in ABTN 6.6.1 6.6.2 6.6.5 6.2 6.6.6 6.2 6.6.1 6.6.2 6.6.5 6.2 6.4 6.5 6.2 6.3 (onderdeel D van de kostendekkende premie) 6.6.3 6.6.5 6.6.3 6.6.5 6.4 6.5 6.2 6.3 (onderdeel D van de kostendekkende premie)
6. Premiebeleid 6.1 Inleiding Dit • • • •
hoofdstuk (en bijlage B) gaat in op de premies voor de collectieve pensioenregelingen van ABP: OP/NP (middelloonregeling burgers en eindloonregeling militairen); Inkoop voorwaardelijk pensioen (burgers); Anw-compensatie (burgers en militairen); AAOP (burgers)
Voorts wordt het financieringsstelsel van aanvullende regelingen bij ABP omschreven: • vrijwillige aanvullingen en voortzetting (Hoofdstuk 16 en paragraaf 17.13, van het Pensioenreglement); • ABP Extra Pensioen.
6.2 Feitelijke premie
24.5001.16
De in een jaar aan ABP af te dragen premie, in terminologie van de Pensioenwet de feitelijke premie, wordt bepaald op • de actuariële inkoopsom voor de pensioenverplichtingen die worden opgebouwd in het jaar waarin de premie wordt geheven, • verhoogd met de 1-jarige risicokoopsommen voor de onderdelen van de pensioentoezegging die op risicobasis verzekerd zijn, en • verhoogd met een kostenopslag.
Uitgangspunt in de Pensioenwet is waardering van de pensioenverplichtingen op marktwaarde. Dat betekent dat bij het disconteren van de verplichtingen moet worden uitgegaan van de (actuele) marktrente. Omdat de marktrente in het algemeen volatiel is, is deze minder geschikt als (basis voor de) disconteringsvoet voor de premie. Wijzigingen in de marktrente geven immers snel aanleiding tot grote premiefluctuaties. Dat staat op gespannen voet met één van de uitgangspunten van het financiële beleid, nl. de betaalbaarheid van de pensioenregeling. Dat slaat niet alleen op het niveau van de premie, maar ook op de stabiliteit van de premie. Ter demping van premiefluctuaties wordt de disconteringsvoet voor de premie daarom gebaseerd op een vastgestelde waarde van het toekomstig rendement (reële beleggingsrendement) conform de regeling Parameters. De keuze voor een reëel beleggingsrendement dat wil zeggen het beleggingsrendement na aftrek van prijsinflatie hangt samen met de ambitie om de koopkracht van het pensioen intact te houden. Bij de vaststelling van de disconteringsvoet is gekozen voor de parameters, zoals vastgesteld in de Regeling Parameters, omdat deze een realistisch en consistent geheel vormen. Afwijkingen van de grenswaardes zou de interne consistentie van de parameterset 3/16 verkleinen. Het hanteren van deze parameters zorgt tevens voor consistentie met het herstelplan en de haalbaarheidstoets. Daarnaast geldt dat rekening moet worden gehouden met de wettelijke randvoorwaarden zoals die per 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 4 Besluit FTK. Op basis hiervan geldt dat demping van de premie op basis van het rendement is toegestaan onder de voorwaarden dat: • in de premie rekening wordt gehouden met toeslagverlening ter hoogte van ten minste de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer (tenzij sprake is van een eindloonregeling waarbij de pensioenaanspraken jaarlijks onvoorwaardelijk worden verhoogd op basis van het laatstverdiende loon); en • het rendement op vastrentende waarden voor vijf jaar wordt vastgezet, op basis van de actuele marktrente bij aanvang van deze periode. Deze nieuwe voorwaarden zullen voor het eerst tot uitdrukking komen bij de premievaststelling voor 2016. Voor de premievaststelling in de periode 2016-2020 moet volgens artikel 4 lid 3 sub b Besluit FTK worden uitgegaan van een prudent verwacht lange termijn reëel beleggingsrendement o.b.v. de marktrente vlak voor premievaststelling in het laatste kwartaal van 2015. Door het bestuur is besloten om de premies te berekenen op basis van de marktrente ultimo september. Voor de prijsinflatie moet worden uitgegaan van een ingroeipad, dat eveneens voor 5 jaar mag worden vastgezet. Dit heeft tot gevolg dat de disconteringsvoet voor 5 jaar wordt vastgezet, tenzij bijvoorbeeld de strategische beleggingsmix tussentijds wijzigt. Bij de vaststelling van de disconteringsvoet kan het bestuur rekening houden met: • recente theoretische en empirische inzichten ten aanzien van financiële markten en overige economische ontwikkelingen, • in financiële markten op dat moment geldende verwachtingen ten aanzien van financiële en overige economische variabelen, • gerealiseerde beleggingsrendementen en de economische en financiële ontwikkeling in het recente verleden; en • een adequate maat aan prudentie, mede met het oog op stabilisering van de premie. Echter de disconteringsvoet mag nooit hoger zijn dan de wettelijk bepaalde curve. Bij de premieberekening wordt uitgegaan van de actuariële grondslagen volgens het meest recente grondslagenonderzoek met inbegrip van eventuele tussentijdse bijstellingen (zie paragraaf 6.4.4). Behalve met administratiekosten, die bestaan uit incasso-, toekennings- en excassokosten, wordt ook rekening gehouden met verwachte beleggingskosten. De verwachte beleggingskosten worden in mindering gebracht op het hiervoor genoemde prudente, lange termijn verwachte reële beleggingsrendement.
