www.onderwijsbeleid010.nl
LEREN LOONT! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018
Colofon: Uitgave: Gemeente Rotterdam, Rotterdamse schoolbesturen en Rotterdamse organisaties voor voor- en vroegschoolse educatie Grafische vormgeving: Trichis Communicatie en Ontwerp Fotografie: Levien Willemse
LEREN LOONT! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018
4
/7
/9
/13
/19
/25
/31
/37
/43
Inhoudsopgave
Woord vooraf / 7
01 Waarom Leren Loont! / 9 02 Een vliegende start / 13 03 De beste leraren voor Rotterdam / 19 04 Werken aan vakmanschap / 25 05 Aansluiting onderwijs en jeugdhulp / 31 06 Kwaliteit door Schoolontwikkeling / 37 07 Sturing, Organisatie, Monitoring en Financiën / 43
Bijlage 1 / 47
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
5
6
Woord vooraf Rotterdam is dé onderwijsstad van Nederland, dé stad waar je onderwijs wilt krijgen én geven. Rotterdam is een jonge stad. Het vele talent van onze jonge Rotterdammers is een geweldige kans voor de stad én brengt de verplichting met zich mee om al dat talent tot ontwikkeling te brengen. Daarom kiezen we voor ambitieus onderwijsbeleid. We leggen de lat hoog. Ons onderwijs moet goed zijn en iedere dag beter worden dan het gisteren was. Dat zijn we verplicht aan onze jonge Rotterdammers. Leren loont. We hebben in de afgelopen jaren, ten opzichte van veel andere steden, in Rotterdam een inhaalslag gemaakt met het verhogen van de onderwijsresultaten. En juist in de Rotterdamse context met alle grootstedelijke vraagstukken is dit een groot compliment aan alle leidsters en leraren die er in geslaagd zijn de onderwijsresultaten te verbeteren. Daarmee hebben zij het verschil gemaakt in het leven van onze kinderen en jongeren. Leren loont.
aan hun professionele kwaliteit is het doel. Lesgeven in Rotterdam is niet voor iedereen weggelegd, maar kun je dat hier, dan mag je daar trots op zijn. Onze Rotterdamse leerlingen verdienen de beste leidsters en leraren. Hen willen we boeien en binden. En ook voor onze leraren geldt dat Leren loont. Rotterdam gelooft in de kracht van goed onderwijs, voor kinderen en jongeren zelf, voor onze samenleving en voor de stad. Goed onderwijs daagt uit, vormt, brengt talent tot ontwikkeling en maakt jongeren wendbaar en weerbaar op de arbeidsmarkt. En daar willen we dag in dag uit aan werken.
We vertrouwen erop deze trend de komende jaren te kunnen doorzetten. Hogere onderwijsresultaten, daar gaat het om. Want Rotterdam is een stad van ontwikkeling, experimenteren en groei. En als het onderwijs iedere dag beter wordt, als we er in slagen alle talent van onze jonge mensen daadwerkelijk tot ontwikkeling te brengen dan hebben we een wereld gewonnen. Leren Loont in Rotterdam. Samen de stad sterker maken. Die opdracht heeft de gemeente zich de komende jaren gegeven. Dat vraagt om nauwe samenwerking tussen alle betrokken partners binnen het onderwijsveld. Dit Rotterdamse onderwijsbeleid ‘Leren Loont! 2015 – 2018’ is dan ook tot stand gekomen door co-creatie tussen al die betrokken leraren, ouders, schoolbestuurders en directeuren. Het onderwijsveld en de gemeente zijn gezamenlijk eigenaar van dit document. En deze bijzondere samenwerking zetten we in de uitvoering voort. Samenwerken begint met wederzijds vertrouwen. Daarom geeft Leren Loont! instellingen en scholen de ruimte om zelf verbeterplannen te maken. We beperken de administratieve lastendruk en we maken maatwerk per school mogelijk. Leidsters, leraren en schoolleiders vormen het kloppend hart van excellent onderwijs. Voor hen is in dit nieuwe Rotterdamse onderwijsbeleid de sleutelrol weggelegd. Het stimuleren van en ruimte bieden
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
7
8
01
Waarom Leren Loont!
We presenteren het nieuwe Rotterdams Onderwijsbeleid Leren Loont! 2015 – 2018. Rotterdam investeert de komende jaren extra in onderwijs, om zoveel mogelijk kinderen en jongeren in Rotterdam hun kansen te laten verzilveren. Het onderwijsveld en de gemeente hebben gezamenlijk afgesproken de onderwijsresultaten te verbeteren, het aantal schooluitvallers verder omlaag te brengen en te zorgen voor een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
De afgelopen jaren heeft de gemeente Rotterdam flink geïnvesteerd in onderwijs door middel van onder meer de programma’s Aanval op Uitval en Beter Presteren. En met succes. Dankzij de inzet van leraren, pedagogisch medewerkers, directeuren, bestuurders en de gemeente, zitten de onderwijsloopbanen van Rotterdamse leerlingen in de lift. Dit blijkt ook uit de Staat van het Rotterdamse onderwijs 2014, die tegelijkertijd met dit nieuwe Rotterdamse onderwijsbeleid wordt uitgebracht.
Wat hebben we al bereikt? De voorschoolse educatie is verbeterd. In vier jaar tijd zijn er ruim 205 groepen nul gekomen. Voor ruim 3.500 peuters betekent dit meer ontwikkelingskansen. In het Rotterdamse basis- en voortgezet onderwijs zijn de taal- en rekenprestaties verbeterd: in de Cito-eindtoetsscores worden de verschillen met andere grote steden flink kleiner. We kennen basisscholen die al jarenlang op of boven de landelijke normen presteren en inmiddels hebben vijf Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs het predicaat ‘excellent’ gekregen. In het voortgezet onderwijs naderen de cijfers op het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands en wiskunde die van het landelijk gemiddelde. In het mbo zijn de eerste taalen rekentoetsen landelijk ingevoerd en inmiddels weten we dat de rekenscores van de Rotterdamse mbo 4-studenten van de grote mbo-instellingen, bovengemiddeld zijn. Die van de havisten benade-
ren het landelijke gemiddelde. Het studiesucces van mbo-studenten neemt de laatste jaren bovendien toe; het diplomarendement in het mbo is gestegen. En Rotterdam vormt de thuisbasis van prachtige onderwijsplekken zoals de RDM-campus en het Erasmus University College. De Erasmus Universiteit scoort goed op een aantal internationale en nationale rankings1. In een scorelijst van Elsevier, mede gebaseerd op de uitkomsten van de nationale studentenenquête, staat de Hogeschool Rotterdam in de top 3. Binnen de gehele onderwijssector hebben scholen, schoolbesturen en gemeente bovendien bereikt, dat het aantal voortijdig schoolverlaters de afgelopen vier jaar met 40% is gedaald. Het absoluut verzuim daalde met 6,5%2. Er is dus een goede basis om op voort te bouwen. Maar het laat ook genoeg ruimte voor verbetering. Een deel van de groeiende peuterpopulatie maakt nog géén vliegende start en de Inspectie van het Onderwijs is kritisch over een aantal kwaliteitsaspecten van de voor- en vroegschool. De gemiddelde Rotterdamse onderwijsresultaten lopen nog steeds achter op die van de rest van ons land. De taalscores in de bovenbouw van het basisonderwijs blijven achter ten opzichte van vergelijkbare scholen in Nederland. En in de onderbouw van het voortgezet onderwijs haalt een hoog percentage leerlingen nog niet het Nederlandse taalniveau dat van hen verwacht mag worden. Ook vormt het taal- en rekenniveau van studenten op de laagste mboniveaus reden tot bezorgdheid. Het slagingspercentage van Rotterdamse mbo-studenten is lager en er is vaker sprake van studiewisselingen en uitval, dan in de andere grote steden3. We zien dat veel Rotterdamse leerlingen die doorstromen naar een hbo-opleiding, vanwege onvoldoende taal-, reken-, studie- en onderzoeksvaardigheden, uitvallen in het eerste hbo-jaar. Het aantal uitvallers en thuiszitters kan en moet nog verder omlaag. Een evaluatie van het programma Beter Presteren laat zien dat stedelijke sturing van onderwijskwaliteit als impuls voor onderwijs- en schoolverbetering en verhoging van onderwijsprestaties, zin heeft. Professor dr. Edith Hooge beveelt in Leren van Beter Presteren aan om de Rotterdamse scholen het aangrijpingspunt te laten zijn voor sturing op onderwijskwaliteit: Door de sturingskracht van schoolbesturen, gemeente en eventuele andere partners te bundelen wordt deze versterkt. Om daarbij wel recht te doen aan ieders eigen verantwoordelijk-
http://www.eur.nl/eur/rankings/ Leerling is leerplichtig, heeft geen vrijstelling voor onderwijs, en staat niet ingeschreven bij een onderwijsinstelling 3) Studiesucces in de G4, Ecbo, 2014 1) 2)
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
9
heid, verdient het de aanbeveling fors te investeren in gezamenlijke en integrale stedelijke sturing op alle niveaus. Dit kan door sturing en leiderschap op schoolniveau, schoolbestuurlijk, bovenbestuurlijk en stedelijk niveau in lijn met elkaar te brengen door voortdurende uitwisseling en afstemming. Hiervoor zijn openheid, aanspreekbaarheid en onderling vertrouwen, stevige en continue dialoog over de inhoud (doelen en ambities) en eenvoudige bestuurlijke constructies nodig. Kwaliteitsverbetering van alle Rotterdamse scholen en opleidingen zou daarbij de focus van de stedelijke sturing van onderwijskwaliteit moeten zijn. Zo’n brede verbeteraanpak van scholen en opleidingen moet voldoen aan een bij Rotterdam passende combinatie van de vier condities sturing, ruimte, toerusten en ‘gezag en druk’ uitoefenen4. In de evaluatie van Beter Presteren wordt geadviseerd ook de aanpak van de ‘professionele school’ verder uit te bouwen tot een stedelijke aanpak, in nauwe samenwerking met de Rotterdamse educatieve infrastructuur (initiële opleidingen mbo, hbo en universiteit en de Kenniswerkplaats Rotterdams Talent): Een dergelijke, breed gedragen, doortastende effectieve aanpak voor voldoende kwalitatief hoogwaardige leraren, andere onderwijsprofessionals, medewerkers vve, leidinggevenden en bestuurders, versterkt kwaliteitsverbetering van alle Rotterdamse scholen.
Hoe zijn we te werk gegaan? Mede op basis van de evaluatie van het programma Beter Presteren is in het voorjaar 2014 gezamenlijk een Opmaat voor een nieuw onderwijsbeleid geschreven. Begin 2014 zijn evaluaties gemaakt van de programmalijnen van Beter Presteren 2010 – 2014 en heeft prof. dr. Hooge een evaluatierapport uitgebracht. In de tweede helft van 2014 zijn medewerkers van gemeente en scholenveld aan de slag gegaan met het schrijven van het nieuwe Rotterdamse onderwijsbeleid. Er zijn bijeenkomsten geweest met leraren, ouders en andere bij het onderwijs betrokken partners. Er is een grote onderwijsconferentie gehouden in oktober 2014. Leren Loont! 2015 – 2018 is daarmee het resultaat van een bijzondere samenwerking; co-creatie tussen het onderwijsveld en de gemeente. Van schooldirecteur tot leerkracht; vele onderwijsprofessionals en –partners hebben door het bijwonen van
4)
10
een onderwijsconferentie, consultaties of door een schriftelijke reactie, een bijdrage geleverd aan dit document. Het onderwijsveld en de gemeente zijn dan ook gezamenlijk eigenaar van Leren Loont! De co-creatie die heeft geleid tot Leren Loont! zetten we ook in de uitvoering voort. Een voorstel voor een aangepaste Rotterdamse overlegstructuur met alle onderwijspartners is in voorbereiding. Elke sector heeft daarin een eigen sectorkamer en van elke sectorkamer neemt een vertegenwoordiging deel aan een onderwijsbreed (strategisch) overleg. In de uitvoering heeft en houdt iedere partner uiteraard zijn eigen verantwoordelijkheid. Want de stad heeft het onderwijs hard nodig én natuurlijk vice versa.
Wat hebben we nodig? Rotterdam heeft een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en investeert in innovatie en ontwikkeling. De arbeidsmarkt is veelzijdig, met de Rotterdamse haven als aanjager van de economie. In 2014 groeit deze sector naar schatting met 1%. Het aantal banen in de techniek stijgt spectaculair en er is werkgelegenheid in de foodsector, de zorg, consumentendiensten, creatieve industrie en in andere sectoren. De behoefte aan vakmanschap op alle niveaus is groot. Rotterdam heeft een relatief jonge bevolking en er zijn ruim 31.000 hoger onderwijsstudenten in de stad. Die willen we dan ook voor Rotterdam behouden. Naast een veelzijdige arbeidsmarkt die toekomst biedt, hebben we in Rotterdam te maken met grootstedelijke problemen. De stad kent probleemwijken, risicojongeren en kinderen die met een taalachterstand starten op de basisschool. In verhouding hebben veel gezinnen een lage sociaaleconomische positie en relatief veel Rotterdamse ouders zijn laag opgeleid. De culturele rijkdom van ruim 170 nationaliteiten in Rotterdam vergroot het risico op taalachterstanden: er is sprake van een hoge tussentijdse instroom van anderstalige nieuwkomers in alle onderwijssectoren. Deze rijkdom vormt tegelijkertijd culturele verschillen die overbrugd moeten worden. De leefwereld van leerlingen thuis, op straat en in de school verschilt vaak sterk en daardoor kan het ingewikkeld zijn bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid op een goede manier vorm te geven. Een afgewogen onderwijsaanbod en een goed pedagogisch klimaat zijn daartoe onontbeerlijk.
Leren van beter presteren, Stedelijk sturen van onderwijskwaliteit, 2014, BMC Advies/Tias
Eén gebied verdient extra aandacht, namelijk Rotterdam Zuid. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid kent een speciale aanpak waarbij nadrukkelijk wordt ingezet op extra leertijd, preventieve inzet van de wijkteams en sturing op een hogere uitstroom naar de sectoren zorg, haven en techniek. Dit onderwijsbeleid Leren Loont! geldt voor de gehele stad Rotterdam en sluit daarnaast ook naadloos aan op het Nationaal Programma Rotterdam Zuid 2014 – 2018.