De feitelijke premie is in beginsel tenminste gelijk aan de gedempte kostendekkende premie welke in de navolgende paragraaf en in Bijlage B wordt toegelicht. De premie wordt minimaal één keer per jaar vastgesteld. Op grond van zwaarwegende overwegingen kan het bestuur ook in de loop van het jaar of voor een gedeelte van het jaar besluiten tot een aanpassing van de premie. Door het bestuur kan voorts een korting of opslag op de (kostendekkende) premie worden vastgesteld. Dit wordt toegelicht in de paragrafen 6.4 en 6.5.
6.3 Kostendekkende premie Volgens de Pensioenwet dient als bijdrage aan een pensioenfonds, afgezien van een hierna te behandelen mogelijkheid van premiekorting (zie 6.5) en met inachtneming van de mogelijkheid tot stabilisering van de disconteringsvoet, ten minste een zogenoemde kostendekkende premie te worden geheven. De in de Pensioenwet (artikel 128) gedefinieerde kostendekkende premie bestaat uit de volgende onderdelen: A. de actuarieel benodigde premie voor de aangroei van de (onvoorwaardelijke)pensioenverplichtingen; B. een (solvabiliteits)opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereiste eigen vermogen; C. een opslag die nodig is voor de uitvoeringskosten; en D. de actuarieel benodigde premie voor de (voorwaardelijke) toeslagverlening c.q. indexatie, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren zoals bedoeld in artikel 137 lid 4 onderdeel a, b of d PW. De kostendekkende premie wordt berekend op basis van navolgende methoden en veronderstellingen. Onderdeel A wordt bepaald op de actuariële inkoopsom voor de pensioenverplichtingen die worden opgebouwd in het jaar waarin de premie wordt geheven verhoogd met de 1-jarige risicokoopsommen voor de onderdelen van de pensioentoezegging die op risicobasis verzekerd zijn. Onderdeel A heeft hierbij betrekking op het onvoorwaardelijke deel van de pensioentoezegging (dat wil zeggen er wordt geen rekening gehouden met toekomstige indexatie). In dit kader wordt de disconteringsvoet gebaseerd op een lange termijn verwacht (nominaal) beleggingsrendement. Voor de premievaststelling in de periode 2016-2020 wordt uitgegaan van een verwacht lange termijn nominaal bruto beleggingsrendement op basis van de rentecurve voor de premiestelling, voorafgaand aan de vijf jaars periode waarvoor deze curve wordt vastgezet. Zoals ook bij de vaststelling van de feitelijke premie wordt voor de kostendekkende premie uitgegaan van de actuariële grondslagen volgens het meest recente grondslagenonderzoek met inbegrip van een eventuele tussentijdse bijstelling. Onderdeel B wordt berekend als een percentage over premieonderdeel A, waarbij dit percentage wordt bepaald volgens het standaard model c.q. conform artikel 132 van de Pensioenwet. Onderdeel C bestaat uit de administratiekosten, dat wil zeggen de marges voor incasso-, toekennings- en excassokosten inbegrepen in de premie (onderdeel van het grondslagenonderzoek omschreven in paragraaf 6.4.4). De verwachte beleggingskosten zijn in mindering gebracht op het op lange termijn verwachte nominale beleggingsrendement en dus niet begrepen in onderhavig premieonderdeel. Onderdeel D is het premieonderdeel dat beschikbaar is voor de gedeeltelijke financiering van de toekomstige indexatie. Dit premieonderdeel wordt vastgesteld als het verschil tussen de feitelijke premie en de som van de onderdelen ad A, B en C als hiervoor gedefinieerd. De feitelijke premie is in principe tenminste gelijk aan de kostendekkende premie. Onder voorwaarden kan het bestuur besluiten tot een opslag of korting op de (kostendekkende) premie. Dit wordt beschreven in de navolgende twee paragrafen. De kostendekkende premie kan tevens worden vastgesteld op basis van de actuele marktrente. Als gevolg van stabilisering van de disconteringsvoet voor de premie, kan sprake zijn van een lagere (feitelijke) premie dan de kostendekkende premie die wordt berekend op basis van de actuele marktrente. In de rapportages aan DNB en in de jaarrekening wordt jaarlijks aangegeven wat de in de Pensioenwet genoemde onderdelen van de kostendekkende premie zijn. Zie Bijlage B voor de opsplitsing van de premie OP/NP burgers.
6.4 Opslagen op de kostendekkende premie Het premiebeleid is mede gericht op het bevorderen van de lange termijn solvabiliteitspositie van het fonds. Dit houdt in dat het bestuur bij de feitelijke premievaststelling rekening kan houden met andere overwegingen die bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of de financiële positie van het fonds een premie-aanpassing dringend noodzakelijk maakt. Hierbij kan onder meer, maar niet uitsluitend, worden gewezen op de algemene economische situatie en de ontwikkeling op de financiële markten. Een besluit in enig jaar tot aanpassing van de premie, en op grond van zwaarwegende overwegingen eventueel in de loop van het kalenderjaar of voor een gedeelte van het kalenderjaar, vormt geen garantie voor aanpassingen in toekomstige jaren en houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur ter zake heeft. Het bestuur kan besluiten tot egalisatie van de premie. De feitelijke premie wordt dan verhoogd met een egalisatieopslag. De egalisatieopslag wordt weggezet in een bestemmings- c.q. premieegalisatiereserve en kan dusdanig worden aangewend dat samen met de dan geldende feitelijke premie er voldoende middelen beschikbaar komen om de kosten van de dan geldende pensioenopbouw te dekken. Daarnaast kan het bestuur besluiten tot een opslag op de kostendekkende premie, bijvoorbeeld in het kader van een herstelplan. Het bestuur heeft in 2015 het besluit genomen om het premiebeleid dusdanig vorm te geven dat het bestuur een premieopslag zal introduceren indien de kritische dekkingsgraad A wordt onderschreden. Deze kritische dekkingsgraad1 is die waarde van de dekkingsgraad waarbij2 aanvullende maatregelen in het kader van het herstelplan getroffen moeten worden. Deze aanvullende maatregelen hebben betrekking op het doorrekenen van een lagere toekomstige indexatie dan dat volgt uit het reguliere beleid van ABP. De kritische dekkingsgraad is mede afhankelijk van de herstelkracht van het fonds en daarmee ook van de actuele rente en varieert daardoor in de tijd. De kritische dekkingsgraad zal in het premiebeleid als een beleidssignaalfunctie fungeren. Indien de feitelijke dekkingsgraad op het beoordelingsmoment lager dan de kritische dekkingsgraad uitkomt, en het fonds in het kader van de doorrekening van het herstelplan af moet wijken van de reguliere indexatie, nadert het fonds de situatie van het ultimum remedium waarin de pensioenaanspraken en pensioenrechten gekort moeten worden. Het bestuur is van oordeel dat het bereiken van deze grens aanleiding geeft om het beleidsinstrument premie (c.q. een premieopslag) in te zetten. De omvang van de (gemaximeerde) opslag is afhankelijk van de mate waarin de kritische dekkingsgraad wordt onderschreden. De uitwerking hiervan volgt later in deze paragraaf.