Wat gaan we doen? Omdat elke ontwikkeling op onderwijsgebied ten goede moet komen aan het kind, de leerling of de student, staat in Leren Loont! schoolontwikkeling centraal. Elke organisatie, school of onderwijsinstelling in Rotterdam streeft ernaar zich verder te ontwikkelen. Daarmee bedoelen we: met de beste mensen voor de groep of klas, het maximale uit alle kinderen halen. De focus ligt op kwaliteitsverbetering van alle Rotterdamse scholen en opleidingen. Voor zo’n brede verbeteraanpak wordt nauwe samenwerking gezocht met de Rotterdamse educatieve infrastructuur, de initiële opleidingen mbo, hbo en universiteit en de Kenniswerkplaats Rotterdams Talent. Rotterdam heeft onderwijs nodig dat alle kinderen ongeacht afkomst of achtergrond een vliegende start garandeert. Dat fasegewijs naadloos op elkaar aansluit en uitval geen kans geeft. Dat kwalitatief hoogwaardig is. Dat inzet op goede taal- en rekenvaardigheid, het laten groeien van talent en tegelijkertijd op ontwikkeling van sociale vaardigheden en competenties die leerlingen klaarstoomt voor de arbeidsmarkt van de 21ste eeuw. Onderwijs dat naast kwaliteit en resultaat ook onmisbare waarden en sociale vaardigheden overbrengt. En dat aandacht besteedt aan het ontwikkelen van eigen identiteit, burgerschap en wederzijds respect. Binnen school en daarmee ook daarbuiten. Taalbarrières en culturele verschillen vragen om sterke leerkrachten die hiermee om kunnen gaan en de verbindende schakel tussen deze leefwerelden kunnen zijn. We vragen veel van docenten als we inzetten op educatief partnerschap tussen ouders en de school. En Rotterdam heeft onderwijs nodig met een rechtstreeks doel: een baan. Want de sleutel tot duurzame verbetering ligt in opleiding en
voorsorteren naar kansrijke beroepen. Toponderwijs maakt de leerlingen sterker, maakt de stad sterker. Met Leren Loont! bouwen we door op de bestaande basis én we leggen de lat de komende jaren nog flink wat hoger. Zodat we in Rotterdam onze kinderen en jongeren het beste onderwijs kunnen bieden.
Leeswijzer Leren Loont! 2015 – 2018 Het Rotterdamse onderwijsveld en de gemeente werken de komende jaren binnen Leren Loont! op in totaal vijf thema’s intensief samen: • • • • •
Een vliegende start De beste leraren voor Rotterdam Werken aan vakmanschap Aansluiting onderwijs en jeugdhulp Kwaliteit door schoolontwikkeling
In de volgende hoofdstukken worden de vijf thema’s uitgewerkt. Dit zijn de actielijnen voor de komende vier jaar. Als ‘school’ of ‘onderwijs’ wordt genoemd, bedoelen we hiermee alle genoemde sectoren, tenzij een specifieke sector wordt bedoeld. In hoofdstuk zeven gaan we in op de sturing, de organisatie en de financiën. De bijlage bevat de concept indicatoren per sector en per thema ten behoeve van de monitoring. Bij indicatoren worden streefwaarden genoemd daar waar mogelijk. Daar waar nog geen streefwaarde is bepaald, volgt deze in de verdere uitwerking van de Onderwijsindex. Daarbij opgemerkt Dit document omvat niet alles wat er in het Rotterdamse onderwijs gebeurt. Er zijn enkele beleidsdocumenten waarin specifieke onderwerpen al zijn uitgewerkt of nog gezamenlijk uitgewerkt worden. Die onderwerpen zijn in Leren Loont! 2015 – 2018 dan ook niet opnieuw beschreven. Dit zijn onder andere: • Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2015 – 2019 • Uitvoeringsprogramma Nationaal Programma Rotterdam Zuid 2014 – 2018 • Aanpak risicojongeren • Masterplan onderwijs 2015 – 2025 • Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
11
12
02
Een vliegende start
Alle Rotterdamse peuters verdienen een vliegende start. Om zo zonder achterstanden en goed voorbereid aan de basisschool te kunnen beginnen. Daarom ontwikkelen we in de voorschoolse periode door tot één integrale voorziening voor alle kinderen vanaf twee jaar. Elke basisschool heeft bovendien over maximaal vier jaar één of meerdere groepen nul. Voor elk kind (doelgroep én niet-doelgroep) is een geschikte plek binnen de voorschoolse educatie. Een plek waar jonge kinderen zich spelenderwijs kunnen ontwikkelen en waar zij al op jonge leeftijd ontdekken waar ze goed in zijn. En dat in een veilige, taalrijke en stimulerende omgeving.
Als we erin slagen om onderwijsachterstanden te voorkomen en weg te werken, hebben we voor de gehele onderwijsloopbaan veel gewonnen. Op veel terreinen is winst te boeken. Op dit moment zijn er op verschillende plekken wachtlijsten, waardoor peuters niet (op tijd) terecht kunnen in een voorschoolse voorziening. Daarbij kiest een te groot aantal Rotterdamse ouders van doelgroepkinderen, de groep die juist risico loopt om bij aanvang van de basisschool met een achterstand te beginnen, nog niet voor een voorschoolse voorziening. Daarnaast is het zaak nóg steviger te werken aan de kwaliteit van de voor- en vroegschool. Te beginnen bij de kwaliteit van de voor- en vroegschool. Uit de rapportage in 2014 van de Inspectie van het Onderwijs, blijkt dat er nog een aantal tekortkomingen is. Bijvoorbeeld op het gebied van het maken van resultaatafspraken, het betrekken van ouders en op de doorgaande leerlijn. Bovendien bestaat een diversiteit in voorschoolse voorzieningen voor het jonge kind. Door die verschillen in voorzieningen sluit de voor- en vroegschool niet altijd even goed aan op het basisonderwijs. Dit kan leiden tot onderbroken leerlijnen en dat komt niet ten goede aan de ontwikkeling van het kind. Hier kan verdere winst geboekt worden.
Ambities • In Rotterdam is er een integrale voorschoolse voorziening voor alle peuters. • Aan alle Rotterdamse peuters wordt de gelegenheid geboden om deel te nemen aan een voorschoolse voorziening; voor alle doelgroeppeuters is er een plaats. • In Rotterdam zijn de voor- en vroegschoolse voorzieningen van goede kwaliteit en voldoen aan de normen van de inspectie.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
13
Actielijn 1: Herontwerp van de voorschoolse periode De voorschoolse periode kent op dit moment een te grote diversiteit aan voorzieningen. Aansluitend op de behoefte van het kind, gaan we versnippering in de opvang van onze peuters tegen, door het uitbouwen van de huidige groepen nul tot een integrale voorschoolse voorziening. Peuterspeelwerk, kinderopvang en groep nul krijgen hierin een plek. We werken toe naar één integrale voorschoolse voorziening met gemengde groepen, waar peuters van werkende en niet-werkende ouders voor opvang terechtkunnen. En waar alle peuters, zowel peuters mét als peuters zonder (taal) achterstanden een passend ontwikkelingsaanbod krijgen. Alle Rotterdamse peuters vanaf twee jaar hebben tegen een geringe vergoeding recht op vijf uur opvang, verdeeld over minimaal twee dagdelen. We ontwikkelen groep nul verder en streven ernaar dat de kwaliteit van de Rotterdamse voorschoolse voorzieningen overal gelijk is. Het onderscheid tussen peuterspeelzaal, kinderopvang en groep nul verdwijnt waar mogelijk. De gemeente maakt met de partners een actieplan om deze harmonisatie vorm te geven. Goed voorbereid op de overgang Op plekken waar de voorschoolse voorziening is gekoppeld aan een basisschool, wordt groep nul als uitgangspunt genomen. Dat betekent: inzet van een hbo’er, een doorgaande leerlijn én doorgaande zorgstructuur en een stevige start met ouderbetrokkenheid, die vervolgens in de basisschool wordt doorgezet. De komende jaren zal daarvoor een groeiend aantal peuterspeelzalen tot groep nul worden omgevormd en onder verantwoordelijkheid van een basisschool komen te vallen. Dat maakt de overstap van de voorschool naar de basisschool een natuurlijke. Bovendien leggen we de vaardigheden per kind vast in het kindvolgsysteem, dat aansluit op het systeem van de basisschool. Daarnaast realiseren we de komende vier jaar tien zogenoemde Kindcentra. Anders dan de basisvoorziening zijn deze centra voor kinderen van nul tot twaalf jaar oud. Ze komen daar gedurende de dag om te leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten. Alle ontwikkelingsterreinen van de kinderen komen hier aan bod. De omgeving biedt
14
een totaalpakket op het gebied van educatie, opvang en ontwikkeling. Het onderwijs en vve-veld nemen het initiatief tot de ontwikkeling van deze Kindcentra en betrekken de gemeente hierbij om verdere realisatie mogelijk te maken. In een aantal wijken op Zuid vormt het Kindcentrum een goede aansluiting op de Children’s Zone, onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid.
Actielijn 2: Investeren in bereik Alle kinderen hebben recht op een goede voorbereiding op de basisschool: zowel op taalen rekenvaardig, als sociaal-emotioneel, cognitief en motorisch gebied. Daarom investeren we in de ontwikkeling van alle peuters, met extra inzet op de doelgroepkinderen: kinderen die zonder voorschool groot risico lopen om met een achterstand op de basisschool in te stromen en door het Centrum voor Jeugd en Gezin als doelgroepkind worden aangemerkt. Elke peuter bereikt Leren Loont! begint al spelenderwijs op peuterleeftijd. We werken dan ook aan een contextrijke, voorschoolse educatie in Rotterdam. Alle Rotterdamse peuters vanaf twee jaar hebben tegen geringe vergoeding recht op twee dagdelen opvang. Dus zowel peuters van werkende, als peuters van niet-werkende ouders. En peuters mét en peuters zonder (taal)achterstand. Speciale aandacht gaat uit naar de doelgroepkinderen. Deze peuters hebben vanaf 2,5 jaar recht op minimaal 10 tot 12,5 uur opvang verspreid over drie tot vijf dagdelen. We gebruiken de Rotterdam-specifieke definitie van een doelgroepkind die we eind 2014 hebben geformuleerd en die voor het hele voor- en vroegschoolse veld gaat gelden. Het Centrum voor Jeugd en Gezin bepaalt welke peuter doelgroepkind is. De gemeente zet vanaf januari 2015 de toeleiding van de doelgroepkinderen via peuterconsulenten en Centrum voor Jeugd en Gezin voort, met gebruikmaking van deze Rotterdamse definitie. Dit geldt ook voor toeleiding van doelgroepkinderen in de zogeheten ‘focuswijken’ die onder het Nationaal Programma Rotterdam Zuid vallen.
Actielijn 3: Een kwaliteitsstap zetten Jonge kinderen hebben recht op een voorziening van goede kwaliteit. De integrale, voorschoolse voorzieningen voldoen minimaal aan de kwaliteitseisen voor voor- en vroegschoolse educatie van de Inspectie van het Onderwijs en de vereisten vanuit de inspectie vanuit de GGD. Hoge kwaliteit op alle vlakken Op veel plekken voegt het vve-veld extra kwaliteit toe, door de groep nul binnen deze voorziening verder te ontwikkelen en door kwaliteitsimpulsen binnen de voor- en vroegschoolse educatie. Waar mogelijk worden instrumenten voor kwaliteitsbevordering in het primair onderwijs ook ingezet in de voorschool. Belangrijker nog dan een rijke leeromgeving is dat peuters zich in en door spel ontwikkelen in de volle breedte. De vve-instellingen ondersteunen deze ontwikkeling door middel van opbrengstgericht werken in de voor- en vroegschoolse educatie. Met het betrekken van ouders bij de onderwijscarrière van hun kind kun je niet vroeg genoeg beginnen. Ouders en voorschoolse voorziening werken samen vanuit de overtuiging dat een peuter het meeste leert als hij of zij zowel thuis als op de opvang, zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Het is een eerste, belangrijke stap in de ouderbetrokkenheid binnen de verdere onderwijsloopbaan van een kind. We ontwikkelen de ouderbetrokkenheid door op de locaties en maken gebruik van thuisprogramma’s voor ouders met hun kind. De sector neemt het voortouw en de gemeente ondersteunt. Hoger gekwalificeerd personeel Leidinggevenden, leerkrachten en pedagogisch medewerkers in Rotterdam zijn goed opgeleid. Zij hebben specifieke kennis van het jonge kind, beheersen de taal en weten hoe zij ouders kunnen betrekken bij de ontwikkeling van hun kind. In alle groepen werkt een hbo’er, bij voorkeur als pedagogisch medewerker op de groep of als coach op meerdere groepen.
werkers en leerkrachten in de voor- en vroegschool (mbo-3/4, hbo-Ad en hbo-bachelor en pabo). Daarin krijgt het stimuleren van nieuwsgierigheid bij kinderen een expliciete plaats. De sector maakt afspraken met de opleidingen over het aanpassen van de curricula conform dit profiel en over de randvoorwaarden. Om zo tot kwalitatieve begeleiding in de opleidingspraktijk te komen. De vve-sector stuurt op de kwaliteit van de pedagogisch medewerkers, zodat deze voldoen aan de inhoudelijke uitgangspunten van het Rotterdamse profiel. Tot in 2015 blijft de gemeente financieel investeren in het verhogen van de taalvaardigheid en het opbrengstgericht werken van pedagogisch medewerkers in de vve. Het hoger onderwijs draagt bij aan de kwaliteit en de doelen van vve door inzet van studenten, onderzoek en het delen van kennis. Een aandachtspunt vormt de zorgstructuur binnen de voorschoolse periode. Vroegsignalering is immers belangrijk, zowel op jonge leeftijd als vroeg in het ontstaan van eventuele problematiek. Binnen de groep nul is de intern begeleider van de basisschool betrokken, bij de overige voorschoolse voorzieningen is behoefte aan een zorgcoördinator. Beiden moeten goed toegerust zijn voor de ontwikkelingsfase van het jonge kind. In het bestuurlijk overleg jonge kind agendeert de gemeente dit punt en komt het vve-veld met voorstellen. In 2015 neemt de gemeente het voortouw in het uitzetten van een analyse en werken gemeente en vve-veld modellen uit, die aansluiten bij de jeugdhulp. Huisvesting groepen nul Niet alle groepen nul bevinden zich in de gebouwen van de basisscholen. Zowel de scholen, vve-instellingen als de gemeente, vinden dit wel wenselijk. Daarom is in het Integraal Huisvestingsplan 20152019 opgenomen dat er nader onderzoek en overleg met betrokkenen, zoals de uitvoerders, nodig is om te bepalen of en hoe structureel kan worden voorzien in de benodigde ruimte voor voorschoolse educatie en hoe dit gefinancierd kan worden. Naar verwachting kan hier voor 1 juli 2015 – in samenspraak met schoolbesturen en uitvoerders - een besluit over worden genomen.
We werken met een Rotterdam-specifiek profiel voor de pedagogisch (educatief) medewerker. Dit wordt in samenwerking tussen de praktijk en de opleidings- en kennisinstellingen ontwikkeld en vastgelegd voor de pedagogisch (educatief) mede-
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
15
16
Resultaten Actielijn 1: Herontwerp van de voorschoolse periode • In 2018 is de integrale voorschoolse voorziening ingevoerd (gefaseerd vanaf 2017). Alle peuters vanaf twee jaar hebben recht op vijf uur/twee dagdelen opvang; doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar hebben recht op minimaal 10 uur. Actielijn 2: Investeren in bereik • Vanaf 2015 is de toeleiding voor alle doelgroeppeuters naar een voorschoolse voorziening georganiseerd (via het Centrum voor Jeugd en Gezin). In 2018 is er voor alle peuters een plek binnen de integrale voorschoolse voorziening. Actielijn 3: Een kwaliteitsstap zetten • De integrale voorschoolse voorziening voldoet minimaal aan de kwaliteitseisen van de Inspectie van het Onderwijs.
Indicatoren Indicator 1: Het percentage driejarigen Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vveprogramma volgt stijgt (2013 = 67%). In 2018 wordt 80% bereikt. Indicator 2: Verbetering van resultaten van doelgroepkinderen in groep 1 en in groep 3 (nulmeting in 2015), zowel in reguliere vve als in groep nul. Indicator 3: De voor- en vroegschoolse educatie in Rotterdam voldoet aan de kwaliteitsindicatoren van de Inspectie van het Onderwijs.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
17
18
03
De beste leraren voor Rotterdam
De beste leraren en pedagogisch5 medewerkers kiezen de komende jaren voor Rotterdam. Zij willen lesgeven in een stad die verjongt en waar zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van jonge Rotterdammers. De complexiteit van de stadse samenleving vraagt om professionele leraren die om kunnen gaan met de uiteenlopende uitdagingen van leerlingen in Rotterdam. Om leraren die zich doorlopend willen blijven ontwikkelen. En het vraagt om schoolleiders die hen daartoe in staat stellen. Daar zetten we de komende jaren op in, door onder meer de Rotterdamse Lerarenagenda.
Kwalitatief hoogwaardig onderwijs begint met elke pedagogisch medewerker in de vve, elke leraar op de basisschool of school voor voortgezet onderwijs, iedere mbo- en hbo-docent. Het aandeel lessen dat door onbevoegde docenten wordt gegeven, is in Rotterdam hoger dan elders in het land, afhankelijk van het vakgebied6. Het probleem van onbevoegde docenten speelt vooral op vmbo-scholen in achterstandswijken. Het feit dat het vmbo beroepspraktijkdocenten uit het werkveld in dienst heeft, speelt hier een rol. In het primair onderwijs neemt de werkgelegenheid de komende jaren licht toe door groei van het leerlingenaantal. Door vertrek van leraren ontstaat een aanzienlijke vraag naar nieuw personeel. Tegelijkertijd is de pabo-uitstroom laag. De verwachting is daarom dat komende jaren een tekort aan leraren
ontstaat. In het voortgezet onderwijs gaat een steeds groter aantal oudere leraren met pensioen. Schoolleiders in het voortgezet onderwijs geven aan7 moeite te hebben met het vinden van voldoende goed personeel, vooral voor de algemeen vormende vakken. Het gemiddelde percentage on(der)bevoegd gegeven lessen in het voortgezet onderwijs in Rotterdam is hoger dan in de rest van het land. En in het voortgezet onderwijs en mbo wordt bovendien een tekort verwacht aan docenten techniek. De instroom van techniekdocenten vanuit de opleidingen is te laag om te kunnen voldoen aan de toekomstige vraag. Er is dus werk aan de winkel om onderwijsprofessionals met ambitie en lef voor Rotterdam te behouden en aan te trekken. Professionals die dagelijks in hun eigen professionaliteit willen investeren en die hun kennis en ervaring met collega’s willen delen (zoals nu al gebeurt binnen Passie op Zuid, Leraren met Lef en de leergemeenschap Hillesluis). Deze professionals zijn voor de onderwijscarrière van Rotterdamse kinderen van het grootste belang; van alle schoolse factoren is het hún handelen dat de leerprestaties van Rotterdamse leerlingen het meeste beïnvloedt8. Niet voor niets staat ook in het manifest Samen Leren de leraar centraal. Leraren zorgen voor toponderwijs, en zijn samen elke dag bezig om het onderwijs te verbeteren en het maximale uit elke leerling te halen9. Het is vanzelfsprekend dat Rotterdam aansluit op de landelijke ontwikkelingen, zoals het Nationaal Onderwijsakkoord, de landelijke Lerarenagenda 2013 – 2020 en de cao’s. Onderwijsinstellingen én gemeente maken daar een Rotterdamse aanvulling op. Over vier jaar kent Rotterdam vrijwel geen kwantitatieve of kwalitatieve lerarentekorten meer. Voor het middelbaar en hoger onderwijs leiden we hier kwalitatief hoogwaardig onderwijspersoneel op. En we blijven ons inzetten voor een eerstegraads lerarenopleiding.
Voor maatregelen op het gebied van ontwikkeling en professionalisering pedagogisch medewerkers, zie hoofdstuk 2 Researchned, de Rotterdamse onderwijsarbeidsmarkt in beeld, 2012 Researchned, de Rotterdamse onderwijsarbeidsmarkt in beeld, 2012 8) Marzano, 2003, 2009, Hattie, 2009 9) In het manifest Samen Leren doet een groep vooruitstrevende onderwijsspecialisten verbetervoorstellen voor het Nederlandse onderwijs, voortbouwend op het Nationaal Onderwijs Akkoord, op de Lerarenagenda en sectoraanpakken zoals VO2020. Deze verbetervoorstellen liggen op drie gebieden: de verbetercultuur op scholen, de wens van toppers om leraar te worden en de rol van de beroepsgroep. 5)
6) 7)
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
19
Ambities • In Rotterdam zijn er voldoende leraren en pedagogisch medewerkers van zeer goede kwaliteit, die voldoende zijn toegerust voor de grootstedelijke pedagogische didactische opdracht. • In Rotterdam werken leraren en pedagogisch medewerkers continue aan hun vakdidactische- en/of persoonlijke ontwikkeling, waar het kan samen met collega’s, om zo een lerende cultuur op en tussen scholen op te bouwen. • Rotterdam werft en behoudt de beste onderwijsprofessionals voor de stad.
Actielijn 1: Voldoende leraren en pedagogische medewerkers: strategische personeelsplanning Een lerarentekort kan Rotterdam zich niet veroorloven. Het is belangrijk de huidige en toekomstige vraag naar onderwijspersoneel te kennen, zodat we hier in de werving door de lerarenopleidingen rekening mee kunnen houden. Het is net zo belangrijk goed onderwijspersoneel voor de stad te behouden. De werkomstandigheden en randvoorwaarden worden hier de komende jaren zó aantrekkelijk, dat meer (top) leraren in Rotterdam wil blijven of naar Rotterdam wil komen. Strategisch personeelsbeleid Alle schoolbesturen voeren de komende jaren een strategisch personeelsbeleid. Elk bestuur weet voor zijn eigen organisatie wat er kwantitatief nodig is op de korte en lange termijn. Ook verborgen kwantiteitstekorten, die opgelost worden door het inzetten van on(der)bevoegde docenten, worden daarbij zichtbaar. Dit sluit aan bij landelijke maatregelen zoals de cao-vo ‘Alle leraren bekwaam en bevoegd’, het Nationaal Onderwijsakkoord en de registratie in het Lerarenregister, waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van alle leerkrachten inzichtelijk wordt voor werkgevers. Uiterlijk in 2017 moeten alle leraren in het mbo, voortgezet en primair onderwijs staan ingeschreven in dit Lerarenregister10. Vanaf 2017 gaat de Inspectie van het Onderwijs erop toezien dat enkel geregistreerde leraren lesgeven.
10)
20
Maatregel uit het ‘Actieplan Leraar 2020’ van OCW
Afstemming tussen het onderwijs over professionalisering en het kwalitatief en kwantitatief personeelsbeleid, vindt plaats binnen de Platforms Onderwijsarbeidsmarkt po en vo. Het mbo zet onverminderd in op de ontwikkeling van een soortgelijk platform voor hun sector: nieuw of door aansluiting bij bestaande (regionale) varianten. Dat betekent dat werkgevers, opleiders en gemeenten hierin kunnen participeren.
Actielijn 2: Topleraren: blijvend professionaliseren Het onderwijs en de gemeente stellen gezamenlijk een Rotterdams lerarenprofiel op; een speciaal voor Rotterdam geldende aanvulling op de benodigde competenties om goed onderwijs te kunnen geven. Dit profiel doet recht aan de grootstedelijke context, de pedagogische en didactische vakbekwaamheid en het omgaan met ouders als pedagogische partners. De gemeente roept de onderwijspartners bijeen om hier een start mee te maken. Het lerarenprofiel sluit aan bij het landelijke lerarenregister. Daarbij bouwen we voort op initiatieven die er op dit vlak al zijn. Denk aan het profiel dat ontwikkeld wordt door Leraren met Lef, de module Rotterdamkunde van het hoger onderwijs en het door de Hogeschool Rotterdam en de Erasmus Universiteit ontwikkelde competentieprofiel voor leraren in een grootstedelijke context.
Werving en toelating Gezamenlijk geven we al onze leraren en pedagogisch medewerkers de ruimte zich optimaal te ontwikkelen. We leiden hier ook de topleraren op. Doordat het hoger onderwijs alle nieuwe studenten die instromen beter gaat testen op de juiste voorkennis en geschiktheid voor het beroep, sluiten we aan op de landelijke Lerarenagenda 2013 – 2020. Het hoger onderwijs ontwikkelt samen met het voortgezet onderwijs aantrekkelijke en flexibele routes naar het leraarschap om de instroom op de opleidingen verder omhoog te schroeven. Hierbij is extra aandacht voor de opleiding tot techniekdocent. De pabo en lerarenopleidingen bereiden hun studenten voor op het ontwikkelen van hun Rotterdamse lerarenprofiel, zodat iedereen die uiteindelijk slaagt meer dan voldoende kennis en vaardigheden bezit voor een gedegen start voor de klas. Eerstegraads lerarenopleiding en lerarenopleiding (v)mbo docent We zetten in op een eerstegraads lerarenopleiding in Rotterdam, op basis van de toekomstige behoefte aan onderwijzend personeel11. We vissen daarbij ook nadrukkelijk in eigen vijver. Dat wil zeggen: we laten onze goede havo- en vwo-leerlingen warmlopen voor de pabo en voor de lerarenopleiding. Op grond van de strategische personeelsplanningen zal met behulp van het decanaat en loopbaanoriëntatie actief ingezet worden om een carrière in het Rotterdamse onderwijs te stimuleren. Het onderwijs en de gemeente ondersteunen de ontwikkeling ingezet door betrokken partners (mbohbo BOSS12) tot een module in de lerarenopleiding gericht op (v)mbo-docent. Daarbij wordt gezamenlijk gezorgd voor voldoende randvoorwaarden, zoals voldoende kwalitatief geschikte stages en opleidingsplaatsen in het (v)mbo. Afstemmen met de werkvloer en loopbaanmogelijkheden Het voortgezet en hoger onderwijs brengt loopbaanperspectieven in het voortgezet onderwijs en mbo nadrukkelijker onder de aandacht bij Rotterdamse studenten. Onder andere door een stage in het (v)mbo te stimuleren en door een mbo-module of -profiel te ontwikkelen. Het hoger onderwijs werkt
voor studenten aan de pabo en lerarenopleiding aan meer praktijkervaring en aan het gezamenlijk met het onderwijsveld opleiden. Projecten als Opleiden in de School worden verbreed en verbeterd. Blijvend leren De opdracht voor het onderwijzend personeel is groot in Rotterdam en vergt zeer vakbekwame en ambitieuze leraren. De stad heeft dus topleraren nodig, met een hoge pedagogische en didactische vakbekwaamheid, die ouders zien als pedagogische partners en die om kunnen gaan met taal- en rekenachterstanden en de enorme diversiteit op dit terrein. Die om kunnen gaan met identiteitsontwikkeling en een brug kunnen slaan tussen de leefwerelden van leerlingen. In Rotterdam streven we daarom naar voortdurende professionalisering van leraren, lerarenteams en schoolleiders. We monitoren de successen en werken samen met de Rotterdamse lerarenopleidingen en opleidingen voor pedagogisch medewerkers als kennisinstellingen, om dat wat geleerd wordt, breder in de Rotterdamse praktijk te verspreiden en mee te nemen in curricula van de lerarenopleidingen. De Rotterdamse schoolbesturen maken zich er hard voor, dat beginnende leraren in Rotterdam goed begeleid en opgenomen worden binnen de bestaande lerarenteams. Zij stimuleren Rotterdamse leraren te blijven leren. We willen verder dat tweedegraads leraren vaker een eerstegraads bevoegdheid halen en dat meer leraren op het primair en voortgezet onderwijs een masterprofiel halen, aansluitend bij ambities zoals de Lerarenbeurs uit de landelijke Lerarenagenda 2013 – 2020.
Actielijn 3: De beste onderwijsprofessionals binden aan Rotterdam De komende jaren verbeteren we gezamenlijk de randvoorwaarden en werkcondities van leraren zodanig dat Rotterdam de populairste stad wordt om als pedagogisch medewerker of leraar voor de klas te staan. Bijvoorbeeld door aantrekkelijkere Rotterdam-eigen Complementaire Arbeidsafspraken13 Onderwijs (Rotterdamse leraren-C.A.O.). Denk aan (scholings)beloning bij topprestaties, hulp bij huis-
In het platform onderwijsarbeidsmarkt vo worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht (Mooz). De consequenties van dit onderzoek worden meegenomen bij de uitwerking
11)
BOSS Beter Opleiden in Samenhang en Synergie: http://www.hogeschoolrotterdam.nl/hogeschool/nieuws/onderzoek/ hogeschool-en-rocs-slaan-handen-ineen-voor-boss-project 13) Zonder dat gemeente cao-partner wordt 12)
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
21
vesting en uitbreiden van loopbaanmogelijkheden. Maar ook door te investeren in professionaliseringsen scholingsmogelijkheden rondom de grootstedelijke en specifiek Rotterdamse thema’s. Leraar zijn heeft status in Rotterdam. De gemeente nodigt de schoolbesturen uit om met ideeën te komen en zo gezamenlijk vorm te geven aan de Rotterdam-eigen Complementaire Arbeidsafspraken Onderwijs. Innovatiefonds De gemeente richt een innovatiefonds voor leraren in. We ondersteunen hiermee initiatieven van leraren, lerarenteams en schoolleiders ‘vanuit de werkvloer’ gericht op permanente, innovatieve ontwikkeling en professionalisering. We laten deze projecten (wetenschappelijk) begeleiden door kennisinstellingen, zodat ‘dat wat werkt’ breder wordt verspreid. Omdat professionaliseren in teams een belangrijk effect heeft op het verankeren van professionalisering binnen de schoolorganisatie14, richten we ons hierbij ook nadrukkelijk op onderwijsteams, op ‘samen leren en innoveren’. Op dit terrein zijn al vele initiatieven succesvol, zoals Leraren met Lef, Passie op Zuid en de professionele leergemeenschappen. Verbonden beroepsgroep Rotterdamse leraren betrekken we bij de verdere uitwerking. Die uitwerking vertalen we vervolgens in de Rotterdamse Lerarenagenda, geïnspireerd door aanbevelingen uit het manifest Samen Leren. Een groep vooruitstrevende onderwijsspecialisten doet in dit manifest verbetervoorstellen voor het Nederlandse onderwijs, voortbouwend op onder andere het Nationaal Onderwijs Akkoord en de landelijke Lerarenagenda. Zo creëren we een sterke en representatieve beroepsgroep, waarin iedereen zich binnen het Rotterdamse onderwijs vertegenwoordigd voelt en waar alle onderwijsprofessionals zich met trots aan verbinden.