Nadere uitwerking premieopslagbeleid De premie bestaat uit twee componenten: de kostendekkende premie en een (eventuele) premieopslag. Met uitzondering van het jaar 2016, stelt het bestuur eenmaal per jaar de premie vast. Voor de premie 2016 stelt het bestuur de kostendekkende premie vast in november 2015 (premieen indexatienota) en de hoogte van de premieopslag in januari 2016. Een eventuele premieopslag in 2016 wordt geheven met ingang van 1 april 2016. Vanaf het tweede jaar (premiestelling 2017) wordt weer teruggekeerd naar één moment van premievaststelling c.q. één jaarlijks premiebesluit. Dit betekent dat in november 2016 vaststelling plaatsvindt van zowel de kostendekkende premie als de eventuele bijstelling van de premieopslag (m.i.v. 1 januari 2017), op basis van de actuele en kritische dekkingsgraad A in oktober 2016. Op basis gemaakt.
Deze kritische dekkingsgraad noemen we ook wel de kritische dekkingsgraad A. Daarnaast kennen we de kritische dekkingsgraad B. Dit betreft de waarde van de dekkingsgraad waarbij er over moet worden gegaan tot het ultimum remedium voor een pensioenfonds: namelijk het korten van de aanspraken. 2 gegeven de ambitie van de regeling, het financiële beleid van het fonds en de lengte van het herstelplan. 1
Vijfjaarsperiode De premieopslag ligt in beginsel voor vijf jaar vast. Jaarlijks heeft het bestuur een discretionaire bevoegdheid waarbij er op basis van (bijzondere) omstandigheden besloten kan worden om de opslag voor de resterende jaren binnen de 5-jaarsperiode, aan te passen. De elementen die het bestuur jaarlijks bij deze beoordeling zal betrekken zijn: • de hoogte van de actuele dekkingsgraad op het peilmoment; • de hoogte van de berekende opslag op het peilmoment; • de lengte in jaren waarin het fonds zich onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen (104,2%) bevindt; • overige relevante externe factoren/ontwikkelingen.
Hoogte premieopslag De methodiek voor het vaststellen van de hoogte van de premieopslag is gebaseerd op de rekenregel: 1/3e van het positieve verschil tussen de kritische dekkingsgraad A en de feitelijke dekkingsgraad ultimo 2015, met een maximum van 3%-punt. Onverkorte toepassing van deze methode kan leiden tot zeer kleine premieopslagen en suggereren dat er sprake is van een theoretische exactheid. Het hanteren van een staffel kan dit voorkomen en zorgt daarnaast voor meer stabiliteit van de totale premie van jaar op jaar. De premieopslag die bij een bepaalde bandbreedte van verschillen in dekkingsgraden hoort, is gebaseerd op het maximum van deze bandbreedte. De vormgeving van deze voorgestelde staffel levert een bijdrage aan een evenwichtig financieel beleid dat als kenmerk heeft om uitsluitend een additionele premiebijdrage te vragen in tijden van lage dekkingsgraden (en daarmee hoge kansen op het moeten doorvoeren van een korting). Voor het vaststellen van de premieopslag 2016 geldt de volgende staffel:
kritische dekkingsgraad minus actuele premieopslag dekkingsgraad kleiner dan 0,1% 0,1% - 1,5% 1,5% - 3,0% 3,0% - 4,5% 4,5% - 6,0% 6,0% - 7,5% 7,5% of groter
geen 0,5%-punt 1,0%-punt 1,5%-punt 2,0%-punt 2,5%-punt 3,0%-punt
Bij de jaarlijkse beoordeling van de premieopslag wordt de hoogte van de berekende opslag op het peilmoment betrokken. Deze opslag volgt ook uit de staffeltabel op de hierboven beschreven wijze.
Berekeningswijze kritische dekkingsgraad A In het kader van stabiliteit en continuïteit en het feit dat de vast te stellen premieopslag in 2016 in principe gedurende 5 jaren wordt gecontinueerd, wordt bij het bepalen van een mogelijke premieopslag voor 2016 rekening gehouden met het feit dat vanaf 2017 (en volgende jaren) sprake is van een herstelduur van 10 jaar. Bij het vaststellen van de kritische dekkingsgraad A voor de premieopslag 2016, zal daarom rekening worden gehouden met een hersteltermijn van 10 jaar.
6.5 Premiekorting Sinds 1 januari 2015 zijn de regels ten aanzien van premiekortingen strenger geworden. De gedempte kostendekkende premie mag pas worden gekort als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad, de indexatieambitie de laatste 10 jaar volledig is waargemaakt, voorwaardelijke indexatie voor de toekomst mogelijk is én verlaging op pensioenaanspraken en rechten van de afgelopen 10 jaar ongedaan zijn gemaakt. Voor de periode 2016-2020 heeft het bestuur de dekkingsgraad, waarboven premiekorting mogelijk is, gebaseerd op een reële dekkingsgraad van 100% en gehandhaafd op 150%.