Resultaten Actielijn 1: Voldoende leraren en pedagogische medewerkers: strategische personeelsplanning • Per 2017 zijn alle docenten bevoegd, of nog studerend voor hun bevoegdheid en hebben binnen twee jaar een wettelijke bevoegdheid behaald.
14)
22
Fullan & Hargreaves
Actielijn 2: Topleraren: blijvend professionaliseren • A lle leerkrachten, zowel startende als zittende, voldoen aan het Rotterdams lerarenprofiel en krijgen hiertoe voldoende ontwikkel- en professionaliserings- en opleidingsmogelijkheden zowel tijdens de studie als in het werk. Actielijn 3: De beste onderwijsprofessionals binden aan Rotterdam • In 2015 zijn afspraken vastgelegd over aantrekkelijke Rotterdam-eigen Complementaire Arbeidsafspraken Onderwijs (bijvoorbeeld over ontwikkeling, scholing en huisvesting). In 2016 zijn deze Complementaire Arbeidsvoorwaarden Onderwijs in uitvoering.
Indicatoren Indicator 1: Het percentage bevoegde en eerstegraads leraren in vo en leraren met een masteropleiding in het po en mbo stijgt. Indicator 2: Scholen voldoen aan de inspectieindicatoren met betrekking tot het professioneel handelen.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
23
24
04
Werken aan vakmanschap
De arbeidsmarkt is sterk in beweging. De vraag naar vakmensen die hun werk met trots doen en die oog hebben voor ontwikkelingen in hun vakgebied groeit. Rotterdam heeft die vakmensen hard nodig. We willen het imago van het beroepsonderwijs versterken, meer leerlingen een diploma laten behalen op een hoger niveau en een hechtere band vormen tussen beroepsonderwijs en werkgevers. Het beroepsonderwijs (van vmbo tot en met hbo), dat van oudsher tot vakmanschap opleidt, moet aan aantrekkelijkheid winnen om aan de veranderende vraag van de arbeidsmarkt te voldoen. Dat is belangrijk voor leerlingen, ouders en voor werkgevers. Het toerusten van leerlingen op hun loopbaan is daarom van belang. Rotterdamse jongeren kunnen zo met trots een diploma behalen, met een goede baan als gevolg.
Meer dan 50% van de Rotterdamse jeugd doorloopt het (v)mbo. Het Rotterdamse hoger onderwijs telt bijna 60.000 studenten (www.wonenalsstudent.nl) en dit aantal groeit. Uitstekend beroepsonderwijs verzilvert de talenten van al deze leerlingen maximaal, is flexibel en weet daardoor goed in te spelen op de snel veranderende (regionale) arbeidsmarkt. Het huidige beroepsonderwijs voldoet nog niet aan dit ideaalbeeld. Aansluiting op de snelle technologische ontwikkelingen en nieuwe behoeften van de kenniseconomie, kan beter. En ondanks de ingezette daling kan het aantal uitvallers verder worden teruggebracht. Nog relatief veel leerlingen wisselen tussentijds van opleiding en niet alle leerlingen
krijgen de zorg en begeleiding die zij nodig hebben. Tenslotte kan het imago van het beroepsonderwijs beter: de keuze voor het beroepsonderwijs wordt te vaak als een negatieve gezien, terwijl goed geschoolde vakmensen juist dé motor zijn voor de (regionale) economie. Het Rotterdamse beroepsonderwijs staat voor de uitdaging hierin verandering te brengen: de Veranderagenda Beroepsonderwijs. Als gevolg van mondalisering zien we grote veranderingen in de economie en op de arbeidsmarkt. Nieuwe generaties staan voor nieuwe beroepen met steeds minder vastomlijnde beroepsomschrijvingen. Arbeidscontracten zijn niet langer ‘voor het leven’. Dat vraagt om een andere benadering. De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) schetst in het rapport Een lerende economie (2014) het belang van investeren in het vernieuwingsvermogen en de wendbaarheid van de economie. Het signaleren en toepassen van ideeën, kennis en technologieën vanuit andere bedrijven, sectoren of landen, wordt steeds belangrijker. Dit vraagt een andere focus van het onderwijs: andere inhouden, andere didactische principes, andere -meer actievebetrokkenheid van de leerlingen. Kennis signaleren, opnemen en gebruiken is minstens zo belangrijk als kennis ‘produceren’, en is belangrijk voor alle niveaus van het onderwijs en voor alle beroepen. Daarbij gaat het om internationaal erkende kerncompetenties, vaak aangeduid als 21ste -eeuwse vaardigheden. Denk daarbij aan samenwerken, creativiteit, ict-geletterdheid, probleemoplossend vermogen, kritisch denken en communicatieve en sociale vaardigheden. De Rotterdamse schoolbesturen en de gemeente willen inspelen op die ontwikkelingen door het vinden van oplossingen op meerdere fronten en een betere samenwerking in de driehoek overheid, onderwijs en bedrijfsleven.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
25
Ambities • Het beroepsonderwijs in Rotterdam is herkenbaar en wordt gewaardeerd door de aandacht voor vakmanschap én ondernemerschap, heeft een positief imago en is goed herkenbaar voor leerlingen, ouders en werkgevers. • Een Rotterdamse aanpak Loopbaanleren is verankerd in de curricula van de scholen, van primair tot hoger onderwijs. • Onderwijs en het bedrijfsleven zijn goed op elkaar aangesloten.
Actielijn 1: Aantrekkelijk en herkenbaar beroepsonderwijs Het voortgezet onderwijs, mbo en hbo werken aan de zogeheten herwaardering van vakmanschap en ondernemerschap en zien het beroepsonderwijs als dé voorbereiding hierop. In dit verband is de omvorming van de roc’s Albeda College en Zadkine tot vier vakgerichte mbo-colleges en één startcollege, van groot belang. De herkenbaarheid van het mboonderwijs in Rotterdam wordt daarmee aanzienlijk vergroot. Nieuwe leerroutes De roc’s, mbo-vakinstellingen en scholen in het voortgezet onderwijs richten samen nieuwe leerroutes voor het beroepsonderwijs in. Een flexibel aanbod van leerroutes komt beter tegemoet aan de vraag van de arbeidsmarkt én de interesses en mogelijkheden van de leerlingen. Leerroutes die leerlingen in staat stellen zich breed te oriënteren binnen het v(mb)o, voordat ze naar een vervolgopleiding in het mbo of hbo gaan. Maar we vormen ook ‘smalle’ leerroutes voor leerlingen die al heel vroeg weten welke opleiding ze willen volgen, zoals de vakscholen Techniek, Horeca en Zorg. Bedrijven worden nadrukkelijk betrokken bij het curriculum van opleidingen en het keuzeproces, ook doordat zij stageplaatsen aanbieden. Verder maken we mogelijk dat jongeren twee mbo-diploma’s tegelijkertijd kunnen behalen en dat het praktijkonderwijs afgesloten wordt met een Rotterdams arbeidsmarktdiploma. Deze acties moeten leiden tot aantrekkelijker, toekomstbestendig beroepsonderwijs.
26
Er is steeds meer besef dat leerlingen soms beter af zijn met vakgericht onderwijs dan algemeen vormend onderwijs (avo). Om dat inzicht bij jongeren, hun ouders of verzorgers en bij leraren in het basisonderwijs, te vergroten, worden zij, net als het bedrijfsleven, nadrukkelijk bij de ontwikkelingen op het gebied van leerroutes betrokken.
Actielijn 2: Loopbaanleren Sommige leerlingen sturen bewust en vanzelfsprekend hun eigen ontwikkeling. Andere kiezen meer intuïtief en ongepland. Dat laatste kan goed gaan, maar leidt in te veel gevallen tot een verkeerde opleidingskeuze, onnodig wisselen van opleiding en zelfs tot voortijdige uitval. We willen het aantal voortijdig schooluitvallers verder terugdringen. Daarom rusten we iedere leerling, samen met zijn of haar ouders, goed toe voor het maken van keuzes in zijn of haar (school)loopbaan. De leerling kan zo zelf verantwoordelijkheid nemen; eigenaar worden van zijn of haar eigen loopbaan. Leren kiezen begint al in het basisonderwijs en zetten we -passend bij de leefwereld van kinderen- door tot het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Scholen stimuleren leerlingen om niet alleen cijfers, maar ook gevraagde sociale competenties en fysieke mogelijkheden mee te wegen in het maken van hun (beroeps- of opleidings)keuzes. Overgang vmbo naar mbo Ouders spelen een belangrijke rol bij de beroepsoriëntatie van leerlingen. Daarom heeft het mbo de afgelopen jaren flink ingezet op ouderbetrokken-
heid. Zo worden ouders proefsgewijs betrokken bij de intake, plaatsing en studievoortgang van hun kind. Dit zetten we voort en breiden we uit. Het mbo en voortgezet onderwijs werken samen, om te zorgen dat leerlingen en ouders een beter beeld krijgen van de inhoud én eisen van vervolgonderwijs en bijbehorend arbeidsmarktperspectief. Dit gebeurt onder andere door het organiseren van proeflessen en stages. Loopbaanbegeleiding, door zowel docenten als praktijkopleiders (leermeesters), wordt versterkt. Om de overgang van voortgezet onderwijs naar mbo beter te laten verlopen, gaat het voortgezet onderwijs over tot het afgeven van een schooladvies voor beroepsrichting, opleiding en het best passende opleidingsniveau van de vervolgopleiding in het mbo. We sluiten hierbij aan op goede voorbeelden in onze stad, zoals de Rotterdamse Vakschool en Rotterdams vakcollege De Hef op Zuid. De doorlopende leerlijn voortgezet onderwijs - mbo, met extra aandacht voor vakoverstijgende vaardigheden, wordt uitgebreid naar meerdere opleidingsrichtingen en -niveaus. Hierbij is aandacht voor duurzaam, toekomstgericht opleiden. Goede voorbeelden zijn de Vakwerf en het Vakhuis van Rotterdam Vakmanstad, waar aandacht is voor zowel de fysieke en sociale als mentale ontwikkeling van leerlingen. Digitale talentportfolio’s en leerroutekaart De Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie wordt geïntensiveerd en verder verweven in de oriëntatieprogramma’s van de scholen; met ingang van het schooljaar 2015 – 2016 voeren we de aanpak structureel in vanaf primair tot hoger onderwijs. Ouders worden hier meer bij betrokken. Op dit moment hebben meerdere scholen in het primair en voortgezet onderwijs en mbo ervaring opgedaan met leerling-portfolio’s. Het betreft hier tot nu toe verschillende systemen. Elk kind, elke jongere heeft een persoonlijk (digitaal) portfolio nodig, dat uitwisselbaar is bij de overgang van de ene naar de andere school. Binnen Leren Loont! 2015 – 2018 gaan we de inhoud van het digitaal talentportfolio in het primair onderwijs (vanaf groep 7) het voortgezet onderwijs en mbo op elkaar afstemmen, zodat deze uitwisselbaar zijn. En we verkennen of en zo ja, onder welke voorwaarden in de toekomst één gezamenlijk en uniform digitaal talentportfolio te ontwikkelen is.
We gaan ook werken met een leerroutekaart. Dit is een verbreding van de huidige arbeidsmarktbijsluiter. Zo’n leerroutekaart maakt de aansluitingen tussen primair, voortgezet, middelbaar en hoger beroepsonderwijs inzichtelijk, net als de toelatingscriteria en het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. Leerlingen en hun ouders krijgen zo een beter overzicht van opleidingsmogelijkheden en ze worden gestimuleerd te kiezen voor een opleiding met goede arbeidsperspectieven, zoals in de techniek. De vier Rotterdamse hogescholen ontwikkelen daarnaast de komende jaren samen met het voortgezet onderwijs een zogenoemde ‘doorstroom gereedschapskist’ met instrumenten voor loopbaanoriëntatie, begeleiding, vakinhoudelijke aansluiting en hbo-vaardigheden. De opleidingen voor een Associate Degree in het hbo worden uitgebreid en de aansluiting van mbo-4 en havo op het hbo wordt verbeterd. Wat betreft alle overgangsmomenten wisselen de onderwijsinstellingen en scholen altijd informatie uit.
Actielijn 3: Verbinding onderwijs met het bedrijfsleven/werkgevers De ontwikkelingen en innovaties op de arbeidsmarkt volgen elkaar razendsnel op. Een absolute noodzaak is dat (beroeps)onderwijs en bedrijfsleven vraag en aanbod goed op elkaar afstemmen. De expertise en ontwikkelingen in de praktijk moeten direct van invloed zijn op de inhoud van de opleidingen. Andersom; het onderwijs loopt ook vooruit op toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, ook waar deze in de praktijk nog niet altijd zichtbaar zijn. Sectortafels Op regionaal niveau stemmen mbo-instellingen hun opleidingsaanbod op elkaar af. Ook vindt overleg plaats tussen beroepsonderwijs en werkgevers over de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan zogeheten beginnende beroepsbeoefenaars, onder meer in bedrijvenkringen en branche-overleggen. Het onderwijsveld sluit daarnaast aan op al opgerichte en nog op te richten sectortafels. Daar worden onder meer de te verwachten personeelsbehoefte, de arbeidsmarktrelevantie van opleidingen, een regionaal afgestemd onderwijsaanbod, stages, leerwerkplaatsen, praktijkleren
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
27
en bij- en omscholing van werknemers besproken. Speciale aandacht gaat uit naar stages; de beste ingang voor scholen om in contact te komen met bedrijven en voor leerlingen vaak de opstap naar een baan na de opleiding. De gemeente zorgt als grote Rotterdamse werkgever voor uitbreiding van de eigen stageplekken. En we betrekken stagebedrijven meer bij innovaties, het lesprogramma en de examinering. Dat vraagt van stagebegeleiders én vakdocenten extra inzet om leerlingen te plaatsen en te begeleiden. Sectorale speerpunten: techniek en haven We geven voorrang aan sectoren die voor de economische structuur in de regio van groot belang zijn, omdat zij groot groeipotentieel hebben. Voorbeelden daarvan zijn de sectoren food, life science, zorg, clean tech, offshore, maritieme dienstverlening én techniek. Bètatechnische kennis wordt steeds belangrijker, niet alleen in de technische sectoren zelf. Ontwikkelingen op het gebied van milieu en klimaatbescherming, zorgbehoefte, voedselproductie en energievoorziening vragen hier in toenemende mate om. Omgekeerd bieden deze nieuwe toepassingsgebieden kansen om groepen scholieren en studenten aan te spreken die niet zo snel voor de traditionele technische richtingen kiezen. Robotisering, sensorisering, afstandsbesturing en digitale maakindustrie vergen nieuwe competenties. Het Rotterdamse onderwijs kan en mag de technologische ontwikkelingen dan ook niet missen. Er ontstaat een grote vraag naar arbeidskrachten op ieder niveau -het Techniekpact15 besteedt hier aandacht aan- én naar vakbekwame docenten techniek. De gemeente onderzoekt mogelijkheden tot de vorming van een studiefonds voor specifieke, technische opleidingsrichtingen. En de al ingezette lijn van Toptechniek in bedrijf, waar één vmbo- en vier mbo-scholen intensief samenwerken, wordt geïntensiveerd. Instroomdoelstellingen bij speerpuntsectoren zoals techniek en het havenindustrieel complex worden zowel in het voortgezet onderwijs als in het mbo geformuleerd. We ondersteunen leerroutes in het voortgezet onderwijs en het middelbaar en hoger beroepsonderwijs -of een combinatie daarvan- die bijdragen aan doorstroom en opstroom van leerlingen. De hogescholen worden bij de sectorale speerpunten betrokken waar het gaat om (verwach-
te) innovaties in het bedrijfsleven. De gemeente bundelt bestaande contacten met werkgevers en koppelt deze aan het onderwijs, onder meer via de bestaande en nieuw op te zetten sectortafels. En met behulp van het actieplan Kiezen voor Technologie stimuleren we wetenschap en technologie in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Bestaande samenwerkingsprojecten op het gebied van loopbaanleren (Port Rangers, JINC, Jet-Net, Educatief Techniekmenu, Techfinder) worden voortgezet of uitgebreid. Op deze manier komt aandacht voor technologie terug in de volle breedte van het Rotterdams onderwijs. Kennisontwikkeling en kennisdeling met het bedrijfsleven Bedrijven en onderwijsveld zijn erbij gebaat meer van elkaar te weten en elkaar vaak te ontmoeten. We organiseren daarom gericht meer activiteiten op dit gebied voor het delen van kennis en informatie, kennisontwikkeling en opdoen van inspiratie. Hoe precies werken we o.a. verder uit in de Veranderagenda Beroepsonderwijs. Denk bijvoorbeeld aan een reeks hoor- en werkcolleges (bijvoorbeeld over ict, gaming, techniek/robotisering en zorg) waarin de praktijk van het bedrijfsleven en van het onderwijsveld centraal staan.
Resultaten Actielijn 1: Aantrekkelijk en herkenbaar beroepsonderwijs • Albeda en Zadkine realiseren de transformatie van twee roc’s naar vier vakgerichte mbo-colleges en één startcollege. Vanaf 2015 zijn het mbocollege Techniek en Technologie, en het Startcollege gerealiseerd, in 2016 zijn de drie overige mbo-colleges gevormd. De programmatische aansluiting van het voortgezet onderwijs en het middelbaar en hoger beroepsonderwijs, waaronder de nieuwe leerroutes in voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs, zijn op basis van een uitvoeringsplan Doorgaande Leerlijn met ingang van het schooljaar 2017 – 2018 gerealiseerd. Dit plan is onderdeel van de Veranderagenda Beroepsonderwijs. Actielijn 2: Loopbaanleren • In schooljaar 2017-2018 is Loopbaanleren een structureel onderdeel van het curriculum van het
15) Een landelijk pact tussen onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, jongeren, topsectoren, regio’s en het Rijk, om in meer technisch personeel te voorzien.
28
Rotterdams onderwijs, van primair tot en met hoger onderwijs. • In 2017 is de inhoud van het digitaal talentportfolio in het primair onderwijs (vanaf groep 7), het voortgezet onderwijs en mbo op elkaar afgestemd, zodat deze uitwisselbaar zijn. • In schooljaar 2016-2017 is de leerroutekaart operationeel. Actielijn 3: Verbinding onderwijs met het bedrijfsleven/ werkgevers • Tijdens structureel overleg in de driehoek overheid, onderwijs, ondernemers in de vorm van bedrijvenkringen of sectortafels, komen in ieder geval de volgende punten aan de orde: - Arbeidsmarktperspectief-vraagstukken. - Leren in de praktijk (kwalitatief en kwantitatief). - Na-, bij- en omscholing in het kader van permanente educatie. - Inrichting beroepsonderwijs als gevolg van veranderingen in innovaties in bedrijven en instellingen.
Indicatoren Indicator 1: Het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentiëel’, in vmbo en mbo stijgt. Indicator 2: Jaarlijks vullen meer scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs de uitgangspunten van loopbaanleren kwalitatief in.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
29
30
05
Aansluiting onderwijs en jeugdhulp
Elk kind verdient een goede onderwijsplek met de juiste ondersteuning en jeugdhulp waar dat nodig is, voor een kansrijke toekomst zonder belemmeringen. De uitdaging voor scholen, jeugdhulpverlening en gemeente ligt in het gericht combineren van onderwijs en jeugdhulp om de kansen van leerlingen positief te beïnvloeden. Rotterdam biedt elk kind, elke jongere een passende plek op school, met ondersteuning en wijkgerichte jeugdhulp waar dat nodig is. Het scholenveld en de gemeente hebben hierin elk een eigen verantwoordelijkheid, maar werken nadrukkelijk samen, om thuiszitters te voorkomen.
Niet voor alle Rotterdamse leerlingen is er automatisch een passende plek in het onderwijs. Sommige leerlingen hebben een extra steuntje in de rug nodig. Tijdens de overstap van het primair naar het voortgezet onderwijs, waren er het afgelopen schooljaar bijvoorbeeld bijna 1.000 zogenoemde zorgleerlingen in beeld16. Deze leerlingen worden intensief begeleid bij de overstap van het primair naar het voortgezet onderwijs. In 2013 zaten er in Rotterdam 1.213 leerlingen in het speciaal basisonderwijs en 4.291 leerlingen in het Rotterdamse speciaal (voortgezet) onderwijs. De Rotterdamse opleidingen voor voortgezet onderwijs met leerwegondersteunend onderwijs telden 4.019 leerlingen en 1.211 leerlingen volgden praktijkonderwijs. Naast de leerlingen die binnen het regulier onderwijs extra begeleiding kunnen gebruiken, denk aan leerlingen met dyslexie of ADHD, zijn er ook leerlingen die speciaal onderwijs nodig hebben bijvoorbeeld omdat ze een (zware) lichamelijke of verstandelijke handicap hebben. Het grensvlak tussen ‘extra ondersteuning’ of echte jeugdhulp is niet altijd glashelder. Met de invoering van passend onderwijs en de decentralisatie van de jeugdzorg, vraagt deze kwetsbare groep jonge Rotterdammers dan ook extra aandacht. We willen immers dat iedereen goed kan presteren, dat geen enkel kind, geen enkele jongere tussen wal en schip valt.
Ambities • Ieder kind zit op een school met passende onderwijsondersteuning. • Het onderwijsveld en de gemeente bieden een sluitende aanpak voor risicojongeren. • De aansluiting, samenwerking en afstemming tussen voorschoolse voorzieningen, onderwijs en jeugdhulp is goed. • De jeugdhulp is dichtbij, snel beschikbaar en op maat.
16)
Zorgleerlingen in beeld (ZIB) leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
31
Actielijn 1: Passend onderwijs Het primair en voortgezet onderwijs kennen sinds augustus 2014 de zogeheten zorgplicht: de wettelijke verplichting dat schoolbesturen alle kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, een passende onderwijsplek bieden. Ouders mogen hun kinderen bij elke gewenste school met het juiste ondersteuningsaanbod aanmelden. Het is aan de school te beslissen of zij het kind de nodige ondersteuning kunnen bieden. Is dit niet het geval, dan is de school verantwoordelijk voor het vinden van een andere (wel passende) plek op een andere school. Dat kan op een reguliere school zijn of op een school voor speciaal onderwijs17. Betrokkenheid van ouders hierbij is een absolute vereiste. Thuiszitters Ter voorkoming van zogeheten ‘thuiszitters’ stellen we een speciaal plan van aanpak op, waarin is vastgelegd op welke wijze het onderwijsveld, samen met de afdeling leerplicht van de gemeente, thuiszitten in alle gevallen voorkomt. Aansluiting op het ondersteuningsplan van het wijkteam is hierbij essentieel. Vanuit de Wet gelijke behandeling kent het mbo ook een vergelijkbare inspanningsverplichting. De gemeente en de schoolbesturen werken daarom in een Taskforce Thuiszitters aan een speciale aanpak voor deze groep. Speciaal in samenhang De gemeente en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in Rotterdam werken hard aan inhoud en vorm, om Rotterdamse leerlingen binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs, snel de juiste hulp te bieden. Het Primair Passend Onderwijs Rotterdam heeft een transitie ingezet (2015 – 2019) om een dekkend netwerk te vormen met basis- en extra onderwijsondersteuning in de wijk, waarbij de expertise van het speciaal (basis)onderwijs wordt ingezet op de basisschool of in de wijk. Dit heeft een veranderend aanbod van zorg in de wijk tot gevolg; in kansen denken in plaats van in beperkingen. Let wel: zowel Passend Onderwijs als het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel zijn beide relatief jong en daardoor voorlopig nog volop in ontwikkeling. Dat betekent intensief samenwerken om dit op zo kort
Onderwijs-zorgarrangementen Binnen het speciaal onderwijs is een combinatie van onderwijs-zorgarrangementen voor bijna alle kinderen noodzakelijk. Bovendien komt een deel van deze kinderen -die onderwijs, ondersteuning en jeugdhulp nodig hebben, die niet los van elkaar kunnen worden georganiseerd- van buiten Rotterdam. Gemeente(n) en scholen verkennen daarom gezamenlijk mogelijkheden om (regionale) onderwijs-zorgarrangementen voor kinderen met meervoudige problematiek te ontwikkelen, waarbij ook wordt gewerkt aan transparantie in de toelatingscriteria voor het speciaal onderwijs. Hierover is ook in het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel aangegeven dat de inrichting van een nieuwe aanpak vraagt om samenwerking en afstemming met het onderwijs, jeugdhulpaanbieders, regiogemeenten en ouders. Onderwijsopvangvoorzieningen Een onderwijsopvangvoorziening biedt tijdelijke opvang aan leerlingen die door hun gedrag niet meer te handhaven zijn op school. Leerlingen waarbij een vloeiende schoolloopbaan in gevaar komt. De scholen organiseren de onderwijsondersteuning en exploitatie van deze onderwijsopvangvoorzieningen in het primair en voortgezet onderwijs. De gemeente ‘levert’ aanvullend de jeugdhulp. Alles vanuit het principe: 1 kind, 1 gezin, 1 regisseur, 1 plan.
Actielijn 2: Aanpak risicojongeren Een groep jonge Rotterdammers, die ook gebaat is bij extra zorg en ondersteuning, zijn de zogeheten risicojongeren. Om een beeld te krijgen: van de 125.000 Rotterdammers tussen de 12 en de 27 jaar oud, lopen in 2014 zo’n 29.000 jongeren verhoogd risico in hun loopbaan op weg naar werk. De roc’s
De samenwerkingsverbanden passend onderwijs van het primair en voortgezet onderwijs hebben de verantwoordelijkheid om binnen hun werkgebied een dekkend aanbod aan onderwijsondersteuning gericht op verschillende soorten problematiek te organiseren zodat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen
17)
32
mogelijke termijn goed af te stemmen. En regelmatig kijken wat werkt en wat niet, om waar nodig bij te sturen. Daartoe voeren gemeente, de schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs regelmatig bestuurlijk overleg. Hierin volgen zij de voortgang van de gemaakte afspraken, de samenhang Passend Onderwijs en het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel en zij maken indien nodig afspraken over de bijsturing.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
33
en gemeente zijn in overleg over de realisatie van EntreePlus. Onderdeel van de sluitende aanpak is ook De Nieuwe Kans, een bestaande organisatie voor dagbehandeling van jongeren vanaf 18 jaar, die bijvoorbeeld eerder met hun opleiding zijn gestopt, (nog) niet werken of (nog) geen opleiding volgen, en actief willen werken aan verbetering van hun situatie. De aanpak risicojongeren wordt uitgewerkt in een apart programma De onderwijssector, het mbo in het bijzonder, de gemeente en waar mogelijk ook het bedrijfsleven, buigen zich bovendien over een nieuwe sluitende aanpak voor risicojongeren, als onderdeel van het integraal jeugdbeleid. In elk geval zal deze nieuwe aanpak de herinrichting van het voorzieningenlandschap voor alle groepen bevatten: onderwijsvoorbereiding, rebound en toeleiding tot de arbeidsmarkt. De aanpak risicojongeren voorziet verder in een samenwerking binnen het scholenveld voor zoveel mogelijk sluitende begeleiding van jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, naar werk. Met meer betrokkenheid van ouders in deze begeleiding. We stellen daarmee alles in het werk om ook risicojongeren naar school of (beroeps)opleiding te leiden en daar natuurlijk met succes te houden.
Actielijn 3: Jeugdhulp: schoolnabij Met invoering van het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel is de gemeente vanaf begin 2015 verantwoordelijk voor alle (jeugd)hulp en ondersteuning aan jonge Rotterdammers: kinderen, jongeren en natuurlijk hun ouders. In totaal 42 integrale wijkteams ondersteunen hen die dit nodig hebben. Rondom deze wijkteams, liggen de wijknetwerken. De scholen vallen hier uiteraard onder, net als de wijkagent, huisarts, vrijwilligers in de buurt en kinderopvang. Wijkteams: ondersteuning snel en op maat De jeugd- en gezinscoach is regisseur binnen het wijkteam. Wanneer een gezin ondersteuning nodig heeft, bekijkt hij of zij wat het wijkteam en -netwerk bieden. Hulp op maat, dichtbij en snel. De schoolmaatschappelijk werker is de schakel in het contact tussen (voor)school en het wijkteam in de buurt waar het kind woont. Daarom mag deze op geen enkele school meer ontbreken. We houden rekening
34
met de ervaringen van de wijkteams in de Children’s Zone, onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Belangrijk is dat deze wijkteams ook preventief zullen worden ingezet. Niet alleen worden kinderen en gezinnen daarmee in een vroeg stadium geholpen, ook zal de druk op de zwaardere hulpverlening daarmee verminderen. Uitstekend signaleren Een oog voor de talenten maakt de professional gevoelig voor de factoren die de ontwikkeling van een kind verstoren. Daarom signaleren pedagogisch medewerkers in de voor- en vroegschool al in een vroeg stadium waar extra zorgbehoefte is. De signalering en het bieden van hulp kan een zwaardere zorgvraag in de toekomst voorkomen of verminderen. De gemeente, het voorschoolse en scholenveld ontwikkelen een werkwijze om de consultatie, deskundigheidsbevordering van de professionals, de toeleiding naar het wijkteam en de overdracht van het kind- of leerlingdossier vorm te geven. De bestaande groepen nul leunen nu voor de koppeling met zorg op de schoolmaatschappelijk werker van de basisschool waaraan ze zijn verbonden. Voor professionals binnen (nog) niet aan school gekoppelde voorzieningen geldt dat het Centrum voor Jeugd en Gezin, als vraagbaak en sparringpartner dient. We willen dat pedagogisch medewerkers in de voorschool tot aan docenten in het mbo uitstekend in staat zijn om de eerste zorgsignalen op te vangen en de kans op behoefte aan zorg in een latere fase in te schatten. Als jeugdhulp nodig is, ligt een vervolg in de wijkteams via de schoolmaatschappelijk werker: voor consultatie, hulp aan het gezin en om eventueel een verdere diagnose in gang te zetten. Als sprake is van onderwijsondersteuning, dan voeren de scholen dit op maat uit vanuit het passend onderwijs. Jeugdhulp en onderwijsondersteuning vinden zo in samenhang plaats. De gemeente heeft met de schoolbesturen voor primair en voortgezet onderwijs hierover afspraken gemaakt. Met het mbo worden afspraken gemaakt over een sluitende aanpak tussen school en hulpverlening. De volgende stap is een uitvoering van de afspraken gekoppeld aan de basisondersteuning voor scholen van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in Rotterdam.