6.6 Nadere omschrijving premievaststelling per regeling 6.6.1 Financieringsstelsel OP/NP burgers Voor de financiering van OP/NP wordt minimaal één keer per jaar een premiepercentage voor het volgend jaar vastgesteld. De feitelijke premie plus de eventuele aanwending van (een deel van) de bestemmingsreserve dienen tezamen precies dekking te bieden voor de op te bouwen voorwaardelijk geïndexeerde pensioenaanspraken met inbegrip van het risicogedekte nabestaandenpensioen bij overlijden vóór 67 jaar en de toekomstige premievrije opbouw van Deze bestemmingsreserve wordt gevormd uit vergoedingen voor verzekeringstechnisch nadeel (VTN), die betaald door toe- of uittredende werkgevers verschuldigd zijn ter compensatie van (opwaartse) effecten op de doorsneepremie OP/NP. Het bestuur kan discretionair besluiten over aanwending van (een deel van) deze bestemmingsreserve, bijvoorbeeld wanneer daar aanleiding voor is vanuit het oogmerk van het streven naar premiestabilisatie. Het premiepercentage wordt afgerond op 0,1%-punt.
6.6.2 Financieringsstelsel inkoop voorwaardelijk pensioen De inkoop voorwaardelijk pensioen wordt in beginsel in rentedekking gefinancierd. Uitgangspunt hierbij is dat in enig jaar een kostendekkende premie wordt geheven die dient voor de financiering van de verwachte toekenning van aanspraken op inkoop voorwaardelijk pensioen in dat jaar. Vanaf 2016 wordt geanticipeerd op het per 31 december 2022 ineens toekennen van de inkoop voorwaardelijk pensioen van alle deelnemers met uitzicht op inkoop voorwaardelijk pensioen die dan nog niet zijn gepensioneerd. Daartoe wordt jaarlijks een geëgaliseerde of gelijkblijvende premie vastgesteld waaruit tot 2022 jaarlijks de kostendekkende premie kan worden voldaan en uit het overschot een schuld wordt gevormd, die tezamen met de geëgaliseerde premie voor het jaar 2022 juist voldoende is ter financiering van de verwachte toekenningen in 2022 alsmede de per 31 december 2022 resterende aanspraken op inkoop voorwaardelijk pensioen van alle deelnemers met uitzicht op inkoop voorwaardelijk pensioen die dan nog niet zijn gepensioneerd Na het einde van de periode (einde van het jaar 2022) zal een nacalculatie plaatsvinden om een sluitende financiering te borgen. Dit vanwege de onzekerheden die het moeilijk maken om ex ante exact de benodigde (door het bestuur te bepalen) premie te heffen. Voor de kostendekkende premie inkoop voorwaardelijk pensioen gelden dezelfde actuariële uitgangspunten als voor de kostendekkende premie voor de reguliere opbouw OP/NP, met uitzondering van de premiegrondslag (die gelijk is aan het salaris) en met in acht name van het volgende. De rentedekkingspremie voor de inkoop voorwaardelijk pensioen is gevoelig voor zowel het geschatte aantal toekenningen als de verwachte premiegrondslag. Daarom wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij zowel de ontwikkeling van toekenningen als de premiegrondslag(met name rekening houdend met actuele toekenningskansen voor het ABP Keuzepensioen). Vanwege de grote mate van onzekerheid over de te verwachten instroom in ABP keuze pensioen, is het mogelijk dat in enig jaar achteraf blijkt dat de betreffende rentedekkingspremie te hoog of te laag is ingeschat: • indien teveel premie is geheven, zal het premieoverschot worden toegevoegd aan een bestemmingsreserve ten einde dubbele premielasten te voorkomen. Deze bestemmingsreserve dient vervolgens enkel ter financiering van toekomstige inkoop voorwaardelijk pensioen en wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de inkooppremie. Jaarlijks zal het Bestuur beoordelen of de inzet van de bestemmingsreserve ter mitigering van de inkooppremie opportuun is; • indien te weinig premie is geheven, zal (een deel van) de bestemmingsreserve worden ingezet ter financiering van het premietekort. Indien de bestemmingsreserve niet toereikend is om het volledige tekort aan te vullen en sociale partners niet tot een andere keuze komen, is het fonds gehouden de financiering sluitend te maken zonder dat er pensioenvermogen wordt aangewend voor VPL-aanspraken. In dat geval zal in de dekking van dit tekort worden voorzien door het opnemen van een transitorische post ‘nog te ontvangen van werkgevers en werknemers c.q. premiebetalers’. Deze transitorische post zal vervolgens bij e eerstvolgende premiestelling via een verhoging van de premie voor de voorwaardelijke inkoop voor dat jaar worden omgezet in een vordering. Hiermee wordt (weliswaar met een mogelijke vertraging van een jaar) een sluitende financiering van de voorwaardelijke inkoop bewerkstelligd.