Integraliteit in toeleiding van onderwijs en jeugdhulp Zowel binnen het onderwijs als binnen de jeugdhulp vinden diagnosestellingen plaats en maken de professionals ontwikkelingsperspectieven, handelingsof behandelplannen. We willen zoveel mogelijk dubbelingen in trajecten voor kinderen en jongeren, hun ouders en de leerkrachten voorkomen. In het onderwijs en in de consultatie- en diagnoseteams werken orthopedagogen en psychologen. Er is afgesproken dat wanneer vanuit de schoolondersteuningsroute van het onderwijs blijkt dat de problematiek niet alleen onderwijs gerelateerd is, er na de beoordeling door en in afstemming met het wijkteam, een diagnostische vraag bij het consultatie- en diagnoseteam wordt neergelegd. Deze specialisten en die vanuit het onderwijs komen tot een integrale aanpak en een integraal advies.
Indicator 2: De kwaliteit van passend onderwijs, schoolmaatschappelijk werk en/of jeugdhulp is goed.
Resultaten Actielijn 1 : Passend onderwijs en goede afstemming • In 2018 is er een goed geïncorporeerd stelsel van passend onderwijs, het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel en een uitgebalanceerde samenhang en wijze van samenwerking tussen beiden. De Taskforce Thuiszitters draagt bij aan de vermindering van het aantal thuiszitters. Actielijn 2 : Aanpak risicojeugd • In de eerste helft van 2015 is een sluitende aanpak voor risicojongeren geformuleerd, die in de tweede helft van 2015 in werking treedt. Actielijn 3: Jeugdhulp: schoolnabij • Medio 2015 is een werkwijze vormgegeven voor de consultatie, deskundigheidsbevordering van de professionals en de overdracht naar het wijkteam.
Indicatoren Indicator 1: Daling van het aantal thuiszitters met 75% in 2018 ten opzichte van peildatum 15 oktober 2014 en een daling van de duur van het thuiszitten met 75% in 2018 ten opzichte van peildatum 15 oktober 2014.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
35
36
06
Kwaliteit door Schoolontwikkeling
Samen de stad sterker maken; het onderste uit de kan halen bij Rotterdamse kinderen en jongeren valt of staat met kwalitatief hoogwaardig onderwijs. De afgelopen jaren hebben scholen, schoolbesturen en gemeente hier vol op ingezet. Het is gebruikelijk geworden het professionele gesprek over onderwijsresultaten te voeren en opbrengstgericht met resultaten om te gaan. De onderwijsresultaten zitten dan ook in de lift.
Goede leraren komen het beste tot hun recht in een goede onderwijsorganisatie. Streven naar het beste onderwijs in Rotterdam, betekent ook dat de onderwijsinstellingen van uitstekende kwaliteit zijn en de beste schoolleiders hebben. Op dit moment krijgen te veel leerlingen nog les op een school waar de kwaliteit niet op orde is. Schoolbesturen, scholen en de gemeente richten hun pijlen dan ook op het verbeteren van de kwaliteit van alle Rotterdamse scholen.
Daarnaast wordt voor leerlingen die het nodig hebben, ingezet op het verlengen van de leertijd in alle sectoren. Want het belang van goed onderwijs in Rotterdam beslaat het onderwijsveld in de volle breedte. We zorgen ervoor dat de onderwijsloopbaan van al onze kinderen en jongeren in de lift zit. In Rotterdam laten we alle overgangsmomenten tussen schoolsoorten zo soepel mogelijk verlopen. Overstappen naar vervolgonderwijs op een te hoog niveau, verhoogt het risico op afstroom en teleurstellingen. Overstappen op een te laag niveau verhoogt het risico op demotivatie en te weinig uitdaging. In Rotterdam stapt elke leerling op het juiste niveau over naar vervolgonderwijs en wordt daar op de juiste manier op voorbereid en in begeleid. Hierdoor wordt de schoolloopbaan van leerlingen gekenmerkt door succeservaringen en opstroom, waarbij het onderste uit de kan wordt gehaald. Het Rotterdamse hoger onderwijs telt 60.000 studenten. Om daar te komen, volgt een deel van de Rotterdamse leerlingen een route via havo of vwo. Een groot deel van de leerlingen komt daar door het stapelen van diploma’s, via vmbo en mbo. We richten ons bovendien op de vormende kant van het onderwijs: (religieuze) identiteitsontwikkeling en het ontwikkelen van sterke sociale en persoonlijke vaardigheden staan daarbij voorop. Dat doen we graag samen met ouders als educatieve partners van scholen, zodat onze kinderen en jongeren optimaal toegerust worden om goed te functioneren binnen de schoolgebouwen én daarbuiten.
Ambities • In Rotterdam zitten leerlingen op scholen van goede kwaliteit. • In Rotterdam is sprake van een goede aansluiting tussen de verschillende onderwijssectoren; een doorgaande leerlijn én met betrokken ouders. • In Rotterdam haalt de school het beste uit alle leerlingen, ook op het gebied van taal en rekenen en brede vorming van jongeren.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
37
Actielijn 1: Onderwijskwaliteit en schoolontwikkeling is maatwerk Scholen weten het beste wat er nodig is om het maximale uit hun leerlingen te halen. Daarom gaan we in Leren Loont! over op schoolontwikkeling: maatwerk per school in plaats van subsidies voor vooraf bedachte instrumenten. Uiteraard zetten we hierbij wel door op de succesvolle lijnen die het vorige programma Beter Presteren heeft neergezet. Ontwikkeling en kwaliteit op maat Scholen evalueren voortdurend zelf hun kwaliteit en streven kwaliteitsverbetering na, binnen de kaders en doelen van het schoolbestuurlijk beleidsplan en het Rotterdams Onderwijsbeleid. De veranderingen die nodig zijn voor kwaliteitsverbetering, beschrijven scholen in het primair en voortgezet onderwijs in hun vierjaarlijkse schoolplannen, gebaseerd op een analyse van de school en omgeving. Dit betekent dat de vertaling van de thema’s zoals geschetst in Leren Loont! daarin een vaste vorm krijgen. De acties die bijdragen aan deze schoolontwikkeling, beschrijven de scholen in jaarlijkse uitvoeringsplannen. Het mbo beschrijft haar schoolontwikkeling in kwaliteitsplannen. Het schoolplan en het jaarplan in het primair en voortgezet onderwijs en het kwaliteitsplan in het mbo en hbo zijn de documenten waarin de schoolontwikkeling en het verbetertraject op maat is beschreven. In Rotterdam verzekeren we dat scholen bij het uitvoeren van deze schoolplannen, jaarplannen en kwaliteitsplannen kunnen putten uit een aanbod aan (externe) expertise of arrangementen. Voorbeelden zijn het topklassenteam, de methode leerKRACHT, ouderbetrokkenheid 3.018 en andere door schoolbesturen ingekochte expertise en arrangementen. Alle scholen geven aan in hun schoolplan welk arrangement zij inzetten voor de schoolontwikkeling. Onze ambitie is dat alle Rotterdamse leerlingen op een school zitten die volgens de Inspectie van het Onderwijs het oordeel ‘voldoende’ of hoger krijgt. Zo krijgt elke leerling het onderwijs dat hij of zij verdient. Onderwijs dat door de kwaliteit van het leerstofaanbod en leerklimaat het onderste uit de
kan haalt bij leerlingen; met speciale aandacht voor hoger begaafde leerlingen. De didactische aanpak, het pedagogisch partnerschap met ouders en de kwaliteit van de leerlingenzorg dragen hieraan bij. Het eerder genoemde plan voor schoolontwikkeling sluit dan ook aan bij het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs. We kunnen ons niet veroorloven dat leerlingen onderwijs volgen op scholen, locaties of opleidingen die door de Inspectie van het Onderwijs als zwak of zeer zwak worden beoordeeld. Om zwakke en zeer zwakke scholen te verbeteren kunnen we niet hetzelfde blijven doen. Dit geldt ook voor scholen die een attendering of waarschuwing hebben gekregen van de Inspectie. Stevig ingrijpen, bijvoorbeeld met externe deskundigheid, is in die gevallen noodzakelijk. Aangrijpingspunt hiervoor is het verbeterplan van de school. Voor deze scholen wordt een Expertteam van gemeente en schoolbesturen ingesteld. Dit Expertteam biedt een arrangement en wordt ingezet om schoolbesturen van feedback te voorzien om het verbeterplan op te stellen en uit te voeren. Elk schoolplan legt andere accenten, afhankelijk van wat er nodig is om de onderwijsopbrengsten en de kwaliteit van de school te verhogen. Dit heeft tot gevolg dat er sprake is van ‘maatwerk’ per school als het gaat om welke interventies én welke (externe) expertise scholen inzetten om hun schoolontwikkeling verder vorm te geven. De besturen van de scholen voor primair onderwijs in de zogenoemde ‘focuswijken’ binnen het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, hebben met de gemeente afgesproken dat zij de leertijduitbreiding van minstens zes uur per week handhaven. Daarnaast is voor hen maatwerk mogelijk. Omdat de gemeente maatwerk op álle scholen mogelijk wil maken, pakt de gemeente Rotterdam haar subsidieverlening systematisch anders aan. Zij sluit voor de subsidieverlening aan bij de vierjaarlijkse schoolplannen, de jaarlijkse uitvoeringsplannen en de kwaliteitsplannen in het mbo en hbo. De verslaglegging hierover geldt als verantwoordingsdocument voor de gemeentelijke subsidie. Verantwoording vindt verder plaats op basis van bestaande indicatoren. In het kader van
Ouderbetrokkenheid 3.0 is een term die door CPS wordt gebruikt om een invulling van ouderbetrokkenheid op school aan te geven waarbij ouders en leraren voortdurend samenwerken om het leren en de gezonde ontwikkeling van leerlingen te ondersteunen, zowel thuis als op school. Zij zoeken gezamenlijk naar nieuwe inzichten die bijdragen aan goed onderwijs en aan de ontplooiing van hun kind, de leerling.
18)
38
verantwoording en schoolontwikkeling wordt een Onderwijsindex ontwikkeld. Onderwijskwaliteit = goed bestuur + effectief leiderschap + de beste professionals De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit op hun scholen. Vanuit het perspectief van onze Rotterdamse leerlingen, is een goed bestuur van cruciaal belang om de kwaliteit van scholen op orde te houden of te verbeteren. De schoolbesturen sturen op onderwijskwaliteit via de directeuren van de scholen. Schooldirecteuren geven op hun beurt sturing aan de continue evaluatie en bewaking van de onderwijskwaliteit. Dat vraagt van hen effectief leiderschap en een efficiënte inrichting van de schoolorganisatie. Uit onderzoek blijkt dat schoolleiderschap zeer van invloed is op de onderwijsopbrengsten van de school19. Omdat we het ons in Rotterdam niet kunnen veroorloven onze leerlingen onderwijs onder de maat te bieden, zijn sterke schoolbesturen nodig die sturen op onderwijskwaliteit via effectieve schoolleiders. We streven daarom ook naar goed bestuur. In Rotterdam nemen schoolleiders, aansluitend op het landelijke sectorakkoord PO en VO, hun bekwaamheid en bekwaamheidsonderhoud dan ook op in het landelijke Schoolleidersregister 20.
Actielijn 2: Doorgaande leerlijn: op elkaar aansluiten We vinden het niet alleen van belang dat scholen afzonderlijk van goede kwaliteit zijn, ook dat er
intensieve samenwerking is tussen de onderwijssectoren, ten behoeve van soepele schoolloopbanen van alle kinderen en jongeren. We werken onverminderd door aan doorgaande leerlijnen vanaf voor- en vroegschool tot en met hoger onderwijs. Hierbij staan twee doelen centraal: doorgaande leerlijnen (inclusief taal en rekenen) wat betreft afstemming van inhoud van verschillende onderwijssectoren, curriculum en loopbaanoriëntatie en/ of beroepenvoorbereiding. En de goede overdracht over het niveau van de leerling. Daaronder verstaan we de totstandkoming van dit niveau, niveau-advies en de voorbereiding van leerlingen en ouders en het vervolgonderwijs op dit advies. De wederzijdse afstemming met ouders is cruciaal, omdat zij hun kind steun kunnen geven bij de onderwijsovergangen en -carrière. Plaatsingswijzer In Rotterdam geldt de Rotterdamse Plaatsingswijzer 21 bij de overstap naar het voortgezet onderwijs. Daarin zijn heldere afspraken gemaakt over de totstandkoming van het basisschooladvies en de wijze waarop scholen in het voortgezet onderwijs besluiten over plaatsen of afwijzen. Met de wet met betrekking tot de invoering van de centrale eindtoets als objectief tweede gegeven, de verschuiving ervan naar april en de bepaling dat scholen in het voortgezet onderwijs geen aanvullende cognitietesten mogen afnemen, wordt een goede advisering door het basisonderwijs over het niveau van de leerling in het voortgezet onderwijs steeds belangrijker. Idealiter leidt dit advies tot een schoolloopbaan op het juiste niveau, waarbij er (vrijwel) geen afstroom naar een lager niveau plaatsvindt.
Luyten 1994, Leithwood en Levin (2005), Leithwood et al (2006 b) Operationeel per 1-1-2016 21) 1. Het basisschooladvies bestaat uit een niveau-advies, een profiel, aanvullende informatie over de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind en een motivatie. Het niveauadvies geeft aan op welk onderwijstype een kind geplaatst kan worden in het voortgezet onderwijs. De basisschool kan kiezen uit de volgende onderwijstypen: vwo (gymnasium/atheneum), havo, vmbo theoretische/gemengde leerweg/mavo, vmbo theoretische/gemengde leerweg/mavo met leerwegondersteuning (lwoo), vmbo kaderberoepsgerichte leerweg, Vmbo kaderberoepgerichte leerweg met leerwegondersteuning (lwoo), Vmbo basisberoepsgerichte leerweg, vmbo basisberoepsgerichte leerweg met leerwegondersteuning (lwoo) of praktijkonderwijs. Het niveau-advies moet enkelvoudig zijn. Bij het niveau-advies wordt een profiel meegegeven. Voor elk niveau zijn er 4 profielen: het basisprofiel, het plusprofiel als de leerling wat ‘over’ lijkt te hebben, het bespreekprofiel als het advies van de leerkracht niet overeen komt met de scores in het LVS, het dysharmonisch profiel voor leerlingen met een extra (zorg)ondersteuningsbehoefte 3. Een verzoek aan het PO tot warme overdracht wordt altijd gehonoreerd en warme overdracht is verplicht bij kinderen met een bespreekprofielprofiel (via koers vo) en met een dysharmonisch profiel. 4. Aanvullende toelatingscriteria voor het vo mogen alleen maar op basis van identiteit of concept 5. Voorrangsregels zijn alleen toegestaan indien sprake is van overaanmelding. Zij mogen op geen enkele wijze van invloed zijn op het onderwijsniveau waarop de leerling wordt geplaatst en geen kwetsbare leerlingen buiten sluiten. Eventuele voorrangsregels moeten worden geplaatst in eigen schoolgids en op eigen website en op www.schoolkeuzerotterdam.nl en op http://www.schoolprofielen.nl. 6. In groep 7 krijgen leerlingen en ouders mondeling en schriftelijk een voorlopig advies. 19)
20)
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
39
Onderwijskwaliteit behelst dus ook het formuleren van het juiste niveau-advies. In het middelbaar beroepsonderwijs leidt plaatsing op het juiste mbo-niveau én in de juiste sector tot minder voortijdig schoolverlaten, meer studiesucces en een hoger diplomarendement. In Rotterdam zorgen we daarom dat de kwaliteit van de schooladviezen op orde is en steeds beter wordt. En dat de schoolloopbanen van onze leerlingen op deze manier worden gekenmerkt door succeservaringen en soepele overgangen.
Actielijn 3: Hogere onderwijsresultaten op alle gebieden: brede vorming Omdat in Rotterdam relatief veel leerlingen uit lagere sociaal economische milieus komen, is de Rotterdamse onderwijs opdracht extra groot. De opdracht van de scholen verschilt bovendien per sector en omvat naast het behalen van hoge onderwijsresultaten ook dat scholen hun leerlingen die vaardigheden bijbrengen, om zich goed te kunnen redden in een samenleving van een stad als Rotterdam. We willen eventuele leerachterstanden op taal en rekenen wegwerken. Met Beter Presteren zijn successen op dit terrein geboekt door onder andere meer leertijd, vakantiescholen, weekendscholen en schakelklassen. Deze succesvolle instrumenten kunnen de scholen binnen het maatwerk ook de komende jaren blijven inzetten. Ditzelfde geldt voor de leerlijn erfgoededucatie, waarbinnen aandacht wordt besteed aan de geschiedenis en cultuur van Rotterdam. We zetten de komende jaren ook in op het versterken van sociale vaardigheden van leerlingen, om goed te kunnen functioneren in de maatschappij; aandacht voor het zelfbewustzijn, cultureel bewustzijn en de identiteitsontwikkeling van leerlingen. En worden bijvoorbeeld de maatschappelijke stages gehandhaafd. Deze vormende kant wordt opgenomen in de onderwijsprogramma’s van de scholen in Rotterdam. Ook de zogeheten 21ste -eeuwse vaardigheden en cultuur horen daarbij. We willen Rotterdamse jongeren immers zó toerusten, dat zij opgeleid worden voor een baan. De huidige arbeidsmarkt verandert vanwege technische, demografische en conjuncturele ontwikkelingen snel. Door voldoende aandacht voor toekomstbestendige vaardigheden, bijvoorbeeld op het gebied van techniek, robotisering en digitale maakindustrie, stomen we jongeren zo goed
mogelijk klaar voor de arbeidsmarkt van nu en die van de toekomst. Een veilig en gezond leerklimaat maakt ook onderdeel uit van de totale schoolontwikkeling. In dit kader zijn soms duidelijke gedragsregels nodig. Er komt een proef met een speciale Rotterdamse onderwijscode op schoolniveau, voor gewenst gedrag op en buiten de school.
Resultaten Actielijn 1: Onderwijskwaliteit en schoolontwikkeling is maatwerk • Elke school heeft vanaf 2015 in het schoolplan, jaarplan of kwaliteitsplan schoolontwikkeling als integraal onderdeel opgenomen, waarbij op maat via een arrangement geput kan worden uit (externe) expertise en interventies. • Alle leerlingen zitten op een school die het oordeel voldoende of hoger verdient van de Inspectie van het Onderwijs22; scholen die een (zeer) zwak oordeel krijgen, of een attendering of waarschuwing (is risicovol) van de Inspectie van het Onderwijs, kiezen een kwaliteitsarrangement passend bij hun verbeterplan. • De schoolplannen, jaarplannen en kwaliteitsplannen en de te ontwikkelen Onderwijsindex gelden als verlenings- en verantwoordingsdocumenten richting de gemeente, mits ze voldoende aansluiting vinden bij de doelen van Leren Loont! 2015 - 2018. Actielijn 2: Doorgaande leerlijn: op elkaar aansluiten • De kwaliteit van de schooladviezen voor vervolgonderwijs neemt toe. Er is vanaf 2016 minder afstroom naar een lager niveau in het voortgezet onderwijs, meer opstroom, studiesucces en een hoger diplomarendement in mbo en hbo. • Er is meer en betere samenhang in de programma’s van aanleverende en ontvangende scholen voor loopbaanleren, taal en rekenen. • De scholen betrekken ouders bij alle onderwijsovergangen in de schoolloopbaan van hun kind(eren). Actielijn 3: Hogere onderwijsresultaten op alle gebieden • Hogere onderwijsresultaten op de kerndoelen taal en rekenen.
22) Zodra het nieuwe gedifferentieerde onderwijstoezicht ontwikkeld is door de Inspectie van het Onderwijs, sluiten we bij deze beoordelingssystematiek aan.
40
• Vanaf 2016 is het zelfbewustzijn, cultureel bewustzijn en de identiteitsontwikkeling van leerlingen opgenomen in de onderwijsprogramma’s van de Rotterdamse scholen. • In 2016 wordt een proef met een speciale Rotterdamse gedragscode uitgevoerd.
Indicatoren Indicator 1: Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen, opleidingen en afdelingen daalt het aantal risicovolle scholen daalt. Indicator 2: Scholen voldoen aan de inspectieindicatoren met betrekking tot kwaliteitszorg. Indicator 3: De doorgaande leerlijn tussen de verschillende onderwijssectoren verbetert. Indicator 4: Instellingen, scholen en afdelingen behalen de in hun schoolplan of kwaliteitsplan verwoorde doelstellingen voor schoolontwikkeling.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
41
42
07
Sturing, Organisatie, Monitoring en Financiën
Schoolbesturen, onderwijs-instellingen voor mbo en hbo, welzijnsorganisaties en de gemeente zijn gezamenlijk opdrachtgevers én eigenaren van Leren Loont! 2015 - 2018. Zij vullen de randvoorwaarden in, denk aan tijd, geld en capaciteit, en bewaken deze. Daarnaast dragen zij gezamenlijk verantwoordelijkheid voor het bereiken van de gestelde doelen en het behalen van de resultaten.
Schoolbesturen, onderwijsinstellingen voor mbo en hbo, welzijnsorganisaties, kinderopvang en de gemeente hebben hun gezamenlijke manier van ruggespraak en samenwerking uitgewerkt in een nieuw Rotterdams overlegmodel voor het onderwijs. Een structuur die onder andere gestoeld is op alignment en co-creatie op elk niveau. En op door alle partijen onderschreven betrokkenheid en draagvlak binnen alle sectoren, ook op de lange termijn. Samenwerking die nadrukkelijk recht doet aan autonome verantwoordelijkheden van de betrokken partners. En waar transparantie en wederzijds vertrouwen de basis vormen. Ingrediënten die leiden tot een brede en intensieve samenwerking en die vorm geven aan maatwerk op scholen. De sturing en organisatie van dit nieuwe onderwijsbeleid is dan ook logischerwijs in dit kader ingebed. Overleg volgens Rotterdams model23 Een belangrijk onderdeel binnen dit nieuwe Rotterdamse overlegmodel voor het onderwijs vormt het sectoroverleg. In vijf sectorkamers (vve, po, vo, mbo en hbo) voeren de afzonderlijke sectoren bestuurlijk overleg en wordt verdere invulling gegeven aan het onderwijsbeleid. De gemeente neemt ook deel aan deze sectorkamers. Intersectoraal overleg wordt periodiek georganiseerd door gezamenlijk vergaderen
van sectorkamers. Leden van de sectorkamers kunnen tegelijkertijd portefeuillehouder van een thema of project zijn. ROF: sector-overstijgend overleg Naast het sectoroverleg is het Rotterdams Onderwijs Forum (verder ROF) een onderdeel van het nieuwe Rotterdamse overlegmodel voor het onderwijs. Het ROF is het wettelijk op overeenstemming gericht overleg tussen gemeente en onderwijsveld onder voorzitterschap van de wethouder onderwijs. Het ROF wordt gevoed vanuit de sectorkamers, afstemming en besluitvorming over het onderwijsbeleid en kinderopvang en het naar aanleiding van de in dit beleid genoemde uitwerking van de actielijnen (tezamen het uitvoeringsprogramma), vinden hier plaats. De voortgang van zowel de uitvoering als beleidsdoelen worden in de sectorkamers en sector-overstijgend in het ROF besproken. Twee keer per jaar agendeert de programmamanager een voortgangsrapportage in deze overleggen, waarbij voor de inhoudelijke voeding hiervan wordt aangesloten op de bestaande verantwoordingssystematieken in het onderwijsveld. De ontwikkelingen en resultaten bepalen of op onderdelen bijsturing nodig of gewenst is. Dit wordt in het ROF gezamenlijk besloten. Het ROF en het sectoroverleg staan niet in een hiërarchische verhouding tot elkaar. Van beleid naar uitvoeringsprogramma Leren Loont! geldt voor de periode 2015 – 2018 en is opgebouwd uit vijf thema’s. Elk thema heeft 3 à 4 actielijnen die zijn vertaald in concrete inspanningen en resultaten. Die werken we verder uit in een uitvoeringsprogramma. De uitvoering gebeurt vervolgens zoveel mogelijk binnen de staande organisaties en waar nodig binnen projecten. Sommige actielijnen lopen door meerdere thema’s en sectoren, denk dan aan doorlopende leerlijn, ouderbetrokkenheid en professionalisering in het onderwijs. Sturing op het uitvoeringsprogramma De programmamanager neemt de regie op het uitvoeringsprogramma en de programmaorganisatie en bewaakt de samenhang. Met de schoolbesturen, onderwijsinstellingen mbo en hbo en welzijnsorganisaties, voert de programmamanager gesprekken over het in praktijk brengen van gemaakte afspraken, het behalen van de resultaten en in hoeverre dit bijdraagt aan de hoofddoelen van Leren Loont!,
23) In het vernieuwde ROF zullen alle sectoren vertegenwoordigd zijn Gemeente, schoolbesturen, onderwijsinstellingen voor mbo en hbo en welzijnsorganisaties/kinderopvang hebben zich op hoofdlijnen akkoord verklaard over het nieuwe Rotterdamse overlegmodel voor onderwijs. Verdere uitwerking vindt nog plaats.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
43
namelijk: de onderwijsresultaten verbeteren, het aantal schooluitvallers verder omlaag brengen en zorgen voor een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Wanneer een actielijn het beste kan worden uitgevoerd door het in een projectstructuur te gieten, richten we hiervoor een project in en stellen een projectleider aan: afhankelijk van de aard van de actielijn, vanuit de schoolbesturen en/of de gemeente. Het gezamenlijk eigenaarschap van het programma maken we ook hierin zichtbaar. De projectleider is verantwoordelijk voor de uitvoering en het resultaat van het project. Voor elk thema/ project wordt een plan van aanpak opgesteld, dat wordt besproken in het ROF. Over de tussentijdse voortgang per project, rapporteert de projectleider aan de programmamanager. Verdeling van middelen In navolging van Leren Loont! levert de gemeente in samenwerking met het onderwijsveld begin 2015 een meerjarige beleidsregel op, die een kader biedt voor de verdeling van gemeentelijke middelen en die voorziet in een professioneel handelings- en gedragskader voor aanvragen, uitvoering, en verantwoording. Via maatwerk worden (voor)scholen meerjarig met subsidie vanuit de gemeente Rotterdam ondersteund in hun aanpak voor schoolontwikkeling. Planvorming, toekenning en verantwoording binnen het primair en voortgezet onderwijs en mbo verlopen via de bestaande vierjarige schoolontwikkelings- of kwaliteitsplannen en jaarplannen en jaarverslagen. Zo sluiten we aan bij de reguliere planning en control-cycli binnen de school(bestuurlijke) organisatie. Monitoring en indicatoren Het uitvoeringsprogramma dat volgt uit dit onderwijsbeleid, heeft een eigen monitor en beschikt over de in Leren Loont! gestelde indicatoren. Deze vormen tegelijkertijd de kern van de Onderwijsindex. Deze monitor wordt jaarlijks overzichtelijk weergegeven in de Staat van het Rotterdams onderwijs. De voortgang van de inspanningen en behaalde resultaten nemen we als resultaatmeting op in voortgangsrapportages. De monitor en de voortgangsrapportages maken de vooruitgang binnen het uitvoeringsprogramma en de (lange termijn)effecten in het totaal inzich-
44