De schuld die wordt gevormd ter egalisatie van de kostendekkende premie c.q. uit het verschil tussen de geëgaliseerde en de kostendekkende premie, wordt apart geadministreerd als vermogen dat toebehoort aan sociale partners. Deze schuld wordt conform de overeenkomst die hierover met sociale partners is gesloten risicovrij belegd. Het geëgaliseerde premiepercentage wordt afgerond op 0,1%-punt.
6.6.3 Financieringsstelsel OP/NP militairen Voor de financiering van OP/NP militairen wordt uitgegaan van dezelfde methodiek als voor de OP/NP premie voor financiering van OP/NP burgers (waaronder burgerpersoneel Defensie). Zie paragraaf 6.2. Daarbij wordt uitgegaan van sectorspecifieke grondslagen (zowel bestandsgegevens als actuariële grondslagen, waaronder promotie-indices). Sectorspecifieke grondslagen hebben alleen betrekking op de betreffende sector, in dit geval de sector Defensie. Deze kunnen afwijken van de grondslagen die ABP-breed gelden. Daarnaast vindt een nacalculatie plaats op de backservicelast, voortkomend uit de individuele loonontwikkeling, inclusief knipbepaling. Deze nacalculatie vindt plaats omdat de overige sectoren voor- of nadeel kunnen ondervinden van het voortzetten van de eindloonregeling voor de militairen, terwijl zij zijn overgegaan op een middelloonregeling. Deze voor- of nadelen kunnen ontstaan door afwijking van de verwachte individuele loonontwikkeling (i.c. promotie en loondrift) van de militairen. Door de nacalculatie jaarlijks te verwerken in de OP/NP premie van de militairen, wordt dit voor- of nadeel verrekend. Het premiepercentage wordt afgerond op 0,1%-punt.
6.6.4 Financieringsstelsel individuele aanvullingen Individuele aanvullingen uit hoofdstuk 16 Pensioenreglement Hoofdstuk 16 van het Pensioenreglement bevat bepalingen die verschillende mogelijkheden bieden om extra OP/NP op te bouwen. Het gaat hierbij om individuele keuzemogelijkheden. De premie komt dan ook volledig voor rekening van de werknemer. De premiepercentages van de artikel 16 producten OP/NP zijn, voor zover het vrijwillige deelneming, (aanvullende) voortzetting, doorsneepremies die worden afgeleid van de vastgestelde OP/NP premie. De inkoopsom voor OP/NP achteraf op grond van artikel 16.6 en de inkoopsom OP/NP op grond van artikel 16.4 (ABP Extra Pensioen) worden gebaseerd op dezelfde grondslagen als de OP/NP-premie (zie paragraaf 6.6.1) Hierbij wordt uitgegaan van de pensioenaanspraken voor de in te kopen periode gebaseerd op de berekeningsgrondslag en de franchise op het moment van inkoop.
ABP Extra Pensioen (AEP) AEP betreft een beschikbare premieregeling met minimumgarantie ter grootte van de ingelegde premies. De ingelegde premies en het rendement (na kosteninhouding en de inleggarantie) worden aan de individuele voorziening toegevoegd. Bij aanwending wordt de voorziening op basis van aanwendingsfactoren omgezet in extra aanspraken OP/NP en/of FP. Voor deze aanwendingsfactoren gelden dezelfde actuariële grondslagen als voor de collectieve premies. De inhouding op het rendement voor de inleggarantie wordt collectief gereserveerd en maakt onderdeel uit van de vlottende passiva. Indien een deelnemer een beroep doet op deze garantie wordt de benodigde aanvulling aan deze reservering onttrokken.