telijk. Deze worden binnen de sectorkamers en in het ROF besproken. Op basis van deze informatie kan de programmamanager voorstellen doen voor verandering en bij achterblijven van en/of niet behalen van voldoende resultaten opschalen naar de sectorkamers en het ROF. Daarnaast stellen we een Onderzoeksagenda op om onderdelen van het beleid of de kwaliteit ervan helder in kaart te brengen. En werken we binnen het uitvoeringsprogramma aan delen van wetenschappelijke en praktische kennis binnen het gehele onderwijsveld en sectoren onderling. Bijvoorbeeld over de mate waarin bepaalde interventies effect hebben, of welke factoren het meest succesvol blijken in het verhogen van onderwijsresultaten. Evaluatie Net als de manier waarop dit beleid in co-creatie tot stand is gekomen, zal ook de wijze waarop het uitvoeringsprogramma en de programmaorganisatie worden ingericht, op verschillende punten anders zijn dan die van eerdere onderwijsprogramma’s. Daarmee verdelen we ook de verantwoordelijkheden op een andere manier. Omdat elke verandering tijd en aanpassing vraagt van alle betrokken partijen, evalueren we in het najaar van 2015 in het ROF de organisatie van het uitvoeringsprogramma tussentijds. Op de punten waar dit nodig mocht zijn, sturen we bij. De programmamanager neemt hiervoor het initiatief. Verschillende middelen De doelen van Leren Loont! zijn niet enkel met gemeentelijke middelen te behalen. Voor Leren Loont! 2015-2018 spreken we dan ook verschillende middelen aan. Scholen en schoolbesturen financieren vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid veel activiteiten uit hun reguliere middelen. Voor de actielijn Kwaliteit en schoolontwikkeling wordt daarom voor een groot deel ook rekening gehouden met de eigen inzet vanuit de schoolbesturen. In de maatwerkafspraken die de gemeente over de subsidieverlening met ieder bestuur afzonderlijk maakt, wordt inzichtelijk welk deel de school/ het schoolbestuur zelf bekostigt, en met welke middelen de gemeente ondersteunt. Rotterdam heeft in de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het onderwijsbeleid en blijft dat doen. Daarom zijn extra middelen beschikbaar voor de integrale voorschoolse voorzieningen en voor de kwaliteitsverbetering ervan. Datzelfde geldt voor
het thema De beste leraren voor Rotterdam. Deze intensivering loopt op van 6 miljoen euro in 2015 tot 10 miljoen euro vanaf 2016. Binnen de beschikbare budgetten per sector, komt meer ruimte voor maatwerk. Dit maakt verschuivingen tussen verschillende voorzieningen mogelijk. Binnen de maatwerkafspraken ontstaat daarmee ook meer bewegingsvrijheid om initiatieven vanuit de scholen zelf te ondersteunen. Het budgetschema toegelicht De bedragen die zijn weergegeven in het schema hieronder, vormen de grote lijnen. Verdere uitwerking volgt in de nog op te stellen beleidsregel en bijhorend uitvoeringsprogramma. De bedragen in het schema zijn verder inclusief bijdragen aan gemeentelijke diensten voor het uitvoeren van programma’s als Lekker Fit! en Ieder Kind een Instrument, omdat deze diensten in natura aan scholen worden verstrekt. De bedragen zijn ook inclusief de middelen voor risicojongeren en schoolmaatschappelijk werk, omdat er op die thema’s een sterke inhoudelijke samenhang is met het onderwijsbeleid. Met het ministerie van OCW zijn gesprekken gaande over de ontwikkeling van de specifieke uitkering onderwijsachterstandenbeleid. Onderstaande bedragen zijn opgenomen onder voorbehoud van een gelijke bijdrage vanuit het ministerie vanaf 2016. De gemeente Rotterdam stelt de volgende budgetten beschikbaar: Totaal budget per thema
2015
2016
2017
2018
Randvoorwaarden*
7.700.000
7.500.000
7.600.000
7.600.000
Thema Beste Vakmensen
1.700.000
1.700.000
2.000.000
2.000.000
41.000.000
41.000.000
40.500.000
40.500.000
Thema Kwaliteit & Schoolontwikkeling Thema Beste leraren
0
3.000.000
5.000.000
5.000.000
Thema Vliegende Start
35.600.000
36.200.000
37.500.000
37.700.000
Overige gemeentelijke investeringen (o.a. risicojongeren, SMW)
12.400.000
11.500.000
11.500.000
11.500.000
Totaal budgetten
98.400.000 100.900.000 104.100.000 104.300.000
*) Onder randvoorwaarden vallen kosten voor de medewerkers ouderbetrokkenheid, onderzoek en voor het programma, en enkele incidentele ontwikkelkosten
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
45
46
Bijlage 1 Indicatoren Leren Loont! 2015 - 2018 Voor u ligt een voorstel voor indicatoren voor de monitoring van het nieuwe onderwijsbeleid. Het stuk benoemt per sector een beperkt aantal algemene indicatoren die de afzonderlijke lijnen van het beleid overstijgen, gevolgd door een beperkt aantal indicatoren per beleidslijn. De indicatoren brengen de uitkomsten en effecten van Leren Loont! in beeld en moeten in relatie tot de in het beleid benoemde activiteiten worden gezien. De indicatoren zijn nog niet helemaal af. De manier waarop dit beleid in co-creatie tot stand is gekomen, heeft van alle betrokken partijen een flinke verandering gevraagd. Daarom werken we de ambitie en de normering in wederzijds gesprek tussen scholenveld en gemeente verder uit. Met als gemeenschappelijk uitgangspunt: het beste onderwijs voor de stad. Bovendien zijn nog niet alle benodigde gegevens op dit moment gemeenschappelijk beschikbaar. Ook daarvoor is nauwe samenwerking tussen scholen en de gemeente noodzakelijk. Lang niet alle inspectieoordelen zijn bovendien jaarlijks beschikbaar. Daarom zullen we een apart proces organiseren om een en ander met het scholenveld nader uit te werken.
Monitor en evaluatie Leren Loont! 2015 – 2018 wordt gemonitord om de vorderingen van het programma te kunnen volgen en de uitvoering van het programma zo nodig bij te kunnen sturen. Transparantie en vertrouwen zijn bij de intensieve samenwerking de basis binnen het gezamenlijke programma in het algemeen en voor de informatie-uitwisseling, het opstellen van indicatoren, de monitor en de voortgangsrapportages in het bijzonder. De benoemde prestatie-indicatoren zijn een belangrijk hulpmiddel om het programma te kunnen volgen, ze zijn als vinger aan de pols. We hebben bewust gekozen voor een beperkt aantal indicatoren die in de breedte recht doen aan de ambities van Leren Loont!. De indicatoren zijn onderdeel van de totale monitor, waarbij ook de activiteiten en projecten binnen het uitvoeringsprogramma worden gevolgd en de resultaten in beeld worden gebracht. De monitor is dus in de eerste plaats bedoeld om de voortgang en resultaten van Leren Loont! en bijhorend uitvoeringsprogramma te volgen. De monitor staat echter in relatie met de eerder genoemde Onderwijsindex, die samen met het scholenveld wordt ontwikkeld. De Onderwijsindex, vergelijkbaar met de in Rotterdam al geruime tijd bestaande Veiligheidsindex, krijgt in de eerste helft van 2015 vorm en draagt bij aan de gewenste schoolontwikkeling in Rotterdam. Uitgangspunten • De indicatoren zijn onderdeel van het instrumentarium om de voortgang en het succes van het programma te monitoren. • De indicatoren doen een uitspraak over de gewenste verbeteringen en bevatten een norm. Deze worden door gemeente en onderwijsveld samen vastgesteld. • We sluiten zoveel mogelijk aan bij bestaande indicatoren. • De indicatoren zijn meetbaar, zoveel mogelijk ook op schoolniveau. • Een aantal indicatoren geldt per hoofdstuk. Indicatoren die de hoofdstukken overstijgen, zijn algemene indicatoren. • Per sector vormen we drie algemene, betekenisvolle, indicatoren. • Per hoofdstuk vormen we drie tot vijf indicatoren.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
47
CONCEPT Algemenen indicatoren Sector vve Indicator 1: Verbetering van resultaten van doelgroepkinderen in groep 1 en in groep 3 (nulmeting in 2015), zowel in reguliere VVE als in groep nul.
Sector po Indicator 1: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen benaderen het landelijke gemiddelde. De manier waarop wordt gemeten sluit aan bij de beoordelingssystemastiek van de Inspectie van het onderwijs: • Stijging van de score Drie Minuten Toets DMT3: Gemiddelde vaardigheidsscore eindtoets CITO drieminutentoets groep 3 periode III versie 2009: Ruwe score = 15,6-82,9 (Rotterdams gemiddelde 2013= 36,42). • Stijging van de score Rekenen Wiskunde RW4: Gemiddelde vaardigheidsscore eindtoets CITO rekenen en wiskunde (Rotterdams gemiddelde 2013= 59,5). • Stijging van de score Rekenen Wiskunde RW6: Gemiddelde vaardigheidsscore eindtoets CITO rekenen en wiskunde (Rotterdams gemiddelde 2013= 29,7). • Stijging van de score Begrijpend lezen BL6: Gemiddelde vaardigheidsscore middentoets CITO begrijpend lezen groep 6 periode II versie 2009. Ruwe score 16,2-66,9.( Rotterdams gemiddelde 2013= 88,24). Indicator 2: De schooladviezen benaderen het landelijke gemiddelde. • (po) Percentage schooladvies per onderwijsniveau in relatie tot het landelijke gemiddelde.
Sector vo Indicator 1: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen stijgen. De manier waarop wordt gemeten: • A/Cito Toets 0 tot de Diataal/Cito toets 2. Betreft het aantal leerlingen, gewogen groeiscore voor begrijpend lezen. Het gaat daarbij om de leerwinst/ groei van de Diataal Toets A/Cito Toets 0 tot de Diataal/Cito toets 2. (norm groei >17). • Stijging van het percentage leerlingen dat een voldoende haalt voor de rekentoets (norm >32%). Indicator 2: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten. De manier waarop wordt gemeten: • Stijging van het Centraal schriftelijk eindexamen (CSE) cijfer Nederlands (norm >6,21). • Stijging van het Centraal schriftelijk eindexamen (CSE) cijfer wiskunde (norm >6,34). • Stijging van het slagingspercentage (norm <87,5% inspectie-indicator). • Stijging van het rendement onderbouw (norm >98,9% inspectie-indicator). • Stijging van het rendement bovenbouw (norm >85,9 inspectie-indicator).
48
Indicator 3: Het percentage voortijdig schoolverlaters daalt. Operationalisering: • vo-onderbouw • vmbo-bovenbouw • havo/vwo-bovenbouw Norm volgens OCW.
Sector mbo Indicator 1: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen stijgen. De manier waarop wordt gemeten: • Stijging percentage voldoende Nederlands (norm > 66%). • Stijging percentage voldoende rekenen (norm > 37%). Norm is gebaseerd op: het gemiddeld percentage voldoendes mbo2-3-4 in 2012-2013. Indicator 2: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten. De manier waarop wordt gemeten: • Jaar- en/of diplomaresultaat per opleidingsniveau is voldoende. Indicator 3: Het percentage voortijdig schoolverlaters daalt. De manier waarop wordt gemeten: • Mbo1-opleidingen • Mbo2-opleidingen • Mbo3/4-opleidingen Norm volgens OCW.
Sector ho Indicator 1: Het aantal gediplomeerden in relatie tot het aantal ingeschrevenen stijgt. De manier waarop wordt gemeten: • Het aantal hbo-gediplomeerden in relatie tot het aantal ingeschrevenen stijgt. • Het aantal wo-gediplomeerden in relatie tot het aantal ingeschrevenen stijgt.
Ouders en leerlingen Indicator 1: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid. De manier waarop wordt gemeten: • Specificeren per sector en per onderwerp, zoals onderwijskwaliteit en ouderbetrokkenheid.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
49
Indicatoren per hoofdstuk Vliegende start Indicator 1: Vergroten van het bereik. Het percentage driejarigen Rotterdamse doelgroepkinderen dat een VVE-programma volgt stijgt (2013 = 67%). Gestreefd wordt naar 100% bereik; in 2018 wordt 80% bereikt. Indicator 2: Voldaan wordt aan de kwaliteitsindicatoren van de Inspectie van het Onderwijs.
De beste leraren voor de klas Indicator 1: Het percentage leraren met een masteropleiding in het po stijgt en in het vo stijgt het percentage bevoegde en eerstegraads leraren. De manier waarop wordt gemeten: • Uitwerking per sector en nulmeting volgt. Indicator 2: Scholen voldoen aan de indicator van de inspectie op het gebied van professioneel handelen. De manier waarop wordt gemeten: • (vve) Het inspectie-oordeel met betrekking tot ‘het educatief handelen’ stijgt (=inspectie oordeel; 2013 gemiddeld 2,7). • (po) Het inspectie-oordeel over het kwaliteitsaspect ‘De leraren leggen duidelijk uit, organiseren de onderwijsactiviteiten efficiënt en houden de leerlingen taakbetrokken’ stijgt. • (vo) Het inspectie-oordeel over de indicator: ‘het (vak)didactisch handelen van leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkeling’ stijgt. • (mbo) Het inspectie-oordeel over het didactisch handelen (aspect 1.3 van het primair proces) is voldoende.
Werken aan vakmanschap Indicator 1: Het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentieel’, in vmbo en mbo stijgt. Indicator 2: Jaarlijks vullen meer scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs de uitgangspunten van loopbaanleren kwalitatief in.
50
Aansluiting onderwijs en jeugdhulp Indicator 1: Daling van het aantal thuiszitters met 75% in 2018 t.o.v. peildatum 15 oktober 2014 en een daling van de duur van het thuiszitten met 75% in 2018 t.o.v. peildatum 15 oktober 2014.
Indicator 2: De kwaliteit van passend onderwijs, school maatschappelijk werk en/of jeugdzorg is goed. De manier waarop wordt gemeten: • Leerlingen en ouders zijn tevreden over de kwaliteit van de ondersteuning en/of de jeugdhulp. • Leerlingen en ouders zijn tevreden over de tijdigheid van de ondersteuning en/of de jeugdhulp.
Kwaliteit door schoolontwikkeling Indicator 1: Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen, opleidingen en afdelingen daalt. Indicator 2: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van kwaliteitszorg. De manier waarop wordt gemeten: • (vve) inspectie-oordeel met betrekking tot ‘Kwaliteitszorg binnen de voor- en vroegschool’ stijgt. • (po) het inspectie-oordeel over het kwaliteitsaspect ‘De school heeft een systeem voor kwaliteitszorg’ stijgt. • (vo) het inspectie-oordeel over de indicator 12: ‘De school bewaakt de kwaliteit van haar opbrengsten’ stijgt. • (vo) het inspectie-oordeel over de indicator 13: ‘De school bewaakt de kwaliteit van het onderwijsproces’ stijgt. • (mbo) Het inspectie-oordeel over kwaliteitsgebied ‘Kwaliteitsborging’ is voldoende. Indicator 3: De doorgaande leerlijn verbetert. De manier waarop wordt gemeten: • (po/vo) Het aantal leerlingen dat in jaar 3 van het vo nog op het door de basisschool geadviseerde niveau zit of hoger. • (vo) Het aantal leerlingen in het vo dat na het 1ste jaar opstroomt naar een hoger niveau. • (vo) Het aantal vo leerlingen dat vanaf het 1ste jaar tot aan hun diploma niet, of maximaal 1 jaar, vertraagt. • (vo/mbo) Het aantal leerlingen, dat de eerst-gekozen beroepsopleiding met een diploma afrondt. Indicator 4: Instellingen scholen en onderwijslocaties behalen de in hun schoolplan verwoorde doelstellingen voor schoolontwikkeling.
leren loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015 – 2018 /
51