6.6.5 Financieringsstelsel Anw-compensatie De financiering van de Anw-compensatie vindt plaats op basis van rentedekking. Bij de premieberekening wordt voor zover van toepassing uitgegaan van dezelfde veronderstellingen en grondslagen als voor OP/NP (zie 6.2). Daarnaast is sprake van enkele specifieke grondslagen, zoals de fractie nabestaanden met kind of met inkomen. Er worden aparte premies berekend voor de Anwcompensatie voor burgers en militairen. Het premiepercentage wordt afgerond op 0,1%-punt.
6.6.6 Financieringsstelsel AOP De financiering van arbeidsongeschiktheidspensioen vindt plaats op basis van rentedekking. Bij de premieberekening wordt voor zover van toepassing uitgegaan van dezelfde veronderstellingen en grondslagen als voor OP/NP (zie 6.2). In afwijking hiervan wordt voor de arbeidsongeschiktheidskansen (in plaats van de invalideringskansen) uitgegaan van recent waarnemingsmateriaal per sector. Daarnaast is sprake van specifieke grondslagen, zoals een instroomverdeling over de WIA-categorieën (IVA, WGA met 100% benutting Rest VerdienCapaciteit (RVC), WGA met 50%-100% benutting RVC en WGA met 0%-50% benutting RVC) gebaseerd op de laatste waarnemingen op collectief niveau. Het AOP-premiedeel dat betrekking heeft op de beïnvloedbare risico’s van arbeidsongeschiktheid wordt toegerekend aan de desbetreffende sector. Daartoe worden de volgende premies berekend: a) P0 de collectieve doorsneepremie op basis van het ABP-bestand en de collectieve, ABP-brede arbeidsongeschiktheidskansen; b) P1 de sectorale premie op basis van het sectorale bestand en de sectorale arbeidsongeschiktheid kansen; c) P2 de sectorale premie op basis van het sectorale bestand en de collectieve, ABP-brede arbeidsongeschiktheid kansen. De sectorale premie die betrekking heeft op d ebeïnvloedbare risico’s is vervolgens gelijk aan P0 + (P1 P2). In deze premie is sprake van solidariteit ten aanzien van de nietdat wil zeggen de bestandsopbouw naar geslacht en leeftijd. Voor de bepaling van de sectorale AOP-premie vindt de volgende clustering van sectoren plaats: • een cluster van de sector Rechterlijke Macht en de sector Rijk; • een cluster van de sector Waterschappen en de sector Provincies; • een cluster van de sector Wetenschappelijk Onderwijs en de sector Onderzoek en Wetenschapsbeleid; • voor de andere sectoren geldt een eigen AOP-premie. De sectorale premiepercentages worden afgerond op 0,1%-punt.
6.6.7 Financieringsstelsel nettopensioen Voor de financiering van nettopensioen worden de volgende tarieven vastgesteld: • Spaarpremie voor opbouw van ouderdoms- en bijbehorend direct ingaand nabestaandenpensioen, hiervoor wordt de wettelijke, 3%-staffel gevolgd; • Premieopslag voor premievrije voorzetting opbouw bij arbeidsongeschiktheid voor de middelloon- en de eindloonregeling apart3; • Risicopremie nabestaandenpensioen bij overlijden gedurende opbouwperiode; • Premieopslag voor premievrije voorzetting risicodekking bij arbeidsongeschiktheid voor de middelloon- en de eindloonregeling apart; • Aanwendtarief voor de inkoop van uitgesteld (vóór pensioeningang c.q. ontslag) of direct ingaand (bij pensioeningang c.q. pensionering) ouderdoms- en bijbehorend nabestaandenpensioen (met direct ingaande dekking). Voor zover van toepassing worden de tarieven voor nettopensioen gebaseerd op actuariële grondslagen die zijn afgestemd op de potentiële doelgroep d.w.z. de deelnemers met een fulltime inkomen boven de fiscale aftoppingsgrens4. Naast de correctiefactoren ervaringssterfte gaat het om de arbeidsongeschiktheidskansen en man/vrouw-verhoudingen die nodig zijn om sekse neutrale tarieven te kunnen bepalen. Ook voor uitruil tussen ouderdoms- en partnerpensioen worden voor dit product aparte factoren bepaald, aangezien bij netto pensioen de partnerpensioendekking meteen ingaat bij ontslag of pensioneren.
3 i.v.m. verschillende verzekerde tijd: voor de middelloonregeling tot AOW leeftijd en voor de eindloonregeling tot 65 jaar. 4 € 101.521 vanaf 1 januari 2016